01 109) 1237 UB AMSTERDAM  HET X* E V3E N G B T O 30I, E N vS Z&N'JÓE»LINGE H KIZE COVERT HKNBHIK GODKFROI van -blawkkxiieim tot bkjt stkonk. niet vertaa1j), Tc HAARLEM, FKAN^OïvS B O H N. md c c c .   * VOORREDEN. Alle menfchen, van welk een genacht, geboorte, beroep of karakter zij zijn mogen; of zij rijk of arm; of zij oud of jong zijn, zij alle hebben vooroordeelen; welker getal echter, naar maate de verlichting in 't eene land meer, in 't andere minder is doorgebrooken, of ook naar evenredigheid van verftand of geleerdheid, grooter of kleiner is: de man immers, welken men met recht, voor wijs kan houden, zal met oneindig minder vooroordeelen te ftrijden hebben, dan hij, die zich nooit op de wetenfchappen heeft toegelegd, die geene vreemde volken kent, die nooit zich in de gelegenheid bevond om door het leezen van nuttige boeken, of door de verkeering en gefprekken met wijze mannen zijnen geest te befchaaven. Uit  9 VOORREDEN, Uit een groot aantal zal ik eenige van die vooroordeelen, welke ik bedoel, kortelijk opgeeven. 'Er zijn 'er, om een voorbeeld bij te bren-r gen, die eene blinde hoogachting voor den Adel gevoelen: gebooren en opgevoed in een land, alwaar veele Edellieden zich gewoonlijk pphouden , en waar hunne ouders, om de eene of andere red-, veel onderdaanigheid aan dezelven betoonden, voeden zij dezen zelfden eerbied nog, zonder te wceten of onderzocht te hebben, waarom ? zij befchouwen een Edelman ver verheven boven de gewoone menfehelijke natuur. Een ander heeft veel achting voor een Heer van eene Heerlijkheid, voor zijn titel, voor zijne rechten , voor zijne zoogenaamde vrije collatie; doch hij weet niet waarom? nooit fpeurde hij den oorfprong van dit gezach na. Een derde verbleekt, wanneer men het begraaven in de Kerken afkeurt, hij wil völftrekt na zijnen dood in eene gewijde plaats rusten, hij meent, dat zijn geluk hier namaals daar door oneindig zal worden vermeerderd. Een vierde is onverdraagzaam tegen allen» die omtrent den Godsdienst met hem in gevoelen ver-  VOORREDEN, t» verfchillen , hij befchouwt hun met veracn> ting, met afkeer. Een vijfde gevoelt eenen afgodifchen eerbied voor Wapens, voor Kwartieren j voöi Eertitels. Een zesde, om nu geen meer voorbeeldeti &an te haaien, heeft een groot vooroordeel Omtrent de kleedij; hij kan, volgens zijn oor* deel, geen beroemd geleerde; geen fteunpilaaf van de Beurs zijn, die niet in 't zwart gekleed gaat; veel min een achtingwaardig geestelijke„ wiens hoofd niet kaal gefchooren en verfierd is met eene groote paruik, voorzien met düi* iend wit bepoederde krullen^ Wij zien elk oogenblik met leedwezen j dat diergelijke vooröordeelen gevonden worden bij den zoogenaamden gemeenen Man; maar dé opmerkzaame befehouwer befpeurt te gelijk met ontroering, dat ook zeer veeïe vooröordeelen,- fehoon fommige van eenen gansch anderen aart zijn, doorgedrongen zijn, tot zelfs in 't gebeente toe, bij menfehen, welke eeiiê feefchaafde opvoeding hebben genooten, en bij Welke men zulks het minst zou verwachten. Wat zou nu het beste middel zijn om dezë, vooral bij de laatstgenoemden., te ontwortelen * a èri  iv VOORREDEN, en geheel en al uitteroeijen? -— dikwils heb ik 'er ernftig over gedacht. —— Zal men mondelinge gefprekken met hun houden? hunne verkeerde begrippen onder het oog brengen? is dit mogelijk? kan dit goede gevolgen hebben? hoe veelen ontgloeijen 'er niet van drift en toorn, wanneer men hun op de vriendelijkfte, op de befcheidenfte wijze van geringe dwaalingen in hunne gevoelens wil te rug brengen? —— Zal men verhandelingen daar over fchrijven? worden deze over het algemeen geleezen? worden zij niet, al zijn zij door de geöefendfte pen gefchreven., door den ligtzinnigen jongeling , door verre het grootfte gedeelte der fchoone fexe al geeuwende ter zijde gelegd? Moeten nu evenwel zoo veele jongelingen, die door den koophandel of andere bezigheden van dien aart minder gelegenheid hebben om hunnen geest door nuttige wetenfchappen te befchaaven , moet het vrouwelijk geflacht met alle die vooröordeelen en wanbegrippen blijven voortworstelen , en dezelve weder overplanten op hunne nakomelingen? Zou het ondoenlijk zijn, om al wat men in verhandelingen diende voor te draagen in eenen  VOORREDEN, v eenen gansch anderen vorm over te gieten,en de lagchende jeugd, die met verachting een ernftig onderricht van de hand wijst, door eene vrolijke voordragt, als tegen wil en dank, tot het leezen te noodzaaken ? Honderde jonge krijgslieden zouden tot den moeilijken Zee- en Landdienst nooit hebben kunnen worden overgehaald, indien zij in het donker gewaad van den hoogbejaarden ambachtsman hun Vaderland hadden moeten verdeedigen, zij werden verlokt door het verguld kleed, door de fchitterende wapenen, door de wapperende vederen, welke hunnen fchedel verderen. De bitterfte geneesmiddelen worden met goud, en zilver omkleed, onder dezen uiterlijken glans ligt de heilzaame artfenij verborgen, welke anders, zonder dit nietig bekleedfel, door den walgenden zieken niet zou Worden ingenoomen, maar met afkeer weg geworpen. Voor den verftandigen heb ik reeds genoeg gezegd. Door het in 't licht geeven dus van het leven van mijnen Land-Jonker, neem ik een proef, of ik in^dit opzicht mijne landgenoo3 ten  vi VOORREDEN* ten eenig nut kan toebrengen, dubbel zal ik mijnen arbeid beloond rekenen, wanneer ik flechts bij eenige weinigen mijner leezers de nevelen der vooröordeelen heb weggevaagd — en nog veel meer, zoo ik mogt befpeuren, dat ik eenige goedkeuring heb verworven van den wijzen, van den geöeffenden meniehenkenner* Amflerdam^ jSoö, I N-  INHOUD. VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE BOEK. I. Hoofdft. De Stamvader van het Adelijk geflacht Bladz. i II. Hoofdft. govert hendrik godefroi van bl/snkenheim tot den stronk. . 5 III. De Collatie. . . . 9 IV. Hoofdft. Men zet Domine mozes zaaymankius een paruik op. . . V. Hoofdft. Domine en zijn Vrouw draaven naar het Kafteel toe. . . . „0 VI. Hoofdft. Zamenfpraak over den Doop. . 23 VII. Hoofdft. Zeldzaam voorval. . . ,„ VIII. Hoofdft. willem van borselen en emma van vliet . . .36 IX. Hoofdft. emma bij het graf van haaren Minnaar. 44 X. Hoofdft. Vertrouwelijk gefprek tusfchen de Bnrones en emma, . t ^ XI. Hoofdft. De Vroedmeester snavelsnuitsius. 54 XII. Hoofdft. jonker derk wordt gebooren.. 57 XIII. Hoofdft. Profesfor l*** (~q XIV. Hoofdft. De Eertitels. . > ^ XV. Hoofdft. Toeftel tot eenen plegtigen optogt. 7o XVI. Hoofdft. la fleur en colinette du bois. 74 XVII. Hoofdft. Startige optogt naar de Kerk. 7 hield, en eenzaam, en al zuchtende, omdwaalde door de galmende zaaien. Kort daarna bragt hem een zonderling toeval in het gezelfchap van eene rijke koopmans. dochter: geldgierigheid en verveeling fpoorde hem aan om haar zonder veele pligtpleegingen ten huwelijk te vraageni eenige verborgen zaaden van hoogmoed aan de zijde der fchoone, gedoogden niet dat zulk eene fchitterende partij werd afgevveezen, weinige maanden daar na werden zij met veel plegtigheid door den vasten band des echts verëenigd. De jonge Echtgenoote, fchoon niet van adel zijnde, zettede echter met haar geld den adelftand niet weinig luister bij: ook befteedde zij eenige honderde goudgeele ducaaten om het ganfche adelijke gellacht van derk godefroi den Hakkelaar af, tot op haaren tijd toe. te laaten afmaaien, en daar mede de prachtige zaaien van het flot te yerfieren, welke portraiten de Baron bij alle gelegenheden, aan zijne gasten vertoonde, en alle hunne verrichtingen naauwkeurig. optelde. Eenige jaaren fnelden kinderloos, henen; de ge-. ÏM»uwden, brandden, vuurig naar eene jonge adelijke- %ru;t  VAN BLANKENHEIM. 7 fpruit, en wel naar eene van het manlijke gedacht, dewijl zij anders tot hunne fmart voorzagen, dat het zoo oud, zoo aanzienlijk gedacht der blankenheimen geheel zou worden vernietigd. De hoogadelijke gade ontmoette geene zwangere vrouw, of zij benijdde haarenlraat, en als zij met haar gemaal al wandelende zoodanig eene bij toeval ontmoette, ftootte zij hem eens van ter zijde aan, om hem opmerkzaam te maaken op het geluk dat zoodanig eene genoot: zij verzuimde geene gelegenheid om over dit onderwerp nuttige boeken te leczen: eenige reizen had zij reeds koude , laauwe, en medicinaale baden gebruikt, — helaas! alles zonder vrucht. Eene onverwachte gebeurtenis noodzaakte den Baron zijne echtgenoote geduurende eenige weeken te verlaaten, na verloop van dien tijd eilde hij naar zijn Kasteel te rug, en vloog in de armen van zijne beminde. Deze zoo aangenaame ontmoeting had nog aangenaamer gevolgen , weinige maanden daarna ontdekte de Barones iets in 't geheim, dat den Baron geheel in verrukking hield opgewogen, hij zwoer, zoo zij moeder werd van eenen welgefchapen Zoon, dat hij haar eeuwig zou beminnen, en alle haare betaamlijke wenfchen en begeerten zoo veel in hem was, vervullen: hij was zelfs zoo zeer buiten zich zeiven , dat hij de grootfte moeite had om dit geheim, dat op zijn verheugd hart brandde als een kool vuur, voor alle zijne nabuuren en dienstboden te verbergen: A 4 zij-  8 DE LAND-JONKER zijne wangen gloeiden als de ondergaande zon bij eenen fchoonen avond, zijne oogen fchitterden als eene verhevene vuurbaak. Nu eens bad hij den Hemel dat hij eens eindelijk zijne telkens herhaalde gebeden zou verhooren; dan eens deed hij eene plegtige gelofte om eenig geld te zullen befteeden tot het vervaardigen van een geheel nieuw zilver doopbekken ; dan weder fcheen het hem allernoodzakelijkst toe om eiken Zondag in zijne Parochiekerk te laaten bidden, dat het den Hemel toch eens mogt behaagen om, tot welzijn van zijn Dorp en Adelijk Huis, hem eenen dierbaarenZoon te fchenken. Na langduurig beraad en angftig overpeinzen kwam hem dit middel het allergefcbikfte voor, hij befloot dus om den Predikant te laaten ontbieden , en hem te verzoeken, en des noods te gelasten, om na verloop van eenigen tijd, des Zondags voor den middag, en wel geduurende een vol kwartier uurs voor de zwangere Barones te bidden. Hij fehelt, de looper wordt oogenbliklijk afge-sonden om den Predikant te ontbieden. DER-  VAN BLANKENHEIM. 9 DERDE HOOFDSTUK. de collatie. Eer wij iets, of van Dominus zaaymannius , of van het voorftel van den Baron gewaagen, is het noodzakelijk om in het voorbijgaan melding te maaken van het onbepaald gezag, het welk het Adelijk Huis op het Dorp gewoonlijk uitoeffende, en te zeggen, wat toch de rede ware van dit onbeperkt vermogen. Het geflacht der blankenheimen, had, wegens eenen aanhoudenden twist met een der nabuurige Bisfchoppen, reeds in . het begin der Reformatie de proteftantfche leer omhelst, en was altoos van dezelve een ijverigvoorftander geweest.— Een halve eeuw daar na ontbrandde het oorlogsvuur; het Dorp werd bijna geheel in de asfche gelegd; ftroopende benden hadden de inwooners uitgeplunderd, Hechts het Kasteel alleen, (men is zelfs nu nog in onzekerheid wat hier van de rede zij) had in 't geheel geen aanftoot geleden: de fraaije Kerk, met een fpits opgaande tooren verfierd, was mede voor een groot gedeelte afgebrand. De voorouders van govert hendrik. boden eenige weinige duizenden aan, om de Kerk wederom te laaten opbouwen, onder deze voorwaarden, dat zij voor altoos het recht zouden hebben om een Predikant en Schoolmeester naar A 5 hna  ia DE LAND-JONKER. hun genoegen te beroepen , zonder dat de gemeente daarin iets zoude te zeggen hebben. Men deed ook een aanbod om een nieuw Rechthuis te ftichten, flechts onder dit beding , dat het Adelijk Huis de stronk mede het regt zoude hebben om een Schout en Secretaris , als mede een Chirurgijn en Vroedvrouw naar welgevallen aan te ftellen. Het toenmaaüg Dorpsbeftuur, menfchen zonder eenige kunde of doorzicht, die verflaagen waren en geheel verarmd door de rampen des oorlogs, tekende met beevende handen dit heilloos verdrag, zoo verfchriklijk in de gevolgen voor zoo vèelc van hunne nakomelingen. Voor weinig geld werd dus het genacht'der blankenheimen de behcerfchers van het Dorp , en de beflisfers over het leven en den dood der ongelukkige invvooners. De eerfte aanftelling van eenen Leeraar was op braafheid, geleerdheid, en goede zeden gegrond, hij werd door de Dorpelingen geëerd en bemind: de Schoolmeester was een man die in dat moeilijk , doch allernuttigst vak , niet weinig lof verdiende: de Schout en Secretaris, de Chirurgijn en Vroedvrouw waren alom beroemd wegens hunne beproefde kunde. Doch, helaas! welk een akelig tafreel zou ik kunnen ophangen van meest alle de overigen , welke daar na gevolgd zijn ï De Predikanten, welke door die zoogenaamde vrije Collatie waren aangefteld , waren of onkundige weetnieten, of laage trotfche vleijers, die veeltijds-  VAN BLANK ENIIEIM. „ tijds geene andere verdienden bezaten, dan op het Adelijk Slot de lange winteravonden met onmatig drinken te helpen korten, en door hunne onophoudelijke vlijtaal den adelijken hoogmoed meer en meer aan te vuuren, of bij gebrek van betere gefprekken de braave landlieden op eene eerlooze wijze te lasteren, en hunne onbevlekte eer onme'dogend te bezwalken. Tot Schoolmeester werd niemand anders meer bevorderd dan een der bedienden van het Kasteel; nu eens een oude Koetfier; dan eens een ftramme Jager; dan wederom een grijze Tuinman. Het ambt van Schout en Secretaris werd openlijk , dat van Chirurgijn en Vroedvrouw, werd doorgaands in het diepst geheim aan den meestbiedenden verkocht: onder de koopconditien was ook begrepen de hooge protectie van het Huis de stronk, zoo dat elk een, hoe zeer ook overtuigd van hunne onkunde, genoodzaakt was zijn toevlucht tot deze nietige wezens te neemen, wilde hij niet in eeuwige ongenade van het oud adelijk gedacht vervallen. Beklaagenswaardig was de rampfpoed van deze 'ongelukkigen: zij moesten hunne dierbaarfte panden overgeeven in handen van menfchen , waar op zij geen vertrouwen konden ftellen. Zij zagen al zuchtende, dat hunne komst bij eenen zieken een voorboden was van eenen aannaderenden dood: zij moesten hunne geliefde echtgenooten toevertrouwen aan onkundige vrouwen,welke door hunne onachtzaamheid, domheid, of voorbaarig- heid.  12 DE LAND-JONKER. heid reeds zoo veele van het dierbaar leven hadden beroofd. Ja zelfs in den laatften tijd van deze vrije Collatie was het getal der inwooners aanmerklijk verminderd, 'er was bijna geen huis meer, waarin men geen rouwkleed zag , of moederlooze weezen. En hadden die beklaagenswaardige menfchen nu nog eenigen zielentroost genoten, hadden zij Hechts eenen braaven Leeraar gehad, die hun kon leeren en ftichten , en door zijne deelneemende gefprekken de traanen van hunne oogen afwisfchen; doch die ongevoelige Priesters, vereerd met de verkeering op het Kasteel, en moedig op die adelijke gunst, zagen met onverfchilligheid en verachting op de zuchtende landlieden neder. Veele kwamen te Kerk uit eerbied voor den Godsdienst, maar geene redevoering hoorende, die hunne aandacht kon opwekken, fliepen zij weldra gerust in, tot dat het zoo zeer geliefde amen hun uit den diepen flaap deed ontwaaken. Zij vervloekten wel hunne laffe voorouders, dat zij, voor zoo weinig geld, hun, en hunne nakomelingen in een onherftelbaar ongeluk hadden geftorf; maar wat kon dit baaten ? Zij moesten zwijgen en zuchten, in navolging van zoo veele Dorpelingen , welkers Heeren eene foortgelijke vrije Collatie van hunne fchuldige voorouders hadden geërfd, of, tot befchaaming der menschheid, wederom van anderen hadden opgekocht. Na den dood van den Eerwaarden papage* mus, welke gcduurende eenige jaaren zijne ger meen-  VAN BLANK EN HE IM. 13 meente met zijne zoutelooze Predikatiën had verveeld, en met zijn wandel ondicht, befloot de Baron in zijne hooge wijsheid, tot wettigen herder en leeraar aan te dellen eenen mozes zaaymannius , onder deze kleine voorwaarden nogthans , dat hij zijn bruin hair , dat zwaar en golvend op zijnen fchouders nederhing, zou affnijden, en het kaale hoofd met een groote blonde paruik verderen: vervolgens dat hij zich door den heiligen echt zou laaten verbinden met de Kamenier van zijne Gemalin. De vader van onzen eerwaarden moses, een eenvoudig doch eerlijk man, welke een tijdvak van dertig ja aren winkelwaaren aan het Huis de stronk had geleverd, en ten uitcrden vereerd was, zoo hij den Baron flechts op eenen grooten afdand nedrig mogt groeten, had de plaats voor zijnen zoon afgebedeld onder beding, dat hij zijne winkelwaaren twee duivers per pond minder dan naar de gewoone prijs zou afleveren. Naauwlijks had hij zijnen wensch verkregen of hij keert met drift naar zijn wooning te rug om zijn vrouw en zoon deze blijde boodfchap te verkondigen ; doch vond tot zijn leedwezen zijn geliefden zoon niet zeer bereidwillig om op deze fmertelijke voorwaarden die wettige roepdem te volgen, de traanen vloeijden uit zijne oogen, toen hij, bij toeval voor den fpiegel daande, zijn oog op zijne bruine hairen floeg, het welk hij eiken avond met zoo veel zorg en moeite in ontelbaars doekjes rolde, en des morgens met zoo veelijver ui(>  14 DE LAND-JONKER uitkamde hoe, zeide hij met drift, zal deze freraad van mijnen broozen tabernakel met eene fmeerige paruik worden verwisfeld! ■ is dit Godsdienst, om dit edel gefchenk der natuur te verruilen met het vvreede hair van Hinkende bokken en eervergeete booswichten , welke hun fchandelijk leven op moordfchavotten moesten eindigen! —— Is dit Godsdienst om mijn jeugdig leven te moeten doorbrengen met eene verwelkte Kamenier, wel eer de vreugde van den Hoog- adelijken Heer! Zou ik mijne gemeente niet kunnen ftichten zonder blonde paruik of zonder mij de grootfte helft van mijnen leeftijd neder te leggen aan de zijde van eene oude Coquette, wiens adem heviger riekt dan de mond van den Avernus! Wat baat mij de eer, wat baat mij aanzien, of ijdele en veranderlijke gunst van een hoog Adelijk Slot, wat baat mij eene weltoebereide maaltijd ? Zal ik niet verre het grootfte gedeelte van mijn leven moeten doorbrengen met een kaal gefchooren hoofd, en eene afzich- tige wederhelft! Neen ■ ik. zweer bij al wat heilig zweer niet mijn zoon, viel de oude man hem in de reden, zweer niet want het dient te gefchieden: gij weet immers wel, dat zoo gij het weigert, ik mijne ganfche clandifie ep het Adelijk Huis zal moeten misfen , welk een nadeel zou mij hier door niet worden toegefcragt! van welk een eer zou ik niet verftooken ïijn, ik zou het waarlijk befterven. Welk een afkeer toch heeft de Satan u tegens eene  VAN BLANKENHEIM. ss eene paruik ingeblaazen? Draagen de meeste, dc voornaamfte , de beroemdfte geestelijken geene paruiken? Ziet gij dan niet, dat de ganfche vloed van toehoorers den Prediker volgt, wiens hoofdfchedel met eene eerwaardige vagt is verfierd? Zijn 'er daarenboven niet veele Steden en Dorpen, waar gewoonlijk niemand wordt beroepen, die eigen hairen omdraagt? O! een paruik is zoo Godsdienftig! zoo zedig! zoo {lichtelijk ! en wat uwe beminde betreft, wel zij is zoo onbillijk niet; zij heeft een lluivertjen bij een verzameld; de Baron deed haar van tijd tot tijd aangenaame gefchenkjens, dewijl zij zoo veeI werk maakte van zijn huishouden. Is zij minder jong, minder fchoon, wel dank daar den Hemel voor, welk eene gerustheid! des te minder is zij ■aan verleiding blootgefteld. Wie zijn het, die gemeenlijk ten prooi worden der verleiding? Zijn het niet de jeugdige, de bevallige fchoonheden? Wie zijn het, die gemeenlijk op hetpad der deugd rustig voortwandelen? Zijn het niet de lelijke de mismaakte , welke de dartele voorbijgangeJ naauwlijks met eenen verachtelijken blik verwaardigt? Koom aan Zoon! draal niet, ik heb u no» nooit iets gevergd, dat u moeite en hartfeer kos°te, koom aan, offer nu uwe hairen en uw hart op aan den wensch van uwen grijzen Vader. Mozes zweeg, men haalde eenen paruikmaakcr. VIER.  i6 DE LAND-JONKER VIERDE HOOFDSTUK. men zet m0zes zaaymannius een paruik op. 'Terwijl de meid met drift om den paruikmaaker liep, heerschte 'er eene diepe, akelige ftilte; de Moeder en de Zoon zuchtten bij beurten, de Vader alleen fprak van tijd tot tijd van de eer, welke hij zou genieten van ook eens op het Kasteel ter maaltijd genodigd te zullen worden, zoodra zijn Zoon de wettige roepftem volgde. Onderwijlen zond hij ook om zijne naaste bloedverwanten om bij deze plegtigheid tegenwoordig te zijn. Na verloop van een groot uur koomen de vrienden zedig en zwijgend binnen treeden, zij plaatfen zich met bedeesdheid neder, niet anders dan als of 'er eene groote Chirurgikaale operatie moest gefchieden. Eindelijk verfchijnt de paruikmaaker, een aantal doozen torfende, alle gevuld met eerbiedvenvekkende paruiken. Mozes ging verbleekt in 't midden der kamer nederzitten : in weinige minuuten lagen zijne fchoone hairlokken voor zijne voeten neder. Terwijl hij nu fpraakloos nederzat, en moeite deed om zijne traanen te verbergen, wordt 'er hevig gefcheld, de winkelknecht overhandigt eenen brief op last van den Baron gefchreven, waarin hij meldt i  VAN BLANKENHEIM. i? fieldt dat hij vernoemen heeft, dat het eostuuni der Geestelijken geheel veranderd is, en dat Wij dus beveelt om de hairen van den eerwaarden bioses niet te laaten affcheeren. Nooit 2ag men hèeviger woede op het gelaat van eenig fterveling afgemaald, dan op dat van den kaalgefchooren moZes; hij vloog als een be- in t Hollands, en met luider ftemme in 't La tija per Jovem Lapidem, (Edepol, per fidem k*. mnum atque Deorum, en dit duurde zoo landat de ganfche vergaderde meenigte mét reden beducht begon te worden, dat hij te eelijk met «jn hair zijn verftand had verlooren ; eindelijk legde de patiënt zich in eene herifontaak p0fltiê op het Ledikant neder, en had het geluk een vloed van traanen te Horten, het geen alie de omftanders niet weinig verheugde, en welke hem onophoudelijk aanraadden om toch uit te weenen en zijn hart dus doende lucht te geevén, van welk eene heHzaame raad' de lijder zich ook zoo trouw bekende, dat een ftroom van ziltig nat "e «-.afvloeide, het gee/van t«d to tijd, en bij verheffing, vergezeld werd Van zulk een jammerlijk geklag, dat hij marmer fteenen zÖU hébben kunnen beweegen. Dit had ff$ 2Ulk ?fn invloed °P ^n anderfins Ongevoeltgen paruikmaker , dat hij- al fchreiénde bem.gde, éen van zijne langfte grifaljeparuiken gaarn aan den armen te willen fchenken , 200 n daar door in ftaat was om den ongdukki-en  i3 DE LAND-JONKER predikant in zijnen voorigen toeftand weder te kunnen.herfcheppen. Na dat deze ftormen éenigzins bedaard waren , begon hij nu en dan te fpreeken; hij deed zijne ouders eenige verwijtingen door de reet der gordijnen, en vervloekte de eerfte pruim of rozijn welke zijn Vader aan het Adelijk Huis de stronk had geleverd. — Een weinig daar na gevoelde hij eenige koude op zijn hoofd, hij begon onophoudelijk te niezen; hij zag daar en boven dat zijn oude Vader verbleekt nederzat in een afgelegen hoek der kamer, en beducht zijnde dat hij een oorzaak zijn mogt van zijne ziekte of dood, ftak hij zijn hoofd buiten het Ledikant, en verzocht met een zachtzinnig ftemmetje — om een paruik. Na lang pasfen vond men 'er eene; hij ftond langzaam op, en wandelde vol gedachten en verleegen met dezelve eenige reizen de kamer op en neder. Zijne bloedverwanten wenschten hem zegen, en vertrokken plegtig en zwijgend, elk naar zijn wooning. Des anderen daags hadden de oude lieden door de verfchillende aandoeningen van den voorigen dag beiden een hevig toeval: hun zenuwgeftel was fterk gefchokt, en men was met reden beducht voor nadeelige gevolgen, mozes was niet weinig aangedaan, en hij zou gezwind naar Doctor zwetsenburg geloopen hebben, zoo hij moeds genoeg had gehad om met zijn groote paruik voor het eerst ten voorfchijii te koomen; nu liet hij de-  VAN BLANKENHEIM. J5 deze boodfchap aan de dienstbode over. De Doctor komt, vindt de oude lieden niet buiten gevaar4 fpreekt vier woorden, voelt twee polfen, bekijkt twee tongen , fchrijft twee recepten , alles in den tijd van één minuut, en vliegt even als een fchigtig dier, dat langen tijd in benaauwdheid heeft gezeten, weder uit het huis. Het hart van den ouderlievenden mozes was geheel beklemd, zijn afkeer voor de kamenier en de liefde voor zijne ouders voerden openlijk flxijd in zijn geprangd gemoed, eindelijk zvvist hij, en belooft zijnen Vader op zijne begeerte zijne hand aan haar te zullen fchenken. . Van dit oogenblik af aan kwamen de oude lieden weder ten voorfchijn, en kroopen al (teenende uit hun bed : het vermaak om hunnen geliefden mozês eerlang getrouwd te zien met de kamenier van zulk een aanzienlijk Kasteel, deed meer nut aan de zieken, dan de ganfche Apotheek van de Gebroeders vyzelstampius. In minder dan drie maanden was mozês kaal gefchooren, getrouwd, predikant, en helaas! een der laagfte vleiers van den hoog adelden Baron Van BLANKENHEIM, B VIJF.  ao DE LAND-JONKER V IJ F D E HOOFDSTUK. domine en zijn vrouw draaven naar het' kasteel toe. Domine was juist bezig om in zijn bruine catoene nachtjapon met een groote blaauwe flaapmuts op het hoofd , welkers extremiteit fraai verfierd was met een groote pluim, zijn tuin te fchoffelen, toen de looper, buiten adem, kwam aanloopen om hem op het flot te ontbieden. Zijn Eerwaarde wilde zich eerst aankleeden, doch de looper verzekerde met krachtige hoogduitfche vloeken, dat hij geen oogenblik kon vertoeven , wilde hij niet in eindelooze ongenade van den Baron vervallen; naauwlijks had hij dit gezegd , of hij fnelt met drift wederom te rug. mozes rent hem na met zijne achteruitwaaijende japon, zoo dat hij wonderwel naar het fortuin geleek: op dit geloop kwam de bevallige echtvriendin van mozes toefchieten , die brandende van nieuwsgierigheid om te weeten wat 'er toch op het Kasteel was voorgevallen, haare voorgangers achter na galoppeerde, zij plaatfte, nadien Zij' aan beide zijden zwaar mank ging, haare armen in den omtrek van haare heupen, en zettede dus dezen Atalantifchen wetloop niet weinig luister bij. Alle drie koomen buiten adem, en blaazende als bruinvUfchen , op het hoog adelijk Kasteel v aan.  VAN BLANKENHEIM. * aan. De looper liep in zijn ftal, Juffrouw zaaymannius in de keuken, en de Predikant in dc Spreekkamer. Hier had mozes nog eenigen tijd om met zijn Japon het zweet van zijn voorhoofd afteveegen, dewijl de Baron nog aan tafel zat, of liever^onder zijn flesch nog een weinig zat te iluiineren. — Eindelijk komt de Adelijke Heer al geeuwende ten voorfchijn. Hij doet verflag van het gebeurde, en van het blijde vooruitzicht, waarin hij zich bevond, en geeft den Predikant, niet zonder ettelijke reizen te geeuwen , zijn befluit te kennen , om alle Zondagen, geduurende den tijd van een kwartier uurs , van den predikdoel te laaten bidden , dat het den Hemel mogt behaagen , een kind van het manlijk gedacht te doen gebooren worden , tot nut van den Adel en het Hooge- huis de stronk. Na veele wijdloopige gelukwenfchingen gaf mozes zijne bereidwilligheid te kennen, om zelfs langer dan een kwartier te bidden ; doch vroealleen maar, hoe ver men kon nagaan , dat de hoog- adelijke vrouw in haare hoog-adelijke zwangerfchap reeds gevorderd was : na vernoomen te hebben , dat de tijd der bevalling reeds na- • derde , gaf hij in bedenking of het wel geoorloofd was, ftellig om een Zoon te bidden, nadien 'er, zoo bij geval de Barones zwanger was van een Dochter, 'er een geducht mirakel diende te gefchieden, om thans een freuleije ineen jonkertje te veranderen. < B 3 De  as DE LAND-JONKER De Baron begon zijne hooge waardigheid te gevoelen , hij vloog op, en werd vuur rood van drift en ontevredenheid, hij zeide, dat, daar hij de vrije collatie had, hij ook volgens zijne begeerte en wil zou laaten bidden, dat hij het regt had van afdanken, even zoo wel als van aanbellen, dat hij beval aldus te bidden, in navolging van groote Koningen en groote of kleine Prinfen; dat hij niet wilde tegengefprooken worden , al deugde het ganfche gebed geen duit; tnaar voegde 'er ten flotte bij, dat zoo hij zich van zijnen pligt behoorlijk kweet, het beste anker Hochemer wijn voor hem gereed ftond. — Op deze laatfte woorden gevoelde de prediker als het ware eenen electrieken fchok , zijne oogen vertoonden zich in haaren vollen omtrek even als eene volle maan, zijn mond werd ongevoelig te famen getrokken tot eene flurpende gedaante, en als of hij den olijachtigen Rhijnwijn reeds over zijne dorstige lippen voelde vloeijen; hij Hond op, verfchoof zijn muts al buigende, het geen bij alle vier voetftappen herhaalde, tot dat hij aan de poort was genaderd , en toen nog boog hij zich ootmoedig, fchoon de hoog - adelijke lieer hem reeds lang had verlasten. ZES-  VAN BLANKENHEIM. ZESDE HOOFDSTUK. un ta'jöfha ai n/siwjwg ris •-Ifü'/t-'-.goo os, ZAMENSPRAAK OVER DEN DOOP. Na eenen heeren dag volgde een fchoone koele avondftond, deze lokte den Baron en zijne Gemaalin uit'om eene wandeling te doen door de digc belommerde dreeven , waarin het gevogelte hun bekoorlijk avondlied zong. Doch, helaas! de Baron was niet zeer gevoelig voor de befchouwing der fchoone natuur , een kikvorsch en een nachtegaal hoorde hij met dezelfde onverfchillige ooren, en ftelde het geblaf van zijne jagthonden verre boven de verrukkelijkfte toonen der edele Muziek: een wapen met wangedrogten, de getakte hoornen van een hert, een afgeftroopt vel van een haas, of het weerloos gevogelte met omgedraaide halzen verrukte dien ongevoeligen man meer dan het bekoorlijkst landgezicht, of de fchoonfte velden met de welriekendfte bloemen verfierd. Na eenigen tijd gevoelloos omgezworven te hebben-, zettede hij zich neder onder de fchaduw van eenen wijduitgeftrekten eikenboom, onder welkers loof reeds eenige geflachten der elankenheimen hadden neergezeten. Hier langs werden van tijd tot tijd bleetende fchaapen door den zingenden herder naar de ftal gedreeven, de jonge lammeren-volgden al dartelende hunne goedhartige B 4 moe-  -4 .DELAND-JONKER. moeders na. Dit gezicht bragf. den Edelman ongemerkt op de ftreelende gedachten van eerlang ook eenig kroost te zullen bezitten, en, na eenige oogenblikken gezwegen te hebben, fprak hij aldus: Nu is mijn hart gerust, Mevrouw! dat het aanzienlijk gedacht der blankenheijien tot den stronk niet geheel zal uitfterven, ik hoop toch dat het een Jonker zijn zal! Domine zaaymannius geeft mij flechte moed, hij denkt dat het gebed niet veel meer zal baaten , dat zoo het kind reeds tot een, Freule gezet is, gij onmogelijk zonder het gefchieden van een zwaar mirakel van een Jonker kunt bevallen; en dit laat zich,, onder ons gezegd, zeer wel hooren — maar enfin t de Koningen en Prinfen laaten ook zoo bidden , en dat is voor mij genoeg, basta. de barones. Hoe zal de Jonker gedoopt worden ? DE baron. derk hendrik godefroi van bl,ankeniieim tot den stronk , maar mogelijk meent gij iets anders, of hij moet gedoopt worden zoo als alle. gcmeene menfchen? — en om de waarheid openhartig te zeggen , dit is mij ook ingevallen — mij dunkt het is te laag, 'er moet ouderfcheid zijn tusfchen edelen ep onedelen. de barones. Dewijl nochtans een edelman met zijne komst in de waereld, en geduurende zynen ganfchen levensloop en fterven , oneindig veel heeft van die andere gemeene menfchen, zoo als gij ze gelieft  VAN BLANKENHEIM. - a$ iieft te noemen, zouden wij over'dit fluk Hgtelijk kunnen overftappen — na den dood zijn wij toch allen gelijk, het gebeente van eenen bedelaar rust naast dat van den aanzienlijkften, de arme daglooner en zijn rijke onderdrukker, voor den welken hij voor eene geringe bezolding van den vroegen morgen tot aan den laaten avond zwoegde , worden naast elkander nedergelegd , en door dezelfde wormen doorknaagd. DE BARON. Zijt gij dwaas, Mevrouw! liggen wij Edelen niet in fraai gewerkte grafkelders ? Zouden wij ons, om zoo te fpreeken mefailj.eeren na onzen dood? — Foei zou ik nederliggen aan de zijde van mijnen armen verachten daglooner? DE BARONES, f>/ ZUcllteilch.y Gelooft gij aan een leven na dit leven? DE BARON. Hoe? een leven na dit leven? he... — ja ja wel ja wel degelijk. DE EARONES. Zullen dan de edelen in eene betere waereld niet met den burgerftand vcreenigd zijn? 'er zul. len immers als dan geene nietige rangen meer plaats hebben. DE BARON. Denkt gij dan niet, Mevrouw! dat alle deed.1 heden zich te gelijk met alle gekroonde hoofden zullen affcheiden, en met een oog van verachter nederzien op al dat laag genreen, dat geen een kwartier m zijn wapen heeft, laat daan meer? ü 5 Ik  ^ DE LANDrJONKER Ik voor mij heb daar zulk een groot zwak op, dat ik liever alleen zat in een onderaardfche poei van zwavel, dan in gezelfcbap van mijn koetfier of looper in de gewesten der gelukzal.... de barones, (met drift) Hou op lieve man !. ik ontroer 'er van. de baron. Om 's Hemels wil zeg toch geen man , dit woord is te gemeen, zeg mijn Heer! Gemaal! Baron ! Ik word altoos misfelijk van die naamen , zij krasfen in de ooren van een dapper Edelman als valfche fnaaren van eene ongeftemde fiool. — Maar ter zaak: ik wil mijn kind of niet laaten doopen, of op deze wijze: jonker derk hendrik godefroi van blankenheim tot den stronk, ik doop u Hoog Edel geboot-en, enz. enz. en zoo moet het gefchieden, of ik jaag mozes zaaymannius wéér weg, want ik heb de vrije collatie, en ik vrees niemand. Terwijl hij nog fprak , pakten zich dikke zwarte wolken te famen; de ondergaande Zon werd geheel bedekt door eene duistere nevel, de winden loeiden en flingerden de toppen der boomen met een verfchrikkelijk gedruisch; van alle kanten zag men niets anders dan eenen akeligen nacht, welke telkens verlicht werd door vaale blixemftraalen, op welke kletterende donderdagen onmiddelijk volgden; ftortregens en hagelbuiëns het geloei der verfcinïkte runderen vermeerderden dit akelig fchouwtoneel. — De Barones verbleek-* té, doch de dappere Baron, welks altoos, als 'er  VAN BLANKEN HE IM. a? *er geen gevaar was, (hoefde, en zwoer dat het bloed van godefroi den Hakkelaar nog door zijn aders vloeide, zeeg op zijne kniën neder; al biddende, al weenende, en zuchtende verborg hij zich onder het kleed van zijne echtgenoote. De Barones gevoelde fchaamte over de lafhartigheid van haar man — waar is nu uw moed godefroi VAN blankenheim tot DEN stronk, Zeide Zij met eene fchampere glimlach, wat baat nu uw Adel? Wat baaten u nu uwe geliefde kwartieren , als gij nog vreesachtiger zijt dan eene zwakke burger vrouw? Wilt gij deelen in de voorregten van den Adel, dan dient gij ten minden ook dezelfde dapperheid te bezitten, welke de eerde dichter van uw genacht heeft bezeten. — koom, Ridder! koom van onder mijn kleed ten voorfchijn, fchep moed, en ween niet, gij zoudt mij door uw gefchrij weemoedig maaken. — De wolken werden intusfchen met drift voortgedreven, men hoorde den donder reeds op eenen grooten afdand henen rollen, de ondergaande Zon fchoot nu en dan weder een flaauwe draal op het glinderend loof, en een enkelde vogel vervolgde weder zijn afgebroken avond lied: dit geluid deed den angstvalligen Edelman uit zijne fchuilplaats ten voorfchijn koomen, groote zweetdroppeleri vloeide van zijn aangezicht, en na dat hij deze had afgedroogd, viel hij op zijne eene knie weder neder, dankte den Hemel voor zijne bewaaring, en beloofde plcgtig zijn leven te beteren; daar  28 DE LAND-JONKER daar op keerden zij beiden ftilzwijgende naar het Kafteel te rug. Eer dat zij aan het Slot kwamen, koomt hun een arme weduwe met drie kleine kinderen te gemoet, zij fmeekt om een aalmoes, dewijl zij door het afbranden van haare wooning geheel ongelukkig was geworden; doch de onmedoogende man gebiedt haar met een aantal zwaare vloeken zijnen grond gezwind te verlaaten, zoo zij niet begeerde, dat hij een zwerm van Deenfche Doggen op haar afzond: de ongelukkige zuchtte en liep met drift met haaren zuigeling heenen , zij verbeeldde zich reeds door eene bende Jagthonden te worden vervolgd, de vrees gaf haar zieklijk ligchaam nog eenige krachten; de twee andere vaderlooze kinderen volgden al weenende, met verhaaste treden, ep uitgefpreide armen , haare lieve moeder na. Dit aandoenlijk fchouwfpel trof echter het verftokte hart van den Baron, tweemaal zag hij nog om, en Haarde de vluchtende weduwe en haare kinderen nog tweemaal na. Hoe weinig troost, Baron! zeide Mevrouw van blankeniieim, vinden^ de ongelukkigen bij u! Zijt gij nu over u Zeiven te vreede ? Zegt nu uw gemoed dat gij als een Christen hebt gehandeld? Zou een vertroostend woord, eene geringe aalmoes u verarmen? Zijn wij hier op de waereld ook niet geplaatst om onze ongelukkige natuurgenooten zoo yeel in ons vermogen,is te helpen, en de traanen der  VAN BLANKENHEIM. 25 der lijdende af te droogen ? — Dat gevoel is lafheid, Mevrouw! Naar mijne gedachten is een Edelman boven het uitoeffenen van alle deugden verheven, dit is te burgerlijk, een burger geeft een aalmoes, wanneer een arme bedelaar hem om brood fmeekt, har is genoeg dat wij Edelen hem vergunnen te bedelen; en denkt gij dat godefroi den Hakkelaar de Stamvader van ons gedacht zich zou vernederd hebben om aan een arme weduwe en haare bemorste kinderen een penning toe te reiken ? zou hij daar mede zijn roem hebben verworven? Behaalde hij lauwren met weldaaden te bewijzen, of met het (lachten van het bloed der Saraceenen? Zijn wij , en met regt, niet hoogvaardig, dat hij zoo veele ligehaamèn van zwangere vrouwen dier ongeloovigen open kliefde , de dervende vrucht met eigen handen uit het lillend ingewand fcheurde , en de ongeboornerf tegen de trappen der afgods - tempels ter eere van den Catholieken Godsdienst en der Heilige Maagd verpletterde? — Eilieve laaten wij toch van onze voorvaderen niet ontaarden. — Zoo hij zulks gedaan heeft (antwoordde Mevrouw van blankenheim met zichtbaare ontroering en verheffing van dem) gelijk hij het gedaan heeft, dan was hij een monder der natuur;* en in plaats, mijn Heer! dat gij eer verdient van afkomdig te zijn van zulk een barbaar, verdienden alle zijne nakomelingen als met eene zwarte kool gebrandmerkt te worden. Wat toch bewoog hem om zoo veel honderde uuren voort te reizen-,  $° DE LAND-JONKER. zen, alleen met voorneemen om het bloed van mannen, welk hem nooit beledigd hadden, te Plengen, en moest hij dan daarenboven nog woeden tegen de weerlooze onfchuld? Zou het dapperheid zijn, wanneer de eerde gewapende man die my nu ontmoette, voor uwe oogeh mijn lichaam openfcheurde , en uit mijne ingewande°n uw en mijn geliefd kind uitrukte, het welk ik reeds zoo veele maanden onder mijn hart heb gedraagen, dat ik reeds teder bemin, fchoon ik het noo.t gezien heb, noch kan zien, zeg, zou dat dapperheid zijn, mij weerlooze vrouw te vermoorden, en mijn kind tegen gindfe muuren te verpletteren, en de wanden van uw Kadeel met zijn onfchuldig bloed te befpatten ? — Zwï}g, Mevrouw! zwijg, gij verfcheurt mij mijn hart', riep de Baron met luide demme uit - neen, ik zwijg niet, uw roem is eene valfche en ijdele roem; het is een verfoeilijk bedrog dat de Godheid zou vereerd worden met eene offerhande van onfchuldige vrouwen en kinderen. - Die vrouwen, fchoon onder eene andere en afgelegen luchtdreek gebooren, waren menfchen zoo als wij ziin, zij beminden hunne kinderen even zoo vuurig als wij, zij droegen ook haare vrucht onder haar kloppend hart, en voedden het ook met haar bloed — de Baron zweeg langen tijd, en dewijl hij zelfs eene ongevvoone aandoening, van eerlang Vader te zullen worden, in zijne ziel gevoelde, zoo begon hij te twijfrelen of de verrichtingen van den Stamvader godefroi den Hakkelaar wel in de  VAN BLANKENHEIM. Sf de daad zoo lofwaardig waren als zij door zijne ouders san hem waren afgemaald. Na een weinig gezwegen te hebben, en zijn vrouw met tederheid te hebben aanfchouwd, zeide hij, koom aan, Mevrouw! koom aan, rust ginds een weinig op die groene bank van zooden, gij zijt aangedaan. — Met waggelende fchreden ging zij voort, en zette zich neder. Na het verfchrikkelijk onweder volgde eene verrukkelijke kalmte: de Maan fleeg glansrijk naar boven, en fcheen melankoliesch op de velden en bofchen neder; geen blad verroerde zich ; de ganfche natuur zweeg ; duizende fterren, zoo veele waerelden, waar in zonder eenigen twijffel bezielde wezens weemeien, fchitterden aan het firmament — nu en dan hoorde men op een afftand het geblaf der honden , en het geloei der runderen. — Ik befpeur , Mevrouw ! zeide de Baron al zuchtende, terwijl ik hier zoo nederzit, eene gewaarwording, welke ik nog nooit gevoelde: wanneer de arme weduwe mij nu om eene aalmoes verzocht, zou ik haar niets kunnen weigeren , wanneer ik nu denk om wel te doen , gevoel ik iets, dat mij traanen van vreugde uit mijne oogen zou kunnen perfen, en denk ik om het plengen van het bloed van onfchuldigen, dan krimpt mijn hart met afkeer in een, en eene donkere nevel fpreidt zich uit voor mijne oogen. Op het onverwachtst begint de klok op het Kafteel te luiden: te regt merkte de Baron aan, dat  T~ DE LAND-JONKER. dat dit gefchiedde om hem te .roepen, en dewijl 'er met meer drift dan naar gewoonte geluid werd, dat 'er iets moest voorgevallen zijn, dat zijne tegenwoordigheid zonder uitftel vereischte. Naauwlijks waren zij opgedaan, of de looper (ten minden de perfoon welke als looper gekleed was, maar die nochtans niet harder liep dan een gewoon dalknecht, welke bediening hij mede nog met roem waarnam) kwam hun reeds te gemoed hij verhaalde dat 'er een Heer, en een Dame op het Slot waren aangekoomen, waar van de een bijna' door een paard was doodgeflaagen, en de andero bijna verdronken, en dat zij beiden zoo nat wa* ren dat zij droopen, en overdekt met kroos.' ZEVENDE HOOFDSTUKv ZELDZAAM VOORVAL'. Naauwlijks waren zij op het voorplein van het Kadeel gekoomen,- of zij befpeurden eene zichtbaare verwarring: de dienstboden liepen met drift, zonder bijna iets uitterichten: alle de honden waren in eenen volkoomen opdand: eenige blaften , andere jankten, een gedeelte fprong ginds en herwaards , en rammelden met hunne ketens, de Baron vloekte zonder adem te haaien, devviji alle de dienstboden te gelijk hem het voor- val  VAN BLANKENIIEIM. " 33 Val wilden verhaalen, en hij door het vreeslijk geraas der honden geen enkel woord kon verdaan. De Barones hield beiden haar ooren vast* en dampvoette van ongeduld en nieuwsgierigheid, zoo eigen aan de beminlijke fexe — het geen zij reeds 'lang moesten gedaan hebben, deeden zij nu: zij gingen naar binnen. Hier vonden zij tot hunne uiterde Verwondering een welgemaakt jong Heer, in eene pijnlijke gedalte, op een Canapé nedcrliggen, terwijl een jonge Dame geknield voor hem neder lag, en al weenende eene hevige wond in de borst trachtte te verbinden, De Baron bleef, als een marmer beeld met een opgefperden mond in de deur daan, zonder zijn oogen of iets van zijne ledemaaten te beweegen; *n ongetwijfeld zou hij nog eenigen tijd in die gedalte hebben doorgebragt, zoo zijne Gemaalin hem niet< had voortgeduuwd: hij naderde dus de ongelukkigen, maar met zoo veele complimenten , als of hij op eenen plegtigen dag ten Hove was verfcheenen, De jonge Juffrouw beantwoordde deze met haare traanen, en wees, zonder te kunnen fpreeken, de bloedende wonden van haaren vriend, Na verloop van eenigen tijd verhaalde zij: hoe zij met het rijdtuig door het fehrikken van het paard waren omgeflagen, en in 't water gevallen: hoe haar beminde een Mag van het paard op zijn borst had gekregen : hoe zij eindelijk waren gered ; hoe zij de vrijpostigheid hadden gebruikt om naar het Slot te gaan, dewijl zij noch huiG  34 DE LAND-JONKER zen noch menfchen in den omtrek befpeurden, over welke vrijmoedigheid zij duizendmaalen verfchooning verzochten. Eene fchoone vroiiw had altoos veel vermogen op het hart van den anderfius ongevoeligen Edelman , hij was niet in (laat om zoodanig eene iets te kunnen weigeren; hoe lomp hij ook anders ware, in haar gezelfchap werd hij bijna welker vend, en fpraakzaam, ja zelfs nu en dan geestig. Men kan dus ligt befeffen , dat dit meisjen, welke in de daad beminlijk was, eenig vermogen op zijn hart kreeg: hier kwam daarenboven nog eenig medelijden bij; haare nederhangende bruine hairen, haare traanen , haare mededogende houding, alles vermeerderde haare bevalligheid. De Barones had een gevoelig hart, haare verbeelding was Hechts een weinig bedorven door het 'leezen van een zeer groot aantal Romans: hoe meer treffend de ontmoetingen dus waren , des te meer aandeel nam zij in dezelve; terwijl de Baron op zijne wijze de jonge Juffrouw vertroostte, ftelpte zij het bloed van den lijder, het mededogen gaf haar krachten ; telkens , herinnerde zij zich onder het verbinden een Roman, welke zij eens met zoo veel aandoening had geleezen, waar in de fchoone medelijdende Adelheid de wonden van eenen jongen onbekenden Ridder verbindt, die in een donker bosch, bij nacht , door eene bende roovers was overvallen, en, na door andere reizigers uit de handen dier booswichten ontzet te zijn, bijna ziet- too-  VAN BLANKENHEIM, *s loogcnd op het Kafted was gebragt, en door haare fchoone handen werd verbonden, terwijl zij haare traanen vermengde met het bloed van den Ridder. — Intusfchen werden 'er kleederen opgezocht, en in alle opzichten groote zorg voor den ongelukkigen gedraagen: de looper fprong op het groote koets-paard om den Chirurgijn te gaan haaien ; deze plaatfte zich gezwind achter op het paard en galoppeerde naar het Slot toe, onder een hevig geraas der zalfdoozen, welke de Arts maar los in zijn zak had geftooken. Op het gezicht van zoo veel bloed verbleekte de Heelmeester, zijne handen beefden , hij wist niet wat hij doen zou om zulk eene gaapende wond te geneezen, of van welk een hulpmiddel hij zich op dit oogenblik zou bedienen. De Baron bemerkte zijne verlegenheid, zijn hart begon driftig te kloppen, hij wist, dat hij den Chirurgijn had aangefteld, niet om zijne bekende kundigheden , maar om dat hij hem in 'c geheim het meeste geld had aangeboden; met.ongerustheid liep hij ginds en- weder, de wroeging maakte hem fpraakeloos. 'Eindelijk haalt de Arts een groote pleister uit zijn zak, en legt dezelve al beevende op de wonden ; deeze fcheen in den beginne eenige verzachting toe te brengen , de lijder fliep zelfs dien nacht nog eenige ooirenbhkken, en bevond zich des anderen daags wat'beter. De Barones verzocht hem te vernaaien wie zij c 2 wa-  j6 DE LAND-JONK ER. waren, van waar zij kwamen, en werwaards zij vertrokken. De lijder richtte zich een weinig op , en leunende op zijn linker arm , terwijl hij zijne rechte hand op de wond lag, fprak hij met eene zwakke ftem aldus: AGTSTE HOOFDSTUK. willem van borzelen en emma van vliet. W^ü beiden zijn tri een der aanzienlijkfte Steden van Holland gebooren , onze wooningen waren Hechts door een fmalle gragt van een gefcheiden: aan beiden viel bij toeval een voorkamer ten deel, waar op wij den meesten tijd van den dag doorbragten : reeds hadden wij den ouderdom van zestien, jaaren bereikt, eer wij malkander met eenigen aandacht begonnen te befchouwen , van dien tijd af aan gevoelde ik meer en meer, zonder de reden daar van zelfs te weeten, dat ik te vreeden was , wanneer ik , voor mijn opgefchooven fchuifraam leezende, emma aan'de overzijde op haar kamer zag zitten; de tijd vloog dan veel fneller om. Wanneer de fchemering mij belettede langer te leezen of te tekenen , plaatste ik mij voor mijn Piano forte, ik zong, en accompagneerde mij zelfs die Aria's, welke men toen ter tijd voor de fchoonde hield, en tot inijii  VAN BLANKENHEIM. 3? mijn blijdfchap merkte ik dan, dat emma zoo ver mogelijk uit het vengfter lag om mij te hooren fpeelen. Wanneer ik geëindigd had, vong zij aan, en nu was ik weder op mijn beurt louter aandacht, zoo dat mij niets meer gemelijk maakte, dan dat een voorbij (hellend rijdtuig,of een troep zingende jongens mij verhinderden alle die behaaglijke toonen op te vangen. Eindelijk verftoutte ik mij om haar te groeten , met tekens met haar te fpreeken, en als ik des morgens opftond , of des avonds mijn kamer verliet, haar kuschhandjes toe te werpen, welke alle door emma met veel deelneeming beantwoord werden. Dit duurde den tijd van meer dan een jaar, en fchoon wij malkander nog nooit hadden gefprooken , fpraaken wij echter dagelijks door tekens , en wij verftonden malkander zoo wij meenden, volkomen. Wij verbeeldden ons dat niemand ons zag; doch reeds voor zes maanden hadden twee oude jonge Juffrouwen, die als Argusfen rond loerden op de verrichtingen van alle de buuren, maar wel voornamentlijk op het gedrag van jonge lieden , uit fpijt en wraakzucht dat geen manlijk oog zich ooit verwaardigd had haar te befchouwen, ons begluurd, en onze ouders, die zij nu bij geval ontmoet hadden, van onze geheime verftandhouding, en het onophoudelijk werken der Telegraaf bericht gegeeven. Terltond werden wij beiden naar eene akelige achterkamer verbannen, waar van wij geen ander C 3 uk-  3S DE LAND-JONKER uitzicht hadden, dan op moriige binnenplaatfen j wanftallige achterhuizen, en ganfche reijën van rookende fchoorfleenen. Dit treurig voorval zettede mij aan om gelegenheid te zoeken, elkander elders te ontmoeten: deze kwam mij voor, op eenen donkeren avond, bij het uitgaan van dé Kerk. Mijn hart klopte toen ik emma zag, en emma fcheen bijna tegen wil en dank gelegenheid te zoeken om mij te ontwijken. Eindelijk verltoutte ik mij haar aan te ipreeken, wij beraamden een plan voor het toekomende; wij zouden elkander bij een van mijne vrienden weeklijks ontmoeten; doch dit alles buiten weeten van onze ouders, dewijl wij konden opmaaken uit hunne bekrompen denkenswijze, dat zij om reden ons huwlijk nooit zouden toeflaan; eer wij elkander verlieten, ftapelde ik in vliegenden haast eenige kuschjes op haare lippen, en wij keerden vol vergenoeging , elk naar zijne wooning te rug. Onze vrees, waarom onze liefde door onze ouders zou gedwarsboomd worden, ontftond hier door: emma had -geen Vader meer, maar eene Moeder, die een nijdig, trots, kwaadfpreekend en gierig hart onder den fluiër van uitwendige vroomheid bedekte, zij bad dagelijks uuren achter den anderen met luider ftemme, maar eenen armen bedelaar zond z-ij ongevoelig, en gewoonlijk al fcheldende henen, zonder hem eenen enkelen penning van haare rijkdommen te fchenken. Zij was zoo naauw gezet, dat zij den Hemel toefloot  VAN BLANKE NH E IM. 39 floot.voor alle de veertig duizend Proteflanten, w Ike zich in de Stad bevonden , behalveii voor ha.ir zelve, nog zes andere vrouwen, en twaalf mannen, welke zij alle met naamen opnoemde, het getal der mannen was te voren maar agt geweest, maar één jaar, na dat zij weduwe was geworden , had zij kunnen goedvinden dit aantal met nog vier te vergrooten : menfchen van andere gezindheden waren allen, eeuw in eeuw uit verdoemd, en zij beroemde zich elke weck op haar gezelfchapje, dat zij zich nog nooit verwaardigd had om een vriendelijke groet aan zulk eenen verdoemeling te geeven. Verbeeld u nu hoe zij gefield was,toen zij befpeurde dat ik, welke van Roomfche ouders ben gebooren , liefde voor haare dochter gevoelde — dikwils viel zij woedend op emma aan, vooral als haare geliefde leeraar zacharias van der gal over de Paapfche Mis had gepredikt, dan was 'er geen rust in huis te vinden, naauwlüks was zij op de Roep, of zij begon al te fchelden. — Hoe, zeide zij eens, wilt gij u verbinden met eenen papist dien God en ik, en alle vroome met vermaak zullen zien blaaken in het helfche vuur? wilt gij volllrekt kinderen baaren , die gij te vooren weet, dat verdoemd zijn, dewijl hun "ader behoort tot bet rijk van den Antichrist? Dit duurde dagen en maanden, zelfs floeg zij emma dikwils als zij uit haar wceklijks vroom gezelfchapje kwam, en door de Zusters was opgezet; zij mogt niet meer uitgaan en werd C 4 bij  40 DE LAND-JONKER. bij dag in eene donkere kamer opgeflooten. Dit. kwam mij ter oore , ik kocht haar meid om , welke haar een brief overhandigde , waarin ik haar voorftelde om weg te vluchten, en ons op een vreemd gebied te laaten trouwen, en, zoodra ons huwelijk voltrokken zijn zou, aan mijn ouders en haar moeder daar van kennis te geeven. Het duurde nog een langen tijd, eer emma kon befluiten zulk een (lap, die zoo veel geruchts zou maaken , te doen, eindelijk liet zij zich, afgemat door de Hagen en mishandelingen van haare wreede moeder, overhaalen: het rijdtuig ftond op dë bepaalde plaats gereed, twee vrienden (tonden tot getuigen, toen zij mij kwanswijs verzocht met mij mede te mogen rijden, op dat men mij niet regtcrlijk ken aanklaagen, van emma gefchaakt te hebben. Zonder ergens lang te vertoeven zijn wij voortgereeden, tot dat ons dit ongeluk is overkoomen, en het fmert mij in de ziel, dat wij u zoo veel overlast aan doen, zijt echter verzekerd , dat wij uwe liefderijke behandeling dankbaar zullen trachten te erkennen. Met veel moeite bragt hij deze laatfle woorden uit; de pijn verhefte zich weder; zijn gelaat verbleekte; men befpeurde pijnlijke trekken op het zelve; en even als in een fpiegel, zag men op het gelaat van de aandoenlijke e.mma, deze zelfde trekken te rug gekaatst. De Chirurgijn kwam van tijd tot tijd weder, bij zijn komst werden de pijnen verzacht, maar niet  VAN BLANKEN HE IM. 4, niet lang daar na, verdubbelden de fmarten ; men werd beducht voor het leven van den lijder. Men vertrooste emma, maar zij weigerde vertroost te worden; zij had eene foort van voorgevoel van toekomltige rampen; alles wat zij zag, zelfs de bekoorlijke velden, waren in haar oogen als met een doodlijk floers omhangen. In haar flaap werd haar geest gefolterd, zij 'droomde van afgeflorvencn, van kerkhoven met akelige doodsbeenderen opgevuld , van lijken op lijken op een geftapeld. Haar geliefde vertroostte haar ook nog, fchoon hij zijn einde voelde naderen ; zoo hij emma niet had bemind, zou hij met vreugde zijn geftorven, in zijne jeugdige jaaren had hij wegens treurige lotgevallen van ouders, naastbeftaanden, en vrienden reeds veel geleden, zijne gevoelige edele ziel nam altoos deel in 'hunne ongelukken, en wederwaardigheden: hij kende de waereld, niet zoo zeer door ondervinding, waar toe, eene hooge ouderdom vereischt wordt, dan wel door leezen en opmerkzaamheid; hij had een afkeer van de ondeugd; hij beminde braafheid, en edele gevoelens. Op een avond had emma hem voor een oogblik verhaten, zij was naar buiten gegaan°om haar geprangde borst wat lucht te geeven, en in eenzaamheid voor het leven van haaren minnaar te bidden; doch weldra keerde zij nbg treuriger te rug: zij nadert zijn bed, zij fpreekt haaren vriend op eenen liefderijken, medelijdende.! toon aan - bij antwoordt niets - zij heft zijn C 5 hand  42 DE LAND-JONKER. hand met ontzetting op; dezelve valt gevoelloos reeds verftijfd en onbuigzaam weer neder, zijne oogen (tonden open, gevestigd naar den Hemel, en onfchuldig als die van eenen Engel, vvillem! fchreeuwde zij uit, wiliem, (preek flechts nog een woord, kent gij mij nog? Zie mij nog eens aan, daar, druk nog eenmaal mijn hand — nog eenmaal mijn hand, die gij zoo dikwijls drukte — 6 God! hij leeft niet meer — hier op zeea; zij neder. Op haar gekerm kwam de lïaron met zijne Gemaalin en eenige dienstboden toefchieien, alle ftonden onbeweeglijk; de Barones was virbleekt en koud als een ftandbeeld, de Baron Ontroostbaar, hij zwoer openlijk, dat hij de eenige oorzaak was van den dood van dezen braaven jongeling: hij vervloekte zijne Heerlijkheid en het geld, dat hij had ontfangen voor de aanftclling van dezen onkundigen heelmeester. Eindelijk kwam emma weder hii zich zelve, men trachtte haar van het doode ligehaam af te fcheuren ; maar te vergeefsch: geen mensch was in.ftaat om zonder innige fmarten te gevoelen, haare klagten aan te hooren; eindelijk droeg men haar met geweld naar haar kamer, echter liet men haar de vrijheid , haaren geftorven vriend dagelijks eenige oogenblikken te gaan zien, tot dat hij, volgens zijne begeerte, in de open lucht wierd begraaven ; want hij vond het ontecrende, om den tempel aan den Eeuwiglevenden God gewijd, te maaken tot eene vergaderplaats van rottende en op een gepakte lijken. De  VAN BLANKENHEIM. 43 De Baron wilde hem, aan den ingang van de adelijke grafkelder zijner voorouders begraaven, maar emma weigerde zulks; op haare bede werd' haar een plaats toegedaan, niet verre van den weg verwijderd, onder vier hooge olmen, waar bij eenige oude taxusboomen en treurwilligen hunne takken en bladeren wijd uitfpreidden, &en droefgeestig lieten nederhangen. Dit was, zoo lang zij zich op het Huis de stronk bevond, haare geliefdfte verblijfplaats, voornaraentlijk begaf zij zich derwaards bij het vallen van den avond, wanneer de ondergaande Zon de toppen der boomen flaauw verlichtte: de fchemering en de duisternis van den nacht begunstigde het vloeijen van haare traanen. Bij da°zat zij altoos eenzaam, met het hoofd op haar arm leunende, in haar kamer, terwijl haare befchreijde oogen onophoudelijk ftaarden op de boomen, waar onder het floflijk overblijffel van haaren beminden lag te rusten. Zomvvijlen fchreef zij, en als de Barones eens bij toeval op haar kamer kwam, na dat zij dezelven had verlaaten, vond zij dit gefchrift op haar tafel liggen. NE-  44 DE LAND-JONKER NEGENDE HOOFDSTUK. emma bij het graf van haar en minnaar. Vloeij miine traanen bij dit eenzaam graf, vloeij in deze akelige ftilte tot verligting van mijn geprangd gemoed — waarom toch, wreede dood' waarom zijt gij, die mij het dierbaarfte omrukte, Voor mij onverbiddelijk ? waarom moest gij mij zoo gevoelig treffen! naauwlijks had ik mijn moeder en alle mijne vrienden verlaaten, om met hem, dien ik boven dit alles beminde, weg te vluchten, of gij berooft mij van het eenigfte, van het diabaarfte dat mij nog overbleef: — verfchriklijke gedachten, die miine ziel doorbooren! werwaards zal ik mij nu begeeven? naar mijne moeder? helaas! dat moederlijk hart was reeds voor mijne vlucht voor mij geflooten! — willem! willem ! waart gij voor weinige dagen mij door den dood ontrukt, eer dat gij mij uit mijn vaderland vervoerde, het zou fmartelijk voor mij geweest zijn, maar dit had ik nog kunnen doorftaan, maar nu te derven! en mij ongelukkige van alle vrienden, van allen troost beroofd, nu alleen achter te laaten'. — Ach, mijn vriend! die nu zoo gevoelloos in deze fombere oorden daar neder list, konde ik nu uw lot met u deelen, konde nu een en dezelfde fteen, die mij nu van u  VAN BL ANKENHEI M. 45 u affcheidt, ons beiden overdekken! kon het gebeente en het ftof van uwe geliefde bij het uwe rusten! — Maar heb ik geen moeds genoeg om u te volgen, om mij te ontdoen van een ongelukkig leven, van eene booze waereld, die mij, zoo lang ik nog rondzwerve, zal verfmaaden , en mijne zuivere liefde veronrdeelen ? zou eene andere, het geen zij zoo fterk beminde, niet tot in den dood zijn gevolgd , en zal ik, in mijnen verlaaten toeftand, minder moed dan eene andere bezitten? — welke verfoeilijke gedachten koomen 'er in mijn ontroerd gemoed op! waarheen kan de wanhoop het hart der menfchen niet vervoeren ! zou ik deze gewiide plaats door eenen zelfsmoord bezoedelen ? zou mijn vriend door zulk een fchriklijk offer eenigen troost ontfangen? O ! Eeuwige befchermer der ongelukkigen ! die mijn hart en zuivere liefde kent , verligt mijne fmarten, vermurw het ongevoelig hart van mijne wreede moeder, ik zal naar haar toe gaan, laat ik door heete traanen van berouw haare liefde weder verwerven, en zoo zij mij weder als haar kind aanneemt, dat zij mij dan dezen troost doe erlangen , dat mijn ligchaam , dat eerlang zal zijn uitgeteerd door droefheid en rouwe, herwaards moge worden overgebragt, om te rusten aan de Zijde van mijnen vriend. TIEN-  4« DE LAND-JONKER. TIENDE HOOFDSTUK. vertrouwlijk gesprek tusschen de barones en emma. De Barones gevoelde eene waare hoogachting voor emma, en zij was zulks waardig; zij had eene goede opvoeding genooten , zij bezat veel natuurlijk verftand, veel fmaak en gevoel, en behalven eenen gedienstigen, meêgaanden en infchikkelijken inborst, was zij fchoon en bevallig. De Barones kon haar niet zien lijden zonder zelfs Imcrtcn te gevoelen , en door dit mededogen was emma nog dieper in haar hart ingedrukt — op eenen morgen dat de Baron met een zwerm blaffende honden en jagers naar het veld was gegaan, ging zij naar de kamer van haare vriendin om'haar te bezoeken, en, was het mogelijk, om haar een weinig te vertroosten : zij zat weder in eene droefgeestige geftalte : zij had een boek voor zich liggen, waarop nog eenige traanen glinfterdcn : de Barones ftond reeds aan haare zijde , zonder dat zij zulks had bemerkt. — Wel, lieve emma i zeide zij op eenen minzaamen toon, treurt gij zoo onophoudelijk, zonder gehoor te gceven aan de lesfen van den Godsdienst , en der reden gij pijnigt u zelve en mij , mijne waarde ! uwe droefheid doorboort mij het hart, en uw beminde zelf, zoo hij in 't graf nog eenige bewust-  VAN BL ANKENHEI M. 4? wustheid • heeft van uwe fmarten , zou u zelfs beftraffen, dat gij zoo geheel en al doof zijt voor alle vertroosting. .Wat is toch de voornaamfte oorzaak dat gij zoo treurt ? is het zijn gemis alleen, of is het, dat gij nu van alle menfchen zijt verlaaten? of zijt gij bekommerd over het tegenwoordig lot van uwen geltorven vriend? emma. Alles, Mevrouw! wat gij daar opnoemt; maar voornamentlijk het laatfte : mijne opvoeding ia dien opzichte is wel de grootfte oorzaak van mijn hartzeer: zoo dra ik voor eenige reden vatbaar was, luisterde ik met aandacht naar de gefprekken van mijne ouders en bloedverwanten; en hoe dikmaals hoorde ik hun niet zeggen wanneer 'er iemand van eene andere gezindheid was geftorven : met welk een droefheid ontfang ik de tijding van den dood van dien anderfins braaven en eerlijken man! hoe ongelukkig is hij nu! hij is in zijn geloof geftorven, en dus eene verfchrikkelijke eeuwigheid ingetreeden! ik grilde op die gedachten , en mijne reden verzettede^zich tegen dit onmedogend vonnis: omtrent dit ftuk twijffelde ik federt dien tijd, en twijffele nog heden, ach! wist ik dat mijn vriend niet ongelukkig ware, mime droefheid zou zonder eenigen twijfTel niet weinig worde geleenigd.. de barones. Zou het niet befchreiënswaardig zijn lieve emma ! dat iemand die zonder zijn weten, zonder zijn toedoen, op deze waereld is gekomen, die van zij-  43 DE LAND-JONKER zijne bram ouders in dien godsdienst, waarin zij zeiven door hunne lieve ouders zijn onderwezen, is opgevoed, die alle deugden, zoo veel in zijn vermogen was, heeft uitgeöeffend, zou het niet befchreiënswaardig zijn, dat zoo iemand eeuwig zou ongelukkig wezen , en dat alleen om dat hij buiten zijn fchuld uit geene proteftantfche ouders is gebooren? de deugd is immers en blijft altoos de deugd, het zij derzelver voorfchriften verkondigd worden door eenen Leeraar der Hervormden, of door eenen Roomfchen Priester , beiden leeren zij immers : dat men God moet eeren en beminnen; dat men met zijne medemen* fchen moet handelen, zoo als men wenscht dat met ons worde gehandeld; dat men zijne ouders tribet liefhebben , en geduld hebben met hunne gebreken; dat men niet moet fteelen of iemand van het dierbaar leven berooven; dat men geen onkuischheid moet pleegen, of zijn naasten lasteren ; dat men te vreden moet zijn met zijn ftaat, en niet wenfehen naar het geen een ander toebehoort, en zoo vervolgens. — Wanneer deze lesfen naauwkeurig betragt worden door wien het ook zijn moge,kan zoo iemand dan wel "ongelukkig zijn? Zou het niet hard zijn, wanneer iemand, die God eerbiedigt als den Schepper der waereld, in welke wij zoo veele ontelbaare wonderen aaiïfchouwen, dat zoo iemand van dien zelfden weldaadigen Schepper eeuw in, eeuw uit zou worden verftooten, en dat alleen om dat, buiten zijn toedoen, zijne geliefde ouders niet tot ons kerkgenoot-  VAN BLANKENHEIM. 49 nootfchap belmoren. Alle de volken der aarde worden door den liefderijken Schepper gezegend} bij hunne komst op de waereld ontfangen zij alle hulp en bijfhnd, zij genieten gezondheid, het zelfde voedfel , dezelfde vergenoegdheid : God waakt op gelijke wijzen voor hunne belangen; hij troost hun in hun lijden, hij redt hun op het onverwachtst op zulk eene wijze, die den opmerker in verwondering en aanbidding houdt opgetoogen. Dit doet hij tot aan het einde van hun leven; wanneer zij, na vergiffenis voor hunne overtredingen te hebben afgefmeekt, fterven, beveelen zij hunnen geest aan die Godheid aan' die hun van het oogenblik van hunne geboorte' tot den dood toe met haare weldaadige hand beftuurde; en nu zou de Hemel hun verhaten? nu zou hij hun in hunne verwachting te leur Hellen« nu zou hij hun, terwijl zij nog hét woord ver', geeving, vergeeving uitftamelert, verpletteren in eenen eeuwigen afgrond ? na zou hij hun doemen tot oneindige fmarten ? tot eeuwigduurendè rampen ? Een mensen wordt gebooren, hij moet worstelen met veele ziekten en ellenden, hij moet met de grootfte bekommernis of arbeid het brood winnen voor zich zeiven en zijne dierbaare panden, tot dat hij dram en afgemat dén geest geeft — en dan,helaas! neeroen de verfchrikkelijkfle rampfpoeden eenen aanvang. — Maar hoe zal her zijn,' wanneer een jongeling derft, die naauwlijks zes! tien of agttien jaaren bereikt heeft ? reeds was hij' D tv.ro ,1*  §a DE LAND-JONKER, twaalf en meer jaaren eer hij kan gezegd worden overeenkomfttg de reden te hebben gehandeld, de helft dier vier of zes jaaren, van twaalf nament» lijk tot agttien, heeft hij al flaapende doorgebragt, den overigen tijd heeft hij aan zijne letteroeffeningen of arbeid toegewijd, of aan onfchuldige vermaaken; hij heeft zoo veel in zijn vermogen was, de lesfen zijner ouderen en leermeesters geëerbiedigd , en in acht genoomen, al had hij veel gezondigd, om dat de verleiding zijne jeugdige jaaren van alle kanten belaagde, 'er fchiet echter nog maar een tijdvak over van één of twee jaaren dat hij heeft kunnen zondigen — hij fterft, en een eeuwig ongeluk Raat hem te wachten, hij was uit geene proteftantfe ouders gebooren! Akelige gedachten, welk eene vergelijking tusfchen één jaar, tusfchen drie honderd vijf-en - zestig dagen, en drie honderd vijf - en -zestig millioenen jaaren, en als dit bedwelmend tijdvak is verloopen, is 'er naauwlijks één druppel uit den Oceaan der eeuwigheid, of ééne zandkorrel weggenoomen van de brandende woestenijen der Arabieren. De hongerige leeuw, de woedende tijger, de verflindende beer, kortom alle verfcheurende dieren , die in zeer veele opzichten door hunne krachten of fnelheid, of gezicht, of reuk, of gehoor , of gevoel ons allen overtreffen , vernielen menfchen en beesten, zij woeden op al wat adem heeft, zij verfcheuren hunne moeders, verwurgen hunne, eigen jongen , vertrappen hunne weldoeners, en verzorgers; zij pleegen bloedfchande, on  VAN BLANKENHEIM. 5Ï onkuisheid, roof, trouwloosheid, zij vermoorden mt dartelheid en wellust, zij drinken al fpeelende het bloed der ftervende onfchuld, zij leeven zonder zorgen, veeltijds hebben zij allen overvloed, zij kennen geen wroeging over het voorledene, zij zien niet met bekommernis en beeving m het toekomffige in, even als in eenen donke! ren nacht: - zij fterven) verzinken fa ^ wig met, en liggen gevoelloos neder 1 De mensen alleen moet, volgens'het bekrompen gevoelen van uwe ouders en bloedverwanten weenen en Aderen, wanneer'er een kind wo ft g booren. Zou het dan niet duizendmaal braaver zijn, de zoo zonderlinge aandoeningen van vader en moeder te fmooren, welke deze S de geboorte van hun kind gevoelen en hetzelve hever allen voedfel te ontzeggen, en den draad zijnes levens bij zijne komst op deze waereld, af te fnijden, dan hetzelve in gevaar te ftellen van te^moeten opwasfen voor eene eindelooze ramp- En is zulk een gevoelen God verëerend? reken, om een getal te noemen, dat 'er honderd dmzend millioenen menfchen op deze aarde leeven' dat er zes millioenen protertanten worden gevonden en hier onder zullen 'er ongetwijffeld *m. welke geene eerbiedigers zijn Z Godsdienst en deugd. Alle dertig iaaren \oom mCUW geflacht te« voorfchiin, dus in minder d* en eeuw, driemaal honderd duizend mi 1 oen n ^nfchen, waar onder Hechts agttien hS D 2 Pro-  & DE LAND-JONKER Proteftanten worden gevonden: 'er zouden dus twee honderd twee-en tachtig millioenen menfchen, welke niet tot de hervormden behooren, in zulk een klein tijdvak,der verdoemenis worden overgegeeven, en Hechts zulk een gering aantal gelukkig zijn? Roep alle de volken van den aardbodem te famen, leg een kind in hun midden, zeg, dat dit kind door 'onvoorzichtigheid, of honger, of een kwaad voorbeeld verleid, iets gegeeten heeft, of iets gedaan heeft, dat hem door zijne ouders "was verboden, en waarop door hun de zwaarfte ftraffen waren gelegd, en bedrijgd, verzoek dat een van die zamengevloeide meenigte dit jeugdig fchepfel Hechts eenen dag voor zijne begaane misflag kwelle en folt.re, beveel hem , dat hij ■zijn aangezicht, zijn borst, zijne uitgeftrekte armtjes, die om vergiffenis fmeeken, onophoudelijk openrijte; zal niet de verdok(le barbaar met ijzing te rug deinzen, zal zijn hart niet van innig mededogen bloeden? en dit is een mensch , door zijn geftel, of voedfel, of aangedaane beledigingen dikwils tot ondeugden of wraak geneegen , en de weldaadige, wijze, barmhartige verzorger van menfchen en dieren , zal zoo veele millioenen menfchen, verdubbeld met duizend maal duizende millioenen, enkel fcheppen om hun in eenen poel van vuur en zwavel te pijnigen, en dat alleen, om dat zij buiten hun toedoen uit geene Proteftamfe oudërs Rijn geboóreri? Zal een Vader zijn ftamelend kind, die hem bij zijn  VAN BLANKENHEIM. Sz zijn ontwaaken vrolijk te gemoed huppelt, en met blijdfèhap goeden morgen wenscht, voor altoos van zich verftooten, om dat hij ftamelt, en nog niet fpreeken kan? ziet hij dan niet meer naar den wil van zijn geliefde, dan naar de woorden die hij fpreekt? ja wat meer is, zet het Hameien zelfs zijn morgenwensch geene groote waarde bii ?— wanneer een meer gevorderd kind in een afgelegen oord der waereld opgevoed, bij zijne te rug komst zijn ouders groet, maar'niet groet volgens de aangenoome wijze van zijn vaderland, zal dan daarom een Vader zijn kind niet omhelzen? niet in zijne armen drukken? zal hij hem daarom voor eeuwig van zich verwijderen ? emma, (in eene biddende geflahe op haare kniën nedervallende ) Eeuwige Godheid! welk een draal van licht verdrijit de duistere nevels van mijn onkundig harthoe groot, 6 God! hoe goed, hoe barmhartig zijt gil nu in mijne fterfeliike oogen! (na een weinig gezwegen te hebben, richt zij zkh weder op) — door uwe gefprekkcn. Mevrouw! heb ik geenen geringen troost ontfangen, hoe veel ben ik u niet verfchuldigd! en te gelijk bewonder ik uwe kundigheden. DE BARONES. Voor weinige maanden dacht ik nog even zoo bekrompen als gij, mijne lieve emma! de verlichting van mijn geest ben ik ten dezen opzichte voornamentlijk Verfchuldigd aan een van mijne D 3 . bloed-  5+ DE LAND-JONKER bloedverwanten; aan dezen verftandigen man heb ik veel te danken, ook dat geene, het welk ik u, fchoon zeer gebrekkig, zoo even heb gezegd. ELFDE HOOFDSTUK. de vroed mees ter snavelsnuitsius. De tijd begon met rasfe fchreden te naderen, dat de Barones haaren Gemaal en het ganfche dorp zou verblijden met de geboorte van eene adelijke telg, zij gevoelde zich ongefteld, ert dit nam van uur tot uur meer en meer toe, tot dat de Baron op den middag mét eenige haazen en een troep honden, welke men reeds op eenen afftand van een half uur had hooren naderen, het Slot, en de kamer uitloof: zij blaften altemaal wederom zoo verfchrikkelijk , dat de Barones geen gelegenheid had om haar Gemaal te verwittigen , in welk een toefland zij zich bevond: eindelijk kwam 'er een oogenblik ftilte: emma nam deze gelegenheid waar, om den Baron aan het oor te zeggen, dat Mevrouw van elankeniieim zich gansch niet wel bevond; hij had, verrukt door zijne gelukkige jagt, nog geen tijd gehad om zijn oog op zijn echtgenoote te vestigen, en nu zag hij met ontroering, dat zij zoo bleek was als de dood. Hij vroeg wat haar deerde; naauwlijks wees zij de plaats waar zij pijn gevoelde, of  VAN BLANKENHEIM. 55 het ganfche Slot was in vollen opfïand : hij fchreeuwde om een Vroedmcester,om een Baker, om buuren, om bijftand, met zoodanig een geweld , dat hij eer fcheen losgebrooken te zijn uit eene bewaarplaats van krankzinnigen , dan de eigenaar van dit hoogadelijk Kafteel. Om verzekerd te zijn, dat de perfoon, welke op dit bekommerend toneel de eerfte rol moest fpeelen, de boodfchap wel zoude ontfangen, befloot hij den looper te paard te vergezellen, en naar de nabuurige Hoofdftad te rennen, om den beroemden snavelsnuitsius in eigen perfoon af te haaien; 'er werd een gezadeld paard medegenoomen, waarop die goede man, zoo hij te huis was, terftond zou worden gezet. Zonder aan zijne Gemaalin kennis te geeven van zijn vertrek, ftijgt hij te paard, en galoppeert naar de Stad toe. snavelsnuitsius was gelukkig te huis, hij zat een weinig te fluimeren, nadien hij dien middag wat hartig had gegeeten van eenen voortrefiijken Zwijnskop. De Baron verzoekt dat hij hem oogenbliklijk zou vergezellen, dewijl de omftandigheid, waarin zijne Gemaalin zich bevond, geen uitftel gedoogde. De braave man geloofde hem op zijn woord, al geeuwende verliet hij zijne zachte armftoei' en meenende dat 'er een rijdtuig voor de deur ftond, begeeft hij zich naar buiten; hier vindt hij, tot zijne groote verwondering, niets anders dan een hoog gezadeld paard. Met veel complimenten weigert hij hetzelve te beklimmen, dewijl D 4 hij  &l DE LAND-JONKER hij in geen dertig jaaren op eenig beest hoe genaamd had gezeeten : de Baron dringt 'cr op aan , dewijl zijn Gemaalin reeds in doods gevaar kon zijn door de geringde vertraaging. Snavelsnuitsius laat zich eindelijk overhaalen, en beklimt met zijn zwarte rok en groote geftucadoorde paruik, met honderde krullen toegerust, een groot zwart merrij paard. Naauwlijks zat de Arts, of de Baron en de looper draaven vooruit, de zwarte merrij, reeds meer dan twaalf jaaren gewoon zijnde arm de zijde van het paard van den looper te paradeeren , volgt mede gezwind, het geen den goeden man in niet weinig verlegenheid bragt; hij had naauwlijks den toom vast, en zijn regte voet was nog niet in den ftijgbeugel: hij fchreeuwde, hij vloekte, hij hoste van de eene zijde van het paard naar de andere: hij verzamelde een troep nieuwsgierige menfchen achter zich, die zich met dit gezicht oneindig vermaakte , en een luidruchtig gelach aanheften ; doch dit alles kon hem weinig baaten , het paard, even als of hij trots was dat hij zulk een vermaard man op zijn breeden rug omvoerde, hield niet eerder ftand , dan voor de yalbrug van het Kafteel. Snavelsnuitsius was in de daad meer dood dan leevend, eensdeels wegens ongewoonte, voornamentlijk na eenen. fmaaklijken maaltijd ; vervolgens door den harden en moeilijken draf der merrij; en eindelijk wegens zijn dun fatijn broekje, het welk niet minder gefchift was dan zijne parits.  VAN BLANKENHEIM. 73 fes posteriores , welke zich ten trots van allerhande verzachtende zalven, in zoodaanig eenen neteligen Maat bevonden , dat de Geneesheer In geen drie achtereenvolgende dagen en nachten, noch kon loopen, noch zitten, noch liggen : en tot overmaat van verdriet was deze hevige fpoed ten eenenmaale overtollig, dewijl Mevrouw de Barones wederom geheel herfteld was, en bij zijn aankomst met emma eens naar de Wildbaan was gaan wandelen; aldus noemde de Baron een omheind grasperk, alwaar een groote zwarte bok liep graazen. TWAALFDE HOOFDSTUK. jonker, derk wordt gebooren. Na verloop van vier dagen begeerde snavelsnuitsius weder naar zijn huis te rug te' keeren, dewijl hij voorzag , dat zijne tegenwoordigheid nog niet zoo fpoedig vereïscht wierd ; doch de Baron zettede zich heftig tegen zijn voorneemen, hij zwoer bij het huis de stronk, dat hij de valbrug zou laaten opnaaien , of zoo hij in cognito zocht te vertrekken, dat hij hem zou laaten nazetten met legioenen van bulhonden, brakken, en doggen. Geduurende deze gevangenis werd de Geneesheer nog daarenboven vermoord door de eindeD 5 loo-  S8 DE LAND-JONKER. looze verhaalen omtrent het oud adelijk geflacht, en deszelfs ftichter (echter altoos met naauw! keurigheid verzwijgende, dat derk godefroi de Hakkelaar een ftalknecht is geweest) van tijd tot tijd liet hij den Arts gevoelen, hoe weinig hoogmoed hij bezat, daar hij zulk eene billijke aanfpraak had om trots te weezen, en welk een eer hij genoot zoo gemeenzaam met het Adelijk Huis te mogen omgaan, en eene oud adelijke Vrouw zoo van nabij te mogen bedienen: "telkens vroeg hij, hoe veel adelijke telgen hij in de waereld had gebragt, en telkens was het antwoord van den Vroedmeester het zelfde: dat hij de vrouwen van den armen daglooner altoos met dezelfde zorg en liefde bediende als die van den aanzienlijklten; dat hij alle menfchen eerde als fchepfels door den zelfden God gefchaapen, dat hij dien geenen onder deze alle , als den voortreflijkften , befchouwde, die de meeste verdiensten, braafheid, en deugd bezat. De Baron werd dan gemelijk; doch hij durfde hem in zijne tegenwoordigheid niet tegenfpreeken , dewijl hij gevoelde , dat hij duizendmaal minder kunde en geoefend verftand bezat; maar om zich te-wreeken, noemde hij hem in zijne afweezigheid eenen lompen onbefchoften duivel, die met geen edellieden wist om te gaan. Eindelijk nadert het geducht tijdftip: de fmerten namen een aanvang, en duurden zoo lang, dat men voor eene ongelukkige verlosfing begon te vreezen: de Baron, die als een gekwetfte beer door het huis liep brullen , betuigde aan zijne dienst-  VAN BLANKENHEIM. S9 dienstboden, dat hij dubbel te vreeden zou zijn zoo zijne Gemaalin maar verloste, al was het dan maar van een extra klein freuletje. Hij bezat geen moeds genoeg om zijn vrouw in haren nood bij te ftaan, hij hield zich in dien tusfchen tijd meestal in de dal onder zijne honden op, alwaar men hem eindelijk opzocht, om hem 'met den jonggeboornen geluk te wenfchen. Vol blijdfchap vloog hij de kamer in; in zijn drift liep hy de baker met de vuurmand om ver; en toen hij hoorde dat het kind een Jonker, was deeg zijne vreugde ten toppunt; eerst omhelsde hij zijne afgetobde Vrouw, vervolgens de buurvrouwen, en eindelijk snavfxsnuitsius , en wel met zulk een aandrang, dat de groote paruik werd verfchooven, waar door een gedeelte van het gezicht des Arts eclipfeerde. Daar op gebood hij Domine zaaymannius te laaten haaien, welke terftond verfcheen, niétte* gendaande hij zeer verkoud en fchor was. De Baron beval hem in de kraamkamer een plegtige dankzegging te doen, waar van men echter zeer weinig kon verdaan, dewijl zijn weleerwaarde met luidruchtig kon fpreeken^n het daarenboven den jong geboornen in zijne wijsheid behaagde, luidkeels uit al zijn magt te fchreeuwen, het geen niet weinig verwondering verwekte bij twee windhonden, welke zich toen bij geval in de kamer bevonden , en dit fchetterend geluid nog nooit hadden gehoord; zij daaken in den beginne met fchree-  Heer , uwe genadige Jlaaf ftneekt U om uwe genadige gunst, en gedoog, dat ik uwe. zeer genadige handen kusfe? Die befpottelijke woorden van Hoog Edel ge. hoor en, Wel Edel geftreng, Hoog Edel, V Wel Edel zijn nog in ons land verachtelijke overblijf, fels van kruipende vreemdelingen , die door armoede of honger of misdaaden uit hun land verdreven , bij de aankomst in dit gewest alle ver. mogende lieden dus noemden, om door deze vleierijen of een aalmoes, of eene geringe bediening te erlangen, het geen hun, zoo zij trotfche domooren bij toeval aantroffen, gemeenlijk wel gelukte; en wanneer men 'er aandachtig op kt, zai men nu nog eenige menfchen aantreffen , welke' met deze eertitels veel op hebben, maar te gelijk zal men wel ras ontdekken, dat het lieden zijn, die of een flecht hart of een ledig brein bezitten, of uit het niet tot eenig aanzien door het geluk ' of een rijk huwelijk zijn opgeklommen. Men behoorde de Gemeenebesten der Grieken en Romeinen na te volgen, men fprak aldaar den grootften, den vermogendften ambtenaar Hechts °aldus aan: Burger! ik verzoek u om uwen bijfland, Gijkunt mij helpen: terwijl men ter zeiver tijd in de omliggende onbefchaafde , onverlichte Koningrij, ken, in eene biddende geflalte , kroop voor dc voeten der wreedfle dwingelanden. ' DE BARON* Hoe weet gij dat alles zoo % E 3 BI  7o DE LAND-JONKER de professor. Uit de boeken. de baron. Dan wensehte ik wel, dat alle die boeken verzonken waren in eenen grondeloozen kolk; want door al die wijsheid worden wij Grooten der aarde door den verachtelijken burgerftand minder geëerbiedigd. — Hoor, Broeder! kort en zakelijk — naar mijn gevoelen is domheid , en dweepzucht de fteun en ftut van een Staat: en daar mede is het afgedaan — maar ik moet eens naar mijne brakken kijken, dat is al zoo vermaakelijk als al dat philofopheeren, en, ik voor mij, hoor liever een hond janken, of een kwartel zes maal achter den anderen daan, dan een wijs woord uit den mond van een wijs man. Onder het weg gaan floeg de Profesfor een oog van mededoogen op zijnen broeder neder. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. toestel tot eenen plegtigen optogt. ïSiettegenftaande eene geftaadïge drukte van jaagen, vinken, en visfchen liet de Baron echter zijn gedachten gaan om zijn kind met alle uitterlijke pracht te laaten doopen. Aan den Predikant mozes zaaymannius had hij reeds eene, maar  VAN BLANKENHEIM. 7t naar zijn gedachten, zeer toepasfelijke text opgegeeven, en hem belast om een half uur achter den anderen voor het Adelijk Huis te bidden, en de zamengevloeijde meenigte kortelijk onder het oog te brengen, dat de Koningen, Vorsten, en Edelen alleen de uitverkoorenen van God zijn, om welke weinige perfoonen eenige honderd duizend millioenen onderdaanen zijn gefchaapen flechts tot hun vermaak, even als de jonge bokjes en fchaapjes dienen tot uitfpanning der jonge Edellieden: ook moest hij de noodzakelijkheid aantoonen om dit kind, als hij in 't leven bleef, en tot volwasfen ouderdom mogt koomen , te eerbiedigen, en met onderwerping te gehoorzaamen. — Eindelijk had hij een lijst opgemaakt van de Peters en Meters en van den ganfchen ftatelijken optogt. Niemand had hij tot Peter benoemd , welke men met zekerheid wist, dat nog in deze eeuw den Adel had gekocht, noch ook niet die geene welke denzelven hadden ontfangen door een milddaadig oogenblikje van den een of anderen jongen behoeftigen uitlandfchen Vorst, die vervoerd door de liefde voor eene fchoone jonge vrouw, de infchikkelijkheid van den man niet wel anders kon beloonen dan door denzelven tot den adelftand te verheffen. Na onbegrijplijk veel moeite bad hij zes adelijke Peters en Meters, die met malkander een geducht aantal kwartieren op een konden ftapelen, Uit alle de hoeken der Landprovinties op zijn E 4 ca-  7X DE LANÓ-JONKE catalogus geplaatst, en hun door zijn looper, te paard, vriendelijk laaten uitnodigen , om deze plegtigheid met hunne tegenwoordigheid luister bij: te zetten Intusfchen liet hij nieuwe livrijen voor zijnebedienden maaken, en wel door den kleermaker van het Dorp; een braaf man die veel deugden bezat, maar die door een zonderling toeval zijn meester te vroeg was ontloopen, en wiens roem daar door alleen voornamentlijk gevestigd was,, dat hij nog nooit iets te eng had gemaakt; hg gebruikte dus ook voor deze drie livrijen meer laken, dan een ervaaren confrater in eene aanzienlijke Stad nodig zou gehad hebben voor eene halve compagnie foldaaten elk vest fcheen eerzuchtig te zijn om bij gelegenheid een rok, en elke rok een alma viva te worden :. de broeken waren meer ruim. en. dus (volgens het gevoelen van een voornaam Geneesheer,) meer gezond dan fluitend, meer gemaklijk om ze in tijden van grooten haast te ftrijken, dan fraai voor het oog, dewijl zij. aan de knie meer omr vang hadden dan in. het diltrict van den abdor men. 'Er waren geen koorden en nestels gefpaard, de rokken en vesten waren aan alle kanten zoo feezoomd , dat zij als pilaaren regt op bleven liaan, en meer geüjkenis hadden op geverwde legertenten dan op. uitgetrokken livrijen. De flatie- koets werd mede met eerbied uit de tal getrokken , waarin hij meer dan vijftig jaaren had  VAN BLANKE NHEIM. 73 had uitgerust. Voor deze koets , waarop een wapen van groot folio formaat was gefchilderd, had de Baron de grootfle achting en eerbied. Op zommige plegtige gelegenheden ging hij 'er, vooral als 'er vreemde menfchen op het Slot genodigd waren, wel eens in zitten, en verzocht dan zijne gasten zijn voorbeeld te volgen, het geen zij niet wel konden weigeren. En deze koets, (men moet onpartijdig zijn,) had in de daad veele goede hoedanigheden; voor eerst kon men haar met geene menfchelijke krachten beweegen, dus daar mede te hollen was voldrekt onmogelijk, en omvallen was wegens haare breedte miraculeus geweest , daarenhoven was zij zoo ruim, dat men dezelve des noods met een klein huisgezin had kunnen bevvoonen. De Profesfor zelfs had achting voor de koets, fchoon deze gewaarwording uit een gansch ander beginfel ontfproot dan die van zyn zwager; de eerde ging 'er wel eens inzitten, als de heete middag-zon hem aanmaande een weinig te gaan fluimeren; de laatde meende dat zulk een oudadelijke koets met wapenen, met tegen elkander vloekende couleuren befchilderd, hem in de daad eerbied kon hijzetten. Een voornaame zorg welke mede op de fchouders van den Baron weegde, was een gefchikt Coiffeur, welke bij toeval niet ver gezocht moest worden, het nabuurig Dorp had de eer een zoodanig voorwerp in zijnen fchoot te voeden. Es ZES-  n DE LAND-JONKER ZESTIENDE HOOFDSTUK. la fleur , en collinette du bois. Monfieur la fleur en zijne waarde echtgenoote collinette, beiden, fchoon uit Franfche ouders, in Holland gebooren, hadden na lang omzwerven, en na een gedeelte van Braband, en Frankrijk, en voornamentlijk Parijs aan zijne flechtde zijde te hebben gezien, zich in eene afgelegen Provintie en wel in een zeer afgelegen Dorp nedergezet; niemand weet tot nog toe om wat reden: goedhartige lieden en die niet achterdochtig zijn, gelooven, dat zijne onbegrensde eerzucht hier van de drijfveer zij, en dat hij, even als julius c^sar , liever de eerde wil zijn op dit akelig Dorp, dan de tweede in eene groote Stad. Zijne tedere Gade heeft in veele opzichten het zelfde karakter: beiden zijn zij gaarn bewonderd, en zij hebben in de daad het genoegen' van zich hier bewonderd te zien. la fleur fpreekt altoos van Parijs; collinette ook: naar den eerden luisteren de jonge boeren met open monden en al grijnzende; naar de laatde hooren de jonge boerinnen met eene onverzadelijke nieuwsgierigheid, altoos echter met een inwendig gevoel van fchaamte, meteenen onoplosbaaren drijd tusfchen het geene dat haar eerbaar voorkoomt, en dat daar van afwijkt. IA  VAN BLANKENHEIM. f$ La fleur verwaarloosde in Parijs zijn ambacht, en zwierden het meest in ontuchtige plaatfen om; zijne beminde had aldaar in een dier fchandelijke wooningen drie der beste jaaren van haar jeugdig leven doorgebragt. Hier troffen zij elkander bij toeval aan, en zij behaagden malkanderen zoodanig, dat zij beflooten hunne lotgevallen te deelen. Zij vertrokken naar hun Vaderland te rug, en na eenigen tijd in Holland te hebben doorgebragt, begaven zij zich herwaarts. Geene fchepfels konden in alle opzichten: voor deze onfchuldige landlieden fchuldiger zijn; zij bedierven hunne braave eerbaare harten , zij vergiftigden hunne onfchuldige vermaaken, en onbevlekte zeden. Zij befpotteden alles wat zij zeiden, wat zij gevoelden braaf en eerlijk te zijn, ook hunne kleeding, hun beroep, hun flaafachtig werken, hun gebrek aan uitfpanning, hun ingetoogen leven. Zij vleiden de Grooten, en verachtten de armen, fchoon zij zelfs arm waren; zij zwoeren voor geen mensch op aarde achting te voeden dan voor Edellieden, dewijl zij eenigen tijd in deh dienst van een Edelman hadden doorgebragt , en bij zijn fterven van denzelven een klein legaat hadden ontfangen. Dit gerucht verfpreidde zich welhaast tot de ooren van den Baron van blankenheim, deze Franschman moest hem dus kappen zoo hij Hollandsch fprak, want de Baron had altoos een groot afkeer betoond om vreemde taaien te leeren. - La fleur werd dus op het Slot ontboden, de Ba,  75 DE LAND-JONKER. Baron beval hem daags voor de plegtigheid te koomen, om zijn hair, en dat van zijne bedienden eerst wat te fnijden en in orde te brengen , om des anderen daags des te beter te kunne» worden opgetooid. Hij verfcheen op den vastgeftelden tijd met een legioen krulijzers, kammen, poederzakken, en pomadepotten, hij fneed met onbegrijplijk veel wind de hairen van alle de hoofden, die aan zijne zorgen waren toevertrouwd, en wel op zulk eene zeldzaame wijze, dat elk individu niet dan met fchaamte ten voorfchijn trad, daar op werden de hairen in zoo groot een aantal van papiertjes opgerold, dat hunne hoofden eer fcheenen eene verzameling te zijn van zamen rottende fiekelvarkens, dan van dienaaren van zulk een oud-adelijk geflacht. Waren de toebereidfelen geducht, niet minder was het de dag, waar op de plegtigheid zou plaats hebben. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. STAATIGE OPTOGT NAAR DE KERK. Op den wenk van den Earon werd 'er des morgens ten agt uuren op den lang verlangden feestdag door den Jager, den tuinman, en den arbeider een generaal falvo met ganzenroeren uit een der fchuifraamen van het Kafteel gegeeven, het geen  VAN BLANKENHEIM. 77 £een op den middag ten twaalf, en des avonds ten zes uuren plegtig werd herhaald. Daar op kwamen, naar rang van opvolging, de Baron en de knechts uit handen van den Coëfeur; hunne hairen waren zoo wonderlijk, zoo wild, zoo befmeerd,zoo wit van de poeder^ dat het eer fcheen als of de kapper was omgekocht om hun belachlijk te maaken, dan wel dat hij zoo veel uuren bezig was geweest om hun eenig fieraad bij te zetten, en als zij dit door eenige wezenstrekken of gebaarden te kennen gaven, zwoer hij, dat zij te lomp waren om het fraaie daar van te zien , en dat zoodanig een kapfel tegenwoordig in Parijs de eerde fmaak was. Naauwlijks waren zij gekleed, of de Adel kwam met hunne zwaare koetfen en logge paarden, de een vroeger, de ander laater, de poort van het Slot indraaven, met zulk een wind, geblaas, en getier, als of zij het Kadeel dormenderhand hadden ingenomen. . Zoo dra alle de gasten aanwezig waren, reden zij met de grootde plegtigheid en deftigheid naar de Kerk. De looper had reeds bevel ontfangen om den Voorzanger te verwittigen , dat hij den pfalm zou aanheffen, zoo dra hij bij de aankomst der koetfen daar toe een wenk zou hebben gegeeven. Naauwlijks was dit teken opgeheven , of de Voorzanger gaf met een fchriklijk geweld, en wijd opgefperden mond den toon aanj de meer dan ge-  78 DE LAND-JONKER, gewoone plegtigheid deed hem den pfalm wat te hoog inzetten, dezelfde opgeruimdheid heerschte bij de leken, en alle fchreeuwden dus eenparig zoo gewefdig, dat zeer veele bij het aannaderen der Edellieden reeds meer genoodzaakt waren tc hoesten, dan dat zij zich in ftaat bevonden om verder met zingen voorttevaaren. Domine zaaymannius was niet minder opgeruimd, hij verhefte zijn ftem met zulk een kracht, dat hij onder het preeken zich genoodzaakt vond, tot drie reizen toe, zijn duim op een plaats te zetten niet ver van het os pubis verwijderd, en zijn neusdoek om zijn onderbuik te binden, uit vrees van door een hernia belemmerd te zullen worden in het ten einde brengen van zijne ( naar zijn oordeel) zoo wel doorwrochte predicatie. Bij den doop ftond de fchoone fexe van het Dorp met uitgerekte halzen op, zij bewonderden om ftrijd de kostelijke kanten, en de verdere decoratien van den jong geboornen, en hoe gezwind dat wichtje door alle de handen van Peters en Meters pasfeerde; zij vergeleeken zulks bij het afleveren van Noordhollandfe kaafen, wanneer zij aan de waag worden gebragt, of ingefcheept. Bij het befprengen fchreeuwde de kleine hooggeboorne geweldig; dit hielden de oude boerinnen eenpaarig voor een goed voorteken, zij verzekerden, dat het kind eenen hoogen ouderdom zou bereiken. Zoo als de optogt kwam, keerde hij weder te rug met ftatige fchreden, even als eene Italiaan- fche  VAN BLANKENHEIM. n Procesfie ter eere van den Heiligen janua- rius. De maaltijd was mede eenig in zijne foort en het penceel van den beroemden hogarts zou naauwlijks in ftaat zijn om denzelven naar waarheid af te maaien. Alle de producten waren op den Adelijken grond gewasfen, en met bloemen rijkelijk verfierd, en dé tafel was zoodanig met vleesch en groentens overladen, dat men zich met moeite in ftaat bevond om zich te roeren en te beweegen. Niet weinig plaats nam het zogenaamd braadvarkje weg , het welk bij DE LAND-JONKER. meer toeneemende trotsheid der rnertfehen - onze . voorouders vergenoegden zich met kleine vierkante wapenborden; doch de nakomelingfchap is daar mede niet te vreeden, en op fommige plaatfen zijn zij reeds zoodanig uitgedeiddat de kerkdeuren overal zullen moeten worden vergroot, om die logge gevaarten >den toegang te kunnen geeven tot het heiligdom, alwaar delesfen van den nedrigen Jefus worden gepredikt. DE BARON. Zouden 'er dan niet veele menfchen geweest zijn die leeuwen, beeren, en tijgers op hunne wapens hebben gefchilderd, fchoon zij nog nooit een leeuw of beer of tijger hadden geveld? DE PROFESSOR. Zonder eenigen twijffel, duizenden praaien met een leeuw in hun wapen , wiens voorouders tot in het zesde gedacht nog nooit een leeuw hebben gezien, noch die zelfs ooit eenen leevendigen leeuw hebben aanfchouwd , uitgezonderd misfchien te Amfterdam in het zoogenaamd Blaauw Jan. — Het ftaat mij immers vrij een leeuw, ja zelfs een geheel nest met leeuwen, beeren, arenden , of valken op mijn wapen te laaten fchilderen ? wie zal mij zulks beletten ? en wie zal mijne nakomelingen na verloop van eene halve eeuw, afvraagen, hoe oud hun wapen is? of wie het zelve heeft uitgevonden? of 'er wel in de daad door de Stamvaders der gedachten leeuwen en beeren zijn geveld ? of... DE  VAN BLANK ENHEIM. 9t be baron, (wringt zich in alle bogten en tuurt met groote oogen door het geboomte hetn , eindelijk vliegt hij op, en roept onder het wegkopen uit.) Een haas , broeder I een haas ! de professor, (ftaarde hem al zuchtende na — en vervolgde eindelijk weder het leezen in zijnen zoo hoog - geachten fchrijver. ~) TWINTIGSTE HOOFDSTUK. het klooster leven. Een groot uur daar na kwam de Baron buiten adem weder te rug, hij wierp zich op de bank neder om wat te rusten, en den zonderlingen loop van den haas wijdloopig te vertellen, doch zoo dra hij zijn mond wilde openen, en hij den Profesfor, (die eenige verheven verfen van zijnen geliefden dichter bewonderde, en niet eens bemerkt had, dat zijn broeder was te rug gekoomen,) reeds tweemaal had aangeftooten, ftond emma onverwacht voor hun, zonder dat zij vermoeden kon, iemand aldaar te zullen ontmoeten. — Zij wilde te rug keeren, doch de Profesfor bood haar een plaatsje op de bank aan. emma was droevig, en eene meer dan gewoone* treurigheid was op haar gelaat verfpreid, zelfs de  92 DE LAND-JONKER de Baron merkte zulks 0p. Wat deert u emmet» je? zeide hij, hebt gij gefchreid ? een traan zoogroot als een ganzen hagel ligt nog op uw linker koon te glinfteren. - emma zuchtte, doch moest tevens glimlagchen. de baron. De vrouwen zijn toch wonderlijke fchepfels' zij lagchen, en janken, zij zuchten, en meesnnulen bijna op het zelfde oogenblik. emma. Ik zuchtte, mijn Heer! over het droevig lot van eene van mijne vriendinnen; doch ik moest lagchen om uwe wonderlijke vergelijking. de professor. Is 'er, indien het mij geoorloofd is zulks te vraagen, aan eene van uwe vriendinnen eenig ongeluk overkoomen? e m bi a . Ja, Mijn Heer! en wel het grootte, dat naar mijne gedachten iemand kan overkoomen; zij is tegen haar wil voor altoos in een klooster opgeflooten — het is ongelukkig! - zij js nog z&0o jong, zoo fchoon, en zoo bevallig! _ jK Ken haar hart , en gansch karakter, niets hield zij voor mij verborgen! . Nog geen zestien jaaren had zij bereikt, toen zij naar een klooster werd gezonden om aldaar haare opvoeding te volmaaken, zoo men veronderftelt, dat zulks in een klooster kan gefchieden. — Naauwlijks kwam zij daar, of zij was het  VAN BLANKENHEIM. 93 het geliefde voorwerp van alle de kloosterlingen; door duizende listen is zij eindelijk overgehaald om de waereld voor eeuwig vaarwel te zeggen, en nu zij dien liap gedaan heeft, gevoelt zij niets anders dan kwelling en berouw. Te vooren werd aan haare enthufiastife verbeelding door de nieuwheid van alle voorwerpen, die haar omringden, voedfel gegeeven, haar geest was door allerlei klooster-gefchiedenisfen te leezen, bedorven: de ftrenge kloostertucht behaagde haar: zij dacht toen alleen om het tegenwoordige , zij wierp niet eenen blik op het toekomftige: nu is de band der begoocheling van haare oogen afgeligt, zij befpeurt, dat zij nu van alles, wat den gevoeligen raensch dierbaar is, voor altoos is afgefcheiden , dat zij alle geoorloofde aandoeningen van liefde voor haare ouders en bloedverwanten , en welke zijn 'er nog niet meer die nog heviger zijn, en ik zou kunnen opnoemen ? moet tegenworstelen, en met kracht uit haare ziel verbannen. de professor, Qal zuchtende.) t> Hemel ! ja dan is zij wel ongelukkig 1 — maar wie heeft u zulks verhaald? emma. In het grootfte geheim heeft zij mij door een vertrouwd perfoon dezen brief toegezonden. de profes sor. Ik zou misfchien onbefcheiden zijn, lieve emma! zoo ik u verzocht dien brief te mogen leeaen, hoe gaarn anders zou ik zulks doen, ik lees zoo  94 DE LAND-JONKER 200 gaarn brieven, welken door waare vriend™ aan malkander zijn gefcbreeven 'er is JT ^^^^^^^ EMMA. Waarom zou ik » dit weigeren, ik weetin,, ^ers, dat gy geen misbruik zult maken van mim vertrouwen, zie daar is bij - {de Profesfor WAARDE EMMA! » Hoe hevig heeft mij uw droevig lotgeval * getrfen! H mijn hart dat treuft over7e * rampfp0ede„ die menfchen treffen , welke bh* » nn, geheel onbekend zijn , gij künt dus ^ „ t ZCCr ik in mve fiBa"«' deele. . * Hadden wij ooit kunnen denken, lieve vriendin toen wij 20o oni'chufdig, zoo vro]ijk * hand aan hand naar ons buitenverblijf wandel! si den , en door de groene velden huppelden dat " ?°*. blnnen 200 Jaaren zoo veele «L* „ lukken zouden overkoomen! " Gi-i vraa§c m , of ik gelukkig ben ,^Vém\efrrd°f'erWeI kmand °Pd- „ ciem leeft, die ongelukkiger is dan ik' - ft * zon mij wel wachten, dit te fchrijven, 'zoo ik 55-tfW1St,dat een vertrouwd perfoon dez ' » br ef aan u zal overhandigen, en dat gij den„ .elven terftond zult verbranden; wierden mijne ' ss gevoelens omtrent mijnen ftaat ruchtbaar dan » werd Uc voor den overigen tijd mijnes levens sj voor  VAN BLANKENHEIM. 95 voor altoos in eene onderaardfche gevangenis „ opgefiooten. „ Te vooren fchreef ik u, hoe zeer het kloos-r „ terleven mij behaagde, hoe fterk de klooster„ moeder en alle de Nonnen mij om ftrijd be,, minden, hoe of elk een zich beijverde om mij „ eenig vermaak aan te doen, en mijne wen„ fchen als het ware te vooren te koomen. „ In die bedwelming vloog mijn proeftijd henen: „ de groote dag naderde, die voor altoos mijn „ ongelukkig lot moest beflisfen; met eene zwaar,, moedigheid , met een fomber voorgevoel van „ rampen, verwisfelde ik mijne waereldfche klee„ deren met het naargeestig gewaad der Non„ nen. Door mijn noodlot weggefleept deed ik „ eene gelofte, welke ik nu verfoeije, en voor „ eeuwig zal verfoeijen — even als men het ge„ vogelte met zoete toonen in de gefpanaen „ netten lokt, zoo worden 'er duizende onnozele „ en ongelukkige fchepfels op eene misdaadige „ wijze tot het kloosterleven verleid,en op gelijke „ wijze ben ik ook verleid. „ Zoo lange de proeftijd duurde, werd ik met „ weldaaden overlaaden, nu zit ik geheele da„ gen, en een gedeelte der lange nachten eenzaam „ op mijn cel te zuchten en te weeneu , zonder „ dat iemand mij koomt vertroosten, of wan„ neer ik zucht, met mij zucht, of wanneer ik „ fchrije, met mij fchreit. „ En waar zal ik anders mijn troost zoe„ ken ? — bij mijn moeder en broeders ? bij mij- n  9<5 DE LAND-JONKER „ ne vrienden ? waar van ik voor altoos ben „ afgefcheiden, die ik, bchalven eentee weinige „ oogenblikken, in mijn leven nooit weer zien „ zal. „ Zal ik mijn troost vinden bij den Gods„ dienst ? zon men God wel kunnen vereeren „ door zich in een klooster van alle menfchen „ af te zonderen en zich aan de Maatfchappij, „ waar in men, ieder in zijne betrekking, zoo n nuttig zijn kan, te ontrekken? heeft de Schep„ per der Natuur ons die neigingen , die alle „ menfchen gevoelen, en welke ik in mijne af„ zondering nog heviger dan ooit gevoele, te „ vergeefsch gegeeven ? Zou het den Hemel 'wel „ behaagelijk zijn, om zich voor altoos tusfchen „ hooge muuren op te fluiten, en de fchoone „ Natuur niet meer te aanfehouwen? niet meer „ te bewonderen? „ Heb ik dan mijn gevoelig hart alleen ont„ fangen, om alle menfchelijke aandoeningen uit „ hetzelve uit te fcheuren en te vernietigen? is „ dan de Natuur onvolmaakt in zich zelve, die „ ons eene neiging gaf, welke eene menfchelijke „ inftelhng veroordeelt? of is die inftelling on„ natuurlijk en vervloekt, die eene neiging tegen„ ftreeft en verdoemt, welke de Natuur °ons „ geeft? — En ben ik het alleen? ach! lieve „ emma! hoorde.gij de zuchten van mijne Zus„ ters, gij zoudt wel ras bemerken, hoe zwaar „ het haar valt, om tegenftrijdig met de natuur „ te leeven. 9> 6 Hoe  VAN BLANKENHEIM. 57 „ ó Hoe dikwils koome ik , als ik bij het „ vallen van den avond zoo eenzaam in mijn „ cel nederzit, hoe dikwils koome ik, met mijne „ verbeelding, in die waereld te rug, welke mijne „ lippen zwoeren voor eeuwig te zullen verlaa„ ten! ik zie dan zoo veele duizencle vari mijne natuurgenooten hunnen arbeid met ijver en „ vergenoeging verrichten , zij leggen zich te „ vreeden neder om te rusten >t na overdacht te „ hebben dat zij ijverig gewerkt hebben voor i, hunnen nooddruft, en voor dien van hunne liett ve kinderen. „ Ik zie jonge lieden $ die elkander beminnen, die met beevende lippen zweeren, dat hun„ ne liefde niet eindigen zal dan met den „ dood. —- Ik volg hun naar het altaar. — „ emma! emma! verbrand toch dezen brief — « * zie een bekoorlijk kind aan de borst van i, zijne moeder , zij fiort traanen van vreugde, j, en dankbaarheid, welke haare geliefde echtgenoot van haare wangen afkuscht. — Ik zie ;, volwasfen kinderen hunne geftorven ouders „ naar het graf geleiden, en hunne zarken met „ heete traanen befproeijen. - En wij, wij eeten „ het brood der luiheid, wij maaijen, daar Wij „ niet gezaaid hebben, wij verdooven de aani, doeningen van ons hart; voor eeuwig zijn wij ,, verdooken van genoegens, . welke zelfs alle „ dieren mogen fmaaken; zie, hoe zij haare jonÜ gen beminnen, zie eens met welk een vermaak G • ïi zij  98 DE LAND-JONKER „ zij dezelve, al ware het met hun bloed, hun ,, voedfel geeven. „ Sterven wij , 'er is niemand, die ons met „ traanen van innige droefheid betreurt ; met „ onverfchilligheid volgen onze Zusters eene ,, geftorvene naar het graf, niemand is 'er, die haar beweent. ,, Die zelfde jonge maagd , welke zoo nuttig „ had kunnen zijn voor de Maatfchappij, en „ voor haar zelve, welke voor weinig dagen is „ geftorven, en aldaar voor mijne oogen begra„ ven ligt, waar mijn graf ook zijn zal, is al„ leen door ftille droefheid uitgeteerd, eene „ kwijnende ziekte fneed haare jeugdige levens,, dagen af. „ Zou dit nu ter verheerlijking zijn der God,, heid? zou dit afgefcheiden leven, zoo ftrijdig „ met de neigingen der menfchen , die van ha- tuure de gezelligheid beminnen , Haar wel „ behaaglijk zijn? „ Kan dit ter eere zijn der Godheid, dat mil„ lioenen menfchen , die in een niet zeer groot tijd„ vak honderd duizend fehepfels wederom hadden „ kunnen voortbrengen, fehepfels , die ook in ftaat zouden geweest zijn , om God te verheerlijken , ,, dat deze millioenen, zeg ik, zich voor altoos der Maatfchappij ontrekken, en zich in akelige „ gedichten als het ware levendig begraaven, „ en te gelijk met hun de hoop afmaaijen op „ gelukkige nakoomelingen ? Mogen zij aldus be- „ flis-  VAN BLANKENHEIM. 99 », flisfen niet alleen hun eigen lot, maar ook het lot van zoo veele die uit hun zouden heb„ ben kunnen gebooren worden ? moeten zoo „ veele millioenen lediggangers leeven door het „ zweet, en de zorgen van andere, en dat wel „ arbeidzaame menfchen? „ Wij móeten gefladig bidden, ik beken het, „ maar bidt ons hart of bidden Hechts onze „ lippen? — en waar voor bidden wij? hebben „ wij niet allen overvloed? eeten wij niet als de „ rijklte Vorftinnen van het Oosten? zijn wij „ niet warm gekleed? behoeven wij rijkdommen te verzamelen voor onze nakomelingen ? hoe „ kunnen wij dus met dien aandrang bidden „ welken een mensch gevoelt, die dit alles moet misfen? „ Zal een Vader of eene Moeder, welke met „ een aantal kinderen zijn gezegend, maar wel,, ke door veele rampfpoeden bedreigd , voor„ zien, dat zij binnen weinige dagen geen voed„ fel meer zullen hebben voor hunne hongerige „ telgen, zullen deze met geen meer warmte en „ ijver den Bellierder der waereld aanroepen ? om ,, brood fmeeken voor hun en hunne ongelukkige „ kinderen? zullen deze, indien zij den godde„ lijken zegen ontvangen, niet vu uriger danken', zullen zij, de behoefte of de pijnigende angden „ voor behoefte kennende, den noodlijdenden niet ,, meer hulp bieden dan wij, die noch behoefte, „ noch fmarten, noch bittere zorgen kennen? „ Wij alleen gevoelen eene andere kwelling, G* „de  ioo DE LAND-JONKER „ de foltering van eene bevlekte ziel , en Van het wel doorvoede ligchaam. — Een menscb. „ die van den vroegen morgen tot den laaten „ avond werkt \ heeft bijna geen oogenblik tijd om a, te kunnen zondigen; koomthij van zijnen arbeid te rug, de fober toebereide maaltijd wacht „ hem , of hij wordt door eenen diepen 11 aap s, overvallen, hij rust vreedzaam tot dat de op„ gaande Zon hem wederom tot zijn werk „ roept — maar wij, verachtelijke wezens, die „ nooit werken, die nooit vermoeid zijn, die „ alle oogenblikken onzes levens gefolterd „ worden door onze bevlekte verbeelding - „ 6 emma .' ik fchaam mij voor mij zelve! „ Waart gij alweetend, gij zaagt met eenen vers, achtelijken blik op alle kloosters , op alle ,, kloosterlingen neder: de tijd alleen en de Goddelijke regtvaardigheid zullen het gordijn nog wel eens opheffen, waar achter de verfoeijlijkj, fte toneelen der ontugt zich verfchuilen! ,, Ik ben ook dezelfde niet meer, de roozen zijn reeds op mijne wangen verwelkt, eenes, geelachtige bleekheid heeft haare plaats vervangen, mijne vrolijkheid heeft voor eene treu,, rige naargeestigheid moeten zwichten, en mijn „ onfchuldig hart voor een gefladig kloppend ,, geweeten. ,, Daar hoor ik weder die akelige , die ecn„ toonige, die melankolifche klooster-klok, en „ die der andere nabuurige geestelijke gefiichten: „ gewoonlijk wordt mijn ziel als dan nog hevi-  VAN BLANKENHEIM. 101 „ ger overftelpt met de treurigfte gedachten, met », de zwartfte verbeeldingen, als dan verlang ik „.meer dan ooit naar mijne ontbinding. Da'ge„ lijks ga ik mijne begraafplaats bezoeken; en „ daar ik , of van alle leevenden ben afgefchei„ den, of met fdie geene, waar mede ik leeven » m°et, niet meer kan leeven, zoo vermaak ik mij flechts met het denkbeeld des doods, en „ van het ftille graf. „ Vaar wel, lieve emma! bid voor mij, zoo gij denkt, dat dit kan baaten — denk dikwils „ aan uwe ongelukkige vriendin, en zoo dra gij „ mogt hooren, dat ik niet meer ben onder het „ getal der leevenden, zoo befproei in uwe ge„ dachten met liefderijke traanen het graf van „ uwe T ^ », sophie. JfJ t Klooster van St. Klara te Terwijl de Profesfor den brief las, glinfterden in zijne heldere oogen eenige traanen van innig roededoogen: de Baron deed moeite om zijne aandoeningen te verbergen, even als of het fchande was deel te neemen in de rampen van onze natuurgenooten, hij begon binnen 's monds te zingen , en hartvogtig in 't rond te zien, hij loosde nochtans meer dan eene zucht, hij Hond op, en vervolgde zijn wandeling door het bosch. Emma en de Profesfor keerden ftilzwijgend naar het Kafteel te rug. G 3 EEN-  m DE LAND-JONKER' EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. het vertrek. van den professor. De ambtsbezigheden riepen den Hoogleeraar weder naar zijn ftandplaats, hij was genoodzaakt zijn Zuster, en het bekoorlijk landleven voor een langen tijd te verlaaten ; dit baarde niet alleen hem zelfs maar ook alle de huisgenooten hartzeer, elk begeerde dat hij bij hun zou blijven, emma voornamentlijk was zeer bedroefd — ik leer zoo veel, zeide zij dikwils, in zijn gezelfchap, elk woord dat hij fpreekt, maakt mij of wijzer, of heter, of meer vergenoegd, of meer vertroost.— De Baron zelfs omhelsde zijn Zwager met hartelijkheid , en bragt hem met zijn rijdtuig nog wel drie uuren ver, en onder het te rug reiden, zeide hij meer dan eens tegen zijn Koetfier, dat hij veel werk van zijn Broeder maakte, en dat hij hem nog meer zou achten, zoo 'er geen twee zaaken in den weg waren: de eene was, dat hij uit geen adelijk bloed was gefprooten, de andere dat hij te vee! verftand en geleerdheid bezat, dat hij dus naauwlijks iets fprak, hoe zeer hij zijne innige overdenkingen wilde bedekken, of zijn Zwager drong met zijne fcherpziende blikken doof tot in de diepfte fchuilhoeken van zijn hart. Emma werd, even als een wijngaardrank ter ne-  VAN BLANKENHEIM. io3 nederftort, zoo dra haare fchraagen door eenen zwaaren ftorm zijn neergeworpen, wederom door eenen nieuwen aanval van droefheid overvallen, ganfche uuren bragt zij weder door op het graf van haaren beminden, en deze droefheid werd niet weinig vermeerderd door de bitterheid, welke haar onmedoogende Moeder haar aandeed, zij wilde haar niet meer zien, noch iets van haar hooren, zij betuigde, in plaats van moederlijke liefde, eene hevige afkeer yan haar te hebben gekregen, dewijl zij door haare vlucht zich zoo geheel aan haare magt bad ontrokken. Gelukkig had zij in de Barones eene waare vriendin aangetroffen , die zonder emma bijna niet meer kon leven. De Barones had alles wat zij begeerde, ook een lief gezond Kind, die voorfpoedig opwaste; zij had getrouwe dienstboden, die haar hoogachtten ; maar zij miste eene aangenaame verftandige verkeering , en een leerzaam onderhoud , dit leedige kon door haaren man niet worden aangevuld, integendeel zijne zoutelooze gefprekken, die dagelijks op het zelfde uitkwamen , verveelden haar geweldig. Het geen zij in de verkeering bij haaren man verloor, vond zij bij emma weder. O! hoe fnel, hoe vergenoegd vloogen nu haare dagen henen ! alleen fmertte het haar, dat zij emma zoo dikwils moest zien lijden , ja zelfs, hoe raadzelachtig is het hart der menfchen! zij was meer of min ijverzuchtig, dat zij haaren geftorven vriend zoo fterk, zoo onophoudelijk betreurde , zij wenschte ftilzwijgend, G 4 dat  m DE LAND-JONKER dat die liefde verflauwde, en dat zij overging, tot eene hartelijke genegenheid voor haar. Het geen, na verloop van eenige maanden , het hartzeer, en de innige droefheid van emma, ik zal niet zeggen, geheel verminderde, maar eene andere wending gaf aan haare overdenkingen, en dus haare ledige ziel meer1 bezigheid verfcfeafte, was het aanzoek, dat zij dadelijks kreeg van nieuwe minnaaren: het kon ook niet wel anders ziin dat een fchoon, bevallig, verftandig meisje, 'die zelfs niet fcheen te weetcn , dat zij zoo fchoon, zoo bevailig, en verftandig was, zoo ongemerkt haaren jeugdigen leeftijd zou doorbrengen. Naauwlijks was zij twee maanden op het Kas-, teel geweest, of de jonge Ueeren fpraken, twee uuren in den omtrek , op haare jagt- en 'vischpartijtjes, bijna van niemand anders, dan van dat mooije vreemde meisje van het Kasteel, en alle dronken geftadig op de gezondheid van de bevallige emma. Bij toeval had zij eens een beroemd Rechtsgeleerden, welke een groot uur gaans van het Kasteel af woonde, over eenige zaaken moeten raadpleegen , welke haar in het bijzonder betroffen: zii was op eenen fchoonen nadenmiddag met een jonge Juffrouw van het Dorp derwaards gewandeld: na dat bijzondere zaaken waren afgehandeld , werd zij op de Koepel op de thee verzocht van welk aanbod zij niet wel kon afzijn gebruik ïe maaken; niet lang daar na kwam de Zoon, een Student der Leijdfchc Uiuverfitcit, van zijne wan-  VAN BLANKENHEIM. 105 wandeling te rug, hij had zijn boek nog in zijn hand, waarin hij al wandelende had gelezen, en wel dat gedeelte uit het Paradijs verhoren van den onderfelijken milton , alwaar de Vader aller; Menfchen, fpraakeloos, en in de grootde verwondering opgetogen, voor het eerst zijne bekoorlijke gade aanfchouwt. — De ziel van dezen jongeling was nog geheel vervuld met de verheven gedachten, die daar in voorkomen, en welke, ieder een , die gevoel heeft , eenen meer dar), menfchelijken eerbied doen gevoelen voor dien voortreflijken Dichter, toen hij de Koepel intrad, en emma , welke bij hem geheel onbekend was aanfchouwde; onbeweeglijk Hond hij eenige oogen-. blikken, en met (harende oogen; eindelijk herfielde hij zich, hij vroeg zijne Zuster wie zij was, trad met haar in gefprek , en drong 'er flérk op aan om haar bij haar vertrek tot aan. het Kasteel te vergezellen. Dit werd hem vergund 4 door een der fraaijde dreeven , door welke de Zon met moeite haare draaien heen fchoot, en vergenoegd als. een Engel, wandelde hij aan de zijde van emma, en bragt haar naar het dot te rug. Pijnzend en droefgeestig keerde hij weder langs dezen zelfden weg, hij fprak niet , hij at. niet, hij wentelde zich fla.apeloos in zijn bed om, tot dat de opkoomende Zon hem uitlokte om die. zelfde dreef nog eens te bewandelen. Na eenige dagen rusteloos te hebben doorgebragt , fchreef hij dezen brief,welken hij gelegenheid hadomnog dien zelfden dag te laaten overhandigen. O 5 „ Nog  ïo5 DE LAND-JONKER „ Nog een oogenblik voor dat ik u aanfchouw„ de, was ik de gelukkigfte aller menfchen, de „ genoeglijke dagen, welke ik hier op het land „ geduurende mijne vacantie doorbragt , eilden „ als eene fchaduw voorbij — maar naauwlijks „ zag ik u, beminlijke onbekende! of 'er is geen rus't meer in mijn Ziel te vinden : het zij ik „ lees, het zij'ik wandel, het zij ik mij alleen „ of in gezelfchap bevinde, ik zie niets anders „ meer dan uwe beeltenis voor mijne oogen. „ Tot nu toe heb ik alles aangewend om de„ ze liefde, welke ik voor het eerst gevoele, in „ mijnen boezem te fmooren , doch hoe meer „ moeite ik daar toe aanwende, hoe heviger de„ zelve zich tegen mijne ijdele pogingen verzet. „ Laat ik u dan niet beleedigen met u te fchrij„ ven, het geen mijn mond u niet zou durven „ zeggen, namentlijk dat ik u bemin, en zoo ik „ u met deze bekentenis beleedige, zoo wijt dit „ alleen aan uwe bekoorlijkheid. Was het mijn fchuld dat ik u moest zien ? Was het mijn „ fchuld, dat ik, zoo dra ik u zag, zulk eene ,, fterke liefde voor u moest gevoelen? Hoe ge„ lukkig zou ik zijn, zoo ik flechts wist dat gij „ in dien tijd, al was het maar één oogenblik „ om mij had gedacht, zoo ik flechts wist, dat „ gij mij niet haatte , zoo ik mij kon vleien, „ dat gij eenig medelijden met mij had, of dat p gÜ eindelijk op het zien van mijne ftandvas„ tige opregte liefde eens kondet belluitcn, dezelve met wederliefde te beantwoorden! " Em-  VAN BLANKENHETM. 107 Emma ontving dezen brief met eene bedeesdheid, met eene, ik weet niet welke aandoening, die zij in den beginne zocht weg te lagchen: de behaalde overwinning was haar niet onaangenaam, zij gevoelde eenige weinige opwellingen van hoogmoed, en liep met den brief in haar hand ongemerkt naar haar fpiegel, en bezag zich eens met een vluchtig oog van ter zijde — zij las den brief nog eens: de natuurlijke ftijl, de tolk van het hart van dien ongeoefenden jongeling, behaagde haar. Niemand der huisgenooten had gezien, dat zij een brief had ontfangen, een arbeider had haar denzelven, op haare wandeling, overhandigd: dit geval weegde haar echter te zwaar op het hart, zij moest de Barones deelgenoote maaken van haar geheim. Zij pleegde vertrouwelijk raad met haar vriendin, wat in deze te doen; en, na mcenigvuldige gefprekken, kwamen zij overeen, dat zij den brief niet moest beantwoorden.1 Indien de jongeling het waarlijk meent, zeide de Barones, zal hij het hier bij niet laaten zitten, gij hebt nog ganfche bundels te wachten, zoo die ziekte reeds wortels heeft gefchooten; doch 'er is, lieve onbekende*, op die Studentenliefde zoo weinig {iaat te maaken,^de luidruchtige Academifche uitfpanningen zullen uw beeltenis, dat nu zoo diep is zijn Ziel is ingeprent, weldra uitwisfchen, en die dagen van kwelling zullen even als een fchaduiv voorteilen, zoo wel als zijne genoeglijke oogenblikken, voor dat hij u kende, Me-  1°8 DE LAND-JONKER. Mevrouw van blankenhbim leefde, als zij iemand, welke zij hoog achtte, kon plaagen, zij kende de meeste gezegden van den brief\vel ras van buiten, en bragt ze geduurig, zelfs in gezelfchap van vreemden te pas , zoo dat emma dikwils rood werd van fchaamte, erf gemelijkheid; voornamentlijk als de Barones met haar kind fpeelde, ij het mijn fchuld, lieve Engel! zeide zij dan, dat ik u zoo liefheb, zoo u deze bekentenis beledigt, zoo wijt het aan uwe bekoorlijkheid. — Jchl hoe gelukkig zou ik zijn, zoo ik wist, dat gij in uw wiegje eens om mij dagt l Zoo ik mij kon vleijen dat mijne moederlijke liefde eens met kinderlijke wederliefde zal beantwoord worden, als dan zou ik de gelukkigfte alkr moeders zijn. Deze uitdrukkingen werden ook wel eens herhaald in het bijzijn van den Baron, die een afkeer hebbende van al wat teder was, zijne Gemaalin meer dan eens vroeg of zij mal was, of mal ftond te worden , dewijl hij niet kon gisfen dat het eene parodie was van fragmenten uit eenen brief aan haare vriendin gefchreven Dit bragt echter bij emma zoo veel te wee*, dat zij zich heilig voornam, geen eenen briefin 't vervolg meer door de Barones te zullen laaten leezen; zij hield dus dezen volgenden, welken zij na verloop van twee weeken door dezelfde hand ontfong, geheel verborgen. „ De tijd, dat ik eene plaats, van welke gij, „ beminlijke emma! niet verre verwijderd zijt] „ moet  VAN BLANKËNHEIM. io| „ moet verlaaten , is reeds daar , alle bronnen om voorwendfels tot een langer verblijf te vin* „ den, zijn reeds uitgeput, het vaderlijk bevel doet mij eenen oord vaarwel zeggen, welke „ mij duizendmaal dierbaarer is geworden , na „ dat ik weet, dat dezelve ook door u wordt „ bewoond. ,, Sedert den dag, op welken ik u fchreef, „ heb ik rondom uwe wooning rondgezworven, „ ik verlangde vuurig om u te ontmoeten, en zoo ik echter mijn hart mogt openbaaren, was „ ik niet te onvreeden, dat ik u niet ontmoette , „ eene dwaaze vreesachtigheid, een gevolg van eene ongeoefende jeugd, verzettede zich te gelijker tijd tegen mijne wenfehen. „ Door een zonderling toeval weet ik uwe ge-* „ heele omftandigheid , uwe billijke droefheid „ heeft misfehien belet, dat ik niet heb mogen „ kezen, hoe of gij omtrent mij denkt: hoe aan„ genaam zou het mij geweest zijn eenige wei„ nige letteren van u te ontfangen — ja al be„ heisden zij voor mij mijn al beflisfend vonnis ; „ al berichtten zij mij dat gij mij haattedet! — „ en waarom toch zoudt gij mij haaten, daar „ ik u nooit heb. beleedigd, daar ik u bemin, „ daar ik altoos om u denke, het zij de llaap „ mij overvalt, het zij de morgenftond mij we„ der doet opwaaken. „ Uwe lotgevallen hebben mijne liefde nog meer „ voedfel gegeeven; medelijden, die eerde ftap tot de liefde, heeft mijne liefde nog vermeer- „ derd»  ïxo DE LAND-JONKER „ derd. — Maar zult gij dan uwen jeugdigen ou„ derdom al zuchtende en kwijnende doorbrengen? die jongeling, welken gij zoo fterk be„ mindet, zou u, even als een getrouw medge„ zei op de moeijlijke reis des levens hebben ver„ gezeld , het noodlot heeft dien geliefden uit „ uwe armen gerukt, moet gij nu eenzaam door „ eene woestenij voortreizen , en uwe jeugdige „ levensdagen blootftellen aan de dreigende ge„ vaaren, zonder dat gij u wilt overgeeven a&an eenen anderen getrouwen geleider, die u meer „ bemint, dan eenig fierveling u heeft bemind, „ dan eenig fterveling u kan beminnen? — Vaar „ wel emma! — Morgen als gij dezen brief zult ƒ' „ leezen, zal ik reeds vertrokken zijn, meer dan ' drie maanden moeten 'er voor bij gaan, eer ik „ dezen, voor mij zoo dierbaaren, grond weder „ mag betreeden : deze maanden zullen jaaren „ zijn — kon ik alleen nog maar hoopen, dat „ gij in dien tusfchentijd flechts een oogenblik „ zult denken aan uwen getrouwen vriend. J- Q. w. Emma las dezen brief meer dan eens zij had 'er eenige aandoening van, dat deze jongeling zich om haar zoo kwelde: zij was omtrent hem bijna onverfchillig, ook had zij hem te korten tijd ontmoet om eenigfins naar waarde over hem te kunnen oordeelen; echter moeten zijne brieven haar niet onaangenaam geweest zijn, eiken morgen las zij ze nog eens over. TWEE-  VAN BLANKENHE1M. IIC TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. DE LEEUW. » Na het gefprek over den oorfprong der wapens, kwam de Baron nooit meer uit zijne tuinen of bofchen, of hij zag altoos met oplettenheid naar de twee leeuwen, welke boven de poort van zijn Kaifeel het voorouderlijk wapen in hunne pooten vasthielden: honderde maaien zie ik leeuwen van Heen, zeide hij dan telkens bij zich zeiven, en nooit heeft mijn oog nog eenen leevendigen leeuw aanfchouwd : welk een vermaak moet het zijn, den koning aller dieren met eigen oogen te bewonderen! — en zulk een dierbaar fchepfel befluit hgt volkrijk Amfterdam in zich; mijn zwager, wiens woorden zoo onfeilbaar zijn als eeden , heeft het mij in eigen perfoon verzekerd, hij zag hem zelfs meer dan eens in die beroemde waereldt Had. Dagelijks ging de Baron bij den koetfier in de Bal, om met hem over leeuwen te fpreeken: deze was nog al een bereisd perfoon, die twee Steden in het morfig Westphalen, en eenige Dorpen in Gelderland en Overijsfel had gezien. Na dat deze gefprekken eenigen tijd achter den anderen hadden geduurd, vroeg hij hem op eens catagoriesch af, of hij wel ooit een leeuw had gezien? DE  m DË LAND-JONKER DE KOETSIER. Nooit, Hoog-edel gebooren Heer! wel eek vos, een egelantier, en een aap 5 doch ik wilde 'er de halve waereld wel om doorreizen om hem eens te zien. DE BARON. Dit is niet eens nodig: in Amiïerdam" is 'er een zo groot als een Os. DE KOETSIER. Had ik de fchatten van zijn Hoog-edel gebooren , ik zat binnen drie. dagen reeds in Arnfterdam, ik zou niet rusten Voor dat ik dat wonder der waereld had ontmoet. DE BARON. Is het dan zoo kostbaar derwaarts te reizen? DE KOETSIER. Zonder twijffel wanneer men in flatie reist, dè logementen zijn 'er niet zoo goedkoop als Bier op de Dorpen, ëen gulden heeft daar de waarde Van een fchelling alhier, elk woord dat men met een hospes fpreekt , koomt op eenige Huivers te liaan. DE BARON; Dat doet mij hartelijk leed doch ik moét het eens overleggen, zoo ik kan befl uiten te gaan' reizen , zult gij mij in uwe beSte livrij vergezellen. De Baron kwam diep ih gedachten in de zaal, daar de vrouwen hem aan den maaltijd verwachtten, hij kon niet veel eeten, alle de woorden die hij fprak, waren of op reizen, of op Amfterdam, of  VAN BLANKENHEIM. n3 DE LAND-JONK ER. vel hij, fchoon met de grootfte tegenzin, moest gehoorzaamen. In deze geftalte flapte zij de Zaal in om affcheid te neemen, de Baron wilde de Dames vaarwel kusfen , maar "er was geen mogelijkheid, om met zijn mond het gelaat der vrouwen te nadederen, de kap van gewast linnen verzettede zich hardnekkig tegen zijn voornemen : om zich , na lang worstelen, niet gèheel en al weder uit te kleeden, verzocht hij dat zijn vrouw flechts het puntje van zijn neus zou kusfèn, het geen hij, in dit geval, zou aanmerken als eene hartelijke affcheids kus. De Secretaris boog zich zonder ophouden, en bromde veele woorden uit, welke noch hij zelf, noch iemand verftond. De koetfier en de lijfknecht, ieder met een dikke jas aan » welke meer dan dertig ponden woog , omhelsden de keukenmeid , en verdere vrouwelijke dienstboden , en na eenige vogtige kusjes, die door de holle gewelven klonken, op haare berookte wangen opeengeftapeld te hebben, vloog de een op den bok, de ander naar het portier. Men vertrok ; de Baron was aangedaan, en zag nog tweemaal naar zijn Kafleel , en zijne hondenhokken om; zijn Secretaris was te verheugd om zulk eene aandoening te gevoelen, de Barones kon niet afzijn van mede aangedaan te fchijnen, zoo lang de reizigers nog niet waren vertrokken , zij fpeelde dien rol nog zelfs eenige feconden na hun vertrek: doch eindelijk barstte  VAN BLANKENHEIM. zij, even als alle de anderen, in lagchen uit, volgens haar voorgeeven, om den befpottelijken toeHel van den Secretaris, maar in de daad, in haare gedachten, niet minder over dien van haaren eigen man. TWEEDE HOOFDSTUK. karakterschets van barend van poederen» De eenvouwige dorpelingen Haakten alle hunne bezigheden zoo lange , tot dat de Baron was voorbij getoogen, zij tuurden hem nog eenigen tijd met uitgeftrekte halzen na, en onder de vrouwen was 'er bijna geen eene , die geen opwellende nieuwsgierigheid gevoelde, om die vreemde landen mede te gaan bezichtigen. De Secretaris, trots op de eer, welke de Baron hem aandeed, lag zoo ver hij maar kon uit het portier, om zijne landslieden te doen opmerken, welk een perfoon van aanbelang hij was, daar hij in de gewigtige betrekking van Secretaris den Baron van blankenheim tot den stronk op zijn togt moest vergezellen. De koetfier klapten intusfchen , en floeg met zijn zweep, als of hij, op dien zelfden draf, tot aan de grijze muuren van Utrecht zou zijn voortgeëild; doch naauwlijks waren zij uit het gezicht van het Dorp,of de paarden verminderden hunne H 5 drift  IH DE LAND-JONKER drift allengskens; tot dat de vlugge draf in een verveelend flappen geheel was gemetamorphofeerd. Op het aannaderen van een ander Dorp, of kleine Stad, nam de koetfier, ja zelfs de lijfknecht, weder een gansch ander gezicht aan, zij keeken als dan meer of min verwilderd, en de paarden werden gebeukt, als of zij, nog voor het ondergaan der Zon , naar eene afgelegen hoek der waereld eene gewigtige tijding moesten gaan verkondigen. Het geklap met de zweep, en het geblaf der honden lokte de inwooners, ja zelfs jigtige grijsaarts uit hunne zorgftoelen uit om de reizigers te zien, het geen hunne eigenliefde niet weinig ftreelde. Terwijl de reeds afgematte paarden de logge koets door eene zandige beide voortfleepen, zullen wij den lezer eene korte karakter -fchets van den Secretaris barend van poederen niet onthouden, niet zoo zeer, om dat dezelve zoo belangrijk is, als wel om naderhand over de drijfveeren en de verrichtingen van dien man des te beter te kunnen oordeelen , om nu niet te zeggen, dat het karakter van elk mensch, wie hij ook zijn moge, voor eenen kunüigen opmerker altoos van het uiterfte aanbelang is. Onze held was de eenige Zoon van eenen welgeftelden landman, welke voor zijnen geliefden fpruit geene kosten fpaarde om hem eene zoodanige opvoeding te geeven, als men op het Dorp kon erlangen, hij liet hem dus voornamentlijk in dat geene grondig onderwijzen, waar in hij zelfs ge-  VAN BLANKENHEIM. ï23 gevoelde, dat hij het minst ervaaren was , en over welk gemis hij geduurende eenige jaaren het meeste fmart had gehad. Hij werd dus geheel toebetrouwd aan de zor,gen van den Schoolmeester josua van windvang, die hem in weinige jaaren leerde leezen, fchrijven , cijfFeren , en pfalmen zingen, in welke laatstgemelde kunst hij het zoo ver bragt, dat hij alle de pfalmen van buiten kende, en nog drie volle toonen hooger kon zingen dan zijn leermeester , en zelfs zonder rood of paars in zijn gelaat te worden , het geen men op het Dorp als een groot wonderduk befchouwde. Dikwils betuigde josua van windvang , vooral als hij bij den ouden van poederen hartig zat te eeten en te drinken, dat hij nog nooit zulk een leerling gehad had, noch misfchien ooit meer zoodaanig eenen zou krijgen. Het kon niet wel anders zijn, of dit maakte barend , die dit telkens aanhoorde, en nog niet begreep , dat dit meer een compliment was uit dankbaarheid vooreen goed onthaal, dan wel loutere waarheid, en die van natuure een weinig eerzuchtig was, niet weinig pedant, welk gebrek hem tot aan zijn dood toe is bijgebleven; want op zijn ziekbed zelfs verhaalde hij nog met aandoening, hoe meenig een kruk van een Schoolmeester hij op zijn reis met den Baron van blankenheim van de wijs had gezongen; en dit was in het eerde tijdvak van zijn leven geene geringe drangrede, waarom hij zeldzaam een kerkgang overfloeg, zelfs heeft men op-  U4 DE LAND-JONKER. opgemerkt, dat hij, na dat hij eens zijn kaakebeen uit het lid had gezongen , uit vrees voor eene tweede verrekking, geen voet meer in eenig kerkgebouw heeft gezet. Zoo dra barend volleerd was, en de Schoolmeester in tegenwoordigheid van alle de Boeren jongens plegtig verklaarde, hem niet meer te kunnen keren, werd hij tot Klerk bevorderd bij den Schout ezechiel van der kwast , welke te gelijker tijd als Procureur en Notaris in dat gewest fungeerde. Deze man was buitengemeen gierig, fchoon hij naar zijnen ftand groote rijkdommen bezat, hij voorzag dus, zoo hij barend toegang gaf tot allerlei papieren, en inftrumenten van aanbelang, dat hij hem weldra in zijn beroep kon onderkruipen. Hij nam dus een voornemen om den jongeling, waarvan zoo veel lof uitging, niets te laaten opftellen, dat hem in 't vervolg van eenig nut kon zijn: om hem echter niet te laaten ledig zitten, liet hij hem niets anders «itfchrijven, dan biljetten van verpachtingen van tienden, als mede om exters, en kraaijennesten te fchouwen. Na dat barend aldus eenige jaaren had vermoord, begon hij te bemerken, dat men hem bedroog; hij kreeg dus eenen afkeer van zijn patroon, die wel verminderd, doch nooit geheel is weggenomen ; en die zelfde haat, welke hij hem toedroeg, floeg mede tot de exters en kraajen over; die hij federt dien tijd met gramfchap te vuur en te zwaard verdelgde. Eze-  VAN BLANKENHEIM. 125 Eze-chiel van der kwast werd in een proces ingewikkeld, welke hem door zijne dienstmaagd werd aangedaan — uit zuinigheid had hij naar geen vrouw willen omzien, hij was altoos te zeer beducht, dat hij met te veel kostbaare kinderen, alle voorzien met hongerige maagen, zou worden oveiiaaden; de menfchelijke en ingefchapen neigingen lieten zich echter door deze angstvallige uitcijfferingen niet te vreeden (tellen, noch misleiden; zij hadden hem op eenen nacht, dat hij half befchonken van eene verpachting te huis kwam, alwaar hij op dorpskosten zoo veel had kunnen drinken als hij maar wilde, naar de (laapkamer van zijne keukenmaagd gedreven. Dit vriendelijk bezoek had in de daad onvriendelijke en treurige gevolgen: de beheerfcheres der keuken gevoelde, na verloop van eenige maanden, gewaarwordingen, welke zij zich in den beginne vergeefsch wilde vvijsmaaken, dat door eene gevatte koude, of met verlof, door winden , werden veroorzaakt. Toeneemende pijneu , en eindelijk het fchel gefchreeuw van het jong gebooren Schoutje hielp haar in één oogenblik uit haare twijffeling, en deed te gelijk den ouden Schout als een blixem naar de keuken vliegen ; intusfchen fchreeuwden de verfchrikte Klerken uit het Comptoir-vengfter om hulp;, men fchoot toe en bij geval ook de Vader van de dienstmaagd, de fchout ontkent alles, 'er wordt geprocedeerd:, hij verliest het proces met alle die zwaare kosten wel-  126 DE LAND-JONKER. welke , helaas ! de onaffcheidelijke gezellinnen fchijnen te zijn der geblinde geregtigheid. Deze te leurftelling in zijn plan van zuinigheid, en het,gemis van zijn goeden naam, deed den Schout weldra in eene kwijnende ziekte vervallen, welke zoo zeer toenam, dat hij niet meer op zijn comptoir kon koomen. Van dien tusfchentijd maakte barend ijverig gebruik om alle formulieren van testamenten en andere notarieele actens van aanbelang, aftefchrijven, en ging elken dag, met bundels papieren belaaden, naar zijn huis. De zieken lag intusfchen dagen en nachten angftig uit te rekenen , hoe Veel geld hem de Doctor 'en Apothecar zouden kosten, dit veroorzaakte hevige verftoppingen ; 'er werden kostbaare lavementen geappliceerd. Deze rampfpoeden te zamen, als één man, op hem aanvallende, moesten hem verpletteren: naauwlijks fprak de Arts, bij zijne te rug komst weder van een clhma aperiem , of de lijder werd door eene zwaare apoplexie overvallen , welke hem uit het land der leevenden voor altoos deed verdwijnen. Terwijl ezeciiiel van der kwast nog bezig was zijnen verachtelijken adem uit te blaazen, vloog barend naar zijn Vader, na verloop van een uur togen zij beiden naar het Kafteel met zwaare zakken geld op hun rug, om het Schouts-ambt op te gaan koopen, en dien zelfden avond kwam nog de ganfche Dorps-regeering aan  VAN BLANKENHEIM. 1*7 aan het huis van den ouden van poederen om hem hartelijk de hand te fchudden en geluk te wenfchen met de zoo aanzienlijke bevoordering van zijnen kundigen Zoen. Wat het moreele karakter van barend betreft, hij bezat eenige deugden, hij was goedhartig, en deze zielsgefteldheid had misfchien zijn ligchaam zoo zeer doen uitdeiën, dewijl men zelden menfchen , die nijdig en kwaadaartig zijn, zeer gezet ziet worden : hij kon een noodlijdend mensch niet van zich wegzenden zonder hem iets te geeven, voorts was hij ijverig en naauwkeurig in zijn beroep en dacht van niemand kwaad. Zijne zwakke zijde was, lekker te eeten en te drinken, ook was hij gansch niet ongevoelig voor de fchoone fexe; in dezen opzichte zou hij reeds lang zijn uitgefpat, zoo eene zucht om eenen goeden naam te blijven behouden, bij hem niet fl:erker ware geweest dan zijne begeerlijkheid, dit veroorzaakte echter dat hij op plaatfen, waar hij niet bekend was, zich dikwils juist niet volgens alle de regelen der ingetogenheid, en kuischheid gedroeg, waar van wij hier beneden nog wel «enige fpooren zullen ontdekken. DER.-  ï_8 de land-jonker, derde hoofdstuk» de herberg. duisternis, en wel voornamentlijk de ver* moeidheid der paarden noodzaakte de reizigers om in een Dorp, eenige uuren van Utrecht af, hun intrek te neemen. Het was echter zoo geheel gemaklijk niet om aldaar te vernachten, de hospes was huiverig om hun in zijn huis te ontfangen, hij wist niet , wat hij van hun moest opmaaken, dan eens zag hij hun aan voor verkleede roovers., dan wederom voor gevangenen uit een dolhuis gevlucht. De Baron begon te bemerken, dat men zwarigheid maakte, hem in te neemen, en was daar over niet weinig te onvreeden, hoe? zeide hij op eenen fcherpen toon, terwijl hij met zijn hoofd uit het portier ging liggen, hoe? zult gij zoo onbefchaamd zijn, om mij, mij uw huis te ontzeggen, daar ik de oudfte Edelman ben van geheel den aardbodem? Gij hebt immers duizend maal hooren fpreeken van den Baron govert hendrik godefroi van blankenheim tot den stronk? weet gij dan niet het aantal van mijne kwartieren ? kent gij dan den Richter niet van ons geflacht derk godefroi den Hakkelaar, die zoo veele Saraceenen heeft vermoord , die zoo veele Zuigelingen heeft verpletterd tegen de (hl-  VAN BLANKENHEIM. ^30 flaldeuren, ik wil zeggen tegen de kerkdeuren, zoo dat hunne herfentjes tien Rhijnlandfche voeten ver vloogen, wilt gij mij niet gelooven, vraag het dan mijn Secretaris die daar zit. De Secretaris ftak daar op zijn hoofd mede uit het portier, en zwoer met een plegtigen eed, dat het in de daad zoo had plaats gehad. Op dit laatfte gezegde begon de hospita ook haar mondje te openen, wel! zeide zij met eene fnerpende (tem, dan hebt gij al een raare Vadr gehad — kom, kom, de kaerels zijn gek, fluit de deur maar toe, hij mogt mijne kinderen ook eens de herfens inflaan, zoo de ouden zingen, zoo piepen de jongen. De deur werd toegeflooten. - Daar zaten nu de reizigers in den donker, onbekend, onbereisd, vermoeid, en dorstig: Hoe is het mogelijk, zeide de Baron met een paar douzijn zwaare'vloeken , en zich onachtzaam achter over werpende hoe is het mogelijk , dat zij den Baron van blankenheim niet kennen! welk een lompheid' welk eene vervloekte onkunde! welke beesten woonen 'er toch hier op dezen verdoemden aardbol! (hier gaf hij 2ulk een ftamp met zijn voet dat beiden de portieren open fprongen , en de' Secretaris een half voet hoog opvloog van fchrik) Na een wederzijds ftilzwijgen van eenige minuuten verfloutte zich barend om den Baron aldus aan te fpreeken: ik zou onder uw Hoog gebooren welneemen van gevoelen zijn, dat 'er uit ons midden een commisfie zonder kap of reismantel * naar  i*o DE LAND-JONKER naar den Hospes wicrd gezonden, die met den man eens vriendelijk fprak, en hem alle verzekering gaf dat wij in de daad lieden van fatfoen zijn: dit vond de Baron zeer goed, en committeerde daar toe zijnen geheimfchrijver, die daar op uit de koets Rapte , en vrcedelievend aan de deur klopte, en het door zachtzinnige woorden , en, wel voornamentlijk door het rinkelen in zijn broekzak, zoo ver bragt, dat 'er logement verleend wierd. Na het fouper kwam de hospes, onderricht door de knechts omtrent de geboorte en rijkdommen van hun Heer, met verflagenheid binnen, en verzocht zijne gasten nederig om verfchooning, dat hij hun voor bandieten had aangezien, hij zeide, dat hij door hunne klceding in dezen waan was gebragt; hij betuigde zijn innig leedwezen, en dat hij' hun nu overeenkomilig hunnen rang zou onthaalen. Ja maar, vriend! hoe is het toch mogelijk, dat gij zulk een misflap kondet begaan tegen iemand van mijn karakter? hebt gij dan nooit gehoord van het Adelijk Huis de stronk? — nooit, mijn Heer! ik betuig het u op mijn eer. — Hoe is het mogelijk! — wel zeide barend , hebt gij dan ook nooit hooren fpreeken van den Schout barend van poederen? — even zoo min, mijn Heer! of ik mag verd...d zijn, ik znu hem niet kennen, al viel ik over hem foeenen. Hoe is 'r mogelijk! zuchtte bar.end met ontevredenheid uit. De  VAN BLANKENHEIM. 131 De Hospes wees hun daar op hunne flaapkamers, en de reizigers, door het geftadig hosten Vermoeid, fliepen tot laat in den morgen. Terwijl het rijdtuig werd ingefpannen , bezichtigde de Baron een jagtgeweer dat in de kamer hong; zijn geheimfchrijver hield in de keuken een vrolijk gefprekje met eene jonge bolle meid, die bezig was om zijne beftofte laarzen wat af te borstelen. VIERDE HOOFDSTUK. UTRECHT. ÜVIet het fchoonfte weder vertrokken zij vas daar, en kwamen nog voor den avond te Utrecht aan. Om niet wederom in de logementen afge-^ wezen te worden, gebood de Baron, zoo dra zij bij de Stads poort waren gekomen, halte te houden, en zich eerst in volle orde gereed te maaken: alle de zwaare reisrokken werden uitgetogen, en in een koffer gepakt, de ftonnkappen werden opgerold, en elk kwam op zijn beurt uit de koets om zich te wasfehen, en te laaten afborstelen. Even als een bataillon, dat in eene frontier-' plaats zal binnen trekken, eenigen tijd zich voor de vestingen Ril houdt, en alle de Officieren en Soldaaten zich een weinig van het dof ontdoen, I 2 en  rja DE LAND-JONKER. en als dan met fierheid binnen trekken, en moedig rond gluuren naar de opengefchoven, en met Jonge maagden en vrouwen wel verfierde fchuifraamen, met geen minder deftigheid reed de ftatiekoets langzaam door de zindelijke ftraaten van Utrecht, met geen minder fierheid befchouwde cte Baron en zijn Secretaris de wooningen, en de voorbijgangers: het deed hem intusfehen geen groot vermaak, dat zommige hem uitlachten, dat niemand hem met eerbied groette, of dat verre het grootlte gedeelte zich de moeite niet wilde geeven om hem aan te blikken. De Hospes uit een der voornaamfte logementen , gekleed in eene fraaje japon met groote lubbes op zijne handen , en eene deftige paruik op, gemaakt naar het model van eene der Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid, ontfing hun met de grootfte vriendelijkheid en met de uitgezochtfte complimenten: dit nam de Baron terftond voor hem in, en deed zijn genoegen daar over blijken. " Zij werden hier op een voortreflijk fouper onthaald , en de Secretaris at en dronk met zulk een ijver, dat hij zich naauwlijks den tijd vergunde om een woord te fpreeken, of naar eenig gefprek te luisteren. Aan deze tafel aaten nog twee Heeren, en twee Dames, met welke de Baron fchielijk in gefprek kwam: hij verhaalde hun, hoe vermoeid hij was van zijne lange reis, vervolgens wat hem gisteren was ontmoet: hij deed eene bcfchrijving van zijn Kafteel en Bofchen , hij telde op zijné vingers hoe veel brakken, dog- gen,  VAN BLANKENHEIM. 133 gen, en windhonden hij had, en voegde 'et ten Hotte bij, dat hij niets anders deed als jaagen, vinken, vifchen, en kwartels vangen. Een van deze Heeren had de gewoonte om altoos zeer aandachtig en oplettend te zijn op alle menfchen, welke hij ontmoette, zijn voornaamfte ftudie, was om, zoo veel mogelijk, kennis te krijgen van het menfchelijk hart , men kan dus begrijpen, met welk eene nieuwsgierigheid hij de gefprekken aanhoorde van een man die fprak zoo als hij dacht, die noch geveinsdheid kende, noch Aeintrigues der waereld, die nog even was als een nieuw geftempeld ftuk gelds, het welk zijn munt onafgefleten vertoont, en niet is afgefchaafd, en afgefchuurd door de verkeering onder de menfchen. De Heer m . . . . van voorneemen zijnde om den Baron van nader bij te leeren kennen , te meer, om dat hij nog maar zeldzaam in de gelegenheid was gekoomen, om den Adel te befchoiiwen , zoo bood hij hem aan om hem des anderen daags al het merkwaardige van Utrecht te laaten zien, dewijl hij door zijne goede vrienden daar toe eene zeer gefchikte gelegenheid had. De Baron maakte veele buigingen en nam zijn aanbod aan, hoe wel hij van ter zijde liet merken dat hij niet gaarn verkeerde met lieden die van geen Adel waren , vooral niet op publieke plaatfen — Mevrouw m .. .. eene trotfche Koopmans Dochter van Rotterdam , die zich met haare •ganfche familie op haar geld, dat juist niet overi 3 een-  ï34 DE LAND-JONKER éenkomftig de ftrikfte eerlijkheid gewonnen was t zéér veel liet voorftaaii, en wiens Vader zijne kinderen dagelijks verhaalde, dat hij de grootfte en fchranderftc Koopman was van Nederland, trof deze vernedering ten fterkfte, zij werd vuur rood ia haar aangezicht en blies als een jonge walvisch. Haar man, die zulks ras bemerkte, verzocht haar niets daar van aan den Baron te laaten blijken , en beloofde haar, hem voor zijne onbefchoftheid, en hoogmoed in 't vervolg wel te zuilen ftraffen. Mevrouw m . . . kon zich echter den volgenden middag niet bedwingen om den Edelman Voor zijne beleediging, aan haar man aangedaan , bok eenige weinige onaangenaame waarheden te zeggen , en hem voor alle de overige gasten, cn Zelfs voor de knechts befpottelijk te nlaaken. Wel! Hoog Edel gebooren Heer Baron ! zeide zij, wat is uw rok lomp gemaakt! wat is dat grof laakcn! wat een akeüg fatzoen van een hoed! wat is uw linnen grof! wat hebt gij lompe knechts , is dat dikke' mannetje uw Zoontje ! •— dan wederom eens , wat zijn uwe handen en aangezicht verbrand ! werkt gij in uw tuin oa de onkosten van eenen arbeider uit te winnen? — de andere Dame voegde 'er bij : Mijn Heer zal misfehien maar een kaale Baron zijn, die niets anders bezit dan een vervallen Kafteel, daar meer uilen in nestelen dan dienstboden — 'er werd algemeen gelagcheu, de Secretaris zelfs begon te meesmuilen, want in zijn hart 'had liij toch een I - af-  VAN BLANKENHEIM. i35 afkeer van den Baron om zijn trotschheid en onkunde. — De verlegenheid , gepaard met de grootfte verontwaardiging ftond op het gelaat van den Edelman, doch hij durfde 'er niet veel tegen zeggen, als hij boos werd begon hij altoos te hakkelen, en hij begreep zeer wel, dat hij als dan nog meer zou worden uitgelagchen. Om hier een einde van te maaken ftond de Heer m . . . op, en verzocht den Baron om nu ter bezichtiging van het merkwaardige met hem mede te saan. V IJ F D E HOOFDSTUK. de domkerk. Het zal u zonder twijffel het meeste vermaak doen, Baron! om dat geene te bezichtigen, het welk alle vreemdelingen als om ftrijd gaan zien , dus zullen wij in de eerfle plaats den Dom beklimmen , van waar men een uitzicht heeft op alle de omliggende Provinties; van harte gaarn, antwoordde de Baron, die zich vleide zijn landgoed aan zijn leidsman te kunnen laaten zien. Zij klommen dus moedig op: de Secretaris volgde op eenen afftand; doch dewijl hij, om van zijne dikte niet te fpreeken, volgens zijne gewoonte, wederom meer gegeeten had dan drie andere menfchen , viel deze opftljging naar de hoogte hem 1 4 on-  ijfi DE LAND-JONKER onuitfpreeklijk lastig, hij verwenschte eiken trap; op eiken trap veegde hij zijn zweet af; op eiken trap kreeg hij begeerte om neder te zitten , hij diende echter ambtshalve te volgen, of 'er bij geval iets was op te tekenen. Al hijgende kwam hij eindelijk ook boven , en vond zijne voorgangers reeds aan het rond zien naar het Adelijk Huis de stronk. doch te ver- geefsch: wegens deze teleurftellhjg begeerde de Baron naar de drie andere kanten niet eens te kijken , maar keerde met drift weder naar beneden ; na dat hij zijn leidsman aan den eerRen trap had afgewacht, gingen zij de Kerk bezichtigen. Het eerfte dat de Baron vroeg, was, of 'er ook bijzondere graf kelders waren; voor den Adel. De Heer m . . . antwoordde, dat de Adel hier niet groot in getal was; en dat het grootfte gedeelte moeite had om te leeven, .laat ftaan, dat zij grafkelders voor hun ge/lacht zoude laaten Richten. Voor wien zijn dan die marmere graftombes, welke ik daar van verre met mijne oogen aanfchouw? — dit zijn gedenkzuilen voor helden, welke in den oorlog met rócm voor hun Vaderland zijn gefneuveld : dit zijn eeretekens voor die voortreflijke mannen , welke den grootltcn roem verdienen , eenen roem , welke , helaas! ten onregte aan zoo veele Edellieden is gegecven , welke, daar op geene andere aanfpraak hadden, dan dat zommige uit hun, bij toeval, uit beroemde voorouders waren gefprooten, zon* t der  VAN BLANKENHEIM. i3? der noch de verdienften, noch den moed, noch de deugd, noch het verftand van die voorouders te bezitten. De Baron deed moeite om dit gefprek ergens anders op te wenden , a propos zeide hij, wie toch zoude het eerst in een Kerk zijn begraaven, 'er moest toch iemand de eerfte zijn? zou het jmoach niet geweest zijn? of habak.uk? eilieve, Mijn Heer! zoo gij het weet, doe mij het vermaak om mij zulks te verhaalen, wij zullen in dien tusfehentijd in een gemakkelijk geftoelte wat zitten uitterusten. Met al mijn hart antwoordde de Heer m ... fchoon ik u misfehien iets zal verhaalen, dat u ongetwijffeld bekend.zal zijn. Contrarie, contrarie, zeide de Baron met drift, 'er is misfehien nooit een in onze provintie geweest die het wist — luister, mijn vriend! geleerdheid en verftand te bezitten, is bij de meeste der Edellieden van weinig waarde, wij laaten deze ^cdttnterie en neuswijzerij aan de burger lieden over wij leeven vergenoegd in onze edele onkunde , en onkundige edelheid voort, menfchen van uwen Hand moeten ook iets hebben om zich te paaijen, zij zouden anders beginnen te murmureeren , en de fchikkingen van het wijze Opperwezen Iaaken. I 5 ZES-  J38 DE LAND-JONKER ZESDE HOOFDSTUK. DE OORSPRONG DER BEGRAAFENISSEN IN DE KERKEN. De ecrfte bewooners der waereld; (dus von« ^ Heer M... aan) de Jooden, en ook naderhand de eerfte Christenen begroeven de lijken der argeftorvenen buiten hunne Steden en Dorpen op dat eene verderfelijke en befinettelijke Rank,' die de hgchaamen der dooden wijd en zijd verfpreidep, geen nadeel zoude toebrengen aan den leevenden. De befchaafdfte volken der oudheid, de Grieken, en Romeinen, waren, om deze bovengemelde redenen, gewoon om de afgeftorvenen op den brandftapel te leggen , en bun tot asch te verbranden. Naderhand, toen bij het meer en meer doorbreeken des Christelijken Godsdienst het verbranden der lijken in onbruik begon te geraaken, en men het meer overeenkomftig de natuur befchouwde, om de afgeftorvenen te begraaven, dan te verbranden, maakte men nog. thans wetten, bij welke het ten fterkfte werd verboden om binnen de Steden en Dorpen te begraaven, gelijk den geleerden bekend is uit de decreeten van antoninus pius, van diocle,tiaan, van hadriais'us, als mede uit die van theodosius, theodoricus, en anderen. de  VAN BLANKENHEIM. 139 DE BARON. Wat gij zegt! ei ei! dat heb ik niet geweeten — maar wie duivel was dan zoo onbefchaamd om zich niet alleen in een Stad, maar zelfs in een kerk te laaten begraaven? DE HEER M . . . Ik zal het u kortelijk verhaalen. — De ecrite oorzaak van deze verfoeilijke handelwijze , was niet anders dan dweepzucht en bijgeloof. — Oudstijds had men grooten eerbied voor de Maiv telaaren van den Christelijken Godsdienst: men bezocht hunne graven: men lag op dezelve eerbiedig geknield: men bad aldaar met de vuurigfte verrukking : men verzamelde hun gebeente op: men legde dezelve in Capellen of Tempels, of men bouwde gedichten rondom hun graf. Het bijgeloof nam eindelijk zoo ver toe, dat men die Martelaaren , die even als alle hunne natuurgenooten zwakke, zondige menfchen waren , als Godheden begon te aanbidden; ja zelfs zij rekenden: zich voor eeuwig gelukkig , wanneer Hechts een kleiu beentje van hun gedorven ligchaam naast het gebeente der Martelaaren mogt liggen rusten. Nochtans gefchiedde dit alles op het land, in de ruime zuivere open lucht; doch toen na verloop van veele jaaren de Christelijke Godsdienst niet meer werd vervolgd door onnoemlijke vijanden , welke denzelven wel eer bedreigden, en door de meeste bevvooners van Europa, ja door de Koningen cn Vorsten .zelfs , werd beleden, bouw-  I4o DE LAND-JONKER. bouwde men, ten tijde van constantyn, prachtige Tempels in de Steden; men bragt met voorzichtigheid , en met eerbied het gebeente der Martelaaren derwaarts over, en elk brandde van verlangen om na zijn dood met een zeer klein gedeelte van zijn ligchaam naast een klein beentje van den eenen of anderen Martelaar neder te liggen. , Dit verlangen werd echter in het begin aan weinige toegedaan; alleen den hoofden der geestelijken viel dit lot te beurt, of hun, welke de Kerken of Priester-fchaar met groote giften befchonken. — Alle deze gefchenken waren echter niet toereikend, om eenige duizende geestelijken te voeden, wier eenige beftemming fcheen te zijn om, van hunne eerde jeugd af aan, tot den hoogden ouderdom toé, niet anders te verrichten dan zich in wellust te baaden, en hunnen buik als een God te dienen. 'Er moesten dus middelen gezocht worden om in hunne zoogenaamde behoefte te voorzien; ja men vergat uit geldzucht zelfs zoo ver zijn pligt, dat men de graven in de Kerken openlijk verkocht, en den zuiveren tempel aan den onbefmetten God gewijd, veranderde in eenen verachtelijken mesthoop. Zij, die niet zoo veel konden beraalen om in de Kerken zelfs begraave'n te worden, begeerden in de nabijheid te rusten, men verkocht dus ook aan den meestbiedenden een klein dukje gronds rondom de Kerken, welke plaats men naderhand met den naam van Kerkhoven bedempelde. D £  VAN BLANKENHEIM. 141 de bar. on. Wel! dat is in de daad eene aartige gefchiedenis. de heer Mi.. • De braafde onder de geestelijken echter, hebben deze Godlasterlijke gewoonte altoos afgekeurd: en de fchrikkelijke gevolgen voorziende, dezelve altoos paal en perk trachten te dellen, gelijk men zien kan uit een decreet van eene Kerkvergadering in de dertiende eeuw gehouden, waar bij men verbood: dat niemand in de Kerken zou mogen worden begraaven , uitgezonderd een Stichter, vöorflander of bedienaar van zoodanig een Kerk; echter niet zonder uitdrukkelijke bewilliging van den Bisfchop. Kunt gij nu begrijpen, Baron! daar bij de Mahomedaanen en zelfs bij de barbaarde volken der waereld, de tempels aan hunne Goden gewijd, altoos zoo rein en zuiver worden gehouden, dat de Christenen, ja zelfs de Protedanten, die waanen alle bijgeloovigheid te hebben afgelegd, tot zulk een God onteerend bijgeloof zijn gekoomen , dat zij nog dagelijks die gewijde Tempels met doode lijken opvullen? de baron, Ik fta verdomd over hunne dwaasheid. barend van poederen, (al geeuwende,') Ik niet minder. de heer m ... BebaK-en dat zij afwijken van het voetfpoor, dat hun door den Zaligmaaker, en zijne Apostelen,  142 DE LAND-JONKER len, en eertijds door de Aartsvaders is gegeven * die altoos de afgeftorvenen in de opene lucht, verre van de Steden en Dorpen verwijderd, begroeven, zoo weet immers elk mensch, die zijn natuurrijk verftand bezit, dat 'er niets ongezonder, niets verderfelijker zijn kan, dan jaarlijks eenige duizcnde lijken, die door allerlei foort van ziekten reeds bedorven waren eer zij in 't graf werden gelegd, in eene befloten Kerk flechts met een weinig aarde te overdekken, en ter verrottiuge op een te flapelen. Welk eene befmetting moet daar door niet ontltaan, zoo dra deze graven, en opeengepakte geraamtens worden opgeroerd, en opgedolven om wederom plaats te maakei? voor zoo veele andere aangevoerde lijken I de baron. Het moet dus zeer ongezond zijn eenige uuren in zulk een Kerk door te brengen, zoo lang deze vieze en Hinkende gewoonte plaats heeft ? de heer m ... Behoeft men zich hier over te verwonderen * ziet men niet duizendmaalen, dat de menfchen , voorat die geene, die niet fterk van geflel zijn, op het onverwachtst in de Kerken door hevige hoofdpijn en flaauwtens worden overvallen, ja zelfs door befmettelijke ziekten , door kinderziekte, door rotkoortfen, en meer andere aanltckende kwaaien: en kan dit wel anders zijn, diar die bedorven uitwafemingen, en die dikke dampen der verrottingen, als met volle teugen, twee uuren achter den anderen, worden ingeademd? n e  VAN BLANKENHEIM. i43 de baron, ( opfnuivende.) Ik mag flerven , als ik hier de flank niet ruik. &arend van poederen, (al geeuwende.) Ik mag ook fier ven. de heer m. . . De plaatfen voorzeker, waar wij Christenen onzen Godsdienst uitoeffenen , is eer eene affchuwelijke verblijfplaats geworden van bijgeloof, dan wel een zindelijk zuiver gedicht ter famenkomfle van braave verëerders der onbevlekte Godheid. — Ei lieve! ziet deze plaats eens , hoe fomber is zij! hoe akelig! hoe bouwvallig! wij zitten immers op waggelende zarken: de pilaaren zelfs zijn bijna geheel ondermijnd door het on'ophoudelijk begraaven der dooden — ziet daar, wij zien door de gaapende reeten der zarken het gebeente der geflorvenen, misfehien ook dat van onze vrienden, misfehien ook dat van onze bloedverwanten. de baron, (met drift opvliegende.) Dé Hemel bewaare mij! — dat is onmogelijk, inijn aaloud - adelijk geflacht ligt deftig en plegtig in eene marmere grafkelder, waar in ik ook moet rusten met mijne kinderen na mij, tot aan den afloop aller eeuwen. — Ik ben overtuigd, dat het eene vuile en fmeerige gewoonte is in Kerken te begraaven, maar dat wordt door den burgerfland veroorzaakt; de Adel is minder aan verrotting onderhevig, 'er is iets anders in hun bloed en vochten — neen, neen, nu begrijp ik het fijne van uwe redenatie , gij wilt mij over- haa-  144 DE LAND-JONKER r haaien, om het begraaven in de Kerken af te keuren, en het dus ook in mijne hooge heerlijkheid af te fchaffen, —? neen, dat zal nooit gebeuren: hier in bedaat juist mijne vvaare, hartverkwikkende vreugde om ook eens na mijn dood te rusten in de beminlijke grafkelder van den blan-kenheimschen Adel. — Wel mijn lieve vriend! .deze kelder is mijn grootde genoegen, deze bezichtige ik dikwils , vooral , wanneer ik door vreemdelingen worde bezocht, terdond wandel ik ■hun vooruit naar de Kerk, en merk als dan met verrukking met welk een oog van' ontzag zij mij befchouwen. o e héér. m ... ( al zuchtende tegen den Secretaris.) Of liever met welk een oog van medelijden! — doch laaten wij hier nu van afltappen, ik gevoel opgewektheid om u iets anders te verhaalen zoo gij geduld hebt om nog eenige oogenblikken te luisteren. de baron. Ik hoor niets liever als vertellen , ten minde als 'er geene gelegenheid is om te jaagen , of kwartels te vangen. ZE-  VAN BLANKENHEIM. tyg ZEVENDE HOOFDSTUK. de inquisitie. N. dat de Heer m ... één fiiuifje .had genoomen, en tweemaal had gekucht, begon hij zijn Verhaal aldus: Nooit wend ik mijn Oog naar dieu kant, of inijn ziel wordt hevig aangedaan, eri mijn hart begint te bloeden, als ik mij herinner hoe veele duizende onfchuldige menfchen aldaar zijn veroordeeld, om op de Wreedfte wijze het leven te Verliezen, ziet daar, ginds is de plaats Waar zij gevangen zaten, en maanden en jaaren in eenen donkeren kerker een leven moesten lijden * veel erget dan den dood. de baron. Wat waren dat voor ongel ukkigen t de heer m.i, Ongelukkige flachtoifers j welke bij den Inquifitie Raad waren aangeklaagd, en door donzeden veroordeeld om ter eere van God, den zSchtmoedigen Zaligmaker der waereld, en tot büjdfchap van de heilige Maagd Maria en verdere heiligen, kevendig verbrand te worden. barend van poederen. Ik ijze 'er van, dat moeten eerst zondaars geweest zijn! K d£  I4E LAND-jONKÈR. de baron. Ha! Ha! dat is eerst eene vermakelijke historie — ja ik heb ook een wilden drommel van een paard; p r ofes s or n. . . . Hebt gij bij geval een kundig Doctor? Mijn Heer! de baron. Ja wel een zeer kundig, oud; eerwaardig man; professor n .; . . Heeft hij een Zoon? de baron. Zelfs drie , waar van de oudfte , jacoe genaamd , mede gepromoveerd Doctor is. professor n.... Als de Vader geftorven is , zult gij zonder twijffel den Zoon laaten haaien? de baron. Met geene gedachten: de Vader is kundig^ wijs, en braaf: de Zoon is een winderige onkundige zot, aan welken ik geen van mijne brakken of doggen zou durven toevertrouwen. professor n.... Gij wilt dan het leven van een beest niet toevertrouwen aan den onkundigen Zoon van een kundig Vader, en gij begeert echter het geluk en het leven van honderd duizend menfchen over te geeven aan het beduur van eenen roekeloozen Zoon eenes geftorven Vorst, of Koning ? de baron. Daar zit ik weder in de klem of ik mag fter- ven  van blankenheim. *7s ven — gij zijt mede een iiimme Vent, het is of ik mijn Zwager hoor fpreeken, — maar koom aan, hoe zoudt gij het dan inrichten ? Is het mij geoorloofd een vraag met een vraag te beantwoorden? dan.... De Huisheer kwam tusfchen beiden, hij verzocht, dat het gefprek een oogenblik wierd afgebroken , hij ftelde voor , om eens een frisfche pijp te floppen, en eene aangenaame conditie met volle kelken in te Hellen, namenlijk:. De toeneemende verlichting, en de bloei der wetenfchappen over den ganfchen aardbodem. Elk een dronk met deelneeming, de Baron alken weigerde dit hardnekkig. Twaalfde hoofdstuk. eene nieuwe regeerings vorbi. Op het aanhoudend verzoek van het ganfche gezelfchap ging Profesfor n.... aldus voort: Verbeel u eens, Baron! dat 'er een zeer groot fchip, met vijf of zes honderd koppen bemand, naar verafgekgene gewesten vertrekt; nog niet aangekomen zijnde op de plaats zijner beflemming, word het door hevige flormen overvallen; de winden flingeren het zelve ginds en herwaarts; de zeilen worden verfcheurd; het roer verbreis-- feld,- professor n. * • .  *7S DE LAND-JONKER leid, en na eenige dagen aldus omgezworven té hebben wordt het ten laatften op de banken en rotfen vermorsfeld. Het geluk wil echter, dat meest alle de fcheepslieden behouden aan Land koomen. Hier vinden zij een vruchtbaar, doch geheel onbekend en onbewoond eiland. Zij bergen alles wat de golven uit het wrak op het ftrand, fpoelen; zij flaan tenten en hutten op; zij zwerven rond om eetwaaren op te zoeken, eri wild te jaagen,waar van het eiland'rijkelijk voorzien is. Hier leeven zij geduurende eenige maanden; doch in eenen geftaadigen twist en oneenigheid; elk begeert de beste tent te bewoonen ; de een rooft het wild weg, het geen de ander heeft gevangen; een ander eigent zich een buit toe,welke de golven opwierpen, en dus aan hun allen behoorde. De Capitein en verdere Officieren hebben over het fcheepsvolk niets meer te gebieden, zij rekenen zich van alle banden ontflaagen te zijn, dewijl zij met zekerheid voorfpellen kunnen, dat zij dit eiland nooit weder kunnen verlaaten, en naar hun Vaderland te rug keeren. In eenen altoosduurenden tweedragt kan men echter niet leeven, elk een gevoelt daar van de bitterheid, en het nadeel. Wat moesten zij nu doen ? — Eindelijk koomen zij met malkander over een, om eenige uit hun midden te verkiezen aan welken zij de regeering over het eiland kunnen toebetrouwen aan welken te gelijk ook wordt opgedraagen, om billijke wetten te maaken , en het regt uit te fprea-s  VAN BLANKENHEIM. x7f fpreeken volgens die zelfde wetten , welke zij zelfs hebben goedgekeurde Onder de Officieren, het Scheepsvolk, en Pasfagiers bevinden zich menfchen van allerlei rang, zelfs Edellieden (wier geflachten men des noods kan uitrekenen dat grenzen aan de Hunnen en de Vandaalen , wel eer die barbaarfche bewooners van Europa) doch welke juist ook niet om hunne deugden naar de Indien werden gezonden, voorts geleerde, verftandigc , deugdzaame menfchen , ook onkundige weetnieten 4 lichtmisfen* dronkaarts, en dieven. Wanneer gij nu eenige beftierders uit dezen grooten hoop moest verkiezen, en dat volgens Uw geweeten , zoo als gij zoudt wenfchen , in het uur. des doods uitgekozen * en voor uwe kinderen achter gelaaten te hebben, wie zoudt„cij dan kiezen? de Edellieden? de lieden van rangf" de lichtmisfen? de dronkaarts? de dieven? of de Verftandige? de deugdzaame? de geleerde? De baron. Zoó gij bet mij zoo niet op het hart had gedrukt, zou ik de Edellieden hebben gekoozen; maar wanneer ik als een braaf Christen, gelijk ifc ben, mijn geweeten raadpleege, moet ik de verftandige, de deugdzaame, de geleerde kiezen, en als ik op dat eiland woonde of aanfpoelde, dat de Hemel- genadig verhoede! zou ik Kever door een wijs en deugdzaam mensch geregeerd worden, dan door eenen Edelman, die noch deugd,, fioch verdienden bezit. M 1 t>É  i78 DE LAND-JONKER, DE PROFESSOREN EN VERDERE GASTEN, {allen te gelijk.,) Bravo! Heer Baron! Bravo! nu begint gij.als een verflandig man te fpreeken. DE BARON. Maar, a propos, die mij braaf en deugdzaam , voorkomt, zal eenen anderen het tegendeel toefchijnen; hoe moeten zij dus gekozen worden ? PR OFE S SOR N. . . . Met algemeene of liever met de meeste Remmen , wanneer tien beftierders uit de vijfhonderd moeten uitgezocht worden, en elk als een man van eer kiest, zoo twijffel ik geenfins , of de braaffie en beste zullen worden verkooren. DE BARON. Ja, maar de keuze kan kwalijk uitvallen. PROFESSOR N.... Wat doet gij als gij gedwaald hebt omtrent de keuze uwer dienstboden? DE BARON. Ik jaag de flechtfte terRond van mijn Kafleel af; een anderen zend ik op eene meer beleefde wijze weg; ik zeg hem: hoor, vriend! wij zijn voor elkander niet zeer gefchikt, misfehien zal iemand anders beter van u voldaan zijn dan ik, ga heen in vreede. PROFESSOR N. . . . Op gelijke wijze moet men handelen met die perfoonen, welke met Remmen zijn verkoozen; doch waaromtrent de ondervinding ons leert, dat wij gedwaald hebben. — Wat zegt gij nu, Heer Ba-  VAN BLANKENHEIM. tfö Baron! zou een volk niet beter geregeerd worgden , zoo het zelfs eenige mannen van beproefde deugd en wijsheid verkoos, dan dat het voor aU toos moet beheerschd worden door eéneri Koning, Vorst, of MagiRraatsperfoonen , die geene' rekenfchap van hunne daaden verfchuldigd zijn ^ die dikwils noch deugd, noch verftand, noch eer, noch braafheid, noch menschlievenheid be-J zitten ? DÉ BARON. Indien ik oprecht fprak, zou ik moeten zeggen: ja; maar ontneemt gij mij de eer mijner geboorte, dan ontneemt gij mij alles; fchatten bezit ik niet; ik heb niets geleerd, en ik gevoel geene de minfte lust om iets te leeren, dus is het mijn zaak te wenfchcn en te bidden, dat de waereld maar zoo blijve als zij is - maar, mijne Heeren! daar ik uüeden allen aanzie voor braave en geleerde mannen , zoo moet ik uüeden ook eens eert vraag doen waar op gij mij oprecht moet antwoorden : is dan > de Adel/land bij u itt geene de mïnjle achth»g$l PROFESSOR N . . . . Voorzeker wel, maar onder eShtfee bepaalin* gen. — Men Reit zonder twijffel meer vertrouwen in een gedacht, dat reeds twee of drie honderd jaaren in het Vaderland doör braafhoid enbeproefde deugd is bekend-geweest, dan in zoodanig een, het welk voor Weinige jaaren, wié weet om welke rede? uit een ander Land toe ons M k is  i3e DE LAND-JONKER. is overgekoomen , welks wijze van denken ew leeven wij nog geenfins bij ondervinding kennen. Daarenboven, wanneer de een of ander held, die dapper voor het Vaderland gedreeden heelt, volgens het oud gebruik, tot den Adcldand is verheven, dan verdient zijn nakroost in een zeker opzicht eenige achting, ten minden, zoo die nakomelingen insgelijks achting waardig zijn, want zijn zij het tegendeel, dan verdienen zij meer onze afkeer dan onze erkentenis, dewijl zij van hunne voorouders zoo zeer ontaarten; maar het gedacht van een beroemd of geleerd man heelt dezelfde aanfpraak op onze hoogachting; de nazaaten, bij voorbeeld van den voortrefiijken boerhaven, zullen, zoo zij in de daad ook eenige verdienden hebben , door alle braave menfchen niet met onverfchilligheid worden aanfehouwd : maar die nakomelingen moeten van die achting niet zoodanig een misbruik rnaaken, dat zij juist daarom over hunne medeburgers zouden willen heerfchen , dan zouden immers de weldaaden, die hunne voorvaders aan het Vaderland of aan de Maatfchappij bewezen hebben , eer tot een vloek dan tot een zegen verdrekken? Neen, als men rondzoekt naar braave, kundige mannen, moet men alle danden doorkruifen: is de braafde verdandigfte man onder de Edellieden , kiest hem uit dezelve ; is hij onder den burger — zelfs onder den geringden burgerdand, laat dit u, indien hij eêne befchaafde opvoeding heeft  VAN BLANKENHEIM. 181 heeft genoten, niet affehrikken. Wie weet, wie onze voorouders geweest zijn, wanneer men twee honderd, en meer jaaren te rug telt: de geringde gedachten worden dikwils door bijzondere fchikkingen der Voorzienigheid tot het toppunt van eer en roem verheven , terwijl de aanzienlijkfte van die hoogte, waar op zij wel eer fchitterden, op een oogenblik in eenen poel van verachting en vergetelheid worden neêrgeworpen. De Baron zat eenigen tijd fpraakeloos : hij gevoelde zijne nietigheid, hij werd van tijd tot tijd rood van fchaamte — men begon een ander gefprek , men fprak van eenige boeken in meest alle taaien, welke in 't kort waren uitgekomenj men hoorde beöordeelingen, welke waardig waren mede in druk uitgegeeven te worden. — De Baron luisterde al zuchtende : Hemel! zeide hy bij zich zclven : deze mannen fpreeken verfchillende taaien, en ik naauwlijks mijn moedertaal; zij gecven werken in 't licht in eenen verheven Bijl gefehreven ; en ik fchrijf naauwlijks eene leesbaare hand ; zij hebben meer boeken geleezen dan ik ooit uitwendig heb gezien ; hunne denkbeelden zijn opgeklaard, en ik ben een weetniet; zij brengen nut toe aan de Maatfchappij , en ontfangen de verfchuldigde roem en eer; en ik nietige aardworm , wat doe ik anders dan mijnen tijd vermoorden met her weerloos wild zonder ophouden te vervolgen! Vader! Vader! welkeen leermeester hebt gij mij gegeeven ! verwenschte M 3 pE_  iSa DE LAND-JONKER. Pa?dagoog , moest gij mij in mijne onkunde en domheid zoo laaten opwasten! of waart gij zelfs te onkundig om mij iets te kunnen leeren! ■ De klok iloeg negen uuren: de gastheer fchonk alle de kelken nog eens vol, men bedankte malkander onderling voor het aangenaam gezelfchap; men vertrok. — De Baron kwam te huis, fprak geen enkel woord, zonder eeten begaf hij zich naar bed, hij droomde niet anders dan van geleerden, en van boeken, zelfs dat hij tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte was aangefteld , hij moest eene inaugurale redevoering opftellen , maar hij kon met geene waereldfche magt eene gefchikte ftof daar toe vinden; het klamme zweet brak hem van alle kanten uit: hij wentelde zich geftaadig om , hij haalde geen adem meer; die hevige benaauwdheid deed hem eindelijk ontwaaken, en niet eer dan eenige feconden daar na befpeurde hij tot zijne innige blijdfehap, dat een droom hem had misleid , dat hij nog dezelfde was als te vooren , namentlijk de Hoog Edel gebooren Heer govert hendrik godefroi van blankenheim tot den stronk. DER-  VAN BLANKENHEIM. 1S3 DERTIENDE HOOFDSTUK. barend van poederen by charlotte dumoron. Zoodra barend uit de fchuit Rapte, werd hij door een leger van Jooden omringd, die hem om firijd hunnen dienst aanboden, om zijn mantelzak te draagen, en dewijl zij aan het angstvallig rondzien van den Secretaris weldra bemerkten, dat hij een onbereisd vreemdeling was, kwelden zij hem nog heviger: de een trok hem met zijne bemorste handen aan zijn rok; een ander bij zijn arm; een derde hield zijn jas vast; een vierde Rapte vrijmoedig in de roef, en nam de mantelzak 'er maar uit, even als of hij reeds aangenoomen was om ze te draagen. De goede man wist niet wat te beginnen, zijn hart begon van angst en verleegenheid te kloppen , en zoo charlotte 'er niet fchielijk tusfchen beiden was gekoomen , zou een gedeelte van abrahams nakoomelingen of met malkander handgemeen zijn geworden, of de mantelzak bij vergisfing hebben weggepakt. Charlotte nam een bekend kruier voor hem aan, die hem te gelijk den weg zou wijzen; doch barend wilde zijne beminde niet verlaaten, hij bad haar om haar naar huis te geleiden, hetgeen M 4 ein-  04 DE LAND-JONKER eindelijk werd toegedaan. — Zij flapten moedig voort , doch naauwlijks had onze reiziger een kwartier ;iiurs gewandeld, of het zweet vloeide hem reeds over zijn opgeblaazen aangezicht beenent duizendmaal vroeg hij of zij nog niet waren op de plaats van hunne beflemming ; elk oogenblik zocht hij geleegenheid om eens een weinig te kunnen dii ftaan; nu eens verwonderde hij zich over de grootte en volkrijkheid der Stad, dan eens over de veelheid der Straaten, hij betuigde zeer verblijd te zijn, dat hij zijne ftevels had aangetrokken, bij welke geleegenheid hij aan zijne beminde het ganfche nootlot van zijne ftevels en derzelver verdienden breedvoerig verhaalde. — Eindelijk hield charlotte op eene afgeleegen achtergragt voor een bovenhuis halte, zij verzocht haaren geleider haar te volgen: zij wipte als een exter naar boven; doch de geheimfchijver kon zoo fchielijk niet volgen , trappen klimmen was in 't geheel zijn zaak niet, laat daan in den donker meer dan tagtig fmalle dijle trappen op te klouteren tot aan de vierde verdieping. Driemaal dond hij in twijffel om te rug te keeren, eene koude rilling bevong hem, het denkheeld van zielverkoopers zweefde hem voor den geest-rdoch de liefde, die reeds zoo diep in zijn hart was doorgedrongen, en een fluisterend demmetje van zijne charlotte gaven hem weder nieuwen moed en leven : eindelijk bereikte hij dehoogde trap.— Welkom , Mijn Heer! zeide charlotte al glimlagchende, welkom op mijn kamer. — ZMt pi  van blankenheim. ïSs gij hier koomen woonen , antwoordde barend al heigende, om de menfchen te pijnigen, ik ben in de daad dood af, ik dacht dat het maar zes of zeven trapjes waren , en ik zal befchaamd ftaan , zoo ik 'er niet meer dan drie honderd heb geteld; wel lieve menseh ! gij woont hier In de wolken , ik wil mijn kop verbeuren , dat gij hier, bij Bil weêr, de engelen kunt hooren zingen — maar hoe ongemaklijk en gevaarlijk uwe trappen zijn mogen, zoo veel te fraaijer is uw kamer, (zij was in de daad fraai, en met fmaak behangen en gemeubileerd) doch de meubelen waren alle gehuurd, niets behoorde haar in eigendom, zij wachtte zich echter wel zeer zorgvuldig, om dit te zeggen, en barend, die in 't geheel niet wist, dat men iets kon huurcn, zag haar voor eene weduwe aan, die zeer veel geld bezat. In korten tijd ftond 'er een flesch beste oude roode wijn op de tafel, en niet lang daar na een lekker doch eenvoudig fouper. Het reizen , het loopen, en eene min voedzaame maaltijd had onzen Secretaris niet weinig eetlust gegeeven : hij dronk naar evenredigheid : hij was zoo vergenoegd en vrolijk, dat hij zich verbeeldde , het ondermaanfche niet meer te bewoonen: hij zegende telkens het oogenblik , dat hij haar had leeren kennen; hij deed van tijd tot tijd nieuwe gevarieerde liefdensverklaaringen , die charlotte , in plaats van ze met een ftemmig gelaat aan te hooren, traanen van lagchen deeden fchreijcn. M 5 De  185 DE LAND-JONKER De wijn maakte den Secretaris allengskens vrijpostiger , ja zelfs , men moet de waarheid niet verzwijgen , dikwils al te vrijpostig , hij begon dubbelzinnigheden te zeggen , en zich vrijheden te veroorlooven, waar aan charlotte niet zoo zeer ongewoon was , maar die zij kwanswijs tut zuivere eerbaarheid nu niet wilde dulden, om hem in 't vervolg nog des te heviger te kunnen misleiden. barend verzocht , dat charlotte zich zou gaan ontkleeden , en in haar nachtgewaad nog wat naast zijne zijde zitten. Hier tegen wist zij veel in te brengen; doch eindelijk liet zij zich overreeden, dewijl zij voor gaf een weinig vermoeid te zijn van de reis. charlotte had fmaak , zij was daarenboven arbeidzaam, en handig, zij maakte alle haare klederen zelfs, en zoo dra zij eene mode zag, die zij gevoelde, dat haar niet onbevallig (taan zou, wist zij dezelve fchielijk na te maaken. Op deze wijze had zij een model van een nachtgewaad bekoomen, die haar zoo fraai ftond, dat zij de rimpels van het voorhoofd van eenen seneca zou hebben op de vlucht gejaagd, en de altoos vlietende traanen afgedroogd van den treurigen herakliet. — barend had nog nooit een nachtgewaad gezien, dat eenige bevalligheid kon bijzetten : bij toeval had hij wel eens eene Adelijke jonge Dame ontkleed gezien, maar deze kleeding had hem altoos meer onverfchilligheid of afkeer ingeboezemd, dan eenige andere, ik weet. niet welke, gewaarwording; daarenboven was het fat- foen  VAN BLANKENHEIM. i87 foen van die kleeding van een zoogenaamd derde meisje uit eene groote Stad gewoonlijk veel beter, en de Bof al zoo fijn. Het is, of men het loochenen wil of niet, evenwel menschkundig waar, dat het gewaad geenen geringen invloed op de ziel heeft: een bevallig kleed maakt zeer dikwils onzen geest bevallig , en ontwikkelt ongemerkt de vlugheid van het verftand, het geeft den mensch meer of min een zeker gevoel van zijne ligchaamelijke waarde, en vooral heeft dit plaats bij de vrouwen : een lomp , vuil, half verfleeten kleed daarentegen deelt zijn kracht insgelijks aan zijnen meester, of meestres mede, hij of zij is even weinig opgeruimd, als het uiterlijk voorkoomen van het gewaad. Charlotte was altoos min of meer over haar zelve voldaan , als zij dit nachtgewaad aan had, Zij zag zelfs dat haar dit wel ftond, dus kan men nagaan, hoe of barend haar ftilzwijgend bewonderde, hij liet zijn oogen graazen van boven naar beneden, en van beneden naar boven, even als of hij ook van voorneemen was een model daar na te knippen — eindelijk barstte hij in deze uitroep uit : ach lieve charlotte ! gij zijt een Engel, gij zijt een Engel, het zij men u ftaatig in een roef ziet nederzitten , of ontkleed als een wit jong gijtje door uw kamer ziet huppelen — om dus niet langer als een wit jong gijtje te huppelen, zal ik mij hier aan uwe zijde nederzetten, antwoordde charlotte, al lagchendc. Al-  i88 DE LAND-JONKER Al het bevallige dat zich hier vereenigde, dewijn en de ongemerkte verleiding, deeden onzen goeden Secretaris geheel doof worden voor de roepftemme der rede: zijn hand verdoutte zich eene plaats te naderen, die als eene voornaame verfchanfing der vesting van Caftalie kon worden aangemerkt. — Maar hoe zeer verfchrikte hij, toen charlotte, eene houding aanneemende van eene theatraale lucretia, en hem met opgefperde oogen van ter zijde bcfchouwende,op eenen hoogen toon aldus fprak: wie denkt gij, dat ik ben? eene oneerbaare blik, die gij op mij flaat, onteert mij, ik zwijge, dat gij deze met daaden zoudt willen laaten achtervolgen : mijn eer, het voornaamfte dat ik bezit, en welke ik tot nu toe als een heiligdom heb bewaard, zal mij tot in mijn graf vergezellen : zoo gij dus niet met mij wilt handelen, ziet gij mij voor het laatst; ik zag u aan voor een man van eer, op uw aanhoudend verzoek heb ik u vergund mij tot hier toe te vergezellen , ik heb u als een vriend onthaald, en is dit nu de dankbaarheid, om mij te behandelen even als men handelt met die verachtelijke wezens, welke onze fexe, he. laas! tot beneden het gedierte vernederen ? gaf ik u daar toe eenige aanleiding? kan dan oprechtheid , openhartigheid, en vrolijkheid niet gepaard gaan met onverwelkbaare deugd en ingetogenheid?—Hier op Hortte zij een vloed van traanen; in weinige minüuten kon men haar zakdoek uitwringen : barend zat als een wasfche beeld onbeweeglijk,  VAN BLANKENHEIM. is> lijk , even als de tenten der kermisvreugd ons mildelijk vertoonen, eindelijk fchreide hij mede, en viel (echter met zeer veel moeite) op zijne knietjes, hij bad met gevouwen handen om vergiffenis, welke hem dan ook eindelijk vergund werd. Daar op begon charlotte hem met onbegrijpelijk veel arbeid van den grond op te heffen, terwijl zij allerlei couleuren in haar gezicht kreeg door zich te pijnigen, dat zij niet in lagchen uitbarstte over het blijëindigend treurfpel dat zij vertoond had. De Secretaris, fchoon hij volkomen abfolutie van zijne zonden verkregen had, was echter niet meer vrolijk: hij zag op zijn horologie, nam affcheid, en ftapte met veel angstvalligheid de ftijle trap weder af; charlotte volgde hem naar beneden , en Het hem den weg wijzen naar een der beste logementen. Barend kon dien nacht niet wel rusten, nooit had hij in zoo weinige uuren zoo veele afwisfelende aandoeningen gevoeld: het laatfte toneel had zijne liefde echter niet weinig vermeerderd; nooit zeide hij (terwijl hij in zijn bed regt op ging zitten) nooit kon ik grooter bewijs hebben van haare eerbaarheid, en deugd: zij fchijnt mij üef te hebben, of liever zij bemint mij, en ik bemin haar weder, wij waren vrolijk, wij waren alleen, zonder getuigen, de wijn had ons een weinig verhit, en niettegenftaande dit alles kon haare eerbaare ziel miju dartel oog niet verdraagen, veel minder mijne uitgeilooken hand, wat zou  *9° DE LANDJONKER zou het geweest zijn indien ik in een oogenblik van vervoering haar had willen omhelzen ? , Deze laatde woorden werden door gesten verge. zeld, want terwijl hij aldus fprak, greep hij een groote kwast aan, welke in het midden van het ledikant hing, het geen hem niet weinig deed verfchrikken, dewijl hij zoodanig iets nog nooit had gezien, noch gevoeld, en geen begrip kon krijgen, wat hij toch had aangegrepen - eena kinderachtige vrees deed hem zijne verdere alleenfpraaken daaken, hij wierp zich achter over en wentelde zich, even als een zijworm, in eenen dikken drom van catoene en wolle dekens, VEERTIENDE HOOFDSTUK, DE BRIEF, Bij het opkoomen der Zon Verliet de Secretaris reeds zijn ledikant, al peinzende liep hij giMi en herwaarts door zijn kamer, tot dat de knecht het ontbijt binnen bragt: hij verzocht den meester van het huis te fpreeken, bij denwelken hij drie kamers voor den Baron en zijn gevolg bedelde, en, na een behoorlijk accoord' met den zelveii te hebben gemaakt, fchreef hij dezen brief, HOOG EDEL GEBOOREN HEER.' * Volgens Uw Hoog Edel. geboorens bevel „ beii  VAN BLANKENHEIM. i9ï „ ben ik naar de Waereld-Stad Amfterdam ge,, reisd, alwaar ik met goed gezelfchap behouden ben aangekoomen. Volgens Uw Hoog Edel geboorens last heb ik mij naar een der „ voornaamfte logementen begeeven, en aldaar voor Uw Hoog Edel Gebooren, als mede voor Uw Hoog Edel geboorens paarden en Domeftieken plaatfen befprooken, de Bal, het „ huis, de kamers, en de menfchen liaan mij „ zeer wel aan, alles is extra zindelijk, ik zet „ dagelijks mijn paruik op zonder fpiegel voor „ de glad gefchunrde fchoorfteen-plaaten, waar „ in ik, op mijn kniën liggende, mijn beeltenis ,, naar het leven kan aanfehouwen. „ Uw Hoog Edel gebooren zal zich, even als „ uwe nederige dienaar-, zonder twijffel verwon„ deren over de grootheid der Stad, item over „ de morfigheid der ftr'aaten; zonder mijne fte„ veis was ik gewisfelijk, onder Uw Hoog Edel „ Gebooren welneemen , in de modder geflikt. De 5, Stad is wonderlijk grooten fraai, eehter zal Uw s| Hoog Edel gebooren deszelfs Hoog Edel ge„ booren neus wel eens van tijd tot tijd moeten „ toeknijpen, 'er zijn pasfagies die geweldig ftin„ ken, men zegt dat dit veroorzaakt wordt door i, de uitwafemingèn van zoo veele duizende „ menfchen. „ Uw Hoog Edel gebooren zal hier onbeden„ kelijk veel bekijk hebben, nadien ik van goe, derhand, nameritlijk van den ftalknecht, heb „ vernomen, dat 'er geene Edellieden in Am- t, fter-  DE L AND-JONKER „ fterdam woonen wegens de duurte der huis^ huur, maar wel Jooden, zijnde voor dezelve „ een bijzonder gedeelte der Stad afgeperkt, al„ waar zij mogen nestelen. ,, De menfchen zijn hier zeer vriendelijk, ik heb „ gisteren avond zelfs op veele plaatfen groote „ Dames aan de deuren zien ftaan, of uit de „ vengfters zien liggen, die niet te groots zijn om „ met een mensch te fpreeken , en mij zelfe „ binnen verzocht hebben.- „ Hier is geen nieuws dat Uw Hoog Edel ge- ■ „ boorens aandacht verdient, als dat ik met het: „ aller grootst gevoel, en befef van veneratie,, „ eerbied en onderdaanigheid mij verftoute te on- ■ „ derfchrijven Uw Hoog Edel gebooren Allernederiglten Onderdaan en Dienaar „ Actum binnert barend van poederen* „ Amfterdam , den ... Secretaris. P. S. „ Ik heb reeds onder de hand naar d« „ Leeuw vernomen, hij is, volgens goedei ' berichten , nog fprüig kevendig." Vale, VIJH  VAN BLANKENHEIM. 193 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 't vertrek van den baron naar amsterdam, Op het leezen van dezen brief had de Baron geen rust meèr , hij deed zelfs een voordel aan den koetfier óm nog dien zelfden dag te vertrekken , doch dit was ondoenlijk , de aftogt Werd dus bepaald op den volgenden dag mét het aankoomen van den dageraad. Volgens gewoonte kon dé Baron dién nacht weder niet flaapen , dit ongemak had hij altoos, als hij een aangenaam reisje doen moest ; oök was 'er nog eené andere rede bij, welke zijne door dén flaap hü en dan geflöotén oogen fchieHik wéder öópènde, en dit was fléchts éen kléin Itukje papier, het wélk de hospes hem had overhandigd. —' De Baron vónd allés vervaarlijk hóóg gèdeld , maar dewijl hij gehoord had , dat 'er niets op was af te dingen , befloot hij die geduchte rekening, waar voor hij mét zijn geheele gevolg eenige maanden op het Slof had Kunnén leeven , met grootmoedigheid te betaalen ; échter deed hij met het afneemen van zijn puntigen hoed binnen 's monds eenen plegtigen eed ' dat hij nimmer éen voet in dit roofgierig J*o°-exfient zóu zétten. Lavaïer en hogarts met hunne refpective N jeer,"  m DE LAND-JONKER leerlingen zouden veel vermaak gefchept hebben, om de caricatures van deze twee menfchen te zien, toen het geld toegeteld , en de quitantie overhandigd werd. Ik bedank u, Heer Baron! voor uwe prompte betaaling , en in 't vervolg folliciteer ik Berk om uwe gunst, zeide de Hospes al buigende, met een glinüagchend en fpottend gezicht , waar uit men zijne vergenoeging leezen kon, dat hij dien onbereisden land-edelman zoo fraai van de huig had geligt: Ik bedank u weder op mijn beurt, antwoordde de Baron met eene gedwongen en kwaadaartige lagch , voor uw goed onthaal, en betoonde vigilantie, wees verzekerd dat ik u zal recommandeeren — recommandeeren! Hier op flapte hij in zijn koets, de koetfier klapte eenige reizen met zijn zweep , en reed op een vollen draf door de ftraaten van Utrecht; doch de zwaare koets en de daar door ontflaane vermoeidheid der paarden veroorzaakte, dat de Baron niet eer dan laat in den avond de torens van Amflerdam aanfehouwde ; intusfchen had hij zich den ganfehen dag vermaakt met het bezichtigen der fraaije lusthoven, welke de boorden van de Vecht, en den Amftel verfieren, en die zoo meenig eenen vreemdeling in verwondering houden opgetoogen. De Secretaris ontfong hem met de uitgezochtfte buigingen, de Hospes en zijne bedienden, deze onderdaanigheid ziende, konden niet afzijn om den Edelman insgelijks met eerbied te groeten en  VAN BLANKENHEIM. $£§ en welkom te hicten , fchooon zij hem weldra, wegens zijne wonderlijke kleeding , achter zijii rug befpotteden. ZESTIENDE HOOFDSTUK. DE LEEVENDIGE LEEUW. Op raad van den Hospes huurde de Barori eenen Gids, welke hem al het merkwaardige zoü laaten z,en, en hem geleiden, wervvaarts hij begeeng was te gaan. Deze man, door eenen ongelukkigen koophandel tot armoede vervallen bad die beroep bij de hand genomen, het geen hem op eene fobere wijze den kost gaf, en hii *ou meer- hebben gewonnen, zoo hij door zijne onverlchdhge houding, flegmatieken gang, en ffilzwugenheid niet alle vreemdelingen weldra totvijanden maakte; vooral Franfche kooplieden, welke ongeduldig hunnen leidsman elk oogenblik al vloe* kende voorbij liepen. Zijne geftalte was zeer groot, h:j rekende meer dan zes voeten en zes duimen daarenboven was hij mager als een geraamte, en bleek als de dood, zijn hoofd was zeer klein, en op het zelve ftond alm™ w„ . . ">-<-i nieiu noecije geplant; zune beenen daarentegen maakten hef grootfte gedeelte van zijn aanzijn uit, hij deed gewoonlijk geweldige groote, doch langzaame e* eenpaange flappen, en hij was zoo vast in deze N a  ïq:N , «EVOULENvS. Z ON mi K £ ï N GE » E ÏZE GOVERT HBNDIfIK GOÖKFRÖ1 VAN JiLAIfKüX)iüïM TOT HK.V Sl'KONK. NIET VKRTAAED.   INHOUD. VAN HET TWEEDE D E E 'L. EERSTE BOEK. I. Hoofdft. De Secretaris ligt nog te bed. Bladz. '% II. Hoofdft. Zonderling voorval den Baron te Broek in Waterland overkoomen. . 5 III. Hoofdft. Vertrek naar Alkmaar. . . 13 . IV. Hoofdft. Eenvouwige oorzaak van de verfchillende beöordeelingen der menfchen omtrent tie secretaris ligt nog te bed. Twee volle dagen lag barend van poederen in zijn ledikant te zuchten en te klaagen, dat de dienstboden zelfs innig mededogen met hem gevoelden : elk een, die zijn bed naderde, wilde, met deelneeming, hem eenig middel aan de hand geeven voor zijn voorgewend krampkoliek; doch hij weigerde alles, en verzekerde met een verbleekt gelaat, dat de tijd meer zou Uitwerken dan alle verwarmende geneesmiddelen. In dezen Baat werd hij op hef onverwachtst' overvallen door den Baron van blankenheim, welke niet weinig ontftelde, toen hij zag i dat zijn geheimfchrijver in dien korten tijd zoo deerlijk was afgevallen: hij vroeg, welke Doctoren,- H. deel, A m van den  4 DE LAND-JONKER. gevoelde. — Zoo dra de Arts vertrokken was, betuigde de Baron, dat het hem tot groote vreugde verdrekte, zijnen Secretaris wederom zoo veel beter te aanfchouwen, dewijl hij voornemens was een reisje te doen, niet alleen door een gedeelte van Noordholland, maar zelfs door Braband, en Vlaanderen; dat hij bij toeval een bereisd Heer op de buitenplaats, alwaar hij eenige dagen had doorgebragt , had ontmoet, welke wel eer als Gouverneur of Pra;ceptor bij twee voornaame jonge Heeren had gefungeerd, doch welke zich nu buiten eenig verband bevond, dat hij denzelven op billijke voorwaarden had overhaald, niet alleen om hem op deze reis te vergezellen , maar zelfs om bij hem in te woonen, en zoo dra zijn Zoon wat ouder zijn zou, denzelven onder zijn beduur te neemen. — Hij roemde den Heer'van zon (dus was zijn naam) zeer hoog, hij zeide, dat hij, zoo als hij ten minden vernomen had , behalven zijne kundigheden in veele vakken van Studie,een vrolijk en aangenaam man was,en dat bij reeds dezen middag zou koomen, om te faamen des anderen daags Amderdam vaarwel te zeggen , en het vermaardfte gedeelte van Noordholland te gaan bezichtigen. De oogen van den Secretaris glinderden van vreugde, zijne wangen werden met een helder rood geverwd, en hoe zeer hij weinig tijd te vooren met het grootfte tegenzin Amderdam zou hebben verlaaten , reikhalsde hij nu naar het oogen-  VAN BLANKENHEIM. 5 oogenblik om zich van eene plaats te Verwijde* ren, waar van de herinnering zijne ziel zoo zeer pijnigde en kwelde. De Baron gelaste hem den brief , welke hij even te vooren van zijne Gemaalin ontfangen had te beantwoorden, en in den zeiven melding te maaken van dit hun voorneemen, waar van barend zich, overeenkomftig zijne bekwaamheid, voortreflijk kweet; deze brief zou overhandigd worden door den Koetfier zelfs, welke met de zwaare reiskoets te rug werd gezonden, om zeer groote onkosten te vermijden, welke de Baron tot nu toe in de Logementen had moeten maaken. TWEEDE HOOFDSTUK. zonderling voorval den baron te broek in waterland overkoomen. Op den bepaalden tijd kwam de Heer van zon met een rijdtuig voor het Logement: de Baron en zijn geheimfchrijver Bonden reeds gereed, en in de voorkamer met ongeduld te wachten. De Baron verliet Amderdam blijmoedig, .barend al zuchtende, het blijde vooruitzicht der reize kon tot nog toe niet opweegen tegen de inwendige zielefmarten, welke hij van tijd tot tijd leed, en welke hij aan niemand durfde openbaaren. Na verloop van twee uuren hielden zij ftil hij A 3 het  6 DE LAND-JONKER. het zoo berucht Dorp, het geen zoo dikwils door beroemde vreemdelingen is bezocht. De Baron kon zich niet genoeg verwonderen over de uitwendige netheid der huizen, hij vergeleek ze bij Chineefche wooningen, welke hij in zijne jeugd eens had afgemaald gezien, hij verklaarde nooit zulk eene zindelijke lïraat 'aanfchouwd te hebben, en voegde 'er bij, dat hij liever hier van den grond zou willen eeten , dan van de fchotels in de meeste boerenhuizen rondom zijn Kafteel gelegen. Barend merkte op, dat de menfchen zeer fchichtig moesten zijn, dewijl zij op het geringst gewag, of op de reuk van eenig leevend fchepfel in de huizen vlooden, even als vreesachtige Konijnen in de holen der duinen. Niettemin begluuren zij ons van alle kanten , zeide van zon ; hoe zeer de meeste vengfters geflooten Zijn, en elk huis het voorkomen heeft van een Hospitaal, waar in alle de zieken , te gelijk met hunne oppasfers, aan eene woedende pest zijn omgekoomen , hebben zij echter allen hier en daar eenige loergaten. En hier in, en in het fchoonhouden van haare huizen beftaat het grootfte vergenoegen der vrouwen. De meeste inwooners ^ijn rijk, en eenige onder hun bezitten zelfs Koninglijke fchatten , welke jaarlijks nog worden opgehoopt, dewijl zij zoo fober leeven, dat zij het vierde gedeelte hunner inkomften niet verteeren, Niemand echter benijdt hun hunne bezittingen, zoo dra hij weet, welk een ellendig leeven zij lijden; de voordeeligfte jaaren zelfs kunnen nie*  VAN BLANKENHEIM. ? niemand aanzetten om eenige Ducaaten meer dan naar gewoonte uit te geeven : voor hunne ligchaamen hebben zij niets, voor hunne huizen en meubelen alles over; liever zullen zij een Schuur met fchitterende couleuren laaten beltrijken, dan hunne verzwakte maagen verfterken door eenen hartigen maaltijd of vrolijken dronk. Zeer veele vrouwen zelfs van dit, en andere Noordhollandfche Dorpen lijden liever gebrek, dan dat zij haare glimmende haardfteden door het kooken van eene gezonde fpijs zouden bezoetelen. Om dit zoo veel mogelijk-te vermijden, vervullen zij eens in de week eene groote kopere ketel , in welke verfcheiden zakjes en netjes met zes of zeven verfchillende fpijzen worden gehangen: een groot Buk vleesch of fpek ligt in 't midden, en deelt van zijn vet of fmout aan elk der afdeelingen iets mede. Meer dan eens ben ik in dezen omtrek ter maaltijd genoodigd; doch nooit heb ik iets gezien of geproefd dat walglijker was van gedaante of fmaak: de rijst had veel van de couleur en geur der fnijboonen; de kool was bruinachtig , en op veele plaatfen met fchillen van graauwe erwten omzwachteld; de aardappelen prijkten met eene deftige hoog roode verwe dooide nabuurfchap der roode kool; en het vleesch en fpek was wederkeerig befchilderd en beplakt met alles wat het zelve in de ziedende ketel had omfingeld. Deze fpijzen, verordend voor de ganfche week, worden dagelijks, naar rang van opvolging, op een fmeulend vuur gewarmd. — Na A 4 de-  « DE LAND-JONKER. dezen fappeloozen maaltijd wordt het vuur voor vier-en-twintig uuren uitgedoofd, en, daar de Vestaalfche Maagden haare onachtzaamheid met de zwaarfte ftraffen moesten boeten, wanneer zij het vuur, aan Vesta gewijd, niet hadden aange-r Rookt, wordt in tegendeel de verkleumde dienstmaagd hier niet fcheldwoorden overlaaden, zoo 'er zich eenige glinsterende vonken in de keuken aan het fcherpziend oog der meestresfe vertoonen. de baron. Ik was liever dood arm, dan zulk een dwaaze flaaf van mijne fchraapzucht en zindelijkheid. barend. Heilig! driewerf Heilig ons gezegend Dorp ! van zon. Niets is in deze oorden meer te beklaagen dan dé ongelukkige mannen. Hoe fraai en fierlijk opgefchikt de kamers der huizen ook zijn mogen , geen man mag ooit dit Heiligdom naderen dan met zijn oog door een reet der deur, of door het fleutelgat. Deze vertrekken worden elk jaar in den geduchten fchoonmaakstijd maar eens geö-, pend , uitgenomen dat de vrouwen elke week eenige uuren daar in doorbrengen om te veegen en te vrijven: een klein togtig hokje, dat veeltijds bloot ftaat voor alle winden , is de verblijfplaats des mans. Hij trekt met gelaatenheid zijne fchoenen uit als hij dit hondenhok nadert, op zijne koufen zit hij hier in eenen vogtigen hoek pp eenen vogtigen grond, welke dagelijks wordt ^itgefchropt, en weg drijft in het ziltig water. De  VAN BLANKENHEIM. ? 33e voornaamfte ziekte onder de mannen is hier buikpijn, en flaauwhartigheid. De vrouw regeert over het algemeen als eene Koningin van het Oosten , zij fpreekt, de man zwijgt eerbiedig; zij beveelt; hij gehoorzaamt al beevende, en weê hem ! zoo hij zich in 't minfte tegen den wil vau zijne gade durfde verzetten. de baron, Die laffe fehepfels verdienen geene betere behandeling; maar is 'er geen mogelijkheid om deze huizen eens van binnen te zien? barend. Of de vrouwen en meisjes wat meer van nabij ? va n zon. Ik herinner mij, dat de Domine van dit Dorp nog te gelijker tijd met mij geftudeerd heeft, ik zal hem gaan opzoeken, deze braave man zal ons wel gelegenheid willen geeven om onze nieuwsgierigheid te voldoen. Terwijl van zon zich naar den Predikant fpoedde, bezichtigde de Baron met zijnen Secretaris de zindelijke, en met kalk gewitte lindeboomen, en de wangedrochten van menfchen, leeuwen, beeren, en paauwen, kunstig uit taxus en palmboomen gefnoeid. barend verwonderde zich mede over de verhevene voordeur , op welker dorpel geen reus, al was hij zoo groot als de vermaarde cajanus, zonder behulp van een leer, zou kunnen flappen, en deze verwondering nam toe, als hij hoorde, dat deze deuren flechts tweemaal in het leven worden geopend, A 5 dat  4o DE LAND-JONKER. dat is : voor de eerde reis bij de trouwplegtigbeid, en andermaal , wanneer het ontzielde lijk naar het graf wordt uitgedraagen. Met rasfe fchreeden keerde van zon te rug, vergezeld van den Predikant, welke hun, op' eene vriendelijke wijze het merkwaardige van het Dorp, en eene der aanzienlijkite huizen van binnen liet bezichtigen. Hier werden zij niet alleen niet vriendelijk, maar zelfs onwelleevend en ftug ontfangen: bij het openen van de zijdeur vloogen . de dochters naar de zolder, en de meid naar het turfhok, de man zat in zijn gewoon verblijf in het Martelaarsboek te leezen, en fcheen zich zeer weinig om zijne gasten te bekommeren. De vrouw die zeer veel achting van haaren Leeraar had (hij was ook in de daad een jong, gezond, en welgemaakt man) was iets meer beleefd: zij opende de kamers, maar gedoogde niet, dat iemand daar in trad] voor dat hij zijne fchoenen of laarzen had uitgetrokken. Dit verontwaardigde den Baron niet weinig, te meer, dewijl het hem zeer ongemaklijk viel, zijne onbuigzaame ftevels zoo fpoedig uit te trekken; fchoon hij zeer nieuwsgierig was om zoodanige kamers te bezichtigen, welke als een heiligdom zoo veele jaaren geflooten bleeven, begon hij reeds binnen 's monds hevig te vloeken en betuigde aan den Predikant, dat hij verbaasd Rond, dat men zich durfde verftouten, iets van zoo weinig aanbelang aan eenen Edelman te weigeren, wiens gedacht ouder was dan dat van con- De  VAN BLANKENHEIM. IX De Predikant had doorzicht genoeg om te befpeuren, dat het onweder, het welk hij nu hoorde rommelen tusfchen de tanden van den Baron, eens onverwacht zou uitbarsten, en zijne krachten kennende, deed hij een voordel om de vreemdelingen, een voor een, op zijn rug door de kamers te draagen, tot zoo lange als zij het opmerkenswaardige zouden hebben bezichtigd; dit werd door alle met bereidwilligheid aangenoomen, Domine fchoof zijne muilen weg, zette zijn hoed af, draaide zijn paruik het achterde naar vooren, trok zijn dik gevoerde japon uit, en (lelde zich in postuur om den lijvigen Edelman op zijn rug te ontvangen. De Baron fteeg op; de Predikant droeg hem ook in de daad luchtig door het vertrek; en beiden zouden zij behouden zijn te rug gekeerd, zoo de Baron geene begeerte had getoond , om deze tour nog eens te maaken. Uit beleefdheid voldeed de Predikant aan zijn verzoek; maar verloor, helaas! door te fchielijk op de glad gewreeven matten om te draaijen, ten eenenmaalen de balans. De Baron van blankenheim tot den stronk ftortte met een verbaazende fmak tegen een kast aan, opgevuld met kostbaar Porcelijn. Deze was niet beftand tegen zulk een overmagt, zij viel mede met gedruis ter neder. De Leeraar lag niet ver van zijnen Adelijken Ruiter, hij deunde geweldig en hijgde even als een Walvisch, die door de onduimige golven op het dorre ftrand is geworpen, barend en van zon ftonden als de vrouw van lot , ja zoo on-  !M DE LAND-JONKER. onbeweeglijk als de treurige ruïnen van palmyra. Het gelaat der huisvrouw was niet ongelijk aan dat van tisiphone, als zij de fijlfelende dangen van haar verwoed aangezicht achterwaarts fchui'ffc; zij rukte van fpijt de hairen uit haar hoofd, zij fchold en vloekte hevig, voornamentlijk op den Predikant, zij zwoer, dat hij nooit geen voet meer in haar huis zou zetten, h* De Baron , van de eerde fchrik een weinig bekoomen , kroop langzaam op, hij vergat zijne eigen pijnen en builen, om die van den Leeraar met troostrijke woorden te verzachten : deze richtte zich eindelijk met moeite ook weder op, kleedde zich langzaam aan, en ging met zijn gezelfchap , zonder affcheid te neemen, al hompelende naar zijn wooning. De huisheer las intusfchen maar phlegmatiek voort, zonder ter rechter of ter dinkerhand om te zien, zijn aandacht en bewondering werd bezig gehouden door het verhaal der lotgevallen van den Heiligen lauren, Tius, die reeds half gebraaden aan de omdanders op eene befcheidene wijze verzocht om hem eens om te keeren, en met zijne andere nog raauwe Zijde op den fnerpenden rooster neder te leggen. DER-  VAN BLANKENHEIM. t$ DERDE HOOFDSTUK. vertrek naar alkmaar. Terwijl het gezelfchap aan het huis van den Predikant gul onthaald werd, befmeerde eene oude jigtige dienstmaagd met veel toegenegenheid de buile en ligte wonden van den Baron en haaren Leeraar met eenen donkeren bruinen balfem. barend betuigde intusfehen van tijd tot tijd , al eetende en drinkende, zijn genoegen', dat hij 'er zoo gelukkig was afgekoomen, fchoon hij het voorrecht niet gehad had om alles juist zoo van nabij te zien. Nu en dan kon de Predikant zich niet bedwingen pijnlijk over het gebeurde te lagchen, echter betuigde hij dat hij gaarn een kwartaal van zijn tractement zou willen misfen,zoo deze val nooit plaats gehad had * en dat hij, om de gevolgen, meer over dien val bekommerd was dan over dien van adam; want dat hij het karakter der menfchen reeds vrij wel kende, en zeer beducht was, dat de kwaadfpreekenheid en nijdige tong van die vergramde vrouw hem het leven hier voor altoos1 zou verbitteren. In zulk een onverhoopt geval hebt gij mij flechts een brief te fchrijv'en, fchreeuwde de Baron met eene welmeenende drift-uit, ik heb eene vrije Collatie, ik zal mijn Domine zaaymannius naar den D .... 1 jaagen , en u op flaan-  *4 DE LA ND-JONKER ftaanden voet tot wettigen Herder en Leeraar fa mijne welgelegen en bloejende Gemeente beroepen ; ja dat zal ik, en ik zweer het bij het Huis de stronk. De Predikant boog zich eerbiedig, en oordeelde het best op dit aanbod liever niet te antwoorden. — Of de beleefdheid van den wel opgevoeden Leeraar , of eene groote blaauwe buil, welke op deszelfs voorhoofd zich met eenen bruinen weerfchijn vertoonde, verwekte bij den Edelman innig medelijden en achting: hij wilde voor zijn vertrek uit het Dorp daar van eenige blijken geeven; doch daar hij zelfs wel wist, dat hij niet welfpreefcend was, zocht hij dit op eene andere wijze te vergoeden , hij fchudde en drukte , ( of liever hij kneep ) eer hij op het rijdtuig flapte, met zijne grove fterke handen de zachte hand van den Leeraar zoo geweldig, dat men alle de couleuren der Regenboog op zijn gelaat begon te befpeuren, en eenige weinige traanen in zijnegoedhartige oogen. Na eenen kleinen tijd voort gereeden te hebben zagen de reizigers met verrukking de bekoorlijke landerijen der Purmer en Beemfter; de Baron had nimmer zulk een welig weiland, noch zulk een gezond en kloek opgewasfen vee aanfchouwd. — Naauwlijks waren zij tot digt bij de Kerk der Beemfter genaderd, of van zon verzocht den Voerman eenige oogenblikken ftil te liaan , om het gezelfchap de wooning te laaten zien waar in wel eer de beroemdfte vrouwen van Nederland een gedeelte van haare voortreiïijke boeken Lebben gefchreven. B A^  VAN BLANKENHEIM. 15 barend., Vrouwen boeken fchrijven? welke vrouwen? v a n z 0 n. Elisabeth bekker , weduwe van den Predikant a: wolf, en haare vriendin agatha deken. de baron. Ik ken ze geen van beiden al viel ik 'er over. van zon. Zonder twijffel hebt gij haare uitmuntende wer-.ken geleezen? de baron. Ik lees nooit, dat is maar gekheid. barend. Ik lees nooit anders nis Notariaale actens, en huurcedullen. van. zon. Ik wenschte wel, dat gij ze geleezen hnd — het zou mij niet verwonderen , dat na haaren dood hier nog een gedenkzuil zal worden opgericht, wanneer een meer verlichte nakoomelingfchap recht zal doen aan waare verdienden, en de afgun dige: nijd niet meer zal durven knaagen aan het rustend gebeente van deze edele vrouwen. — Terwijl van zon dus fprak, werd de aandacht van den Baron afgetrokken door eenen. zeer grooten, en langzaam voorbij wandelenden Stier, welke door een kleinen, op eenen hoorn1 blaazenden , jongen, werd voortgeleid, en wiensi wederga de Edelman met zwaare eeden bevestigde , dat hij nog nooit met zijne oogen gezien had. Bij  16 DE LAND-JONKER Bij het vallen van den avond reeden de reizigers de poort van Alkmaar binnen, zij flapten af Voor een der beste Logementen; onder het fouper werden 'er plannen gemaakt wat des anderen daags te Verrichten : na dat men hier omtrent over een was gekoomen, werd door eenen onhandigen knecht, die flechts voor weinige dagen den ploegftaart met het ftads leven had verwisfeldy aan elk eene afgezonderde flaapkamer aangewezen'.- VIERDE HOOFDSTUK. EENVOUWIGE OORZAAK VAN DE VERSCHILLENDE BE OORDEEL IN GEN DER MENSCHEN OMTRENT DEZELFDE' ZAAKEN. BS het opgaan der Zon , wandelde de Baron reeds met groote fchreeden door zijn kamer;hij was gemelijk, dewijl hij niet had kunnen rusten, en de reden hier van was nog al van eenig aanbelang : hij hoorde, zoo dra hij zijn kaars had uitgeblaazen , een geftadig , half gefmoord, gezucht, het geen zoo digt bij zijn ooren fcheen te zijri, dat hij aan alle kanten rond tastte, of 'er iemand aan zijne zijde, of onder het Ledikant verborgen lag; zoo hij de oorzaak hier van even als den anderen dag ver-' n-oomen had, zou hij zich hier over weinig bekommerd hebben, nadien dat zuchten en klaagen veroorzaakt werd door eene hoog bejaarde moede?  VAN BLANKENHEIM. tf der van den Hospes, welke in eene kleine kamer ziek lag , en enkel was afgefcheiden door een zeer dun houten befchot, rijkelijk met fpiecten en garren voorzien. Na dat hij hier na een groot uur met aandacht geluisterd had , floot de vermoeidheid zijne oogen, en deed hem eenige oogen-' blikken gerust inflaapen;, doch deze flaap werd weder fcbielijk afgebrooken door een drom van muizen, welke geene de minde menfchenvrees fcheenen te hebben, en in eene geregelde orde* even als eene ftaatige proces/ie, op de bedplank, en over de hoofdkusfens rondwandelden , misfehien uitgelokt door de fterke reuk der reuzelpomade , waar mede het Adelijk hoofd gewoonlijk Berk befmeerd was. Schoon onze held geenfins bang was voor dit gedierte, was hij echter te onvreeden over dit ontijdig bezoek , hij werd zelfs genoodzaakt, toen de onverifaagfte der bende met zijne fcherpe tanden de groote pluim vart zijn nachtmuts durfde naderen, om op zelfsverdeediging bedacht te zijn ; hij rees driftig op „ fchudde zijn kusfen als een waterhond , en liet deze beweeging met zulk een Broom van verfchriklijke vloeken gepaard gaan, dat de zieltoogende oude vrouw, die zich met ftichtelijke gedachten over haaren aannaderenden dood onledig hield , en van de vermetelheid der muizen geheel onbewust was, de hairen te bergen reezen. Deze onftuimige bewecging had een gewenschf gevolg: de muizen vlooden als lafhartige heenen ,een ieder naar zijn eigen hol. Nog wel een half II. Deel. £ uu5?-  iS DE LAND-JONKER uur lag de Baron buiten de gordijnen te luisteren, of zijn vijand weder in aantogt was; doch niets meer befpeurende, wentelde hij zich met eene victorïeufe houding onder de dekens. — Nu zou hij gerust zijn ingeflaapen, indien een groote jagthond, toebehoorende aan een Officier, welke in het zelfde Logement gelogeerd was, niet bij toeval buiten de deur was geflooten, en zulk een gejank aanhefte, dat hij molenfleenen zou hebben kunnen vermurwen. — De Baron werd dommelig wakker, hij meende in het eerst, dat hij zich weder op zijn kafteel bevond, en zijne geliefde brakken hoorde huilen. Dit denkbeeld was alleen genoeg om onzen held twee volle nachten den flaap uit zijne oogen te weeren: nieuwsgierigheid, of zij hem bij zijn te rug komst nog zouden kennen; bekommernis en zorge, of zij wel behandeld wierden; aandrift om te jaageu; en honderd andere gewaarwordingen van dien aart; voorts het gemaauw van eenige katten, welke haare bijzondere gefchillen op een nabij gelegen afdak al blaazende en krabbende manmoedig vereffenden ; het geratel van den Nachtwacht ; het gekraai der haanen ; het fmeeden van den nabuurigen Smit, dit alles was iets meer dan eene enkele voorgewende reden, dat de Baron onmogelijk rusten kon, en genoodzaakt wierd zijn bed zoo vroeg te verlaaten. Dit voorval van hoe weinig aanbelang het ook moge, fchijnen, was echter niet voordeelig voor de eigenliefde van Alkmaars bewooners: indien de Edel-  VAN BLANKENHEIM. io Edelman even zoo gerust geflaapen had als zijn Secretaris, zou hij alles met een gunftig oog hebben befchouwd; zijne gemelijkheid lag nu van tijd tot tijd eenen graauwen fluier over al het fraaije, dat hij anders, zoo hij wel geflaapen had, zou bewonderd hebben. Ik hoop dat de goedgunflige Lezer het mij vergunnen zal, hier eene profaifche epifode te maaken, welke mij juist bij deze gelegenheid invalt: namentlijk over het oordeel der menfchen omtrent veele zaaken des algemeenen levens. Meermaalen leezen wij, bij voorbeeld, befchrijvingen van Landen, Plaatfen, en Volken, die , fchoon zij door ervaaren Reizigers voortref!ijk befchreven zijn, echter oneindig van elkander verfchillen ; zouden deze braave lieden nu, die in alle andere gevallen der waarheid hulde doen, hunne lezers opzettelijk willen bedriegen? — dit kan immers niet zijn. Naar mijne gedachten brengen de omftandigheden, waarin de Reizigers zich bevinden, dit verfchil voornamentlijk te weeg. Twee kundige Reizigers zullen u eene befchrijving geeven van het bekoorlijkfte gedeelte van Zwitferland: de een, die in den bloei van zijne jaaren is, bevindt zich in eene zeer gunflige omflandigheid, hij heeft geen geld te ontzien om' zich op zijn reis en in de Logementen, waar in hij zich ophoudt, al het nodige, ja zelfs het verkwiklijke te bezorgen; hij geniet eene goede gezondheid; een vrolijke reisgenoot vergezelt hem' ©vcral,het jaarfaifoen is aller gunfligst^ de oogst B * ge.-  ao DE LAND-JONKER gezegend, en de Landlieden zijn dankbaar, vrolijk, en vergenoegd. De ander is een man van gevorderde jaaren, die voornamentlijk op den raad van zijn Arts rond reist om zijne gekrenkte gezondheid te herdeden; zijne inkomflen gedoogen niet, dat hij veele onkosten maake; zoo dra hij in een Logement intreedt, rekent hij reeds angstvallig uit, welke fpijs of drank hem het minde geld zal kosten; nergens wordt hij dus met groote vriendelijkheid behandeld; om geen getuigen te hebben van zijne zuinigheid zwerft hij altoos alleen eenzaam om ; gedadige plasregens maaken de modderige wegen bijna onbruikbaar, en vellen te gelijk de hoop van den zuchtenden Landman ter neder. Deze beide menfchen hebben dezelfde bekwaamheden , gevoelen denzelfden eerbied voor de waarheid, maar denkt gij niet dat hunne befchrijvingen van Landen en Volken oneindig veel van elkander zullen verfchillen? — . In het befchouwen van zaaken van veel minder aanbelang, kan eene ongedeldheid, een daaplooze nacht, eene kleine oneenigheid, eene onverdiende beleediging, of iets van dien aart veel toebrengen om omtrent dezelfde dingen een gansch ander oordeel te veilen. Zou men ook niet met het grootde recht, de verfchillende beöordeelingen der boeken daar aan kunnen toefchrijven!' Ik ben dikwils tegenwoordig geweest bij dusdaanige oordeelvellingen, en meende reeds voor uit te kunnen voorfpellen, hoedaanig dezelve zijn zoude. Ik had een vriend, of  VAN BLANKENHEIM. 21 of liever ik heb hem nog, een man van meer dan gewoone geleerdheid , juist oordeel, fmaak, en gevoel voor het fchoone; doch hoe duizendmaal heb ik, wanneer hij zich ongefleld of gemelijk bevond, eene Recenfie uit zijn mond gehoord, die, wanneer hij zich welvaarend had bevonden, en geen ongenoegen met zijne bloedverwanren of dienstboden had gehad, gansch anders zou geweest zijn. Wanneer dus een Aucteur alleen fchrijft om zijne eigenliefde voedfel te geeven, en niet bedoelt , met zijnen arbeid het nut zijner natuurgenooten te bevoorderen, dan mag hij wel geftaadig wenfchen, door niemand geleezen of beoordeeld te worden, die niet wel gerust heeft, zich ongefleld gevoelt, of zich in eene ongunflige omftandigheid bevindt. VIJFDE HOOFDSTUK. alkmaar. De Baron nodigde zijne Reisgezellen vroegtijdig tot het ontbijt: hier op bezichtigden zij de zindelijke Stad en den vermaakelijken Hout. barend en van zon verklaarden, dat zij gaam hun leven hier zouden willen eindigen , de menfchen kwamen hun ook veel vriendelijker voor dan op andere Dorpen, welke zij hadden door gereden. B 3 De  ss. DE LAND-JONKER De vrouwen in 't bijzonder, merkte de Secretaris op, zijn hier zoo fchuuw, zoo fchigtig niet, het fchijnt zelfs,dat zij door haare minzaamheid, de ftijfheid en onwelleevendheid der overigeNoordhollandfche vrouwen willen vergoeden, en haare kapfels zijn waarlijk aanloklijk; doch het koomt mij, onder verbetering voor, dat haare houding wat flijf en gedraaid is. van zon zeide, dat 'er niets natuurlijker was dan dit, dewijl het poftuur der meeste vrouwen van haare eerfle jeugd af aan bedorven werd door onbuigzaame rijglijven , welke zeer veelen, voornamentlijk op de Dorpen , maar eens in de week uittrokken: wanneer ik mij, dus ging hij voort, ooit met eene Noordhollandfche vrouw door den echt mogt verbinden, zal het een afzonderlijk artikel in de huwlijkfche voorwaarde beflaan , om eiken avond , dat walvischbeenen harnas aan de zijde van het Ledikant ter neder te leggen. Dit gezegde behaagde den Secretaris boven maate, hij lagchte daar over herhaalde reizen, en van dit oogenblik af aan gevoelde hij achting voor zijn reisgenoot. De Baron was knorrig, fprak weinig, de Stad was klein, dood ftil, in eenen kwijnenden ftaat, de boomen ftonden in den Hout niet voordeelig ; de mannen waren eigenzinnig, de vrouwen bleek ; dit laatfte ftemde van zon omtrent veelen toe; de levenswijze , zeide hij, der Noordhollandfche vrouwen is hier van de oorzaak, zij eeten veel meelfpijzen, gebak en koek, zij drinken onophoudelijk coffij en thee; zij zitten geftaadig op brandende ftoq-  VAN BLANKENHEIM. 23 ftooven met zwavelachtige turf opgevuld; zelden koomen zij in de lucht, die voor het menschdom even zoo onontbeerlijk is als voor de planten; zij hebben geen beweeging, zonder welke niemand op den duur gezond kan blijven: deze onmatigheid, en afwijking van de Natuur, heeft gewoonlijk nog treuriger gezellinnen, die het ganfche geitel ondermijnen, eene meenigte namentlijk van vrouwelijke kwaaien. Hij zou hier nog iets van grooter aanbelang bijgevoegd hebben , doch hij befpeurde , dat hij reeds tot aan het Logement genaderd was , alwaar zij met goed gezelfchap den middag en avond doorbragten; voornamentlijk bad de Baron veel op met een Officier, een groot liefhebber van de jagt, die de Reizigers iu 't bijzonder aanraadde, het vermaard Kafteel van bergen te gaan bezichtigen , en zoo zij nog nooit den Oceaan gezien hadden , denzelven van de hooge duinen bij petten te befchouwen. De Baron en barend brandden reeds van nieuwsgierigheid om zijn raad op te volgen. Na deri mnaltiid rookte de Edelman met den Officier een fmaaklijk pijpje, hij vroeg hem onder anderen naar zijn naam en rang. De eerde vraag, antwoordde de Officier, kan ik bereidwillig beantwoorden, ik ben carel van drontheim ; maar wat de tweede aangaat , ik fchasme my bijna te zeggen, dat ik, na meer dan veertig jaaren het Land getrouw gediend te hebben, geen hooger rang dan dien van Capitein-Lieutenant bekleede. Zoo gij geduld hebt, mijn Heer! naar B 4 eeni-  24 DE LAND-JONKER «enige van mijne lotgevallen te hooren, zal ik za u mededeelen : de Baron betuigde, dat dit hem zeer aangenaam zijn zoude, en na eene verfche pijp aangeftoken , een glas Bourgonje wijn gedronken, en zijn floel wat aangefchoven te hebf ben, luisterde hij met den grootften aandacht. ZESDE HOOFDSTUK. hoe ongelukkig het zij officiers plaatsen te verkoopen. Mijn Vader mattheus van drontheim was een der beroemdfte Geneesheeren van zijn tijd, hij had zich in eene kleine Stad nedergezet om een aanvang te maaken met zijn practijk ; hier leefde hij bemind, en gelukkig; trouwde een jonge gezonde vrouw, die hem in 't begin van zijn huwelijk jaarlijks een bevallig kind ter waereld bragt, doch welke, na eene*echtverbintenis van twintig jaaren, met agt kinderen , helaas ! den dood van haaren dierbaaren echtgenoot betreurde. Mijn Vader was te eerlijk en te medelijdend omtrent arme zieken geweest om aan zijne ongelukkige: gade iets meer dan een fober inkoomen na te kunnen laaten. Wij moesten dus fchielijk omzien om eenig beftaan voor ons te zoeken; mijne broeders verkoozen den Zee, en ik den Landdienst : twaalf jaaren was ik oud, toen .  VAN BLANKENHEIM. 15 toen Ik de eerfte wacht als Cadet waarnam onder een der fchoonfte Regimenten. Ik leerde verfcheide taaien, ook de Mathefis; ik beijverde mij dag en nacht om vorderingen in de krijgskunde te maaken, en mijn gedrag (indien het mij bij deze gelegenheid eens geoorloofd is van mij zeiven te fpreeken) was zoodanig , dat de Overfte mij altoos als een voorbeeld ter navolging aan jonge Officieren voorflelde. Agttien jaaren had ik bereikt, toen ik den rang kreeg van Vaandrig, en negen - en-twintig , eer ik opklom tot CapiteinLieutenant. Na eenige jaaren in die qualiteit gediend te hebben, ftierf mijn Capitein ; elk een wenschte mij reeds met de Compagnie geluk; de Staf-Officieren verzekerden mij, dat niemand anders als ik zou worden aangefteld, dat niemand onder de Officieren meer kunde en verdienden dan ik bezat; doch weinige weeken daar na moest ik tot mijn fmart verneemen , dat een jonge losbol, een Zoon van een Amfterdams Koopman, die door den bedrieglijkiten handel veel geld bij een had gefchraapt, de Compagnie voor vijf-en-twintig duizend guldens, uitgezonderd het geld dat men had moeten hefteeden tot omkooping van eenige lieden van rang , gekocht had. Mijn eerzuchtig hart werd door fpijt en gramfchap van een gefcheurd, toen ik korten tijd daar na de orders moest gehoor» zaamen van een verachtelijk weezen, die daarenboven geheel onkundig was in den dienst , en met welken ik mij zoude gefebaamd hebben om een uur in gezelfchap door te brengen; alle de B 5 Of-  26" DE LAND-JONKER Officieren ontvlooden hem, even als of hij door eene befmetlijke ziekte was aangetast, zij beklaagden mij in mijn ongeluk, en zochten mij zoo veel in hun vermogen was te vertroosten. Deze lichtmis ftierf weinig jaaren daar na aan de ge. volgen van zijne buitenfpoorighcden. Nu vleide ik mij op rjieuw met eene hoop, welke ik mij verbeelde dat ik met regt kon voeden; maar deze en nog drie andere reizen was ik even zoo ongelukkig, telkens kocht men met geld een rang, welken men alleen door verdienden zich behoorde waardig te maaken. Tot overmaat van fmart is nu voor weinige maanden mijn Compagnie aan eenen lang opgefchooten lafbek, die naauwlijks een baard heeft, maar een Zoon is van een armen Edelman, en een Neef van eene voornaame Dame, welke bij al wat manlijk is aan het Hof om haare infchiklijkheid zeer gezien was, weg gefchonken. Op het hooren van het woord armen Edelman begon de Baron zijn gelaat in ontelbaare rimpels te plooijen, dit bemerkte de Officier, hij voegde 'er met verheffing van Rem bij: ja, mijn Heer! al waart gij de Vader van dien fnoeshaan, ik zou niet zwijgen, en al was zijn Hoogheid en alle de Hoog Mogende Heeren Staaten hier tegenwoordig, ik zweer bij den Hemel, dat ik hun openlijk zou zeggen , dat zij, die zoo onrechtvaardig handelen , den vloek van God, en van elk eerlijk man op zich laaden. Ik ben de eenigfte Officier niet, die deze hartgrievende onrechtvaardigheid heeft moeten ondergaan; honderd zijn 'er met mij, die het oogeu-  VAN BLANKENHEIM. m ©ogenblik vervloeken, dat zij beflooten hebben hun Vaderland te dienen. De Officier had moed, hier van had hij in den Oorlog blijken gegeeven, hij was gevoelig voor beleedigingen en onrechtvaardigheid, als hij dus fprak over den fmaad, welke hem door een Gouvernement , bij het welk alles te koop ftond, was aangedaan, gloeiden zijne oogen van gramfchap en woede. De Baron merkte dit op, en fchoon bij die onrechtvaardige behandeling mede afkeurde, ja zelfs verfoeide, zweeg hij echter ftil om dat de Compagnie aan den Zoon van eenen Edelman was weg gefchonken. Te wreinig doorzicht hebbende , om over het waar belang van zijn Vaderland te kunnen oordeelen, was hij altoos van gevoelen, dat een Edelman, hoe jong, hoe onkundig ook, om deszelfs kwartieren wil, altoos den voorrang moest hebben boven eenen uit den burger Band, fchoon deze de grootfte verdienden bezat, en eens tot roem en luister vau zijn Vaderland kon verftrekken. De Baron kon dit zijn gevoelen ook niet bedekken, hij liet dus blijken, dat misfehien over eenige honderde jaaren zijn bet, oud, overgrootvader eenigen dienst aan zijn Vorst had kunnen beweezen hebben, welke fchuld nu eerst werd afgedaan. De Officier vloog driftig op, cn reciteerde onder het weggaan het voortrefiijk gezegde van ovidius: ■— Genus et proavos et quie ncn fecimus ipfl Fix ea nosira voco. D;  M DE LAND-JONKER De Baron durfde niet vraagen, wat dit zeggen wilde , hij gevoelde eenige fchaamte , dat een Lieutenant meer taalkunde dan hij bezat, hij glimlachte dus een weinig, en knikte met het hoofd, even als of hij den zin volmaakt verflond en het met den Dichter volkomen eens was. — De Baron ging vroeg naar bed, Hiep zonder Wakker te worden tot dat zijn Secretaris, ongeduldig om den Oceaan te zien, zich naar zijn flaapkamer begaf, en hem aankondigde, dat het rijdtuig reeds voor de deur ftond om hen naar het KaBeel te Bergen , en vervolgens naar het Brand te brengen. De Baron Bond met haast op, kleedde zich aan, en Bapte in de wagen. Schoon het weêr zeer ongunftig was, en het hevig ftormde , waren de reizigers echter zeer vrolijk, zij praatten onophoudelijk, en Bonden, voor dat zij het verwacht hadden, voor het Kafteel. Even als een Zeeman , die langen tijd met onweêr en gebrek aan levensmiddelen heeft geworsteld, eene hartelijke vreugde gevoelt, wanneer hij de haven zijner begeerte inftuurt, en zich ontrukt ziet uit de magt van den onverbiddelijken dood , geene andere gewaarwordingen gevoelde de Baron, toen hij het Kafteel befchouwde, en de aangenaame bofchen , tuinen en wandeldreeven doorwandelde. van zon had eenige ververfchingen mede genoomen, welke in een pruimen boom, wiens takken tot een koepel geleid waren, met fmaak en vergenoeging, vooral door den hongerigen Secretaris, werden ingezwolgen. On-  VAN BLANKENHEIM. ^ Onder het eeten fprak de Baron weder onophoudelijk van Kafteelen, kwartieren, en Wapens; de verftandige van zon glimlachte , en ftond verbaasd dusdaanige nietige gefprekken uit den mond van een man van zes voeten hoog te hooren , de befcheidenheid echter deed hem zwijgen. Dit gefprek werd kort daar na afgebrooken door eenige kanonfchoten , welke de Dorpelingen verzekerden, dat noodfchoten waren, en dat 'er dus een groot fchip in groot gevaar moest zijn om te vergaan. Men reed niettegenftaande den hevigften ftorm naar het Dorp Petten: men klom met moeite de duinen op, en zag met eene zichtbaare ontroering voor het eerst de Zee, en wel eene verbolgene Zee, en op eenen afftand een groot fchip, hst welk op een der banken vast zat, en hevig door de golven werd geteisterd. ZEVENDE HOOFDSTU K; beschrijving van een schipbreuk, voorgevallen op ,de banken tusschen petten en calansoog. Nooit was de Zee onftuimiger , zwart als de wolken , welke over haare oppervlakte heenen dreeven; deze duisternis werd van tijd tot tijd ver-  3Q DE LAND-JONKER verlicht door de verfchrikkelijkfte blixemBraalen, waarop donderdagen volgden , die den onveil tsaagdften het bloed in zijne aderen deeden verfttjven: grijze golven verheften zich als bergen of zonken naar den diepen afgrond neder : de Meeuwen en andere Zeevogels fchreeuwden onophoudelijk en vloogen met haare witte vlerkera verbijsterd ginds en herwaarts: de Baron en zijn Secretaris Bonden onbeweeglijk, vol fchrik en angst, een klam dood zweet lag op hun gelaat; zij gevoelden geene andere gewaarwording, dan als of, bij de voleindiging aller dingen, de waereld , van haare fundamenten afgeworpen, in eenen eeuwigen afgrond neder zonk. Van den eerften fchrik een weinig bekoomen, zagen zij, dat het fchip, met honderde menfchen opgevuld, door de golven wierd Verbrijfeld; zeer veelen, na dat zij met uitgefpreide armen om hulp fcheeuen verzocht te hebben, verdronken voor hunne oogen, zonder dat iemand hun door de branding der Zee eenigen bijftand kon toebrengen. Andere dreven op masten en planken tot dat eene grootere golf kwam aanrollen; hun allen overftelpte , en in de grondelooze diepte deed nederzinken. De vischers meenden van verre iets op Brand te zien fpoelen, het geen eene menfchelijke gedaante had ; van zon nodigde zijn gezelfchap' Om derwaarts te gaan; met fchroom werd hij gevolgd: van de duinen afgeklommen zijnde zagen  VAN BLANKENHEIM. 31 zij twee menfchen verdronken neder liggen, de een fcheen aan zijn kleeding een man van groot aanzien te zijn, de ander een matroos. Dit oogenblik meende van zon zich ten nutte te moeten maaken, en een fpreekeud tafreel te moeten ophangen van de nietigheid van alle wae* reldfche grootheid, pracht, en eer. van zon. Hoe vindt gij dit gezicht, Baron ! daar ligt nu de aanzienlijke man aan de zijde van eenen geringen matroos, dezelfde baar benam hun te gelijker tijd het leven. de baron. Hoe akelig! hoe naar! ik ben mij zelfs niet meer, mijne hairen rijzen van ontzetting te bergen t de secretaris. Ik ben meer dood dan leevend , ongelukkige fehepfels!moest gij hier,bijna voor den mond der haven, uw dierbaar leven derven! van zon. Wie weet of hij hem , die daar nu ontzield naast hem neder ligt, wel ooit verwaardigd heeft om zijn morgen groet, met een morgen groet te beantwoorden , wie weet, of hij trots op zijne geboorte hem niet met een oog van verachting heeft aanfehouwd, en zie daar, nu ligt hij daar aan zijne zijde, en binnen weinige uuren zal hij naast zijne zijde in een en het zelfde graf worden neder gelegd om eens weder op te Baan en ïe verfchijnen voor den Schepper der menfchen, den Rechter van Hemel en aarde. ——- Wat  3a DE LAND-JONKER Wat kan het hem nu baaten, al bezat hij aïfe de fehatten van eenen croesus , al was zijn geilacht het oudfte der aarde, al hadden alle Volken hunne kniën voor hem geboogen, al had hij als een magtige beheerfcher den Scepter gezwaaid over alle de bewooners der waereld! zie daar, daar ligt hij nu neder — gevoelloos neder! De Baron weende bitterlijk, nooit had hij een dood mensch gezien, alles nu wat hij zag, het verfchriklijk onweder , de verbolgene en hevig ruifchende Zee, een akelig fchipbreuk , het verdrinken van zoo veele ongelukkigen , welke te vergeefsch om bijftand fmeekten, dit alles had zoo zeer zijn ziel en ligchaam gefchokt, dat van zon raadzaam oordeelde , zoo dra mogelijk naar het Dorp te rug te keeren. Met de grootfte moeite klom de Baron de fteile duinen weder op , zijne kniën beefden, zijn verbleekt gelaat droeg de kenmerken van het geen 'er in zijn ziel omging, hij durfde van zon niet aanzien, hij herinnerde zich, hoe zeer hij in de tuinen van het Kafteel op zijnen Adel had gepocht, en met verachting had neder gezien op alle menfchen die aan geene Edellieden hunne geboorte verfchuldigd waren. Om deze akelige tooneelen zoo veel mogelijk uit zijn ziel te verbannen , wilde hij terftond vertrekken y hij gebood het rijdtuig te laaten infpannen; hier op reeden zij, voor een groot gedeelte in den donker, al zwi> gende en zuchtende voort „ en kwamen eerst tegen den nacht voor de poorten van Alkmaar. AG T»  VAN BLANKEN HEI M. 33 AGTSTE HOOFDSTUK. I VERTREK VAN ALKMAAR NAAR. DE BEVERWIJK EN HAARLEM. -IViettegenftaande de Earon bijna den ganfcheu ■ nacht van verdronken menfchen had gedroomd, en hoe hij zelve zich onder die geenen bevond, die zich op den grooten mast hadden vastgebonden , en op de onfttümige golven door den florm ginds en herwaards was geflingerd, ontwaakte hij echter, fchoon wat vermoeid, in een zeer goed humeur. Toen hij op ftond, hadden zijne reisgenooten reeds eene wandeling gedaan, om dat geene, het welk zij nog niet gezien hadden, te bezichtigen. Met het fchoonfle weder reeden zij naar Beverwijk, alwaar zij beflooten het middagmaal vroegtijdig te houden, en terwijl het zelve in gereedheid gebragt werd, eens rond te wandelen. De Baron vond dezen oort^alleraangenaamst, hij verzekerde, dat hier -veel te jaagen was, dewijl hij veele haazen- en hondenpooten in het zand ingedrukt zag. Na in haast wat gegeeten te hebben , poedde men zich naar Haarlem om nog dien delfden avond eene goede wandeling in den Hout e kunnen doen. Ten vijf uuren ftonden zij reeds [til in dat vermaaklijk Bosch voor een der beste Logementen. H. DEEL. C JJct  34 DE LAND-JONKER Het was Zondag; het fraaie weder had honderde inwooners van Amfterdam, die geduurende eenigen tijd geene boomen gezien hadden, uitgelokt om derwaarts te rijden of te vaaren : alle kamers waren opgevuld, het grootfte gedeelte za: nog voor het huis op het plein. De reizigers Honden zeer verwonderd hier zoo veele menfchen te zien, zij meenden, dat de kermisvreugd hen allen derwaarts had gelokt. Rij het uitflappen uit het rijdtuig, waren aller oogen op den Raron , zijn Secretaris, en zijnen onhandigen knecht gevestigd: elk een fcheen zijn buurman ftilzwijgend te vraagen, wat dit toch voor wonderlijke menfchen waren, van zon merkte dit wel ras op , en eene zekere, hij wist zelfs niet welke gewaarwording (zou het niet die der eigenliefde geweest zijn) deed hem bloozen. In de daad het kapfel en de kleeding van onze twee helden was altoos helagchelijk, gelijk wij meer dan eens te kennen gegeeven hebben, maar dan wel voornamentlijk, als zij reisden. Na eenige ververfchingen genoomen te hebben, deeden zij eene aangenaame wandeling: de Baron was verrukt over het geen hij zag, hij vond eenige buitenplaatfen zeer fraai, en fcheen tot zijn leedweezen te bemerken, dat zijn Kafteel in geene vergelijking koomen kon met deze prachtige, en met zoo veel fmaak aangelegde Lusthoven. Vermoeid keerden zij naar het Logement te rug; zij foupeerden in eene ruime Zaal met eenige lieden van verfchillenden rang, welke hier ook hun  VAN BLANKENHEIM. 35 hun intrek genoörrrert hadden Om eenige dagen door te brengen. In 't eerst fprak men over verfchillende onderwerpen, ten laatften over Haarlem: een oud deftig man, welke naast den Edelman zat, beweerde, dat 'er geen Stad in de Nederlanden gevonden wierd,waar de' Burgerij, van de oudfte tijden af aan , meer dappere daaden voor de vrijheid had verricht dan die van Haarlem ; dat zelfs de vrouwen zich eenen 011= fterfelijken roem hadden verworven, toen zij onder het geleide van de beroemde kenau Hasselaar zich manmoedig hadden verzet tegen de godlooze bende der Spanjaarden, door den gevloekten alva aangevoerd. De Baron veinsde dit ganfche geval zeer wel te' weeten, fchoon noch hij, noch zijn geheimfchrijver ooit geweeten had, dat 'er ooit één Spanjaard ih Nederland was geweest, en geen van beiden ooit den naam van eene kenau Hasselaar had hoo» fen noemen: hij gaf echter met eene vrijmoedige ftern, die door de Zaal klonk, te kennen, dat hij even als zijn Vader zaliger van gevoelen was,^ dat 'er voor het menschdóm niets verderfelijker kon gevonden worden dan de Vrijheid, en niets gelukkiger dan de Slavernij; De ooren en oogen van alle de aanweezigéh werden als door één koord naar den fpreeker van zoodanig eene paradox toegetrokken, elk een gaf I om ftrijd' te kennen, dat hem niets aangenaainer' j zijn zou, dan hem zulk eene verfchriklijke ftelI 'Iing met goede bewijsredenen te hooren fcaaven j È 2 dat  3« DE LAND-JONKER dat hij dan wel een wonder zijn moest der welfpreekendheid, indien hij zich in ftaat bevond, om dat geene te loogenftraffen, dat in de harten van alle menfchen en dieren, was gegraveerd. De Baron verontfchuldigde zich voor dit maal, dewijl hij vermoeid was van de reis ; doch hij beloofde den anderen dag na den maaltijd daar over een wijdloopig gefprek te zullen houden. Dan verzoeken wij u ten minften op het vriendelijkfte, oude Heer! (zij bedoelden den ouden deftigen man, die naast den Edelman zat) om voorloopig eens het tegendeel te beweeren, en kortelijk te zeggen, welk een heil aan het menschdom door de Vrijheid wordt aangebragt. De oude Héér verontfchuldigde zich ook, hij zeide, dat hij daar op nooit met opzet gedacht bad, dat hij zich nu niet zeer vlug bevond, dat hij te finaakelijk had gegeeten; doch niets kon baaten; zij zeiden eenpaarig,- dat zij veele bewijzen hadden van zijne welfpreekendheid en kunde, en baden hem, dat hij hun dat niet zou weigeren; de vrouwen zelfs drongen 'er fterk op aan, en nu zou hij onwelleevend gehandeld hebben, indien hij zich nog langer had laaten bidden. Zoo gijlieden in de daad begeert, zeide de oude Heer daar op, dat ik eene korte redenvoering •houde, zal ik aan het einde van de tafel gaan ■Baan , om dus mijne geëerde toehoorders beter gelegenheid te geeven, om mij te verftaan, en dewijl gijlieden toch volftrekt verkiest, dat ik •ow de Vrijheid, fpreeke, zal ik mijn onderwerp in  VAN BLANKENHEIM. 37 in twee dcelen verdeelen, en eerst trachten te betoogen: hoe groot een gefchenk de waare Vrijheid voor het menschdom zij; en vervolgens welk eenen invloed dezelve hebbe op de vermogens van den geest. NEGENDE HOOFDSTUK. OVER DE VRIJHEID EN DER.ZELVER INVLOED OP DE VERMOGENS VAN DEN GEEST. Allen menfchen, den rijkften, en den armften, den wijsten en den ongeöeffendlten, is eene zucht tot Vrijheid ingefchaapen, deze wordt met hem gebooren, en vergezelt hem tot in het graf. Deze zelfde begeerte naar dit edelst gefchenk der Godheid is niet alleen den mensch, maar zelfs "het verflindend gedierte ingeprent; geeft het alles wat het kan verlangen, omringt het met eenen grooten overvloed der keurigfte, en der meest geliefkoosde fpijzen , befchut het tegen de koude en de ongemakken van een geitreng of vochtig jaarfaifoen, niettegenftaande dit alles knelt hun het gehaate juk der flavernij, zij reikhalzen zonder ophouden naar de Vrijheid, zij lijden liever honger en koude in de bofchen, zoo zij maar vrij kunnen omzwerven, dan geklonken te worden aan" een keten in den gelukkigften ftaat des overvloeds. C s Maar  $8 DE LAND-JONKER. Maar dewijl ik meermaalen befpeurd heb, dat zeer veele menfchen geen recht begrip hebben, waar in de waare Vrijheid beftaat, en veele ongeöeffende dezelve in hunne gedachten met losbandigheid verwisfelen, zal ik voorn aanmerken, dat niemand kan gezegd worden Vrij te zijn, die een afkeer heeft van de betrachting der deugd, die niet met blijdfchap zijn pligt betracht, en de wetten , niet uit flaaffche vrees gehoorzaamt , maar uit overtuiging, dat zij heilzaam zijn voor de veiligheid en het geluk der Maatfchappij. Daar de waare Vrijheid dus zulk eene groote, zulk eene begeerlijke fchat is, behoeft men zich niet te verwonderen , dat zoo veele millioenen menfchen op dezen aardbodem zoo veele gevaaren hebben willen dooiftaan om deze waare, en pp goede gronden gevestigde Vrijheid deelachtig te worden: dat zij liever duizend doodep hebben willen llcrvcn, dan hunne halzen onophoudelijk bukken onder het juk van wreede overheerfchers. Niemand, die eenige kennis heeft van de gebcurtenisfen der waereld, die de gefchiedenisfen der Jooden, der Grieken, en Romeinen, van de Volken van Europa, en van ons dierbaar Vaderland heeft geleezen, kan onbewust zijn, welke gevaaren het menschdom, het welk dit edel gefchenk der Godheid moest misfen, heeft durven trotfeeren: Ja niemand zou zelfs geloof kunnen flaan aan alle de wonderen van dapperheid, welke door de Griekfche en Romeinfche Schrijvers zijn opgetekend, indien hij nu zelfs niet eene eeuw  VAN BLANKENHEIM. 39 eeuw beleefde, waar in het grootfte Volk van Europa in weinige jaaren meer voorbeelden van dapperheid en beleid heeft gegeeven, dan bijna alle de gefchiedverhaalen der oude Volken te famen. Nogmaals: welk een voortreflijk gefchenk des Hemels moet de Vrijheid niet zijn, daar alle menfchen der waereld, die niet door eenen al te lang duurenden vreede, door weelde , werkeloosheid, en bijgeloof geheel zijn uitgedoofd,en in lafhartige en vreesachtige vrouwen veranderd, alles aan derzelver bezit volvaardig opofferen. — En te recht: het ganfche geluk van den mensch hangt hier van af; wat baat het hem , al bezat hij alle de fchatten der waereld als hij de Vrijheid moet derven ? is hij niet altoos beducht voor zijn eigen lot? voor dat van zijne dierbaare panden? is hij niet geftadig bevreesd, dat hem zijne goederen zullen worden ontvreemd? zijne bloedverwanten ftrafloos beleedigd, weg gefleept? onteerd? vermoord? ziet hij niet dezen onrechtvaardig vervolgen? geenen uit zijn Vaderland verbannen ? — En altoos ziet hij nog treuriger in het toekomftige in , hij kent het hart der dwingelanden , het welk langs zoo meer flegter wordt door verderfelijke voorbeelden van nabuurige dwingelanden. . Doch heeft hij eens zijne Tyrannen, die zijne ouders, die hem zeiven, en zijne vrienden zoo langen tijd ftrafloos onderdrukt hebben, manmoedig ter neder geveld, zijn 'er eens billijke wetten gemaakt, dan kan hij gerust genot hebben van C 4 zijn  aö DE LAND-JONKER. zijn leven, ongeftoord zijnen arbeid verrichten en zonder vrees een wettig eigenaar blijven van die goederen, welke hij door zijne vlijt of die van zijne voorouders, op eene rechtvaardige wijze, heeft verkregen. •Welk een inVloed vervolgens heeft deze Vrijheid niet op de vermogens van den Geest! Nooit werd een groot vernuft in den drukkendften ftaat der Slavernij gevormd; niets bluscht de vermogens der ziel meer uit dan de overheerfching , waarde mond van elk verftandigen en deugdzaamen door vervolging, door fchrik, door gevangenis en ketenen wordt toegeflooten, waar een geöeffend vernuft gevaarlijk wordt geoordeeld voor den Staat, waar lafhartige vleiers , in domheid en wellustweggezonken, alleen tot eereposten worden verheven , en elk braave daarentegen, in eene akelige eenzaamheid omzwervende, vervolgd wordt en gehaat van allen die de misdaad en ondeugd als eene Godheid eerbiedigen. De fchranderfte dwingelanden wisten ook zeer wel, dat de beöelfening van den geest gevaarlijk Was voor hunne onwettige heerfchappij: zij hebben dus altoos zoo veel in hun vermogen was zorg gedraagen , dat de middelen om zich te oeffenen en de jeugd wel te onderwijzen, werden belemmerd, of geheel uit den weg genoomen. En wat zou het ook gebaat hebben , al was iemand nog zoo geleerd, indien hij niet aan het geval eene hooge geboorte was verfchuldigd ? In Landen daarentegen, alwaar de Vrijheid op den throou zit.  VAN BLANKENHEIM. zit, ftaat de weg naar eer en roem voor een ieder ,open; door geene geboorte, door geene fchaueu wordt iemand tot den hoogden rang verheven, maar door groote daaden , door deugd , verdand , en geleerdheid. Wilt gij bewijzen hebben van den invloed der Vrijheid op de vermogens van den geest, zoo laat ons nafpeuren, waar de voortreflijkfte mannen , welke ooit de Zon aanfchouwde, zijn gebooren, waar zag homerus het licht? waar so- pholes, euripides? Waai' socrates , plato , pericles en andere der beroemdfte Grieken? waar is virgilius , waar is horatIus gebooren'? waar cicero en andere groote mannen der Romeinen ? was het in een onderdrukt land, behcerscht door fnoode dwingelanden ? of in de Vrije Gemeenebesten van Griekenland en Rome? De Redenaar zou nog verder zijn voortgevaaren, indien 'er niet op eens onder de gasten een groot gelach was ontdaan. De Baron kon, zoo als wij boven meermalen gezegd hebben , naar geen wijdloopig gefprek langer dan vijf minuuten met aandacht luisteren, of hij werd door het een of ander voorval afgebrooken. De daap had nu dezelfde uitwerking: na dat de Redenaar wat gefprooken had , begon hij op zijn arm te leunen, en na eenige feconden in deze pofitie te hebben doorgebragt, doot hij zijne oogen, en diep kort daarop gerust in; ongelukkig glipte zijn arm van de tafel af, de Baron verloor de balans, en Hortte met zulk een finak op den grond neder, da{ C 5 zij-  |& DE LAND-JONKER. zijne nabuuren van fchrik wel twee voeten hoog opfprongen. Van de eerde ontfteltenis bekoomen, en ziende , dat de Newtoniaanfche aantrekkingskracht niet veroorzaakt was geworden door de vallende ziekte of door eene beroerte, maar, op eene zeer natuurlijke wijze, door den flaap, trachte elk om ftrijd zijne even gevoelde onaangenaame gewaarwordingen, door een vrolijke lach te vergoeden. De Baron was eenigen tijd wezenloos, en durfde uit fchaamte naauwlijks boven de tafel weder oprijzen; eindelijk echter kwam hij, opgeholpen -door zijn Secretaris, weder voor den dag, men verblijdde zich boven maate, dat hij 'er zoo ongekwetst van af was gekoomen; men bedankte vervolgens den Redenaar voor zijn aangenaam vertoog, en men betuigde zijn leedweezen, dat hij door dit toeval in het fraaijfte gedeelte van zijne redevoering was geftoord. üe Redenaar beloofde zijn Bof te zullen vervolgen, zoo dra de Baron, volgens zijne belofte, des anderen daags zou hebben aangetoond : het groot geluk en voordeel, het geen door eene drukkende Slavernij aan het menschdom wordt aangebragt. Dit werd eenpaarig goedgekeurd, en daar op vertrokken alle de gasten , elk naar zijn (kapkamer. Van zon volgde den Edelman,en verzocht om hem nog één oogenblik te mogen fpreeken. Zijt gij waarlijk van fins, mijn Heer ! volgens uwe herhaalde belofte eene dusdaanige redenvoering te hou-  VAN BLANKENHEIM. 45 houden? Met geene gedachten, antwoordde de Baron , ik wenschte zulks van harte , maar ik weet, even zoo min als een eerstgebooren kind, waar mede ik beginnen of eindigen zou; doch ik Beun op uwe hulp, wees nu zoo goed eene kleine verhandeling over deze Bof voor mij op te Bellen, ik zal mijn uiterfte best doen, dat ik ze coulant kan leezen. Dit zou even zoo onzinnig zijn, zeide de Heer van zon , als of ik wilde beweeren, dat 'er voor den mensch niets nadeeliger ware dan de gezondheid , of fpijs en drank. — Wat dan gedaan? — ik voor mij zou u raaden morgen vroeg, zoo ftil mogelijk, naar Leijden en vervolgens naar den Haag, of Rotterdam te vertrekken, eer dat het overig gezelfchap ten voorfchijn koomt; dit keurde de Baron bijzonder goed. Zij ftonden dus vroegtijdig op, en de Edelman floop, even als of hij een groot gedeelte der filvere lepels en vorken in zijn zak had geftooken , het Logement uit. TIENDE HOOFDSTUK. vertrek van haarlem naar leijden. Dewijl de Baron dikwils had laaten blijken, dat hij ook eens gaarn in een fchuit wilde vaaren , had van zon de roef naar Leijden laaten afhuu- ren:  '4*r DE LA ND-JONKER. ren: zoo dra ze in dezeive getreeden waren, en de Edelman, ongewoon aan zulk een reismachine meer dan driemaal deerlijk zijn hoofd had geftooten , verzocht een wel gekleed jong Heer een plaatsje, dewijl de fchuit zelve, of het zoogenaamde ruim overboodig vol was. Dit werd hem vergund. In het eerst fprak men van wederzijden weinig, barend zuchtte, en verbleekte zoo dra hij de roef in trad, de beeltenis van zijne ontrouwe charlotte zweefde nog geftaadig voor zijn geest; van zon, welken hij op zijn morgenwandeling door Alkmaar tot zijn vertrouwden gemaakt, en het ganfche voorval met dat meisje had verhaald, bevroedde zeer ras de reden, en zocht dus door vrolijke gefprekken zijnen reisgenoot van die gedachten af te trekken. Na verloop van een -groot uur werd het gefprek algemeen: de onbekende Heer, die volgens zijn gezegde in den Haag als Advocaat practifeerde , was een geestig wel opgevoed man en zijn gezelfchap overwaardig. De Baron ftond verftomd, dat hij overal, waar hij maar kwam, zoo veele menfchen van kunde en beleezenheid ontmoette. Onder anderen fprak men van Academiën , Profesforen , en andere geleerden; de Advocaat vroeg of de reizigers geene nieuwsgierigheid hadden om het merkwaardige te Leijden te zien, en eenige geleerde mannen aldaar te ontmoeten. De Hemel bewaare mij, riep de Baron uit, na zijn bas ftem ten minden een octaaf hooger opgehaald te hebben, ik heb een natuurlijk, een ingefchapen afkeer  VAN BLANKENHEIM. « keer van alle geleerdheid, en ik zie, op mijn eer, duizendmaal liever een Rheebok op den loop, dan een geleerden in zijn kamer , ik heb ondervinding van dat volkje, daarom kan ik den naam van Utrecht niet hooren noemen , of alle die Hoog geleerde knaapen weemeien voor mijn gezicht even als in een toverlantaarn. Gij zijt van mijn Volk , oude Heer ! riep de Advocaat uit (die hier in 't voorbijgaan gezegd, zoo als wij naderhand toevallig gehoord hebben, zijn tijd op de Academie meer had toegewijd aan het fpel, den wijn , en aan de bevallige Priesteresfen der Godin van papiios, dan aan themis , en om die reden altoos met verachting door de Profesforen was behandeld) Gij zijt van mijn Volk, ik haat ze als de pest. Om dat ze wat meer geblokt hebben dan ik en mijns gelijke , verbeelden zij zich , dat zij Goden der aarde zijn: en hoe veelen echter heb ik onder die beroemde geleerden niet gekend, die buiten hun vak te zot waren om voor den D .... 1 te danfen, of met al hun geleerdheid hun flecht hart, dat vergald was door allerlei ondeugden, niet konden verbergen. Als ik u niet verveel, mijn Heer! zal ik 'er eenige Baaltjes van opgeeven; doch naamen zal ik zorgvuldig verzwijgen, om dat eenige nog leeven, en van andere, reeds geftorvenen, hunne achtingwaardige kinderen, die verftandiger zijnde dan hunne Vaderen, om derzelver zotheid niet moeten veracht of gelaakt worden, dat zou hard zijn.. Contrarie, mijn Heer! contrarie, antwoordde  4* DÉ LAND-JONKER de de Baron, uw verhaal zal mij vermaak doerL dit is koorn op mijn molen. Zoo dra de Advocaat met een vrolijk en triumphant gelaat een aanvang zou maaken met een zwart register van gebreken der Geleerden op te hangen, en zich dus nogmaals eens te wreeken voor al het kwaad, dat zij hem, naar zijne gedachten, in zijne jeugd hadden aangedaan, trad de Schipper binnen, die op eene befcheidene wij-ze om de vracht verzocht: naauwlijk was deze vertrokken of hij begon aldus. ELFDE HOOFDSTUK. GROOTE GEBREKEN DER GELEERDEN.- Mijn Vader was getrouwd met de Zuster van een beroemd Hoogleeraar op een der vermaardfté Academiën van ons Vaderland, door dezen braaven en wijzen man fwant dit was hij in de daad) had mijn Vader, en naderhand ik zelve, toen ik Wat ouder was geworden, gelegenheid om veele geleerde mannen aan zijn huis te ontmoeten, en van nabij te leeren kennen. In het begin had'ik, zonder onderfcheid, voor hun allen de grootlte achting: maar naderhand van tijd tot tijd de beIachlijke gcwoontens, de domheid in algemeene zaaken des levens, en de ondraaglijke eigenliefde Van veelen kerende kennen, begon ik hen allengs-  VAN BLANKENHEIM. 4? lengskens even zoo te verachten, als ik hun te vooren eerbiedigde. Ik wil nu niet fpreeken van zotte gewoontens van zeer veelen, voornamentliik onder het Budeeren, ik zou hier wijdloopig kunnen zijn, doch ik kan niet nalaaten, 'er iets van te zeggen: ik heb een beroemd man aan een werk zien arbeiden , dat de verwondering van Europa tot zich heeft getrokken, die onder zijn Budie niets anders deed dan geftadig op een ijvooren vouwbeen bijten , en wel met zulk een kracht, dat ik in zijn afweezen, meer dan duizend deuken zijner tanden telde, welke duidelijk daar op Bonden ingedrukt, en naar maate h'rj eenen gelukkigen inval kreeg , naar die maate beet hij met meer geweld. Een ander van mijne bloedverwanten kon niet werken zonder geftaadig op zijne nagels te bijten, en dit nam toe naar maate hij een gewigtiger Buk onder handen had: het viel hem eens te beurt, dat hij eene plegtige redenvoering moest opftellen; hij ging met ijver aan den arbeid, in weinige weeken was dezelve voortreflijk bewerkt; doch naauwlijks had hij het geliefkoosd woordeke dixi ter neder geplant, of zijne ongelukkige nagels waren alle tien tot aan den wortel toe afgeknaagd , en zonder eenige hoop dat zij ooit weder zijne vingeren zouden verfieren. Hoe breedvoerig zoude ik niet kunnen fpreeken over hunne zonderlinge kleeding, vooral wanneer zij op hunne ftudeerkamer zitten , en meenen het oog der  4* DE LAND-JONKER der waereld geheel ontrokken te zijn; ik zal hier van flechts een voorbeeld opgeeven. Een zaak van groot aanbelang noodzaakte mij,niet lang geleden, om eèn geleerd man raad te pleegen; onpasfelijkheid bekttede hem naar beneden te koomen, ik werd dus verzocht mij naar boven naar zijn kamer te begeeven. Hier zat de vermaarde Rechtsgeleerde tusfchen hooge en omgekromde reiën van boeken , even als in een Doolhof in het midden van een groot vertrek: zijn hoofd praalde met eene langwerpige rood lakenfe muts; eene zoogenaamde cabaalpijpverfierde zijnen grooten mond: over eene donkere, zwaar weegende japon hing een Chitfe fchoudermantel; zijne heupen waren tegen de koude befchut met eene witte baaije vrouwen onderrok: een groote witte kat, of liever een kater, omtrent welken , om niet uithuizig te worden, de grootfte wreedheid was gepleegd , die ooit eenen rechtfchapen kater kan aangedaan worden , zat plegtig aan zijn rechte hand te fpinnen met een veel meer vergenoegd gelaat dan zijn meester zelfs: de geleerde man verzekerde mij, dat dit dier , met welk hij federt eenige jaaren gemeenzaam had omgegaan, menfchen verftand bezat, en zoo ftichtelijk wa/s, en zedig in zijnen ganfchen handel en wandel, dat hij, wanneer hij bad, altoos met den grootften eerbied zijne groene oogen toekneep. Ik verklaar u op mijn eer , dat ik om zijne wanvoegelijke geftalte en gezegden mij niet van lagchen kon ont-  VAN BLANKENHEIM. A9 onthouden, ook verborg ik voor hem de reden niet , echter kan ik duidelijk bemerken, dat hij federt die ontmoeting mij niet meer zoo Berk genegen is als te vooren. Men moet infchikkelijk zijn omtrent alle kwaade gewoontens , zwakheden , en gebreken van alle menfchen, indien de oorzaak daar van in de opvoeding alleen te zoeken is , en niet .in een bedorven hart ; want de gebreken der ziel zijn , naar mijne gedachten , onverfchoonlijk. Wat baat toch al die geleerdheid? wat baat het geftaadig letterblokken ? wat baat het al had men alle de boeken der waereld herleezen ? wanneer het hart niet verbeterd wordt, wanneer een geleerde Hechter, ongevoeliger , en onmenschlijker is dan de geringde, de verachtBé der bedelaaren ? Hoe veelen heb ik 'er gekend, en ik ken ze nog heden, die zoo groot eene eigenliefde bezitten, dat zij-Berk arbeiden, niet om eenig nut aan het menschdom toe te brengen, maar oni daar door voedfel te geeven aan hunne nooit te verzadigen eigenliefde. Van hier ontftaat bij veelen die verachting van andere menfchen, die gewoonte om alles wat zij leezen, hoe fchoon, hoe fraai ook, met verfmaading weg te werpen, enkel uit afgunst, dewijl zij vreezen, dat hunne roem en eigenliefde eenigfins zou lijden door eenen anderen den verdienden lof te geeven, of uit fpijt 5 dat zij het zelfs niet hebben gefchreeven. Deze zelfde eigenliefde is ook eene voornaame reden * dat de ftudeerende jeugd veeltijds weinige vorde- II. DEEL. D iïHi  5o D.E LAND-JONKER. ringen op de Academiën maaken kan. Veele Hoogleeraaren beöogen in liet geeven van hunne lesfen, niet het nut en de vorderingen der jeugd , maar hunne eigen lof en roem. Worden de Studenten niet veeltijds overbluft door, in een klein uur, honderde boeken met hoofdituk en bladzijde te hooren aannaaien, die de Leeraaren zelfs, voor een groot gedeelte, even zoo min geleezen hebben, als die geenen ze ooit leezen zullen die deze Catalogus dagelijks tot walgens toe moeten aanhooren ? Het gaat hier mede als met veele Predikanten, die geene RofTea behandelen nuttig voor hunne Leeken ; maar waarin hun vernuft of geleerdheid, tot voldoening van hunne eigenliefde, kan uitfchitteren; of die hunne Gemeente niet trachten de verbeteren , en hunne ingekankerde vooroordeelen zoeken tegen te gaan, maar zich, om hunne eigenliefde te voldoen , volkomen fchikken naar den fmaak van 'hunne Hoorers, en dus fchandelijk voortgaan met de harten der menfchen voor altoos te bederven. Is een braaf eerlijk man de ongelukkige opvolger van zulk eenen eigenbelangzoekenden Volksprediker , wil hij zijn pügt betrachten , en niet zondigen tegen zijn kloppend seweeten , en de gebreken van zijne Hoorers geflSadig voor oogen Rellen , weldra is hij veracht , sehaat , en hij heeft binnen korten tijd geene anderen van zijne Gemeente in zijn Kerk als eenige weinige, braave, onbevooroordeelde menfchen, die zijne welmeenende lesfen. het minst behoeven. Ik  VAN BLANKENHEIM. 51 Ik heb Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid gekend , beroemd wegens hunne beleezcnheid en uitwendige Godsvrucht , die wars van alle verdraagzaamheid , gezwooren vervolgers waren van alle Christenen, die met hun in eenige gevoelens verfchilden. Hoe veelen zijn 'cr niet, om nu tot iets anders over te gaan , zelfs onder de voornaamfte Geleerden , die, tegen de infpraak van hun hart, een vrouw getrouwd hebben , die zij , zoo zij geene rijkdommen bezeten had , even zoo zeet zouden verachten en ontwijken , als alle menfchen haar om haare trotsheid , eigenzinnigheid , of ondraaglijk humeur om ftrijd Verfmaaden en vlieden. En wat toch bedoelden zij hier anders mede, als om, te gelijk met eene lekkere tafel, en wel voorziene wijnkelder, hunne hoogmoed en eigenliefde ook door het verzamelen van eene kostbaare en talrijke Bibliotheek te vleien'? Veelen van hun, doordeeze,in de daad fchandelijke, doch zoo het nu toefchijnt, door voorbeelden geoorloofde misdaad, rijk geworden geleerden, heb ik met eigen oogen gezien, dat hunne bloedverwanten , doch behoeftige bloedverwanten, geheel verloochenden, en-hun met eene koele houding van hunnen dorpel weerden." Ik heb braave Studenten gekend, welke nu inden rang der eerfle Geleerden van ons Vaderland uit* fchitteren, welke vermaagdfehapt waren aan een vermaard Hooglceraar, doch welkers ouders juist niet in de gelegenheid waren hun zoo te Örearo D 2 en  $% DE LAND-JONKER en te onderhouden, als overeenftemde met de gewoone pracht van hunnen bloedverwant. Deze deugdzaame, vlijtige, verftandige jonge lieden werden door den trotfchen man, niet als naastbeftaande, maar als lieden verre beneden hem behandeld; toen zij na het volbrengen van hunne Studiën eenige aanbeveeling nodig hadden , en hem daarom verzochten, weigerde hij zulks onder allerlei voorwendfels om niet in de noodzakelijkheid gebragt te worden, deze uitmuntende jongelingen in zijne brieven van aanbeveeling openlijk voor zijne naastbeftaanden te erkennen. Zijn 'er ook niet veelen, die aan hunnen arbeid, en aan de zucht om door het uitgeeven van geleerde werken een naam te maaken, zoo zijn overgegeeven, dat zij hunne braave echtgenooten, welke zij uit waare liefde trouwden, geheel veronachtzaamen, zonder 'er zich op toe te leggen haar leven eenigfins door hun gezelfchap 9 door vervrolijkende en opbeurende gefprekken te veraangenaamen ? die de „ pligten van bloedverwant, van vriend, van burger geheel verzuimen, en hunne kinderen, aan welke zij in ftaat waren eene voortreflijke opvoeding te geeven, op eene laakbaare wijze verwaarloozen. Zijn 'er niet anderen , die jaaren tang lesfen gaven over de zedckunde , over den moed, de grootmoedigheid, de rampen der waereld , den dood en de onfterfelijkheid der ziel, die zich lafhartig op hunne ziekbedden gedroegen , en al tfidderende en beevende hunnen laatften adem uit- biie-  VAN BLANKENHEIM. 53 bliezen? — Zoo derft de beroemde man, die alles heeft geleezen , het welk in dat vak der geleerdheid ooit gefchreeven is, en een gemeen foldaat, die naauwlijks leezen of fchrijven kan, wiens handen en voeten door de vijandelijke fa» ■bels' zijn afgekapt , klaagt naauwlijks , zijne oogen volgen de hand en het ijzer van den Heelmeester. Een van zijne kameraaden, die den dood om eene geringe misdaad moet ondergaan, werpt den blinddoek van zijne oogen met verachting weg, met flaarende blikken befchouwt hij de gelaaden geweeren en de gefpannen haanen, met een onverfchrokken gelaat, en zonder te verbleeken, ja dikwils nog fpreeken de , valt hij zieltoogend op den grond ter neder. Het geen mij nog het meest heeft getroffen moet ik hier nog ten flotte bij'voegen, want meer andere voorbeelden moet ik nu met dilzwijgen voorbij gaan, dewijl ik zie, dat wij niet ver meer van Leijden af zijn. Dikwils was ik in gezelfchap van eenen, door zijne fchriften beroemden geleerden, een zeer gegoed man, en zoo naauwgezet , dat hij door eene zekere foort van menfchen, die door den fluier der uiterlijke vertooning of niet kunnen doorzien, of denzelven fchrocmen op te ligten, voor eenen Heiligen gehouden wordt. Deze Heilige , wiens gebrek echter verfoeilijke gierigheid is, heeft eene aangehuwde moeder, eene weduwe van meer dan tachtig jaaren, eerbiedwaardig door haare grijze hairen, en door haare rampfpoeden, D 3 wel-  f4 DE LAND-JONKER weifee zij van haare eerde jeugd heeft moeten ondergaan. Deze eeiizaame , deze verlaaten moetier heeft van zich zelve naauwlijks zoo veel, dat Zij zich het nodige -kan bezorgen: na den dood van haaren braaven echtgenoot verfterkte of laafde geene verkwikkende fpijs of drank haar uitgeteerd ligchaam. Wat doet nu de beroemde Geleerde? hij geeft Immers dagelijks, of weeklijks giften aan onbekende armen, en eene moeder heeft immers de voorkeur boven deze vreemden? zou hij dan zijtie moeder niet bijflaan ? zou hij haar in haare eenzaamheid niet vertroosten? haar alles geeven wat zij bij het noodzakelijke ook tot haare verkwikking nodig heeft? geenfins — reeds zijn 'er jaaren verhopen, dat haar geliefde man haar dooiden dood werd ontrukt, en in alle die jaaren ontfing zij van haaren Zoon nog niet de waarde van eenen ftuivér; de ongevoelige floot zonder aandoening de uitgeftooken, de beeveude hand van zijne moeder weg, die dorre, bleeke, reeds half geftorven hand van eene moeder, die al weelende van haar kind eenen geringen onderftand' affmeekt. ó Hemel! riep het gezelfchap , als uit eenen mond, uit 'er is voor mij in deze wae¬ reld geen geluk meer, voegde de Advocaat daar bij, indien ik de waarheid niet fpreeke, ik ken hem, ik ken ook zijne braave moeder. Dien vervloekten hond, fchreeuwde de Baron Uit, (terwijl hij met zijn hand op de lange fmal- le  VAN BLANKENHEIM. 55 Ie roeftafel floeg, dat het blaauwe blikke potje ftond te draaijen als een tol,) dien vervloekten hond, als het Domine zaaymannius deed, ik fchopte hem onder zijn g.t, dat hij mijn Pastorij uitvloog als een kiewiet, want ik heb de vrije Collatie. Het viel van zon , welke de grootfte achting had voor waare geleerdheid , en voor braave geleerde mannen, al te moeilijk om hier op geheel ftil te zwijgen; ik wil wel bekennen, zeide hij, dat gij een akelig tafreel van gebreken, waar aan geleerde lieden ook onderhevig zijn, hebt opgehangen , en ik weet bij ondervinding, dat het, helaas! maar al te waar is; maar, om dat 'er fommige Geleerden gevonden worden, die groote gebreken hebben, en veele dwaasheden begaan, moet gij daar uit niet opmaaken, dat daarom alle Geleerden aan zulke ondeugden onderhevig zijn: om dat 'er veele dronkaarts gevonden worden, zult gij ons echter niet willen overreeden, dat Wij ons ook aan het onmaatig drinken van fterke dranken te buiten gaan. — Neen, ik ken een zeer groot aantal van Geleerden van allerlei rang en ouderdom, die de zegen zijn der Maatfchappij, de vertroosting en bijftand hunner bloedverwanten , en vrienden, en de vreugde op alle plaatfen, waar zij zich ook maar vertoonen; die zoo veel in hun vermogen is, door hunne ftudie niets anders begeeren uit te werken dan het geluk van het menschdom in 't gemeen, en dat van alle die geenen, waar op zij eenige betrekking hebben, in D 4 _  56 de land-jonker. 't bijzonder, zoo als hij dit gezegd had, kwamen zij aan het, bij alle de uitlanders voor* ïiamentlijk, zoo zeer beroemde Leij.ien aan. twaalfde hoofdstuk, leyden. Van zon deed alle moeite om den Edelman over te haaien, dat hij eenen nacht te Leijden vertoefde, om al het merkwaardige der Stad, en < derzelver omtrek te bezichtigen; eigentlijk om de waarheid te bekennen, meer om zich zeiven, als wel om den Baron daar mede vermaak aan te doen. Hij had, eenige jaaren te vooren te Leijden geftudeerd, nooit aanfchouwde hij die Stad weder, alwaar hij in zeer veele opzichten de~gelukkigfte jaaren van zijn leven had doorgebragt, of hij gevoelde eene gewaarwording, die niet ongelijk is aan de ontmoeting van een onzer getrouwfte vrienden welken wij in langen tijd niet hebben gezien. Het gaf hem, als hij door de ftraaten, of gragten of buiten de poorten wandelde, eene melankolifche herinnering aan al het geen hem aldaar was overkoomen: daar woonde ik, zo fprak hij dan bij zich zeiven, daar mijn beste vriend; hier mijne bekenden; ginds fleet ik zoo * meenig gelukkig uur in 't gezelfchap van mijne beminde, welke mij door eenen onverbiddeJijken dood is ontrukt; daar onder die hoornen wan?  VAN BLANKENHEIM. 57 wandelde ik met haar, hand aan hand, zoo gelukkig als een Engel. Zoo dra hij nu wederom eenige ftraaten met zijne reisgezellen was doorgegaan , verviel hij weder in die zelfde mijmering, hij liep voorover geboogen, zonder fpreeken voort. De Baron had hem reeds eenige vraagen gedaan, hij hoorde niets; eindelijk fchreeuwde hij zoo verfchriklijk, dat van zon als uit eenen diepen flaap ontwaakte, en verfchooning verzocht voor zijne onwelleevendheid. Dien zelfden dag bezichtigden zij al het merkwaardige , den grijzen Burcht, de eerde oorfprong der Stad, rondom welken van tijd tot tijd reiën met huizen zijn gebouwd, tot dat het onmerkbaar tot deze grootte, welke die oude Stad nu heeft, is uitgedijd: voorts de Academie, de Hortus Medicus , de Snijkamer, opgevuld met geraamtens, die den heldhaftigen karend een killen fchrik aanjoegen; ook deeden zij, onder eene bekoorlijke dreef van hooge, ftaatige, en lommerrijke boomen , eene wandeling naar het vermaard Fontein , een naam, van oude tijden af, bij veelen der ftudeerende jeugd meer bekend dan die van hunne Profesforen, onder welker onderwijs zij zich tot nuttige Leden der Maatfchappij hadden moeten vormen. Een traan glinfterde in de oogen van den aandoenlijken van zon , toen hij, na een tijdvak van zoo veele jaaren, de Koepel intrad, waar in hij met zijne vrienden , na het verrichten van D 5 hun-  5§ DE LAND-JONKER hunnen arbeid, zoo veele genoeglijke uuren had doorgebragt: flechts weinige uit dat getal waren 'er nog overig, de meesten, na ginds en herwaarts verfpreid te zijn geworden, waren reeds in den bloei van hunne jaaren door ziekten, door rampfpoeden , door onvoorziene ongelukken uit het leven gerukt. Van zon wendde alle moeite aan om zijne aandoeningen te verbergen, hij begon dus een ander gefprek: hebt gij geene begeerte, mijn Heer! om den Haag, van waar gij flechts drie uuren verwijderd zijt, te gaan bezichtigen ? ook het vermaaklijk Bosch , en den aangenaamen weg naar Scheveningen ? Met geene gedachten, antwoordde de Edelman, die plaats zal ik nooit met deze mijne oogen befchouwen — nooit met uwe oogen befchouwen? hebt gij dan eene gelofte gedaan om ze te ontwijken? gevoelt gij geene opgewektheid om het Hof te zien ? kan een Edelman in de nabuurfchap zijnde, zonder onwelleevend te zijn , nalaaten een compliment aldaar af te leggen ? Mijn Vader, antwoordde de Baron met zichtbaare aandoening, zou gelukkiger geleefd hebben , zoo hij die plaats nooit had aanfchouwd, noch zijn rug gebogen voor een ondankbaar Hof: een familje geheim, en een plegtige eed, dien ik op het portrait van den Stamvader van ons geflacht heb gezwooren, beletten mij hier van meer te zeggen. Niet anders , zeide van zon, al glimlagchende bij zich zeiven, deed hamilcar zijnen dap-  VAN BLANKENHEIM. $9 dapperen Zoon hannibal op den altaar zweeren , dat hij zich nooit met de Romeinen zou verzoenen. Verkiest gij u dan naar Rotterdam, en vervolgens naar Braband te fpoeden? morgen vroeg is *er meer dan eene gelegenheid om derwaarts, het zij met de fchuit, het zij met rijdtuig, te vertrekken. Het eerde werd goedgekeurd: men befloot eenen dag te Rotterdam door te brengen, en vervolgens naar Antwerpen te reizen. Terwijl zij dus fpraken, en een goed glas wijn dronken, viel de avondftond; de volle maan Beeg kort daar op met luister naar boven, zij fpiegelde zich zelve in de ftille Broomen van den Rhijn, terwijl zij te gelijk haaren fchemerenden glans ' verfpreidde over het lommer van het geboomte, door Welke de Reizigers vol vergenoeging naar de Stad te rug keerden. DERTIENDE HOOFDSTUK. vertrek. van leijden naar rotterdam. 33es anderendaags vertrokken zij: het weder was fraai, men fchepte veel vermaak met het bezichtigen der buitenplaatfen aan de andere zijde van den Leijdfchen Dam gelegen. - Delft beviel den Baron minder, ik-kan niet dolden, zeide hij (terwijl hij bleef ftil Baan, en op zijn grooten wan-  6o DE LAND-JONKER. wandelftok leunde) ik kan niet dulden, dat alle huizen zoo gefloten zijn, of dat de huisgenooten zich zoo achter zwaare en ondoordringbaare gordijnen verfchuilen, en den voorbijganger zoo ter fluip beloeren, even als of zij van voornemen waren denzelven een fcheut hagel in zijn cataphract te zenden: het behaagt mij ten minften niet, ik zie zoo gaarn, dat men door de huizen kan kijken, van vooren tot achteren; dat de bewooners zoo in 't openbaar zitten te eeten, te drinken of te praaten; maar waarom ik 'er eigentlijk zoo tegen ben , weet ik zelfs niet. Hét is bekend, zeide van zon, dat dit een zeer karakteristiek teken is, het welk ik honderde maaien heb opgemerkt : naar maate een plaats door gebrek aan nuttige bezigheden, door het verloopcn van den Koophandel , door eene gewoonte om malkanderen dagelijks te gaan bezoeken , en dus, bij gebrek van goede gefprekken, meer overgegeeven is aan kwaadfpreekenheid, en alles berispt, wat maar onder het nijdig en afgunftig oog valt, naar die maate zoekt elk een zich voor deze verderflyke tongen te wachten. Een braaf huisgezin dus, dat zich zelfs geen kwaad bewust is, dat na den arbeid vrolijk en vergenoegd neder zit, en dankbaar eenen fmaakelijken maaltijd doei in 't gezicht zijner buuren; doch ten laatften dagelijks befpeurt, dat zijn ganfche handel en wandel door den nijd en bedilzucht wordt gade geflaagen; dat zijne beste daaden aan den flechtflen kant worden befchouwd; dat  VAN BLANKENHEIM. ór dat of zijne foberheid in fpijs en drank, of zijne, naar hunne gedachten, al te rijkelijke levenswijze , of zijne verkeering geftaadig wordt gelaakt , zoo ontrukt hij zich op eens aan deze Argus oogen, hij befchermt zijne onfchuldige eer en goeden naam, door eenige treurige gordijnen tusfchen beiden op te hangen, welke hoe onaangenaam ook voor hem en de zijne, echter minder hartgrievend zijn dan de altoos duurende afgunftige gefprekken der kwaadwilligheid. 'Er is bijna geen ondeugd , zeide barend , welke ik meer haat dan deze: hoe laaghartig is het om menfchen, die wij niet kennen , die wij naauwlijks eens of twee maaien hebben ontmoet, die misfehien ons hoogachten , die voor ons bidden, het eenigfte wat zij nog bezitten, namentlijk hunnen goeden naam, fchandelijk te bevlekken : ik wenschte wel eens te weeten, hoe door eenen wijzen Beftuurder der waereld kan gedoogd worden, dat zoo groot een gebrek, dat aan nie'mand eenig voordeel aanbrengt, als eene naare, bekrompene tijdkorting aan het bedorven hart van den lasteraar, onder het menschdom plaats hebbe. De zucht om van zijnen naasten te fpreeken, zeide van zon, (terwijl zij langzaam door Delft voortwandelden) is ons ingefchaapen , en dit heeft op zich zelve befchouwd veel nut in zich. Een beroemd Engelsch Schrijver vergeleek dit wel eer bij de Spionnen in de vijandelijke legers. Een Generaal kan niet gedoogen dat zijn leger :r niet  6i DE LAND-JONKER niet ten allen tijde zou gereed zijn om eenen vyandelijken aanval af te wachten, noch toeftaan dat zijne foldaaten, na het verlaaten van hunne posten, onbekommerd rond zwerven, dewijl hij door de Spionnen, welke hem van alle kanten omringen, en zijn gedrag gade flaan, altoos genoodzaakt wordt op zijn hoede te zijn: even eensis het met het menschdom gefield; de jeugd voornamentlijk, bij welke de driften-heviger woeden, dan dat zij door de reden alleen in toom zouden kunnen gehouden worden, zou, zonder de aangebooren zucht der menfchen om te fpreeken over het gedrag en de verrichtingen van zijnen evenmensen, veeltijds ongelukkig zijn. Worden nu niet meest alle jonge'lieden, voornamentlijk de fchoone Sexe , bijna meer in toom gehouden door menfchen vrees dan door een verHandig befef en gevoel van hunne wezenlijke phgten? Hoe veele * geheime zamenkomften , hoe veele mtrigues zouden 'er tusfchen de beide Sexen plaats hebben? hoe veel meer uitfpoorio-e daaden zouden zij bedrijven ? hoe zeer zouden zij niet aan den wellust en onmatigheid zijn overgegeeven?, zoo zij niet werden beteugeld door de vrees voor de tong der menfchen? Door eene ingefchaapen zucht om hunnen goeden naam te behouden , worden zij in 't eerst van het kwaade afgehouden, de reden intusfehen kriigt, wanneer het jeugdig bloed minder driftig door de aderen voortbruischt, van tijd tot tijd meer en meer de overhand , en nu kan zij de teugels om den zwak-  VAN BLANKENHEIM. ój zwakken mensch te befluuren, met nut in banden neemen. Ja hoe veele bejaarde menfchen zelfs zouden zich niet in honderde voorvallen des levens verkeerd gedraagen, zich aan ondeugden, werwaarts wij, elk naar zijn eigen temperament, geleid worden , overgeeven , indien zij niet door dezelfde menfchenvrees binnen de paaien werden gehouden ? Het is alleen maar te bejammeren , dat het booze hart der menfchen , vooral, wanneer het door eene flechte opvoeding bedorven is, de afdwaalingen zijner natuurgenooten met de akeligfte, met de donkerfte couleuren afmaalt, en daar door aan de onfchuldigfte menfchen de grieven Be fmarten veroorzaakt. — Ik voor mij ken ook geen ondeugd, welke ik meer haat dan deze, en na eene opmerking van eenige jaaren heb ik gezien, dat men zich zoo veel mogelijk moet wachten voor dien geenen, die van zijnen evenmensch niet anders dan kwaad fpreekt; weest verzekerd, dat zoo iemand niet alleen trots en eigenlievend is, maar zelfs overgegeeven aan die zelfde ondeugden, doch welke hij, door dezelve in anderen te berispen, meer en meer denkt te bedekken, of dat zijn hart, met nijd vervuld en met afgunst, bitterer is dan gal en alfem. — Al fpreekende naderden zij tot aan de fchuit, welke naar Rotterdam moest vertrekken; bij hunne aankomst hoorden zij , dat eene Dame met drie kinderen dezelve had afgehuurd; de fchipper verzocht voor onze Reizigers een plaats, het geen met beleefdheid werd toegedaan. V E E Pv-  DE LAND-JONKER VEERTIENDE HOOFDSTUK. zeer veelen worden ongelukkig door DEf pracht omtrent lijk staties en den rouw na te volgen. De Dame, welke den Reizigers zoo vriendelijk toegang tot de Roef gaf, was in een treurig rouwgewaad gekleed, een zwart floers bedekte haar gelaat; haare kinderen, waar van de oudfls naauwlijks zes jaaren bereikt had, droegen zonder zulks te befeffen, mede de droevige kentekens, dat iemand, die hun zeer na in het bloed beftond, hun voor altoos was ontrukt. Hoe welleevend de Dame ook ware, en alle bewijzen gaf van eene meer dan gemeene opvoeding, en van eene verkeering met lieden van aanzien , bleek het echter duidelijk, dat zij zich veel moeite aandeed om haare droefheid en aandoeningen voor het oog der Reizigers te bedekken, van zon en barend gevoelden het grootfte medelijden met haar, en wel voornamentlijk met de kinderen, die zoo vrolijk fpeelden, en al lagchende en zingend8 rond huppelden, als of zij de grootfte reden hadden om zich hartelijk te verblijden. — Hoe, gelukkig, zeide de Dame al zuchtende, is de jeugd! zij kan nog niet doorzien , welk een ramp haar is overkoomen. van zon vroeg, of niet een van haare naaste bloedverwanten was overleden, dat bij  VAN BLANKENHEIM. >6g bij meende, zulks aan het rouwgewaad te kunnen ontdekken? Ja, mijn Heer! antwoordde de iDame met treurigheid, hun Vader is mij voor : eenige weeken op het onverwachtst door den idood ontrukt. — Een vloed van traanen volgde ! deze woorden, zij floeg haar (luier op om dezeli ve af te veegen, en vertoonde , hoe wel een bleek ! gelaat , waar in de droefheid diep gegraveerd Bond, echter zoodanig een gelaat, dat met recht voor bevallig en fchoon kon gehouden worden, zij fcheen nauwlijks vijf - en - twintig jaaren oud te zijn. Een gevoelig hart heeft mededoogen met de rampen van alle lijdenden; maar naar maata de geBalte en fchoonheid is der bedroefden, naar die maate vinden zij grooter mededoogen bij het grootfte aantal der mannen. Dit had ook plaats bij onze Reizigers, zij vonden zich genoodzaakt mede hunne traanen af te droogen, en barend kon zich met moeite weerhouden overluid te fchreijen, en zijne bedrukte reisgezellin geftaadig met een deelneemend oog te befchouwen. Men fprak eenigen tijd over droevige fterfgeVallen: de Dame, na meer gemeenzaam met haar gezelfchap geworden te zijn, voegde 'er bij, dat ide omftandigheid, waar in men zich bevond bij den dood onzer dierbaarfte panden, den treuri* gen toeftand nog oneindig kon vergrooten. Om hier van bewijzen te geeven, dus ging zij voort, zal ik iets van mijnen toeBand zeggen, het kan niisfchien nog ftrekken tot eene nuttige les voor II. deel. E an-  66 DE LAND-JONKER anderen, en hun aanfpooren om wijzer te wór> den door onze dwaaze vooroordeelen. Mijn man was afkomftig van een aanzienlijk geflacht; zijn Vader bekleedde een hoogen rang onder een Regiment Dragonders; de fchittefende wijze van leeven had veroorzaakt, dat deze bij zijn dood aan zijne kinderen niets naliet. Twee broeders van mijn man hadden, om het gemis der vaderlijke erfenis te vergoeden, rond gezocht naar vrouwen , met welke zij eenige middelen konden behuwelijken, en dit gelukte hun beiden naar Wensch, dewijl zij voor het overige zeer infchiklijk waren omtrent het voorwerp hunner liefde, zij bekreunden zich noch aan jaaren, noch aan zeden, noch aan bevalligheden. Mijn echtgenoot had echter van zulk eene handelwijze een groot afkeer, dewijl hij oordeelde, dat een man, die in den bloei is van zijne jaaren , nooit zondiger , nooit misdaadiger, nooit ongelukkiger handelen kan, dan te zweeren voor altoos zijn hart en hand te zullen geeven aan een voorwerp, dat hij, zoo het geen geld bezat, niet zou verwaardigd hebben met een vluchtig oog te : aanfchouwen. Hij nam dus voor, zich aan niemand te zullen verbinden, zonder eene fterke liefde voor haar te gevoelen. Op een voornaam Bal zag hij mij; hij zocht gelegenheid met mij te fpreeken; hij deed onder- ] zoek wie ik was, en waar ik woonde; en alhoe- ] wel hij hoorde, dat ik, fchoon uit braave ouders I ge-  VAN BLANKENHEIM. 6> gebooren, in rang met hem verfchilde, en dat ik daarenboven op geen groot huwelijksgoed kon i hoopen, kwam hij mij echter reeds den volgenden i dag een bezoek geeven. Dit herhaalde hij telkens, hij betuigde mij met eeden, dat hij tot nog toe ' nóóit iemand had ontmoet, voor welke hij zulk eene belanglooze liefde gevoelde; kortom , ha verloop van eenige weeken, verzocht hij mij ten huwelijk. Schoon ik hem reeds beminde, en hij 2ulks om zijne geftalte en braaven inborst dubbel waardig was , kon ik, alleen om dat ik zijne trotfche familje kende, mijn hand aan hem niet geeven: ik voorzag, dat ik altoos door zijn gedacht met verachting zou worden behandeld; en mijne ouders en verdere bloedverwanten waren in de daad zulke deugdzaame eerlijke lieden, en ik zelve was daarenboven veel te hoogmoedig dan dat ik het denkbeeld had kunnen dulden, dat ik door rijke, doch dwaaze, of aan veele ondeugden overgegeeven aangetrouwde broeders en zusters , honderde Vernederingen of beledigingen zoude moeten verdraagen. Ik floeg dus zijn verder aanzoek af, hoe zeer ik hem beminde en zonder hem bijna niet meer leeven kon. Mijne halftarrigheid was oorzaak, dat hij in eene kwijnende ziekte verviel , van welke hij niet eer herftelde, voor dat ik hem beloofde mijn hart eii hand aan hem te zullen fchenken. — Wij trouwden, fchoon niet met genoegen van zijne verachtingwaardige naastbeftaanden, die ons E a ech-  «8 DE LAND-JONKER, echter van tijd tot tijd kwamen bezoeken,, of ons bij zich nodigden , evenwel altoos alleen ; zij fcheenen voor het openbaar zich over de keuze van hunnen broeder te fchaamen, en terwijl zij mij dan, ik moet niets verzwijgen, wel onthaalden y verbitterden zij ondertusfchen altoos hunne weldaadigheid door mij hunne groote rijkdommen, en ingebeelde meerderheid te doen gevoelen.- Hoe' hard het mij viel vernederingen af te wachten van menfchen, die ik, om hunnen laagen inborst, moest verachten,' kan ik nooit befchrijven: ik vérjangr de flechts naar het uur, naar het oogenblik, dat ik hen met welvoeglijkheid kon verlaaten ; mijn hart , dat in hunne tegenwoordigheid , als het ware, inkromp, zettede zich weder uit, en mijn bloed vloeide weder" met vrolijkheid door mijne aderen, zoo dra ik naar onze wooning te rug keerde. Voor het overige leefden wij gelukkig , wij hadden alles wat wij begeerden, ik beminde mijn man, en hij beminde mij weder; hij had een ambt, dat genoegzaam was om ons een ruim beftaan te kunnen geeven. Door eene bedorvene opvoeding echter, was mijn, anderfins zoo verftandig echtgenoot, alleen maar gehecht aan fommige nietigheden der zoogenaamde groote waereld , die kostbaar waren, en welke ons zeiven geen genoegen konden geeven ; om één voorbeeld van deze foort bij te brengen: nooit mogt ik, zelfs niet bij het fchoonfte weder, zonder koets uitgaan s of te rug kee- ren«  VAN BLANKENHEIM. 69 ren; mijne Ideederen, en onze livreien moesten prachtig zijn; de grootfte onkosten moesten worden gemankt, wanneer ik in 't kinderbed lag, en zoo vervolgens. Ik verzettede mij daar wei tegen, maar ik mokte* dat dit hem innig griefde, ik zweeg dus, om de huislijke rust te bewaaren, en om hem geen leed aan te doen. Het geen mij echter meer droefheid veroorzaakte , zal nu volgen. Een Tante van mijn man, eene oude grijze Coquette, die altoos te hovaardig was geweest om mij aan te zien, ftierf al fpeelende op een aanzienlijk Asfcmblé. ■ De ganfche familje nam eene zwaare en kostbaare rouw aan, mijn man bad' mij, dat ik hun voorbeeld zou volgen; ik deed zulks, doch ten koste van onze rust, dewijl dit de eerde (tap was om ons in fchlilden te ftceken. Dit ftcrfgeva! werd twee jaaren daarna door den onvoorzienen dood van onzen broeders vrouw gevolgd: ik fmeekte, dat wij ons naar onze omftandigheid zouden 'fchi.ki keu ; niets kon baaten, wij wikkelden ons in nieuwe fchulden in. Een jaar daar na derft ons oudfte kind. Nu moest 'er een lijkftatie plaats hebben , 'die onze voorouders, en ons gedacht dat nog leefde, eer aan deed; ik poogde mij daar tegen te verzetten, maar eene donderende dem van mijn echtgenoot deed mij zwijgen $* en zuchten. Niet lang geleden werd het oudfte kind op een na door (tuipen aangevallen, en mede door den dood onze armen ontrukt. Ik bad, ik fmeek:te, dat mijn man eindelijk eens gehoor zou geeE 3 ven  ?• DE LAND-JONKER ven aan de roepftem der rede, en door zulk een verkeerd begrip omtrent de waare grootheid ons. zeiven en onze nog overgebleven kinderen niet ongelukkig maaken; niets kon baaten, niets kon hem van zijn vooroordeel te rug brengen. Hoe? zeide hij met aandoening, meent gij dat ik minder liefde voor dit kind dan voor het andere ge■voele? zou ik, die nooit geen onderfcheid heb gemaakt tusfchen hen bij hun leven, dit bekoorlijk wichtje, dat ons reeds zulke fpreekende blijken gaf van zijne liefde, met verachting ten grave doen daalen ? ik zweeg, en moest in eenzaamheid mijn angstvallig hart, dat als het ware reeds voorfpeldc het geen gebeuren zou , door mijne traanen eenige vertroosting geeven. De grootfte ramp moest mij nu nog overkoomen , namentlijk het onverwacht fterven van mijnen djerbaaren echtgenoot, dien ik hartelijk beminde, en nog meer zou bemind hebben indien hij zich niet door zulke dwaaze vooröordeelen had laaten beheerfchen. Moest ik hem nu niet laaten begraaven overeenkomftig die wijze, waarop onze bloedverwanten en kinderen naar het graf waren gebragt ? wat zouden de naastbeftaanden van mijn man, of het geen het zelfde is, müne vijanden gezegd hebben? zouden zij niet hebben uitgefchreeuwd, dat ik hun gansch geflacht onteerde? — 'Er werden dus geene kosten gefpaard; doch wat was de belooning voor de eer, welke ik mijn overleden man, of liever zijn geflacht, heb aangedaan? niemand van hun allen heeft  VAN BLANKENHEIM. 71 j fceeft mij in perfoon in mijn hartgrievend verlies I trachten te vertroosten. — Ik nam dus een voor1 nemen den Haag te verlaaten , mijne meubelen voor het grootfte gedeelte te verkoopen , mijne i fchulden, die zoo tegen de infpraak van mijn geweeten gemaakt waren, zoo veel doenlijk te betaalen, en ergens anders, ik wist zelfs niet waar, te gaan woonen , tot dat ik in mijn ramfpoed zou voorzien hebben. Eer ik vertrok, ging ik, om aan mijne zijde alles te doen wat van eene aangehuwde Zuster kon gevorderd worden, met deze mijne kinders affcheid neemen. Ik werd koel, en even als eene vreemde behandeld; men gaf mij met duidelijke woorden te kennen, dat noch ik, noch mijne kinderen ooit op hunne barmhartigheid moesten boopen, want dat zij in dien briljanten ftaat, • waarin zij leefden, hunne inkomften rijkelijk nodig hadden. Treurig verliet ik hunne dorpels, met een voornemen echter van dezelve nooit weder te zullen betreeden; hoopeloos zat ik in mijne verlaaten wooning neder, onze vrienden, die ons in onze gelukkige omftandigheid dagelijks bezochten, zagen niet meer naar mij om: het tockomftige was duister voor mijne fchreiende oogen, jk voorzag niets dan vernederingen, kommer, en gebrek; en dit denkbeeld kon ik niet verdraagen, niet zoo zeer voor mij zelve, als wel voor jnijne lieve kinderen. Terwijl ik bij het vallen van den avond treurig neder zat, en mijn droevig lot overdacht, en E 4 ech-  *s DE LAND-JONKER. echter altoos een ftil vertrouwen had op de God, dehjke Voorzienigheid, die geen weduwe of wet ten' zon00" ^ bloed™ten verftoo, ten zou verlaaten, wordt 'er gefcheld; de meid ojerha„dlgt mij een brief; hij was van mUn Oom den broeder van mijne Moeder een Koopman t Amfterdam, die door vlijt en arbeid van geringe beg.nfels tot eenen aanzienlijken handel was op! geklommen Deze braave man had, fchoon af, weezig, echter aandachtig laaten letten op mijn gedrag; hij wist, hoe veele nuttelooze onkosten * T'611 maake" d°0r de kwa,iJk geplaatste eerzucht van mijn man; hoe ik met njne kt deren door der,e]vcr b,oedve * _ iooten; en dat ik niets meer overig had oml -ven: ten flotte bood hij mij een vrij aa„l W J^Seld aan, indien ik mij naar een p^ »« ter woon wilde begeeven, alwaar de leve" - delen beter koop waren dan in de Steden van Holland, hg raadde mij aan om Breda tot 2 woonplaats te verkiezen, en zoo dra mC" , derwaarts te vertrekken. - Ik viel neder op * knien, dankte God welmeenend voor" -ddmg u,t raijn noodj en makte ^ fpoedug mogelijk den Haag te verlaate ; mor ™ hen ,k reeds van voornemen mijn reis naar S zwoer, dat zyn bloed in zijne aderen kookte, en dat hrj noon geweeten had, dat 'er zulke nmn! fiers onder bet menschdom gevonden wierden Van zon merkte aan, dat hij van Hechte men- fchen s  VAN BLANKENHEIM. 7$ fchen, welker hart zoodanig bedorven was , liever beleedigingen, of eene onverfchillige behandeling wilde verdraagen, dan weldaaden ontfangen, dewijl zij dezelve vroeg of laat zoo verbitteren, dat zij als een fcherp zwaard mijden door het bloedend hart der behoefrigen. Gelukkiger keus omtrent uw woonplaats, dus voer hij voort , kondet gij niet gedaan hebber; ik ken Breda;, eenigen tijd heb ik aldaar met het grootst genoegen doorgebragt: de menfchen , die aldaar gebooren en opgebragt ziin , zijn goedhartig, en vriendelijk omtrent vreemdelingen ; over het algemeen zijn zij oprecht en vreedelievend; hunne taal zelfs heeft voor miine ooren en hart, ik weet niet welke eene aangenaame gewaarwording: ach! hoe gaarn had ik altoos onder hen gewoond! De Stad is niet groot, maar vrolijk en gezond, de levenswijze is over het algemeen gul en eenvoudig; de huishuur en levensmiddelen verfchillen oneindig in duurte roet de Hollandfche Steden en Dorpen. Schoone dreeven , donkere bofchen , vruchtbaare akkers , uitgeftrekte koornvelden liggen in de nabijheid der Stad, en geeven een onfchuldig vermaak aan den wandelaar, die het buitenleven verre bemint boven het las? tig en vermoeiend gewoel der volkrijkfte Steden. Zoo dit zulk eene aangenaame plaats is, gelijk gij zegt , is 'er dan geene gelegenheid om dezelve te gaan zien, voor dat wij naar Antwerpen vertrekken? vroeg de Baron met nieuwsgieE 5 rig-  74 DE LAND-JONKER. righeid. Dit is juist de aangenaamfte , en misfehien ook wel de kortfle weg, antwoordde de D.ime; Breda ligt niet meer dan zeven of agt uuren van Antwerpen af, en indien de Heeren morgen ochtend met mij gelieven te vertrekken, kunnen wij des avonds reeds vroegtijdig te Breda zijn. Dit droeg de goedkeuring van allen, en in 't bijzonder van den Secretaris weg , hij betuigde ernflig, dat het hem tot genoegen zijn zou , met zulk eene bevallige vrouw, welkers gezelfchap zoo aangenaam was , nog eenen dag langer te mogen reizen. Dit zeide bij met zulk eene emphafe, dat van zon daar over begon te glimlagchen , en waar door hem te gelijk de zonderlinge lotgevallen met Juffrouw dumoron wederom voor den geest werden gebragt. Zoo dra men te Rotterdam aankwam , en een goed Logement had opgezocht, werd 'er een rijdtuig gehuurd , waar mede men des anderen daags naar Dordrecht, en vervolgens naar het zoogenaamde Nieuwe Veer zou vertrekken. Na dat dit verricht was, werd de dag met wandelen doorgebragt; de Baron fchepte veel behaagen in Rotterdam, vooral vond hij het gezicht uit de buizen in de Boomtjes verruklijk, de ftroomende Rivier, de meenigte zeilende Schepen, het Landgezicht over de Maas, dit alles geeft eenen vreemdeling eene gewaarwording, welke een inwooner, wiens oog van zijn eerfte jeugd af aan daar aan gewoon is, niet gevoelt, noch kan gevoelen. VIJF-  VAN BLANKENHEIM. 7$ VIJFTIENDE HOOFDSTUK. ZONDERLING VOORVAL IN DEN DONKEREN NACHT, Veele vreemdelingen hebben wel eens den invloed van het Maaswater ondervonden , dus is liet niet te verwonderen , dat onze Secretaris, Wiens ingewanden wij te vooren reeds in 't voorbij gaan gehoord hebben , dat niet van de Berk Be waren , het eerst uit het gezelfchap daar van eenigen overlast gevoelde. Midden in den nacht was hij genoodzaakt op te Baan, hij zocht op de galderij in 't rond , of hij eene geheime plaats kon vinden, hij opende bijna alle de deuren, en vond niets. Een meer en meer aangroeiend coliek noodzaakte hem fpoedig naar beneden te gaan, alwaar hij eindelijk eene gefchikte gelegenheid ontdekte. Na eenen langen tijd aldaar vertoefd te hebben, loopt hij met zulk een drift weder naar boven, dat zijn nachtkaars, welke hij mede had genomen, uitwoei. Nu ftond hij in den donker, en te gelijk in onzekerheid , wat de deur was van zijne kamer; hij voelde, en tastte rechts en links, eindelijk meende hij dezelve gevonden te hebben, hij Bapte vol vertrouwen binnen, ging al fleepende en rond tastende naar het Ledikant, fchoof de gordijnen open, en lag zich in 't bed Sieder. Voor»  ?ó DE LAND-JONKER Vooraf vind ik mij, als een naauwgezet, en waarheidminnend levensbefchrijver genoodzaakt , eenig gewag te maaken van de gefprekken van den voorigen avond, onder het fouper gehouden: men fprak bijna van niets anders dan van fpooken en geestverfchijningen: dit werd tot in den nacht voortgezet door eene oude bijgeloovige Roomfche Juffrouw, welke voorgaf, dat zij bij veele van die voorvallen tegenwoordig was geweest. Veele van die verhaalen waren zoo akelig, dat de vrouwen verbleekten, en onder de mannen was barend geene der laaiden , die op zijn Roel zat te beeven, en gefladig achter zich om zag van angst en vervaardheid. Vervuld met deze fpookgefchiedenisfen liep barend met vrees naar beneden, en keerde in haast weder naar zijn eigen bed, zoo als hij ten minfle meende,te rug. Naauwlijks had hij zich half neder gelegd, of 'er ontftaat, naast zijne linker zijde, zulk een naar gegil en gefchreeuw, dat hij geheel ontroerd door dit bovennatuurlijk verfcbijnfel, en zonder te bedenken , dat hij in een verkeerd Ledikant kon geflapt zijn, in flaauwte achter over viel. Het was juist de kamer, waar in de weduwe logeerde , welke om geene onnodige kosten te maaken geen nachtkaars had willen aanfleeken. Deze ongelukkige vrouw, welker gedachten mede nog vervuld waren van geestverfchijningen, was meer dood dan leevend, zij verdubbelde haar gefchreeuw door dc onbeweeglijkheid van haaren q|}»  VAN BLANKENHEIM. 77 ruverwachten gast, het welk door de kinderen, die in een klein ledikantje in dezelfde kamer fliepen, niet weinig verfterkt werd. Weldra werden de meeste vreemdelingen, die op dezelfde galderij hunne kamers hadden, uit hunnen eerften flaap gewekt, en meenende,^ dat 'er of een moord gepleegd wierd, of dat 'er in de jiabuurige kamer brand was ontftaan, vloogen zij, naar maate van hunne mensehlievenheid of moed, naar de plaats toe, van waar dit akelig geluid zich zoo onophoudelijk deed hooren. Van zon was de eerfte, die met zijn kaars in de hand de kamer der weduwe intrad; een Zeeofficier, de tweede; de oude Roomfche Juffrouw, de derde ; haar kamenier , de vierde ; eindelijk werd de trein, om van eenige knechts en meiden jretn gewag te maaken , door den heldhaftigen Edelman geflooten. Van zon ftond fpraakeloos-, en onbeweeglijk, even als een rots in het midden van den Oceaan, toen hij den Secretaris, zoo bleek als een afgeftorvene aan de zijde van de verfchrikte weduwe zag liggen. — Hoe? van poederen! zeide hij eindelijk met innige verontwaardiging, (en te gelijk zich te binnen brengende hoe veel blijdfchap barend in de fchuit getoond had, dat hij in gezelfchap van de Dame tot Breda zoude mede reizen ) hoe? zijt gij zulk een verachtelijk monster,dat gij deze beklagenswaardige weduwe, die den dood van haaren echtgenoot nog met hcete traanen beweent ,  78 DÉ LAND-JONKÊR weent , tot verfoeilijke onkuisheid zoekt te vérlokken. De weduwe verlegen, zoo veele mannen rondom haar bed te zien, kroop onder de dekens; barend lag nog in zwijm. De Baron vloekte, dat de knechts zelfs hunne ooren toeftopten, is het mannetje dol, zeide hij al ftampvoetende , dat hij die ongelukkige weduwe , wiens man naauwlijks koud is, zoo maar in koelen moede wil gaan verkrachten? wat weerhoudt mij, dat ik mijne pistoolen ga laaden óm hem door zijn De Zee-officier liet den Edelman niet uit- fpreeken; maar verzekerde, dat de Secretaris of dood of in flaauwte lag; hij nam een glas met water, het geen hij met kracht in zijn opgezwollen aangezicht kletste, barend opende zijne oogen. — Nooit kon de beroemde hogarts de verbaasdheid zoo afmaaien, als zij nu gegraveerd ftond op het verbleekt gelaat van den Secretaris. De weduwe, oordeelende, dat zij niet overeenkomftig haare beftemming als vrouw zou handelen, als zij niet een enkel woordje fprak, ftak haar hoofd, even als een fchildpad, uit de dekens. Onbefchaamde Satijrl dus voer zij tegen haar bedgenoot uit, waart gij niet beducht, dat de donder u zou verpletteren, toen gij voornam de gordijnen van dit eerbaar bed met uwe eerlooze handen open te fchuiven ? bar énd bleef in zijne voorige geftalte liggen, hij wendde alleen Zijn aangezicht naar de weduwe; hij ontfong alle de-  VAN BLANKENHEIM. 79 leze fcheldwoorden zoo geduldig, en met zulk een zachtzinnig onfchuldig gelaat, dat men den hevigen toorn van trap tot trap op het vergramd aangezicht der beledigde weduwe zag verminderen. Ik dacht even zoo min om den donder als om uw eerbaar bed, mijn lieve Mevrouw! antwoordde barend, toen het noodlot mij in uw Ledikant deed flappen: dat ik hier ben gaan liggen, is eene loutere vergisiïng: een pijnlijk coliefc noodzaakte mij mijn kamer te verlaaten; in het wederkeeren blies de wind mijn nachtkaars uit, ik meende dat ik mijn eigen deur opende, het was juist de uwe; het doet mij leed, dat ik u buiten mijn fchuld eenige angst heb veroorzaakt; , doch de fchrik, die gij mij door uw onverwacht gefchreeuw hebt aangejaagd, is tot in het merg van mijn gebeente doorgedrongen, en zal mij, zoo niet iets erger, eene zwaare ziekte kosten. Hierop verzocht hij vriendelijk, dat de weduwe haar gelaat eens zou afwenden, dat hij dan (dewijl hij zich niet welvoeglijk kon laaten zien zonder een kleed, buiten welk geen man in Europa zich gaam in 't openbaar vertoont) zou opftaan. De weduwe kroop weder met befcheidenheid onder de dekens ; zij was verblijd eene bekwaame gelegenheid te hebben gekregen om haar gezicht te bedekken, dewijl zij zich niet langer van lagchen kon weerhouden, vooral toen haar oog bij toeval de troep ontwaarde , die voor haar bed gefchaard ftond, elk was toegerust met een nachtkaars ;  DE LAND-JONKER. kaars ; en de kleeding was zoo zonderling, dSS' zij den ijverigften leerling van zeno in eenen goeden luim had kunnen brengen, de Baron muntte wederom boven allen uit : hij had een blaauwa ealaminke borstrok aan , daar boven eene roodo baaje, zoogenaamde gezondheid, met veters toegehaald; van onderen eindigde hij in eene lange wijde hanfop. Naast hem ftond de oude Juffrouw met een ca/es van vriefche baai op haar hoofd om zinkens af te weeren, waar mede zij deerlijk gekweld werd; haar onderrokje was zoo onftichtelijk kort^ dat, indien haare dunne, fchraale, lange beenen, en de diepe vooren, welke de tijd op haar voorhoofd had geploegd,- geen genoegzaam tegengift gegeeven hadden, zij in de daad gevaarlijk voor de jeugdige vreemdelingen had kunnen worden. De Zee-officier, was uitgenomen een Chemife , om welke eene groote Hollandfche vlag, van zijn borst af tot aan de beneden zijde van den Umbi* ïicus was gewonden, in een ftaat, waar in men verhaalt, dat onze eerfte voorouders waren, voordat zij den inval kregen om Voor malkander befchaamd te worden , en hunne blanke leden met groene pompoenbladen te bedekken. Zoo dra nu earend zag, dat de weduwenaar onder gedooken was, ftond hij op, en flapte met zijne gewoone deftigheid uk het Ledikant; zijn opfchik was even als die van den Baron, uitgenomen dat hij van onderen zoo zedig niet toegetakeld was. — Niemand kon hem nu meer zonder  VAN BLANKENHEIM. 8* Ser lagchen aanfchouwen, en waarom zouden zij zich langer bedwongen hebben ? de knechts , minder welleevend dan hunne Heeren, gaven den toon aan, de meenigte zong Chorus; de weduwe zelfs lagchte zoo hartelijk , dat haar Ledikant [fonJ te fchudden. barend alleen lagchte niet, hij keek ftemmig, bedeesd, verleegen, even als onze Hernhutterfche broeders en zusters. Na dat dit eenigen tijd geduurd had , werd hij in triumf naar zijn flaapkatner geleid , onder een ernBig verzoek, dat hij zijn bezoek in 't vervolg tot aan de aankomst van den dageraad zou uitftellen. ZESTIENDE HOOFDSTUK. vertrek van rotterdam naar dortrecht. G eheel verbleekt verliet barend van poederen den anderen dag zijn bed, hij fchroomde in de Zaal te koomen, uit fchaamte over het geert dien nacht was voorgevallen. Zoo dra hij zich vertoonde , ontftond 'er weder op nieuw eeil groot gelach, zoo dat hij zich niet langer weerhouden kon , om ook eens pijnlijk mede te lagchen. Op het rijdtuig zelfs fprak men nog zonder ophouden van deze zonderlinge vergisfing. De Secretaris betuigde, dat hij niet eens geweeten had, nf de weduwe boven of beneden fliep, hij verzocht nogmaals verfchooning, en beloofde II. Deel, F haar  2z DE LAND-JONKER. haar kamer en eerbaar bed te zullen ontvlieden, even als of hetzelve door eenen zevenhoofdigen Draak werd bewaakt. — Vroegtijdig kwam men te Dortrecht aan; men befloot hier het merkwaardige te zien, en na den maaltijd naar het Nieuwe Veer te rijden, aldaar over te vaaren , en op het Dorp, de Zwaluw genaamd , een rijdtuig te huuren om hun verder naar Breda te brengen. Van hunne wandeling te rug gekeerd zijnde, Bonden zij niet weinig verwonderd, in hun Logement , niet verre van de Rivier gelegen, een groot aantal oude Heeren vergaderd te zien; van zon verhaalde , dat dit Logement te gelijk een Coffijhuis was ; dat het aantal , vooral in den winter nog eens zoo groot was; dat men voornamentlijk hier te zamen kwam om vreemdelingen te zien, en van hun eenig nieuws te hooren. De zonderlinge kleeding trok den aandacht van den Baron en zijnen Secretaris. Alle deze deftige mannen droegen zeer fierlijke en kostbaare Nachtjaponnen ; groote lubbes hongen tot over hunne vingeren; groene, geele, roode, en witte fjerpen met afhangende kwasten, waren eenige reizen rondom hunnen onderbuik gewonden ; hunne hoofden waren tegen de koude Rivierdampen befchermd met eene fchrikverwekkende Paruik met duizend wit bepoederde krullen, en waar aan van achteren op den rug eene enkele doch geduchte krul, met eene zwarte cocarde omwonden , was vast gemaakt. Op deze vervaarlijke machine ftond  VAN BLANKENHEIM. SJ ftond een hoedje met drie fpitfe puntjes, bijna te klein voor een kind van zes jaaren» Naauwlijks traden de reizigers binnen, of zij werden door deze nieuwsgierige Podagristen ont ttrijd ondervraagd, even als of zij den post van Rechters in eene gefpannen Vierfchaar bekleedden. Om hun te kwellen gaf van zon altoos een bedekt en dubbelzinnig antwoord; dit wekte hunne nieuwsgierigheid nog meer op, eindelijk deed een oud eerwaardig man een aanval op den Baron t het doet mij veel vermaak,zeide hij met eene Catechifeermeesters Rem , het doet mij Veel vermaak, dat ik het genoegen heb u hier Weder te zien, het moet meer dan vijftien jaaren geleden Zijn, dat ik u hier ontmoette, hoe gaat het met de Negotie? de Baron antwoordde hem op eenen onverfchilligen toon, dat hij hem nooit had gezien , even zoo min als de Stad, en dat hij alles Bever zou willen zijn dan een Koopman. Hoef fprak de oude man, zijt gij dan niet jan hendrik muller en Zoonen, Kooplieden in ijzet van frankfort aan den oder? fpot gij met mij, riep de Baron met drift uit, zoo dat alle de oude Vaders opvloogen om te hooren wat 'er te doen was , ik een ijzerkooper ? ik ? de oudfte Edelman van ons geheele Land? wiens Stamvader derk godefroi, bijgenaamd de Hakkelaar9 meer menfchen heeft dood geflaagen, als gij, oude gek, ooit hebt gezien. Deze beleediging zal u duur koomen te Baan; daarop neemt hij zijtt dikke wandelftok, welke hij van een wilden wijd* E a gaar4  S4 DE LAND-JONKEN gaard gemaakt had, en rijkelijk met knoesten voorzien was, op, en de ontijdige nieuwsgierigheid zou den ouden Vader het leven gekost hebben, zoo van zon en de Hospes den flag niet afgeweerd , en hem in eene andere kamer , alwaar de maaltijd gereed ftond, gebragt hadden. De zachtzinnige gefprekken der weduwe en van van zon bevreedigden hem allengskens, hij begon wat te eeten, en bekende zelfs, toen hij een paar vlefchen wijn voor de ontfteltenis had uitgedronken , dat hij wat al te driftig was geweest, en den ouden Heer om vergiffenis zou vraagen, zoo hij hem bij toeval ooit weder ontmoette : hier op vertrok men met het rijdtuig, en ftapte een klein uurtje daar na, aan het Nieuwe Veer, in het vaartuig, het welk voor de reizigers reeds gereed lag. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK, de storm. De wijn, welken de Baron in zijn toorn over den maaltijd had gedronken, had hem niet doen opmerken, dat het water, het welk hij moest overvaaren, zoo breed was, dat men onmogelijk den oever der andere zijde kon zien ; doch naauwlijks waren zij een half uur van den wal af, en bijna in het midden van het onftuimig water, of de wind begon heviger op ts fteeken* en  VAN BLANKENHEIM. 35 en wel zoodanig, dat de golven over den Hengst (dit is de naam van dat vaartuig) heenen Boegen. De Baron werd fpraakeloos; barend verbleekte ,. het is of het noodlot ons vervolgt , zuchtte hij uit; dit is de ftraf mijn vriend, zeide van zon glimlagchcnde, wegens uwe vermetelheid om de menfchen in hunnen eerften flaap zoo onbarmhartig op te wekken. De weduwe gevoelde ook wel eenige angst , doch durfde zulks niet te laaten blijken, dewijl zij de reizigers had aangeraaden, om de reis naar Antwerpen over Breda te neemen. De twee Schippers waren lange, opgefchooten , losfe jongens, in de kracht van 't woord Dorps roué's; doch kundig in hun vak, die daarenboven het vaarwater grondig kenden, en nog geen het minst gevaar in het onweder Belden: befpeurende echter, dat de Baron, zijn Secretaris en hunne onnozele knecht , die nog nooit gevaaren had, even zoo min als zijn meester, zulke angstvallige trekken in hun gelaat kregen, en dat de laatfte reeds op zijn eene knie neêrgezegen was om onder het geftaadig uitroepen van lieve Moeder Gods bid voor ons, zich vreeslijk te kruisfigen en te zegenen, begonnen zij bij beurten van zeer droevige, ongelukken, welke hier van tijd tot tijd waren voorgevallen, te gewaagen. Daar, zeide de oudfte (naar den Moerdijk wijzende) is Prins jan willem friso verzoopen; hier zijn maar twee-en-zeventig Dorpjes met man en muis in den grond gezonken als bakfteenen: ginds fclireeuwsF j de  16 DE LAND-JONKER de de andere, zijn eenige fchepen vergaan, dia tegen de haanen van de gezonken torens voeren, dat zij kwakten; ik wil wedden , voegde hij 'er ten laatfte bij, dat hier op den grond onder uwe voeten alleen meer geraamtens van doode menfchen liggen dan in alle de knekelhuizen van Holland te zamen. Deze tedere gefprekken ftrekten weinig tot opbeuring van onze dappere Helden. Is dit nu plezier, galmde barend uit, om zonder eenige noodzakelijkheid zijn diêrbaar leven zoo roekeloos in de weegfchaal te ftellen ; voor eenigen tijd zagen wij van de hooge duinen eenige honderde menfchen verdrinken, over weinige oogenblikken misfehien zullen zij ons 'ook van den wal met den dood zien worstelen , en dit ons h'gcbaam (over zijn buik wrijvende} zal, helaas ! door hongerige vifchen worden verHonden. De Baron werd zoo aangedaan, dat hij begon te fchreien , en uit te roepen : de Hemel gave, dat ik op mijn Kafteel zat, verwenschte reislust waar brengt gij het hart der menfchen toe ! — Waarom keert gij niet liever te rug? vroeg barend met gemelijkheid, vooreerst, om dat ik nog nooit te ïug gekeerd ben, antwoordde de Schipper, ten anderen £ om dat mijn liefje aan den overkant woont, en ik haar nog dezen avond noodzakelijk moet fpreeken; ik wenschte, dat gij al met haar fprak, zeide de knecht al fnikkende. Moet gij dan het leven van zoo veele menfchen •opofferen aan uwe grilligheid en roekeloosheid? vroeg  VAN BLANKENHEIM. 87 vroeg de Baron .op eenen hoogen theatraalen toon, de Schippers zwegen. Nu begonnen de kleine kinderen ook te fchreien, van zon vertroostte hun, hij verzekerde, dat het gevaar , zoo 'er zoodanig iets had plaats gehad, reeds voorbij was, dat hij gemerkt had, dat de Schippers groot vermaak fchepten om vreesachtige lieden , vooral lafhartige mannen, eenige vrees aan te jaagen. Het leed ook met lan», of de Schipper boodfchapte, dat het gevaar nu over was, dat zij nu voor den wind gingen voortzeilen , en binnen den tijd van een half uur aan den wal zouden zijn. Dit was een boodfchap van eenen Engel, voornamentlijk voor den Baron, zijnen Secretaris en den knecht , welke zich reeds ftaatig tot den dood had bereid, en hunne vreugde kende geen paaien, toen zij voet aan land zetteden. Eer dat de Baron den hoogen dijk beklom , wendde hij zich nog eens naar het wijd uitgeftrekt water; ik zweer, dus fprak hij met uitgefpreide armen, dat ik, zoo lang ik adem haale, noch uw, noch uws gelijk ooit meer zal bevaaren ! barend keerde' zijn gelaat mede naar den oever en zeide plegtig Amen. van zon had intusfchen een rijdtuig gehuurd, hier mede kwamen zij, voor het fluiten van de poort, behouden te Breda aan, en namen in een der beste Logementen, de Prins Cardinaal genaamd, hun intrek. F 4 AG T-  DE LANDJONKER AGTTIENDE HOOFDSTUK. breda. KT 1 Naauwlijks verlichtte de Zon het bedaauwde aardrijk, of de Baron wandelde reeds voor het huis, onder de hooge lomrijke boomen , welke de paradeplaats vertieren; hij bezichtigde vervol, gens , zoo dra het overig gezelfchap was opgeflaan, het Kafteel, en het vermakelijk valken, berg. Dit was voornatnenfiijk een plaats, waarin de Secretaris veel genoegen fchepte; hier vond hij overal bankjes onder het geboomte; hier vond hij van tijd tot tijd bevallige troepjes van wande, lende maagden, wier fchoonheid, vriendelijkheid, kleeding, en bijzondere fpraak hem om ftrijd behaagde. Na dat de Reizigers de vermaarde Graftombe in de groote Kerk, de Stad, en de wallen had, den bezichtigd, deeden zij een grooter wandeling naar buiten. De weg naar het aangenaam Dorp ginneken, de donkere bofchen, even'buiten het Dorp, de afwisfeling der gezichten , en de fchoone koornvelden trokken in 't bijzonder aller aandacht. Hier zou ik mijne overige levensdagen kunnen doorbrengen, zeide de Baron, terwijl hij op zijn wandelflok leunde, en zijn oog gevestigd hield op het Kafteeltje Boeverhelde; het is hier zoo adelijk, dat geftaadig ruifchen der masthoo¬ rn e»  VAN BLANKENHEIM. 89 men geeft zoo eene, ik weet zelf niet welke, aandoening aan mijn hart. Langs eenen anderen , niet minder aangenaamen weg , leidde van zon hen weder naar de Stad. Den anderen dag deeden zij eene wandeling naar het Dorp princenhaage , en van daar naar het wijduitgeflrekte Liesbosch. Een koude rilling liep barend door het gebeente, toen hij zich midden in het zelve bevond, en rondom zich niet anders zag dan hooge donkere boomen , door welker lommer de middagzon met haare Braaien niet kon doordringen. Eindelijk na lang omzwerven , zagen zij de wooniug van den Boschwagter; hoe akelig, zeide van zon, hoe eenzaam woont dit huisgezin ic het midden van dit woud, afgefcheiden van alle menfchen, en in tijden van nood beroofd van allen bijBand der menfchen! hoe treurig moeten de wiuteravondftonden zijn , wanneer zwarte wolken met drift voorbij de Maan vliegen, loeijende Bormbuien den hagel tegen de wooning doen kletteren, en alle de boomen ruisfehen, even als de onftuimige Oceaan, wanneer zijne fnel voortgedreven golven tegen de rotfen worden verbrijfeld, Met het fehoonfte weder wandelden zij door de vruchtbaarfte koornvelden te rug, zij rustten in een afgelegen herbergje, alwaar zij de eenvoudige levenswijze der arme landlieden met verwondering gade Boegen, ook hoe zij met eenen loggen osch ploegden, of denzelven voor een kar fpanden , met Brooi of hout belaaden. Toen m fQS digt onder de Stad genaderd waF 5 ren*  96 DE LAND-JONKER ren, en veele burgers van hunne wandelingen zagen te rug keeren, merkte barend op, dat de hoeden en kleeding van deze allen meer overeenkomst hadden met de monteeringen der Militairen dan wel in de Hollandfche lieden. Dat is niet zoo vreemd, antwoordde van zon, men kan doorgaans aan de kleeding opmaaken, welk een rang in de fteden den boven toon heeft : in Frontierplaatfen, volgt men gewoonlijk het model van hoeden en rokken der Officieren, dewijl deze perfoonen zich in dusdaanige fteden zeer veel laaten voorftaan, en zelfs veelen onder hen met verachting op den burgerftand, of liever op allen, die geen Militairen zijn, nederzicn. In Academie fteden volgen de bejaarde burgers den deftigen dragt der Profesforen, voornamentJijk die der Godgeleerdheid ; elk Koopman in kousfen of fajet, of in eenen diergelijken handel, al is hij nog niet eens tot de booge waardigheid van Ouderling opgeklommen, is in zijn fpraak, gang, gebaarden, hoed, paruik , en kleeding het echt afbeeldfel van het model , dat hij zich ter na.üaping geftaadig voor oogen fielt. In groote fteden volgt men mede die geenen., welke bij het volk het meest in aanzien zijn. — De uitgeftrekte vestingwerken gaven vervolgens ftof tot veelvuldige gefprekken ; men huurde in 't voorbij gaan een rijdtuig om des anderen daags met de opkomst der Zon naar Antwerpen te vertrekken. Toen zij in 't Logement te rug kwamen, verhaalde de weduwe, dat zij voor weinig geld eene aangenaame wooning had ge-  VAN BLANKENHEIM. 91 gehuurd, de Reizigers namen van haar een hartelijk affcheid, en wenschten haar allen troost, gezondheid, geluk, en voorfpoed. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. iiet valt hard op zijn eigen grond niet te mogen jaagen, Zij verlieten de aangenaame Stad Breda, en de fchoone wandeldreeven, welke dezelve omringen; van zon keek nog eenige maaien achter zich om , nog eens flilzwijgend herdenkende, welke genoe. gens hij wel eer in dezen omtrek had genoten. Terwijl zij dus al rondziende, en weinig fpreekende, voort reeden tot op de hoogte van het Dorp sundert , viel op een oogenblik de halve Etpwagen om, -door het afloopcn (gelijk men naderhand belpeurde) van het voorde wiel. De Secretaris en de voerman vloogen de wagen uit, met zulk een geweld, dat het gelaat van barend diep in het mulle zand Bond ingedrukt, even als of hij in wasch, of gips geboetfeerd was, hij zuchte, en zeide, met moeite opftaan* de, op eenen murmureerenden toon bij zich zeiven: hoogmoed koomt voor den val, hoe duur koop ik die verwenschte eer om met een Edelman te mogen reizen! De Baron had zich niet fcefchadigd; van zon was alleen boven zijn oog een  9* DE LAND-JONKER, een weinig gekwetst door den puntigen onbuigzaamen hoed van zijn buurman. De paarden ftonden zonder zich te verroeren, zij waren hartelijk verblijd, dat zij bij deze gelegenheid eens een oogenblik mogten ftifflaan , en adem fcbeppen. Niet ver van hier ftond een buitenverblijf, men befloot derwaarts te gaan, om aldaar eenige gereedfchappen en hulp te verzoeken. Een braaf oud Heer, welke hier met twee Zoonen vergenoegd woonde, ontfong de reizigers met veel beleefdheid , en verzocht hun zoo lang te vertoeven tot dat het rijdtuig wederom in ftaat zijn zou om te kunnen vertrekken. Dit werd met dankbetuigingen aangenomen; alleenlijk fpijt het mij, zeide de oude Heer v. h... (wij zullen den naam verzwijgen om dat de braave man nog leeft) dat de Heeren mij in eene ongunftige omftandigheid aantreffen door een ongelukkig voorval, waarin ik gisteren ben ingewikkeld, en het geen mij ,behalven veele onaangenaamheden, eenige honderde guldens zal kosten. de baron. Mogen wij zoo nieuwsgierig zijn om te vraagen, wat dit voor een voorval zij, misfehien kunnen wij u eenigen raad geeven. v. h ... Aan het eerfte wil ik gaarn voldoen, het Jaatfte zal weinig baaten, dewijl wij met trotfche, en gevolglijk onverftandige menfchen te doen hebben. — Wij liggen hier van alle kanren omringd gelijk gij gezien hebt , van groote bofchen en kreu-  VAN BLANKENHEIM. 95 kreupel hout; het wcemelt hier van haazen , ook worden 'er veele vofchen gevonden. de baron, (met opgefperde oogen in zijn handen wrijvende.) Weemeien van haazen en vofchen? zoo, zoo. v. h. ;. Voor eenige jaaren hebben wij dit buitengoed gekocht met eenige honderde gemeten koom- en weilanden, behalven nog eenen grooten uitgoftrekten tuin, voorzien van de keurigfte groenten , en de fijnfte vruchtboomen, voor welken mijne Zoonen gewoonlijk zorgen, en dit is een van hunne grootfte genoegens in dit eenzaam buitenleven. Nu moeten wij, te gelijk met alle onze gebuuren, tot onze grootfte en grievendfte ftnerten , ondervinden , dat onze wijduitgettrektfte koornvelden , 'zoo dra het loof zich eenigfins boven den grond vertoont, voor onze oogen worden afgegeeten, of dat ganfche troepen van dartele - jaagers, met hunne jagthonden vergezeld, mijne akkers vertrappen , en mijne hoop verijdelen, welke ik met recht kon voeden. Al bid ik hun ootmoedig, dat zij mijne landen fpaaren, dat zij niet dwars door het gezaaide heen zwerven, niets kan baaten, wij moeten zien, dat arme Edellieden, die geen twee gemeten lands bezitten, zich veroorlooven, om onze landen, die ons in eigendom toebehooren, en waar voor wij jaarlijks zoo veel geld aan lasten moeten betaalen, geheel te bederven. En niet alleen mijne landen, maar ook die van den armften landman: ziet daar , * ginds  n DE LAND-JONKER. ginds woont een braaf man, hij fvvoegt en zweef van den vroegen morgen tot den laaten avond om zijnen kleinen akker te beploegen, en te bezaa. jen, een akker, welke genoegzaam is om zijn behoeftig huisgezin te voeden; de Hemel beloonde, voorgaande jaar, zijn vlijt, Hij gaf regen en zonnefchijn op zijn tijd, met traanen in zijne oogen dankte hij zijnen Schepper, en zag reeds met vreugde den gelukkigen oogst te gemoed - maar nu kwamen die verachtelijke leegloopers, die nooit arbeiden, die nooit zaajen noch maajen , die het brood der verdrukten eeten , die geesfels der menschheid, zij kwamen, en verij. delden in eenen dag de hoop van dien arbeidzaamen landman, eiken voetftap, dien die baldaadige op den grond nederzetten, fneed hem door de ziel; hij fmeekte, hij viel neder op zijne kniën, hij riep zijne zes kleine kinderen tot zich, hij zwoer bij God, dat deze akker alleen hun al! len moest voeden, of dat zij anders van honger moesten omkoomen — zij bekreunden zich niet aan zijne billijke gebeden, in tegendeel, zij fcheenen nu nog meer vermaak te fcheppen in de vernietiging van dien vruchtbaaren grond. ta gramfchap blaakende, riep hij uit: rechtvaardig God ! kunt Gij dit aanfchouwen zonder deze verachtelijke onderdrukkers des menschdoms met den donder uwer Almagt te verpletteren; doch wat kort dit baaten! zij vertrokken, toen het hun behaagde naar eenen anderen akker, om ook den nabuurigen landman ftraffeloos in de diepfte armoe-  VAN BLANKENHEIM. 05 moede te Botten. Eenige weinige dagen daar na kwam weder eene andere bende, die dat geene nog verwoestede, het welk der baldaadigheid der voorigen nog gelukkig was ontkoomen ; en nu was de hoop van dien treurigen huisvader geheel verijdeld, den voorouderlijken grond heeft hij dat jaar dus wederom te vcrgeefsch met zijn zweet bcfproeit', in de grootfte armoede, ja al bedelende heeft hij zijn brood moeten verzamelen voor zich zeiven, zijne oude moeder, zijn vrouw, en zes ongelukkige kinderen. de isa r on. Zoudt gij dan liever opgeëeten willen worden door vofchen, haazen en konijnen? v. h... Geenfins; doch 'er is niets zoo natuurlijk, dan dat elk het recht heeft om op zijn eigen grond te mogen jaagen , even zoo zeer als hij het recht heeft om op zijn eigen land te mogen vinken , en in zijn eigen gragten en Booten te mogen visfchen: hij zal dan zelfs wel zorg draagen, dat hij zijne landerijen en akkers zuiver houdt van het vee, dat nu alles verwoest; hij zal het vervolgen en uitroeyen , zonder dat hij het gewas benadeelt, of het zelve moedwillig vertrapt. — En is 'er iets meer op de rechten der Natuur gegrond , dan dat het wild, dat op onzen eigen akker gebooren en opgevoed is, of zich op den zeiven voedt, ons in eigendom toebehoort ? welk récht heeft een ander op mijn land ? op mijne bo-  oö DE LAND-JONKER - bofchen en velden ? wie heeft hem die magt gegeeven? is die wet, of liever die gewoonte, niet enkel gegrond op het recht der overheerfching? was de oorfprong geene lafhartigheid onzer kruipende voorouders, dewijl niemand een Heer van gezach en aanzien het jaagen op de landen die hem niet toebehoorden, durfde beletten, uit vrees van allerlei vervolgingen van hem te zullen moeten ondergaan? was dit voorbeeld voor zijne nakoomelingen niet een wet, een wet die alle braaven verfoeijen ? de baron, (met zichtbaar e gramfloorigheid. ) Wat, bid ik u, zouden wij Edellieden doen als gij ons het vermaak der edele jagt ontneemt? v. h... Laaten zij jaagen op hunnen eigen grond, en zoo zij geen land bezitten, laaten zij dan geene laage begeerte voeden om dat van eenen anderen te verdelgen. - En niet alleen worden onze akkers en velden door de jaagers verwoest ; wij moeten daarenboven gedoogen, dat onze groenten en jonge vruchtboomen geheel en al door de haazen worden afgeknaagd , dat de vofchen onze hoenders en duiven opeeten, zonder dat ik het recht heb om ze te vangen, of dood te flaan. Gisteren morgen kon mijn Zoon, die driftig van aart is, het niet langer dulden, dat eenige haazen alle de jonge perfikenboomen affchilden, hij nam een geweer, en fchoot 'er twee uit den hoop; doch ongelukkig ftond de Koddebeier daar niet ver van daan  VAN BLANKENHEIM. 97 daan achter een boom te loerendeze heeft het aangegeeven, en nu zijn wij in eene zeer groote geldboete verwezen. de baron, (met eene ft'erke ftern.) Dit is niet meer dan billijk, gij moogt, zoo gij het recht der jagt niét hebt, geen haas fehieten,< dit koomt mij toe, en alle die geenen, die deh zelfden rang als ik bekleeden. de zoon, (een fabel die aan den muur hong met drift afneemende*) Wat zegt gij daar? vindt gij het ook billijk,dan zijt gij ook een booswicht, gij fpreekt tegen de gevoelens van uw hart; zweer op het oogenblik dat gij gelooft, dat het jaagen op een anders grond buiten de toeftemming van den eigenaar misdaadig zij, of ik klief u den kop op, de beleedigingen, welke ik gisteren en heden heb moe-* ten ondergaan, maaken mij dol, en woedend. de baron, (de vergramde blikken van den be- leedigden jongeling met beeving [aanfchouwende, en op zijne kniën nedervallende riep uit.) Ik zweer ± dat ik geloof, dat het jaagen op een anders grond buiten de toeftemming van den eigenaar misdaadig zij. Terwijl de Baron nog geknield lag, en den eed uitfpraken de Zoon van den Heer v. h ... het zwaard nog had opgeheven , kwam de voerman binnen om te zeggen, dat alles in gereedheid was om weder te kunnen vertrekken. Met befchaamdheid Bond de Baron op , en zonder veele complimenten te maaken, liep hij het huis Ü. DEEL. G Uit,  $8 DE LAND-JONKER uit, barend, en van zon waren mede zoc* veifchrikt, dat zij zonder affcheid te neemen den ouden Heer verlieten, en zonder om te zien in het rijdtuig flapten. Na dat zij de buitenplaats uit het gezicht verlooren hadden, vroeg de voerman, wat dat toch beduidde, het geen hij bij zijn aankomst had gezien ? was het ernst of flechts een grapje? barend verhaalde hem daarop het ganfche voorval. Toen hij uitgefprooken had, zeide de voerman met geestdrift: de jongman heeft wel gedaan, ik ben maar een lompe vlegel van een voermans knecht, maar ik mag eeuwig verd... d zijn, zoo iemand in mijne tegenwoordigheid ftaande hield, dat het geoorloofd is op een anders grond te jaagen, ik zou hem, zoo waarachtig als ik hier als een zondig mensch voor u zit,in koelen bloede den hals om kunnen draaijen. Van zon verzekerde ook, dat het ftrijdig was met de rechten der Natuur, en ik voorzie, voegde hij daar bij, dat, zoo dra de verlichting onder het menschdom , dat nu nog in domheid, vooroordeelen, en onkunde voortleeft , meer en meer toeneeme, dat die barbaarfche gewoonte, of die verachtelijke wet, weldra zal worden vernietigd, barend verklaarde, dat hij nooit zoo veel fchrik en aandoening in zijn geheele leven had moeten uitflaan, als nu in eenige weinige maanden. Gelukkig, zuchtte hij uit, die geene die vergenoegd , en veilig zijn eenzaam hutje bewoont, zonder die verderfelijke begeerte te gevoelen om vreemde landen en volken te gaan be- zoe-  VAN BLANKENHEIM. 99 zoeken. De Baron was nog ontfteld, hij beefde, was verbleekt, en zweeg. Vreemde Dorpen intusfchen op de Brabandfche wijze gebouwd, eene andere kleeding, eene gansch andere fpraak, verdreef het onaangenaame dier ongelukkige ontmoeting fchielijk weder uit de gedachten der reizigers , zij werden wederom fpraakzaam, en kwamen $ eer Zij het zelfs vermoedden, te Antwerpen aan. G a TWEE-  1O0 DE LAND-JONKER TWEEDE BOEK, EERSTE HOOFDSTUK. het doopen der klokken. Een melankoliesch eentoonig gelui van meer dan dertig verfchillende klokken , deed de vermoeide reizigers ontwaaken, zij namen het ontbijt in eene ruime Zaal, welke uitzag op een der fraaifte ftraaten van Antwerpen. De wegen waren vervuld met menfchen , dewijl het een voornaame heilige dag was. Dat verd... d geraas verveelt mij hevig, zeide de Baron, mij dunkt, het is hier nog lastiger met dat zinneloos luiden dan in Breda. Dit is niet te verwonderen, antwoordde van zon , behalven dat men hier ook bij het fterven en begraaven' der dooden luidt, zoo wordt 'er in geen Kerk of Klooster een aan-vang met den dienst gemaakt, zonder vreeslijk aan de klok te trekken ,• doch als 'er een onweder opkoomt , luiden alle de klokken der ganfche Stad, en der naast bij gelegene Parochiën te gelijk; het is dan voor iemand, die hier aan niet gewoon is zoo akelig, dat men zijne ooren wel zou willen toeBoppen zoo lang dit eentoonig gebrom duurt. Maar waar toe dient toch dit ge- druisch ?  VAN BLANKENHEIM. ioi druisch? — Men gelooft, dat de blixem, angftfg voor dit gelui en gebrom, als dan de geweide plaatfen niet durft naderen. Welk een dwaas bijgeloof, zeide barend (met een klein weinigje verwaandheid, om dat hij de kleine Catechismus van den verdienftelijken martinet eens had doorloopen) ik voor mij ben van gedachten, dat het electrieke vuur des blixems door dit geduurig beweegen der klokken eer zou worden aangetrokken dan verwyderd. Dit is zeer bekend , zeide van zon, en door duizend voorbeelden van kundige lieden geftaafd; dit echter is van weinig kracht bij onkundige Priesters, die de gefchiedenisfen der Natuur niet kennen, en bij het dom gemeen. Dewijl de klokken als heilig worden befchouwd, wanneer zij plegtig door den Bisfchop gedoopt zijn, vertrouwen zij, dat de gewoone wetten der Natuur door wonderwerken zullen worden verbrooken. Hoe?zeiden de Baron en barend,bijna beiden te gelijk , klokken doopen ? Veelen, antwoordde van zon, heb ik met eigen oogen befchouwd, waarop met Latijnfche letters de tijd van den Doop, en de naam van den Bisfchop , welke de plegtigheid verricht had, gegooten was. Dit is de rede, dat eenvouwige menfchen zoo zeer gezet zijn, dat bij het flerven,of begraaven van hunne bloedverwanten de klokken worden geluid, om den Hemel en alle de Hemelingen den dood van hunnen Vader, Moeder, of kind te verkondigen, en de Dienaarcn des Hemels op hunnen post te doen G 3 Baan,  ioï DE LAND-JONKER. Baan, zoo dra het gelui de komst van den af. gefiorvenen bekend maakt. Hoe is het mogelijk , riep de Baron uit, dat 'er zoo groot eene- dwaasheid nog onder het menschdom kan gevonden worden 1 Het is meer te verwonderen, dus ging van zon voort, dat die bijgeloovige gewoonte bij de Gereformeerden, na den tijd der Reformatie, nog in weezen is gebleven, en zeer veelen ( gij kunt nagaan, dat ik hier van onverftandige , bijgeloovige Gereformeerden fpreek) Bellen 'er iets Godsdienftigs in, dat de Predikatie met een driemaal herhaald gelui een aanvang neeme, dit is dat oud ingekankerd vooroordeel, dat van onze Roomfche voorouders tot op onzen leeftijd is afgedaald, en het geen nooit dan door eene verlichting, welke wij wenfchen, dat eens fpoedig zal aanbreeken, uit de gemoederen der menfchen zal kunnen worden uitgeroeid. Ik woonde te Breda, toen eene kwaadaartige buikloop honderde menfcheu uit het leven rukte; voor allen werden de klokken geluid; doch voor gegoede Roomschgezinden driemaal ; eens bij den dood; voor de tweedemaal een groot uur voor de begraaferiis; en ten derdemaale bij de begraafenis zelve. De gezonden werden half dwaas door dit geftaadig gebrom; doch zeer veele aantreklijke zieken, het aanhoudend gelui moetende aanhooren , en weetende, dat zij door dezelfde ziekte waren aangetast, werden zoo beangst, en mistroostig, dat zij den moed geheel verlooren, hunne geneesmiddelen moedeloos ter zijde Belden , en door eene bij-  VAN BLANKENHEIM. 103 bijkoomende ziekte der ziel voor hunnen tijd den geest gaven. Willen wij dit treurig gefprek hier maar niet ftaaken, vroeg de Baron, en eens het merkwaardige der Stad gaan zien ? met groot vermaak antwoordde zijn Secretaris. TWEEDE HOOFDSTUK. antwerpen. Eer dat de reizigers de alom vermaarde Kabinetten van Schilderijen gingen bezichtigen, wandelden zij naar de Groote Kerk, alwaar zij den Dienst zagen verrichten; na dat dezelve geëindigd was, befchouwden zij met verrukking (ik behoef mijne Lezers hier niet te herinneren, dat deze reis plaats had voor de komst der Franfchen in de Oostenrijkfche Nederlanden) de uitmuntendfte Schilderftukken van den onfterfelijken rubbens , en andere beroemde Meesters; vervolgens de vermaardfte Kabinetten , alwaar zij met0 de grootfte vriendelijkheid door de eigenaars zelfs werden ontfangen. Het geoefend oog van van zon was onverzadelijk bij de befchouwing van zoo veele fraaije kunstftukken : de Baron ftaarde alleenlijk op Schilderijen , waarin kafteelen, haazen, patrijzen, of een jagtpartijtje was G 4 af-  ?04 DE LAND-JONKER. afgemaald; barend loerde ter fluip op naakte, pf half naakte vrouwenbeelden. Na al het merkwaardige der kunst bezichtigd te hebben, keerden zij, langs eenige nieuwe gebouwen, welke met den grootflen fmaak naar de Italiaanfche bouworde opgetrokken waren , en welke zij met het grootst genoegen eenigen tijd befchouwden , naar hun Logement te rug. Hier Vonden zij eenige vriendelijke e» kundige Heeren aan de publieke tafel zitten, met welke van zon fchielijk in gefprek kwam. Na over het Tooneel, de belles lettres en andere fchoone wetenfchappen gefprooken te hebben, viel hét gefprek ongemerkt pp de Phyjionomie of Gelaatkunde. Een jong Heer, die de minst befchaafde op, voeding van alle die onbekende fcheen te hebben ; doch echter door eene oppervlakkige kennis van zeer veele zaaken, zich veel op zijn verftand en geleerdheid liet voorftaan , verzekerde , dat lavater de eerde was geweest, welke om de Gelaatkunde gedacht had, en dat het te verwonderen was, dat de Grieken en de Romeinen , welke men niet ontkennen kon, dat de uitvinders Of befchaavers geweest waren der meeste wetenfchappen , daar van nooit eenige de minfte melding hadden gemaakt. Ik fchroom hier op te antwoorden , zeide van zon, dewijl ik door het wederleggen van uw gevoelen vreeze, dat ik aan zommigen van dit aanzienlijk gezelfchap verwaand zou toefchijnen , of dat ik misfehien door het  VAN BLANKENHEIM. 105 het aannaaien van eenige gezegdens uit de oude Schrijvers oneindig zou verveelen. Het ganfche gezelfchap verzekerde het tegendeel, en drong 'er Berk op aan, dat van zon een aanvang met zijne wederlegging zou maaken; zelfs de Baron verzocht zulks mede met kracht, dewijl hij trots begon te worden , dat hij in gezelfchap reisde van zulk een gelcera en verftundig man; hij verb e zich , dat hij eenigfins in den lof begon te deelen , welken van zon , telkens waar hij zich ook maar vertoonde, door zijne gefprekken behaalde. DERDE HOOFDSTUK, de gelaatkunde. Het zou bijna een wonderwerk geweest zijn, indien de Grieken, die zich zoo zeer hebben beijverd o'.n de verborgenfte fchuilhoekcn van het menfchelijk hart te leeren kennen , het uitwendige zoo geheel hadden veronachtzaamd, te meer, daar 'er niemand leeft, hoe dom hij ook zij, die niet, zonder het zelfs dikwils te weeten, eenig duister gevoel heeft der Gelaatkunde: eiken onbekenden, dien hij voor het eerst met opmerkzaamheid ziet, beoordeelt hij ftiLzwijgend, hij gevoelt of achting voor hem , of qnverfchilligheid , of afkeer. De dieren zelfs, de honden inzonderheid , toonen in die kunst geene vreemdelingen te G 5 zijnj  lo6 DE LAND-JONKER. zijn; zelden koomen zij bij iemand , of vleien denzelven, die zij gevoelen of opmerken, dat hun vijandig is; geftaadig is hun oog op hunnen meester gevestigd, zijn de trekken van zijn gelaat norsch, en onvriendelijk, zij durven zich naauwlijks verroeren, of beweegen; doch zijn de rimpels van het voorhoofd opgeklaard, met welk eene vreugde likken en ftreelen zij als dan hunnen weldoener. Hoe zou het dus mogelijk kunnen geweest zijn, dat de Grieken daar niet met opzet over zouden hebben gedacht en gefchreven: men behoeft 'er ook niet lang naar te zoeken, daar een der beroemdfle mannen der oudheid, aristoteles namentlijk, een gansch boek over de Gelaatkunde nagelaaten heeft. Het zou te veel tijd vereifchen, en mijn geheugen zou te kort fchieten, indien ik op orde wilde verhaalen, wat hij daaromtrent heeft aangetekend: alleenlijk zal ik zeggen, dat hij tot het onderwerp der Gelaatkunde fielt: het geheele ligchaam van den mensch , en deszelfs beweegingen en gebaarden , vervolgens de couleur, de ftem, het hair zelfs niet uitgezonderd: daar na betoogt hij, dat de ziel en het ligchaam te famen lijden; wanneer het ligchaam fmerten gevoelt, wordt de ziel daar door medé' aangedaan; wanneer de ziel wordt gefolterd, is het ligchaam mede aan onaangenaame gewaarwordingen onderhevig , welke aandoeningen voor een opmerkzaam en geoefend befchóuwer zichtbaar, en verftaanbaar zijn. Ter-  VAN BLANKENHEIM. ïo7 Terwijl ik hier van fpreeke, herinner ik mij bij sextus empiricus ook geleezen te hebben, dit, of een diergelijk gezegde : dat de ziel van den mensch op de trekken van het gelaat ftaat uitgedrukt, gelijk door de Gelaatkunde geleerd wordt, waar uit blijkt, dat de Gelaatkunde reeds toen ter tijd tot een fystema gebragt was. Ik wil hier nu niet fpreeken van meenigvuldige dusdaanige gezegdens van hippocrates ; noch van theo- ' phrastus ; noch zelfs niet van homerus een der oudfte Dichters, gelijk ulieden bekend is , noch ook van salomo , den wijsten aller Koningen, want dan zou dit gefprek tot in den nacht moeten worden uitgerekt , alleenlijk zal ik kortelijk ook eenige plaatfen uit de Latijnfche Schrijvers aanhaalen , waar uit men zien kan , dat de Gelaatkunde even zoo min onbekend was te Rome, als in het alom vermaard Athene. Ten tijde van cicero , gelijk hij op meer dan eene plaats zegt, was 'er reeds een berucht gelaatkenner, die het karakter en zeden der menfchen uit hun ligchaam , gelaat, gebaarden en gang kon opmaaken. seneca fchrijft aan lucilius, dat hij onkuifche, fchaamtelooze, ondeugende , of dwaaze menfchen kende aan hun gang, aan hunne gebaarden , uit hunne gezegden, uit het draajen hunner oogen, of uit hun lagchen, of uit de trekken van hun gelaat, en houding. Gellius verhaalt van pythagoras, dat hij nooit eenig jongeling toegang gaf tot zijne lesfen, den  ïo8 DE LAND-JONKER. denwelken hij niet eenige oogenblikken te vooren befchouwd had, en eenige gisfingen omtrent zijn karakter, zeden en verftand, uit zijne gelaatstrekken en geftalte, had opgemaakt. Om niet te verveelen, zal ik nog maar kortelijk iets zeggen, het geen mij voorftaat bij suetonius geleezen ,te hebben : dat een zeker theodorus gadareus een leermeester van tiberius nero uit het gelaat en houding van zijn leerling had opgemaakt, dat hij zeer ongevoelig was en geneigd tot groote wreedheid; en de uitkomst, helaas! heeft tot ontzetting der menschheid deze voorfpelling al te zeer bevestigd. Hoe fchoon befchreef deze suetonius het karakter van octavianus augustus ; het zij hij fprak, zegt hij onder anderen, of zweeg, zijne gelaatstrekken waren zacht, en minzaam, zoo dat een der aanzienlijkfte inwooners van Gallig onder zijne vrienden openlijk beleed, dat hij daar door weerhouden was in zijn voorneemen , om hem bij het overtrekken der Alpen van boven van den top van het gebergte in de diepte ter neder te ftorten. Die zelfde Schrijver verhaalt, dat augustus heldere, doordringende- oogen had, en dat het hem vermaak deed , wanneer hij bemerkte, dat iemand , die hem aanzag, zijne oogen moest nederflaan, even als men zijne oogen gewoonlijk nederflaat voor den fchitterenden glans der Zon. Alle de aanweezige luisterden nog met ingefpannen aandacht, toen van zon reeds geëindnïd had met fpreeken, De jonge Heer bekende met een  VAN BLANKENHEIM. 109 een blos op zijne wangen , en al ftaamelende, dat hij zulks niet geweeten had, en dat hij nog nooit eenen van die Schrijvers had geleezen f maar dat hij daar mede terftond een aanvang zou maaken, dewijl hij dagelijks meer en meer befpeurde, dat deze de eenige bronnen waren , waaruit men putten moest om deelgenoot te worden der waare en grondige geleerdheid, als mede om het hart, het verftand, en den fmaak te vormen.- VIERD1E HOOFDSTUK, de eerste christen kluizenaars. Twee Heeren uit dat gezelfchap, welke het meest vermaak fchepten in de gefprekken van van zon, vroegen, of zij de eer mogten hebben de reizigers de Abtdij der Witte Heeren , en nog eenige andere Kloosters te laaten zien; dit werd bereidwillig aangenomen, men vertrok. De Baron verwonderde zich boven maate over de pracht, welke in die Abtdij werd gevonden , over het kostbaar gastmaal, het welk hij toebereid zag, ever den geurigen wijn, welke hun werd toegediend , en met niets anders kon vergeleken worden dan met den Nectar, welke ganimedes den Goden fchonk; voorts over den glans van vergenoeging, welke op het gelaat der Geestelijken verfpreid lag, als mede over hunne wel door- voe-  tra DE LAND-JONKER voede ligchaamen. Welk een onderfcheid, nep barend telkens uit, tusfchen hen, en de arme ongelukkige zielen van Apostelen ! konden deze hunne hoofden eens uit het graf opheffen, hoe zeer zouden zij over hunne opvolgers verbaasd Baan! Daar na bezochten zij andere Kloosters van minder aanbelang. Hier op deeden zij eene fchoone wandeling langs de vermaakelijke oevers der Schelde: de gefprekken gingen over het geen zij in de Kloosters hadden gezien-., en opgemerkt: niets liever, zeide de Baron, wenschte ik te weeten, dan welk fchepfel toch het eerst op de gedachten is gekoomen , om zich zoo van de waereld en van de heilzaame inrichtingen der Natuur af te fcheuren, en een eenzaam leven te gaan leiden tusfchen vier hooge akelige muuren. van zon bood zich aan, indien het gezelfchap zulks begeerde om een kort verflag te doen van den eerften oorfprong der kluizenaareu en van alle geestelijke gedichten. Iéder bad om Brijd, dat hij hun dit vermaak niet zou misgunnen; de Baron drukte zijn hand van blijdfchap, en zeide, dat hij hem geen grooter genoegen kon geeven , want dat dit een zaak was, waar naar hij reeds langen tijd gewenscht bad. Laat ons dan op gindfchen bank gaan nederzitten, zeide barend, die reeds heigde van vermoeidheid; zij liepen derwaarts, waarop van zon zijn verhaal aldus begon: Onder de R^meinfche Keizers waren de Chris- te-  VAN BLANKENHEIM. m tenen zeer gehaat en veracht, eensdeels, dewijl zij zich van de Romeinen afzonderden, en hunne fchouwfpelen en openbaare vermaaken ontvlooden; aan den anderen kant, om dat zij weigerden van het vleesch te eeten, het geen in de vleeschhuizen en openbaare markten verkocht werd, uit angst, dat een gedeelte van zulk een gedacht rund aan de afgoden kon geofferd zijn. De Romeinen befchouwden zulk eene handelwijze als trots en eigenzinnig, en dewijl de ChristenenZeer dikwils, en met eene groote meenigte, zamenkomBen hielden, vermoedden zij, dat zij iets nadeeligs tegen den Staat berokkenden. Men begon hun dus te vervolgen, men Belde uit afkeer alle misdaaden, welke 'er gepleegd werden, op hunne rekening. Wilden zij dus niet onrechtvaardig geftraft en vervolgd worden, moesten zij ' zich met de vlucht van het Romeinsch gebied verwijderen. Veelen dus de mishandelingen moede, en haakende naar de vrijheid, vlooden naar de Woestijnen, alwaar zij, fchoon in de drukkendfte armoede echter vrij en onvervolgd leefden. Onder de eerBe van deze Christen Eremieten of Kluizenaars bevond zich een rijk en kundig jongeling, met naame paulus, deze mede gefolterd door de onderdrukking der Heidenen , ontweek hunne vervolgingen , en verbergde zich op een afgelegen en onbewoond gebergte in een fpelonk, waarin hij, gelijk men verhaalt, tot den hoogen ouderdom van honderd en dertien jaaren zou geleefd r1  »* DE LAND-JONKER leefd hebben. Geduurende"dit eenzaam, afgefcheiden leven, had hij niets anders geëeten dan de vrucht der Dadelboomen , en niets anders gedronken , dan het water uit een bron, welke niet ver van zijn fpelonk zijnen oorfprong nam. De tweede Kluizenaar, welke onzen aandacht verdient, was de alom bekende antonius, de Zoon van eenen welgeftelden Landman in Egypte : deze zwartgallige jongeling ontweek reeds in zijne eerfte jeugd het gezelfchap ym ^ ^ ty'dgenooten; hij zwierf meest altoos eenzaam op afgelegen wegen om, en na den dood van zijne ouders deelde hij zij„e erffenïs onder zijne bekenden en den armen , en begaf zich naar verafgelegene woesteneiën. Hier vond hij een zeer oud bouwvallig en onbewoond Kafteel, in het zelve nam hij zijn intrek; hij-voedde zich enkel met brood en water, en bragt, zonder zelfs die geenen te willen zien* welke hem tweemaal in het jaar brood bragten[ twintig jaaren achter den anderen in eene akelige eenzaamheid door. Eindelijk dit treurig leven moede, zocht hij het gezelfchap der menfchen weder op; hij lokte veele zwervende Eremieten welke zijn voorbeeld gevolgd waren, tot zich' zij bouwden te Tarnen kleine geringe wooningen van flroo, en teenen, welke zij Monafteria. noemden. De levenswijze van antonius echter, hoe zeer hij meer gezellig was geworden, bleef zeer geftreng, hij vastede dikwils twee, drie en meer da-  VAN BLANKENHEIM. 113 dagen; wanneer hij at, gebruikte hij niet meer dan eenige weinige oneen verdroogd brood met zout : op zijn ligchaam droeg hij een hairen kleed, over het zelve hing, in plaats van een mantel, de vacht van ee'rt Schaap; zijn hoofd overdekte hij met eene groote kap» Gewoonlijk fliep hij op een biezen mat, en zeer dikwils op den blooten grond. Veeltijds bragt hij de nachten al waakende en biddende door, of ftond, na een weinig gerust te hebben, midden in den nacht op om zijne gebeden te vervolgen. Na verloop van eenigen tijd ftroomden 'er van alle kanten nieuwsgierige menfchen naar de verblijfplaats van antonius , om een man met eigen oogen te ziert, van welken men alomme zoo veel hoorde verhaalen. Om dit te ontwijken vertrok hij heimelijk naar eenen berg in eene woestenij, niet verre van de Roode Zee gelegen. Aan den voet van dit gebergte ftroomde een helder beekje, welkers oevers belommerd werden door reien van fchoone Dadelboomen. Om zich zeiven nu in dit afgezonderd leven niet te ver-3 veelen, plantte hij wijngaarden , hij ftalc den vruchtbaarften grond voor een tuin af, welken hii zelfs bewerkte. Vermoeid van den ongewoonen arbeid, bragt hij onder aan den berg den overigen tijd al biddende door; fomtijds verwisfelde hij van woonplaats , en klom naar den kruin des bergs, alwaar hij ip de rotfen een hol had uitgehouwen. Even voor zijn dood beveng hem de lust om H. DEEL. H ÖOg  114 DE LAND- JONKER. nog eens naar Alexandrie te reizen, om toch nog eens voor zijn affterven den heiligen vloek tegen de ketters, tegen welke hij altoos allerhevigst gewoed had, uit te fpreeken ; doch deze godsdienstige ijver en vermoejenisfen hadden zijn geitel zoodanig in wanorde gebragt, en afgemat, dat hij zijn einde te gemoed ziende, verzocht , dat twee van zijne geliefdlte Monniken hem niet meer zouden verlaaten ; hij ftierf ook niet lang daarna in het honderd vijfde jaar van dit zijn onnatuurlijk, en verachtelijk leven. ■ Bij mondelijken uiterBen wil verdeelde hij zijne aanzienlijke erffenis in twee deelen; hij liet aan den Patriach en Aartsbisfchop van Alexandrie atiianasius (die misfehien daarom uit dankbaarheid zijn leven heeft befchreven) zijn hairen kleed na , en zijn wandelftok aan den Heiligen macarius. VIJFDE HOOFDSTUK. DE oorsprong der kloosters én andere geestelijke gestichten. Het gezelfchap bedankte van zon hartelijk, dat hij tot dus verre hun het genoegen gegeeven had, van eenige trekken uit het leven der twee beruchtfte Kluizenaars op te geeven, zij baden hem, indien het hem niet lastig viel , dat hij nu', gelijk hij beloofd bad , den oorfprong der Kloos-  VAN BLANKENHEIM. 115 Kloosters en andere Geestelijke Geftichten zou verhaalen. De Baron, die , volgens zijne gewoonte, juist niet altoos aandachtig had toegeluisterd, betuigde echter, dat zulk een verhaal hem bijna 200 veel vermaak deed als in zijn Vinkenhuisje te zitten, van zon, aan den Berken aandrang van zijne Vrienden willende voldoen, begon met nieuwen moed aldus: Antonius had een leerling, die door zeer veelen te recht voor geleerder en verBandiger gehouden is dan zijn leermeester zelfs , met naame pachomius , te Thebe uit een gering gedacht gebooren. Deze kwam, na dat hij eenigen tijd als Soldaat gediend had , en afgedankt was, in kennis met eenen Anachoreet palémon , welke hem overhaalde het Monniken gewaad aantetrekken, en met hem op het gebergte in een fpelonk te gaan leeven. Hier bragten zij den verveelenden tijd door met een groot gedeelte van den dag en nacht te bidden, en wel met de armen kruislings over malkanderen, welke gewoonte van dien tijd af aan tot op dit oogenblik toe in alle Kloosters en bij alle Geestelijken nog plaats heeft. Den overigen tijd maakte zij hairen kleederen: hun fpijs beftond in brood en zout, zomtijds ook pit eenige kruiden. — 'Er was een Eiland aan de Rivier de Nijl gelegen, en op het zelve een onbewoond Dorp, het welk niet ver verwijderd lag van den berg, op welken deze Kluizenaars hun verblijf hielden. H 2 pacho-  n6 DE LAND-JONKER. pachomius kreeg eens lust om zijn vriend te verlaaten en af gezonderd zijn leven onder deze gewelven der verhaten wooningen door te brengen» Hier hield hij zich langen tijd op; doch toen hij gewaar werd, dat zijne zielsvermogens ontfteld geraakten door aanhoudende zelfsverveeling, nam hij een befluit gezelfchap opte zeken, en alle die geenen, welke hij tot een geestelijk, doch aan vastgeftelde regels gebonden, leven kon overhaalen, tot Monniken te maaken. Op deze wijze zag Tabeima, drie honderd vijfen twintig jaaren na de geboorte van christus , het eerst een geregeld Klooster. De inrichting en inftelling van dit, en vervolgens van alle de Kloosters, waarover pachomius het bevel voerde, was geftreng; hun fpijs was fober, hun drank, water; tweemaal in de week moesten zij vasten; onder den maaltijd fprak niemand, en om malkanderen niet aantezien, waren zij genoodzaakt de wolle kappen , welke zij op het hoofd droegen , over de oogen te trekken. Hunne kleeding belfond in een grof linnen hembd, zij honden een gordel om hun ligchaam; den hals en fchouders bedekten zij met een mantel van fchaapen of geiten vellen. In den morgenftond, des avonds , en in den nacht kwamen zij bij malkanderen om te bidden en te leeren. Wanneer zij iets hadden misdreven, werden zij geftreng gegeezeld: op den dag vlochten zij matten van biczen , om de zelfsverveeling, zoo veel mogelijk, te ontwijken. Pacho-  VAN BLANKENHEIM. n7 Pachomius viel echter zulk een lang leven niet te beurt als zijn leermeester antonius. 'Er ontflond in bijna alle de Kloosters van zijne orde eene befmettelijke ziekte, welke een groot aantal Monniken, als mede hunnen Kloostervoogd pachomius uit het leven rukte, en wel in het zeven en vijftigfte jaar van zijnen ouderdom. Hoe weinig heeft paulus en antonius en in 't bijzonder deze pachomius kunnen voorzien , welke verfchriklijke gevolgen hunne afgezonderde levenswijze eens zoude hebben! het menschlijk hart herdenkt voorwaar met ontzetting , hoe veele millioenen menfchen , geduurende zoo veele eeuwen, 'er uit navolging dit geestlijk leven hebben aangenomen, en door geftadig te hebben moeten worftelen tegen de ingefchaapen, en nooit uitteroeien neigingen deiNatuur, of hunnen ftand duizend maaien hebben vervloekt, of een alleraffchuwlijkst en onnatuurlijk leven hebben geleid, daar zij, indien zij in den kring, waar in zij gebooren waren, hadden blijven voortleeven , nuttige Leden der Maatfchappij hadnen kunnen worden, en wederom het leven gegeeven *hebben aan ontelbaare fehepfels , welke insgelijks tot nut van hun Vaderland, en tot eer van hunnen weldaadigen fchepper hadden kunnen worden opgevoed, Wie zou het kunnen gelooven , dat reeds in de eerfte tijden, niet lang na den dood van dezen pachomius , 'er meer Monniken op het afgele* geuite gebergte , en in de woestenijen woonden, II 3 dm  li8 DE LAND-JONKER dan menfchen in de fteden! Ja de Kloosters van Egijpte, om nu niet eens te gewaagen van de wooningen der Kluizenaars, die in de daad ontelbaar waren, bevatteden, in de vierde Eeuw, reeds meer dan honderd duizend Monniken en Nonnen; 'er waren zelfs Steden in dien omtrek', waar meer Kloosters dan huizen werden gevonden. Hoe veele Kloosters, Abdijen, en andere geestelijke gebouwen reeds toen ter tijd, en naderhand in meer befchaafde gedeeltens van Europa, en voornamentlijk in deze Oostenrijkfche Nederlanden , zijn igefticht, is Ulieden misfehien meer dan mij bekend. Van zon zweeg; mag ik u iets vergen, zeide barend , zoo voldoe mijne nieuwsgierigheid ook eens, omtrent den oorfprong der Vrouwen Kloosters : het gezelfchap drong het verzoek van den Secretaris ten fterkften aan, en van zon werd wederom op eene vriendelijke wijze genoodzaakt, kortelijk melding te maaken, op welken tijd de Vrouwen zich het eerst tot het afgezonderd IeVen hebben afgefcheiden. ZES-  VAN BLANKENHEIM. 119 ZESDE HOOFDSTUK. de oorsprong der vrouwen kloosters. Dezelfde pachomius, welke, gelijk wij zoo even gehoord hebben, zoo veele Monniken-Kloosters ftichtte , kreeg ook lust om te Tabenna een Vrouwen Klooster opterichten, het welk alomme zoo bekend en vermaard werd, dat het getal der Nonnen in zeer korten tijd reeds meer dan vier honderd bedroeg. Dezelfde inrichting had voor het grootfte gedeelte daarin plaats als in de Kloosters der mannen: haare kleeding was mede ruuw; haare aangezichten werden overdekt met een kap, en de ijdele hairlokken, welke, naar de gedachten van den ftichter, het gelaat der Vrouwen te veel fleraad bijzetten, werden afgefneden, en met verachting weggeworpen. Niemand der Kerkvaderen, pachomius zelfs niet uitgezonderd , leefde 'er immer, welke zoo veel invloed had op het hart der Vrouwen als de welfpreekende en vleiende hieronymus. De eerfte Vrouw te Rome, welke met zoo veel gezetheid en ijver zijne lesfen hoorde, 'en welke hem zelfs in haare prachtige wooning innam, was eene rijke bekoorlijke Weduwe marcella genaamd ; deze wist hij door zijne gefprekken overtehaalen, om de waereld vaarwel te H 4 ze3-  fio DE LAND-JONKER zeggen, en zich in een Klooster voor altoos op, telluiten. De tweede, welke hij tot den Nonnen Rand overhaalde, was mede eene zeer aanzienlijke Weduwe paula genaamd, welke, fchoon zij vijf kinderen had, en veele fchatten bezat, alle haare kostbaare kleederen en hoofdfieraaden aan den armen fchonk, en haare, te vooren gehoudene, ijdele levenswijze zocht te boeten met geftadig te' leezen, te vasten, en te bidden. Dit haar voorbeeld werd niet lang daarna door haare Dochter eustochium gevolgd, welke insgelijks haare fchitterende en kostbaare kleeding met het ruuwe gewaad der Nonnen verwisfelde. Intusfchen voldeed het weinig aan het dweepziek hart, en de zwaarmoedige gefteldheid van moeder en dochter beiden, om zich in dezen Staat lang in Rome op te houden, zij blaakten van verlangen, om even als de beroemde paulus, antonius , pachomius en anderen, naar dat Land te gaan, alwaar de Zaligmaker was Gebooren, waar hij geleefd had, en den kruisdood had moeten ondergaan. Alleen echter begeerden zij niet in die woeste plaatfen om te zwerven • doch zoo dra hieronymus , na in Rome eenige mishandehngen ondergaan te hebben, een'beflnit nam naar zijne afgelegen gebergten te rug te keeren, was 'er niets in ftaat om paula en eustochium te beletten, haaren heiligen Vader te volgen : haare lieve kinderen hielden haare kmen vast, zij bezwoeren haar , dat zij hun niet zou-  VAN BLANKENHEIM. i2ï zoude verlaaten; doch deze traanen konden haar niet weerhouden; ongevoelig verwijderde zij zich uit hunne vuurige omhelzingen en weenende oogen. Na alle de Landen van het Oosten , waar flechts eenige gedenktekenen der Heiligen gevonden werden, te hebben omgedwaald, zettede zij zich bij haaren geliefden hieronymus te Bethlehem neder. Hier flichtte zij drie Nonnenkloosters, aan welke zij eene zeer geftrenge levenswijze voorfchreef; vooral gaf zij bevel, dat alle de Nonnen zich geftadig met allerlei arbeid zouden bezig houden, op dat de ledigheid , en de heete luchtftreek haar niet tot vleeschlijke lusten zouden aanzetten. Om dit nog meer (naar haare gedachten) te vermijden, mogten zij nooit een man zien of met hem fpreeken, zelfs niet met eenen gefnedenen. Van het opgaan der Zon tot aan den midden nacht zongen zij eenige maaien , ook lazen zij dagelijks in den Bijbel; zij waakten en baden op vastgeftelde tijden. Onder deze allen echter leefde de Kloostermoeder PAUi-A het allergeftrengfte; in de hevigfte koortfen zelfs ging zij op den grond in een hairen kleed nederliggen, niets anders doende dan zuchten, waaken en bidden, tot dat de dood, nadat zij twintig jaaren in dezen ongelukkigen ftaat had doorgebragt , een einde maakte aan haar leven. Na het afftei ven van paula , volgde haar dochter EUSTOCHiuit haar als Abtdisfe op; weike , na H 5 eeni-  1*2. DE LAND-JONKER eenige jaaren in dezen ellendigen onnatuurlijken toefland, mede naar het gevoelen van dien tijd voorbeeldig geleefd te hebben, haare moeder in de eeuwigheid volgde. Na dien tijd is het getal der Vrouwenkloosters, en andere geftichten van dien aart mede zoodanig toegenomen, dat een gevoelig hart moet beeven wanneer het bij zich zelve overdenkt , welk een verfchriklijk nadeel aan het menschdom ook door het voorbeeld van paula en eustochiusi is toegebragt. Met verfchrikking en innige ontzetting waren zonder twijffel de eerfte Kluizenaars, en Richters van Kloosters uit hunne eenzaame woestijnen naar het gewoel en de zorgen der waereld te rug geëild , indien zij in het toekomftige hadden kunnen inzien! indien zij alle de rampen, die naderhand door het Kloosterleven veroorzaakt «ijn, als het ware, in 't verfchiet hadden kunnen befchouwen! Had de uitvinder van het kruid ooit kunnen voorzien het akelig gevolg van zijne onvermoeide nafpooringen; had hij flechts eens zijn oog op een bloedend flagveid kunnen werpen, alwaar door zijne uitvinding zoo veele duizende menfchen in weinige uuren uit het leven worden gerukt, met welk een fchrik en vervloeking zou hij zijnen arbeid geflaakt, en zijne navorfchingen hebben geëindigd ! De rampen echter van zoo veele millioenen lijdende en kwijnende menfchen , die , geduurende zoo veele honderde jaaren, in de Kloosters tegen de ingefchaapene nei-  VAN BLANKENHEIM. iaj neigingen der Natuur, of hebben moeten worftelen , of zich aan de fnoodfte zonden hebben overgegeeven, zijn nog oneindig grooter en zvvaarer geweest, en zij zijn het, helaas! nog heden; zij hebben meer menfchen uit het leven gerukt, en grooter nadeel aan het geluk van het menschdom en aan de bevolking toegebragt, dan al het onfchuldig vergooten bloed , het welk het nootlottig kruit op den ongelukkigen aardbodem heeft doen ftroomen. — Van zon werd door het gezelfchap met lof overlaaden, dat hij hen op zulk eene bevallige en aangenaame wijze een aaneengefchakeld verhaal van den oorfprong der Kloosters had gegeeven. van zon betuigde juist niet zoo zeer over zich zeiven voldaan te zijn, omdat hem alles niet zoo voor den geest was gekoomen, als hij wel gewenscht had; het is ook reeds eenigen tijd geleden, zeide hij, dat ik het zelfs las; zoo gijlieden nogthans begeerig zijn moogt, hier van iets meer te weeten, kunt gij , onder veele andere fchrijvers, welke ik nu met Bilzwijgen zal voorbijgaan, het vinden bij atiianasius in het leven van antonius; bij den geleerden tillemont; en den bevalligen fchrijver der Eenzaamheid. Dit ernBig verhaal werd met vrolijke gefprekken afgewisfeld , zij kwamen langs aangenaame dreeven weder aan de wel eer zoo vermaarde Stad, en welke nog zoo veele kentekenen draagt van den voorigen bloei en welvaart. ZE-  124 D E LAND-JONKER. ZEVENDE HOOFDSTUK. DE ESTAMINET'S, OF BIERHUIZEN. Den volgenden dag werd voor een gedeelte doov gebragt met wandelen , ook met het koopen van eenige kleinigheden, welke de Reizigers zelfs nodig hadden , of tot gefchenkjes voor hunne vrienden en vriendinnen beftemden. De Baron verwonderde zich 'boven maate, dat hij in alle winkels geen man zag, en dat de Vrouwen niet alleen de zorg over de huishouding, maar zelfs over den Winkel op zich fcheenen genomen te hebben. Dit is ook de reden, zeide de onbekende Heer , dat zij veel meer befchaafd, lieftaaliger, en vriendeHjker zijn dan de mannen; de Vrouwen kari men hier te regt met een Buk geld vergelijken, waarop de ftempel door geduurige verkeering en gefprekken met menfchen van allerlei rang is afgefchaafd en glimmend geworden. De mannen, om welken de rauwe fchors nog zit, hebben in hunne wooningen bij hunne vrouwen en kinderen ook weinig gezachs den meesten tijd van hun leven brengen zij ongekleed in eene donkere achterkamer door, alwaar zij öf flilzwijgend zitten te werken, of iets van weinig aanbelang verrichten : koomt hij uit dit zijn afgeperkt verblijf eens bij toeval ten voorfchijn, wandelt hij eens door den  VAN BLANKENHEIM. lag den winkel, of in de galderijen, dan flaat men op hem even zoo weinig acht) als op een wel doorvoed huisdier , het welk met logge fchreden door alle de vertrekken van het huis rond dwaalt. De Natuur tracht zich echter altoos , zoodra men maar onderneemt haar geweld aan te doen, fchadenloos te Bellen; dien zelfden onderworpen zwijgenden man zoudt gij' niet meer kennen als gij hem des avonds in zijne zoogenaamde Estaminé ontmoette; geduurende eenige uuren, welke men daar al drinkende doorbrengt , fpreeken alle de mannen te gelijk, zonder dat men kan bemerken, dat het hun eenigfins fchijnt te hinderen, dat niemand naar hunne gefprekken luistert. De Baron betuigde zijn verlangen om zulk een gezelfchap eens bij te woonen , zij bepaalden dus des avonds ten zeven uuren derwaarts te gaan, en uit nieuwsgierigheid eenige oogenblikken aldaar te vertoeven. Op den beftemden tijd gingen zij naar een der meest bezochtfte Estaminei's. Hier was eene groote Zaal; langs de muuren ftonden lange glibberige tafels en banken, welke alle zoodanig bezet waren, dat 'er naauwlijks eene kleine zitplaats in het midden der zaal voor de Reizigers overbleef. Voor elk der aanwezigen ftond eene bruine kan met Leuvens of andere fchuimende bieren gevuld, welke elk oogenblik aan den mond werd gezet, zonder dat zij zich om een bierglas bekommerden. De Reizigers ftonden verbaasd, toen zij dit hevig  i2  ï82 DE LAND-JONKER. zij denzelven en vervolgens de kusten van Vlaanderen uit haar gezicht verloor. Van zon volgde met zijn oog en al zuchtende het fchip na, hij was echter niet weinig verheugd, dat hij het droevig lot van eene ongelukkige had kunnen verzachten. De Baron had intusfchen van den Hospes gehoord, welk een daad van menschlievenheid van zon verricht had; hij vroeg dus naar den ganfchen toedragt der zaak. Toen de Baron hoorde, dat van zon zoo veel geld hefteed had, en dat voor een vreemd meisje uit een vreemd land van welke hij nooit eenige blijken van dankbaarheid kon verwachten, keurde hij zulks met veel Wijsheid af, zoo gij geld te veel hebt, zeide de Baron, met verheffing van zijn ftern, dan kunt gij zulks in mijne Heerlijkheid met meer nut beBeeden; ik heb meer dan tien jaagers , die door het zwerven in natte velden en bofchen zoo jigUg en ftram zijn, dat zij den kost niet meer kunnen winnen, en, voorwaar! één jager is in mijn «og en in dat van alle braave Edellieden van meer waarde dan tien zwangere Vrouwen, het zij «J gebooren zijn op den hoogen berg Atlas, of onder de heerfchappij van den Koning der WouwWouwen. Van zon befchouwde den fpreeker met aandacht en met een medelijdend oog, hij zweeg er zuchtte. AGT-  VAN BLANKENHEIM. 183 AGTTIENDE HOOFDSTUK. vertrek van ostende naar leuven. Na dat de Reizigers hier al het merkwaardige gezien hadden, vertrokken zij met de Berge naar Brugge te rug. De Baron was gansch niet voldaan over de rekening welke hij van den Hospes ontfangen had, hij was zeer verwonderd te zien, dat hij, op een afftand van weinige uuren, eens zoo veel had moeten betaalen, dan in alle de andere Logementen van Braband en Vlaanderen. Zeer veel had hij aldaar van Leuven hooren fpreeken, en van het zeer groot aantal ftudenten dat derwaarts van alle kanten zamenvloeide om zich in verfchillende takken der wetenfehappen te oeffenen, hij vroeg of 'er geene gelegenheid was om fpoedig daarnaar toe te reiden; toen hij hoorde dat dit zeer gemakkelijk viel, vroeg hij van zon , wat hij hier van dacht, en dewijl deze die beruchte Academie ook eens begeerde te zien, raadde hij den Baron fterk aan , deze reis hoe eer zoo beter te onderneemen. Na nog eenen nacht te Brugge vertoefd te hebben, vertrokken zij des morgens vroeg met een gemaklijk rijdtuig, en kwamen tegen den avond te Leuven aan. Zij namen hun intrek in een der beste Logementen, alwaar onder anderen ook zeer veele Studenten van vermogen hun intrek hadden M 4 &e"  184 DE LAND-JONKER genomen. Ten uiterften waren de Reizigers verwonderd over het gedrag van deze jonge lieden die zich op de-wetenfchappen toeleiden, hoe zij ' nog erger dan redelooze dieren, zich onophoudelijk met, zwaare bieren opvulden; van zon moest zijne oogen omwenden, hij kon niet zien, dat kinderen van braave ouders gebooren , zonder naauwlijks te zwelgen eenige kannen bier in den tijd van één uur uitdronken, en dat jonge lieden van naauwlijks agttien of twintig jaaren op hunne dunne krachtelooze beenen dikke buiken omdroegen , even als gewoonlijk de oude lieden in Braband en Vlaanderen van meer dan vijftig jaaren. Van zon zocht telkens met hun in gefprek te koomen, doch zij ontweeken zulks met veel zorgvuldigheid ; één echter, die den naam had van zeer geleerd te zijn, en als Primus der Academie vvasverkooren, en reeds was ingehuldigd, en welke gehouden werd zeer goed en vlug Latijn te fpreeken, verklaarde zeer gaarn over Bukken van geleerdheid te willen redentwisten , mits dat zulks m 't Latijn gefchiedde, dewijl hij betuigde geen Fransch , Hollandsch of Vlaamsch genoeg te kennen om in die taaien zijne gedachten duidelijk te kunnen mededeelen. Men nam een aanvang met het gefprek; maar hoedaanig Bond hij verbaasd toen van zon hem in zuiver Ciceroniaansch Latijn beantwoordde, en hem het verkeerde en gebrekkige van zijne bewijsgronden niet alleen aantoonde, maar ook hoe weinig hij die taal ken*e, waarin hij hem had uitgedaagd om te fpreeken. De  VAN BLANKENHEIM. 185 De Student verlegen en befchaamd, te meer dewijl 'er zeer veelen aan de tafel tegenwoordig ■waren die van dezen jongeling fpraken als of zijn wederga nooit gebooren ware, verzocht vergiffenis, dat hij zoo onbefchaamd was geweest om met een man in gefprek te treeden, die, zoo hij niet de eerBe Hoogleeraar was van een der aanzienlijkfte Academiën in Nederland, het echter wegens zijne voorbeeldige' kundigheden met regt verdiende. De Baron meende , dat hij wederom in dezen roem kon deelen, hij hield zijn buik vast van 't lagchen, vooral toen hij de hoog roode couleur zag, waarmede het gelaat van den eigenlievenden jongeling geverwd was: ja, zeide hij , jonge Heer! terwijl hij hem eens,op den fchouder klopte , zoo zijn wij Hollanders , wij alleen hebben in ons Land meer verftand van ftudie zaaken dan alle Brabanders te. zamen. Een oud deftig Heer wilde hierop met den Baron in gefprek treeden over het Newtoniaansch Sijstema , over leibnits , over boerhaven , van zwieten, over het werkje van den beroemden Arts in gen ho us, hetwelk niet lang te vooren in 't. licht was gegeeven over de uitwaafemingen der boomen, planten en bloemen, doch de Edelman , die niets van dit alles ooit had hooren noemen, zijne groote domheid en onkunde niet aan den dag willende leggen, nam met eene vernederende glimlach een houding aan, die te kennen moest geeven , dat hij met zoodaniM 5 ge  i8ö DE LAND-JONKER. ge Leuvenfche weetnieten niet in gefprek wilde treeden. Den anderen dag werd met wandelen en het bezichtigen der Collegien doorgebragt: de Reizigers waren zeer verwonderd, dat 'er zoo weinig wellevendheid en befchaafdheid gevonden wierd onder zoo veele jongelingen, die geduurende hun ganfche leven zich op niets anders dan op de befchaafdhe.d hadden toegelegd, of zich hadden behooren toe te leggen : voornamentlijk kwam het hun wonderbaar voor, dat een groot aantal Student-en, welke , na het voltrekken van hunne ftudien, van voornemen waren den geestelijken ftand aantenecmen, zich bij fchemeravond zoo buitenfpoong met de jonge Leuvenfche meisjes gedroegen: hoe is het mogelijk, vroeg «arend, dat jongelingen, die een overvloed hebben van goed en gezond voedfel, die van den vroegen morgen tot den laaten avond verhittende dranken gebruiken, ja zelfs met groote onmatigheid gebruiken die de eerfte jaaren hunner jeugd der wellust toe! weiden, zich zoo op één oogenblik van alle Vrouwen kunnen onthouden? een jonge Geestelijke ftond hier juist bij, toen barend met veel tekenen van wijsheid deze vraag deed, hij luis. terde den Secretaris iets in 't oor ja ja antwoordde barend , al fluisterende , (maar echter 200 hard fluisterende, dat alle de omfta„ders het hoorden) onze nabuurige Pastor heeft ook een nichtje bij zich tot gezelfchap. — Van zon zocht gelegenheid om de Bibliotheek te  VAN BLANKENHEIM. 1*1 te zien, zijn oog viel op eene fraaie uitgaaf der Biblia Polyglotte} bij toeval en zonder 'er op te denken las hij den Hebreeuwfchen, den Griekfchen en vervolgens, op het verzoek van den Baron, ook den Latijnfchen , Franfchen, Italiaanfchen en Hoogduitfchen text : een zwaarlijvig Munnik , de AsfiBentvan den nog lijviger Bibliofhecarius , ftond hierbij: dewijl deze , niet zonder dc dllergrootfte moeite, eenig gebrekkig Latijn geleerd had, en behalven dat niets meer kende , werd hij, uit fchaamte wegens zijne onkunde, gemelijk, hij nam met drift het boek af, onder het wegzetten met eene knorrige Bas-ftem uitroepende: O vanitas vanltatuml Si vanitas est vanitatis filia, Et vanitas vanitatem pro-creat, Nihil est vanitate vanius. Na een verblijf van weinige dagen vertrokken zij weder naar Brusfel; zij ftonden verwonderd over den fchoonen weg, en de bekoorlijke gezichten, welke zich tusfchen deze Stad en Leuven opdeeden * hooge bergen, in 't verfchiet langzaam afhellende koornvelden, inde valleien graazendVee, voortvlietende heldere Beekjes , afgelegen Dorpen , Kerken met fpits opgaande Torens hielden de oogen der Reizigers als opgewogen: eer zij zulks verwachtten, zagen zij de poorten van Brusfel. NE-  x«* DE LAND-JONKER. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. DE FREULE CUNEO0NDA VAN BALDEREN TOT DEN PLOMP. Bij de aankomst in de Stad hoorden de Reizigers , dat 'er dien zelfden nacht eene plechtige Illuminatie in het Park zijn zoude, dewijl 'er een perfoon van groot aanzien' uit hooge en verafgelegen landen was afgedaald om eens het einde te zien van die Rivieren, van welken hij zoo dikwils den eerften eenvouvvigen oorfprong had befchouwd. Zoodra de komst van zulk een geducht fchepfei ruchtbaar werd, was een groot aantal der inwooners reeds bedacht, geduurende het verhliif rön zulk een doorluchtig Manspérfoon, hunne, tot den bodem toe, geledigde beurzen een weinig weder aantevullen. Er kon zich geen man van groot aanzien in de Stad ophouden zonder een Fauxhal te hebben , dat fpreekt van zelfs; de Entrepre. neurs dus van diergelijke vermaakelijkheden hadden reeds vroegtijdig laaten aanplakken, dat 'er eene zeer fraaie Illuminatie in het Park zijn zoude. Alle vreemdelingen, hijgende naar uitfpanningen en verftroojingen van gedachten , verheugden zich bovenmaate met deze Annonce, ook ftonden zij reeds een groot uur voor den bepaalden tijd voor het Park naar het openen der Hekken te  VAN BLANKENHEIM. i8^r te wachten. Honderde inwooners vloeiden derwaarts mede te tarnen, ten deele om zulk een perfoon eens met aandacht te begluuren, en nategaan of hij voor het uiterlijke van eene meer verheven natuur ware, dan andere fchepfelen; ten deele om menfchen te zien, en wederom van hun gezien te worden, tot welke laatften een zeer groot aantal van die eerbaare Dames behooren, die dan eerst haar aanzijn gevoelen, als zij een dikken drom van mannen moeten doorklieven om quafi tot de plaats haarer beftemming doortedringen: dit gedrang zelfs levert dan Bof tot een gefprek op, meenig een die haar op een breeden weg naauwlijks zou durven aanzien, komt dan ongezocht en bij toeval, met haar in gefprek. De Baron met zijn gezelfchap gunde zich, even als de overige reizigers, geen tijd om te Soupeeren: dewijl hij echter in het uitgaan uit het Logement befpeurde, dat 'er zich nog een vacuüm in zijn maag bevond, keerde hij gezwind te rug, om een Flesch zwaare Bourgogne wijn, zonder te rusten, uittedrinken, voorgeevende, dat hij anders zeer gevoelig zijn zoude voor de nadeelige dampen van den nacht. Met moeite kwamen zij in het Park, de toevloed der menfchen van allerlei rang was zoo groot, dat de Reizigers binnen den tijd van tien minuuten reeds van malkanderen afdwaalden. De Baron, duizelig door den wijn en het gewemel der wandelaaren, zocht zijn gezelfchap, doch .te vergeefsch. Een jonge juffrouw, die in naauw- ge-  J9o DE LAND-JONKER, gezetheid oneindig verfchilde van de Romeinfche lucretia, kenden den Baron van aanzien, zi} woonde niet ver van het Logement af, om zoo veel mogelijk met onkundige vreemdelingen kennis te kunnen maaken, en hun te misleiden, ook was het altoos een rigtfnoerin haar leven *eweest om aldaar een wooning uittekiezen , waar de meeste mannen zich ophouden, even als de nijvere fpmnen hunne webben weeven, waar de meeste vliegen gewoonlijk omzwerven. Door een der bedienden uit het Logement, welke even als een andere mercorius de tolk was tusfchen de vreemdehngen en deze Priesteresfe van cnxóus, had zij het ganfche karakter en de zwakke zijde van den Edelman leeren kennen, en dewijl zij te gelijk gehoord had, (het geen haar ook wel het meest aan t hart gong,; dat hij zeer rijk was, vond m zich in gemoede verpligt haar uiterfte best te doen, om een gedeelte van het metaal, dat hij gewoonlijk bij zich omdroeg, en door het reizen deerlijk affleet, zoo wat in haare zak te laate, ««rusten. ZU befchouwde het manlijk gedeelte des menschdoms met een zeer philofophisch oogeven als de Koning van Spanje het regt meent te hebben om de ingewanden der aarde van het beklagenswaardige perü om te wroeten, om het verderflijk goud , dat de wijze Natuur zoo diep voor het oog der menfchen verborgen heeft, optede ven , op gelijke wijze oordeelde zij het zeer billijk en betaamelijk , dat weinig van die Mein-  VAN BLANKENHEIM. tot Meinftoffen, welke elk Vreemdeling gemeenlijk met zich draagt, in haare onbaatzuchtige handen werden overgebragt. Deze fchrandere jonge Juffrouw, die eigentlijk bij den doop den naam had gekregen van margo, doch door de losfe jongelingfchap in 't algemeen het Steendogje genaamd werd, dewijl zij in de daad iets had van dat beestje, oordeelde dit tijdftip eene zeer gefchikte gelegenheid te zijn , om te beproeven , wat haare fchranderheid, en welbefpraakte tong vermogt, zij volgde hem dus op eenen kleinen afBand, en toen zij oordeelde, dat het oogenblik daar was , riep zij, onder veele beweegingen met haar hoofd en armen, uit: het zijn toch onwelleevende buffels, die eene jonge afgedwaalde Freule zoo dringen en ilingeren! foei! gij fmoort mij, en trekt al mijn goed aan Bukken! ik kan wel zien, dat gijlieden niet van adel zijt, de Hemel gave , dat 'er maar een Edelman in dezen omtrek ware, die zou mij wel befchermen. Dit fchreeuwde zij zoo hard, dat de Baron dit hooren moest, al waren de zenuwen van zijn gehoor even zoo ongevoelig geweest als die van zijn brein en hart, hij wendde zich dus met deftigheid om, en fprak de geflingerde , en deerlijk verdrongen Juffrouw aldus aan: Wat deert u ? Freule ? is 'er iets, waar in gij mijn vuist van noden hebt? dezelve Baat altoos voor de verdrukte onfchuld pal, en ik zweer u op mijn woord van Ridder , dat ik u overal zal b#fpringen in alle uwe netelige gevallen.  m DE LAND-JONKER. margo. Geluk! driewerf geluk! gij, mijn Heer! zijt aan uw fpraak een Edelman , nu ben ik behouden , mijn reuk en mijn hart zeiden het mij beiden. de baron. Merkte gij het in de daad, beminlijke Freule' dat ik een Edelman was, ik kan u van mijn kant mede op mijn woord betuigen, dat ik ook iets ' adelijks meende te befpeuren; doch weinig kon ik mij vleien, onder zulk een vloed van burgerlieden, eenen adelijken telg te zullen ontmoeten. margo. (moeite doende omniet te lagchen.) Reeds met mijne intrede in het Park kwam mij eene adelijke lucht in mijne neusgaten, doch dezelve werd door de uitwafemingen van zoo veele andere lieden verdrongen. de baron. Mag ik zoo vrijpostig zijn om te vraagen met welke eene achtingwaardige Freule ik de eer hebbe te fpreeken. margo. (terwijl zij van alle kanten verdrongen werd.) Ei lieve! genadige Heer Baron! laaten wij ons een weinig ter zijde begeeven, en in een afgezonderd Priëeltje neder gaan zitten , het is niet mogelijk een woord te antwoorden. de baron. Niets zal mij zoo veel eer en genoegen zijn, voor al zoo ik weeten mag met wie ik de eer bebbe te fpreeken. mar-  VAN BLANKENHEIM. 193 Margo. (terwijl zij in een donker prieel gaat nederzitten.) Hier ziet gij, genadige Heer Baron ! in mij de Freule cunegonda, de eenige overgebleven telg van het alom beroemd geflacht van Godfried adolf van balderen tot den plomp , die, zoo als gij weet, een natuurlijke Zoon was van eenen der ontmenschte Canibaalcn, die gewoon waren hunne natuurgenooten loflijk te verfc.heuren en ongekookt en ongebraaden op te eeten. Eeuwen voor de geboorte van karel de stoute was ons geflacht reeds in ftand, onze Stamvader, de aloude godEried adolf van balderen muntte reeds in zijne kindsheid in dappere wreedheid, en wreede dapperheid uit, niet vergenoegd de krijgsgevangenen ongekookt te eeten , en uit den ftrot hun fchuimend bloed te drinken , zettede zijne eerzucht hem aan om nog een ftap verder te waagen op de glibberige loopbaan der eer, hij krabde namentlijk met eigen nagels het half verrotte lijk van zijnen Grootvader uit het graf op, en verflond het zelve met zijne tanden, in tegenwoordigheid van zijne landslieden en zijnen waardigen Koning. Hoe zeer de afgunftige nijd zijn moed en wel verdiende lauwrieren zocht te verduisteren , behaalde hij nogthans te regt daar door den hoog geroemden adelftand. Zoo als gij mij hier ziet, Baron! heb ik de eer afkomftig te zijn uit dit benijdenswaardig geflacht, gij kunt begrijpen, dat mijn geflachtboom wel geworteld en getakt is , en dat hij dubbel verN dient  194 D E LAND-JONKEll dient om van alle kanten met een naauwkeurig oog befchouwd te worden. de baron, (zich fchaamencle ie zeggen dat hij nooit van dezen held had hooren fpreeken.) Zou ik het beroemd geflacht van godfriet adolf van balderen tot den plomp niet kennen, dan verdiende ik den luisterijken naam van Ridder niet. margo. (hem aanziende.) Welk een onderfcheid is 'er in het gelaat van eenen Edelman, en dat der overige menfchen, vyelk een edel voorkoomen! de baron, (metzichtbaaretekenen van blijdfchap.) Genadige Freule! die Koninglijke trekken hebt gij insgelijks in uw verheven gelaat , ik kan het zien, of ik zink hier naast uwe voeten weg tot in den eindeloozen afgrond. margo. (zeer bijgeloovig zijnde en das niet zeer te vreeden dat ,er aan haare zijde zulke valfche eeden gedaan wierden.) Een Edelman behoeft niets met eeden te bevestigen, zijn woord is een eed, en van meer kracht dan de onkoopbaarheid van alle Rechtbanken der waereld, voornamentlijk gij; die uit niemand anders kunt gebooren zijn dan uit het edelst bloed, dat ooit den grond geverwd heeft, uit dat namentlijk van derk godefroi den hakkelaar wel eer den fchrik der ongeloovige Saraceenen. de  VAN BLANKENHEIM. 19S DE baron, (buiten zich zeiven van vreugd en verwondering.) Hoe, genadige Freule! kent gij mij aan mijn gelaat, daar ik meer dan duizend mijlen van mijn Kafteel ben verwijderd? Spreeken dan de trekken des adeldoms zoo fterk? heeft dan de Schepper van 't Heelal de vooren van moed en onvertraagdheid van onzen Stamvader zoo diep gegraveerd tot zelfs in 't gelaat van zijne laate nakomelingen? JL derk godefroi! derk godefroi ! welk een weldaad hebt gij aan uw nakroost gefchonken door het verdelgen van zoo veele duizende ongeloovigen! - uit vervoering zou ik u kunnen omhelzen , edele telg van den edelen godfried adolf van balderen tot den plomp! (de Baron omhelsde haar intusfchen zeer teder, waarop de gewaande Freule aan omhelzingen zeer gewoon niet eens acht Boeg.) margo. Maar waarom bevindt gij u hier, genadige Baron! daar het gerucht verfpreid heeft, dat het beroemd geflacht van den verdelger der Saraceenen het rijke Nederland met zijne inwooning vereert. de baron. Even als alle Koningen en Vorsten der aarde ga ik eene reis doen rondom de waereld; Brusfel zal de eindpaal zijn van alle mijne omzwervingen, _ maar mag ik mij verftouten eene vraag te doen , beminlijke Freule! N a MA».-  i9« DE LAND-JONKER margo. Welk eene Vrouw zou iets kunnen weigeren aan u, aan welken de grillige Natuur zoo Vete gaven van ziel en ligchaam heeft medegedeeld. a de baron» Hoe zwerft de beroemde telg van den doorluchtigen van balderen zoo eenzaam onder deze woeste burgerlijke benden om? margo. (een weinig verlegen.) Met den Graaf theodoor aleb sassefrasi, en de Barones margaretiia jacoba van walderen tot den inham ging ik mede om ooggetuigen te zijn van de eer, welke het mensehdom aandoet aan eenen man van Koninglijke geboorte. De meenigte van nieuwsgierigen was zoo groot, dat ik weldra mijn gezelfchap uit het oog verloor nu vinde ik mij alleen in eenen afgelegen donkeren hoek, weerloos, zonder befcherming, zonder dat mijn gefchreeuw mij zou kunnen baaten, indien gij iets oneerlijks met mij voor had, mijn onverwelkte deugd zal echter, hoop ik, befcherming vinden in uwe veel vermogende befchutting. de baron. Een kuifche joseph zelfs zal voor mij moeten zwichten , fchoon ik wel wil bekennen , dat ik nog nooit voor iemand op de waereld zoo fchielijk zulk eene groote achting heb opgevat al* voor u. mar-  VAN BLANKENHEIM. 197 margo . (m et neer geflaagen oogen opftaande.) Waarom niet liever te bekennen dan te veinzen , omtrent alle mannen was ik te voren 011verfchillig — (al zuchtende) doch voor u — eer echter deze vonken — het zal het best zijn, Baron! dat ik mij van u verwijdere , de reden en mijn pligt gebieden zulks. de baron, (haar weerhoudende en haare handen hufchende.') Hoe, genadige Freule.' zoudt gij mij nu reeds verlaaten, zult gij u weder op nieuw bloot Bellen aan beledigingen van een onbefchaafd gemeen? waar zult gij weder een Edelman vinden , die u tegen alle aanvallen beveiligt ? ei lieve ! laaten wij, onder een glaasje, nog eens met ernst fpreeken over onze alomme vermaarde geflachten. Margo liet zich eindelijk met veel moeite overhaalen. De Baron werd vrolijk; zijn beminde veinsde de kracht van den wijn reeds te gevoelen. De duisternis, de wijn, de eenzaamheid, de verleidende gefprekken, de lange afweezigheid van den Edelman van zijne getrouwe Gemaalin maakte hem tegen zijne gewoonte onderneemend, hij begon de gewaande Freule te kwellen en te plaagen, bij welken eerften aanval zij behendig zijne gouden Snuifdoos uit de zak haalde, en dewijl zij nu oordeelde, dat zij den dag wel had befteed, verzekerde zij den Edelman , dat de tijd verloopen was, dat, zoo zij nu niet terug kwam, haar familje in groote ongerustheid zijn zoude; zij verzocht echter "met veel aandrang tegen deu. volN 3 gca"  To8 DE LAND-JONKER genden dag een bezoek, en dat wel aan het Hotel van den H.... Ambasfadeur, te mogen ontvangen. De Baron beloofde zulks, gij zult het vergeeten, mijn Heer! zeide zij, ik beloof het u op mijn Riddertrouw, antwoordde de Baron met vuur; ik kan u niet gelooven zoo gij mij geen onderpand geeft, hervatte de Freule. De Edelman trok daarop zijn goud Horologie uit zijn zak, zoo gij hier niet mede te vreeden zijt, zeide hij, zal ik u mijn gouden Snuifdoos 'er nog bij geeven, neen, zeide margo, ik ben volkomen voldaan, dit laatste gezegde echter zettede haar aan om zich fpoedig wegtepakken, zij'omhelsde de Baron in haast, en verfchool zich onder de meenigte. De Baron wist geen reden te bedenken, waarom de Freule van balderen tot den plomp , hem zoo op een oogenblik verliet, zonder dat hij het genoegen had van haar naar het Hotel te geleiden. Na hierover wat gepeinsd te hebben, begaf hij zich met langzaame fchreeden naar zijn Logement te rug. Het iaatfte gedeelte van dezen nacht bragt de Baron flaaploos door, hij was in de daad een weinig verliefd geworden, hij had reeds een plan gemaakt, zoo zijne gemaalin eens bij toeval ftierf, om dan deze achter kleindochter van den beroemden godfried van balderen tot den plomp ten huwelijk te vraagen , het kwam hem zoo groot, zoo verheven voor om gehuwd te zijn met een ach-  VAN BLANKENHEIM. 199 achter Nanicht van een der beruchtBe Canibaalen: 5 begon zelfs van tijd tot tijd weder op nieuw eene minachting voor zijn vronw te gevoelen, deZ Le geen kwartieren had, laat Baan dat zij Z telg ware, uit zulk een zeer oud geflacht ge- dag kleedde de Baron zich zeer prachtig aan, hij liet een vermaard kapper koomen Lhem te Coëjferen; hij kocht reukwateren, wdke hii over zijn geheele ligchaam fprengde, en wet Zodanig, dat& een welriekend beekje afflroomde langs de ftijve panden van zijn rok. In dezen zonderlingen opfchik vertoondehij zich in de zaal, waarin van zon en barend dejeuneerden. Niet weinig waren deze verwonderd den Baron in deze kleding te ontmoeten en vooral , om dat hij tegen zijne gewoonte zulk eene to» ke lucht van zich verfpreidde , dat het ganfche vertrek daarmede vervuld wierd. ■ De Edelman verhaalde daarop zim gelukkig wedervaaren, duizendmaal noemde hij den naam vnn de Freule cunegonda van balderen tot den plom,: hij verhaalde den eerden oorfprong van dat oud adelijk geflacht, en hoe of de oud* godfried adolf , weleer de luister der camoaal n door waare eerzucht bezield, zijn afgeftorven' Grootvader en Grootmoeder (de Baron ver.rootte altoos eene fterke gefchiedenis) met eigen nagels uit de aarde had opgedolven, en met zune ^denvan een gefcheurd, door welk eene daad hi den adelfland had verworven. Barend kon.nooit N 4 icts  s°o DE LAND-JONKER iets hooren vertellen, dat flechts den zweem had van morfig te zijn, of hij bevond zich oo-enbhkkelijk zeer ongefteld; fchoon hij dus grooten honger had, dewijl hij den voorigen avond bijna mets had gegeeten, was hij genoodzaakt het ontbijt te flaaken: van zon kon zich niet van lagchen onthouden , het geen den Edelman zoodanig verbitterde, dat hij hem en zijne laate nakomelingen met eene eeuwige ongenade dreigde, zoo hij met met refpect bezield wierd voor dat zoo doorluchtig geflacht. Van zon, door deze bedreiging weinig afgefchrikt, betuigde voor de geheele zoogenaamde freule cunegonoa weinig eerbied te gevoelen dewijl hij zich verzekerd hield, dat het eene listige intngante was, welke door den eenen of an> deren weg hem had keren kennen, en die 'er dus op uit was om hem te bedriegen. De Baron werd raazend en ongeduldig, hij beweerde met ijver, dat iemand, die altoos een kwaad vermoeden had omtrent zijnen medemensen zelfs niet veel braafheid noch trouw kon bezitten Zonder een woord meer te fpreeken, riep hij een knecht om hem te brengen naar het Hote van den H . . . . Ambasfadeur. Zoodra de Baron vertrokken was, lagchten van zon en baueno, dat zij hunne ligchaamen moesten vasthouden: de Duivel voere den Canibaa! AZArii (dus had hij verftann in plaats van a^qlfI naar den afbond, zeide «,REl,D wet £ maar van zich zeiven had kunnen verkrijgen, my hartelük lief te hebben; maar, helaas! zij is 'er niet meer — die zalige oogenblikken, welke ik in haar gezelfchap heb doorgcbragt, zijn reeds op de vleugelen des tijds heenen gevoerd naar den oceaan der eeuwigheid! Deze alleenfpraaken gefchieden, bij afwisfeling, geduurende den ganfchen dag dat zij zich op den weg bevonden; eindelijk reeden zij den volgenden morgen de poort van 's Hertogenbosch binnen , zij begaven zich fchielijk naar hunne flaapkamer , de vermoeidheid deed hun gerust inflaapen, tot dat de koetfier weinige uuren daar na hun weder opwekte om de reize verder voort te zetten. Bij het ondergaan der Zon zagen de Reizigers reeds op eenen afftand het Kafteel, dit trof hun , en hunne ontroering vermeerderde naar mate zij hetzelve naderden, eindelijk reeden zij de Valbrug over ; 'er heerschte eene doodelijke fiilte , een treurig bewijs , dat de brief, welke Mevrouw van blankenheim voorloopig van het ongeluk van haar Gemaal kennis had gegeeveu, wel was overhandigd. Niet  22o DE LAND-JONKER. Niet gering waren de aandoeningen van de Rarones en van emma , toen zij van zon, en den Secretaris ontmoetten, door allen werden traanen geftort , niet zoo zeer uit innige liefde en ontroostbaars droefheid wegens den dood van den Baron, als wel wegens de ongelukkige wijze, op welke hij was omgekoomen. De Profesfor L ... was even te voren ook aangekoomen, dus viel, niet tegenBaande de ongelukkige omftandigheid , waar in men zich hier op het Kafteel bevond, de avond kort, en alle de gefprekken waren zeer belangrijk en vertroostend. 'Er moet, ik weet niet welk eene Harmonie der zielen plaats hebben ; naauwlijks had de Profesfor van zon gezien, of hij gevoelde de geheele waarde van dien voortreflijken man; daarentegen had van zon reeds dikwils van den Hoogleeraar met lof hooren fpreeken , en zonder hem ooit gezien te hebben , de grootfte hoogachting voor hem opgevat , het geen, door hem nu dagelijks te ontmoeten, van dag tot dag zoo zeer vermeerderde , dat zij de getrouwde vrienden wierden, en tot heden toe nog onveranderlijk zijn gebleven. Mevrouw van blankenheim gedroeg zich in haare omftandigheid zeer verftandig, zij kon niet veinzen; zij kon dus niet voorwenden, dat haar gemis ontroostbaar was , daar zij meer dan eens aan haare getrouwe Vriendin had beleden, dat zij voor haaren echtgenoot nooit eenige liefde had gevoeld, of nog gevoelde ; in tegendeel zij bad z ch  VAN BLANKENHEIM. zich dikwils beklaagd , dat zijn gezelfchap door zijne bedorven opvoeding, door zijn onverftand, en gorve gebreken haar altoos ondraagelijk viel; uit de betrekking echter waar in zij zich bevond, voornamelijk ook om haaren eenigen Zoon, was zij g'etroffen over eenen zoo ongelukkigenzoo verachtelijken dood. De tijd, die balfem giet in de wonden der treurigen, en alle de fmarten der waereld lenigt, en verzacht, daarenboven het aangenaam gezelfchap , het welk zich op het Kafteel bevond, en waar van elkeen om ftrijd bedacht was om de Barones te vertroosten, bragt zoo veel te weeg, dat zij, na verloop van weinige maanden, wederom vreugd en blijdfchap verfpreidde in alle de gezelfchappen, waar in zij zich bevond. Intusfchen was de verbeetering van de tuinen, dreeven en bofchen van het huis de Stronk aan de zorge van van zon , die in dat vak groote kunde bezat, opgedraagen ; in weinige maanden was 'er in den ganfchen omtrek geen Landgoed , het geen in eenige vergelijking koomen kon met dit zoo bekoorlijk Kafteel. De Profesfor gevoelde zulk eene waare zielenvreugd in gezelfchap van deze edele menfchen, dat hij zelfs zijne geliefdfte fchrijvers kon zien nederliggen zonder hen open te flaan, en die fchoone verfen, of gezegden- nog eens te herleezen welke hij zoo meenigmaalen had bewonderd; hij kreeg zelfs groote begeerte om een landgoed in dezen gelukkigen oord te koopen, zoodra zich daar  222 DE LANDJONKER. daar toe eene gefchikte gelegenheid aanbood. Dit werd mede aan de zorgen van van zon aan* bevoolen: niet lang daar na kocht deze een zoo. danig buitenverblijf, het welk niet verre van het Kafteel verwijderd lag , en liet het zelve onder zijn opzicht zoodanig veranderen, en naar den nieuwden fmaak verbeeteren , dat de Profesfor geheel verrukt was over zulk eenen behaaglijken aanleg. Zoodra het Landgoed voltooid, en met fraaie meubelen wel voorzien was, bad hij emma zich met langer tegen zijne wenfchen te willen verzetten. Emma zag bloozend neder , deze taal verftond haare menschkundige Minnaar: zij werden vier weeken daar na door den band des echts verbonden door den braaven Leeraar henricus van wolderen , den edelen opvolger vandenverachtelijken mozes zaaijmannius , die door den onverwachten dood van zijnen eenigen befchermer zoodanig was gefchrikt, dat hij weinig uuren daarna een beroerte kreeg, en zijnen adem uitblies in tegenwoordigheid van zijne afzichtige wederhelft. Naauwlijks hadden de jonggetrouwde lieden bun intrek in hunne vermakelijke wooning genomen, naauwlijks verklaarden zij beiden, dat zijtot het toppunt van geluk waren opgeklommen, of een brief verwittigde den onverwachten dood van de moeder van emma: dit fterfgeval Hoorde de vreugde en vergenoeging niet weinig; hoe veele grove gebreken die oude Vrouw ook mogt ge-  VAN BLANKENHEIM. 223 gehad hebben, emma had toch altoos eene oprechte liefde voor haare moeder gevoeld, die van het eérfte oogenblik des levens haar met zoo veel tederheid, met zoo veel zorgen had opgevoed.— Hoe afwisfeleud is het leven der menfchen 1 Wat is het zelve doorzaaid met vermakelijke en droevige voorvallen ! even eens nochtans als de Dh* fonanten in eene bekoorlijke melodij ons de welluidendheid naderhand meer doen opmerken, zoo maakt de droefheid, zoo zij niet te hevig of te langduurend is , de genoegens der menfchen des te grooter, zij veroorzaakt, dat men de zegeningen der Godheid met meer dankbaarheid opmerkt, en geniet. Na verloop van eenige dagen was emma weder voor reden vatbaar , eene groote nalatenfchap , door haare moeder nagelaten , Belde haar in ftaat om zorgeloos en onbekrompen te kunnen leeven. Zij deed nu haar uiterftebest, om haar echtgenoot overtehaalen, dat hij van zijnen post afftand deed, en zijne dagen eindigde op het vermakelijk landgoed, in den fchoot van alle zijne beste vrienden. De Profesfor kon van zich niet verkrijgen om aan de begeerte van zijne geliefde te voldoen, hij verbeeldde zich dat hij verpligt was om zijne talenten , hoe gering dezelve dan naar zijne gedachten ook wezen mogten, tot nut der jeugd en dus tot nut van zijnen evenmensch te befteeden. Van zon beweerde hier tegen, dat hij van alle knellende kluisters ontflaagen , duizendmaal meer nut aan de Maatfchappij kon toebrengen zoo-  2*4 DE LAND-JONKER zoodra hij Zij„ tijd en vlijt alleen wilde belleden om door nuttige geichriften het mensehdom te Verlichten. Toen emma, en de Barones belpeurden , dat haar geliefde man en broeder aan het wankelen was gebragt , oordeelden zij het noodzakelijk dit udftip waarteneemen, zij vielen dus beiden op haare knieën voor hem neder, zij bevochtigden £et traanen der vriendfchap en der liefde zijne heevende knieën : vam 2on, barend, de ^ hiedvvaardige Predikant, kortom allen te gelijk fmeekten hem, dat hij hun niet zoude verlaaten Overwonnen door zoo veele fpreekende bewijzen van hefde en achting gaf de Hoogleed pal"1''? °m'- DC -^kenden nu geen Paal en , elk een gevoelde blijdfchap en vergenoeging. r vt-r&e- Men befloot een Landfeesr te. vieren en alle hunne vrienden ja alle de bewooners van de e gelukkige oorden getuigen te maaken van htm hartelijke vreugde. hafvoof d^H b6PaaId : i6der' die ee^ied waartl 1 l ? fp°edde zich der¬ waarts, elk keerde met vrolijkheid naar ,shn. wooning te rug, echter niet zondeiBiL be^ te, dat deze gelukkige menfchen het getaTl hunne gastvrienden mogten vermeerderen Onder de faamgevloeide meenigte was ook de Student -^e wel eer zoo oen z? r * d£ ^ J hLm> "a Verl0°P ™n eenige maanden, on-  VAN BLANKENHEIM. tój onverwacht weder zag; doch hoe zeer was zij verwonderd, toen hij haar met zulke onverfchilli«re oogen aanzag, als of hij haar nooit had ontmoet De Barones merkte dit mede op , hoe is het mogelijk I zeide zij , hoe ligtzinnig is het hart der Jongelingen ! is dit nu die vuurige minnaar die aan u fchreef: naauwlijks zag ik u, ieJnlijke onbekende ! of 'er was geen rust meer in mijn ziel te vinden - ik zie niets anders meer dan uw beeltenis voor mijne oogen. Op dien tijd Zal hij het mogelijk wel gemeend hebben, antwoordde emma , maar zoo veranderlijk is het hart der mannen! ; Het Feest had barend ook in kennis gebragt met een beminlijk Landmeisje , welkers ouders alomme bekend waren wegens hun braaf en eerlijk karakter, zij woonden naauwlijks twee uuren van het Kafteel af: dit onfchuldig meisje was voor het grootfte gedeelte van haar jeugdig leven in de Stad door een bejaarde en verftand.ge Nicht opgevoed, en deze had geen kosten gefpaard om haar eene goede opvoeding te geeven, zij fprak goed Fransch, zij tekende fraai, en fpeelde voortreflijk op de Forte Piano. Door den goeden raad , welken sarend dagelijks door den Profesfor èn van zon ontfing, als mede door onderlinge voovfpraak, en het geeven van de beste getuigenisfen omtrent het goed hart van den Secretaris, bragt deze driftige minnaar het m den tijd van drie maanden zoo ver, dat hij met volH. Deel. *  «50 DE LAND-JONKER. komen toeftemming der ouderen zijner beminde de bevallige henriet™ , dus was haar naam' naar het Altaar geleidde. ' Zoo wij de Dichters mogen gelooven omtrent eene goude eeuw, waar fe het menschdom zonder haat, zonder afgunst, zonder zorgen of behoefte, gezond en vergenoegd hun leven in den fchoot van hunne bloedverwanten en vrienden doorbragt; niet minder gelukkig leeven hier de bewooners van het Kafteel, en van dezen verruklijken omtrek. De jonge van blankenhe1m, een gezond en vrolijk kind, is geheel toevertrouwd aan de zorgen van den geleerden en verdienstelijken van zon: de Profesfor befleedt een groot gedeelte van den dag om Werken in 't licht te geeven, die 200 lang in wezen zullen blijven, als men eerbied gevoelt voor geleerdheid en deugd. De Predikant, een man van goede zeden, veel oordeel en goeden fmaak, legt zich geheel toe om zijn gemeente, welke aan hem is toevertrouwd gelukkig te maaken, nooit hoorde men nuttiger re deyoenngen, nooit zag men Kerken ^opgevuld met aandachtige hoorders. Barend had op zijn reis eenige Fabrieken met opmerkzaamheid bezichtigd; met behulp van zijne kundige vrienden heeft hij in het Dorp mede een fabriek opgericht, waar toe veele werklieden vercischt worden , men ziet nu in den ganfchen omtrek geene behoeftigen meer, een groot getal man-  VAN BLANKENHEIM. 227 mannen, vrouwen en kinderen vinden nu bij hem arbeid, en eene eerlijke en genoegzaame belooning. Des avonds koomen alle de vrienden bij malkanderen ; in het gezelfchap der vrouwen verkwikken zij door vrolijke gefprekken hunnen vermoeiden geest , of zij houden, dewijl zij alle liefhebbers zijn der Muziek, zulk een aangenaam Concert , dat de grootfte Meesters in dit vak het zelve met vermaak zouden willen aanhooren. De beminlijke en geöefFende ftemmen der Vrouwen, in 't bijzonder die van emma. en henriette, wisfelen, bij beurten, de kunftigfte Sonaten van heide , PLEiëL of mozar.t af. Dit wordt vervangen door een eenvouwig fouper, het welk met dankbaarheid en vergenoeging door hun gewaardeerd wordt verre boven de uitgezochtfte maaltijden der weelde. O! gelukkige„ driewerf gelukkige menfchen! zoo gij bij toeval dit mijn gefchrjft moogt leezen, en gij u zeiven, fchoon uwe naamen veranderd zijn, moogt herkennen, denkt eens, dat ik niet verre van u verwijderd , onopgemerkt uwen gelukkigen ftaat heb befchouwd en geëerbiedigd: gelooft , dat ik mij als dan den gelukkigften der Bervelingen zou noemen, zoo het mij te beurt viel om in uwen kring tot zoo lange te leeven, tot  azB DE LAND-JONK. van BLANKENHEIM. tot dat ik, volgens den loop der Natuur, rijp geworden zijnde voor den dood, in uwe armen den geest gaf - zoo ik kon hoopen, dat gij als dan mijn graf zoudt befproeijen met traanen van droefheid en liefde  Bij den Drukker dezes zijn thans van de Pers gekomen: Reizen en Ontdekkingen in de Binnen . lenden van Afriea gedaan door den Majoor houghton, en den Heet mungo park , beiden zendelingen der Stfricafcbe Maatfchappij te Londen opgerigt, ter bevordering van den voordgang der Ontdekkingen in dat Waereldaeeh verrijkt met eenige Aardrijkskundige Ophelderingen van den Majoor rennel en 3 Kaarten in gr. 8vo. . ƒ2:4:- i* h spiess , Reizen door de holen des ongeluks en verblijven der ellende , met gegraveerden Tijtel en Vigdoor Vinkeks, in gr. 8vo. ƒ1:16:. Nog zijn bij hem gedrukt en te bekomen: WATKiNs Reizen door Zwttferland,Italiè'n,Siciliën en de Griekfche Eilanden naar Konftantinopolen; en van daar terug door een gedeelte van Griekenland', over Ragufa en de Dalmatifche Eilanden, 5 deelen, in gr. 8vo, compleet . • • • • ƒ 5 : - : " Bautram, Reizen door Noord- en Zuid-Carolina, Georgia, Oost- en West-Florida; de Landen der Cherokees, der Muscogulges, of het Creek Bondgeuootfchap en het Land derChatsws , uitgegee"en door j. d. pasteur » 3 deelen, compl., met gegraveerden Tijtel,het afbeeldfel van Mico Cblvcco, Koning van de Siminoles, en een Kaart van de Kust van OtutFlorida, van de Rivier St. Jan zuidwaart tot bij de Kaap Canaveral, in gr. 8vo. ƒ 5 : - : « Reis langs denRbijn; behelzende niet alleen eene vol» ledige Befchrijving der Vestingen, Steden, Dorpen en Vlekken aan den Oever des Rhijns en verder Landwaards jn gelegen; maar tevens eene beknopte befchrijving der Rijken en S'.aaren welken denRhijnftroom omringen, en op de, bij dit Werk gevoegde, groote Kaart zichtbaar zijn, 5 deelen met een beknopt Register, uitflaande Plaaten en Kaarten ,gr. 8vo. compl., ndedruk ƒ9: 18 :• wollstonecuaft, Reize door Zweden, Noorwe¬ gen en Denemarken, gr, svo. . . ƒ 1 ■ 10 :1 Levensbefchrijvlng van meer dan 170 voornaame Nederlandfche Mannen en Vrouwen, 10 deelen, in gr. 8vo, nieuw druk , . . . « f 12 \ 10 s ■»  2aandyk, Wormerveer /wït „ni",' ^esBBaadain» K°°g «n «orfpronglijke H»^fchr fte„ oX' ^"Werna; immumende fraaije Gezigïn aller?J T°r Ü}d' Met Wa ^d > « -ne gCte SUS^S^ £ Europa in de gedaante eener Vr. ^ Va" Euro' «en grond van London, in gr. 8V0. 7';/" de?0p,.at- v-er,ich-til,g'. ders, in * Nederduitsch üitgeVeeven d ™ 7^" °pv°et dikant te iiaarlem, 2 deelen fa gr! 8va f?'* Ple" tad. thands dSV&^S^T^1^ * deelen, compleet, gr. 8vo ViuchcehnSen bevolkt; in f3 : 4 : - W™nRcSiadeS'.3 d£eI:n' »« f|j| vanjj^ len~laLal!ariSn ^ knigge de Arme Heer van Mildenbunr f„ n • Tijt.e,en.Plaa?n ™f<^ cT^^eS^g^ "-graveerde TiJcéJ 6 vu / 3 : 12 : - — Reis naar Brurtswijk . i ^ , .