BEANDWOORDING der AANMERKINGEN VAN DEN IIEERE DOCTOR ü. ï E R S I E R, BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN ZUIVERE LUCHT e n 'T WARME BAD, TER REDDING VAN DRENKELINGEN, „,„„„!• ««» zij» ïyMMrt»^' DOOR M. van M A R U M. T 2 HAARI-EM " ij A. L O O S J E S, Pk» MDCCXCIlt.   WELEDEL HEER! Toen ik voorleeden winter, na eenige Leszen over de gefteldheid der dampkrings-lucht, en over de verandering , welke zij in onze longen ondergaat, gehouden te hebben, uit het geane ik door proefneemingen onder het oog gebracht had, aantoonde, op wat grond men, zederd een geruimen tijd, het inbrengen van zuivere lucht in de longen der drenkelingen als een meer vermogend middel tot hunne hertelling heeft aangezien : en toen ik vervolgens aanwees, hoe men, door behulp van zekere lucht - ontvangers, en den daar toe behoorenden eenvoudigen toeflel, van dit meer vermogend middel (het welk men tot dus verre als zeer bezwaarlijk verkrijgbaar had aangezien) thans, zo niet algemeen, ten minften bij inrichtingen ter redding van drenkelingen, gebruik zoude kunnen maken, was mijn oogmerk hier door de aandacht op dit belangrijk onderwerp opA te-*  ( a ) tewekken. Het was mij dus geenzints onaangenaam , weinige dagen na het houden van deeze leszen, reeds van uwed. te verftaan uw voorneemen, om ook binnen kort uwe gedachten omtrent dit onderwerp meê te deelen, te meer daar uwed. het mij toen fcheen toe te ftemmen, dat wij, bij de uitgaave onzer bedenkingen en tegenbedenkingen over dit onderwerp, zeer wel in V vriendelijke van elkander zouden kunnen verfchillen. Uwe aanmerkingen, dacht ik, zullen mij misfchien aanleiding geeven, om het geen ik bij deeze geleegenheid heb voorgefteld, van eene andere zijde te befchouwen , en het geen 'er in het voorgeftelde gebrekkig zijn moge, te verbeteren. Deeze denkwijze deed mij ook de uitgaaf mijner bedenkingen eenigen tijd vertra;:gen, offchoon ik door verfcheiden mijner toehoordaren, en anderen, die 'er van gehoord hadden, verzocht was dezelven fpoedig meê te dealen. Het lang achter blijven uwer aanmerkingen deed mij echter eindelijk befluiten mijne bedenkingen in de maand Junij uit te geeven, te meer, daar ik intusfehen , uit het geen uwed. hier van bij deeze en geene gelegenheid te verftaan gaf, meende te bemerken, dat  ( 3 ) dat uwe aanmerkingen flegts tegens eefï gedeelte van goodwyn's zamenftel, en bijzonderlijk ook tegens het warme bad, het welk ik had aangeprezen, gericht waren, doch niet zo zeer tegen het gebruik van zuivere lucht, of tegen den toeftel, welken ik, om dat middel in gebruik te brengen, had voorgefteld. Voor weinige dagen eindelijk uwe aanmerkingen , tegens het voorgeftelde gebruik der zuivere lucht bij drenkelingen, onder het oog krijgende, in uw gefchrift, het geen den titel heeft: de geneeswijze der drenkelingen, vind ik tot mijne verwondering meer zaaken daar in betwist, dan ik mij van uwe voorgaande denkwijze immer had kunnen verbeelden. Ik wist wel, dat uwed. beweerde, dat, indien goodwyn's befchouwing der oorzaak van den ftilftand des bloeds in drenkelingen ongegrond ware, 'er dan niet zo veel reden zijn zoude om de zuivere lucht ter herftelling van drenkelingen boven dampkrings-lucht te verkiezen ; ik wist wel, dat uwed. de eenvoudige en duidelijke opgaaven, die goodwyn van zijne proefneemingen, betreffende de gemelde oorzaak, geeft, van tijd tot tijd meer en meer verdacht begon te houden , en dat uwed. daarentegen de a % laan  ( 4 ) iaatere proefneemingen van kite, den tegenftreever van goodwyn, zodra dezelven uwed., weinige maanden geleden , bekend wierden, aanftonds als zodanigen had aangezien , waar op men zich gerustlijk konde verlaaten: dan ik konde mij niet voorftelkn , dat uwed. , zonder door eene enkele proefneeming te onderzoeken, welke van deeze rechtftreeks ftrijdige opgaaven het meeste geloof verdiene, door eene zonderlinge keuze (V) tusfchen de geloofwaardigheid van twee perfa) uwed. zegt, het ïs waar, in uw voorbericht bladz. x, dat de waarnemingen van goodwyn zeiven zodanig jlrooken met die van kite, dat liet hier uit niet twijfelachtig fchijnt, welke der (regen overgeftelde) ,/?«/lingen door de bevindingen van beide die Schrijvers bevestigd worde. Dan bij vergelijking van de gezegdens dier twee fchrijvers vind ik juist het tegendeel. Mr. kite. zegt uwed. , heeft het linker hart bijna ledig gevonden, en dit zoude, volgens uwed., ftroóken.rrret de waarneemingen van g o o d w y n. Doch goodwyn zegt, dat hij het oor en den boezem van het linker hart vol bloed gevonden heeft ,-en dat alleen de linker-» holligheid omtrent half ledig ware. Immers leest men in goodwyn's verhandeling (bladz. 12 der ver. taling) „Het rechter oor en holligheid zijn vol zwart „ bloed , desgelijks de linker boezen en 't lin„ Ier oor; maar de linker holligheid is alleen omtrent „ half  C 5 ) perzonen, die beiden aan uwed. voorzeker even zeer onbekend zijn, tot het befluit zoude gekomen zijn, het geen ik op bladz. xi van uw voorbericht leeze. „Het is ontwijffel- paab. zeker, dat het zamenstel van „half met dergelijk gekleurd bloed aangevuld." Strookt dit nu met de waarneemingen van kite, volgens welken hij het geleek linker hart bijna ledig zoude gevonden hebben? Mij dunkt het tegendeel is klaarblijklijk. Dit veronderfteld rtrooken der waarneemingen van goodwyn en kite is echter, volgens uw voorbericht, de voornaame grond van uwe keuze. Dat de holligheid (ventriculus) van het linker hart niet even zo zeer met bloed opgevuld kan zijn, als het oor en de boezem (finusj van het zelfde hart, is ligt te begrijpen voor een ieder, die zich de zamenftelïing en de werking van het hart herinneren kan. lmsners ftaat 'er' een ruime wech voor het bloed uit de linker holligheid van het hart na de groote llagader (arttrin aorta) open , zo dra deeze flagader ophoudt zich zamen te trekken, en dus zal 'er voorzeker, zo dra het hart en deeze llagader rtilitaan, een gedeelte van het bloed uit deeze holligheid in die wijde flagader vioeijen; en deeze uitvloeijing na den dood is de bJijkbaare oorzaak, dat de linkerholte van het hart van een drenkeling, volgens goodwyn's waarneerning, niet even zo zeer als deszelfs oor en boezem met ' bloed opgevuld zijn zo dat derhalven de gemelde waarnecming van g o o d w y n geenzints, volgens uwa aanmerking bladz. ix, met zijn ftelzel ttrijde, A 3  C 6 ; van den heer goodwyn daar mede geheel in duigen valt." Na dat uwed. het zamenftel van goodwyn dus verworpen hebbende, de zaak vervolgens indiervoegen behandelt, als of nu ook alle grond vervallen ware om zuivere lucht bij drenkelingen boven dampkrings - lucht te verkiezen , gaat uwed. noch veel verder : volgens uw gefchrift is nu niet alleen de geheele grond, waarop men het inbrengen van zuivere lucht in de longen der drenkelingen heeft aangeprezen , eene enkele' onbewezene en zelfs onwaarfchijnelijke onderflelling, maar men heeft 'er zelfs zeer fchadelijke gevolgen van te duchten ! En zulks beredeneert uwed. (bladz. 77-79) op eene wijze, dat die geenen, wien de laatere vorderingen in Natuur en Scheikunde, welke hiertoe betrekking hebben, niet volkomen bekend zijn , en dus niet juistlijk weeten te onderfcheiden, wat van het door uwed. hier tegen ingebrachte waarlijk proefkundig bekend, wat daarentegen of onbeflist zij, of tegens wel bekende ondervinding aanloope, inderdaad door uwe tegenbedenkingen moeten in twijffel gebracht worden, of het gebruik der zuivere lucht bij drenkelingen niet veel eer voor fchadelijk, dan voor nuttig moet gehouden worden. Ik  C 7 ) lk vini mij thans verplicht deeze uwe redeneeringen fpoedig te beandwoorden. Mijne denkwijze , welke mij hier toe aanfpoort, is deeze : Uwe aanmerkingen hebben mij , onaangezien alle nadere overweging, in dezelfde overtuiging gelaaten, welke niet flegts bij mij, maar bij veelen der beroemdfte Geneeskundigen van deezen tijd, zederd verfcheiden jaaren , plaats vond: dat namelijk de zuivere lucht , als een veel meer vermogend middel ter redding van drenkelingen , boven dampkringslucht te verkiezen is. Een zeker gevoel van plicht, van niet werkloos te mogen blijven , wanneer men eenige hoop heeft ten nutte zijner medemenfehen, of ter redding van ongelukkigen , iets toe te kunnen brengen, heeft mij, zodra ik, na den ftraks gemelden toeilel te hebben laaten vervaardigen, de mogelijkheid inzag, dat dit middel in vrij algemeen gebruik zoude kunnen gebracht worden, het beiluit doen opvatten om door proefneemingen, zo ver zulks doenlijk ware, aan te toonen, op wat wijze van het zelve, ter redding van het leven van ongelukkigen, gebruik zoude kunnen gemaakt worden, en heeft mij vervolgens tot de uitgaave mijner bedenkingen en proefneemingen over dit onderwerp aanA 4 go  ( 8 ) gezet. Het zelfde beginzel nu, het geen mijtot deeze uitgaave heeft aangefpoord, doet mij thans weder de pen opvatten , om uwe aanmerkingen te beandwoorden, en reden te geeven, waarom zij mij voorkomen het voordeel van het gebruik der zuivere lucht geenzints twijffelachtig te kunnen maaken: op dat die geenen, die ter verbeetering der inrichtingen ter redding van drenkelingen iets zouden kunnen toebrengen, en wegens de ftraksgemelde reden de gegrondheid uwer aanmerkingen niet wel beoordeelen kunnen■, door mijn ftilzwijgen niet in 't vermoeden geraaken, als of het voordeel van het gebruik der zuivere lucht bij drenkelingen niet gemaklijk tegens uwe aanmerkingen te verdeedigen ware, en op dat dus mijn ftilzwijgen zelve niet de oorzaak worde, dat het in gebruik brengen van de zuivere lucht bij zodanige inrichtingen achterblijve. Worden uwe tegenbedenkingen , na dat ik dezelven beandwoord hebbe, bij zommigenvan meerder gewicht gehouden , dan de mijnen, en wordt het hier door veroorzaakt, dat men de gewoone wijze van drenkelingen te behandelen, volgens uwen raad, blijve behouden, en dat zodanige ongelukkigen, die niet door het inblaazen van dampkrings-Iucht, maar wel ligt doo?  C 9 ) door het inbrengen van levens -lucht herflxlbaar zijn mogen , niet gered worden , ik zal dan' ten minfte van deeze mijne herhaalde pooging die voldoening hebben, dat het achterlaaten van dit middel geenzins aan mijne nalatigheid is toe te fchrijven. De proefneemingen van mr. kite, welken uwed. aanneemt nauwkeurig te zijn genomen en naar. waarheid te zijn opgegeeven, offchoon , het geen d*. goodwyn verzekert bij veelvuldige herhaaling zeer duidelijk gezien te hebben (V), 'er rechtsreeks tegens aanloope, kunnen, naar mijn. inzien, wanneer men billijker wijze aan beide Schrijvers evenveel geloofwaardigheid toekent, op 't hoogst genomen , fiegts twijfelachtig maaken, of de reden, waarom het gemis van zuivere lucht in de longen ftilftand des bloeds te weeg brengt, wel (&) Ik. bedoel hier niet alleen de waarneemingen van goodwyn, dat het oor en de boezem van het linker hart met bloed opgevuld zijn, maar ook, en wel bijzonderlijk , goodwyn's verzekering van altoos waargenomen te hebben , dat het linker hart ophoudt zich zamen te trekken, wanneer het b;oed, uit de longen dcrwaards aangevoerd, aan de werking der zuivere lucht niet is bloot gefield geweest, en dsswegens donker rood van kleur is. A 5  C H> ) wel wezendlijk, volgens goodwyn, daarin beftaat, dat het bloed de vereischte hoedanig, heid niet heeft, om het hart in beweeging te brengen. Dan gefteld zijnde, dat dit gedeelte van goodwyn's befchouwing niet flegts twijffelaehtig, maar dat het, gelijk uwed. zich uitdrukt, geheel in duigen gevallen ware (Y), dan vervalt flegts de verklaaring der zaake, doch geenzints de zaak zelve, waarop het hier alleen aankomt, dat namelijk het gemis van zuivere lucht, bij het ophouden der ademhaaling, de waare oorzaak van den jliljland des bloeds zij. Het CO Ik geef geenzints zo veel toe, om dat mij de rroefneemingen van kite eanigzints voldingende voorkomen: integendeel ftrijden zij met het geen ik bij het openen van verdronken dieren zelfs gezien heb. Dan daar de proefneemingen van kite geenzints de zaak betwisten, waar op het hier alleen aankomt, en het tot het oogmerk 'deezer beandwoording dus n!et te pas komt uwed. thans dat geene meê te deelen, het geen mij aan derzelver juistheid doet twijffelen, zo fpaar ik dit liever tot eene andere gelegenheid, en tot dat ik uwed. tefFens den uitfiag van eene zodanige proefneeming zal kunnen meêdeeJen, welke, naar allen fchijn, zal moeten befliszen, of goodwyn's verklaaring van de oorzaak, waarom het gemis van zuivere lucht het bloed doet 'ftiliban, wet of niet gegrond zij.  (") Het is immers eene wel bekende en onbetwistbaare waarheid, lang voor goodwyn's gefchrift, door de proefneemingën van veele Natuuronderzoekeren bevestigd en ook door ( d ) Het is voorzeker overtollig uwed. deeze proefneemingën te herinneren. Ik maak 'er hier flegts melding van om zommige Ieezers niet in 't onzekere te Uaten , welke proefneemingën ik bedoele. Zij zijn deezen: — i) dat een dier in befloten lucht in bezwijming valt, die wel ras in (Afphyxie) bezwijming met ftilftund des bloeds gepaard, overgaat, zo dra de zuivere lucht voor het grootfte gedeelte door zijne ademhaaling in vaste lucht veranderd is.—-2) dat een dier in weinige oogenblikken in zodanige bezwijming valt, wanneer men het in mofet fielt, die van zuivere lucht geheel beroofd is. — 3) dat een zodanig dier van deeze bezwijming, indien zij niet te ver gekomen is, herfteld wordt, wanneer men met de mofet, waar in het begint te bezwijmen, fpoedig zuivere lucht vermenge.' Ik meen deeze zeer bekende proeven voorleden winter noch gedeeltelijk in uwe tegenwoordigheid herhaald te hebben ; terwijl zij tot het onderwerp , het geen ik verhandelde, behoorden. Ik zie nu, dat ik beter zoude gedaan hebben, indien, ik , in plaats van in g 1 mijner verhandeling van goodwyn's proefneemingën te fpreeken, alleen deeze proefneemingën tos grondflag mijner aanprijzing gelegd had : vermits ik dan alle aanleiding zoude ver* mijd hebben om, uit de tegenfpraak van goodwyn's bo-  C «O door goodwyn's proefneemingën opnieuw geftaafd, dat, namelijk, wanneer dieren door gebovengemelde befchouwing, ook dat geene in twijffei te brengen, waar op het hier alleen aankomt, en het geen door de gemelde proefneemingën genoegzaam bewezen wordt. Dan daar ik bij de uitgaave mijner bedenkingen niets wist van de laatere proeven van kite (terwijl dezelven ons eerst voor weinige maanden door verfchillende journaalen zijn bekend geworden) en mij de proefneemingën van goodwyn, die hij voor dat gedeelte van zijn ftelzel bijbrengt, zeer befliszendt' voorkwamen (indien men namelijk geloven mag dat goodwyn waarlijk dat geene ver. haalt, het geen hij gezien heeft) zo kwam het mij te dier tijd gepast voor, bij de aanhaalingen van gooit, wyn's proefneemingën, waar door het, even a/s dooide bovengemelde, blijkt, dat het gemis van zuivere lucht ftilftand des bloéds veroorzaakt, ook teffens van die proefneemingën van goodwyn te fpreekeo , die, zomen hem geloven mag, teffens de reden verklaaren, waarom het bloed, bij het gemis van zuivere lucht , tot ftilftand gebracht worde. De orde, waar in ik dit onderwerp in mijne leszen verhandeld hadde, en Mie ik liefst zo nabij mooglijk volgen wil. de , bracht dit mede. Dan indien deeze verhandeling nu te herdrukken ware, zoude ik wegens de tegenfpraak, die zommigen proefneemingën van goodwyn thans ondergaan, van alle zijne proefneemingën ten deezen opzichte geheel zwijgen , en dus, de bovengemelda  ( 13 3 gebrek van aderahaaljng fterven (gelijk bij verdrinking zo wel als verftikking plaats heeft) zij dan fterven door het gemis van zuivere lucht in delongen (O, terwijl dit gemis van zuivere lucht onmiddelijk Jfthyxie , dat is bezwijming die met ftilftand des bloeds gepaard gaat, veroorzaakt. Of nu dit gemis van zm~ verelucht in de longen den ftilftand des bloeds, die hier onmiddelijk op volge, volgens goodwyn's gevoelen, of op eenige andere wi3ze te weeg brenge , doet immers hier niets ter zaa» algemeen bekende proefneemingën alleen tot gronflag leggende, hier ' meede alle tegenwerpingen ontwijken, die uit de onlangs bekend gewordene proefneeimngen van kite tegen goodwyn, door met genoeg te letten op het geen zij alleen tegenfpreeken, mogen worden afgeleid. (O Dat de belemmering van den doortocht van het bloed uit de long-flagaderen in de long-aderen met de oorzaak van den dood bij belette inademing der zuivere lucht zij, is blijkbaar uit het fpoedig flikken van dieren in mofet gefield, waar in geene zuivere lucht vermengd is: want door de inademing van mofet worden de longen op gelijke wijze, als door de inademing der zuivere lucht, opgefpannen, en dus wordt bi] het inademen van mofet de gemelde doortocht van het bloed geenzints door gebrek van genoegzaarae opfpanning der longen verhinderd,  C 14 ) zaake. Het is doch voor de ziektekennïs der drenkelingen, in zo verre men die nodig heeft om 'er de meest-' gepaste geneeswijze uit afceleide-n , genoegzaam, dat wij, door onweerfpreeklij ke proefondervindingen, wel overtuigd zijn van deeze waarheid : dat het gemis van zuivere lucht in de longen de waare oorzaak van den ftilftand des bloeds, en van den daar op volgenden dood der drenkelingen zijen hier op alleen is mijne aanprijzing der zuivere lucht gegrond, gelijk ik in § 2. met deeze duidlijke woorden gezegd heb. „ Het gemis van zuivere lucht in de longen » de waare oorzaak van den ftilftand des bloeds „ in drenkelingen zijnde, zo is het blijkbaar, „ dat het waare middel om drenkelingen van „ dien hoogen graad van bezwijming, waarin „ het bloed ftilftaat, te herftellen, beftaat in zuivere lucht in de longen in te brengen. En om noch duidelijker te doen verftaan, op welken grond alleen ik het gebruik der zuivere lucht aanprees, heb ik noch daarenboven in devoot a,op dezelfde bladzijde, aangemerkt, dat goodwyn's Theorie ter verklaaring van de oorzaak van den ftilftand des bloeds geheel zoude kunnen vervallen, zonder dat hier door de grond mijner aanprijzing der zul-  ( 15 ) zuivere lucht verviel; men leest daar het volgende : „ Niemand, ten deezen opzichte bedreven, „ zal thans kunnen ontkennen, dat, hoe men „ ook deeze zaak (den ftilftand des bloeds) an„ ders verWaaren wil, de ondervinding dit „ echter ontegenzeggelijk geleerd heeft, Jat het semis van zuivere lucht de eerfïe oorzaak „ van de bezwijming (ƒ) der drenkelingen is. „ Het is deeze waarheid hoofdzaaklijk, op wel„ ke het volgende (te weeten de aanprijzing „ der zuivere lucht) gegrond is. Na deeze zo ftellige, eenvoudige en herhaalde verklaaring, op welke ondervinding ik mijne aanprijzing der zuivere lucht vestige, is het blijkbaar, dat mijne beredeneerde aanprijzing in de aangehaalde § 2-. begrepen , op geene andere wijze kan wederlegd worden , dan of door aan te toonen , dat de proefondervindelijke waarheid, op welke ik mij in deeze beroep, niet zo onweerfpreeklijk is, als zij door mij (ƒ) Het blijkt klaar uit de bovenaangehaalde $ 2, dat ik hier ook fpreek van dien hoogen graad van bezwijming, waar in het bloed ftllftaat, die door de benaaming ^fphyxia, welke bezwijming zonder polsüig betekeHt, wordt uitgedrukt.  C 16 ) m\ gehouden worde 5 of door te doen zien* dat zo men dezelve als onweerfpreeklijk er-* kenr.e, echter het voordeel van zuivere lucht, in plaats van dampkrings-lucht, den drenkeling in te brengen, hier uit niet bij wettige gevolgtrekking kan worden afgeleid. * Laat ons nu eens nagaan, in hoe verre deeze twee zaaken, waarop het hier alleen aankomt, door uwed. betwist worden. Da proefondervindelijke waarheid , op welke ik mijne aanprijzing gegrond heb, dat namelijk het gemis van zuivere lucht in de longen Afphyxie (bezwijming die met ftilftand des bloeds gepaard gaat) te weeg brengt, wordt door uwkd. niet betwist (g). Integendeel blijkt het uituwfchrijven, dat de proefneemingën, door welken die gebleken is, bij uwed. niet flegts bekend, maar zelfs als voldingende befchouwd worden. Immers leest men op bladz. 76 van uw gefchrift de volgende woorden : , „ De proeven van den Heer lavoisier „ en (g) Dat de proefneemingën van kite, waar mede uwed. zo hoog loopt, alleen goodwyn's verklaaring deezer zaak en niet de zaak zelve tegenfpreeken» heb ik reeds aangetoond.  C *7 3 55 etï anderen hebben doen zien, dat alleen „ het zamenftellend gedeelte der dampkringsrt lucht, het welk rnen levens-lucht of zuivere „ lucht noemt, door de ademhaling, die hoe- danigheid in het bloed herftelt, welke tot het „ levensonderhoud nodig is." Zeggen nu deeze woorden wel wezentlijk iets anders, dan het geen ik tot grond mijner aaüprijzing genomen heb. Immers indien (volgens deeze uwe woorden) alleen de levens-lucht ef zuivere lucht, door de ademhaaling, die hoe~ danigheid in het bloedher fielt, welke tot het levensonderhoud nodig is, zo is het klaarblijkelijk, dat wanneer, door het gemis van zuivere lucht, (bij het ophouden der ademhaaling) de voor het levensonderhoud zo nodige herftelling van de vereischte hoedanigheid des bloeds geen plaats kan hebben, bezwijming en ftilftand des bloeds daar van de onmiddelijke gevolgen zijn moeten. Daar nu de proeven van lAvoisier, en anderen die ze herhaald hebben, door uwed. erkend worden juist dat geene te hebben doen zien , het geen ik tot grondflag mijner aanprijzing der zuivere lucht gelegd heb , zie ik niet, hoe uwed. de gevolgtrekking * de aanprijzing der zuivere lucht namelijk, welke hier B uit  C is 3 uit is afgeleid, zoude kunnen betwisten. Hef is uwed. daarenboven bekend, dat het voordeel van zuivere lucht, in plaats van dampkringslucht, bij drenkelingen te gebruiken (waar deeze verkrijgbaar zijn moge) reeds uit de proeven van lavoisier door veele Geneeskundigen, voor dat goodwyn's gefchrift het licht zag , is afgeleid : want op uwe zo even aangehaalde woorden , waar in üwed4 de proeven van lavoisier erkent, laat uwed. onmiddelijk volgen: „ Uit dien hoofde verkiezen de hedendaag„ fche Schrijvers, (£) even als de Heer goob„ wyn , deze lucht, boven de dampkrings„ lucht, tot het herftellen van drenkelingen. De aanprijzing der zuivere lucht rust dan, (volgens deeze uwe woorden) geenzints op goodwyn's proefneemingën alleen, maar op (h) Met veel recht zegt uwed., dat de hedekd a a g s c h u schrijvers (in 't algemeen genomen) uit hoofde der aangehaalde proefneemingën de zuivere lucht, ter herftelling van drenkelingen, verkiezen * want zo verre ik heb kunnen nagaan, zijn mr. k ite en uwed. tot nu toe de eenigen, die deeze zo at gemeen erkende zaak willen betwisten.  C19) proefneemingën, die, lang voor g 0 0 b w y n $ door lavoisier en anderen zijn in het werk geiteld. En hoe kan uwed. dan deeze zaak zoeken twijffelachtig te maaken, door Mr. kite zijne proefneemingën tegens die van goodwyn aan te voeren? Of zoude, het geen de hedendaagfche fchrijvers, volgens uwe erkentenis, uit de proefneemingën van lavoisier (welker waarheid uwed. in de aangehaalde woorden volkomen toeftemt) hebben afgeleid, lang voor dat goodwyn's zamenftël het licht zag , juist daarom kunnen twijffelachtig worden , om dat zulks , gelijk uwed. zich (bl. 7 7) uitdrukt, ook rechtftreeks uit het zamenftël van den Heer goodwyn moet volgen. Gefteld zijnde, dat dat gedeelte van goodwyn's zamenftël, het welk uwed* betwist, verviel, dan is het immers evenwel voor een iegelijk, die uwe eigen woorden leest, nog blijkbaar, dat daar mede geenzints de grond der aanprijzing van de zuivere lucht vervallen kan, vermits , volgens uwe erkentenis, de hedendaagfche fchrijvers hunne keuze der zuivere lucht, boven dampkrings-lucht, niet uit de proefneemingën van goodwyn, die veel laatcr het licht zagen , maar uit de proefneemingën van lavoisier hebben afgeleid. B 3 In-  C ao 3 Indien uwed. dus den grond der aanprif zing van zuivere lucht had willen ondermijnen, had uwed. de proeven van lavoisier behooren te betwisten, uit welken de hedendaagfche fchrijvers het voordeel van zuivere lucht ter herftelling van drenkelingen afgeleid hebben. Dan daar uwed. , in plaats van dit te doen, flegts een gedeelte van goodwyn's zamenftël betwist, en hier mede (gelijk ik aangetoond heb) eigenrlijk niets bijbrengt, om den waaren grond te wederleggen, waar op de hedendaagfche fchrijvers aan de zuivere lucht een meerder vermogen hebben toegekend, zo laatikhetdenonzijdigen leezer beoordeelen, wat men van uw fchrijven op bladz. 82 te denken hebbe, alwaar uwed! zegt, dat de geheels grond, waar op men aan de zuivere lucht meerder vermogen toekent, eene enkele onbewezene en zelfs onwaarfchijnelijks ver onder peiling is, en alwaar uwed. teffens, om de aanprijzing der lucht, zo het fchijnt, belaehgelijk te willen maaken, het vermogen, het geen men aan dezelve toekent, eene wonderdaadige opwekkende kracht gelieft te noemen. Ik zal nu overgaan tot het onderzoek, in hoe verre uwe bedenkingen, waar door uwed, hel  ( al ) het gebruik der zuivere lucht, bij drenkelingen, niet flegts als nutteloos, maar zelfs als zeer naikelig tracht te doen voorkomen , op wel bekende ondervindingen gegrond zijn, of door dezelven wederlegd worden. Om deeze uwe bedenkingen in hun verband te neemen, moet ik hier weinige regels, op bladz. 78 voorkomende, affchrijven. „Het fchijnt wel niet onmogelijk, zegt uwed., dat de zuivere lucht, als geneesmiddel, in drenkelingen , den voorrang yerdiene. De fchijn , vervolgt uwed. , dien men hier aan geven kan, moet daarop gegrond worden, dat de zuivere lucht, van de koolftof, waar mede de overgeblevene lucht, in de long der drenkelingen , en althans het bloed daar in vervat, overladen is , eene driemaal grotere hoeveelheid kan aanneemen, dan de dampkringslucht. Is dit dan, vraagt uwed. wijders , een voordeel of een nadeel? Hier op lees ik dit uw andwoord, 'tls proefondervindelijk bekend, dat de levenslucht, door het aanneemen van koolfiof, en van het beginzel der ontvlambare lucht, en door het loslaten van enige warmte fiof, in vaste lucht verandert, en inwater, die beiden zeer veel zwaar er zijn, dan de dampkringslucht" Uit welke zeer veel meerdere zwaarte üwed. dan voortgaat te beredeneeren, of lieB 3 ve?  ver te vraagen, welke nadeelige gevolgen daasvan niet al te dugten zijn. „ Is het niet te dugten, (vraagt uwed.) dat enkele levenslucht, tot in de enge verdelingen der long gebragt, en aldaar op gezegde wijze veranderd wordende, uit de long veel moeijelijker te rug zal keer en, dan, wanneer zij, gelijk in de dampkrings- lucht, met drie vierde deelen phlogiftWche lucht vermengd, en daar door zo aanmerklijk veel ligter is ? " Laat ons dan nu eens wat meer bepaaldelijk nagaan, wat van deeze door uwed. ter necrgeftelde zaaken, waar uit die nadeelige gevolgera zijn afgeleid, waarlijk proefondervindelijk bekend zij. Wat aangaat de vaste lucht, waar in de zuivere lucht, door het aanneemen van koolftof, veranderd wordt: deeze is, het is waar, zwaarder dan de zuivere lucht; dan hoe veel bedraagt dit verfchil? Volgens de proefneemingën van lavoisier ftaat de zoortelijke zwaarte van vaste lucht tot die van dampkringslucht, ten naastenbij, als 69 tot 46 (traité elementaire de chimie, pag. 5?2.) Vaste lucht is dus flegts 1 zwaarder dan dampkrings-lucht. Dit nu is immers geene zwaarte, om 'er van te dugten, dat zij oorzaak zijn zal, dat deeze lucht  C 23 ) licht zo veel moeijelijker uit de longen te ruch zal keeren; en deeze vrees verdwijnt althans geheel en al, wanneer men in aanmerking neemt, op wat wijze men de ingebrachte lucht uit de longen der drenkelingen te ruch doet keeren. uwed. raad aan om de ingebrachte lucht uit de longen uit te drijven, door het drukken van den buik en van de borst (bladz. 7 5.) Ik heb voorgeflaagen om de lucht te ruch te doen keeren, door het weder opnaaien van den zuiger van dezelfde pomp, waar mede men de lucht inbrengt, als zijnde daar toe (naar mijn inzien) een veel gereeder en zeekerder middel. Dan het zij men de lucht volgens uwen of mijnen raad uit de longen tracht uit te brengen, een ieder, die flegts eenig inzien heeft, wat 'er tot het uitdrijven of uitpompen van eenige luchtzoort, in wat geval het ook zijn moge, vereischt wordt, zal het mij gereedlijk toeftemmen, dat de gezegde meerdere zwaarte der vaste lucht, al ware zij ook veel grooter, nimmer oorzaak zijn kan, waar door zij, onvermengd zijnde, niet even gemaklijk, het zij door drukking van borst en buik, het zij door het ophaalen van den pompsuiger, zal kunnen te ruch gebracht worden, dan wanneer zij met \ mofet, (door uwed. B 4 n°ch.  C H ) nog phlogiftifche lucht genaamd) vermengd zij. Indien de aart der vaste lucht ons niet zo wel bekend ware , zoude men zich flegts een geval kunnen verbeelden, waar in haare meerdere zwaarte oorzaak zoude kunnen zijn, dat zij door drukking of uitpomping bezwaarlijk uit de longen zoude uitgebracht worden : wanneer namelijk de vaste lucht van zodanigen aart ware, dat zij zich niet gereedlijk met de zuivere lucht, waar in zijontftaat, vermengde, maarindezelve zonk, even als een fleen in water. Dan het is bekend , dat zij geenzints van deezen aart is. Indien zij van dien aart ware, hoe zouden wij dan de vaste lucht kunnen uitademen, die 'er van onze geboorte af aan in onze longen gevormd wordt. In de lucht, die wij uitademen, vinden wij dezelve met de mofet vermengd, en hier in valt zij door haare zwaarte niet ligt neder. Daar nu de vaste lucht zich zodanig vermenge en vermengd blijve met de mofet, hoe veel te meer zal zij dan met de zuivere lucht vermengd blijven, terwijl het verfèbfl van zwaarte der vaste lucht en zuivere lucht veel minder is, dan het verfchü van zwaarte der vaste lucht en mofet. 'Êr is derhalven, uit het geen ons proef kundig  ( =5 ) dig bekend is, geene de minfte reden om, bij het inbrengen van zuivere lucht in de longen des drenkelings, eene zodanige nederzinking der vaste lucht te vermoeden, door welke haare te ruch gang zoude bezwaarlijk gemaakt worden. Zij blijft ongetvvijlMd met de overige lucht in de longen vermengd, even als bij de natuurlijke ademhaaling, en keert dus met deeze te ruch, wanneer men, op de eene of andere wijze, de ingebrachte lucht uit de longen weder uitbrenge. Onder de proefondervindelijk bekende zaaken, uit welken uwed. de fchadelijke gevolgen'afleid, die 'er van het inbrengen van zuivere lucht te dugten zijn, noemt uwed. ook op (bladz. 78) den overgang der levenslucht tot water, door het aanneemen van het beginzel der ontvlambare lucht: hoewel uwed. deeze zaak vooraf, op bladz. a4, tast hooger dan een gevoelen opgeeft. Het is ook inderdaad noch niet meer dan een gevoelen (O» waar (i) Jnnales de chimie, Tom. V. p. 261-265, noot (a) waar in lavoisier dit niet hooger a!s een gevoelen opgeeft, 'er bijvoegende „ je discuterai dans „ d'autres memoires les motifs, quon peut alleguer- en fa„ veur de chacune de ces opnions. Dan zo ver ik btfa B 5 kun*  C 26 ) waar van ik echter de waarfchijnelijkheid niet egenfpreek. Dan gefield zijnde, dat het volkornen bewezen ware, dat de zuivere lucht ch met het beginzel der ontvlambare lucht in de longen verenigde: dan immers zal hier bij, naar alle waarfchijnelijkheid, ook dat .eene gebeuren , het geen bij alle zamenftelL van water plaats heeft: dat namehjk de zich met eikanderen vereenigende beginsels van zuivere lucht en ontvlambare lucht niet aanftoads water, maar eerst waterdamp vormen uwed. heeft doch bij de proefneeming van de' zamenfteliing van water, welke ik in December i79i m teylers Laboratorium heb in t werk gefield, en bij welke uwed. is tcenswoordig geweest, kunnen opmerken, dat uit de vereeniging der beide gezegde grondbeginselen eerst waterdamp gevormd wordt, en dat deeze damp niet eerder tot water zamenloopt, voor dat zij aanmerklijk verdikt is. Zij, die het niet den Heere lavoisier voor waarfchijnhjk houden, dat 'er eene vereeniging der za menfteUende deelen van het water in de Jongen gebeure, ftellen dan ook teffens, om gemelde kunnen nagaan, is hieromtrent niets naders in 't licht gekomen, waar ^x^mproefrndm^jk^mnii.  ( =7 ) de reden , dat; dit water den ftaat van damp in de longen behoude, en als zodanig worde uitgeademd , terwijl zij hier in de reden zoeken , waarom de uitgeademde lucht zo veel vocht of waterdamp bevat. Blijft dan nu het water, het geen uwed. veronderftelt van de ingebrachte zuivere lucht te zullen geboren worden, in de gedaante van waterdamp in de lucht der longen hangen (gelijk uwed. niet fchijnt geheel te willen tegenfpreken, terwijl uwed. naderhand fpreekt van eene ophooping van water of waterachtigs damp) dan althans zal deeze damp, met de lucht, waar mede zij vermengd is, wanneer d-jeze uit de longen uitgepompt worde , zich gereedlijk ontlasten, en 'er is dus geene ophooping van te dugten. Na dus te hebben aangetoond, dat uwe bedenkingen van de fchadelijke gevolgen der zuivere lucht, aan drenkelingen toegediend , geenzints uit het geen thans waarlijk proefkundig bekend is, ontleend zijn , maar integendeel door de bijgebrachte proefondervindelijke waarheden wederlegd worden, zo valt het nu gemaklijk het flot van uwe vraagswijze voorgeftelde tegenwerpingen te beandwoorden, waar bij uwed. vraagt. „ En moet dan deze op, hoo-  C =8 ) hooping van water of waterachtige damp , en van vaste lucht, het op nieuws inbrengen van lucht in de long, en dus de mogelijkheid van her{lel, niet grotelijks verminderen?'" — Ophooping van waterachtigen damp of vaste lucht kan 'er, gelijk uit het voorafgaande blijkt, geen plaats hebben, vermits beiden met de lucht in de longen vermengd blijven, en dus met deeze lucht uit de longen gebracht worden, wanneer men dezelve, door het opnaaien van den zuiger der pomp, waar mede zij is ingebracht , doet te ruch keeren. En indien men (fchoon de ondervinding niet de minfte aanleiding fchijnt te geeven om zulks te vermoeden) veronderftellen wilde, dat de waterdamp, die 'er in de longen moge ontftaan, aanftonds tot water zamenliep, dan noch zoude hier door juist het tegendeel moeten gebeuren, van het geen uwed. in de laatfte vraag veronderftelt 'er het gevolg van te zullen zijn. Immers wanneer zuivere lucht en ontvlambaars lucht, te zamen vermengd, in water veranderen, dan beflaat dat water niet ^ gedeelte van de ruimte, welke de heideluchten, waar van het ontftaan is, innamen. Wel verre dus, dat eene zodanige vorming van water in de longen het op nieuws inbrengen van lucht, volgens uw be-  C =9 ) begrip, verhinderen zoude, zoude hier door integendeel voor de lucht, die men vervolgens inbrengen wilde, telkens ledige ruimte gemaakt worden. Aan den anderen kant zoude al het water, het geen men, alles op het ruimfte berekend, dan zoude kunnen veronderftellen in de longen van een drenkeling geboren te worden, zich tot eene zo geringe hoeveelheid bepaalen, dat men geene reden zoude hebben hier van eenig fchadelijk gevolg te vermoeden. Uwed. tracht vervolgens het gebruik der zuivere lucht te doen verwerpen , door het als een onuitvoerlijk middel te doen voorkomen. Ten dien einde wordt hier weder, door uwed., aan eene bedenking van Mr. kite veel gewicht toegekend, en vervolgens gevraagd, of deeze bedenking door mij (*) niet maar voor een (*) Uwed. voegt hier bij: of liever over verfcheidem jaaren door den Heer h e r mb s t i d t , en bij deeze woorden is een noot gefteld, waar in uwed. het verhaal geeft eener proefneeming van h e r m b s t a d t , waar bij hij uit den bruinfteen eene groote hoeveelheid lucht heeft voortgebracht. Uit de aangehaalde woorden, met de daar bij gefielde noot, moet het denLeezer van uw gefchrift, die het geen ik ten opzichte der bereiding van zuivere lucht gezegd heb, niet gele-  een gedeelte, ja voor een nauw lijks noemenswaardig gedeelte is opgeruimd. Deeze ge^ wich- leezen heeft, of zich niet herinneren kan , noodwendig voorkomen, als of ik mij de eere toeè'igene van zuivere lucht, in grootcr hoeveelheid, voor te brengen, fchoon zulks reeds over verfcheidene jaaren, en zelfs op eene meer gepaste wijze, ge'fchied zij. Dit verplicht mij dus uwed. bij deeze te herinneren, dat ik, op bladz. 88 en 89, en in de noot ? bladz. 95, van de voortbrenging van zuivere lucht, in groote hoeveelheid, uit ralpeter, en uit bruinfteen, als van eene welbekende zaak fpreek. Ook zeg ik bladz. 89, dat ik eerst getracht heb deeze lucht, in genoegzaame hoeveelheid, uit den>bruinjieen (manganefe) te bereiden, terwijl verfcheiden F,-anfcheScheikundigen, volgens hunfchrijhier *» zeer gelukkig geflaagd zijn, en dat ik niet dan na veele vruchtelooze poogingen, om een daar voor gerchikt zoort van bruinfteen te bekomen, tot het bereiden van deeze lucht uit den falpeter ben overgegaan. Wie het geen ik hier van gezegd heb, met eenige onzijdigheid inziet, zal'er niets anders uit kunnen opmaaken, dan dat ik, zo lang men hier gee*e bruinfteen, die veel zuivere lucht geeft, bekomen kan, mijne min bedrevene landgenoten flegts heb willen aanwijzen, hoe men deeze lucht, gelijk veele Natuurkundigen gedaan hebben , uit den falpeter kanverkrijgen, zonder gevaar te loopen van het berften van ftecnen retortcn of matraszen, door veelennevens bij gebrek van vaten van goede aarde, onderVonden. Het komt derhalven , dunkt mij, weinig ts pas,  ( 3* ) wichtige bedenking draagt uwed. op bladz. 80 dus voor: AU men de prikkelbaarheid door middel pas, hier op aan te merken, dat her must Hot, reeds voor verscheidene jaaren, zuivere lucht in groote hoeveelheid uit bruinfteen voortgebracht heeft. Ik fpreek geenzints tegen , dat de zuivere lucht «it den bruinfteen der Franfchen, of uit die foorc, die door HERMBSTaDT gebruikt is, de voorkeuze verdient , boven de geene die uit den falpeter wordt voortgebracht, terwijl de laatftc niet volkomen zo zuiver is. Zo lang men echter zodanigen bruinfteen niet bekomen kan, is men immers genoodzaakt de zuivere lucht uit den falpeter te neemen, wanneer men ze in •groote hoeveelheid, tot matigen prijs, gebruiken wil. Het falpeter zuur, het geen door de lucht, uit den falpeter voortgebracht, wordt meegenomen, geeft, het is waar, eenige reden om van deeze lucht niet onmiddelijk, na dat de falpeter dezelve heeft uitgegeeven, een geneeskundig gebruik te maaken ; doch wanneer men deeze lucht, volgens mijne voorftelling, in voorraad in gereedheid houde, in glazen, waar in zij op eene ruime hoeveelheid water ftaat , dan wordt dat falpeter zuur door het water zo gereedlijk aangenomen, dat daar van, in deeze lucht, weinige dagen na derzelver bereiding, niets meer te ontdekken is. Na de uitgaave mijner proefneemingën, heb ik van den zuiverften bruinfteen bekomen, die op den Hartz gevonden wordt, en welke ik van daar, om 'er zuivere lucht van te bereiden, reeds in het begin van dit jaar ontboden had. Hier van heb ik eenige geheel  del van de ele&riciteit, drie of vier uur en lan% 4 in enen drenkling, %an gewaar worden, en men gedurende dien tijd, bij kleine tusfchenpozingen , lucht in de long wil inbrengen, zou men dan niet wel ene grote reeks van duizende teertingfche duimen lucht nodig hebben ? Aan welke bedenking uwed. vervolgens noch al meer gewicht tvil bijzetten, door aan te merken, dat een volwaszen menfchelijke drenkeling geheel iets anders is, als een konijntje, enz. Het is waar, wanneer men tot het inbrengen van deeze lucht een zodanige pomp, van omtrent ico teerlingfche duimen inhoud, gebruiken wil- fteel en' al gecrijftallizeerde en dus onvermengde (rukken beproefd, terwijl de Heer jberthollkt mij bericht had, dat de bruinfteen, waar uit men te Parijs zeer zuivere levens-lucht heeft voortgebracht, uit wel gecrijftallizeerde ftukken beffaat. Dan van deezen bruinfteen, in fteenen matraszen van wedgwood gegloeid, kreeg ik flegts 340 teerl. duimen lucht uit een pond, waar van omtrent 200 teerl. duimen vaste lucht door het water in vier dagen opgeflorpt waren. Het overfchot beftond flegts voor omtrent \ gedeeltd uit zuivere lucht. Te vergeefsch heb ik vervolgens beproefd van deezen bruinfteen, door bijvoeging vari vitriool- en falpeter-zuur, meer zuivere lucht te beko^ men.  ( 33 ) toiïcte, als welke door dr. goodwyn is aangeprezen , en wanneer men hier mede, volgens deeze bedenking,,bij kleine tusfchenpoozen, in den mond des drenkelings, lucht wilde inperszen , dan zoude men in korten tijd al eene zeer aahmèrklijke hoeveelheid zuivere lucht kunnen verfpillen; doch de ongefchiktheid van eene zo groote pomp heb ik in § 12 aangetoond. Uwed. ftelt thans voor, tot het inbrengen van lucht, een pomp offpuit ter grootte van esn klijsteerfpuit te gebruiken. Met eene zodanige pomp (welker inhoud niet veel verfchillen zal van dien der pomp van 23 teerl. duimen inhoud, door mij voorgefteld) zoude echter ook al veel lucht kunnen gebruikt worden, indien men , volgens de bedenking van kit e , telkens na kleine tusfchenpoozen den drenkeling eene zodanige pomp vol lucht,doorneus of mond, behoore in te drijven. Doch het is blijkbaar, dat de lucht dus telkens, na kleine tusfchenpoozen , ingebracht, voor 't grootfte gedeelte onnut verfpild wordt, vermits de longen van een mensch van middelbaare geftalte niet wel kunnen gerekend worden meer dan 140 teerlingfche duimen lucht te kunnen bevatten, en zij derhalven, na 'er zesmaal eene zodanige pomp vol lucht ingebracht te hebben, C der-  C 34 ) dermaate met lucht opgevuld zullen moetéff zijn, dat men , zonder de lucht te verdikken , 'er geen meer lucht in brengen kan. Het is waar, 'er gaat van de lucht, die men een drenkeling inbrengt, dikwijls een aanmerkelijk gedeelte na de maag en ingewanden, en hier door wordt 'er een gedeelte van verfpild. Men kan echter, wegens de bekende ruimte van den buik van een mensch van middelbaare geftalte, en van de plaats die de ingewanden daarin beflaan, niet wel veronderftellen , dat daar meer dan 150 of uiterlijk 200 teerl. duimen lucht in zullen overgaan: dus moeten, in alle gevallen, de longen van'een drenkeling, na dat men 12 of 15 maal een pomp vol lucht door den neus ingebracht heeft, zo verre met lucht gevuld zijn, dat zij geene lucht meer kunnen inneemen, ten zij men de lucht 'er in verdikken wilde; dan het is niet wel mooglijk neus en mond ten dien einde genoegzaam lucht-dicht gefloten te houden. Indien men dan, de longen reeds door lucht opgefpannen zijnde, verder voortgaat lucht door den neus van den drenkeling in te drijven, brengt men ze niet verder dan tot in den mond of in de keel , terwijl ze of gereedlijk de hand ontlhapt, waar mede men den mond  C 35 ) rnond gefloten houdt, of zij gaat door het neusgat, waardoor men ze heeft ingebracht, weder te ruch, zo dra men de pomp afneemt, om ze op nieuw te vullen. Het is derhalven vruchtloos, na eenige maaien lucht ingebracht te hebben, daar mede Voort te gaan, ten zij men vooraf de longen van een gedeelte der lucht, waarmede zij opgefpannen zijn, ontlast hebbe. Dit nu moet, volgens uwen raad, gefchieden door het zagtjes drukken van de borst en van den buik (bladz. 75 ) De ontlasting der ingebrachte lucht kan derhalven, op deeze wij ze, ook maar zagtjes of zeer langzaam voortgaan. De ondervinding leert ook inderdaad, dat het uitdrijven der ingebrachte lucht, op deeze wijze, zeer bezwaarlijk is zo dat 'er niet dan na aanmerklijk tijdsverloop eene hoeveelheid lucht van eenig belang, op nieuw, in de longen van den drenkeling kan ingebracht worden. Dit zo zijnde, gelijk mij de ondervinding, bij proefneemingën ter herHelling van verfchillende zoorten van verdron; ken dieren, heeft geleerd, zo heeft dan Mr. kite of uwed. , dunkt mij, geene reden, om, bij deeze langzaame wijze van de lucht uit de longen te ruch te brengen, teffens te beveelen, dat m-n telkens, na kleine tusfchenpoozen, op nieuw C a lucht  C 3* ) lucht inbrenge. Eene zo fpoedig herhaalde in* brenging van lucht, bij de daarbij voorge* fchrevene wijze van ze uit te brengen, onbe^ ftaanbaar of volftrekt vruchtloos zijnde, zo ver* valt dus hier mede grootdeels de grond van mr. kite zijne berekening, volgens welke eene groote reeks van duizenden teërüngfche duimen zuivere lucht, ter hertelling van zommige drenkelingen, zoude vereischt worden. Het te ruch keeren van de ingebrachte lucht kan echter, zo ik mij niet geheel bedrieg, gemaklijker en veel fpoediger bewerkt worden, door het weder ophaalen van den zuiger van-dezelfde pomp, door welke men de lucht heefc ingebracht (O, en dus zoude men, op deeze wijCO Waarom uwed. het ophaalen van den zuiger der pomp, het geen ik, ais het gereedfte middel,-ter uitbrenging van de lucht uit de longen heb aangeprezen, verwerpe, en hier voor aanbevecle den buik erj de borst te drukken, is mi] onbegrijpelijk, en UWro' geeft hier ook geene reden voor. Dit is mij te meer onbegrijpelijk, vermits, indien het 'er bij het inbrengen van lucht in de longen, volgens uwe gedachten voornaamlijk op aan kwam, om, door het nabootzen der beurtfingfche in- en uitademing, het bloed beurt, lings een vrijen doortocht door de longen te geeven dan ook, volgens die (telling, zodanige behandeling te  ( 37 ) -wijze, beurtlings veel meer lucht in de longen kunnen brengen. Dan is 'er wel eenige gegronde reden, om dit beurtlings in en uitbrengen der lucht, bij aanhoudenheid, na zo kleine tusfchenpoozen te herhaalen. Ik heb, het is waar, aangeraaden, in mijne bedenkingen bladz. 31, van bij den aanvang telkens,na de tweede pomp vol lucht ingebracht te hebben, flegts eenige fecunden te wachten, eer men den zuiger der pompe, waar door de lucht is ingebracht, weder ophaale, om de ingebrachte lucht te ruch te doen keeren. Hier mede bedoel ik dus het inbrengen der zuivere lucht, in den beginne, verfcheiden maaien in een minut te herhaalen, ten einde, door deeze fpoedige inbrenging en uitpomping, de fchadelijke lucht uit de longen des drenkelings, welke zich met de ingebrachte lucht vermengt, fpoedig te ontlasten. Dan deeze fchadelijke lucht eenmaal ontlast zijnde ( het geen voorzeker, indien 'er niet verkiezen zoude zijn, door welke het uitbrengen der lucht op het fpoedigst gefchieden kan; en het lijdt doch wel geen twijffe], dat zulks door het weder ophaalen van den zuiger der pomp, door welke de lucht is ingebracht, veel fpoediger, dan door het drukken van de borst en van den buik, zal te weeg gebracht worden. C 3  C 38 ) niet zeer veel der ingebrachte lucht na de maag gaat, door 10 of 12 maal een pomp vol lucht in te brengen en uit te haaien, genoegzaam zal kunnen gefchieden) wat reden kan 'er dan zijn om de tusfchenpoozen, tusfchen het in en uitbrengen der lucht, zo klein te maaken? De werking van de zuivere lucht op het bloed is doch (goodwyns theorie ter zijde gefield zijnde) onbetwistbaar deeze (gelijk uwed. ook zelve op bladz. 7.8 toeftaat): dat zij van het bloed de koolflof aanneeme, waarmede het w de longen overlaaden is, en waardoor het voor het dierlijke leven eene zeer fchadelijke hoedanigheid hebbe. Dan om de ingebrachte lucht geleegenheid te geeven, van deeze zo fchadelijke koolftof uit het bloed aan te neemen, moet men ze voorzeker eenige fecimden in de longen laaten, eer men ze 'er weder, door het opnaaien des zuigers, uit doet te ruch keeren. In hoe veele fecunden de zuivere lucht, in de longen eenes drenkelings, zo veel koolfiof aanneeme, of zo verre in vaste lucht verandere, dat het nodig zij dezelve voor een gedeelte te ruch te doen keeren a en 'er nieuwe zuivere lucht voor in de plaats te brengen, is niet wel te beproeven , of mes ©enige nauwkeurigheid te berekenen. Wan- nef|  ( 39 ) 51£er men ecfrer acht geeft op de hoeveelheid zuivere lucht, die 'erbij de ademhaalmg in onze longen tot vaste lucht veranderd wordt, op den tijd in welken zulks gefchiedt, en op de mindere geleegenheid, die de zuivere lucht heeft van koolflof aan te neemen, wanneer het bloed in de longen van een drenkeling ftilftaat, dan kan men ligtlijk, door vergelijking, zo veel opmaaken, dat de 23 teerl. duimen zuivere lucht, welke. telkens door de befchrevene pomp worden ingebracht, in 10 fecunden op verre na niet voor de helft in vaste lucht veranderd kunnen worden f» Indien men dan elke pomp vol lucht 10 fecunden in de longen laat, en men ook 10 fecunden {lelt voor den tijd, in welken een gedeelte der lucht wordt uitgebracht, en hier voor weder op nieuw zuivere lucht ingebracht wordt (in welken tijd deeze bewerking, zo als ik bij bevinding weet, zonder veel handigheid zeer (m) Dit hier dütdiijker te ontvouwen; zoude te wijdloopigzijn. Wanneer uwed. de aangeftipte gronden dcezer berekening in overweging neemt, zal uwed. dunkt mij, niet wel eene fpoedigere of meerdere verandering van zuivere lucht tot vaste lucht kunnen be* rekenen. C 4  C 40 ) zeer wel gefchieden kan ) dan zonde men dn>. maal m een minut den drenkeling een pomp vol lucht kunnen inbrengen. Hier bij 20ude de drenkeling,in elke minut, meer zuivere lucht m zyne longen ontfangen, dan een volwaszen mensch bij de gewoone ademhaaling Terwijl nu de pomp ,3 teerl. dllimen in houd heeft, en het ontfang- glas i«oo teerl. duimen lucht bevat, zo kan men derhalven, op deeze wijze, *j minuten voortgaan, eer het cerfle omfang-glas ledig is. Volgens Mr. kite zoude het niet toereikend zijn hier mede omtrent ecu half uur lanff aan te houden. Dan indien men daarentegen in aanmerking neemt, dat, volgens de proeven en berekeningen van lavoisier, zl6o teerl. duimen zuivere lucht genoegzaam zijn, om al dekoolftof aan te noemen, waarvan het bloed van een volwaszen mensch zich geduurende een geheel uur door de ademhaaling ontlast' en dat wel terwijl de omloop des bloeds zijn gang gaat, en hierdoor geftadig koolftof na de longen aangevoerd worde, dan is het, dunkt "uj-, al zeer blijkbaar, dat eene veel mindere Welheid,dandegemeideai6oteerl.duimen, toereikende zal zijn, om alleen dat gedeelte va« het bloed, het geen in de longen van  ( 4i ) een drenkeling met koolftof overlaaden is, van hetzelve te ontlasten. Immers zoude het eene blijkbaare ongerijmdheid zijn, wanneer men ftelde, dat die hoeveelheid bloed, welke in de longen van een drenkeling ftilftaat, (en welke flegts een klein gedeelte van de geheele hoeveelheid bloed van een volwaszen mensch is) met even zo veel koolftof overlaaden zoude zijn, als 'er door de geheele hoeveelheid bloed eens volwaszen mensch, bij den geftadigen omloop door de longen,' geduurende een geheel uur,aan de ingeademde lucht wordt ovcrgegeeven. Het lijdt dan geen tegenipraak, dat die hoeveelheid koolftof, die men bedoelt uit het bloed, het geen in de langen van een drenkeling ftilftaat, door het inbrengen van zuivere lucht te ontlasten, flegts een klein gedeelte van de hoeveelheid koolftof is, die 'er, volgens de proefneemingën van lavoisier, door 2160 teerl. duimen.zuivere lacht, van de ganfche hoeveelheid orjfjoopend bloed,geduurende een geheel uur. wordt aangenomen, en dus zal men voorzeker met veel minder zuivere lucht, wel toegediend, het bedoelde oogmerk, de ontlasting namelijk van de fchadelijke koolftof uit het bloed, het geen in de longen ftilftaat (zo verre andere C 5 om,-  C4> ) oaiftandigheden zulks mooglijk maaken) kunnen bereiken (»). Indien men dit oogmerk, door een geheel ontfang-glas vol zuivere lucht, op de voorfchrevene wijze, den drenkeling wel toe te dienen, niet bereikt hebbe, is 'er voorzeker geen reden, om zulks van het aanwenden van een tweede glas vol lucht te verwachten. Ik wil echter hiermede geenzints beweeren, dat men een drenkeling, na hem op de voorfchrevene wijze de zuivere lucht, gepaard met het warme bad, een half uur lang te hebben toegediend, vervolgens als volftrekt onherftelbaar kan laaten liggen. Ik voor mij ben wel van gevoelen, na al het geen ik van drenke- lin- 00 Dat gedeelte der ingebrachte lacht, het geen na de maag gaat, wordt, het is waar, vruchtloos veripild. Daar echter de te ruch gang deezer lucht uit de maag, bij het opbaalen van den zuiger, veel bezwaarlijker is, dan uit de longen, 'kan men niet wel Hellen, dat van een ontfang-glas vol lucht de helft verloren gaat. Dan zo dit al gebeurde, zullen 'er echter, na het gebruik van een ontfang-glas vol lucht, op de voorgeileldc wijze toegediend, ten minsten 900 teerl. duimen in de longen ingebracht zijn, en deeze zijn, naar allen fchijn, veel meer dan toereikend tot het bovengemelde oogmerk.  C 43 ) üngen gezien, of daar overgeleezen heb, dat wanneer een drenkeling , bij het gebruik van het warme bad, een half uur lang, op de voorfchrevene wijze , vruchtloos behandeld is, zonder dat men 'er noch eenige ademhaaling aan befpeure, 'er dan zeer weinig hoop ter zijner herftelling overblijve. Men behoort echter, erken ik , om naderhand gerust te kunnen zijn van niet te weinig gedaan te hebben, voort te gaan, met de meest gepaste middelen 'er aan te beproeven. Dan na dat de zuivering van het bloed der longen, door het wel toedienen van 1800 teerl. duimen zuivere lucht, beproefd,en gelijk men, om voorgemelde reden, veronderftellen mag, zo zij mooglijk ware, bereikt is, is 'er nu zo veel reden niet meer om , voor de volgende behandeling van deezen drenkeling, zuivere lucht boven dampkrings- lucht te verkiezen. Men kan na het voorafgaand gebruik van een meer vermogend middel, om het bloed der longen van zijne fchadelijke koolftof te ontlasten, vervolgens zich van dampkrings-lucht op gelijke wijze bedienen, om hiermede, gelijk eerst door zuivere lucht gefchied is , de longen beurtlings op te fpannen, of het ware, dat deeze beurtlingfche opfpanning, volgens uw ge- voe-  C 44 ) voebn , ter herftelling van den omloop des bloeds eenige aanleiding mocht kunnen geeven, en op dat ttffms-, zo 'er eenige omloop, van bloed in den drenkeling begon plaats te hebben, het bloed, het geen dan aan de lucht in de longen zoude blootgefteld worden, geleegenheid zoude vinden aan de daar in gebrachte dampkringslucht zijne koolftof over te geeven. Zie daar de gronden, op welken ik meen, dat mr. kite in 't wild fchermt, wanneer hij berekent, dat, als men, ter bereiking van het bedoelde oogmerk, bij een drenkeling, zuivere lacht in plaats van dampkringslucht gebrut ken wilde, men dan eene groot e reeks van dui~ zende teerlingfche duimen zóude nodig hebben : en waarom ik teftens meen, dat een enkel ontfang-glas, van 1H00 teerl. duimen inhoud, vol zuivere lucht, zo als ik heb voorgefteld, ter redding van een drenkeling in gereedheid te houden, veel meer dan toereikend zal zijn ter beproeving, of een drenkeling, door de fpoedige ontlasting van de zo fchadelijke koolftoffe uit het bloed der longen, kan herfteld worden. Het is dan ook op deezen grond, dat het mij voorkome, dat uwed. deeze zaak wat te weinig heeft doorgedacht, om aan de bedenkingen van Mr. kite zo veel gewicht toe te kennen, en  ( 45 ) Ën deezen vervolgens te doen dienen, om daaf Uit af te leiden, dat 1800 teerl. duimen zuivere lucht, welke ik als eene tot de bedoelde beproeving toereikende hoeveelheid heb voorgefteld , een nauwlijks noemenswaardig gedeelte zoude zijn van het geen 'er, volgens de berekening van mr. kite , zoude vereiïcht worden. Uwed. ziet hier uit ook teffsns, dat mijne voorftelling om een ontfang-glas van 1800 teerl. duimen inhoud , vol zuivere lucht, als een toereikend middel, tot het bedoelde oogmerk, in gereedheid te houden, geenzints op nijne proefneemingën met konijntjes genomen gegrond is, zo als het den oppervlakkigen leezer van uwe aanmerking (dat een volwaszen menfchelijke drenkeling geheel iets anders is, als een konijntje') moet voorkomen, maar dat het geen ik heb voorgefteld, gegrond is op zodanige proefneemingën en berekeningen van l avoisier. en andere nauwkeurige waarnee-; mers, die door uwed. , althans tot nu toe, niet zijn tegengefproken. Eindelijk befluit uwed. uwe bedenkingen, tegens het gebruik der zuivere lucht bij drenkelingen , met voor te wenden, dat de toediening van deeze lucht'aan een drenkeling moeilijk  (40) lijk is, en niet dan met aanmerklijk tijdsver2«//»-gefchieden kan. „ Aangenomen zijnde (zegt uwed. bladz. 81.) dat men 'er enen genoegzaamen voorraad van hebbe , zal dan de meerdere moeilijkheid, om dezelve te gebruiken, en het meerder tijdsverzuim, dat daar bij onvermijdelijk plaats heeft, door haare betere hoedanigheid, vergoed worden? Immers (vervolgt uwed.) behalven het gebrek aan bekwame handen, vooral in de eerfie ogenblikken, die daar toe, en niet zo zeer tot het inbrengen van dampkring! - lucht, v er eis cht worden, is het niet tegen te fpreken , dat zelfs de handig/Ie man, tusfchen beiden, door het vullen van de pomp , veel meer tijd moet verliezen, met het inbrengen van de levens-lucht, dan van de dampkring! -lucht.'''' Wat hét voorgewende tijdsverzuim aangaat: mijne voorftelling is om ontfang-glazen vol zuivere lucht op zodanige plaatzen, die ingericht zijn om drenkelingen te ontfangen, en 'er de beste middelen aan toe te dienen, in gereedheid te houden , en dus onmiddelijk bij der hand te hebben. Als dan zoude men immers dan drenkeling, zonder eenig noemenswaardig tijdsverzuim, de zuivere lucht kunnen inbrengen : vermits de pomp dan bijkans even fchie- lijk  ( 4? ) lijk met zuivere lucht, sis met dampkringslucht , zoude kunnen gevuld worden. Het ftellen van de pomp op de kraan van het ontfang-glas, die daar op onmiddelijk lucht-dicht invalt, en het openen van deeze kraan, vereifchen immers, op 't hoogst genomen, niet meer als een zesde of een vierde gedeelte van een minut. Kan nu zulk een gering tijdsverzuim hier in aanmerking komen ? En wat betreft de moeijelijkheid van dit plaatzen van de pomp op de kraan, en het openen van dezelve (het geen hier het eenige bezwaar zoude uitmaken): eenieder, wien ik tot nu toe getoond heb, hoe gereedlijk, en zonder eenig gevaar van mistasting,zulks gefchiedenkan, heeft het mij toegelïemd, dat in deeze zeer eenvoudige behandeling geene moeijelijkheid geleege» is. Weinige menfehen zullen inderdaad die geringe handigheid miszen, welke hier hij te pas komt; en zo men hier al voor vreezen moge, hoe gemaklijk zoude dan een of meer perzonen , tot het huis behoorende, waar een zodanige voorraad van zuivere lucht geplaatst wierd, door een weinig oeffening, de handigheid kunnen verkrijgen, om deeze ligte bewerking op het vaardiglte te doen. Indien men nu op deeze wijze zorgen kan, dat  C 43 ) dat het vullen der pomp altoos op hei va"a& digfte verricht worde, en indien hier toe, gelijk ik aan veelen getoond heb, en gaarn aan een ieder, die 'er belang in ftelt, toonen wil, flegts weinige fecunden vereischt worden, dan blijkt het, dat uw zeggen : „ dat men, door het vullen van de pomp, veel meer tijd moet verliezen, met het inbrengen van de levens lucht, dan van di dampkrings lucht" geheel ongegrond is. Na dus getoond te hebben, dat uwed in de door mij voorgeftelde wijze van drenkelingen levens-lncht in te brengen, tijdsverzuim en moeijelijkheden zoekt, dia 'er geen plaats bij hebben, zal een ieder nu gemakkelijk kunnen beoordeelen , hoe ongepast uwe aanmerking is, waar mede uwed. uwe tegenwerpingen befluit: dat namelijk, wegens de nadsligheid van nodeloos ttjdsverües, redbare drenkelingen, in de plaats van eenvoudig behouden, door deeze ontijdige kunstoeffening ligtelijk kunnen verwaarloosd worden.' Wat is 'er doch in de door mij voorgeftelde behandeling, van door een pomp zuivere lucht in te brengen, het geen door uwed. met eenig recht eene ontijdige kunstoefening kan genaamd worden, daar uwed, door een zoorrgelijke pomp en buis de dampkrings-lucht wil m- Se-  (49) gebracht hebben. Mijne voorgeftelde behan* deling verfchilt dus van de uwe,alleen door het: zetten van de pomp op de kraan van het ontfang-glas,' en het omdraaien van dezelve, om de pomp met zuivere lucht, in plaats van met dampkrings-lucht, te vullen. En verdient nu dit zetten van de pomp op de kraan (welke daar in , hoe men ze 'er ook op plaatze , aanftonds lucht-dicht invalle, en dus door een ieder zonder mistasting kan gedaan worden) of verdient het eenvoudig omdraaien van de kraan, eene kunstoefening genaamd te worden ? Ik heb om dergelijke tegenwerpingen te ontgaan, en alle moeielijkheid in het gebruik van zuivere lucht, bij drenkelingen, te vermijden , juist zodanige ontfang-glazen voorgefteld , waar uit men op de gemakkelijkfte en zekerfte wijze de lucht in de pomp kan doett overgaan : oordeelende om gemelde reden, dat dergelijke ontfang-glazen, hoewel wat meer kostbaar (o) , boven de gewoone wijze van lucht (o) De meerdere kostbaarheid deezer ontfang-glazen is mij echter niet zo groot voorgekomen, dat deeze veronderfteld kan worden eene reden te kunnen zijn „ om ze, bij inrichtingen ter redding van drenkelingen, piet aan te neemen. Immers kan men dezelven, beneTi vens  (50) lacht te bewaren en over te brengen Qj^ voor het gebruik der zuivere lucht bij drenkelingen te verkiezen zij. Indien 'er dan nu, zo als ik meen te hebben aangetoond, in het toedienen van zuivere lucht aan drenkelingen , geene dier nadeelige gevolgen, welke uwed. opgeeft, te dugten zijn, vensden glazen cijlinder, om'er, bij het vullen der pomp, water in te brengen, (zo als ik dezelven befchreven heb) voor omtrent 8 ducaten laaten maken, mits het koper niet gepolijst zij. De pomp, en de buis om lucht in te brengen, kosten omtrent 4 ducaten; dan volgens uwe voorgeftelde behandeling heeft men eene dergelijke pomp en buis nodig. (ƒ>) Men kan zeer wel zuivere lucht, in gewoone fleszen, met kurken gefloten, bewaren, wanneer men een weinig water op de kurk laat ftaan. Dan om deeze in fleszen bewaarde lucht in de pomp over te brengen, heeft men, volgens de gewoone wijze, die niet wel eenvoudiger te maken fchijnt, een waterbak no. dig, tot het overbrengen van lucht gefchikt, benevens een glazen klok , of eenig ander vat van een kraan voorzien, waar op de pomp kan gefteld worden. Zodanig een bak en toeftel kan, voorzeker, wel voor de helft van den prijs der lucht - ontfangers verkregen worden. Dan deeze manier om lucht in de pomp over te brengen is veel meer omflagtig , en vereischt veel meer handigheid en oefFening in den geenen, die ze in 't werk. ftelt.  gijn, en ( 5i ) gijn, en indien zulks, volgens mijne voorliet* ling, zonder tijdsverzuim of moeijelijkheid gefchieden kan, zo zie ik waarlijk geene reden, waarom uwed. zich hier tegens, zelfs volgens uwe tegenswoordige denkwijze, zo zeer verzetten kan. Immers, bij aldien de nabootzing der ademhaaling, volgens uwe denkwijze , noodzaaklijk ware, om, door de beurtlingfche opfpanning der longen, aan het bloed een vrijen doortocht door dezelven te geeven, kan deeze opfpanning dan niet even goed doof zuivere lucht, als door dampkrings-lucht gefchieden? En indien dit onbetwistbaar zeker is, wat reden kan 'er dan verder zijn, waarom men niet beproeven zoude, door het inbrengen van zuivere lucht, het bloed in de longen van een drenkeling fpoediger, dan het door dampkrings-lucht gefchieden kan, te bevrijden van eene voor het levens onderhoud zeef fchadelijke hoedanigheid, welke daar in, volgens onweerfpreeklijke ondervinding, doorliet gemis van zuivere lucht veroorzaakt wordt, en langs deezen weg den omloop van het bloed te herftellen Daar immers deeze fcha- (?) Schoon uwed. goodwyn's verklaaring, waarom het gemis van zuivere lucht ftilftand des bloeds D 3  fchadelijke hoedanigheid van het bloed aBeetf door het gemis van zuivere lucht veroorzaak? wordt 3 veroorzaakt, verwerpt, zal uwed. echter nimmer kunnen ontkennen , het geen de ondervinding zo duidIlJk leert, dat het bloed, bij het gemis van zuivere lucht, eene zeer fchadelijke hoedanigheid aanneemt, grootdeels daar uit ontftaande, dat het, bij het gemis van zuivere lucht, met koolftof belaaden blijve, en dat deeze hoedanigheid, ten minfte, eene mede oorzaak zij (op wat wijze zij -dan ook werken moge; waar door de omloop des bloeds geftremd worde. Indien uwed. verder wilde beweeren , dat de omloop des bloeds, in drenkelingen , in 't geheel niet geftremd worde' door die fchadelijke hoedanigheid, welke het, bij het gemis van zuivere lucht, aanneeme, maar alleen doosde belemmering van den doortocht des bloeds dooi de longen , wanneer zij niet beurtlings opgefpannen worden , gelieve uwed. zich te herinneren , dat de omloop van het bloed in een dier, in mofet (gas azote) gefteld, fchielijk geftremd worde, fchoon de longen door de inademing van deeze lucht, op gelijke wijze, als door de inademing van zuivere of dampkrings-lucht, opgefpannen worden. Aan de fchadelijkheid deezer lucht op zich zelve kan de ftremming van den omloop des bloeds niet worden toegefchreven , vermits de dampkrings-lucht, die wij ademen, voor i gedeelte uit deeze lucht beftaat. Daar nu de longen op gelijke wijze door mofet, als door dampkrings-lucht, opgefpannen worden, zo is het blijkbaar, dat, bij het ade»  C 53 ) wordt, is het (dunkt mij) al zeer klaarblijkÜjkj dat zij fpoediger door zuivere levenslucht, als door dampkrings-lucht kan herfteld wor- ademen van mofet, het gemis van zuivere lucht allee» de oorzaak van den ftilftand des bloeds zij. Ik wil echter geenzints tegenfpreeken, dat de beurtlingfche opfpanning van de longen den vrijen doortocht van 't bloed door dezelven bevordert. De proefneeming, door welke goodwyn dit heeft trachten tegen te fpreeken, is, voorzeker, op zodanig êene wijze genomen, dat hier uit, ten deezen opzichte, niets te befluiten valt; gelijk de Heer sandherg, door eene zeer befliszende proefneeming , met den Profesfor s. j. van geuns te Utrecht in 't werk gefteld , en in zijne academijche disfertatie befchreven, ontegenzeggelijk heeft aangetoond. Dan, aan den anderen kant, vind ik nergens eenige proefneeming of ondervinding bijgebracht, waar uit het blijkt, dat de doortocht van het bloed door de longen, na de uitademing, geheel helet is. Dat het bloed, na de uitademing, de longen wel doorloopt, doch meer belemmerd en langzaamer, vindt men breeder beredeneerd in de verhandeling van den zeer geleerden Heere roup'se, over de ademhaaling, onlangs bij A. Loosjes Pz. uitgegeeven ; waar in men al het geen laatcre ontdekkingen, betreffende de ademhaaling, en derzelver nut voor de dierlijke huishouding, geleerd hebben, door. gaans met veel nauwkeurigheid bij een verzameld, en jaet veel oordeel beredeneerd vindt. D 3  (54) worden, vermits dampkrings-lucht flegts voor ; gedeelte uit zuivere lucht beftaat. Het warme bad, door mij, als het meest vermogend middel, ter herftelling van de natuurlijke warmte des drenkelings aangeprezen, wordt door uwed. op gelijke wijze , als de zuivere lucht, ten eenemaal afgekeurd. „Indien men aan de drenkelingen niets anders behoefde te doen, zegt uwed. (bladz. 64) als verfche lucht in de long te brengen, en de natuurlijke warmte te herflellen, zou men dit laatpe, door behulp van een waterbad, het veiligst, en het fchielijkst, kunnen volvoeren. Doch, bij aldien men oogmerk heeft, (vervolgt uwed.) om, behalve» het inbrengen der lucht, ook noch andere, en wel alle zodanige middelen, van tijd tot tijd, aan te wenden, die men bij zekere bevinding weet, dat zij, de prikkelbaarheid van enig deel, kunnen opwekken, dan is, gedurende het gebruik van deze middelen, het leggen van het lichaam in het waterbad , daar mede voiprekt onbepaanbaar" Hier uit moet een ieder, die zich niet herinnert, wat 'er bij een drenkeling doorgaans aangewend, wordt, opmaaken, dat alle andere tot pu toe gebruiklijke middelen door het warme bad worden uitgefloten. Dan verre het groot- fte-  (55) fte gedeelte der door uwed. aangeprezene middelen , kan immers daar zeer wel meê gepaard gaan, als, namelijk: prikkelingen in den neus, in den mond, in de keel, door den vluggen geest van ammoniak-zout, eau de luce> of andere prikkelende middelen, tabaksrook in den mond ingeblazen, verfche mostert en zap van ajuinen aan de tong en het verhemelte geftreken, als mede het inbrengen van braakwortel, vinum emeticum of tartarus emeticus, van witte of blauwe vitriool, volgens kite, — van eau de la Reine, des Carmes, de Cologne, en dergelijke krachtige fpecerijagtige middelen in de maag, om te beproeven of de maag 'er door moge geprikkeld worden , (volgens bladz. 85, 86. uwer geneeswijze) dat alles kan immers, indien 'er reden is om hier van de herftelling van den omloop des bloeds te verwachten, zeer wel aan een drenkeling, in 't warme bad liggende, in 't werk gefteld worden. Het leggen van fpecerijachtige oliën op de maag, door uwed. (op bladz. 87) ook onder de reddings-middelen opgeteld, zoude ook in het warme bad zeer wel plaats kunnen hebben , terwijl de oliën zich niet met water vermengen. Eene aderlaating aan den hals, in geval het opzetten van het aangezicht D 4 .e«  en de zwelling der krop - aderen daar van de noodzaaklijkheid aanduiden, is voorzeker in 't warme bad niet flegts zeer wel in 't werk te ftellen, maar zelfs zal de ontlasting van bloed, het welk dikwijls zeer traag uit een geopenden ader van een drenkeling vloeit,door het warme bad zeer aanmerkelijk bevorderd worden.-— Het fchuijeren eindelijk, of klop. pen der voetzooien, door uwed. in de laatfte plaats onder de reddings-middelen opge-, noemd, zoude ook zeer wel aan een drenkt ling, in een warm bad liggende, kunnen worden beproefd, terwijl hier toe flegts de voeten beurtlings even boven 't water behoeven te worden opgehaald. Onder de ganfche reeks van de door uwed, aangeprezene reddings - middelen, welker getal uwed. te recht erkent vrij groot te zijn, vind ik 'er flegts twee, welke met het warme bad waarlijk onbeftaanbaar zijn, namelijk, het la^ vement en het wrijven van de huid. „ Om de groote prikkelbaarheid der darmen (zegt uwed. bladz. 83) en den confenfus, dien het hart met dezelven heeft, moeten 'er van tijd tot tijd fierk prikkelende lavementen, of ook verwarmende en ver perkende klijfteren gezet worden* Dan aan deezen door uwed. veronderftelden grooten cmfenfus (medegevoel) tusfchen da, dar-  ( 57 ) darmen en het hart, kan men thans voorzeker veel minder dan ooit geloof geeven, zederd 'er eene wel uitgewerkte verhandeling het licht ziet, uit de ontleedkundige fchool van den beroemden sömmerring, te Mentz, voortkomende, waar in wordt aangetoond, dat het hart geene zenuwen heeft, en dat de weinige zenuwen, welken men aan het hart gezien heeft, alleen tot de bloedvaten, en geenzints' tot de zelfsftandigheid of het fpierachtige gedeelte van het hart behooren (r). iialler heeft reeds gezegd, dat het hart zeer weinig zenuwen heeft, en heeft ook aangetoond , dat door het prikkelen van die zenuwen, die men toen aan het hart toekende, doch welke men nu gezien heeft alleen tot de bloedvaten te behooren, de beweging van het hart niet verfoeid of aangedaan wierdt. Na deeze proeven van den grooten hall er,. bleef 'er voor zeker niet veel redenom veel confenfus of medegevoel tusfchen de zenuwen der darmen en die van het hart te veronder- ftel- (r) j. b. j. behrends disfertatio, qua demonflratur, cor nervis carere, Moguntics, 1792- Men vindt hier van verflag in the App. to the XL vol. of the Monthlij re«. •wnc p. 5S3, D 5  C 5B ) ftelïen. Indien nu het hart in 't geheel geene zenuwen heeft, dan fpreekt het van zelve, dat 'er geen zodanige confenfus tusfchen de darmen en het hart kan plaats hebben, en dat derhalven alle grond, om drenkelingen prikkelende of verfterkende klijfteren te zetten, geheel vervallen is. Wat aanbelangt het wrijven van de huid met prikkelende, geestrijke of fpecerijachtige middelen , of met gekamferde olie, volgens k it e : uwed. wil deeze wrijvingen doen dienen om de zenuwen onder de huid te prikkelen, en (hier door) de doorftraaiing in de kleine vaten, zo dra het bloed door het hart wordt voort geftuwd, te bevorderen. Dan de gebrekkige doorftraaling in de kleine vaten ontftaat (zo als de ondervinding leert) voornaamlijk door verkleuming, en dus is 'er niet wel aan te twijffelen, dat het beste middel om deeze doorftraaling op het fpoedigfte te bevorderen, beftaat in de natuurlijke warmte , zo dra mooglijk , te herftellen, het geen voorzeker door het waterbad op het fpoedigfte gefchieden kan. De tabaksrook-kiijfteeren, zegt uwed. thans, kan men beproeven , dewijl zij door de meeste Schrijvers zijn aangeraden: dan terwijl het tabaksrook-idijftcer voor v.ein'ge jaaren door uwed,  C 59 ) uwed. zelve is afgekeurd (0, en het nu door uwed. ook niet wordt aangeprezen , zo kan men het zelve niet onder de door uwed. 2angeprezene reddings-middelen tellen, welke door het warme bad worden uitgefloten. Het eleclriferen , zegt uwed. , zoude men volgens gedachten van den m. v. m. kunnen onderzoeken: dan daar, volgens mijne gedachten, dit alleen te pss koomt, wanneer, na de herftelling der natuurlijke warmte , de drenkeling bij het inbrengen der zuivere lucht nog levenloos blijve, (bladz. 64.) en dus, de warmte herfteld zijnde, de drenkeling dan uit het bad kan genomen worden, om 'er de ele&riciteit aan te beproeven, zo is derhalven het eleftriferen niet onder de reddings-middelen te tellen , die door het warme bad verhinderd worden. In plaats van het warme bad raad uwed. het warme bed aan , gepaard met fpawaterkannen, met warm water gevuld, en langs den drenkeling gelegd ; en van dit middel getuigt uwed. (bladz. 66) dat het onweerfpreeklijk zeker voldoende is. Ir.tusfchen meen ik wel onderricht te zijn, dat de ondervinding reeds het te- 1 (j) Konsf- en Lettet.Eode 1750, 4de deel, bl. %.  (<5o ) tegendeel geleerd heeft, en dat een drenkeling , in het begin van dit jaar , volgens uw voorfchrift, in het gasthuis, in een warm bed, tusfchen warme kannen gelegd, na verloop van omtrent 3 uuren, daar van eene naauwlijks merkbaare warmte had aangenomen. De reden waarom een warm bed, en gewarmde wolle ftoffen» aan een drenkeling weinig warmte kunnen bijzetten, heb ik in°§ 22. uit natuurkundige ondervindingen aangetoond. De kannen met warm water kunnen hier toe, althans voor een volwaszen drenkeling , weinig bijdragen: deels, om dat de hoeveelheid wafer, welke zij bevatten, gering is, in vergelijking van den inhoud van het lichaam des drenkelings; deels ook, om dat zij den drenkeling maar op weinige plaatzen kunnen raaken , en daarenboven met wol of flanel wel bekleed moeten zijn , om te voorkomen, dat zij het een of ander deel des drenkelings, door te groote warmte, niet beledigen. Wat de moeijelijkheid van het warme bad betreft, welke uwed. op bladz. 65. voorwendt: wanneer men met eenige onzijdigheid de befchrijving leeze, die ik van de inrichting en van het gebruik van een zodanig bad in § 25 gegeeven heb, door welke de vereischte trap van  ( 6i ) van warmte van het bad zeer gemaklijk kan osderhouden worden, en deeze vergelijke met uw voorfchrift, om door twee groote vuurmandens geftadig bedden en matraszen warm te maken , den drenkeling telkens op een op nieuws gewarmd bed te leggen, de waterkannen van tijd tot tijd met warm water te vullen en te verwisfelen, enz. zo zal men, dunkt mij, gereedlijk inzien , dat uwe voorgefchrevene wijze, van een drenkeling te verwarmen, veel meer omflag meê brengt, als een warm bad, zodanig ingericht, als ik dit heb voorgefteld. Daar en boven is een warm bad , ter plaatze daar een genoegzaame voorraad warm water bij der hand is , gelijk dit in gast-, wees- , of arm-huizen meesttijds zal gevonden worden, veel fpoediger gereed, , dan al de toeftel door uwed. ter verwarming van een drenkeling aanbevolen. Indien dan nu het warme bad (gelijk uit het voorafgaande blijkt) geene van de door uwed. aangeprezene reddings-middelen uitfluit, dan de zodanigen, die flegts tot het zelfde oogmerk, als het warme bad, doch in veel minder maate, kunnen dienen, zo als de wrijvingen van de huid; of waar voor, zederd lastere ontdekkingen, alle grond van aanprijzing vervallen is-, zo-  C