Bibliotheek Universiteit van Amsterdam' 01 3068 3899    BRIEVEN VAN EENIGE TOODEN OVER DEN TEGENWOORDIGEN TOESTAND VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. FE RZ AM & LD EN IN *T LICHT CRGEFiN, DOOR XTSéTI C. V. S. fê TE HAARLEM, ^^^y lij CORNELIS van du AA.  AD L I B R U M. Innumero dicendi tibi fub judice caufa eft; Arbitrium de te non duo tresve dabunt: Forfan & illeftus temere damnabitur Auctor; Rarior & lettor, quam reprehenfor, erit. o w e n u s.  V O O -K B £ R I C lï T VAN DEN VERZAMELAAR en UITGEVER. JfooDSCHK brieven, zeldzame tijtel! Zouden deeze echt zijn of de vruchten van een verdichtende ten ? Zo ze waarlijk van Joden zijn gefchreven ; hoe komenze in de handen van eenen Christen uitgever en aan wien hebben wij derzelver uitgave te danken? Ik twijfel niet, of veelen vragen dus, bij het opjlaaa van den tijtel, zonder één bladzijde nog in 't bock 'gelezen te hebben ; maar zo eens alle uwe vragen beanclwoord waren , mijne Landgenoten! zou dit Boek iets in zijn innerlijke waarde 'er door verminderd of vermeerderd zijn? immers neen! wel houdt dan op met vrlgen, en leest onpartijdig, of wilt ge blijven vragen , Vraagt dan, bij het doorbladeren dezer brieven, bedaatd en\ onbevooroordeeld, telkens: wat is waarheid? — Om der waarheid wille worden zij u onder v oog gebragt. Onder zo veele boeken en kleine ftukjes , daar gij thands meê overladen wordt, zullen zij nog zomts wel eenige oogenblikken uwe aandacht «a— *i ti vefm  V OOR fB S R IC H T. ver/Henen. Ergert u niet aan taal- fpel- en drukfouten: gij weet de gewone verontfchul.iiging, daar men die op de afwezigheid des uitgevers van de drukpas fcJiuiyt. •— Doet geen moeite om te weten, wie>? de verzamelaar en uitgever zij: gij zult vruchteloos ■i verwoeien-. Hij vindt niet goed u meer te zeggen, ah met èènen onzer hedendaagfche vernuften, dit wei-'' tiige: In ;t midden van de' beroeringen der volken, van duizend beflommeringen en verzoekingen, on' der het pijnigend gevoel van mijne onkunde , voor» öordeelen, vadzigheid . traagheid, kwa.ie neigin„jgen, gebreken, ïlriükelingen , ijehoèftens., büjvt s, egter de taal van mijnen roem, de blijcffchap van mijn hart, deze: ik ben een lid van het r.y k. van waakheid en deugd. 1 K.IÏ-  B R I E V E l N s c . qo i tan ' ;, v;x. EENIGE JOODEN EERSTE BRIEV. JOSEPHdeL... om ISRAËL C... Amfterdam den 29. junij WAARDE VRIEND! Heb dank voor uw vriendelijk onthaal en het deel , 't geen ge in mijn neerflagtigheid en kommer, gedurende mijn verblijv te .uwétitë, genomen hebt. Ja, mijn Vriend! een heimelijk verdriet doorknaagt mij en een hartontroerende onrust, doet mij treurige dagen en benauwde nachten {lijten. ■—- Noch de vermaakelijkheden van uw aangenaam buitenverblijv, noch de lekkernijen van uwen gastvrijm disch, noch ' de vrolijkheden in uw vergenoegd huisgezin hebben mijn vorige rust wcderbrengen, en mijn ziel een ware kalmte bezorgen kunnen. En, ö God! had ik eenen, wien ik mijn hart vertrouwelijk lozen dorst! Hoe menigwerfop uwe vraag, wat deert u toch"? A zweef.  4 JOODSCHE zweefde mijne bekommering op mijn lippen en ftond ik op het punt, om uittebarften! Herrinneru, mijn waardfte! toen wij, eergisteren zamen.in de Coupel aan den Rijweg gezeten, de Dorps Kerk zagen uitgaan, en den Prediker na Huis keren; uw vraag, hoe groet ge dien Man met zulk een eerbied ? bragt mij in een hevige verzoeking, om u mijn fmert te ondekken , en ik heb nimmer groter overwinning op mij zelv behaald, of, zeg ik liever, nimmer zo den huichelaar gefpeeld, als toen ik met een glimlach u ten antwoord gaf, ziet ge dan niet, dat ik deze Kerel voor den gek hou? Gelukkig, dat Uw oog juist viel op het voorbijvliegend Rijtuig van onze Vrienden P . . . .! hoe fchielijk zoud ge anders den blos vanfchaamte op mijn aangezicht en mijn oogen vol traanen gezien, en zonder twijfel gemerkt hebben, dat mijn fchielijk in huis gaan enkel een vond was, om mijn verlegenheid te bedekken. Hoe blij was ik, zo een benaauwd gemoed nog voor een ogenblik genoegen kent, dien ftrik ontkomen te zijn ! Dan, ontkomen fiechts, om in een ander gevangen te worden! Het heugt u nog, hoe ik gisteren morgen, aan de Schuit komende, op de fbeigeraan' duikelen raakce en waarfchijnelijk in 't. water gevallen waar , zo niet dezelve Prediker, die een zij-  BRIEVEN. $ zijnr Bloedverwanten derwaards begeleide, mij bij den arm gegrepen en överend gehou* den hadt: zonder te bedenken, dat gij agter mij ftondt, zeide ik; Rechtfchapen Man! wat deugd is dit! eenen van dat volk te redden, dat uwen levensvorst gedood heeft. Hoe gul en Vriendelijk greep hij mijne hand, terwijl ik in de Schuit trad, met te zeggen: MijnMeefter bemind ook zijne moordenaars. Aandoenelijke ontmoeting , die mij om niets anders denken en ü geheel vergeten deedt, toen ik reeds aan het vaaren een blik van woede op uw aangezicht ontdekte , die bij een uitgeftoken tong en fmadelijk fpuwen, enkel haat en verontwaardiging tekende. Wat nu, zal ik weder mij behelpen met u diets te maken ; ik heb den Prediker fchamper willen uitjouwen? neen mijn Vriend ! 't is nu zo ver gekomen, dat (het ga, hoe het ga!) nu gij iets weet, moet gij alles weeten. Mijn woorden waren de taal van mijn hart. Juist den voorigen dag hoorde ik, toen ik uit de Coupel, om mijn verlegenheid te dekken, na huis ging, uwen braven Tuinman Willem tegen uwen Christen Lijfknegt zeggen: 'Er is van de morgen gepredikt: Den Vorst des levens'hebt gij gedood. Dit trof mij. ■— Ras begreep ik de mening, en mijn reeds zederd lang bevreesd geweeten A z zeids  4 J O O D S C H E zeide in mij: Zo dit eens waarheid is, wat hebe gij te wagten? Die gedagte hieldt mij bezig den geneden nacht, en was , na een kort . en, fchielijk afgebroken flaap', in den vroegen morgen de eerfte weer voor mijn aandacht. Met die gedagte ftond ik op en ging in den tuin wandelen, Straks ontmoette mij de brave Tuinman Willem. Na de gewoone morgengroet, zie daar ons gefprek: Mijn brave Heer , wat deert u tog? ik zie U dikwils in de tuin wandelen, en, als ge meent, dat u niemand ziet, met zaamgevouwen handen en ten hemel geilagen oogen, diepe zugten lozen. Zijt gij zo ongelukkig? Ongelukkig! o ja . . . mogelijk rampzalig! . Hoe mijn Heer! gij zijt immers een welhebbend Man en een mensen alleen, wien geen huizelijk ongenoegen deeren kan. Ja, maar .... ik ben een Jood! Wel nu, daarom zijt gij niet een hair erger ... Er zijn duizenden van uw' Natie, die vrolijk en gelukkig leeven. Ja maar als het eens waar is, wat uw Domino gisteren gepredikt heeft! wat dan! Willem eenige pasfen agter uitfpringende , vroeg vol bevreemding: Hoe weet gij dat, mijn Heer! wat mijn Domine gepredikt heeft? Jk  B R I E V Ë N. 5 Ik heb het u gisteren aan Jan hooren vertellen. Wel nü,' mijn Heer ! wat zwarigheid dan zelv? ■ In het verband, waarin die Tekst van onzen Domihe voorkomt, z gz Petrus aanzijn Tijd-én Landgenoten: En nu, Broeders! ik ' weet, dat gij het door omvctenheid' gedaan hebt. Dit zij eens zo ! Lieve Willem! mijn vaders hebben dit'door ' onwetenheid gedaan; maarik, die zo veel eeuwen laater leev, en dus ■ zoo veel meer bewijzen -voor de waarheid van uwen Godsdienst rontom mij zie,' en iri • mijn eigen zwervend' en alom verftröoide Natie mogelijk op zou'kunnen merken-, ben dus te onverfchoonelijker. Ei, Mijn Heer! laat ik u eens zeggen: die Vorst des levens , dien gij gedood hebt^ heeft voor zijne Moordenaars gebeden, en liet vergev'ihge der zonden allereerst aan "zijne vijanden prediken. Gij zijt één van dat beminde volk , om der vaderen wille. Hij zou meer gezegd hebben , maar , U ziende, br^k hij ons gefprek af, en verliet mij; Alleen , toen ik hem vaar wel zeide, luifterdo hij mij, in 't voorbijgaan, in: Mijn Jefiis bemint ook zijne Moordenaaren! Denk eens, hoe mijn hart getroffen wierdt, toen ik, wei* nig ogenblikken naderhand, bij het inftappeq van de fchijit, diezelve taal moest hooren. Ik $ $ lm  € JOODSCHE kan nauliks zeggen , hoe mijn angstvallige geest zints dien tijd gefteld geweest is. Zulk een gefprek, vergeleken met uw veeldreigende blik, foltert mij tusfchen hoop en vrees. Zo ik dwaale, verdien ik uw mededogen, en als eens mijne vreeze wettig waar, en uw Willem 't recht hadt, zal dan hardnekkig verwerpen van die waarheid niet misdadig wezen. Ik bidde U! heb medelijden met mij, en onderzoek eerst , wat waarheid is, eer ge mij en uzelve benadeelt. Ik denk menigmaal aan de overlevering, ckt Rabbi Nehemias heeft gezegd, dat in die eeuw, als Mesfias komt, 'er veel verharding plaats zal bebben, en Rabbi Simeon, de Zoon van Lakisch zeide, dat 'er drie zeer hardnekkig en wild zyn: de Israëliten onder de volken ;de honden onder de beesten en de haanen onder de vogelen. Nu de God Abrahams zij met U! ik ben de Uwe JOSEPH de L. . . . TWEE-  BRIEVEN. 7 TWEEDE BRIE V. ISRAËL C aai JOSEPH de L.... Mam'jen s 6. Julij 1784. MIJN LIEVE JOSEPH ! l^^elk een blijdfchap, dat ge uw dweeperijen aan mij en aan geen ander fchrijvt! Ikheb juist zo vee] met de Religie niet op, en , als ik maar braavgeld win enplaizier heb, dan lach ik om al het gevloek van onze Rabbynen tegen elk, jdie zich zou willen bij de Gojim voegen. —• Zet die malerijen uit het hoofd. Hoor ik heb ook rijs zo gek geweest, maar toen .ik begon te twijfelen, of niet mogelijk, en Mofes, en Jefus allebei, vaneenalloigeweestzijn,enmetden heiligen Mahomet veelligt gelijk ftaan , heb ik befloten de Religie voor de Geleerden te laten en maar vrolijk en wel te keven. Ik reken het tegenwoordige plaizier heb ik al vast, en wat 'er daar na komen zal, dat zal ik afwagA 4 ten.  S JOODS C HE ten. Evenwel ik wil wel zeggen, dat de Godsvrugt en ongeveinsde vroomheid van Willem zo groot is, dat ik dikwils denk: Als 'er tog nog Religie in de weereld is, dan heeft Willem de rechte, en, als ik zou willen vroom worden , dan wierd ik als Willem, maar effen zegt men is kwaad pasfen Willem, hoop ik, zal 't voor ons beiden waarnemen. Intusfchen daags na den ontvangst van uw briev, kreeg ik een briev met twee Engelfche boeken van mijn Neef Samuel C.... te London, die ook aan U, Mijn Heer Loodmuts! denkt. Die boeken heeten : Infiellingen van Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst en gefchiedenis van' t bederv des Christendonis, beiden van Jofeph Priestleij. Ik heb die eens even doorbladerd maar , als ge die leest , dan zukge wel ras ondekken, dat al wat men Religie noemt enkel loert en bedrog is: die Man zegt uitdrukkelijk : „ dat de afgoderij der Christerikerk begonnen is met de vergoding en „ eigen eerdienst van Jefus Christus ". Zie eens, dat is die Jefus Christus, dien men zo geprezen heeft, wiens acties nu reeds zo gedaald 2Ïjn. Nog ééne daling eh hij is een Godslasteraar en Bedrieger; wagt nog weinig jaren en Priestleij zal tot ons zeggen: „Den „ grootften Volksverleider hebt gij gedood. P, Dat  BRIEVEN. 9 Dat luidt anders als de Tekst van Wflfems Dominc. De briev van mijn Neev gaat hier nevens. Intusfchen de God van Abraham, Mo fes, Jefus of Mohammed (hoe gij hem ook noemen wik) zij met U! ik ben - de Uwe... ISRAËL C... NB. als ge den inleggenden gelezen hebt, zend mij dien dan te rug en wiltge klagen, klaag maar vrij aan mij. Huilen en janken daar bedank ik voor, maar zwijgen kan ik als een mof. adieu maat! Ik drink dezen avond een fles Champagnewijn op uw gezond» heid en tusfcheü beiden een glaasje op die van J. Priestleij. Ik las 'er onzen vriend D. L... dezen morgen wat in voor: Hij kon op ■ zijn ftoel niet zitten blijven van-vermaak. Hij fprong ijlings op en riep Ha! Ha! de Gojim zullen Cajaphas nog canonifeeren en het Sanhedrim vereerliken! daar ila , bij mijn leeven gelik toe! De briev van mijn Coufijn, gelijk ge zien zult, is zeer lang: Hij kan langer over de Religie' praten, als ik, maar dat is zijn werk. Houd den briev zo lang ge wilt. Vaar wel! A 5 DERDE  io J O O P S C H E DERDE BRIEV. SAMUEL C aan ISRAËL C. .; London, 22. Juni]' 1784. MIJN HEER EN HOOGGEACHTE NEEV! j£k zeg UEd. zeer dank voor hetaccepteeren en voldoen van mijne laatstgezondene wisfels. Met onzen vriend John B.... die op ontvangst dezes a Costij wezen zal, heb ik de vrijheid genomen, wijl hij met zijn fchip na Amfterdam voer, UEd. eenige geringe prefenten te laten toekomen, die ik hoop, dat UEd. niet onaangenaam zullen wezen. Hier nevens wat voor uwen geletterden fmaak. Ik weet, ge hebt niet veel met de Religie op , maar dit, vertrouwe ik, zal leezenswaardig zijn. Deze twee boeken worden hier in London fterk verkogt, en maken veel opgang, maar niet minder maken zij opgang bij lieden van eenige kunde onder onze Natie. Ge weet; ik kleev nog vast aan de leere onzer Vaderen evenwel ik ben niet bijgelovig genoeg, om ook niet, zo  BRIEVEN, ix 20 wel het zogenaamd Nieuwe Testament van de Christenen, als de fchriften der hedendaagfche Esprits forts , een Bolingbroke, Hume, Rousfeau, Voltaire en anderen te lezen.. Reeds lang merkte ik dat deze laatften hunne pijlen zo wel tegen Jefus, als Mofes, zo wel tegen de Goddelijke waardigheid des eerflen, • als de wetgevende' wijsheid en het wonderdoend vermogen des anderen fcherpten, maar dit kan ik begrijpen, wijl ze al wat Jood en Christen van een openbaring en ingegevene fchriften zeggen, voor verdichtzelen en bedrog uitjouwen: dan hoe deze fchrijver, die zegt , de geloofwaardigheid van het Nieuwe Testament en deszelvs Goddelijkheid te erkennen, zo van Jefus Christus denkt en fchrijft, is mij een raadzel. Jefus Godheid te erkennen is bij hem afgoderij. Hij zegt wel: Jefus Christus wilde zelv voor geen ander, als een mensch uit de menfehen gehouden:] : worden ,S en zijne Apoftelen en alle de geenen, die met onzen Heere verkeerden, hebben hem in geen ander licht befchouwt; maar dan heb ik geen goed Nieuwe Testament, of ik kan geen woord 'er in Jeezen. Ge weet naast mijn deur woont een zogenaamde Methodist, Mr. Paul F , met wien, als een minzaam buur en opregt deugdzaam man  || : JOODSCHE man,ik wel eens een avondgefprek hou'. —-—" Hij wéét, dat ik het Nieuw Testament lees, en dit geeft zomts gelegenheid, om van Religie zaken te fpreeken. Voor eenige dagen kwam ik eens bij hem, en vond 'er een jong Leeraar Dr. M . Beiden ontvongen mij zeer vriendelijk en verzogten mij hun gezelfchap te houden.' Na eenige over en wéér vragen na binnen en buiten landsch nieuws, zeide ik: Hebben de Heereri de (lukken van Dr. Priestleij gelezen , vooral over 't hederv van het Christendom ? Gij ook ? vroeg de Predikant zeer verwonderd,ja. Mijn Heer!. Wat dunkt U 'er van? Mijn Heer! was zijn wedervraag. Als''die man waarheid fchrijft,dan is uw Jefus een Booswigt en Godslasteraar geweest. Verd.... Smous! kunt ge uw oude wrok niet verbergen? is uw nationale woede tegen onzen Heiland niet genoeg geftraft?' Zagt Mijn Heer! ik zeg nog niet, dat Jefus ' zulk een monfler is:' Ik lees met fmaak en nut zijn redevoeringen en lesfen , en ik heb dikwils onder 'tleezen gezegd: Nooit heeft r een mensch alzo" gefproken ! Ik zeg alleen: Jefus is eenfnood bedrieger geweest, als..,.. Zwijg  Ê II I E V E N. ; i$ Zwijg, befneden huichelaar !, fcheerje hier van daan! of ik fchop u het huis uit. Hou, hou Doclor! (zei mijn buurman) dat fchut ik, ;deze Heer is wel een Jood, maar een zeer eerlijk en godsdienstig man , die veel te befcheiden is , om op ons- of den gezegenden grondlegger van onzen Godsdienst te fchelden, en veels te eerlijk* om iets tot lof van uwen Heiland en Zaligmaker te zeggen, dat hij niet meent. —— Maar 't geen hij zegt van D r. Priestleij en al . zijn vrienden en bewonderaars, dat zeg ik ook. En wat,zegt ge dan? Als Jefus Christus, die is, daar Dr. Priestleij hem voor houdt, geen Goddelijk Perfoon, .•„.geen Godmensen, noch zelv een meer dan Engelachtig wezen, maar flechts een mensch , uit de menfehen, de zoon van Jofeph zo wel als van Maria, dan (let wel! dan, in dat geval, en dus volgens de hijpotheefe van Dr. Priestleij) is Jefus een Godslasteraar en kruis weerdig booswicht geweest. Hoorük heb altijd achting voor UgehadMr. F.... (riep de driftige Geestelijke)maar ik had nooit kunnen denken, datge den braven Priestleij voor een vijand van JefusChristus,Yoor zulk eenendie hemtot een Godslasteraar maakt, zoud durven  14 JOOD S C HE durven uitkrijten. Geloov tog F t dat men een goed Christen kan zijn, al is men geen Methodist. Zeg ik dat nu ? bedaar tog wat! voerde mijn. effenbaare vriend hem tegemoet. Gij zegt, datevenwel die grouwelijke'ftelling uit zijn leer volgt. Welnu, is dat daarom gezegd, dat hij die ftelling omhelst. Ik geloov, dat, als hij dit gevolg doorzag, hij zijn geheele ftelzel verfoeijen zou. Nu begin ik uw meening te vatten ; Mogelijk heb ik u beledigt, maar hoe zoudt ge dit bewijzen kunnen, dat zulk een gevolg uit de leer van mijnen eedelen vriend voort moet vloejen. Zeer gemakkelijk: Een perzoon die zich Gods zoon noemt, en overal zich Goddelijkeeere aanmaatigt, terwijl hij flechts een enkel mensch is , als alle anderen, die lastert God; Jefus Christus nu heeft dus gehandeld; derhalven .... O he! is 't anders niet. Dat zal mijn vriend u wel beduiden. Lees zijn eerlle blad flegts: Jefus gav zich nooit voor iets meer als een Mensch uit. Dit heb ik gelezen en weêr en wederom gelezen, want ik kan mijn oogen nauliks gela-  BRIEVEN. 15 loven , dat iemand zo onbefchaamd durft liegen, en meent, dat alle menfchen blind of zot zijn. Wat zegt ge ? Dr. Priestleij liegen! Dat wilde ik wel eens bewezen zien. Waar zegt Jefus Christus dan, dat hij God is'? Wilt ge daar bewijzen van? welaan! Tot uw befchaaming zal niet ik, maar mijn JoodTen e vriend uw onkunde aan den dag leggen. Hij las reeds zints lange het N. T. met die opmerking , dat ik het hem vertrouwen durv. Hierop wendde zig de jonge Prediker na mij en begon: Mijn Heer! mogelijk deed ik U onrecht. Vergeev mijn voorige drivt! Ik wil geerne horen, wat gij meent in onze gewijde Schriften omtrend den Grondlegger van onzen Godsdienst te hebben opgemerkt, dat U dus nadelig van Prieftleij's Stelzel denken doet, 't geen als een opgaande zon van al, wat poliet en van een goeden fraaak in London is , geëerbiedigd en bewonderd wordt. Dit is het juist, Hr. Doctor! (dus begon ik toen) daarover ik mij niet genoeg bewonderen kan, en dat mij dikwils denken doet: wie weet, of niet het Christendom binnen weinig jaaren geheel vervallen zal en men aan  x6 J O O D S C, II E aan mijne Vaderen hunne eer zal wedergeven,, dat zij billijke Rechters zijn geweest, en hun vonnis ten hoogften .rèchtveerdig; toen zij van Jefus den Nazarener zeiden1": Bij is des doods waardig? Hoe meer ik Jefus gefprekken en redeneeringen lees; hoe meer ik overtuigd word, dat hij zijn Tijd-en Landgenoten heeft willen wijs maken, dat hij meer , dan een mensch, Godszoon, waaragtig God was. Een enkel voorbeeld , Mijn Heer ! Uw Meester noemt zich menigmaal Gods. zoon, en God zijnen Vader terwijl de Apostelen en Euangelisten dit nader uitleggen: Gods eigen Zoon, Eeniggebooren Zoon, die in denfchoot des Vaders ■Ü. IQ / . . .: ■ ■ Zijt gij een Jood, en weetgij nog niet , dat de naam van Elohim, cvan kinderen en zoonen Gods 'meermalen aan Engelen, en zelv aan menfchen gegeven werdt? Dit weet ik, maar ik weet tevens, dat diezelve Jefus in tegenwoordigheid van veelen mijner Vaderen, daar hij Johan. 10. God zijn Vader noemde, zegt: ik en deVaderzijn ■ één, en dat, toen de Joden dit voor biasphemie hielden en uitleidden, dat hij God zijn eigen Vader noemde, hij zijn zeggen niet herriep; niet introk ; noch uit lievde tot de waar-  BRIEVEN. i? waarheid, noch uit vrees voor hun woedende drivt zijn woorden nader bepaald en eehen minafgodiefchen zin gegeven heeft, maar integendeel op nieuws herhaald en geftand gedaan. Ge wilt zeggen: verzacht en uitgelegd in dien flaauweren zin, waarin van menfchen wordt gezegd : Gij zijt Godin. Ei mijn Heer ! een ogenblik geduld! Als ik zo even, toen UEd. in drift mij met fchoppen en ftokflagefr dreigde, gezegd had:,, Bileam •„ mogt zijn efel niet onregtvaardig flagen „ geeVen; hoe veel te meer zijt gij ver„ pligt, u van mishandeling jegens mij, u„ wen Medemensch en Stadgenoot te ont„ houden"; zou ik met die woorden mij in alles gelijk en in even denzelven rang gefield hebben met Bileams ezel?. » ; Die dit u wilde opdringen, zou zelv eeh ezel wezen. En wat hij dan, die uit Jefus woorden; indien de wet die Goden genaamd heeft , tot Welken het Woord Gods gefchied is, en de Schrivt niet kan gehoken worden: Zegt gij tot mij, dien de Vader geheiligd én in de Wereld gezonden heeft, - gij lastert God, om dat ik gezegd heb, ik ben Gods zone 1 bewijzen wilde, dat Jefus zich in alles gelijk, en in denzelven rang geplaatst wil heb% B ben3  iS JOODSCHE ben met de Joodfche Overheden Ps. 82 ? Ik lees daar evenwel niet: ik ben God. Ik lees 'er eerst: Ik en de Vader zijn één; en, na dat mijn Voorvaders hem van Godslastering befchuldigen , lees ik, dat hij zegt: de Vader is in mij, en ik in hem. Is 't anders niet ? dat zelve zegt hij van zijne vereeniging met zijn volk. Dit zelve, dat hij hier zegt, zegt hij Joh. 14. tot uitlegging van zijn gezegde aan Philippus: Die mij gezien heeft, heeft den Vader gezien. Dat zij zoo , maar dat zelve zegt hij met opzicht op zijn gunftelingen Johan. 17. op dat zij allen één zijn, gelijkerwijs gij Vader in mij en ik in u, dat ook zij in ons één zijn. Ik erken dit, maar voet bij ft uk! geev mij eene gezonde reden, waarom.Jefus nergens zegt zo hij deze fpreekwijs alleen bezigt, om aan te.duiden, dat 'er tusfchen God en hem , tusfchen hem en zijne Vrienden een nauwe, betrekking is „ mijn Vader is in U „ of zal in U zijn, gelijk hij in mij is; ik ben . „ in U of zal in U zijn, gelijk ik in mijn Va- . „ der ben. En al wi t ik hier geen rede voor, wat dan? voorzeker (zeide mijn partij opftaande) is dit alles? zwijg dan maar ftil, mijn Vriend» Neen ik heb geleerd, dat de fterkfte batterijen met  BRIEVEN. met de meeste vrucht op 't laatst werken.' Hebtge lust? welaan! Geen oogenblik Jan-, ger! was zijn laatfte woord. Hij Hond op en ging heen. Na zijn vertrek, voerde mijn vriend de Methodistmij tegemoed: waarlijk, Lieve Buur ! wat zal 'er van het Christendom worden, als lieden van dat Stempel veld Winnen? Ik wil U niet bedroeven, (zeide ik) anders; las ik U een aartig ftukje voor, 't geen mij gisteren avond overhandigd wierdt. Ei /doe het! gij weet> een geeftig ffcuk, daar zout in is, fmaakt mij. Zie daar , het is mij van een onzer Parnasfijns ter hand gefield, dien ik voor den opftellec aanzie. VOORSPELLING. Hoor gij Israël! eri neemt ter ooren, gij Volken der aarde! de aanbidders van den Opgehangenen zijn onderling verdeeld en (naar zijn eigen zeggen) kan een rijk, dat tegen zig zelv verdeeld is, niet beftaan. Zij, die zich na hem benoemen 5 die in de dagen van Annas en Cajaphas de Hoogepriesters zich zelv Gode even gelijk maakte, beroven hem van zijne heerlijkheid, die hij zich aangematigd B 2 heeft  «o JOODSCHE heeft en durven opentüjk te zeggen, even zW onze Vaderen, dat hij alleen een mensch, de Zoon van Jofeph den Timmerman geweest is. Zo zegepraalt de waarheid! zo zal men dra de eer van onze Vaderen gehandhaavd; hun vonnis, daar zij hem, als een Godslasteraar, ten kruisdood doemden, gebillijkt; hun iever voor deeereGods gepreezen; en hun wrok tegen dezen booswicht zien toegejuicht : haast zal het kruis, bij de weleer ieverigfte aanbidders met voeten getreden en de kruisfeling overal met fmaad behandeld worden: Al wie aanhem,die zich zo duidelijk voor Gods Zoon heeft uitgegeven, die eer ontrekt en dus het vonnis onzer Vaderen toeftemt, zal fpoedig zijn verrijzing lochenen. ■— Al dra. zal de Joodfche Godsdienst zo veel eer en killer krijgen, als hij nu gefmaad en algemeen veracht wordt, terwijl alle de befchaafde Natiën der aarde zich met de onderhouding der Noachifche bevelen zullen te vreden houden. Al dra zullen de Koningen der wereld, gedachtig aan al hetonfchuldig bloed onzer Vaderen, door hunne Voorgangers onregtvaardig vergoten, even als in de zogenaamde kruistochten ten Heiligen Oorlog, hunne benden verzamelen, het Heilig Land voor ons herwinnen, en ons in veiligheid daar woonen doen. — Al dra zullen wij den zo veel eeu-  BRIEVEN. as eeuwen verfborden Tempel weêr herbouwen, den Aaroniefchen offerdienst herftellen, onzen Meffias met blijdfchap en verheuging inwachten en onder de-namen onzer Verlosfers , als Mofes, Jofua, Zerubabel, Nehemia en anderen, ook die van Juliaanj Dr. Priestleij en zijne Metgefellen met dankzegging en eerbied tellen. Met fmaak , maar tevens met die aandoeningen, die eenen aan zijn Godsdienst verkleefden man pasfen, hoorde mijn vriend dit ftukjen. Ik nam daarop affcheid van hem, en hier mede zal ik dezen eindigen in vertrouwen , dat het een en ander, dat ik u gemeld heb, niet geheel U onverfchillig wezen zal. Ik ben de Uwe SAMUEL C... P. S. Hebtge in lang niets gehoord van onzen ouden Vriend , Benjamin de Ac... Ik heb voor eenige maanden een briev aan hem gezonden met e'én onzer Natie, die na Duitschland ging: die zal hem nafporen. Ik weet zijn adres niet. Hij hieldt zich een geruimen tijd te Halle op, B 3 maar,  %% JOODSCHE maar , waar hij nu is, weet ik niet. —a Gij weet, hij was , toen hij nog in Holland was, zeer in bedenking over zijn Godsdienst: ik twijvel niet, of hij is nu al of een beredeneerd, en, zo hij meent, o» vertuigd Naturalist, of een Christen, Apropos! hoe vaart uw Vriend Jofeph de L....? is hij van zijn melancholie nog zo overwonnen? kijkt hij nog zo benaauwd? of heeft hij al een Geneesmiddel gevonden voor zijn kwaal? een mooije vrouw of een bloeijende handel ? Groet hem van mij eq Vaar wel { VIERDE  brieven. n vierde briev. joseph de l— aan israël c...» Rotterdam, 20. Julij I7?4» WAARDE TRIEND! Jfk heb in verfcheidene jaren geen omftandigheid gekend, die mij mijn druk zo zeer verzagtte en voor een poos mijn kwellingen vergeeten deed, als de ontvangst van uwen briev. Alle akelige gedachten gingen in mijn gefolterd gemoed om, zints mij die woorden op den fteiger , bij het inftappen van de fchuit, ontvielen, en ik mijn briev gefchreevea heb. De haat van mijn geheel geflacht, de woede van de gantfche Joodfche Natie tegen mij, de vervloekende verbanning, zo niet erger, vreesde mijn beroerde geest, en in elk mijner buuren en bloedverwanten, die mij 'ïnaar eenigfints koel bejegende, fpelde ik mij reeds eén vijand, wien het geval bekend was, ' en die mijn ondergang berokkende. O! b 4 *10c  24 J O O D S, C H E hoe zegent u mijn ziel, dat gij mijn geheimen voor u houden en mijn klagten horen wilt! 't kan zijn, mijn Vriend! dat ik over zaken van Religie te zwaar denk: evenwel ik vrees, dat zo te denken, als gij, meer dartel en onbezonnen , als bedaard en welberaden is. Zullen wij daar mede voor God vrij raken, dat wij de Religie voor de geleerden gelaten hebben Ms "dat een zaak van weinig belang; of Mofes, en Jefus bedriegers of Godsgezanten zijn geweest? Zo eens het laatfte, wat dan voor hem hier na te wagten, die beiden of één van'beiden verworpen heeft? och! mijn lieve Vriend! was ik zo gelukkig als uw Willem! de braavfte man ! — Ik heb reeds lang gc-weeten, dat men over Jefus bij de Christenen niet even eens dacht, en dus komen mij die boeken, en de briev van onzen vriend Samuè'1 C niet vreemd voor. Evenwel daar zo onbezonnen uit af te leiden, al wat men van Religie fpreekt is zotternij , dunkt mij, gaat niet door. Zo gij nog eenige eerbied hebt voor onzen wetgever Mofes; zult gij mij toeftemmen, dat, al dorften Korah, Dathan en Abiram hem verachten en tegen hem opftaan, dit op zijne waardigheid geen inbreuk deed, noch zijne wetgeeving en inftclh'ngen hier nadeel bij lijden konden: even weinig, als eene Overigheid  BRIEVEN. 25 righeid de wetgevende macht verliest, of een Koning ophoudt Koning te weezen, als eenige onderdanen verkiezen te rebelleeren, en met mond en pen zich tegen 't wettig gezag verzetten durven. Breng dit over, bid ik! wat beflist het eigentlijk nog of Jefus een ' Gezant of niet, of hij Gods Zoon geweest is of niet? al zijn "er eenigen, die dit ontkennen, tegen over veelen, die dit vastftellen; het ja is hier zo goed als neen, en neen als ja; niets wordt hierdoor afgedaan. En, om u alles openhartig te bekennen (in vertrouwen, gij zult 'er geen kwaad gebruik van maken) ik las reeds lang van tijd tot tijd het zogenaamd Nieuw Teftament, maar zo menigmaal ik daarin maar iets van Jefus leven nalees, kan ik mij niet genoeg verwonderen, dat menfchen, die eerlijk en opregt -willen heeten , zo onbefchaamd zijn , om te durven vasthouden, dat Jefus nooit meer eer zich aangematigd heeft, als een voornaam mensch te wezen, en nimmer zich voor een goddelijk perfoon heeft uitgegeven. Hoe moejelijk ook dit vast te houden zij, is mij onlangs gebleken , op mijn reis herwaards. Ik had onder weg eenige affaires te Gouda, en verkoos dus de lange zit in de Goudfche fchuit boven bet reizen over Haarlem en Leiden na B 5 Rot,  »6 JOODSCHE. Rotterdam. Aan de fchuit komende vond ik gelegenheid een plaatsjen in de roef te nemen. Kort daarna kwam een Heer binnen dien ik in twijfel ftond of een Predikant waar', en eindelijk, zo als de fchuit zou afvaren, een bij ons welbekend Koopman, lk hield mij ftij en merkte al ras, dat de laatstgenoemde een ernftig gefprek over zaken van Godsdienst met den anderen zogt, dien ik fchielijk begon te gisfen, dat Predikant geweest moest zijn , maar wegens zekere verfchillen in denkwijzen van zijn ambt ontzet. De man hield zo lang af, als hij kon, en kreeg, waarfchijnelijk om 'er af te wezen van zich over zaken van Godsdienst uit te laten , een boek uit de zak, waaruit hij een geruimen tijd ging zitten lezen. Eindelijk lag hij het een ogenblik voor zich op tafel neer; de Koopman, 'er in ziende, begon: Ei Mijn Heer! de Phaado van Mofes Mendelzoon. Ja was het antwoord. Ge kunt denken, hoe aandagtig ik wierd, (die even als of ik Hiep, met de oogen toe zat, of mogelijk bij die Heeren voor geen Jood wierd aangezien) toen ik den naam van onzen beroemden man boorde noemen. Dat Stuk is wel gefchreven (ging de Kcopjnan voort) en 't is te verwonderen dat eea  BRIEVEN. 27 een man van zo veel leunde en doorzigt, als deze beroemde Joodfche Wijsgeer, niet vatbaar fchijnt voor de treffende bewijzen van de waarheid onzer Christelijke openbaring. ■ Gij weet mijn Heer! hoe fterk hij zich uitlaat over zijne Godsdienftige overreding in zijn Briev aan Lavater. „ Men moet „ zekere onderzoeken in zijn leeven ge„ ê'indigd hebben, om verder te gaan. Ik durv zeggen, dat dit met opzicht op den „ Godsdienst reeds zederd ettelijke jaaren „ bij mij gefchied is. Ik heb gelezen, ver,, geleken, nagedacht, en partij gekozen. Het is fterk gezagd Mijn Heer! (was het wederantwoord van den geweezen Geestelijken) maar evenwel men moet tog eens bepaald hebben, wat men geloovt. Hoe zal men anders gerust en getroost leeven 3 als men eeuwig onderzoeken moet, wat in den Godsdienst waar of leugen is. En, wat zal ik van Mofes Mendelzoon en allen, die den Godsdienst van het Euangelie weigeren .te omhelfen , zeggen ? De Christen Godsdienst zal ras algemeener geëerbiedigd worden, als men dien wederbrengt tot zijn eerffe eenvoudigheid: dan helaas! wie zal leeven , als dit zal plaats hebben! Gij meent mijn Heer! als men alles, wat den Jood,  tS JOODSCHE Jood, Muhamedaan, den Deïst en Naturalist in onzen Godsdienst floot, zal uit den weg geruimd hebben, en Jefus Christus, als een volmaakten Zedenleeraar , in zijn edel fchoon voor het oog der wereld zal ondekt hebben. O ja Mijn Heer! ( zei-de Prediker met een vergenoegde lach, wijl hij nu meende een man naar zijn fmaak gevonden te hebben, 't geen evenwel van agteren net verkeerd uitkwam) als men eens al dat hairkloven over de Drieè'enheid, al dat zot' en tijdverkwistend philofopheeren over Jefus Godheid, generatie, en, ik weet niet wat al kwade naamen , in zaaken, die men zelv verborgenheden noemt, zal laten varen , en men eenmaal ééns geworden is o ver deze eenvoudige leerftelüngen: God is de lievde zelv; Jefus de beste mensch, is gefiorven, om Gods afkeer van de zonde, en verreezen, om Gods Goedheid voor Menfehen aan den dag te leggen, zo dat elk van wat volk of eeuw, die maar eerlijk en deugdzaam leevt, op Gods gunfle en goedkeuring hoopen kan. Ik twijfel, of men wel zo gemakkelijk de men, fchen brengen zal tot het laten varen van die denkbeelden van Jefus meer dan menfchelijka en  BRIEVEN. tf en Goddelijke waardigheid en het omhelfèn van dit waarlijk kort en eenvoudig ffcelzel. Zeer gemakkelijk, Mijn Heer ! Alleen ftaan de Formulieren, C lasfen eh Sinoden maar in den weg: als men die eerst den bodem heeft ingefiagen , dan zal alles fchielijk volgen: die Inquifitie - vierfcharen moet men maar hatelijk affchilderen , en als een imperium in imperio bij de Souveréinen van het Land gehaat maken. Om hier toe te komen, moet men maar, zo dra 'er ergens iemand bij een Kerkenraad of Clasfis over onrechtzinnigheid wordt aangeklaagd, en de Leden van de vergadering, die zich meest met preken maken bemoejen, en wien dus (eerlik gezegd) niet kwalijk te neemen is, als zij eens van rechtsgeleerdheid niet veel weten, ergens in het allerminfte een fout begaan tegen de form van procedeeren, aanftonds bij Request aan de Staten der Provintie zich beklagen, en over onrecht, en om maintien van burgerlijke vrijheid tegen de tirannie van een kerkelijk Inqufitiehof fchreeuwen, of men vermoord wordt; om dus de Hooge Overigheid in begrip te brengen, dat het beter is, dat zij de zaaken van den Godsdienst aan zich trekke , en het onderzoek over iemands recht of onrechtzinnigheid geheel  jd J O Ö" D S' C H E heel bankvast van haar 'Collegie make en dus de gebefte Mijn Heeren , van al hun Kettermakend gezag ontrovende, een vreefelik knellende klem op de neus zette. —■ Als 't zo ver is, dan heeft men 't ver genoeg. Dat zien we in de Mennoniten Kerk; zo dra de Formulieren aan een kant gefchoven zijn, is men met een zegepralende optocht aan 't hervormen gegaan, en tegenwoordig worden daar een Arius en Soeijn meer geëerbiedigd, als Menno Simons en zijn dweepzieke Metgefellen. Als het zo Ver is , dan kan men dra, als iemand, zo genaamd, befwaard is oVer eenig leerft.uk : Van de publieke Kerk zich maar addresfeexen bij den Souverein, en verzoeken ontflag van verbintenis, om een of ander wanflelfel van Jefus zoendood, of Godheid, of eeuwigheid der helfche ftraffen te leeren , en met die permiffie gefterkt * de kettermakende fijnbaarden onder de oogen zien. Zo doet men tegenwoordig in Duitschland met het heerlijkst fucces, en dit zal dra bij ons ook ge-> fchieden ' kunnem Onze Regenten zijn meest alle verlicht; anders zouden de plakaten tegen de Socin'anen wel gehandhaavt worden, en geen leven van Johan Konkel en Sebaldus Nothanker , noch Schriften van G. S.,  BRIEVEN. 3f G. S. Steinbart en zoortgelijken onder 't oog van den Souverein openlijk gedrukt en verfpreid worden; dan die plakaaten leggen als bakfteenen. Geen nood, Mijn Heer ! weinig jaaren geduld, en 't zal zijn: Tandem bona caufa triumphat! 'T kan zijn , Mijn Heer! dat uw plan welgelukkenzal, dan ik vrees, dat de'formulieren van eenigheid voor uw onderneming de grootfte hinderpaal wezen en 't langst blijven zullen: die gaan zo gemakkelijk niet aan een zij, als ge wel denkt.. O he ! is 't anders niet ? alles fehikt zich in de publieke kerk er toe. Reeds zederd eenige jaren heeft men getwist over de zin en mening van de formulieren, en, als dat maar meer gefchiedt, dan zal men ras reden vinden, om deeze leeropftelfels voor zo donker, zo onbepaald, zo verward, zo gebrekkig uit te krijten , dat ze niet meer van gebruik kunnen zijn. Van tijd tot tijd moet men al eens een ftukjen over een of. ander Godsdienftig onderwerp zonder approbatie uitgeeven: dan komen de Inquifiteurs ër tegëh op, en dan moet men maar fchreeuwen over de lastigheid van niets te kunnen- uitgeven zonder Kerkelijke onderzoeking, en dit uitkrijten voor een hinderpaal van alle ware  3i JOODSCHÈ ware Geleerdheid en het ftruikelblok voor alle edele vernuften. De Heeren Kettermeesters onder de Gereformeerden zelv "berokkenen den val der Formulieren en doen dikwils zulke dwaaze flappen, dat ik menigmaal twijvel , of ze ook heimelijk met ons ééns zijn, door , bij voorbeeld, over kleinre zaken hun Broederen te. willen verketteren en over broederverfchillen aanklagen, veroordeelen en deporteeren ; door den edelen en fchoonen vrijen Prediktrant, daar men, in plaats van letters te ziften en woorden te beknabbelen, zaken behandelt, en den tijd recht nuttig zoekt door te brengen, te belasteren, en een poging te noemen, om den Bijbel aan een kant te fchuiven en de waarheid te verdonkeren, daar de waar e reden van dien wrok tegen zulk preken is, de vrees, dat hun licht zal betimmerd worden, en zij eindelijk in de ledige Kerk zullen ftaan op hun vingers tellen , ten eerfien , ten tweeden , ten derden, en over de Hebreeuwfche Radix en het Griekfche woord rafelen of onderzoeken, wat een fchaap , een paard en diergelijken is; door eindelijk de rechtfinnigheid en de vrees voor de Kerk te vermengen met de politie, en het dom gemeen op te ruijen, als of  B & I E V E If. 32 of alle Patriotten Ketters, Atheïsten, en ik weet niet wat voor beesten, en alle vrienden van het Oranjehuis, al waren zij van zulke flegte grondbeginzels en zeden, als v.. G.... en zo dom, als Kaat Mosfel, alle voorftanders van zuivere waarheid en rechtzinnigheid Zijn; als of met het daalen van de glorie van Neêrlands Teedergelievden Ervftadhouder de Kerk en Waarheid in gevaar is. — Oordeel zelv! Zullen niet eindelijk onze Hooge Machten, deezen godloozen handel moede , de Formulieren van eenigheid, als bron* nen of aanleidende oorzaaken van dien grouWel der ongerechtigheid aan een zijde , fchuiven, en het geheele Sijnode van Dordrecht over hoop goijen; met verlof voor elk, om in de Kerk te denken en met mond en pen teleeren en belijden, wat hij naar zijn inz'gten meent waar, en met zijn overtuigingen,eenftemmig te wezen. Hoor Mijn Heer! daar zijn onder anderen te R..... twee zulke beruchte Helden, Mannen van naam, die zo tegen hun eigen fijfthema aan werken door zulk een handel, dat ik twijvel of ze niet Waarlik na de eer dingen, om, met Bahrdt en zijne metgezellen, de hervormers onzer eeuw te heeten. Zo zij het leerfielfel van hun kerk wilden C bevor-  r34 J O O D S C H E bevorderen , zouden zij anders handelen: zij zelv zullen den val er van berokkenen. Ik geloov ook , Mijn Heer ! ' dat ge in al- " les geen ongelijk hebt; maar al gaat het u naar wensclv; nog vrees ik, of ge uw • doel zult treffen. En waarom niet ? Al hebt" ge de formulieren van eenigheid eens uit den weg geruimd , dan zijn 'er nog andere boeken, die 'ge de menfchen nooit kunt uit de handen krijgen. En welke ? de Schriften mogelijk van Bra- ' kei , van der Kemp , Mark ? ( hij noemde hier meer '-zulken , die , wijl ik die boeken niet ken' , mij vergeten zijn,) ftijl, 'letter,' formaat'en alles maakt ze volftrekt onleesbaar in onze eeuw. Neen, Mijn Heer"1 ik bedoel anderen. Mogelik van Bonnet, Broes en zulke Helden! o! geen zwarigheid 1 één Journalist, als de Algemeene Bibliotheek , is alleen in ftaat, om die boeken zo hatelijk af te fchilderen, dat geen ' man van fmaak , ze in zijn kas ;- durvt plaatfen of op zijn tafel laten leggen, en, zo lang wij een Juffr. Wolff en Deken hebben, die, om geld , haar vingers kreupel en lam fchrijven , zal eeri Sara Burgerhart, een Wiiltoi Levend, een vrouw Sna- verfnel  B R I EVEN. 35 verfnel en zulke meer, genoeg lezens verfchaffen; om niet te zeggen, dat een Cou- ■ rier van Europa, een Post van den Neder Rhijn , een Politieke Kruijer en' anderen; ons zo veel te lezen geven, dat wie kan over Godsdienftige onderwerpen nu boeken inzien? Werden zij niet ingezien, haast zal niemand ze kopen en dan zullen deze Hoogeerwaardige en Weleerwaardige Heeren wel ophouden met fchrijven ; en dan zal het haast wezen: Tont le .monde fera de mon opinion. Ik nam die gelegenheid waar, om te vragen: Quelle heure efi-il? Mejjleurs! (om dus voor een Franschman door te gaan, op dat zij vrijer praten zouden')'. Na mij geandwoord te hebben , ging de koopman voort: Ik meen die boeken niet, maar de fchrivten der Apostelen en Euangelisten, die zo duidelijk van Jefus Godheid en zoendood ge* fproken, en gefcbreven hebben. Gij moest eens gezien hebben, hoe onze maat opkeek en groote oogen zette, toen hij merkte gefopt te' zijn, en tegen iemand te fpreken, die met hem niet ééns dagt. Wat hoor ik? (was 't) fop je me? zijt ge ook van die laage geesten, die alles naar de letlier verftaan ? gij hebt verraderlijk geftanC .a  5* JOODSCHE deld met mij eerst uit te horen. Geeis ■> woord meer. Neen! Neen! zo niet ! (zei de koopman, onzen fnorker bij de arm grijpende) als ge zo wel overreed zijt van uwe gevoelens: kom aan ! los mijne zwarigheden op! Hic Rho- ■ dus, hic falta. Wij zijn geen partij egaal, Mijn Heer! Bij zulk een ftrijd is geen eer in te leggen, en wie zal ons gefchil beflisfen? Ons geweten. Ben ik intusfchen te zwak voor U, zo veel te gemakkelijker is de zegepraal, ik beloov u, ik zal der waarheid hulde doen. Wel nu dan! ge praat van de fchrivten der Apostelen en Euangelisten; maar mijn goede Heer! geloov mij; Jefus heeft nooit zich willen voor meer als een mensch, noch zijn volgelingen hem voor meer , dan iMarias zoon, uitgeven. , 'T is mogelijk, dat gij gelijk hebt, maar één oogenblik geduld ! Ei , Mijn Heer ! is niet alle afgoderij, dat is, alle eer, die Gode alleen toekomt , aan fchepfelen te geven uitdrukkelijk in Gods wet aan Ifraël verboden ? — Is niet de zonde van afgoderij, de rede geweest van die ftrenge handelinge Gods met Ifraël, toen hij de tien ftammea  BRIEVEN. 37 ftammen na Asfijrie en Juda na Babel gevan- gelijk weg deed voeren? Heeft God niet, toen hij de Joden, na zeventig jaren, liet wederkeren in hun Land, uitdrukkelijk en ernftig hen vermaant van zich tog zorgvuldig te wagten van alle afgoderij of aan eenig fchepfel buiten den waren God, die eer, die hulde toe te brengen, die zij aan hunner Vaderen God, Jehovah, verfchuldigd waren? Dat is alles waar ; maar wat doet dit hier ter zake? Geduld! geduld! Mijn Heer! Geloovt gij tevens niet, dat, gelijk God voor de Babiloniefche gevankenis alles in het werk gefteld heeft, om zijn oude volk van de afgoderij af te fchrikken, er tegen te waarfchouwen, en zo veel mogelijk van de verkering met Heidenfche e n afgodiefche volkerterug te houden, op dat diehen niet ten ftrik zouden wezen, men van Zijn goedheid en wijsheid niet wagten kan, dat Hij, na die rechtveerdige, maar tevens geftrenge ftrafoefening over hunne afgodiefche grouwelen, hunne verkleevdheid aan hunnen Verbonds - God ftrikken gefpannen, en hen in gevaar, met opzet,zou gebragthebben,omhem,denwarenGod,verlatende,zich aan fnode afgoderij fchuldigte maken; C 3 fchuldig  s.S T O O D S C II F, fchuldigte maaken, onder fchijn van gehoorzaamheid aan God 7 Ook daar in zijn wij 't eens, maar waar toe al :' dién omflag? . ■ \- j ■ .; Om ons volkomen te vereenigea.- -r-^igaan wij voort! moet. gij mij niet-toegeeven: dat ' derhalven , ingevalle Jefus van .Nazareth g-j een Godsgezant geweest is^ - inge.vajfc.zijn •' Apostelen, een Goddelijke zending- gehad hebben; zij, of zich zorgvuldig zullen ge- •• irfijd hebben, om-eenige bewoordingen te gebruiken of voorftellen te doen,' die-' den weg tot afgodërij banen konden, "of-, dat, zè ' zij eenige voorftellen gedaan hébben, .die fchijn hadden en aanleiding zouden geven, - als wilden zij vóór een mensch eer en hulde » vorderen van hun tijdgenoten , die alleen , 3 Gode toekomt,' men zou moeten zeggen, - dat God door-hen den joden ftfikken gefpannen en gelegenheid gegeven heeft, om tot de zonde hunner vaderen weer te keren, de zonde van afgoden dienst , waarom'hij ' h:n zo zwaar -in Babel ftr arren liet? fl? erken we!, dat de Heere: Jefus nu en dan ' "'zich den Zin'e Gbds noemt, e-fi' dat- de Joden dsc fterker opva-ctéh ,' a!s 'zijn -meening was,, •' ï)e Joden,:gelijkge weet, zijn zints de-we'; c;érkcrifjg!iüt Balki3 zeer vijandig teg-enVen - afkerig  B". R I E V E N. S£ afkerig van alle Afgoderij, geweest, en dit is alleen de rede, dat zij Jefus woorden fterker opvatten, als zijn mening was,-.en er een, uit v.ijandfchap kwaadaar tig verzonnen-, hatelijken zin en afgodiefched draai aangaven ; maar zou de Heere Jefus 'daarom hebben moeten zwijgen , dat hij Gods vriend en gunfteling, Gods zoon was en God zijnVader heten kon? Zagt Mijn Heer! zo de Heere Jefus van God gezonden was, om der waarheid getuigenis - te geven, was hij dan niet verpligt geweest, 1 om, als hij bemerkte, dat men zijne woorden boven en tegen zijne mening uit wou leggen en hem kwalijk verftondt, als. of hij Goddelijke eer zich aanmatigde, zijn meerling nader te bepalen en zich van die blaam - te zuiveren? hadt hij dan niet moéten hani delen," even ais zijne Zendelingen Paulus en Barnabas te Lijftren , die, merkende, . dat men offerhanden ter hunner eeren wilden i offeren, en hun voor Goden aanzag, onder de fcharen fprongen en met alle geweld. Jlllfs des recompenfes et des peines dans „ üne autre vie; qiiil ne leur parle jamais de „ ïimmortalitè de leurs ames ; qu il ne leur >s fait point e [pér er le ciel; qu'il ne les menace „ point des eufers: tmt ejl tempor el, (d) Hoor- (V) Dr. Morgan is eon Enge!sch Deïst, die in 't jaar 1737. binnen London, een boek üitgav tegen de openbaring onder dcsuitul: The Mwal FhiloJopher,in a Dialogut between Philalethes, achrijitandeïïï.urid i heophanes, ackrijlian Jew, Zie Leiand befchouwing van deJchrivten der Deijlm i d. 9 br. bi. g »6- i6t. {dj Het is zeer zeker, het is ontwijvelbaar, dat Mofes nergens den jood de beloning of de finerten van een Éoekomihg keven heeft voor oogen gefield j nergens van *  ,6o J O O D S C H E Hoorde ik eens van iemands dood "of voelde ik me wat ongefteld, dan was 't altijd: tout ejl temporel ! Niets ook uit de gewijde fchrivten van onze Natie heb ik meer bij mij zelv opgezegd en ken ik griffer, als de woorden van Salomo, die van menfchen en beesten ergens zegt; (e ) zij gaan alle na eene plaatze i de onftervelijkheid der ziele gefprokeD heeft; nimmer hen heeft doen hopen op den hemel, noch gedreigd met het verderv: alles is hier tijdelijk. Dit is overgenomen uit Dictionaire Philofopkique Portatif par Mr. de Voltaire pag. 9. Dit gevoelen is zelv door eenen Christen Bisfchop, den Heer Warburton, met zeer veel geleerdheid bepleit. — Men zal veel goeds hier tegen vinden in de voetjiappen van de leere van s'menjchen heven na den dood m de fchrivten van het oud verbond door J. C Baüm; vooral in het 2. deel bi. 231. 314. Brieven van eenige Joden aan Voltaire 3. deel bl. 239. 275. en J. G. Herder Zaminfpr. over de Hcbr. Poèzij 7 Zatnenfpr. 1. D. blz. 1-4.9. (e) Prediker 3: 20. 21. Dat Salomon een leven na dit leven geloovt is zeer duidelijk, behalven van elders, uit vs. 17. God zal den rechtveer-digen en den Goddelozen oortitelen , want aldaar is de tijd voor alle voorneemen en over alle werk: of want de tiid voor alle voorneemen en over alle werk is daar. Wijl men zich op dat éénentwintigfte vers pleegt te beroepen, als op een openbaar bewijs, dat Salomon de onftervelijkheid der ziele lochent, en menig Joodsch en Christen uitlegger met deze gezegdens zeer in 't naauw gebragt is, zo zij,het mij geoorloovt , (zegt een voornaam man over deeze plaats) eenen uitlegger bij te brengen , die van niets minder kan verdacht worden, als van partijdigheid voor den geopenbaarden Godsdienst, die het, op dezelve wijs als ik, verftaan heeft, namelijk , dat Salomon hier bloot philofopheert, en zegt, hoe een mensch zonder hulp van eene openbaring over een toekomftig keven  BRIEVEN. 61 ze ; zij zijn allen uit het flofen zij keeren alle weder tot het fiof. Wie merkt, dat de adem der kinderen der menfchen opvaart -na boven , en de adem der leesten nederwaart vaart in de aarde ? Dacht ik nu aan den dood, dan was 't wel akelig, niets meer van al die genoegens en wellust te genieten , die hier te fmaken zijn, maar evenwel, ik behoevde dan ook geen fmert en angst te vreezen ; 't was dan: ik zal niet meer zijn. r— Maar wat gebeurt 'er? Daags voor de ontvangstvan uwen briev, na een zeer benauwden nacht , waarin ik akelig gedroomd had van ziek zijn en fterven , word ik wakker en dacht zeer blij en vrolik: ik heb van fterven gedroomd, en evenwel ik leev nog. —■ Ik ftond ijlings op, maar voelde mij ongefteld, en, om ven' denkt. En wie is deze uitlegger ? de grootfte vijand van den eedelen Godsdienst, Voltaire — De inhoud des Predikers geviel hem zo , dat hij de hoofdgedachten infranfche verfen onder den. titel, Précis d» l'Ecclefiajliqut, over zette, en daar omfchiijvt hij op bladz. 373- van het tweede deel zijner Melanges de litteraturex d'Hijloire et de Philofo$kie Salamons gezegdens: „ Ouel Homme li jamais feu par fa propre lumiere , „ Si lorsque nous tombons dans l'éternelle nuit, „ Notre ame dvec nos fens fe dijjoudtout entier e , ,, Si nous vivons encore, ou Ji tout ejl detruit? ,, Wat mensch weet door zijn eigen licht, of, bij o,n„ ze intree in de nacht des doods, enze zielen met onze „ zinnen gansch vernietigd worden? of wij nog leeven of ophouden aanwezig te zijn? hij maakt daarbij bl. 347. » deze  6z JOODSCHE om de muifenesten'uit mijn hoofd te verdrijven, begon ik in mij zdve te neuriën mijn lijfftukjen, van den Koninglijken Philofoopn, de Sans - Sougy (f), Efl-ce la ce rayon de VEffenee Suprème, Que l'on nous peint fi lumineux? Eft-ce la eet ejprit, furvivant a nous mêmes? 11 mart avec nos fens, croit, s'affoiblit camme eux. Helas! il perira de même. Hiermee dagt ik a!k>s af te doen, dan 't was mis. Ik was geen nalv uur op geweest, of ik kreeg zulk een buikpijn en werd zo ziek, dat Ik aanftonds weer na bed moest. Onze Juchtige Doctor L...... kwam al zingendeen fpringende bij mij, voelde de pols , begun wat „ deze aanmerking,, PEcdejïalt'aue femble fexprimerici avic „ 'une dureté, quicovvenait fans foute a jon temps et qui doit être „ ndouti dans Ie nótre, miffi ïauteur du precis ne dit point j, l'hamme n'a rien de plus que la béte. mms. qui fgait par fa ,, pnpreltmier'e fi l hommen'a rien de pita que la Utel Cejï te fens de 1'Ecckjiafliqne. ÏH*mme ne ffait rien par lui-mé,. me il a befoin de la Foi. zie J D. Michaëlis Deutfhe Vtberjetzur.g des Alten Tcftamcnts, Th. 7. Anmerk. zum Prediger S. 126, Cf) Dat is wij' vertaald. Is at ciie Zom eltraal van 't eeuwig Oppeweezen, De ons en licht en biijdfehap fchenkt? D:f G'est. zo dikwils als onftervelijk gepreezen? Hij met Om Stoff'hjk fieel geteeld, gegroeit, gekrenkt Heeft ouit, helaas! den dood te vreezen!  BRIEVEN. 63 wat benauwd te kijken en fchreev een Gifteer voor , die van tijd tot tijd herhaald moest worken, te gelijk met een buikftoving, terwijl hij beloovde namiddag weer te komen. Bij zijn heengaan, op mijn vraag: „ hoe vindt „ gij me, Doctor? was 't:„0! wees maar wei „ tevreden; als ge ontlasting krijgt, is alles „ bekeeken, houd u maar wel en wees vrof, lik." Ligt gezegt, vrolikzijn, dacht ik, als men zelv gezond is, tegen iemand, die van pijnen weg krimpt. Om kort te gaan, de pijnen hielden, den geheelen dag en nacht door, aanhoudend aan; 'er kwam geen ontlasting en op den middag begon mijn Doétor zwarigheid te maken. Zeer bedaardzeide hij mij: „ Mijn „ vriend! uw ftaat is gevaarelijk; zo 'er geene verandering komt, kan het zeer wel voor den avond met u hopeloos wezen: hebtge ,, nog iets te, bezorgen, verzuim geen tijd! „ voords mijn Heer ! houd u mannelijk en „ fterv, als het 'er op aan komt, gelijk gij „ geleevd hebt; als een man van fmaak en „ verftand!" Jkkanu niet zeggen, welk een ontzettende tijding dit voor mij was, en welke aandoeningen dit in mijn ziel verwekten. Was ik niet bevreesd voor nieuwe aanvallen van bijgeloov; ik zou 'er meer van fchrijven: dan ik ben  ©4 JOODSCHE feen thands beter , en wie wil dan die akeligheden weer door zijn harfens halen ? Dit kan ik evenwel niet ontveinfen , dat ik altijd gedacht heb, dat dat ding, dat men , inden ouderwetfcheh tijd, onze ziel noemde, met mijn lighaam groeide en afnam; maar dat ik mij verwonderde , dat toen , toen ik afgemat van pijn en waken en kermen' was, en mijn kragten bezweeken , mijn gedachten veel lelevendiger, helderder, fterker, en tegen wil en dank onverzettelijker waren, als ooit in mijn geheele leven, en dat 'er iets in mij was, dat ik geen naam kan geven, waardoor al mijn bewijzen voor mijn ftelfel ontzenuwd en krag■teloos wierden. Ja man ! ('t moet 'er uit, al -weet 'ik dat ge mij er deftig mee plagen zult e'hik'ki een volgenden briev een geheele mor raai verwacht) als ik dacht aan Salomo's gezegde, dat ik gedurig inde mond heb, dan fchoot mij: oogenblikkelijk in; verblijd u vrij in uwe j,eugd, maar weet, dat God U, om alle déezc din''gen-, zal doen komen in 't gerichte, {g) — Met één woord, ik had zo veel benarrende herfenfehimmen, dat ik in lang niet weer 'er na verlang, en ik voelde wél, dat ik nog zo fterk niet ben in mijne ideèh, als ik wel geloov, dat andere Phitofophen zijn. ' Inmiddels, maatjen ! ik ben j!i Bfifi :. [i i sn : - ,.. - weer (g) Prediker II: 9-  BRIEVEN. 05 weer bijgekroopen ; tegen den avond-kwam 'er ontlasting, en nu heb ik het weer zo wel, dat ik al eenige reizen buiten de deur geweest ben, en zonder hinder dezen briev kan fchrijven. Ik kreeg net uw briev weinig uuren , na dat ik door ontlasting gered was, maar heb , eerst eenige dagen naderhand dien geleezen; deels wijl ik te zwak was, endeels wijl ik vreesde , dat. uw zwartgallige fchrijvtrant mij weer aan 't maaien helpen zou. Verbeel u tog niet, Religieufe Man! dat ik nu een profeliet van uw bijgeloov geworden ben. -- - Ik ben nu weer gezond, en hoop, wijl ik merk, dat mijn gezondheid zo fchielijk mij bedriegen kan, van de weereld te neemen, dat ik 'er van krijgen kan. Zégt ge: hoe dan als ge weder ziek wordt? hoor, die dan leevt, die dan zorge! — Wiltge mijn-confesfie eens leezen? zie daar ! ze is kort, maar krachtig. „ Wien lust het bijgeloov? 't is waar, men zal onsgeeven, „ (Zegtons de dweeperij) een kroon van 'teeuwig Ieeven.: „ Maar't mogt eens anders zijn! Geen fchrander Philofoof ,, Stelt Hukken van dien aart ten voorwerp van geloov. „ Hoe groot ookd'afftand zij van waarheiden van logen „ Dat op geen proeven rust, valt mogelijk te betopgen. ., Öp een onzek're hoop te Wagen zeker goed, „ Is louter fijm'larij van een omfteld gemoed. „ Wij zijn in 't vol genot van aardfebe zaligheden, „ En vergenoegen ons meteen vermakelijk hsJen. E Het  (S<5 JOODSCHE „ Het was een fnedig man, die zei: laat mij Parijs, t „ En 'k lait u, zonder twist, het hemelsch Paradijs. Ge moogt m van mijn confesfie een innig afkeer hebben, maar kamerraad! eer 3 jaaren om zijn, vaaren we in één fchuit. Gij zijt te verftandig, om onze Rabbijnen te geloven. Gij merkt duidelijk, de Joodfche Heeren hebben misgerekend , en vooral Daniël was eigentlik, zo wel als alle de Perfifche Wicchelaars, een Propheet, die zich vergisfen kon. Als 'er ooit eenMesfias komen zou, dan moest hij'er al lang geweest zijn. — Ge ftond op het punt, om een Christen te worden, en Jefus van Nazareth voor den Mesfias te erkennen; dan , 't gaat met uw geloov den kreeften - gang. ' En zeker, mijn Vriend! als we horen, hoe de Christenen tegenwoordig zelv over hun geloov en hun voorganger , naar wien zij zich noemen, denken, kuntge wel begrijpen, dat het met dien winkel haast uitverkocht zal wezen. Gij hebt wel gelijk, als Jefus geen Goddelijk perzoun is, en evenwel 'er zich voor heeft uitgegeven , gelijk uit hunne gewijde fchrivten duidelijk fchijnt te blijken; ei lieve! wie zal hem dan nog eer en lievde bewijzen? Weetge , hoe ik verwacht, dat het 'er mee gaan zal? Eertijds vergoden zij en aanbaden hem; eertijds noemden zij hem: Waarachtig God,  £ R I E V E „ mijn zedeloos ,gedrag , naar verdienften,. „ geftrafd wordt, daar ik wel meest voor vreesr „ want'die fteelt moet hangen ; dan heeft La„ vater alle vrees voor een eeuwige rampza„ ligheid , daar mijn Tante Knorr geduurig „ van reutelt., geheel uit mijn hart verbannen,. , en mij verzekert, met een zwier van Gods-. „ 'dienstige verrukking, dat alles éénmaal ge* „ lukz.i'ig , alles éénmaal heerlijk .wezen zal. ^Geen nood dan, al moet ik eenige eeuwen. „'ftraffen dragen. Ik reken, hier plaizier „ en namaals zaligheid dit kan wel opwegen te„ gen wat tijd van ongeluk en fmerten. 11^ hield mij zeer vreemd hier over,, en waar?, lik ik kon niet geloven., dat een man,..wjen. ik wel eens onder de ieverigfte voorftanders. van het Christendom had horen noemen,, zulk een.ftelling dreev. Hij merkte dit en, trok een blaadjen uit zijn brievetas,. dat ik, op zijn verlov gauw affchreev. ,, Ziedaar ( zeide hij) s'mans eigen woorden : ,,, De ,„ Schepper kan zijn Schepfel niet haten.- Zo , ». km- , (/«) Zo worden in het 55. hoofdftuk van den Koram ds fchoone Jonge Dochters van het Paradijs, wegens hun gro*te Wartc oogën, genoemd, zie Helend. Hifi. 1 D. bi. s'c8,. E 3  7o JO ODS C HE ,„ lange de verdoemden fchepfelen blijven, ,„ zo lang is God hun Schepper. God is liev' ,., de , roept de geheele natuur van eeuwig,„ heid tot eeuwigheden. God is lievde, dat is ,„ de llem van alle fchikkihgen en openbarin,„ gen van God. God wil, dat alle menjchen ,„ zalig worden, en tot de kennisje der waarheid ,,, komen. Hij is niet genadig in den tijd, en ,„ wreed in de eeuwigheid; Hij kan niet, in ,„ den tijd zeggen : zo waarachtig als ikleeve, ,„ ik wil den dood des zondaars niet, maar dat hij zich bekeef e en leeve, en in de een-, ,„ wigheid, zonder dit oogmerk ftraffen. Dit ,„ zijn oogmerk kan op niets anders neder ko,,, men, dan op de verbetering en herftelling „5 van alle zijne werken, Laten wij van God ,„ niet kleiner denken, dan van eenen wijzen ,„ wetgever ! Laten wij niet gelooven, dat ,„ wij aan God eere toebrengen, dan, wanneer „, wij Hem wijsheid en goedertierenheid ont,„ zeggen, om de verdoemden in zich zelv te ,„ doen inkeeren. Laten wij niet, uit .lievde ,„ voor eenige ftikziende menfchen, die God ,„ afmeeten naar de maate van hun zwartbloe,„ dig herte, beweeren, het geen wij, hij el,„ ken menfchelijken Rechter, gebrek van wijs,„ heidof goedheid zouden noemen moeten; ,„ dat zijn oogmerk flegts zijn zoude, de ver- s>} doem-  BRIEVEN. 71 ,„ doemden te ftraffen , om hen te ftraffen: — ,„ Hij, die in den tijd niet van harte ftraft , ,„ ftraft in de eeuwigheid niet, als een tieran. ,„ 't Is genoeg , mijnSehepper! gij zijt liev) t fa — Gij Heiland en Richter van allen! gij zijt ,„ lievde, — de lievde zoekt niet haar eigen', — ,„ Gij zoekt de zaligheid van allen ; — en ,„ zoudt gij dan niet vinden , het geen gij ,., zoekt? niet kunnen, 't geen gij wilt? ik aan,„ bidde U ! Gij zijt de lievde van eeuwig„, heid tot eeuwigheid. Amen! (i) Al fluitende en fpringende, toen ik opftond, om heen te gaan, riep hij mij toe: „ Ja keereltje ! hoe het ook met mij ga! Lava„ ter in zijn Dagboek (£), dat mijn fuperfij- „ ne (i) Deze regels zijn getrokken uit J. C. Lavater uitzigten in de eeuwigheid 3. deel 22. briev, bl. 129.- 182. de woorden, die rtiertusfchen beidenovergeflagen zijn, Hellen' het ftelfel van het niet eeuwige der helfche ftraffen wel wat meer twijvelachtig voor, maar waren evenwel 'er meer, ter ftaving als wederlegging van aan. (fc) Zie J. C. Lavater geheim dagboek I deel bl. 214. op den 26. Januarij 1769. ,, Mijn gebed was van een zeer omvattende kragt.... Alle mijne huisgenoten , vrien„ den, medeburgers, vijanden, alle Christenen, menfchen „ waren daarin begreepsn: ik vloog tot aan de afgelegend- fte zeëen; — drorg in de diepfte mijnen, gevangenis„ fen; — ik omvatte in mijnen geest, al wat mensch heet, „ tegenwoordige en toekomende tijden —, en natiën, —> „ kinderen in de baarmoeders, — geftorvenen, — ver„ doemden, — ja den Satan zelv. — Allen droeg ik ze „ 'God met deieverigfte lievde voor; hij mogt zigb, oveï t, allen, allen eeuwig ontfermen ! " E 4  7» JOODSCHË ,, ne Tante zegt, dat recht innig is, bidt voor „ de verdoemden; wat zeg ik? voor de duivev ,, len zelv. Raak ik dan den hoek om; de ,/vroome Lavater doet te Zur ch zielmis voor „ mij! - Ik nam de vrijheid hem te zeggen: Als ikzo moralifeerde, dan zeg ik liever, man dood, paard dood, al doodl „ O mijn goejemanl- »i 8»j begrijpt het niet. Ik weet heel wel, dat „ 'er onder de maats zijn , die dat geloven „ willen, maar dat dient mij op verre.na zo-. „ in mijn kraam niet. Op te houden te zijn,; „ een einde neemen, geheel vernietigd wor„ den, mogen denkbeelden wezen, daar zom„ migen zich mee vermaaken kunnen , maar ik,,, ik gril 'er van, en de dolfte pret is op een„ maal fmakeloos'voor mij, als ik maar even „ denk : morgen houdt ge mogeiik op met „ aanwezen. Maar , ben ik een geloovsge„ noot van Lavater, dan heb ik 'er deze vrij „ zekere rekening op. Als God de zonde van „ weinigjaaren eeuwig ftraft, dan ftraft hij, „ als een Tiran ; dus de tijd van vergelding „ zal geëvenredigd zijn, naar den tijden maat „ van zondigen. — Als ik nu voor eik jaar van „ zondigen, zo als ik nu leev, eens een eeuw „.ftraffen ftel , dan , dunkt me, kan 't heel' „ wei gaan. — Nu reken ik. In de fes eerfte „ jaren van mijn leven deed ik weinig of geen kwaad,  BR I E V E W 73 „ kwaad, dus eens jaar tegen.jaar gerekend„ „ dat is; fes jaren firaf. In de tien „ volgende heb ik zo geleevd, als alle jongens „ van zulke jaren, niet bij uitftek ftout en on„ deugend, maar ook niet zo zedig als een he„ remiet: hier voor elk jaar twee, dus; twin„ tig- jaren firaf. — Vervolgens tien jaren, „ die ik nu reeds geleevd heb, zijn zo door„ gebragt, dat, leev ik in dien fmaak voort „ nog een jaar of tien, 't zal al heel wel we„ zen; dat is twintig jaren, en dus voor elk, „ jaar een honderttal van jaren ftraf, dat is;. „ twintig eeuwen firaf. Zie daar , na een. „ leven vol vermaak en. aaneengefcha-. „ kelde genoegens , twee duizend zes en. „ twintig jaren fmert, maar dan ook ftoore„ loos en eeuwig zalig! Wat dunkt u? kan. „ men zo niet van de wereld alles genieten, „ wat 'er van te halen is, en dan nog den he-. „ mei toe? Dit is een negotie, .daar vast geen „ fchade op is. lk vóel wel; dat tus-. „ fchenvak van rampzaligheden fmaakt mij „ niet , en fprong ik liever onaangemerkt ,/ voor bij; dan helaas! wat zal.ik zeggen? die „ fteelt moet hangen. ■ Ja maar, twee. „ duizend jaren rampzaligheden, (zeide ik) en wie weet hoe akelig! Om u de „ waarheid te zeggen ( ging hij voort) ik atv, E 5 „ eens  74 JOODSCHE „ eens op een Sondag bij mijn Tante Knorr, „ en die Dame hadt zo wat van Neevjens aar„ digheden gehoord. Daar begon de preek over het affchouwelijke der ondeugd en de „ rampzaligheden van het verderv. Ik mogt „ mij laten ontvallen; Wie weet of dat wel zo „ erg wezen zal ? Straks begon de oude vrouw „ haarftemte verheffen, en op zulk een bas-toon „ te harangueeren, dat ik waarlijk pijn in mijn „ hoofd 'er van kreeg, en al rijs omkeek na haar „ Secretaire, in verwachting van al haast in „ haar effecfen te grobbelen, want zij fchreeuw„ de haast haar long te berffcen, Toen het de„ fert. op kwam, eischte zij den groten Bij>3 bel, zette de bril op, bladerde, en las ein„ delijk mij voor: ,,, Het waare hem goed, (zegt ,„ Jefus van den rampzaligen zondaar) zo die ■ menfche niet geboren hadde gewtest. Ik wil v niet ontveinfen, dit trof mij, en ik was in „ mijn vrolijkheid wat geftoord; dan wat ge„ beurt'er? Bij Tante eetende moest ik met die „ Pilaarbijtfter na de kerk toe. Een bekwaam „ Prediker van haar Kerkgenootfchap., daar „ ze zeer veel werk van maakt, beklom den „ Stoel, en fprak juist over de ftraffen der „ verdoemden. O, dacht ik, dat zal hier nooit „ lukken en ik heb m mijn leeven, zo veel „ hinder niet gehad van dat ding, -datmenCon- SJ fcien-  BRIEVEN. 75 „ fcientie heet, als in het eerfte halv uur van „ die Predikatie. — Gelukkig laat de man zich „ iets ontvallen over Gods lievde, en begint, terwijl zijn enthufiaftiesch gelaat van heiligen ,, ijver tegen anders denkende aan het gloejen „ raakt, over hen te fpreken, die God ia een Tiran hervormen. Ha'.zeideikin mij zeiven, „ daar zullen we wat moois horen! Hij fprak „ toen over de harde gedagten, die men van „ den Algemeenen Vader der menfchen maakt, „ van naargeeftige dromen, ontfproten uit „ dik bloed, zwarte gal, en, ik weet niet „ wat al lelijke ongemakken ; van Gods raen„ fchen min en algemeene zucht , om het „ heil van zijn fchepfelen te bedoelen. Ein- ' „ delijk wierdt alles befloten met een beflisfen„ de uitfpraak, ex tripode diclum: ,„De Ramp,„ zaligfte der helbewonerenzal evenwel nog zo ,,, ongelukkig niet zijn, dat hij het niet aan,„ wezig zijn verkiezen zou, in plaats van zij,„ ne elenden. Neen ! Neen! de Duivelen ,„ zelv kiezen liever onder de ftraffende hand ,„ van den Algemeenen Vader zijner fchepfe,„ len te leeven; eeuwen lang te leeven, als op ,„ éénmaal vernietigd te worden en met aan,„ zijn op te houden. Onzer aller Schepper ,„ en Vader is de lievde, de lievde zelv! De ,„ Hemel juicht hier overl de Aarde koeftert; ,» zich  75 J O 'O D S 'C H E zich in deeze flraalen ! de Hel erkent en on- ,„ dervindt dien invloed! ■ Zo dra de kerk „ uit was , en ik bij Tante "in de koets zat, „ roemde ik zeer de gehoorde Leerrede, en de bekwaamheden van den Prediker; dan helaas! daar ik meende bij Madam mijn hov. te maken , was 't juist anders om. Grom„ mende en knorrig was het andwoord: Ik „ heb hem wel beter horen Prediken. Die „ man is ook al bedorven ! Ik merkte wel, „ waar de fchoen wrong, maar wilde het ,i niet merken, en voegde 'er .des bij; dat „ de preek-zeer over een kwam met de ge„ fprekken van Tante op het defert. — Zeer „ overeenkomt? Ploe durv-t ge.. ( was het „ toen) dat zeggen? Neev! Die Man fpreekt, ■„ uitdrukkeli.k den Heere Jefus tegen, die „ van den Verrader Judas verzekert, dat hij, „ het niet geboren worden boven zijnen ftand, „ verkiezen zou. Met zulk een antwoordr „ wierdt dit gefprek afgebroken en ik ging,, na een weinig vertoevens aan .haar huis,.. ,, weer weg. Nu merkt ge immers dui- „ delijk, vrind liev! dat, als de Rhetorijk „ 't v/el heeft, dat dan rampzalig zijn, twin„ tig eeuwen rampzalig zijn, zo erg niet we-. „ zen zal,. dat men daar voor zo heel erg bang „ hoevt te zijn. >—— 't Is wel zo van Judas,, ,„ wordt  B ;R I E V E N, 77 t, wordt wat ergers gezegd; maar — ik heb „ op fchool geleerd, en dat komt hier ook te „ pas: Una hirundo [non efficit ver, oïécnebon„ te kraaij maakt geen koude winter. Wat dunkt u? Jofeph! Zijn de Christen Pre¬ dikers en de Priesters van Bacchus en Venus niet al na vermaagfchapt, en werken zij elkander niet al fchoon in de hand. Nu een ander gevalletje, dat al even zeldzaam is. f 4- * . * «- « Een mijner beur^-en comptoir • kennisfenv was van jongs af een zeer zedig en ingetogen borst, die een zeer godsdienftige en mogelijk wat al te ftrenge opvoeding gehad hadt. Als ge hem gezien hadt, ge zcudt aan zijn net, maar eenvoudig kleed, zijn ongepoeijerde coeffure, zijn zedig gelaat en ingetogen fpreken niet gezegd hebben , dat het een rijk jongeling was , die, als, zijn moeder ftierv, eengroote honderd duizend gulden te verteeren zou hebben. — Deze vriend keek altijd zoo zuur, als ik in 't fpreken maar eens mijn mond mispraatte, dat. ik altijd op mijn woorden pasfen moest, wilde ik niet of met gebaarden of zomtijds met woorden blijken van zijn ongenoegen ondervinden. • Dan ■— wat gebeurt 'er ? eens op de beurs met hem pratende ons-  78 J O O D S C H E ontviel mij een ftekelagtige fpotterrrij tegen den Godsdienst, die ik, tegen mijn verwachting (daar ik al reeds begon te bloofen en van verlegenheid te hakkelen, want ziet! wij moeten den rijken vriend wat ontzien, wijl we een goed comptoir bij hem hebben, en aan zijn gunst ons veel gelegen ligt) die ik (wilde ik zeggen) merkte, dat hem fmaakte en daar hij 't puntige van voelde. Dit bevreemde mij zeer; ik had wel reeds zints eenigen tijd gemerkt, dat zijn kleding meer coquet wierdt, en gang, oog, Item meer van een petit maitre hadden, maar hem een profeliet van het Naturalifme te zien, ging mijn verbeelding ver te boven. Ge kunt wel denken, ik was nieuwsgierig onzen nieuwen bekeerling eens nader te ontmoeten, en juist weinige dagen naderhand krijg ik mijn begeerte. Een commisfie op goed, dat ik wist, dat bij hem te vinden was, doet mij zijn Boekhouder op de beurs 'er na vragen, en wijl hij 'er zelv niet was, kreeg ik ten antwoord: „ Ik kan 'er niet meer van zeggen: wees zo goed en kom van namiddag zelv „ eens aan 't Comptoir; om vijv uure zal ,, mijn Heer wel van tafel en nog t'huis zijn. Ha! dacht ik, met een heb ik goede gelegenheid, om onzen maat over zijn tegenwoordige Religie-grondbeginfelen eens den pols te voe-  B R I E V Ë N. f 79 voelen. Zo gezegd, zo gedaan! Alles liep mij mee. _ Op den geftelden tijd aan zijn hui* komende, verzocht mij de knecht in plaats van in 't comptoir, achter in de faal te gaan. Daar vond ik Mijn Heer alleen, bezig met eenige boeken, die bij hem op de tafel lagen, in te zien en te doorbladeren. Met veel genoegen wierd ik ontvangen en het eerfte woord was. „ Welkom! welkom! nu blijvt ge - van avond bij mij ? Mama is na de kerk. — „ Jongen! had ik u van avond niet verwacht, dan had ik met de oude vrouw mee moeten „ gaan, om me een uur of twee te ennuieeren, „ maar nu kon ik op de vraag; kind! gaatge „ mee na Godshuis'? met een uitgeftreeken „ tronie zeggen: 't fpijt mij, Mama! dat ik „ niet mee onder de middelen kan gaan; ik „ wacht den Joodfchen Makelaar C. . . . en die man weet van God noch Gods„ dienst. Mama trooste mij met de fuperfijntf „ aanmerking, dat men fes dagen, al wat on„ ze hand vindt, moet doen met alle magt; „ nam affcheid van mij, terwij! ik haar zegen „ en het nodige wenschte, trad in de koets , „ en ik was mooi van de' historie af. — Nauwlijks had ik mijn woord gegeven, om dien avond te blijven, dat me juist in mijn flinger viel, of 't was,aan 'de-kamer - deur „ Harraen! fchielijk 1,  lo J O O D S e H E pijpen , tabak, wijn geeven, de Boeken Weg„ neemen! — de arme jongen kwam op een galop of hij de beenen voor een oortjen hadt en evenwel was het „ Wat dit en dat keerel! is dat talmen „ weet je niet lompert ! dat Jefus gezegd ,, heeft, dat gij doet, doe dat haastelijk! Ikftond of ik voor mijn hoofd geflagen was, en wel twintigmaal dacht ik; is dat dezelvde man , die te voren zo zedig was als een kwaker, en zo fuinig keek, of hij geen tien tellen kon'? Deonnofele bloed zei in het henen gaan: „ foei ' „ Mijn Heer ! is dat fpotten? jouw brave motej, der moest dat eens weten! Dit fcheen onzen vriend niet te fmaken; aanftonds taste hij in zijn zak en gav Harmen een ftnk geld, onder't zeggen: ,, Daar, Lobbes! hou je bek „ maar toe! Onder alle die bewegingen had ik in het gaan zitten met eeH wenk gezien , dat de boeken, die op tafel lagen, een fchoon exemplaar van de Oeuvres de Monf. Voltaire waaïen. Dit gav aanleiding tot het volgend gefprek na het afdoen van onze affaires: tiebtge Voltaire geleezen? Wel eens losfe {tukken, (was 't andwoord) ik heb hem nu geheel gekocht, met oogmerk om eens door en door kennis met hem te maken. Hoe ziet gij zo vreemd op? Zou  BRIEVEN. «i Zou ik niet vreemd opzien? Mijn Heer v.. d.. M..,. dus herfchapen te zien van een dweper in een efprit fort. Zo dikwils ik u aanzie, kan ik mij niet genoeg verwonderen, en begin ik te geloven, dat de Metamorphofe van Ovidius al geen leugens fchrijvt. Vertel mij tog eens; hoe is dat zo gebeurt ? hoe zijt gij 'er achter gekomen, dat het met den Godsdienst rontom fout is? Ja Man! dat zoudt ge zeggen, hoe komt dit? en gij zult u nog meer verwonderen, als ik u zeg, dat een Christen Leeraar mij overreed heeft, dat, als men veiligst handelen wil, men zich eenvoudig, bij de Naturalisten voegen moet. Hierop liet hij, door mij 'er toe gedrongen, hoofdzakelijk dit verhaal volgen. „ Ik wierd „ van mijn jeugd af zeer ftreng en ingetogen „ opgevoed en de zwartgallige denkbeelden „ van Gods toom , de eeuwige helfche firaffè, „ de noodzakelijkheid van wedergeboorte, veréé„ nigd met de vertelfeltjens van fpooken en „ duivelen, hadden zo mijn verbeeldings kragc „ verwoest , dat ik alle tier en vrolijkheid ver„ loor, 'snachts, of niet flapen kon , ef door „ benaauwde droomen verfchrikt wierd, ea „.altijd'er uit zag, als een geraamte, en zo „ benaauwd, of ik hangen moest. Ik deed F „ *l  82 J Q O D S C H E „ al wat ik kon, vloekte nooit, kwam nooit in gezelfchappen , nauwliks eens in hoge „ noodzakelijkheid in het Coffij - huis, dorst „ geen mooje meid onder de oogen te zien, „ bad, las, ging te Kerk en leevde als een Heremiet, en met dat alles ik had rust noch „ duur, en het huilen ftond mij dikwils nader, „ als het lacchen. —- Voor eenige maanden „ ontmoete ik, logerende op een Buitenplaats „ te's Gravenland, een Heer, die, mijn be„ nauwdheid merkende , mij in een eenzame „ wandeling na de oorzaak vroeg, en op mijn „ wederandwoord , waar in ik hem iets van 't ,, geen bij mij omging meedeelde, trok hij „ een boek uit zijn zak, en , mij dat over„ geevende , verzekerde hij mij, dat de „ Schrijver ook in veele Godsdienftige folte„ ringen en menigmalen in de grootfte onge,•, rustheid en angst zich hadj bevonden, maar, ,, eindelijk tot rust gekomen, uit lievde voor „ zijn evenmensch, den weg der gelukzalig„ heid daar in gefchrivt ontworpen had. „ Zie daar het boek, dat mij bekeerd heeft S zeide hij ,■ en lag ter zeiver tijd voor mij op de tafel; G. S. Stïinbart Samen/iel der zuivere wijsbegeerte of leere der gelukzaligheid t volgens het Christendom. Heeft dit boek u overreed (voerde ik hem te'  BRIEVEN. tg tegemoet) dat de gelukzaligheid niet bij het Christendom te vinden is? een boek, dat de leer der gelukzaligheid behandelt, volgens het Christendom? Is dit dan een loofe titel, die met het boek ter wereld geen overeenkomst heeft ? Neen! Neenj (was zijn andwoord) de man is geen vijand van het Christendom: integendeel, hij toont; de leer van Christus wijst den weg ter gelukzaligheid. — Hij is eerlijk genoeg, om ons te zeggen, dat de Godsdienst der Natuur dit ook doet, en dus, daar nu de laatfte ontwiivelbaar zeker is, en de eerfte afhangt vaa de waarheid der Euangeliefche berigten wegens zekere gebeurde Wonderwerken , kies ik den laastgenoemden, en Sttinbart verzekert mij, dat dit mijn geluk geen wefendlijk nadeel doen kan. Wilt ge in 't kort eens zien, dat ik waarheid fpreeke : Zie daar een ftukjen , dat ik voor mijn eigene gerustftelling uit dat werk getrokken hebj en met s'mans eigen woorden voorgefteld: Ik heb'er meer als één affehrivt van gemaakt; gij moogt het veilig houden: zeide hij, bij 't open trekken van een lade, Waaruit hij mij dit papier, dat hier nevens gaat (/) en (l) De Schrijver voegde, als eén bijlaag, dit ftuk bij zijn brie* aan zijnen vriend, maar de uitgever dacht voor den lezer beter: cu gemakkelijker bet hier in gevoegd te vinden. » F *  «4 JOODSCH'E en dat ik altijd, om de rariteit , en als een blijk, dat de Christenen zelv in de war zijn, zints dien tijd als koek bewaard heb. KORTE STELLINGEN, jetrokken uit het Werk van G. S. STEINBART, Zambnstec der zuivere Wijsbegeerte of leere der gelukzaligheid, volgens V Christendom, ter mijner eigene gerust'ftelling. ',, ^jtelukzalighêid beflaat in eene voort„ duurende Vergenoegdheid en eene heerfchende „ Blijdfchap des gemoeds §. a. — De vergenoegd„ held nu neemt^oorfprong uit de bewustheid, dat v de ■volkomenheden van onzen geheelen tocftand „ de onvolkomenheden van denzelven overtreffen, „ bijfonder met betrekking op het toekomende %. 3. — ,, De 'Blijdfchap wordt gebooren uit een klaar' „ begrip vim den aanwas onzer volkomenheden. V $• 5- — Hier tegenftaat regtdraads over het „ zedelijk misnoegen, dat oorfprongelijk uit eene „ overreding, dat wij in een of ander geval, „ waar in wij door een of andere daad, onzen toe- n pand*  BRIEVEN. 8J „ fland, in van denzelyen U 'f^f,?*' „ vererger dm; ons in ons befluit overijld hebben, „ en den mis/lag door rijpere overweging hadden „ kunnen vermijden, 't geen erger wordt, wan„ neer wij begrijpen, dat wij niet alleen tegen ons zeiven dwaafelijk gehandeld hebben, maar tegelijk ook eenen regel van zedelijkheid, met ' opzicht tot anderen, gefchonden; terwijl de ze" delijke misnoegdheid 4en hoogflen trap van in* " wendke fterkte bereikt, wanneer de regels van ' zedelijkheid tegelijk als goddelijke geboden worden aangemerkt, en wanneer door duistere denkn beelden van Gods wreekende gerechtigheid een ake'l lig voor gevoel daarvan in ons hart opwelt. $. 15. — " De grootheid des vergenoegens en vermaaks, " naar deszelvs uitgeftrektheid , levendigheid ' en duurzaamheid hangt derhalven geheel " en al van de goedheid der zedelijke hebbelijkl heden af, en ieder bifonder mensch , welke het * gebruik zijns verjlands heeft, geniet het goede, l waer voor hij, naar zijns bijfondere gefteldhetd, l vatbaar is, alleenlijk naar de maate zijner zet) delijke goede denkwijze. §. iq« '. „ De Mensch heeft, uit hoofde van zijn geefle„ "lijke en zedelijke natuur,vatbaarheid voor,en aan„ leiding ter zaligheid. De Stelling, dat de men"„ fchelijke natuur door den val van Mam verdorven lis, is, als voord gevloeid uit het denkbeeldvan de F 3 Pf'  tS JOOD SCHE / /ïoffelijke yoortplanting van de ziele, het denk„ beeld van Gods allerheiligfle goedheid zeer be,, [walkende, en de werkingen van het natuurlijk „ geweten verzwakkende, door den duivel verzon„ nen, door Manes voorgebragt, en door Marci„ on gepredikt. §. 50. — [Zij is des zo zeep „ te verwerpen, ah die van des menfchen volflrek„ te onmagt, en de noodzakelijkheid van Gods ge- nade - bewerking tot elke goede gedachte en ie* „ dere goede daad, waar door men de eer van „ God aan den eenen kant ruim zo veel vermin„ dert, als men dezelve aan den anderen kant „ wil vermeerderen, en tevens de goedheid en „ wijsheid van God in de zendinge van Jefus Chri„ flus merkelijk verduistert. §. 52. 53. — Het „ is in tegendeel ten volle zeker, dat de over„ gegevendfle Booswicht onder de menfchen, hon? „ derd goede daaden tegen één kwaade voorneemt, „ ja dat in de fchreeuwendjle misdaaden, welken „ gewoonlijk zeer zamengeftelde daaden zijn, het p goede dikwils nog het kwaade overtreft; zo dat „ het veel algemeener is onder de menfchen goed „ en vcrflandig te handelen, dan dwaasheden en „ zonden te bedrijven, en dus alle menfchen onge- lijk veel meer verfiandige, betaamelijke en goe„ de, dan onbezonnen en kwaade daaden verricht ten. §. 20, m Een Leer der gelukzaligheid is geen fchep-  BRIEVEN. 87 „ ping van nieuwe kragten of van .goederen, die wij nog niet bezitten, maar zij is blootlijk een onderwijs, waar door aan den eenen ,, kant ons klaar worden aangetoond die goederen , welken wij of van natuure, of door on? ze uitwendige betrekkingen reeds hebben, en waar door onze hoop op het goede voor het „ toekomende gevestigd wordt; terwijl aan den „ anderen kant genoegzame regelen worden be" kend gemaakt, hoe wij door eigen pogingen het tegenwoordige goed kunnen bezitten en vol„ komen genieten. $. 98. „ De Christen Godsdienst, draagt , wel ïs p^ Hog> wel dienvolgens alle Godsdiensten niet voor ee„ ven goed te houden zijn, is het daar meê „ gelegen, als met veele wegen, die wel ah „ len na één gelukkig gewest leiden, en no opgevat, en hier van kan men niet volkomen „ overreed zijn, wijl dit rust op den Mofaï„ fchen Godsdienst, ten zij men omtrend de „ Goddelijkheid van dien Godsdienst en de waardij der Joodfche gewijde fchrivten vol}J komen gerust is. Maar hoe kan men daar omtrend zich gerust Hellen? Volgens den „ Heer Steinbart, zijn de Joden zelvs 'er niet %, ééns omtrend geweest , wijl de fchrandern jïen onder de Sadduceërs , die zich van de dwee*  BRIEVEN. 91 „ dwecpende fecle der Farifeïn onderfchelden, al~ „ leen maar aan het wetboek van Mofes een hoo-s) ger ëezaS toefchreeven, doch de overige fchriv- ten, welken tezamen het Oude Testament uit„ maken , integendeel van die waarde hielden , „ als men de postillen, gezang - boeken en legen„ den der heiligen in de Christenheid houdt. — O„ ver het algemeen hebben deeze Joodfche Schrh„ ten, zelvs onder de Joden , eertijds nooit zot „ veel aanziens gehad, als zij naderhand bij vee„ le Christen Godgeleerden gekreegen hebben, wel,, ken het denkbeeld van eene ommiddelijk Godde„ lijke ingcvinge , uit onkunde der Ooflerfche „ fpreekwijzen, te verre getrokken hebben § 88. - De Mofaïfche Godsdienst is zo onvolmaakt „ en gebrekkig, dat men moeite heeft, om „ te geloven, dat die van God oorfpronke„ lijk is: Immers, volgens den Heer Steinbarr, „ Mofes fielt den Jehovah niet \_zo zeer~] voor „ als hun Schepper en Vader, maar als een ge„ flrenge Wetgecver, en als een wezen, "t welk „ menfchelijker wijze denkt en heevige hertstoch„ ten heeftj; denkbeelden , waar uit noch rust ,i voor het gemoed, noch grootmoedigheid kon geboren worden § 58 en ^9. — Schoon Mofes ook „ wel het gebod hadde, dat men God van gant3, fcher harte liev moet hebben , was nogthahdt * 2 ijne wet niet in /laat deeze lievde voort tebren-  9» JO OD SC HE „ gen, vijl alleen vreezen en beeven voor den Je* „ hovah alle overtredingen weer en moesten, en, „ volgens Mofes, moesten de Joden ook hunnen „ naasten wel liev hebben, als zich zeiven, maar » ds naaste was alleen de Mede-Jood; terwijl de „ Joden alle andere volken niet alleen mogten , „ maar zelv verpligt waren te kaaten. Ja in „ Mo/es wet worden geene uitzigten tot een beter „ leven geopend; *alte beloningen en flrafen. wel„ ke, als dwangmiddelen ter betragt'mgzijner wet„ ten, worden aangevoerd, hebben alleenlijk bem trekking tot Pakftina , het uitwendig geluk' „ dezes levens, en op de nakomelingfchap; zo dat „ al, wat de Farifeën, volgens een latere gls„ fing, van eene toekomjllge op/landing geloov den, „ was eene her ftelling der Joden in het leeven, on» der het duizend jarig rijk van den Mesftas, en „ geenzints eene leer van den Godsdienst, om het „ hart met Goddelijker gevoelens en tot eene on„ eindige hoope op te wekken. Er heerschte dus „ bij Ifraël, door middel van den geest der Mofaï„ fche wetgeeving , vreeze , flavernij , volks „ trotschheid, Godsdienstige haat tegen alle an„ dere volken en neiging tot het zinnelijke in den „ Godsdienst. % 89. Op zulk eenen Godsdienst ,, rust die van het Christendom! Op Schriv„ ten des Ouden Testaments, die voor ons van „ geenen dienst zijn, ter verkrijging van zuivere f, kundigheden in den Godsdienst \ § g8. „Ver.  BRIEVEN. 9S 9i Vervolgens, als de genoemde voortrefte„ lijkheden van de leer des Christendoms on|| weerlegbaar zullen beweezen zijn, dan moet || het buiten allen twijvel zijn gefield, dat 'er || een Jefus is geweest, die armoedig heeft geil leevd, onregtvaardig ter dood gebragt is, |, ten derden dage weder opgeftaan, geduren|| de zijn verblijv de plegtigheden van Doop „ en Avondmaal heeft ingefteld, en eindelijk in een wolk aan het oog van zijn Apostelen „ ontrokken is. Is dat alles verdicht, dan is |, al de ophef van de voortreffelijkheid dezer ,', leer iedel^fnorkerij, en kan deze. leer, niet „ Goddelijk zijnde, maar een vond van door'„ fiepene vernuften, geen meer weezendlijke || voortreffelijkheid hebben , als die van een ',' fchoone Roman of geestige Fabel, die mea Z zo treffend vindt, dat men waarlijk wenschte, dat ze waarheid behelsde, en inderdaad „ waar voorgevallen. Zo immers het niet ze„ ker beweezen is, dat 'er een Jefus is ge|' weest, die met de uüroejing van alle val/che " denkbeelden van Gods willekeurige eifchen, ,-' Jenk-en handelwijze, de voorfchrifsen der zeI', dekunde als Goddelijke wetten heeft voorgefteld, " dan kan dit onzeker bericht, dat mogelijk || een verdigtfel is, op mijn gemoed niets uitwerken, noch iemand mij vcrpligten , " „ om,  f4 J- O O D S C II E „ om*, uit dien hoofde, de voorfchrivten der zede* „ kunde, als wetten te gehoorzamen. Zo „ de gefchiedenisfen, waar onder de verhevenjïe geestelijke waarheden bekleed zijn, niet on„ twijvelbaar zeker zijn , dan kunnen zij mij „ welvermaken evenals Grandifon, Clarisfe, t, Pamela en de Reize van Sophia van Memel „ naSaxe, of, ineen dweepagtigeenthufiasme „ ftichten, als, Bunjan Reize na de Eeuwigheid, „ Leeven van Mr. Kwaad en Heilige Oorlog, „ maar zij kunnen mij niet overreeden of ge„ rust ftellen: althands , dan zijn deze gefchie„ denisfen , waar of valsch, alleen gefchikt „ voor den gemeenen man, den onkundigen , „ dien het onmogelijk is, om geestelijke voorwer„ pen voor zijn ver (land te brengen, en die fcherp„ zinnige bewijzen te begrijpen, welken eene kunst„ matige kennis van den Natuurlijken Godsdienst „ vordert (§39) en uit dien hoofde volftrekt „ nutteloos, en zelv te laag en laf voor den „ man van fmaak, die zijn vernuft door e„ ducatie en leéture gepolijst heeft; zo dat, aan deze zijde de zaak befchouwd , „ het Christendom , zo zijn gefchiedenisfen ,, niet volkomen echt zijn, voor den man van „ kunde niets voortreffelijks heeft. ■ Zo „ het ons niet zo klaar kan blijken oit oude \, echte en onverminkte oirkonden, dat de  BRIEVEN. 95 „ plegtigheden van Doop en Avondmaal, uit „ Godsnaam, door eenen goddelijken zende„ ling, zijn ingefteld , en aan de volgende ge„ flachten aanbevolen, ter plegtige waarne,, ming, en dus het zo zeker is, dat die inftellin„ gen Gods zijn, als wij zeker zijn, dat b. v. de vrije jaarmarkten oude infteliingen van onze „ Overheden zijn, dan kan niemand mij 'er „ toe verpligten, noch van mij met reede ei„ fchen , dat ik 'er meer gewigt of waardij „ aan toekenne, als aan de Saturnaliën der Ro„ meinen, de Ëleufinifche verborgenheden der „ Grieken, het laatfte oliefel, het jubeljaar en „ andere plegtigheden der Rooraschgezin„ den.-—'Zullen nu, de infteliingen van Doop „ en Avondmaal en de voorftellingen der ze„ delijke voor fchrivten , ah goddelijk geopen„ baarde wetten, wat haar waardij en gewigt „ betreft, afhangen van de bewezene godde„ lijke zending van Jefus Chriftus , en rust de„ ze zijne goddelijke zending op de waarheid „ zijner wonderwerken, daar hij zijne zending „ mee bij zijne tijdgenooten ftaaven wilde „ en bevestigen, dan kan niemand tot onder„ houding dier infteliingen mij noodzaken, „ noch ter gehoorzaming van de voorfchriftea „ der zedekunde , ah goddelijke wetten, om Jefus „ wille, ten zij mij, bij de geloovwaardig- „ heid  ?6 JOODSCHE „ heidder Euangelie- gefchiedenisfen, op dui* „ delijke gronden ovcrreedend werde aange- getoond, dat deze wonderlijke uitwerkzels M dadelik in tegenwoordigheid van genoegza,, me getuigen zijn daargefteld, en 'er gelegen„ heid genoeg geweest is, om onpartijdig en „ zonder overhaasting, bij een volledig on„ derzoek, vergewist te wezen, dat deze ge„ wrochten , geen gochelarij , maar door meer ,, dan eindige vermogens en gefchapen krag- „ ten waren voortgebragt. Dan, pleeg „ ik nu raad met Steinbart; de brave man is „ eerlijk genoeg, om mij te zeggen, dat een „ onderzoek na de geloovwaardigheid en echt„ heid der Euangeliefche verhaalen zeer moeije„ lijk ja genoegzaam < nmogelijk is. Ik wil „ geenfints (zegt hij) alle de zwaarigheden noe„ men, welken zich bij het onderzeeken van tude „ ge/chiedkundige oirkonden in het algemeen opdoen, en die bij de euangelifche leevensbefchrijvingtn „ van Christus in 't bijzonder plaats hebben; maar „ zal alleenlijk aanmerken, dat daar toe vooraf Let„ ter - Gefchied- en Oordeelkunde, zeer veele boeken „ en hulpmiddelen, en een zeer groot e, zeer lang„ duurige en noeste vlijt behoren, om zodanige „ naarvorfchingen , wil men overal uit eigen oogen n z*en j tot het einde toe uit te kouden. Zij, t, wier beroep hun uitgejlrekte bezigheden ver- „fchaft  BRIEVEN. 07 j, fchaft, kunnen deezen weg van gefclüedkundig onderzoek , bij mangel des daar tee vereischten ,, ledigen tijds, niet injlaan. Ja zelvs Predikan„ ten, die meenen', dat zij zich op de overleverin- gen hunner Akademiefche Leeraaren en Chrijle,, lijke voorouderen niet zeker genoeg verlaten kun,, nen, zuilen uit gebrek aan de noodige hulpmid- delen, en van het vermogen, om die zich te be,, zorgen, nimmer inwendige zekerheid wegens de echtheid der oirkonden van de gefchiedboeken be,, komen kunnen. Ik weet wel (voegt hij 'er bij) dat wij voortreffelijke fchrivten, vooral van En„ gelfche Geleerden hebben , waarin de oirkonden „ dier Chrijlelijke gefchiedboeken, welken wij be„ zitten, gefchiedkundig blijkbaar beweezen wor- den; maar zulke fchrivten zijn alleen goed, om „ de zullen te bevestigen, die reeds gelooven, of „ die maar de eene of andere zwarigheid nog wen„ fchen opgelost te zien ; maar voor hun, die nog „ geen genegenheid hebben, om te geloven, zijn „ zij ter overreding niet toereikende. Want deeze ,, berusten niet op de aanhaalingen uit de oude „ fchrivten , maar oordeelen het noodig die zelv na te zien', ja zij willen ook de fchrivten lee- zen, die men niet aanhaalt, of wel geheel ver„ werpt, om dat zij ergwaanen, dat daarin veel„ ligt veel te vinden zoude zijn, 't welk bij een „ nader onderzoek den uit/lag tegen de oirkonden  pS JOODSCHE ,, van de gefchiedkundige boeken des Chrijlendoms „ zoude kunnen bcflisfen. Wie zal nu deezen moe'x„ jelijken, langduurigen, en wegens de hulpmid,, delen zo kostbaaren, weg des geschiedkundigen „ onderzoeks kiezen, en volgen, en zulks wel in „ de onzekerheid, welk eindelijk de vrucht van dit „ onderzoek wezen zal, en zonder duidelijk te voor„ zien, dat men alsdan een hoogeren en genoegzaa„ men bron van waare gelukzaligheid ontdekt zal „ hebben. Ziet zijne wijsgeerige ophelderin„ gen over zijn werk wegens de leere der gelukzaligheid 2. St. bl. 82-85- Wie zal, „ te meer daar deze weg voor onzen tijd geheel " gefloten is (zie bl. 87), dit van mij kunnen „ vorderen, en zonder dat kan ik mij eeven- wel omtrend de voortreffelijkheden van de „ leere des Chriftendoms boven die der Ree„ de nimmer gerust flellen? „ Eindelijk hoe veel zwarigheid! hoe veel „ gevaars fteekt 'er in, een leere te omhel„ zen, waaromtrend de belijderenzelv het zo „ geheel onééns zijns, dat men dit verfchil „ billijk vergelijken kan bij eene fchilderij met „ reepen, vouwen en plooijen, die, naar maate „ men dezelve van de eine of andere zijde be„ fchouwt , ver/chilknde voorwerpen vertoonen; ge„ lijk men dus in eenige Kerken dergelijke afbeeld„ftls van-de Drieéénheid vindt, daar,Jlaat men „ regt  BRIEVEN, 99 ■tegt voor het beeld, men eenen ouden man, treedt men „ op zijde aan de rechterhand, Christus aan het ,, kruis, en gaat men aan den anderen kant ter Jlin,, kerzijde, het beeld eener Duive ziet (zie wijs,, geerige ophelderingen zjl. bl. 57), of gelijk ,, ik zelv een ftuk gezien heb, daar, naar dat „ men het draaide, of Prins Maurits, of één „ der flachtoffers van zijnen haat Oldenbarne„ veld, of Huig de Groot te voorfchijnkwam. „ Hoe veel gevaars, een leere aan te neemen, welker grondleggers en eerfte predikers in meer dan één voornaam ftuk zo merkelijk „ verfchillen, dat men billijk vragen mag: wat ,, is waarheid? De Apostelen en Euangelisten „ zijn 't zeker (naar de voorlichting van mij„ nen trouwen Gids) op verre na niet eens „ omtrend de waardigheid van den eerftcn Leeraar en ontwerper dezer Godsdienstge„ voelens, Jefus Christus; hoe zullen zij dan in „ honderd zaken van minder aanbelang en „ duizend kleinigheden zamenftemmen ? Om„ trent den Perfoon van Christus vinden wij in de fchrivten des Nieuwen Tejlaments veele onder* fcheidene, zelv wel tot drie bijzondere , voor* „ feilen. — De eerfte voorflelling van den Perfoon „ van Christus vinden wij in die boeken, welke voor ongeleerde Jooden uit de Syrifche fchoolen ge„ fehreeven zijn , te weeten , in de drie G % 3, eerfie  ioö JOODSCHE „ eerfte Euangeli'ên en de brieven van Petrus> „ Jaeobus, en Judas, en in de Redevoeringen te- ■ „ gen. de gemeene Joden in de Handelingen der „ Apoftelen; in deeze is zelv geen fpoor te vin„ den van een voorbejlaan der ziele, of van eene „ verhevene natuur van Christus, of van zijne af„ komst uit den hemel; maar Jefus wordt befchreven als een mensch, op een wonderdadige wijs „ ontvangen, en dien God den geest en de kragt, „ om wonderwerken te doen, gegeeven heeft. . „ Ten Tweeden wordt Christus voor gefield, volgens „ het leerfielfel der geleerde Joden, welken de „ Pythagoriesch-Platoniefche wijsbegeerte met de „ leer hunner profeet en vereenigden, in de fchriv„ ten van Johannes, en, in 'f voorbijgaan, inde ■ „ briev aau de Hebreen, als de \oiox, de ee„ niggeboorene, het licht, het leeven en de waar- js heid. Ten derden tragt Paulus de verfchei- j, dene gevoelens van zijn tijd te vereenigen door „' zinfpeelingen of allegoriè'n , in de briev aan de „ Epheeferen en Colosfenfers , Jefus voorftelknde, „ als den e er st gehoor enen onder alle fchepfelen, door „ welken alles gefchapen is, terwijl hij dit te ge„ lijk verklaart van eene zedelijke fchepping door „ het opregten eener nieuwe Kerke, tevens een „ Koningrijk aan Christus teefchrijvende, dat „ met het einde der Jlervelijkheid te gelijk zal op„ -houden §.91. Welke vericbillende berigten ï „ Zo  BRIEVEN. 101 „ Zo de eerfte waarheid fpreken, dan is Jefus „ te aanbidden godslasterlijke afgodsdienst! „ zo de laatfle 't regt hebben, dan is, hem ,, als menssh alleen te befchouwen fnode re„ bellie en ongehoorzaamheid aan 't Hoogde Weezen. Ik weet wel; mijn voorlichter „ zegt mij , dat verfchillende begrippen in dit ,, Jiuk niet fchadelijk zijn §. 92. dan Johannes „ fchijnt hier anders over te denken , als hij „ zijnen meester zeggen laat, na zo menigmaal „ hem , als het Gode gelijkvormig woord , te „ hebben voorgedragen: die den Zone niet eert, „ die eenden Vader niet, die hem gezonden heeft; „ en elders vinden wij: zo ie mand mij dient, de ,, Vader zal hem eeren. Mijn onderwijzer redekavelt wel, dat niets van dat alles, waarin de voorjlellingen der Apoftelen van eikanderen afwijken, maar alleen dat geene, waarin zij te zamen overéénftemmen, en waarvan zij Heidenen , zo wel als Paleflijnfche Jooden en Hel3, lenijlen, geleerden zo wel als ongeleerden, door,, gaans poogden te overtuigen, het algemeene en wezenlijke is, dat allen , die door Christus tot „ God komen, of door hem tot goddelijke gevoelens ,, en eene daar uit veortvloeijende hogere gelukza* v» Ugheid geiaaken willen, van Christus Perfoon „ moeten weeten en gelooven; ontegenzeggelijk „ dus alleen deze ftelling: Jefus is een Godlijk G 3 „ Lee*  io* JOODSCHE „ Lesraar g. 92, maar, alhoewel de tegen „ den grooten Kerkhervormer aangevoerde „ fyllogifme der zogenaamde Wijsheid door „ z:jne wijsheid is verdwaast geworden (wijs„ geer. ophelder, bl. 146), evenwel, dunkt „ mij, dat tegen mijnen vriend in dit géval „ wel degelijk in aanmerking komt de Sluit„ rede dus voorgedragen: „ De Schrijvers A. B. G. D. E. F. noemen „Frederik des H. Roomschen „ Rijks Aarts-Kameraar en verhef3, fen zijne Dichtkunde, maar zeggen niet, „ dat hij een Souverein Koning is. „ De Schrijvers G. H.,roemen zijne Dicht„ kunde, hem noemende alleen Keurvorst 3, van Brandenburg. „ De Auaeur J. heft zijn Poëfie ten top, en „ verzekert ons, dat hij Koning is van Pruissen. „ Bij gevolg; komen zij alleenlijk in deeze ftel„ lingovereen, dat Frederik een voor„ treffelijk Dichter is; ik heb dan,om een dui„ delijk en volledig denkbeeld van dien „ Vorst te hebben, en hem die eer te gee„ ven, die hem toekomt, niets meer ie „kennen nodig, dan Frederic den „ PoëET. Elk  BRIEVEN. 103 „ Elk voelt den misflag en erkent de billijk„ heid der overbrenging. Wat zwarigheid „ voor eenen vriend van 't Christendom, om „ hier eens mogelijk mis te tasten! Wel „ aan dan! De Christen Godsdienst rust op „ den Mofaiefchen , van wien men geene ho„ ge denkbeelden, naar 't onderrigt van mij„ nen wegwijzer, vormen kan; de voortreffelijkheden van het Christendom hangen af „ van oirkonden, wier echtheid moejelijk te „ bewijzen is; en in de hoofdzaaken van den „ Christen Godsdienst zijn de grondleggers „ zo verfchillend van gevoelen, dat het on„ mogelijk is te bepalen, wat hier te gelo„ ven zij, en men zeer gemakkelijk mis kan. ,, tasten: derhalven is, zonder het Christendom te verachten of te verguifen, veiligst „ het daar te laten, en mij met den Gods„ dienst der'Natuur te vergenoegen, die tog „ in de zaak en daad dezelve is, niet merke„ lijk verfchilt met, althands in geenen deele „ ftrijdt tegen het zuiver Chriftendom. „ Ik erken , mogelijk loop ik een kleine „ zwaarigheid, zo mijn goede Steinbart, die „ niet onfeilbaar is , in een of ander kier„ nigheid dwaalde; want men kan aan hem 11 zo min, als aan de Bijbel-Heiligen een on„ middclijk goddelijke ingeeving toekennen , zonG 4 «der  104 JOODSCHE „ der eene dwaasheid te verraaden van uit s, onkunde de oojierfche Spreekwijzen te verre te „ willen trekken' §. 88. dan, wat nood? „ '— Het ergfte , dat mij dan immer s, overkomen kan , is, dat ik bij mijnen dood „ langs den weg, door mij ingeflagen , die „ gelukzaligheid niet bereike, die ik mij be„ loovd had en had voorgefïeld; maar ook „ dit is geen zwaar, geen onherftelbaar ver„ lies althands. „ Trouwens, zoude ik voor een helfche „ ftrafFe vreezen ? welk eené laagheid! . . . . „ God kan niet één éénig fchepzel zwaarer firaffen, dan tot zijn eigene verbetering noodig is. God ftraft nooit anders, dan om te kastijden en ,, te verbeteren; en dewijl God in de keuze van 33 middelen niet kan dwaalen, moet dit oogmerk ,3 altijd bereikt worden g. 64. -— Dan , dan alleen verfchijnt God op het aanbid denswaar dig„ fte en in de heugelijkfte heerlijkheid y wanneer „ alles gelukzalig is; daar in tegendeel »97- Steinbart noemt dit ftelfel eene blote „ vinding van het menfchelijk vernuft, die „ in de Heilige Schrivtuur niet gegrond is, die zich zelve volkomen tegenfpreekt, en „ d|e  t4o J OOD SCHE • „ die ten hoogden ftrijdig is tegen alle zuivere denkbeelden van de Godheid , en „ nadeelig voor de zeeden der menfchen. Leere der gelukzaligheid Jfd. V. §. 49. blz. 'mn D De Persoon van Jesus Chris tus. Voltaire: „ Jefus geboren onder de Wet „ van Mofes heeft de verborgenheid van „ zijne menschwording niet geopenbaard ; „ verborg zeer zorgvuldig voor zijne tijd„ genoten,, dat hij de Zone Gods, van eeu„ wigheid geteeld, en mede zelvftandig met „ de Godheid was, zaamgefteld uit twee natu- „ ren en twee willen. Als de Apostel : „ Paulus fpreekt van Jefus Christus in zijne . „ brieven, openbaart hij nergens de onuit-[,,,. fprekelijke verborgenheid van zijne zelv- \ j, wezendheid met God. Men heeft - „ eenige zwarigheid gevonden in het ver„ klaren van een gezeg in Paulus briev aan w de Philippenfen (j-),dan die woorden fchijf, nen zeer wel begrepen en in vollen dag ge„ plaatst te zijn in een zekere briev, die ons „ nagelaten is van de Kerken van Weenen „ en (s) FMKppenfen 2:456,  BRIEVEN. 141 „ en Lions, gefchreeven in't jaar 117, een zeer dierbaar monument der oudheid. —Men leest daar : Haakt nittna de grooteeer„ titel van Bloedgetuigen, maar volgt het voor„ beeld van Jefus Christus, die, fchoon een ,af„ beeldfelder Godheid, zich nimmer de eevenge,, lijkheidmet God heeft willen aanmatigen. — Ori- ,, gines zegt ook in zijn verklaring over „ Johannes. De grootheid van Jifus blonk „ meer uit , als hij zich vernederde, dan „ wanneer hij zich ten rooy maakte, het gelijk „ zijn aan God. In waarheid de tegenover„ gefielde uitlegging is eene tegenftrijdig„ heid: volgt Jefus na, die 't geen roov achtte, „ voor geen geweldige indringing hieldt, zich ,, met God gelijk te ftellen. Dit fpreekc „ zich zelv zichtbaar tegen; een voorbeeld van „ hovaardij geven ter aanmoediging van ne„ drigheid I dit loopt aan tegen 't gezond „ verfland ! Dictionaire Philofophique Portatif: art. Chrifiianifme p. 125. 129. Priestleij: „ Den Jooden was door hunne „ Profeeten geleerd, eesen Meflias te ver„ wagten; doch geen derfelven gav hun een „ denkbeeld, van eenig inder mensen,,ais „ éénen , aan hun zeiven gelijk , in dis ., heerlijke waardigheid ; ook hebben zij „ nooit  f42 JOODSCHE „ nooit eenen anderen verwacht , noch „ wachten eenen anderen tot den huidigen „ dag, - Jefus Chriftus maakt ook gee- „ ne andere aanfpraak; en het is aller„ baarbüjkelijkst, dat de Apoftelen, en alle „ de geenen , die met onzen Heere ver„ keerdheboen, voor en na zijn opftanding, „ hem in geen ander licht befchouwd heb„ ben, als enkel in dat van eenen Man, „ van Gode goedgekeurd door tekenen en „ wonderen, die God door hem deedt. hiJiorie van de verbastering van het Chrijlendom, I: Boek inleid. Semler verklaart Johan 10: 30. „ Ik en de „ V%der volgen één beftek en voornemen. Paraphras. Euang.Johannis Tom. Lp. 365. Bom. 9:5. Uit welke Chrifiüs is, zo veel het vleesch aan„ gaat. Alle deze voorregten zijn zo groot en „veel, dat billijk God, die boven allen is, 'tr „ over waardig zij door alle eeuwen gepreezen te „ worden! Amen. — Paraphr. Epifiolae ad Romanos p. 114. Bahrdt vertaalt Johan. 8: 58. „ Eer aan „ Abraham ged:;cht wierdt, heeft de voorzie„ nigheid die verandering reeds befloten , en „ den tijd bij zich vastgefieïd , in welken zij „ door mij die zou te weegt brengen.—■ Philip. 2: $. 6. 7. „Welke, hoewel hij dat zigtbaare „ beeld  BRIEVEN. 143 beeld der Godheid waar , evenwel zich God „ gelijk te zijn niet aangematigd heeft. — I Joh. ,, 5: 20. Zo hebben wij dan aan deezen zijnen ,, Zoon Jefus Christus te danken, dat wij met God in-de «aligjie gemeenfchap Jlaan. Deeze „ God is de alleen ware God en de bron van eeu- , wige zaligheid. Das Neue Tejlament odet die neuefte belehrungen Gottes durch Jefum undfeine Apofiel I Abtheil. f. 2,56. II Abtheil. f. 74a. 908. Hij zegt: Mij fehijnt, uit „ de Reede en Schrivt, tot de hoogffce trap „ van klaarheid bewijsbaar, dat Christus en de „ God Jehpvah, dien hij zijnen Vader noemt, „ zeer onderfcheiden zijn, en dat ten min„ ften Christus niet God genaamd wordt, „ in dien zelvden zin, in welken dit de ee,, nige God, Jehovah is. Verklaring en Beleidenis aan zijne Roomsch Keizerlijke Majefleit eyergegeeven. art. 5. E. De Genoegdoening door den dood van Christus. Chubb : Indien Christus de verzoening voor „ alle zonden is, dan noodzaakelijk moeten „ de aller godlooste Christenen, welgetroost „ en in eenen gerusten ftaat zijn; ja zelvs „ de Godloze Heidenen en Ongelovigen, boet- „ vaar»  144 JOODSCHE „ vaardigen of onboetvaardiger! , om dat „ God zo onredelijk en onregtvaardig niet. „ is, dat hij dubbele voldoening voor de-. zelve misdaad zou neemen. Op andere plaatfen vaart hij uit tegen de leer, dat Christus een verzoening voor de zonden is, als ,, tegenftrijdig tegen de waarheid en de eeuwige orde der dingen. Pojïhumous „ Works vol. 1. p.. 250. £? vol. II. p. 213. - 3°4- Bolinobroke: „ Het is ongereimd te ftel„ len, dat God zijnen eeniggeboren zoon, „ die Hem niet beledigd heeft, zoude zenden in de wereld, om opgeofferd te . worden, voor menfchen, die Hem beledigd . „ nebben; op dat hij hunne zonden verzoe„ nen en aan zijne gramfchap voldoen „ mogte. Vol. V. p. 286. Spalding: „ De Christenen zouden niets 1 „ daar bij verliezen, al wisten zij ook even zo min van eene verzoening door „ eigenlijke genoegdoening , als van we„ zen, perfoon, natuur. Zulks behoort niet „ tot hunnen Godsdienst, wat de Verlos„ fer heeft moeten zijn bf doen, op dat zij i „ vergeving der zonden door hem mogte» ■ „ verkrijgen, von Predigtamt f 140. 136". Steinbart toontopfettelijk aan, dat Chris-!; „ tus  BRIEVEN. HS „ tus geene borgtogtelijke genoegdoening, ,, ter bevrediging van Gods wrekende ge„ regtigheid, heiligheid , of gefchondene „ eer, behoevde te bezorgen, en dat dit „ niet in de Schrivtuur geleerd wordt ; „ in zijne Leere der gelukzaligheid Afd. V. §• 55 68. hl. 155. .207. Ebekhard wederlegt deze leer van „ dé „ voldoening door eenen Middelaar , als „ onfchrivtmatig, Gode niet betamelijk en „ tegen de gekende waarheeden der rede ,, ftrijdig ; in zijne Nieuwe Apologie voor Socrates bladz. 74. — 137. Bahrdt noemt dit ftelfel, „ willekeurigÜjk „ verzonnen en tot twist en mist*erftand „ aanleiding gevende , welk, als Religie„ vuiligheid, hoe eer hoe liever, wegge„ daan , en> uit het Religie - onderwijs ,, moest verbannen worden. Vorfchlage zur Berichtigung. . . . Vorrtds ƒ. 14 und 16. F. De Eeuwigheid der Helsche Straffen. Voltaire befpot de eeuwige paf, als onbillijk en een list der geestelijkheid : „ De „ meeste Kerkvaders hebben aan geen eeuj, wigt pijnen geloovd: het fcheen hen ongeK » rijmd,  H6 J O O D S C H E „ rijmd, dat een arm mensch , om één „ kleine dievftal, eeuwig branden zou. ~ „ Niet lang geleden preekte en fchreev een „ goeden eerlijk geestelijke onder de Hu„ genoten, dat voor den verdoemden nog „ een genade - dag overbleev, dat 'er even„ redigheid tusfchen misdaad en ftraf moest „ wezen, en dat een winbedrijv van één „ oogenblik geen eindelooze kastijding ooit „ verdienen kon. De Leeraren, zijn' me„ deambtsbroedera, zetten dezen, naar hun „ meenisg ,- al te toegevenden , Pdch„ ter uit zijn bediening afj -en één hun„ ner zeide naderhand tot hem: mijn rriend! ,, ik geloov een eeuwig verder* zo min als gij. „ maar het is goed, dat uw knecht, uw fnijër „ en zulk zotrt van menfchen htt geloven. Dictionaire Philofoph. Portatif: — Enfer. p. IÓ3. Bahrdt: „ Ik geloov, dat God alle deugd„ zamen in een ander leeven ten hoogften „ zalig maken zal; maar dat hij even zöj „ geneigd zou zijn, de ondeugenden in alle „ eeuwigheden te ftraffen en aan den duivel „ overtegeeven, dat geloov ik niet; hij „ zegt zelv: ik ben een ieverig God, die over „ die getnen , die mij haatcn, de zonde der „ vaderen bezeeke tot in het derde en vierde v lid; maar die mij liev hebben en mijn ge-] „ bodem  BRIEVEN. 147 „ boden onderhouden, doe ik wel tot in het dui*„ zendjle lid. Hier uit befluit ik , tegen ■ „ den geenen , die God even zo ftraf„ fuchtig, als goedertieren maakt aldus: „ giJiijk 4 tegen icco is , alzo is de even„ redigheid van Gods geneigdheid, om te „ ftraffen, tegens zijne geneigdheid, om te „ beloonen. Verklaring en Beleidenis aan zijne Roomsch Keizerlijke Majtjleit overgegeeyen art. 7. Ebïrhird wederlegt de eeuwigheid der Hel* fche Jlraffen uitvoerig en opfettelijk in zijn Nieuwe ■ Apologie voor Socrates bladz, 325 —» 404. Nicolaï: „ Met eeuwige verdoemenis kan „ men oude besjes benauwd maken, maar ! „ het bewijst niets. Ik heb de zaak rij„ pelijk overdacht, en ik vond, dat noch „ eene bloedige verzoening , noch eene „ eeuwige verdoemenis, met de verhevene • „ denkbeelden ftrookt, die wij van God ■ „ moeten hebben. Het leven en dt geveelens van den Eerwaarden Heer Stbaldüs Nothanker II Deel bladz. 6. 1 G De staat oer ziels in en na dek dood. K 2 Hos*  ,48 J O O D S C H E Hobbes: „ Dat de ziel van een mensch, in „ haar eigen natuur, een eeuwig.en lsyend „ fchepfel is, niet hangende aan het lighaam, • „ en dat 'er iemand meer onftervelijk zoude „ zijn, dan door de wederopftandhjg des „ laatften dags , is een leere, dewelke uit . „ de Schrivtuur niet waarfchijnelijk zoude „ kunnen beweezen worden, Want Job zegt . „ ons duidelijk zo veel , cap. 14, dat het „ onftervelijke leven in den mensch , als „ dan eerst zal beginnen, wanneer de dag „ des oordeels en der wederopfhanding we„ zen zal; dat de oorzaak van dat leven niet „ in onze natuur , en de generatie , maar ■ „ uit Gods belovte voorkomt. Leviathan HL Deel cap. 38. bladz. 463. Priestleij bewijst, „ dat 'm de Schrivt.en „ de ftaat des doods voorgefteld wordt, als „ een ftaat van volftrekte ongevoeligheid, „ zijnde het tegenovergefteide van keven, ■ „ en dat wij geene belovten hebben van ee„ nige beloning, of geene bedreiging van ee„ nige ftraffe na den dood, dan die, welke „ voorgefteld wordt , als plaats hebbende „ bij de algemeeneopftanding. Dif:tuifüions lelating to Matter and fpirit, en Historie der verbasteringen van het" Christendom. V. Boek inleid. II Bl  BRIEVEN. 149 H D e Leer e der Op st andi n WAARHEID. i. 'Er is één Allerhoogste God. ii. HijMotT boven Al gediend worden. i;i. Deugdishet voornaamste deelvan den Godsdienst. iv. Wij moeten berouw hebben over onze zonden sn g o d zal alsdan ons Genade b e wijzen. v.  BRIEVEN. 151 V. I 'Er is beloning en straf hier en hier na. (f) Cfacer et magnus vatum laborl omniafat» Eripis, et populis donas mortalibus cevum. lucanüs («} Nu vertrouw ik, dat mijn vriend de kwaker , na het lezen van dit fchoon flukwerk, radicaal zal genezen zijn, en op mijn briev, om. dien in nieuwe aanvallen van zwarte gal te gebruiken , zeker fchrijven zal: Huis • middel tegen ie kweefelarij. — Probatum ejl. Wat mij althands betreft, Jofeph! ik ben ouder 't fchrijven van deezen briev zo volmaakt weer van mijn dikbloedigheid genezen, als of ik een iating en een bloedzuiverende drank gebruikt had. Ais 'er nog Godsdienst in de wereld is, dan ken ik geenen beter, als dien van Rouffeau. Daar Heiden , Jood en Christen tegen fterven beevt, zo als ik bijsden aanvang (*) Deze Hellingen zijn die van Eöuakdus Baron Heibeut be Chmeurij. ziet z'jn btek de Religionc Gentilium. Cap. 15 H 251. (a ; Lib. 9. Vs. 9Z0. pSt. K 4  15» JOODSCHE aanvang van mijn briev u zei, daar ftervf Rousfeau, als een held , en blaast den adem uit, onder deze loffpraak, zo vleiende voor de eigenlievde : Eeuwig Weezen! de ziel, welke ik ü tlhindsterug geev, is, op dit oogenblik zo zuiver, 0's toen dezelve van u kwam; maak mij een dedgenmtuwer gelukzaligheid! (v) Leev zo, wel en lang en blij! fterv eenmial zo getroost en edel. Dit wenscht Uw Vritnd ISRAËL C P. S. Gisteren vertelden Mijn Heer en Mevrouw P. ... mij , dat Rabbi Jofua B. . L. . . deeze week in ons kwartier verwacht wordt. Als ik hem ontmoet , hoop ik met hem over het verval van den Godsdienst der Hanno- zerim ( w ) eens te fpreken. ijk' ken hem, als een man van kunde , vernuft en fmaak , en ben nieuwsgierig, wat hij 'er over denken en van zeggen ozal. Hier na meer 'er van. Vaarwel en leev vrolijk! — Tuut ejl tempor el! SES- (v) Het fterven van J. J. Rousfcau vindt ge in de AU gerhetne Vaderl. Léiteroeffi 3. D. 2. fi. bl. $61. r— 567. ( w ) Hannozerim betekent eigen t'ijk Naz,arênm ; deze paain, door den Jood den Christenen gegeven, zegt dus i« die» zin i Nmlgers vm Jefus den Naiariner.  BRIEVEN. i53 SESDE BRIEV. JOSEPH de L... aan ISRAËL C... Amfterdam den 23. Aug. 1784. waardste vriend! T egen mijn verwachting en eerst gemaakte plan, is mijn 'thuis komst tot op gisteren ver- fchoven. Daar ik reeds lang op een briev van uwe hand gehoopt had , en ik mij wijs maakte, dat die voor mij klaar zou liggen, als ik van mijn reis te rug kwam; daar ik gewoon ben van mijn Oom altijd, zeer minzaam en met een vaderlijke genegenheid, bij mijn wederkomst , verwelkomt te worden , vond ik hem reeds , gisteren avond , toen ik in huis trad, na zijn flaapkamer , en vroeg vergeefsch na een briev van u. Dit zaamgenomen ontrust mij wat, en ik weetniet, wat ik 'er van denken zal; geen wonder, dat ik in den vroegen ochtend-ftond, eer het huisgezin in beweging is, aan Ued. fchrijv*, om te weten, K 5 wat  I5| J O O D S C II E wat de rede zij van uw lang uitftel in mij te antwoorden , en of mijn vreeze billijk is. Intusfchen kan ik niet nalaten u iets van mijnwedervaren te Rotterdam te melden, op dat mijn fchrijven nog eenigzints het port waard zij Mijn negotie is allefints naar wensch, en zeer voorfpoedig geweest, en ik heb in die ftad meer vermaken en vriendelijkheden kunnen genieten , als ik begeerde , want , ge weet, ik ben meer voor de eenzaamheid: maar, daar ik nu eigenlijk op komen wil; te Rotterdam heb ik een wonderlijke ontmoeting gehad, die ik niet verfwijgen kan en mij haast ia uw fijfthema zou overbrengen. Bij een voornaam Koopman komende, zag ik, dat de man zeer zwaarmoedig en diepdenkend was. Dit verwonderde mij; vooral, toen ik op mijn vraag, is alles wel bij u ? met een diep gehaalde zucht, 'ten andwoord kreeg: „ ja, vrij wel. — Ik nam derhalvende vrijheid, om bij den man nader te onderzoeken,wat de rede van zijn diepgaandeziele-kwelling en moedeloosheid wezen mogt? Hij zogtmij af te zetten met te zeggen: „ Och Mijn „ Heer ! gij zijt een Jood : mijn kwellingen „ raken den gezeegenden Godsdienst van onzen „ Heere Jefus Christus, en daar kan ik met u „ niet over fpreken. Alleen; gij zult de „ rede van mijn kwelling vinden kunnen in de » taal  BRIEVEN. 155 „ taal van uwen Profeet Jefaia: De waarheid „ firuikelt op de firaaten, en dat regt is, kan er niet ingaan, ja de waarheid ontbreekt 'er, en „ wie van het boze wijkt, fielt zich tot eenen roov." Ik, die dezen man kende , als een Lid van de Publieke Kerk hier te lande, daar men nog het meest met Jefus Goddelijke waardigheid en meer dan eindige voortreffelijkheden op heeft, meende, dat hij op de aanvallen, die deze Hellingen van het Christendom thands ondergaan moeten, het oog hadt, en kreeg voor dezen man, als éénen, wien de eer van Jefus, dien hij voor zijn Meffias houdt, na aan 't herte lag, een bijfondere hoogachting; dan, hoe vreemd zag ik op! Op mijn zeggen; „ Ja mijn „ Heer ! uw Godsdienst wordt wel degelijk „ thands aangevallen en ondermijnd, want, als „ men uwen Jefus voor een enkel mensch wil „ hebben aangezien, en zijn oneindige waar„ digheid, en hemelfchen afkomst tegen fpre„ ken, dan weetik niet, hoe men hem voor „ een eerlijk man , ik laat ftaan, voor een „ Goddelijk gezant kan doen doorgaan: was het andwoord: „O he! is 't anders niet? „ van die oude en lang vergeten dingen fpreekt „ thands niemand meer; neen! neen ! 'er is „ wat ergers tegen de waarheid ondernooti men, 't geen van meer gewigt en treuriger v gevolg  t5<5 JOODS CHE „ gevolg zal wezen. Gij kunt niet begrijpen, hoe ik mij verwonderde over 'smans onkunde, wegens de fwevende verfchillen onder de Christenen, en wat ik dacht over de gevarelijke aanflagen, daar hij zo vol vreeze over fprak, en die hij zo ten hoogden akelig zich voorfpelde. Zoudtge, een braaven aanklever van zijnen Godsdienst dus horende fpreken , wel aan iets minder , als een geheele Godverlochening, gedacht hebben , en iets anders u verbeeld, als dat de man meende billijk rede te hebben, om voor een alles overweldigenden ftroom van Atheïfterij te fidderen"? Dan, neen mijn vriend! uit alles , wat ik van dezen zwaarmoedigen mensch , en naderhand uit het gefprek met eenett der geloovsgenooten- van dezen man, maar van een edeler aanleg en uitmuntender geaartheid merken kon^ is 'er tegenwoordig in die gemeente, onder de zogenaamde regtzinnige Christenen , een verfchil over het lijden en den kruisdood van Jefus, dien zij hunnen Christus noemen. Zo veel ik'er van begrijpen kon, gaat her voornamelijk, wijl de regtzinnige Christenen Jefus dood voor een zoenofferhande der zonden houden, over debijfonderheden van dat lijden, of die mede al of niet verzoenende zijn ? — Eén hunner Ckachsmini en hooggeleerde Rabbijnen, die met  BRIEVEN. isj. met zijn gantfche hartgeloovt, dat Jefus dood een waar en eigentlijk gezegd zoen-offer voor de zonde der wereld is geweest, en door zijn. kruis - lijden en fteiven een ware.en volkomen© Capparah of verzoening voor de zonde is daargefteld, heeft alleen de onyoorzigtigheid gehad, om in ééne zijner Redevoeringen te fbel-, len, dat Jefus uitgang na de flrafplaats en drar gen van het kruis niet, in den eigentlijkilen zin, verzoenende, maaralleen een voorbereidende plegtigheid , ter daarflelling yan het zoen der wereld, heten mogt. Over dit gezegde is een vreefelijke twist on titaan , en , zo ik wel geboord heb, zal men niet rusten onder de ieverige Rabbijnen dier gemeente, voor dat men dezen Rabbi, dien zijn vijanden zelv voor eenen fchranderen en begaavden Leeraar houden, onderden zwaarften ban, fchamuta, gebragt, en zijn naam uit den rang der Chachatn* im zal hebben uitgeroeid. Ik kan mij niet genoeg verwonderen over deezen twist, noch begrijpen, hoe men hier over, als iets wefendlijks^ het harnas aan kan trekken. De twistvraag is, dunkt mij , van geen meer gewigt voor het Christendom , als of men bij ons verfchillend dacht, ofoulings, op den Groten Verzoendag, het verloten van de bokken , het flagten van den éénen, het wegzenden van den anderen, het  158 JOODSCHE het plengen van het bloed, het indragen van den wierook in het binnenst heiligdom alleen bijkomende plegtigheden waren, of mee behoorden tot de* verzoening, die evénwel alleen volbragt en volkomen wierdt gemaakt door de fprenging van het bloed tegen over het verzoendekfel, waarin de gantfche kragt of het wezen eenar offerhande (volgens onze wetverklaarderen) gelegen is ? Zou het niet befpottelijk wezen, als men bij ons, wanneer men het volmaakt ééns is, dat de opoffering van den Haan op den Groten Verzoendag een ware Capparah is, hevig twisten wilde, of elk der bijfondere plegtigheden van het flachten, wurgen , keel affnijden, tegen den grond werpen, fengen en braden mede tot de Capparah behoren, dan of alle deze plegtigheden zaamgenomen die daar ftellen? ( x ) Voorzeker, wie zal hier over twissen willen, en niet te vreden zijn, zonder hier te letterziften, met op de uitfpraak, „ Dit is mijn verwisfeling ! dit is ui „ mijne plaatfe ! dit is mijn rantfoen ! deze „ Haan zal gaan tot den dood, en ik zal gaan tot „ een lang en voorfpoedïg leven en tot vreede! blijde en dankbaar Amen-te zeggen? Waarlijk ik zou" haast in uw gevoelen komen, ; (s) Zie over deze plegtigheden Bcxtort Schok der Juten hwfdfl. zo. bi. 398. — 406.  B R I E V E N. 159 men, mijn vriend! en mij verbeelden,-dat het Christendom eerlang zal van de aard verbannen weezen : een heir van Deïsten heeft reeds lang den Christen, zo wel als den Joodfchen Godsdienst, een kwaad hart toegedragen en op allerlei wijze zoeken te onderdrukken , en in eeh befpottelijk licht te plaatfeh; een aantal Christen Leeraars onder fchijn van voorftaan en verdedigen ondermijnen denzelven , en zoeken dien te veranderen in een enkel Naturalifme; en bij hun, die we nog voor de regtfinnigfte houden en van 'wien men de verdediging van Jefus zaak en eer verwachten zou, wroet men-in malkanders ingewanden, en twist, en woelt, en vecht men over beufelingen. -— De Grondlegger van het Christendom heeft zelv gezegd, en naar zijn zeggen zou het dan ook uitkoomen : een ieder koningrijk-, dat tegen zich zehen verdttld is, wordt verwoest', en een iederfiad, die tegen zich Zeiven verdeeld is, zal niet hefiaan; maar kan dan een kerkgenoodfchap, als dat der Christenen-, dat van buiten aangevallen, van binnen verraden wordt, en -dan nog daar en boven onderling tegen zich zelv verdeeld is, immer ftand houden? • Intusfchen , dat veelen der Christenen niet alleen in Engeland en Duitschland, maar zelv in deze gewesten geen ander voornemen  l6.o JOODSCHE nemen hebben, als den Natuurlijken Godsdienst in te voeren, en van Jefus van Nazareth niet als den naam over te houden, daar twijvel ik niet meer aan; voornamelijk zints ik op mijn reis twee onderfcheidene Leerreedenenin een Christen Kerk heb bijgewoond,. die zo weinig geleken na een Christen Redevoering, dat zo ik niet nu en dan Jefus had horen noemen , ik waarlijk gedacht zou hebben, in een Academiefche voorlezing over het Jus Naturte te wezen , of een Redevoering van eenen Heidenfehen Wijsgeer bijtewoonen. -—- Vernomen hebbende, dat in één der Christen - Kerken de Doop der Bejaarden Hier had ik de pen neergelegd, wijl mijn knegt mij kw.im zeggen, dat Oom ree.'s opgeftaan en in de eetzaal gekomen was; dus ik be.greep, dat mijn tijd was, na beneden te gaan 'en zijn Ed. te begroeten: dan mijn lieve vriend! zints ik Oom ontmoet heb, heb ik lust noch zin, om een ietter op 't papier te brengen, en ben in doods benauwdheid. — De vriendelijke en minzame man is zo ftuursch en ingetrokken, dat ik hem nimmer zo gezien heb. — 't is hem te veel tegen mij te fpreken; op al mijn vrakrijg ik geen andwoord, en, toen ik hem zo aanftonds de Courant voor. wilde leezen, was het,, Ik bedank u,en heb nu of ooit geen dienst , w vaQ  BRIEV E N. l6l I van u mser nodig. — Bij mijn uitgaan uit o kamer, op mijn vraig naar gewoonte „ of ï ,, Oom mij ook iets te zeggen hadt? hoorde ; Ik;, „niets luiert! loop voor den D. . , j ik weetniet W4t ik van dk alles denken moet; Oom zo oiïbefcheiden en verbitterd tegen mij; geen briev van uwe hand; wie w-et of niet op' ; een of ander wijs mijn Godsdienst - kwelling tot zijn kennis gekomen is, en wat dan ? Nietf, dat ik uwe trouw verdenke, maar mogelijk is men langs een anderen weg 'er achter gekomen, en veeJJigt durvt gij, om in geen verdenking te raken , nu ook mét mij geen correfpondentie houden. Alle akeligheid fchildert zich voor mijne verbeelding, en ik weet niet, wat ik "er van denken moet. Om Gods wil fchrijv tog , zo ge eenige menfehehjkheid bezit, een enkele regel aan mij - Handel nu naar uwe eigene.grondbeginfelen; en lach nu ( gelijk ge mij onlangs gefchreeven hebt) ,om al het gevloek van onze Rabbijnen tegen elk, aie zich zou willen bij de Gojim voegen. Is 'er iets van mijn twijvelingen uitgelekt, dan weet ik wel, heb ik van Oom geen genade te wachten, al bemint hij mij anders als den appel van zijn oog. — '1' heugt mij maar al te wel, hoe ik hein voor een jaar of drie eens, bij gelegenheid van zeker geval, hoorde L zeggen:  i6t JOODSCHE zeggen: „ Ik zou liever mijn besten vriend of „ nabeftaanden van lid tot lid aan Hukken ker„ ven, als dat ik hem tot de vervloekte Hanno„ zerim zou zien overgaan. — Och ! Lieve Vriend ! geev mij ten minffcen op een of andere wijs een fein, om met de vlucht mij te kunnen redden. Mij op uwe vriendfchap verlatende, ben ik Uwe JOSEPH de L.... ■ P. S. Deezen hebt ge heden avond , en , zo gij nog mijn vriend zijt, kan ik morgen ochtend, met de nachtfchuit, andwoord krijgen: wat zoudt ge aan een hand vol van mijn bloed hebben? Bewijs mij dezen laatften dienst, en God vergelde u dien rijkelijk! Vaar eeuwig wel! ZEE-  BRIEVEN. i6$ ZEEVENDE BRIEV. ISRAËL C aan JOSEPH de L... Maar/en 31. Aug. 1784. MIJN HEER LOODMÜTS ! "^^"at weerga! heb ik ooit van mijn leeven zulk een gek gezien, als gij? Ik vertrouw, dat mijn briev, die eenige dagen later, als ik gedacht had, verzonden is, wijl ik zulk een lang fermoen op één dag, uit hoofde van mijnzwakheid , niet kon affchrijven, en vergeeten heb bij de afzending te veranderen, weinig oogenbli ken, na dai uwe verzonden was, is aangeI komen, en daar zult ge uit hebben kunnen f zien, dat alles zotte inbeelding is. Waarlijk, men kan u met een blaas met boonen bang maken! Eens vooral, een man een woord! Uit mijn lippen zal van uwe malereièn en vifevafereien nooit een letter gehoord worden. Want, u om u de waarheid te zeggen die ik al meermalen u verzekerd heb, ik til 'er zo zwaar niet L 2 aan. -  xtf4 JOOD S C HE aan. Wil mijn Heer de Melancholicus een Turk worden , of een Christen heeten ; ik'i heb 'er niet bij te verliepen, en hij zelv moge - 1 lijk ook niet. — Ge kunt daarom evenwel rijk worden, vrolijk leeven, en eerlijk fterven, en je ziel is tog, hoogst waarfchijnelijk, een lekker beetje voor de wormen. —— Duizend^ • maal liever dat, als uit defperade door een hennippe verifter gekeeken! Daar zijt ge nog te jong toe, en kunt ge te veel pret nog van het leeven hebben: daar én boven; wees gewaar- i fchouwd! dat kan mén maar ééns doen, maar verandering van- Godsdienst ~ beleidenis, daar kan men mee leven, als Hans Potagie met zijn muts. 't Moet wel plaifierig wezen, met den Edelen Lord Montague, (y ; van alles,] wat beproevt te hebben, en 't kan vast geen' kwaad, dat men overal vrienden heeft, want men weet niet, hoe het te pas kan komen; j volgens 't hoogwijs advijs van een bedaagde Christin, die voor een zekeren Heiligen, St. Joris, en den Draak of Duivel, elk een kaars opftak, zo als mij eens een grappige Monnik, I dien ik op een Postwagen ontmoette, met veel fmaak vertelde. Nu genoeg hier van! Uw ■; (y) Wilrge deezen nader leeren kennen, zie G. Kvmks Vóórwil voor de reis naar de legerplaats van den Groten-E.uir1 door atn Ridder d'Ajvibux.  BRIEVEN. 165 Uw Oom is boos, en wie weet om wat rede ? Mogelijk jieeft Coufijn te Rotterdam wat vrolijk geleevt, en wat veel geld verteert, en is Oom daar achter gekomen. Foei! denkje , dat van mij? hoor ik u, bij 't lezen van deze periode zeggen. Ja Man! die fwijgers hebben 't zomts agter de mou. Word maar niet kwaad ! Lieve Jofeph! ik zeg het maar "om eens te lacchen. -— Zou een kwaker vrolijk leven ? Ja, in den zelvden fmaak als de eeuwig blijde Heracliet! In mijn laatften heb ik, zo als mij, na dat hij gefloten was, in den zin fchoot, iets vergeten; gij vraagd mij raad, om aan Neev Samuel C... te London uw hart uit te klagen. Hem eens te fchrijven, en wat van uw bedenkingen te melden kan geen kwaad, maar.... maar ■niet al te gul! Hij is een verftandig man, doch is en blijvt een man, die aan zijn vaderlijken Godsdienst zeer gehecht is. Hou, als ge hem fchrijvt, een flag om den arm. • Nog één woord, want ik bedank om langer te krabbelen: ge ontvangt deezen een dag later , als ge wenscbt. Ik was bij Mijn Heer en Mevrouw P. . . . ten eeten, en kwam gisteren avond laat thuis; daarom zend ik deezen een dag na den beftemden tijd,en, daar ge uit uw vrees al zult gered wezen, komt hij zeL 3 ker  x66 JOODSCHE Jcer nog over tijds genoeg. Ik heb gisteren mij gediverteerd met Jofua B. . L..., die vroeger, als verwacht wierdt, in ons kwartier gekomen is. Hij is een aardig, wellevend, en, voor een Rabbijn, een vrij dragelijk man ^ want, ziet! van die aanzienelijke lui ben ik geen groote vriend, en ik reken het mij meest een groote eer, wanneer ik het geluk niet heb deniast van hun gezelfchap te genieten: dan met een man als dezen kan men nog een dag, zonder ijfelijke verveling, aan een eind brengen. Evenwel over 't Christendom waren wij 't op verre na niet ééns. Ik fpeelde den gezeleerden Jood, en betuigde mijn blijdfchap over den fchijnbaren ondergang van' het Christendonzen desfelvs haastaanftaanden val, maar ik keek wonder vreemd op , toen ik ten andwoord kreeg: „Mijn Heer denkt dan even „ over die zaak, als Abraham Benzadok in zijne „ brieven aan zijnen vriend Jekoff, ( 2) edoch „ ik heb die verwachting niet, en meep nog al „ wat (2) Deze brieven kwamen voor weinig jaren in Duitschland uit, onder den titel: Brief e tines reifenden Juden über den gegenw&nigen Zuftand des Rtligions • Wtfens unttt den Proteftanten und CatMicken, en wierden voor een gedeelte vertaald uitgegeeven te Amfterdam 1 778. onder den naam:D* Tolerantie als tin vrugt van vernuft en Menfchen liefde voorgefteld in twteflukjens; Behelzende Brieven van een Reizenden Jtod over denitegenwoordigmtoeftand van den Godsdienst onder deProteftanten enz.  BRIEVEN. 1*7 wat rede voor mijn zaak te hebben. Hierop volgde een geheele redevoering, die ik niet onthouden heb, noch ook lust zou hebben uit te fchrijven, en dit is minder nodig, wijl onze Rabbi mij beloovd heeft zijn gedagten te zullen in gefchrivt ontwerpen en mij toezenden. Ik nam die belovte aan, niet zo zeer om mijnent wille, wien het niet veel fcheelen kan , hoe het met de Religie gaat, maar omdat ik wel begreep, dat ik u met zo een ftukje geen ondienst doen zou. Wacht het dan, zo dra de man zijn woord houdt. Ik ben Uwe ISRAËL C... L + ACHT-  m J O O D S C H E ACHTSTE BRIEV. JOSEPH de L aan ISRAËL C... Amfterdam, il.öct-. 1784. WAARDE VRIEND EN BROEDER! zZjo noem ik u, en zal ik u al mijn leeven noemen , want gij zijt mij, als een broeder, in de benauwdheid geboren. Mijn pligt had reeds veel vroeger fchrijven van mij gevorderd, maar het is aan ons Comptoir zeer druk, en alleen fchiet 'er in den vroegen ochtendftond een kleine poos over, om iets buiten onze negotie te verrigten : intusfehen wilde ik u wat uitvoerig fchrijven, en heb mij te minder overhaast, alzo ik u door onzen Vriend Q\ ^an den ontvangst uwejj beide brieven en mijnen vvdftand nad laten vergewisfen. - — Juist, als gij dacht, is het met mijn benauwdheidafgelopen, öeknegt, die mijn briev voor u aan de fchuit bragt, wis r;og niet weer thuis, ofuw briev komt, en ter zeiver t jd ont- ■-■ . wik-  BRIEVEN. 169 wikkelt zich de rede der misnoegdheid van mijn Oom , en wordt op 't eigen moment weggeruimd.— Te gelijk met uw briev, wordt '"T een befteld, dien ik te Rotterdam gefchreeven had , en die reeds daags te voren moest te regt zijn gekomen, maar toen, door wat toeval weet ,k niet, was opgehouden. Mijn Oom omvangt dien, en, ziende, dat ik, volg-ms zijn eens vooral vasr^e-' flxld bevel van niet thuis te komen, zender vooraf-te fchrijven, gehandeld had, overlaadt de brave Man mij met nieuwe blijken van zijn vriend chap, ten bewijs van zijn berouw over het redeloos misnoegen. — b e donkere wolk dreev weer gelukkig over! -- . Zo zeer als ik mij verblijd heb over uwe herftelling en goede gezondheid, zozeer bedroev ik mij over uwe grondbeginfelen. — In waarheid , mijn lieve Broeder ifraël! Gij handelt met den Godsdienst veels te los en onbefon- nen. Gij hebt de zaak nimmer bedaard overwogen en weet nog niet, wat gij uit ware overreding van uw gemoed te geloven hebt. Vergeev, als ik zomwijl wat te fterk fpreke: 't is, om dat ik u liev heb,en u niet g iarne rampzalig dwalen zag. Gij befiuit, wijl noch Heiden noch Jood noch Christen den dood vrolijk en gemoedigd ^ 5 na-  I7o JOODSCHE naderen ziet, ze allen 't mis hebben en voert eenige voorbeelden aan voor uwe onderftelling: maar, ik bidde u, doet dat iets ter weereld af? bewijst dit wat ? — Komt het op voorbeelden aan; welaan ! wat zoudt ge zeggen, als ge eenen grijfaard op zijn flervbedde zijn leden wel te vreden, bij 't geven van den laatften fnik, zaagt uit ftrekken, onder 't zeggen: uwe zaligheid, o Heere! zie ik gerust en vol vertrouwen te gemoed 1 wat, als ge in de laatfte opftellen van eenen afgeleevden vorst niets als blijken van geloovskragt en rust in God ondekken kont ? ■—- De eerfte dezer Helden is onze Vader Jacob; de tweede onze Koning David. Wat zoudt ge zeggen, als ge eenen, onder veele pijnen en elenden, ftervenden martelaar hoordet roepen; Vader! in uwe handen beveel ik mijnen Gtestl — Eenen onder een hagelbui van fteenen befwijkenden man; Heere! •ontvang 'mijnen Geest : — eenen, die voor het fwaard van den 'I ieran op 't moordfchavot heeft moeten bukken ; ik heb den goeden Jlrijd gejlreden, de kroon der regtv eer digheid is voor mij •weggelegd? — Zie daar de taal van een ft ervenden Jefus van Nazareth , en zijne volgelingen , Stephanus en Paulus. Doch voorbeelden bewijzen hier eigentlijk niet. —— Geen Godsdienst, of hij levert zulke proeven op.— De  BRIEVEN. t?i De Heidenen tonen ons eenen Seneca, Soera» tes, Calanus en anderen, (a) geen minder Helden in het fterven ; zo onverfchrokken, dat Alexander de Grote van den laatften zeggen moest: „ Calanus heeft magtiger vijanden o„ verwonnen, als Alexander, daar dezePorus, 'fa,, xilas en Darius bevochten heeft, overwint gee„ ne den arbeid en den dood zelv! (b) dan bewijzen zulke voorbeelden wel? zo weinig voor, naar mijn gedachte , als die van vreeze en kleinmoedigheid in 't fterven tegen eenen Godsdienst.— En ei, mijn vriend! als die iets bewijzen zouden, wat moet men dan van uwe grondbeginfelen denken, want ik kan niet merken , dat gij ook zulkeen Held zijt, als het op vertrekken aankomt. — Men is maar even zitk, even wat pijnelijk, en al aanftonds wijken alie grondbeginfelen en wankelen alle fteunfeis. — Neen ,1 mijn lieve man ! als men uit iemands gedrag in doods nood zich omtrend zijn Godsdienst of denkwijze over den Godsdienst moet befluiten, dan krijgt gij zeker het onderfpit met uw ftelregel, man dood, paard dood, al dood, of met uwen (*) Zie over het fterven van Socrates Robektson^*fchiedenis van Oud Griekenland Deel 2. hl 47. — Cdanus bl. Sor. — en Seneca Algemeene Hijlorie 11. deel U 687. -690. (fr) Aelianus Var. Hijltr. Lib, 5. cap. 6. p. 574. ed. Periz.  *?* Joodsche uwen Natuurlijken Godsdienst, want ik weet zelv niet, wat ge wezen wilt, een Materialist of een Naturalist. Mij dunkt, gij zijt vrij los in uw begrippen, en fpringt 'er mede om, als (volgens uw eigen bon mot) Hans Potage met zijn muts. Dan zeg mij, bid ik! gaat dat zo aan? Als evenwel eens 'er een leven na dit leven is, en het met den Godsdienst niet alles fout is ; wat zal het dan zijn ? — Als eens een eindeloze rampzaligheid te wachten zij, en bij de uitkomst blijken mogt maar al te waar te wezen ; in Gods naam! hoe zal het dan zijn? waar bergen wij ? waar bergt gij u dan ? Zeg niet, grillen ! oude wijven praat! daar geloven zelv de Christenen niet aan! Lavater, Steinbart, Eberhard, en, ik weet niet wie al, ontken- ' nen de eeuwigheid der helfshe paffen, Ergo al wat men daar van zegt is oude wijven klap! welkeen fchoon bewijs! hoe overredend en ziel overmeesterend! volmaakt gelijk aan het veel dingend woord van iemand: Baculus fiat in anguio; ergo cras pluet. (c) Ontkennen die Christen Rabbijnen deze ftraf, wij hebben 'er onder ons, die het uitdrukkelijk vastfteilen en hun;« is dan zo goed als der vorigen neen. In ons r en op haren wille, om hét zelve zo zeer „.kjein te maken, , dat de kleinfte openingen.. „,der vaste JighameH'wijd geopende poorten . „ zouden weezen. En dan zoude ook „ de overgang van oneindige grootheid, tot j t >, de  BRIEVEN. 175 i„ de oneindige kleinheid, door alle de oneindim„ ge tusfchen beiden zijnde trappen gefchieden l„ in een menfchelijk oogenblik. — Veronder1„ Hellende nu, dat 'er een oneindige verfchei!L denheid in de grootheden der Wereld- lig.' !„ hamen is, en dus dat 'er, bij wijze van verge-^ |„ lijkinge jegens ons , oneindig grote bewerkIH tuigde zedelijk-natuurlijke wezens zijn, die |„ indesfelvs natuurlijke grootheid, deMahome|„ daanfche Engelen, die veele duizend jaren J„ hoog zijn, onmeetbaar in hoogheid overtref-' L fen; meent hij dat de zaligen zonder deeze. i„ kragt van uitzetting zo min onmiddelijke per|„ foneele gemeenfchap met deeze wezens zouI,; den kunnen hebben, als, zonder kragt van zaI „ mentrekking, de kleinfte lighamen voor hun in „ het toekomend leven volftrekt onzichtbaar j „ zouden weezen. Na dit gezegd te hebben gaat " I ,„ hij voort: Dan zijn wij in ftaat niet alleen met 1 ,„ alle oneindig- grote en oneindig-kleine redeIj ,„ lijke fchepzelen vertrouwelijk te verkeren;' ,„ maar ook alle werken van God, hoe groot, ,„ hoe klein ze ook mogen zijn van binnen en ,„ van buiten te befchouwen. — Dan eens zetten ,„ wij ons uit, zo dat geheele ftelfels der zon- ' ,„ ne in onze oogen naulijks zigtbaar zijn; en ,„ dan eens trekken wij ons te famen, zo dat ,„ de elementen der lighamen weerelden voor a„ on»  r?6 J O O D S C H E ,. ons worden: dan eens doorwandelen wijwe, r/èldén aan werelden, gelijk een lichtftraal ,„ nevens de zonneftofkens; en dan eens bev{ P^KH" wiJ de bewoners van een zandkor,J rertjê , en rusten onder de fchaduw van des, felvs' boomen: Niets is voor ons groot, ,„ en mets is klein; vermits wij in grootheid , den gruutftèn , en in kleinheid den kleinften , Kuhnè'n evenaren. welk eene onuit- , p^tteiijke gedachte.!_ - Zie daar Man! is dat ger'n mannen taa'? edele, zuivere Phi!o-; fophie ? - iVlij dunkt, eer ge 'deze periode halv ten einde leest, zie ik u al zitten lacchen op uw floél , dat het klinkt, en vale'er uit : » J^opt die ve"t nog los? weg met zulkeerr „ mallen dromer! . . . meent de keerel, met' ,, al zijn dromerijen en ijlhoofdig raaskallen' » bii iemand ingang te vinden? .'onze Rabbij„ nen mogen zotte grillen voor 'den dag gebraad „ hebben; maar dat komt hi-r niet bij! de: „ man is dol van inbeelding eh hoogmoed! fiil!... . ftil mijn lieve Broer! Al watlktt heb mede gedeeld is uit dat zelve boek van dien zelveh' groten fV'ian', 'den ve, woester van het ha/fen-' fenimmig eeuwige verderv , den beroemden" volks verlichter, het orakel van uwen wulpfchen vriend, zijnen, uwen Johan 'Ökpiu.La . ater (e)-- ln (e) Uizigun in de Eeuwigheid II Briev 3 deel bl. 89, 108.  BRIEVEN. 177 Itl ernst! de taal van zulk een Man, die altijd zo bedaard, wel bekookt, hoogstwaarfchijnelijk, bondig en onweerleggelijk redekavelt, verdient alle geloov. — Ah zulk een man zegt: „ God is lievde! de lievde ftraft niet „ eeuwig! wie kan daar een ogenblik aan twij- velen? en is Lavater zulk een bondig en folide wijsgeer; wie kan iets minder dan van den uitmuntenden Eberhard, den voortreffelijken Steinbart, den weereld befaamden Bahrdt en andere Helden wachten? — — Ex ungue LeonemX Tegen mijn gewoonte zou ik in een ernftige zaak te veel aan fpotternïj mij toegeven. Waarlik ik kan mij niet begrijpen; hoe gij, hoe iemand in de wereld, in een zaak van zo veel aanbelang, als die van een eindeloos verlies of winst, het laat aankomen op het crediet van menfchen, wier deugd en eerlijkheid niet te vertrouwen is. Ik las reeds zints lange het Nieuw Testament, maar is 'er ééne waarheid, die daar duidelijk in geleerd wordt, het is die der eeuwige rampzaligheid. — Maar hoe ontduiken deze lieden alle de bewijzen op een vrij eerloozen en ongezouten trant, daar men, bij den meest intereffanten Jood in onzen handel, nau- liks voorbeeld van zal vinden! ' Met den Godsdienst hebt ge, weet ik, niet . . M veel  *7§ JOODSCHE vceJ op, maar evenwel, ge hebt nog wel eenige eerbied , door opvoeding en volksgeest, voor Mofes en de grondwaarheden der Religie uwer Vaderen; maar nu, wat meentge dat van' eenen uit onze Natie te denken zou wezen, die, willende het Veel-Godendom voorfpreken, op de zo bekende uitfpraak van onzen Wetgever, Hoort Ifraël! de heere onze God de Heere is één (f), flegts antwoordde: „ Ik zal niet „ befliffen of 'er niet zelvs rede is, om aan de „ echtheid der aangehaalde plaats te twijvelen. „ Intusfchenzoude ik begerig zijn, een onwrik» baar bewijs van de onmogelijkheid van zulk h eene toevallige vervalfching, te zien. Ten „ minften zou het. niet zonder voorbeeld zijn, „ dat onachtzame of neuswijze affchrijvers „ zouden gemeend hebben, een zeer verdiens„ telijk werk te doen, wanneer zij bij Mo„ fes taal : Jehovah onze God is Jehovah, d. i. de ivaarmaker van zijn belovten, die trouwe houdt „ en het verbond bewaart, welke uitfpraak met „ het vooraf gaande en volgende zeer wei „ ftrookt, -ïhtë éénig op eigen gezag voegden'? Ik vertrouw van uwe eerlijkheid en de weinige achting, die gij nog voor onze H. Boeken hebt, dat ge zulk een onbefchaamden vervalfcher met (ƒ) Deuteron. 6: 4.  BRIEVEN; 179 met verachting befchouwen en voor eerloos verklaren zak: rriaar van dien opleg zijn de Predikers van een algemeene her/telling. De woorden, die ik zo even aanhaalde, met eenige verandering, ten dienste van mijn oogmerk, behelfen al het andwoord, 't geen Eberhard (g) op het zeggen van Jefus: deze zullen gaan in de eeuwige pijne, maar de regtvcerdigen in het eeuwige leven (h) , geevt of geven kan , waar mede hij, van eenen zekeren Christen Oudvader Origenes fprekende, zijn Lezèr zoekt in den waan te brengen, dat deze Kerkleeraar aan de echtheid dezer plaats getwijveld hadt; terwijl een kundig en doorlezen Man onder de Christenen, wien ik 'er eens na vroeg, mij op zijn eer en deugd verzekerde, dat Origenes, de geleerdfte onder alle Kerkvaderen, die met zeer veel arbeid en oordeelkunde den Bijbel met de handfchrivten vergeleek, geen één handfchrivc moet gevonden hebben, waar in deze woorden eene andere lezing hadden, wijl l ij, een groot voorftander van het niet eeuwige der helfche paffen , zeker hier dan zou gebruik van "gemaakt hebben. Is dit dan geen eerloze fchurkerij ? En, tg) N;euwe Apologie voor Socrates bl. 335(A ) Mütth. 25 : 46. , Ma.  jSm JOODSCHE En, wat Lavater belangt, die maakt -allesgoed met zijne favoriet-fcheidtekens!!!!! 1 —. In het uittrekfel van uwen vrolijken vriend is iets uitgelaeten , waaruit men den eerlijken Switfer kan leeren kennen. Hij fchijnt verlegen met Jefus taal omtrend de verdoemden : daar haar worm niet Jlervt en haar vuur niet , wordt uitgebluscht. (i) —- Hoe dit opgelost?. Hoe uit den weg geruimd? een andere lezing ? Neen! dat is al te lomp. — Wat dan, Den Devotaris uitgehangen! Met veel Godsvrucht' en heiligen iever zegt Lavater: „ Ik bidde „ Ged mij te verlichten en mij te leeren, wat „ ik denken moet bij de woorden zijner O„ penbaring: hun worm Jlervt niet en hun vuur „ wordt niet uitgebluscht. — Vervolgens verge-j lijkt hij, zonder iets te beflisfen, dit gezegde met de taal van den Pfalmist: God twist niet 'eeuwiglijk en behoudt dmtoornmede niet altoos (k); met Jefaias woorden in Gods mond gelegd: Ik firajfe niet eeuwiglijk, want de ziele, die ik gemaakt heb, zoude voor mij bejwijken (/) ; zonder zijnen lezer te doen opmerken, dat, daar in Jefus woorden van de onverbeterlijk en zonder berouw in hunne zonde geftorvene helbewoners in de eeuwe der vergelding gefproken wordt, in de twee ge- (O Mare. 9: 44. (k) Pf. 103: 9. CO J*J- 57,; ïö  BRIEVEN. 181 genoemde plaatfen , van Gods handelwijs in deezen tijd met geheele natiën, door tuchtigingen verootmoedigd en tot berouw en boete 'gebragt, melding is. — Wat dunkt u? doet dat niet verbaast veèl af! In opregtheid! als men die lieden wat leert kennen,, 'dan moet men zich fchamen over hunne' onbefchaamdheid. 't Is mij voorleden jaar op mijn Duitfche reis gebeurt, dat ik te'Leipzig uit nieuwsgierigheid een der .Beroemde Hervormers , van dezen tijd onder de Christenen, ging horen. — De Man was bezig met gevoelens voortefhellen , die Paulus in het zelfde hoofddeel , waaruit hij zijn tekst genomen hadt, vrij duidelijk tegenfpreekt , althands meer fchijnt af als goed te keuren. Die woorden van den Apostel over'te flaan ging niet aan, en zou de zwakheid van zijn zaak te veel verraden hebben. Hij geevt ze op, klaagt over derzelver duisterheid', ingewikkelden, afgebroken en vreemden fbijl, en de ongelukkige moeite, die alle uitleggers hier faan vruchteloos befteed hebben. ■ Alles wierdt bij mij aandacht en ik twijvelde geen oogenblik meer, of de Reedenaar zou de knobp zo los maken, dat wij een uitlegging kreegen, die door eenvoudigheid en bondige klaarheid zich bij het eerfte horen aanprees, en aan den M 3 Lee-  i$2 JOODSCHE Leeraar de eere van het &fwt van deze plaats bezorgde. — Dan, alles wordt afgedaan, met dit voldingend Axioma. „ Ünfer Apostel Paulus, meine theurer und „ geliebter Freunde! ifl, wahrhaftig! kein „ Wekweifer oderPhilofophe gewefen, aber „ blos ein gutherziger, frommer mann und „ ein einfaltiger tropfü! (m). Wel nu? valt u bij 't lezen van dit Orakelwoord, ex tripode diftum, niet in, dat wij zamen zo dikwils op 't Latijnfche fchool vertaald hebben uit Pheedrus ? De Bergen baren met gedruisch ! Wat komt 'er voort ? . . . een kleene muis. Lieve God! dacht ik, bij 't horen van dien opgeblafenen Boha-maker; heet dat ook al Religie - zaken behandelen? Mij viel bij 't rontomzien over een zaamgepropte menig• te , die onkundig genoeg was, om den Man met ftil genoegen toe te juichen, de raad in, dien men zegt, dat een der Prmfen van Oranje eens aan zekere Boeren gav: des Sondags namelijk door een Dorp reizende, daar hij den Do- (m) Apostel Paulus, mijne dierbare en Heve vrien¬ den! is waarachtig geen wereld wijze of Philofoöph gewctst, ■ mat ültecn een goedhartig, vroom Man en onüozcie üio*dl!l  BRIEVEN. 185 Domïné met zijn Leeken in de Kaatsbaan zag, en op zijn vraag, wie die man in 't zwart waar, horende : Onze Zielzorger ; zei de Vorst te' regt: Mannen ? is dat uw Zielezorger, dan moogt ge zelv ook wel wat toezien. — Al genoeg hier van! Gij meldt mij in het ftuk, door den Heer v.. T . . . u medegedeeld, de overeenkomst van de tegenwoordige Hervormers van het Christendom met de beftrijders van alle Openbaring en allen Godsdienst, het heir der Deïsten, dat in Engeland onder de banier van Baron Herbert de Cherb tjr ij , en in Vrankrijk onder de Vaandelen van eenen Volt AiRE^en Roüsseau zo veel Oorlogen tegen het Jood - en Christendom, maar met zeer weinig zegepraal, gevoerd heeft; dan ik kende reeds voor eenigen tijd deze vrienden, en al, wat gij mij daar van hebt medegedeeld, kwam mij niet vreemd voor. —« Op mijn reis door Duitschland ontmoete ik eenmaal een Student van Halle, die mij de werken van Semler, Bahrdt, Eberkard en Steinbart, als edele ftukk en, aanprees, en mij verzekerde, dat ik daar uit een regt denkbeeld van den Godsdienst van Jefus Christus en de ware voortreffelijkheid van dezen Leeraar krijgen zou, en de ergernis van het kruis M 4 ge-  ïS4 J O O D S C II E geheel zien weggenomen. Ik kogt op zijnen raad een en ander dier fchrivten en ben dus 'er geen vreemdeling in. :■ Het is zo, als deze lieden gelijk hebben, en waarheid fpreken , dan zal het met den Christen Godsdienst ras gedaan zijn; dan is dit zamenftel een gebouw, dat door zijn eigen zwaarte in duigen ftort. Deze hoogveriichte mannen mogen ons wijs maken , dat Jefus Christus zich nooit voor een meer dan Engelachtig weezen, Gods natuurgenoot heeft uitgegeven, noch iemand zijner zendelingen hem voor meer dan een mensch gehouden hebben: evenwrl men kan niet ontveinfen onze Vaders hebben meermalen de woorden van Jefus in zulk een fterken zin verdaan. — Hun eigen Hiftoriefchrijver Johannes meldt uitdrukkelijk, dat onze Voorouders hem zochten te dooien, om dat hij niet alleen den Sabbath brak, maar ook zeide, dat God zijn eigen Vader was. H. 5: 18. — Dat zij fieenen opnaamen, om op hem, als een Godslasteraar, te weipen, toen hij uitriep: voorwaar voorwaar zeg ik u: eer Abraham was ben ik. H. 8: 58. 59: Dat zij hun woede tegen hem verdedigden, met te zeggen; wij Jlenigen u met over eenig goed werk, maar over Godslasterihge, en dat gij, een menfeke zijnde, u zeiven Gode cvengelrjk maakt. H. 10: 33. — Dat zij hem  BRIEVEN. lts •hem in hunnen raad verpordeeld hebben, als des doods fchuldig, om dat zij zelve zijn Gods- \ lastering gehoord hadden, daar hij op de vraag zijt gij de Christus de Zone Gods? gpandwoord hadt: gij hebt het gezegd, (n) —- Wat men ook hier over fchrijvt en fpreekt, men kan geen bewijs aan voeren, dat Jefus zich over die befchuldiging van Godslastering immer ver. dedigdheeft, door tezegges: ik ben Gods Zoon niet in dien blafphemieken zin, als gij meent. Nimmer heeft hij uitdrukkelijk op zulk een tijd gezegd : ik ben alleen een mensch gelijk ais gij. Integendeel, als hij merkt dat men hem hieldt voor den Zoon van Jofeph , een enkel mensch, dan Hijgt hij met zijne uitdrukkingen al hoger en hoger, en is 'er zo ver van daan van dit tos te geven, dat hij integendeel verzekert, God gezhn te hebben, uit den hemel nedergedaald te zijn, en, als de ergernis ten hoogden toppunt klimt, zeggen duïvt: ergert ulieden dit? wat zal het dan zijn, zo gij den Zoon des menfchen zaagt opvaren, daar hij te voren was? Om nu niet te zeggen, dat hij op dien zeiven tijd de hulde aanneemt van zijn vertrouwelingen: Gij zijt de Christus, de Zoon (n) Dit laaide vinden wij bij Matheus 26: 63. 64. 65. M 5  tgó* JOODS C H E Zoon des levend]gen Gods. Steinbart zelv erkent, dat „ in Johannes gedenkfchriv,, ten van Jefus verfcheiden malen gezegd ,, wordt, dat hij van den hemel is nederge„ daald ; dat hij eerder was dan Abraham; „ dat hij heerlijkheid hadt, eer de wereld „ was, tot welke hij in den hemel weder zou „ heenen gaan ; dat hij van ouds af werkte „ met zijnen Vader. Hij erkent, dat „ Paulus in de brieven aan de Epheferen en Kollosferen Christus voörftelt , als den „ Eerstgeboren onder alle fchepzelen, door welken „ alles gefchapen is (o). Zo men maar iets van dit alles toeliaat, en te gelijk met deze Hoogverlichte Mannen leert, dat Jefus alleen een mensch geweest is uit de menfchen, Jofephs -en Marias zoon, of op zijn best Marias Wonderzoon, dan kan men zeker niet ontgaan de volgende, ongerijmde en den Christen Godsdienst verwoestende, gevolgen. Dan heeft Jefus, dan hebben zijn Apostelen niet genoeg gezorgd, niet zo veel, als hen immer mogelijk was, dat zijne tijd - en land - genooten hem geen meerder eere toebragten , dan hij waarlijk verdiende, en zijne mening- in geenen te (o) Zie Steinbakt JL'ere der gelukzaligheid Afd. 6. g. »i. bladz. 336. 337-  BRIEVEN. 18? te verhevenen zin opvatteden: Hij moest klaarder •■— zijn Apostelen moesten minder ingewikkeld en allegpriesch gcfproken hebben. Danzijnonze Voorvaderen niet te befchuldigen , in geenen deelene befchuldigen, dat zij hem, die- zich zo veel eere aanmatigde, voor etnen hielden, die zich boven zijnen rang verhiev, en op lmnne befchuldigingen niet nader, niet duidelijker door hem onderrigt , waanden , dat hij zich aan blasphemie fchuldig maakte , en voor eenen Gods - lasterair hem houdende, naar hunne vaderlijke wet, Voigensbiilijkheid,zö zij uitzijn confèsfie zien verbeelden, hem ter dood verw ,'Z.n. Trouwens het is een vaste regel in regten, dat in het Cr'men Icefa Majefiatis divince het genoeg is , dat iemand bekent zulke woorden te hebben voortgebragt, als waarin de befchuldiger of aanklager füftineert de misdaad gelegen te zijn , zonder dat hij behoevt te erkennen, dat zulks blasphemie is, liet welk alleen van het oordeel van den Regter afiiangt : maar nu de Confestie van Jefus van Nazareth voor Cajaphasin dien zin opgevat, als 't Sanhedrin, zou, volgens de nieuwe  181 J O O D S C H E we Kerk-Hervormers, blafpherrrie geweest zijn, derhalven, of Jefus hadt op' de vraag, of hij de Zone Gods was, dit indien zin, zo ais zij, die hem onderzochten, het meenden, hebben moeten ontkennen, of zijn gezegden op zulk een wijs uitgelegd, dat zijne Regters in ftaat waren over het niet blasphemieke zijner uitdrukking en voorgevens naar eisch te kunnen oordelen. ■—■ Geen van beiden doende, kon Cajaphas niet anders, als op zijn Confèsfie zulk een vonnis wijzen. Dan , zo het waar is, dat onze Natie, om de verwerping van Jefus Christus, Stad en Land en Vrijheid verloren heeft , dan, zeg ik, is die Jefus, door zijn ingewikkelde , duistere en hoogdravende wijs van voorflel, en weigering, om van j ziehzelv te fpreken, naar waarheid en naar regt , alleen de oorzaak van de zonde onzer Vaderen, van hun verderv, van hunnen ondergang: dan komt zijn bloed niet op ons en onze kinderen, maar al het bloed van Onze Vaderen, door zo veel eeuwen uitgedord, het bloed, de elende, en fmerte van meer dan één millioen, en viermaal honderd en veertig duizend onzer Vaderen bij den Romein- fchen  BRIEVEN. 189. fchen oorlog verflagen en vermoord, op . hem, alleen op hem. Dan is. hij de A-, chan, de Beroerder Ifraëls, en wie zal. hem dan, na dat alles, voor eenen Gezant. der Godheid houden kunnen? Edoch zijn deze wijze mannen wel zulke Chac.hamim, als zij zich en anderen wijs maken? verdienen zij wel zulk een blind geloov en eerbiedig crediet, als men zich verbeeldt? Ge weet ik ben wat vooringenomen tegen elk, die op deze wijs denkt, en heb ik 'er geen reden toe ? Ik zeide zo even, dat men zich over de onbefchaamdheid van deze menfchen fchamen moet, en ik blijv daar bij. ■ Vooral zijn ze alleronbefchaamdstin hunrieaanhalingcn uit de Schrivten der Oudvaderen, en, zo men hier ééne trek van onopregtheid aan kan tonen, dan zeker kan men op deze vrienden in geen zaak, die de hiftoriefche berichten van de leer des Christendoms raakt, vertrouwen. Wiltge 'er bewijzen van? Ziedaar, wat ik zelv gezien heb. Priestleij, weet ge, zoekt, uit de Schrivten der oude zo genaamde Kerkvaderen, te be-, wijzen, dat, bij voorbeeld, de vergoding van Jefus geen leerftuk der oude en eerfte Rechtfmnige Christenen geweest is; een poging, die door hem alleen niet ondernoomen, noch.  ïOö J o o d s c h e noch nieuw is. Reeds voor lang hebben anderen, zo mij verzekerd is, op die zeive wijs hun belefendheid te Werk gefteid', om die ftelling, als een nieuw verdichtfêl van later tij 1, te doen aanzien , om nu van Profesfor Röiil-r, vin wiens in 't Hoogduitsch verta.Ide uittrekzèls uit de Schrijvers der eerfte eeuwen Steinbart (p) melding maakt, en die ik nooit Zelv gezien heb, niet te fpreken.In zu k een ftuk nu vordert men belezendheid alhen niet, neen ook eerlijkheid en nauwkeurige juistheid, maar beide mangelen bij dien g letterden. Iemand der Christenen, met wien ik over dit Boek fprak, en, die het van mij ter leen verzocht, floeg, toen" ik het aan zijn huis bragt, het juist open, daar Priestleij in het tweede hoofdftuk der Hijlorie van de Verbastering zegt, dat.., Clemens Romanus, die ten tijde „ van de Apostelen leevde, als hij in de ver„ hevenfte uitdrukkingen van Christus fpreekt, „ hem alleen den ^Scepter van Gods Majefleit „ noemt, (q) - - Mijn vriend verbleekte van fchrik, ging ftilzwijgend heen, kwam ras uit (p*> Zie Leere der Gelukzaligheid. Afd 6. bl 357. (q) Zints bu fchrijven van dezen briev is het Boek van Pi. stleij vertaald te Dordrecht uitgekomen zie het eerfte deel bl. 31. 32.  BRIEVEN. 191 uit zijn boekvertrek te rug, met den Briev van Clemens den Romein aan de Corinteren opengefiagen in de hand, en las mij deze taal van dien Kerkvader, omtrend jefus van Nazareth, voor: „ Welke het affchijnfel zijner Majefteit zijnde, ,, zo veel groter is dan de Engelen , als hij „ door ervenis een heerlijker naam, dan zij, ,, heefc verkregen. Want dus ftaat 'er ge„ fchreeven: Welke zijne Engelen maakt Geesten, „ en zijne Dienaars een vlamme des vters. Maar „ de Heere fpreekt aldus van zijnen Zoon: Gij „ zijt mijn Zoon ,x heden heb ik .u gegenereerd. „ Eisch van mij en ik zal u geven de heidenen tot „ uw ervdeel en de einde der aaide tot uw bezit* „ ting. Wederom zegt hij tot hem: Zit aan ,, mijne regterhand, tot dat ik uwe vijanden zal „ gezet hebben tot een voetbank uwer voeten. Welk een onvoorzigtigheid! — Wilt ge meer? Ik heb in mijn Bibliotheek ook onder anderen Lactantius. Korts las ik in het werk van Priestleij, dat Lactantius zegt: „ Christus leerde, dat „ 'er éénGodis, en dat hij alleen moet gediend ., worden; en hij noemde zich zelve nooit God, „ om dat hij niet getrouw aan zijnen last zou ge„ weest zijn, indien hij gezonden zijnde, om Go,, den weg te neemen (dat is menigvuldigheid „ van Goden) en écnen God te bewaren, nog „éénen anderen, behalven dien éénen, had in- » ge-  19^ J O O D S C H E „ gevoerd. Om dat hij zich zelve niets heeft toegeëigend , ontvong hij de waardigheid „ van eeuwigen Priefter, de eer van opperften „ Koning, de magt eens Rigters en den naam „ van God. (s) De plaats nu van dien Schrijver, bij hem aangehaald, op flaande, Infcitu-. t'wnim Lib. IV. Cap. 14. Op. Tom. I. p. 3 wat ontdek ik daar? Eene aanmerkelijke uitla* n .<• in de opgegevene aanhaling, daar voor den laatften volzin de woorden zijn voorbij ge^ zien , die door den Rancifchrijver te regt zijn aangevoerd, als een bewijs, dat de mening van Lactantius geweest is, dat Jefus zich nimmer eene Goddelijke natuur, onderfcheiden van die des Vaders', toegeëigend heeft, en daarom zegt: „ Dit waar , geenen éenen God „ verkondigen, noch de belangens van zijnen „ Zender , maar zijn eigene behartigen, en „ zich van dien, wiens heerlijkheid hij moest bekend maken , affcheiden. Lactantius tog fpreekt elders allerfterkst van Jefus Godheid, zelvs in de plaats door Priestleij aangehaald op bladz, 42. daar hij duidelijk onderscheid maakt tusfchen de geboorte des Zoons en de Schepping der Engelen, als hij zegt : ,, Deus igitür machinator, conflltutorque „ mum, antequam praeclarum hoe opus mundi „ ade-. (s) Zie 1. Deel bl. 49.  B R I E V E -N. ' 193 ', adoriretur, .fanctum &f incormptibilem fpiritum genuit, quem Filium nuncupavit. Et quamvis „ aUos pojlea innumerabiles per ipjum, crcaviffet, „ quos angelos dicimus , hunc tarnen folum pri„ mogenitum divini nominis appellatione dignatus „ efi, patria jcilicet virtute & majeflate pollen„ tem. Spreekwijzen, die nader licht ontvangen uit het geen de Kerkvader elders fchrijvt, (Epitome Divin. hfiiiut. Cap. 4.%.. Op. Tom. IL p. 30) dat God , voor de Scheppinge der weereld, NB. de aetemitatis fuac fonte atque divino ac p rer.ni jpiritu füo , uit de bronader zijner 'eeuwigheid en zijnen Godde-iijken en onvergankelijken Geest zich eenen Zoon geteeld heeft. En, zo de Oudvader den Zoon eene mindere bf onderfcheidene Godheid hadde toegekend, ik bidde u, hoe kon hij dan de vraag behandeld hebben; hoe, daar de Christenen voor. geven éénen God te dienen, zij twee noemen kunnen, Gol den Vader, cn God den Zoon? en daarop andwoorden: „ Una utrique mens, unus_ „fpïritus, una fubjïantia; beiden bezitten één „ verftand, één geest, één beftaaniijkheid? (hptut, Lib. FV. Cap. 29. Op. Tom. I p. 351.) Ik heb genoeg'gezegt, omute doen zien, dat . of Priestleij in een zaak van aanbelang cn gewigt flechtsmet een halv oog deze plaats gelezen heeft, of, 40 dit met opzet gefchied is, N hij  194" JOODSCHE hit een der prootlte RoÊkverrnirikprs is de weereld ooit gehad heeft. 't Is alleen intusfchen Priestleij niet, die dezen naam verdient. Onlangs las ik in Eb erhard Nieuwe Apologie voor Socrates en vond daar eene aanhaling uit Ciemens den Oud-vader; waar op ik, mijnen vriend de Schrivten van dien Kerkvader verzocht op te flaan. Hij, op dat oogenblik bezet, zondt mij den volgenden dag een papier van deezen inhoud: PRO M E M O R I A. „ De plaats door Eb er hard in zijn Nieu„ we apologie voor Socrates bladz. 28 r. aange- haald, is niet van Ciemens Romanus, maar van „ eenen anderen Ciemens, den Alexandrijner, „ die een eeuw later gebloeid heeft. Eberhard „ meent, dat deze Ciemens een Voorftander ge„ weest is van zijn gevoelen omtrent de zaligheid ,, der Heidenen , en haalt daar toe aan (Stroma„ turn Ltb. VII) de woorden: ,„ Den Jooden „, heeft hunne wet en den Grieken hunne Phi,„ lofophie, tot op Christus, ter zaligheid ge- ,„ noegzaam» geweest. ■ ■ Vervolgens be- ,„ roept hij zich op (Lib. I.) deze taal des ,„ Ouden Leeraars: ,„ De Philofophie recht,„ vaardigde de Grieken door zjch zeiven. „ Het  BRIEVEN. 195 „ Het is zo, deze Ciemens is niet alleen van „ Photius , in vroeger dagen , van wange„ voelens verdacht, maar zelv van Barbeirac Mor ah de Per es chap. 5. befchuldigd, dat hij „ de zaligheid der heidenen , door middel van „ de wijsbegeerte, voorftond; dan onbevoor„ oordeeld de zaak onderzogt, elk, die maar „ even zijn gezegdens aan de Heidenen, om „,hun af te manen van den afgodsdienst, en „ de affchouwelijke plegtigheden , daar mee „ verbonden, en op te wekken tot geloov in „ Jefus en aanbidding van den éénigen waren „ God in het eerfte ftuk zijner werken, Admo.„ nitio ad Gentes genaamd , inziet , zal zich „ bij geen mogelijkheid verbeelden kunnen , v dat hij, zo ruw en los als Eberhard, de al„ gemeene zaligheid der Heidenen drijven „ zou. Elk, die de aangehaalde plaat- „ fen flegts opflaat en in verband befchouwt,, „ zal al haast nog meer hier in bevestigd wor„ den. Wat de eerfte plaats belangt uit Stro„ matum Lib. VII. Ciemens meldt het oogmerk „ van dat zevende boek dus : ,„ Nu is het ,„ tijd, dat wij den Grieken aantonen, dat hij ,,, alleen waarlijk Vroom en Godsdienstig is, ,„ die begaavd is met de ware kennis; op dat, ,,. wanneer de Philofophen zullen geleerd heb,„ ben, hoedanig een hij is, die zich met regt N 2 t,, een  106 JOODSCHE ,,, een Christen noemt, zij hunne onkunde ver,„ oordelen , als die rukeloos en onrechtmatig ,,, vervolgen, en bevooroordeeld ondeugend en ,„ van God vervreemd noemen de zodanigen, ,„ welke hem kennen, die in waarheid en in den ,„ volften nadruk God is. Ter bereiking van „ dat oogmerk, leert hij van Gods Zoon, ,„ die ,„ geheel wijsheid, geheel licht des Vaders, j'„ geheel oog is, die alles ziet, alles hoort, al, . les weet, en alleen de grote uitvoerder van ,„ den Goddelijken raad is, aan wien de gan,„ fche heirlegers der Engelen en Goden on,„ derworpen zijn. Deze (zegt hij) is de Op* ,„ perleeraar , die door zijnen verborgen raad wel onderwijst den bezitter van de ware ,„ kennis; door de belovten, de gronden ee,., ner goede hope, den gelovigen; en door zijne berispende tucht met eenen gevoeli,„ gen nadruk den geenen, die verhard van har,„ te is, van daar is zijn voorzienigheid of in j-, 't geheim en bijfonder , of opentlijk en ,„ alöm werkende. Op deze wijs over- ,„ reedt hij, die aller Grieken en Barbaren ,„ Heer is , elk een , die wil , want hij ,„ dwingt niemand , om de zaligheid van hen ,,, aan te nemen. — Deze is het, die den ,„ Grieken Wijsheid fchenkt door de lagere ,„ Engelen, maar desHeeren erfdeel is de heer- „ lijk-  BRIEVEN. 197 ,„ lijkheid der gelovenden. — Na een ieders ,„ vatbaarheid heeft hij dan zijne weldadigheid ,„ verdeeld, en den Grieken, en den Barba,,, ren, enden, te voren gekenden en opzijn eigen tijd geroepenen, geloovigen en uit- ,„ verkorenen. Deze denkbeelden voorc ,, zettende en verderontwikk'dende, zegt hij in '„ dat verband van zaken , pag. 705. ed. Culon. „ 1ÓS8: ,„ Dus heeft de Heere vroegere en ,„ latere wetten gegeven, alle uit ééne bron ,„ afgeleid, noch hen die voor de Wet (de „, plegtige wetgeving op Sinaï namelijk) leev„, den, als wettelozen, verachtende, noch hen, ,„ die de Philofophie der Barbaren (d i. der Hebreëren, of liever onzer onbefchaavde „ voor-ouderen, ,in de eerfte wereld, voor „ het invoeren van afgoderij cn konftige wijs „ begeerte , volgens "t geen men ondek„ ken kan uit vergelijking met zijn gezegdens „ Stromatum Lib. 1. p. 302.) hoorden noch „, verftonden, als temmelozenlatende ongebrei,„ deld voortfnellen. Want, daar hij den eenen „, wetten, den anderen de philofophie gegeven „, heefc, heeft hij langs dezen weg het ongeloov ,„ onder menfchen bedwongen, en gebreideld, ,„ tot op den tijd van zijne komst, wanneer een ie„, gelijk die niet geloovt, onverandwoordelijk en, ,„ niette verontfchuldigen is. Hij tog heeft het N 3 „, mensch-  198 JOODSCHE „, menschdom , Grieken en Barbaren, langs ,„ eenen onderfcheiden weg, tot die volmaakt,„ heid willen brengen , die alleen door het ,„ gelove verkregen wordt. Zie daar al wat „ ik heb 'kunnen vinden * dat het naaste „ komt bij de eerst aangehaalde plaats van „ Eberhard. Belangende de twede aanhaling, 't zal £ Hechts nodig wezen, de woorden van Cle„ mens in hun verband u op te geven, en gij zult u over de verdraajingen verbafen; dus „ luiden zij: ,„ Gelijk als wanneer veele men,„ fchen, een-'fchip voorttrekkende, niet kun,„ nen veele oorzaken geheten worden, maar ,„ ééne oorzaak uit veelen zaamgefteld; elk op zich zelve is toch geen oorzaak, dat het fchip voortgaat, maar in vereeniging met an,„ deren; even zo brengt de Philofophie het hare ,„ toe, om de waarheid te bevatten, wijl zij een nafporing der waarheid is: niet, dat zij ,„ alleen een oorzaak dier bevatting, maar ,, met anderen vereenigd een zamen werken,„ de, ofmisfchien ook een zamen veroorza,,, kende oorzaak is. Even als, daar zalig zijn ééne zaak is, de deugden, die het veroor,„ zaken, veelen zijn, en gelijk de zon, het ,;, vuur, de badftoov, en het gewaad iemand verwarmen kan; even zo, daar de waarheid ,„ één is  BRIEVEN. tf£ ,„ één is, zijn 'er veele dingen , dienstig tot,„ derzelver nafporing, hoewel de ondekking „, van de waarheid alleen is door den Zoon. „, En als wij regt denken, 'er is maar ééne ,„ deugd, maar naar de omfbandigheden ,. ,„ waar in die beoeffend wordt, heet die ma-» „, tigheid, grootmoedigheid, geregtigheid. Op ,„ dezelve wijs, de waarheid is één, in de Meet,„ kunde, een Meetkundige waarheid, in'de ,„ Mufiek, een Muficale waarheid, in de be,„ fchaavde Philofophie, een Griekfche waar* ,„ heid, maar de voorname hoofdwaarheid, „, die wij van den Zbne Gods geleerd hebben, ,„ kan met geen menfchelijk vernuft worden ,„ achterhaald, of als met handen gegrepen. —< ,'„ Om hunnent wille ihtusfchen-, die lust heb,„ ben tot vitterijen , moeten wij hier wel on,„ derfcheiden , daar wij de Philofophie de ij5 medehelpende, en medewerkende oorzaak j„ noemen van het regt begrip, bij het onder,„ derzoek der waarheid, en dus naukeurig „, bepalen, dat zij die onderwijzing is, die bij den waarheidkenner voor af gaat; haar ,„ niet vöor de eenige en hoofd-oorzaak hou- dende van waarheid - kennis, maar llegts j„ eene medehelpende, noch eene de waar,„ heid geheel bevattende en begrijpende , j„ maar alleen - medewerkende oorzaak, noch N4 ,„ook  too JOODSCHE „, ook in dien zin 'er van fprekende, ais of 'er ,„ geene waarheid zonder Philofophie waar. in Want wij alle bijkans hebbenzonder kennis aan ,„ al den omflag der wetenfchappen, of Griek„, fche Philofophie, zommigen zelvs zonder ee-_ , , nige kundigheden , alleen bewogen door die ,., Goddelijke en ongeoeffende Philofophie, (die ,„ in onzer aller harten is) de Goddelijke leere ,,> aangenomen , alleen onderwezen door die ,„ wijsheid, die van zich zelv beftaat en door zich zeiven werkt. Die nu iets doet met ,„ een ander, wijl hij zeer onvermogend is, ,„ om door zich zelv het uit te voeren, heet ,„ men billijk een medewerkende en medehel- ,„ pende oorzaak. Alhoewel ook de ,„ Philofophie op zich zelv fomwijj de Grieken ,„ regtveerdigde, maar hen evenwel niet ,., bragt tot die volkomene en algemeene ge,„ regtigheid, waar toe zij bevonden wordt, ,., eene medewerkfter en-medehulp te wezen ,„ in dien zeiven zin, als de eerfte en tweede .„ tree van een trap voor hem, die een bo,„ ven-kamer beklimmen wil, of de Gramma„, tica voor een , die een Philofooph wil wor,„ den. (zie Stromatwn Lib. i. p. 318. gj^ ed. Colon.j. „Voorzeker dit gelijkt niet na den zin, „ welken Eberhard aan Ciemens op wil dringen. „Inmiddels, zo men .hier en daar 4iets in -; 't i . \, Clel  BRIEVEN. toi „ Ciemens ondekte , 't geen daar naar ge„ lijkt, moet men altijd bij 't lezen van dien „ Oud-vader twee dingen in 't oog houden, „ vooreerst, dat Ciemens in zijne Stromata „ ten oogmerk heeft, de waarheid, die van „ alle eeuwen onder de Philofophiefche bij„ voegfels vermengd, en daar door bedekt en „ verborgen was, in 't licht te ftellen, en dus „ de verwaande fnorkerijèh van den Gnos„ tiek, als of hij alleen de wijsheid bezit, te„ gen te gaan , uit dien hoofde de Philofo„ phie wel eens bij uitftek hoog verheffende. Ten „ anderen, dat hij, van begrip, datdiet Euan„ gelie ook den verdoemden in de Hel gepre„ dikt is , en door veelen tot zaligheid in den „ gelove aangenomen , in dien zin dikwils „ van de zaligheid der Heidenen zeer gunftig ,, fpreekt, maar dit is beide nog heel wat an„ ders als het ftelfel van Eberhard. Zie daar een Eberhardiaanfche leugen. —Nog één ftaahje, om u niet fchuldig te blijven; de derde Jlreng maakt tog de kabel, naar uw zeggen Cu). Onlangs, gedurende mijn verbüjv te Rotterdam, kwam ik bij een Boekver koper , om te vragen na een boek , dat ik wist (u) Zie loven M. i0<5. N 5  *os JOODSCHE wist, dat gefchreeven was, ter verdediging van Jefus Godheid en de leere der Drieëen•beid, met name G. Bull Defenfio fidei Niceence; wijl ik daar uit wilde nagaan, of al, wat Priestleij fchrijft , wel voor goede "munt gangbaar is. Naulijks* ontvalt mij de vraag aan den Boekverkoper, of dit boek bij hem te krijgen, of door hem te bezorgen was, die mij beloovde het te zullen, daar hij het zelv niet had, bij zijne confraters onderzoeken bf ziet! wat gebeurt 'er? — een man mij onbekend, die mét mij in het voorhuis was , en en dien ik flegts met een oogwenk gezien had, 'komt na mij toe, en zegt: ,, Mijn Heer! dat „ boek is moejelijk te krijgen, en komt niet „'als op een verkoping zomwijl voor. — Mijn fpijt daar over te kennen gevende, begon hij te'glirnlacchen, en verzekerde mij, dat ik 'er niets bij verliezen zou, als een hoop leugens 'en zotgeklap. —— Dit gav aanleiding tot een gefprek , waar in hij niet merkte , dat ik een Jood was, en evenwel mijn ccnfcientie onbeTinet bleev, van den Christen vertoond te hebben. Ten laatften zegt hij r „ Och Mijn „ Heer! geen één verftandig man, geloovt -,, een Drieéénheid: Calvijn, die Servetus als een Godslasteraar verbranden liet, geloov,. de zelv die niet, maar fcheldt en raast 'er „ tegen.  BRIEVEN/ ac§ „ tegen. Met een trok hij een Memorie-boekje uit de zak, las mij Calvijns woorden voor, en gav mij op mijn verzsek, wijl zij mij te aanmerkelijk voorkwamen, om te vergeten, en ik Calvijn, als den groten voorftander der leerftukken van de Publieke Kerk, bij name kende, permisfie, die fchielijk af te fchrijven. Den volgenden dag weder bij dien Boekhandelaar komende , om befcheid van het voornoemde boek, 't geen hij vergeefsch elders gezocht had, vroeg ik hem, of hij het boek van Calvijn had, daar gisteren ons iets uit was voorgelezen. Hij toonde mij daar op negen deelen in folio van alle de werken van Calvijn, 't geen mij zeggen deed: „ Hoe zal ik in zulk een aantal „ deelen die plaats vinden ? Een Heer die naast mij voor den toonbank ftond, vroeg mij daarop: „ Zoektge na iets in Calvijn ? Ik liet hem die aantekening lezen ; hij boodt zich aan, om Caivinus, wijl hij nu geen tijd had, voor mij natezien, en verzocht tegen den anderen dag mij aan zijn huis. Om onbekend te blijven-, 'veroncfchuldigdeikmij,en ftierdehet daar heen, dat hij mij beloovde binnen drie of vier dagen te zullen zijne aantekeningen bezorgen aan het huis, daar wij waren, van waar ik die dan zou komen afhalen. Hier nevens gaatzijn briev. (v) „ Wttt- O) Gemaks halve voor den Lezer hier in gevoegd.  *r, en gav den moed op, toen „ ik die woorden ten deele aantrof in een daar ,, op volgend ftuk, namelijk: Epiftolajoannis Cal4, vim, quafidem Admonitionis ab eo nuper editcs 4, apud Polonos confirmat, l. I. p. 591. In „ die en de voorafgaande verhandeling waar„ fchouwt hij de rechtfinnige Broederen inPo„ len tegen de dwalingen van eenen Francifcus ,, Stancarus, die, leerende, dat -Jefus alleen, „ als mensch, de Middelaar is , en bij de gantfche ,, Drie éénheid voor ons intreedt, bij zommige Pool- fche Leeraren te onregt beantwoord wierdt, ,, door te ftellen, dat alleen de Vader waar en „ eigentlijk God is; dus Calvinus en de misvat» tmg van Stancarus en die van zijne tegen„ ftanders wederlegt, en met deze vermaning na het einde fpoedt. ,.. Quidquid Mat er ent virulentie lingux , in ,., hacfide acquitfcere femper tuturn erit: Sicup . ,,. utile quoqu, fpinofis multis quceflionlbus anfam f)) prceci-  BRIEVEN; iö$ ,„ preecidere, fimulque fuperfcdtre a formulïs h„. quendivel mmium afperis, vel a fcripturte ufu remotis. Frecatio vulgo trita ejl, San„, cla Ttinitas , unus Deus ! mi f er ere nojlri! ,„ mihi non placet, ac omnino barbariem fapit. ,,, Kolim igitur vos de rebus fupervacuis litigare, ,„ modo illibatuin maneat, quod d'ix'i, de tribus ,„ in una cjjentia perfonis. WijJ ik niet weet, „ of gij het Latijn verftaat, zal ik dit hier „ vertaald laten volgen. ,„ Wat ook de vergivtige tongen der ,., dwaalleeraren hier tegeninbrengen, 't zal ,„ altijd veilig zijn in dat geloov ( der Drieéen,„ heid namelijk) te berusten: Gelijk hetook ,„ nuttigst is, alle netelachtige ver,'chiivra,„ gen voor te komen, en zich van fpreek,, manieren te onthouden , die of te 'hard, ,„ of indeftijl des Bijbels niet gegrond zijn, ,„ Het gewoon gebed, Heilige Drieéénheid! ,„ Eenige God! Ontferm u onzer! behaagt mij ;„ niet, en is zeker van een uitheemfchen ,„ fmaak. Ik wil des niet, dat gij over over,„ tollige en min noodwendige zaken, twis,„ ten zoudt, zo maar, 't geen ik gezegd heb , van Drie Perzoontn in één God, onj„ gekrenkt blijve. „ Zie daar (dit betuig ik, onder de fterkfle j, verzekering van mijn candeur en goede trou- ss we,)  206* JOODS C HE .„ we,) al, wat ik of in deAdmonitio of inde Epi„ jlola heb kunnen vinden, 't geen eenigfints „ overeenkomt met, of gelijkt na de aan u me„ degedeelde uittrekzels. Een enkele vergelijking ondekke de grouwelijke interpolatie. „ Woorden van Calvinusover de Drieéénheid. „ Volgens de opgave „ Volgens de woorden in het uittrekfel. van den Hervormer ,„ Het gebed, 6 Heilige ,„ Gezegende en Heer- „ Het gebed, Heilige ,„ lijke Uriéénheid! be- „ Drieéénheid! Eenige ,„ haagt mij niet; 't is „ God! ontferm u on- „, van een uitheemfchen ,, zer! behaagt mij niet, ,„ fmaak. Het woord ,, en is zeker van eenen 3„ Drieéénheid is bar- ,, uitheemfchen fmaak. Ik baars, laf, godloos , „ wil des niet, dat gij eene menfchelijke uit- „ over overtollige en min 3» vinding, op geene ge- „ noodwendige zaaken „, getuigenisfen van Gods „ twisten zoudt, zo maar, ,„ woord gegrond , D e ,, 't geen ik gezegd heb „, Paap s ch'e G od, „ van Drie Perzonen 3„ den Profeeten en A- „ in ééN God , onge- ,„ pastelen onbekend. „ krenkt blijve. „ Ik kan mij intusfchen niet begrijpen, hoe „ iemand zo dol en kwaadaartig wezen kan, om „ zulke uitdrukkingen op reekening van Cal„ vijn te ftellen; die mogelijk alleen berispe- „ lijk  BRIEVEN. io| „ lijk is, dat hij met te veel drivtde leere van „ Jefus Godheiden de Drieéénheid heeft voor„ geftaan , en Miehaël Servetus daar aan „ opgeofferd. En nu zet men op zijn re„ kening woorden , die eigentlijk de taal „ behelfen van Servetus , door de dienaren „ der Geneevfche Kerke uit zijne werken ge„ trokken. In een ftuk te vinden in Calvi„ ni op er. T. VIII. p. 523., dat ten opfchrivt „ heeft, Sententies vel Propofitiones, excerpta ex Li„ bris Michaelis Serveti , wordt hem „ verweten , dat hij gefchreven heeft , dat. ,„ alle, die een Drieéénheid ftellen in't Godde-; ,„ lijk wezen, drie - Goden - drijvers zijn enGod,„ verlochenaars; datzij ingebeelde Goden heb-, ,„ ben, gochelarijën der duivelen, drie herfen,„ fchimmen. Lib. I. de Trin p. 30,31. - dat „, die A drie onlighamelijke dingen , van elkander ,„ onderfcheiden, in de éénheid Gods niet be,„ ftaan kunnen en een verdichte drieheid zijn. „ Lib. I. de Trin. p. 29. .Elders vind, „ ik van hem deze benamingen der Drie Per„ fonen: het wangedrocht van drie dingen, het „ driehoofdig monjler, de drie dubbele begochelingx „ de drie '•herfenfehimmen, de onfigtbare herfen-, „ fchimmen, 't bedrog des duivels, de begochelin„ gen der Helle, het onmogelijk wangedrogt. (vfr „ Annotationts de Mishaëlt Servcto in BibL Brem. » CL  4o8 JOODSCHE f, Cl. i. fafc. 5. p. 606.) Ik twijvel niet, of „ gij zult mij toeftemmen, dat de uitdrukkin„ gen van laf, godloos enz. in Calvinus mond „ gelegd, eer uit den mond en pen van Servetus „ zijnen tegenftander, te wachten zijn. Wat „ nu belangt de benaming van den Driéénigen „ God den Paapfchen God, men kan die nergens ,, bij Calvijn, maar wel weder bij Servetus vin„ den. Ik lees in zijn boek, Christidnifmi RefJ jlitutio : ,„ Quisquis vere credit, Papara effe ,„ antichrtstum, vere quoque credet, Papifucam ,„ trinitatem, pmdobaptifmum, et alia Papatus Sa,„ cramenta effe doBrinas Dcemonum. O Chrijle j» Jtfu'- fili Dei! Liberator ClementiJJhne! qui ,„ teties populum ab angujliis liberafli, libera nos ,„ miferos ab hac Babijlenica Jlntichrifli captivi„, tate, abhijpocrijï ejus, tijrannide et idololatria. ,„ Amen! „, Elk die in waarheid geloovt, dat „, de Paus de Antichrist is, zal ook opregt geloven, dat de Papiftiefche Drieéénheid, de ,„ Kinderdoop en andere Sacramenten Jerin,„ gen der Duivelen zijn. O Christus Jefus! „, Zone Gods ! Barmiiertige Verlosfer, die ,„ zo menigmaal uw volk uit allerlei benauwd,„ heden hebt willen redden! Verlos ons elen,„ digen van deze Babijloniefche gevangenis ,„ des Antichrist, van zijne veinferijè'n, dwin,„ gekndij , enafgodsdienst ! Amen. (y. H.  B R I E V Ë N. sor> ab Alwoerden Hijioriam Mich. Ser„ v e t i. Prafide] o h. Laue. Moshemio „ defenfam. Helmftadii 1727.' p. 2%o.) ,, Hoe de man, die u die uktrekzel heeft „ medegedeeld, 'er aan komt, is een raadfel: „ best die lastering te plaatfen op den zeiven „ lijst , daar die van Calvinus bedriegelijk „ gochelfpel in het in fchijn opwekken van een geftorvenen , en zijn voorzitten in de „ Geneevfche Richtbank ftaan. ' „ Verwonder uevenwel niet, dat ik u zegge,. „ dat diezelv.de IfkCd , als dacht Calvijn, min „ gunftig over de Drieéénheid, hem vroeger „ al is aangevreeven , maar nimmer op zulk 3, een fnooden-trant, zover ik. weet. Anders ,; hebben verfcheidene Roomfche Schrijvers, „ hem voor een Vijand der Drieéénheid ver-. ,, klaart, als Hagüs, die 'zegt dat hij Gods- lasterlijk tegen de Drieéénheid is, Gautier,. ,., die hem als een verwerper dezer leere „ brandmerkt , en Sanclefius , die ont„ kent, dat immer eenig perfoon der'God„ heid van Calvijn wordt aangeroepen , „ alleen hunne befchuldigingen grondende ,, ,., op de in den Briev aan dc Pooljcbe Broeders, op^. „ gegeevene woorden , maar door hun naar „ waarheid, en das veel eerlijker als op uw „ papier (dat hier nevens te rug gaat) aange-O h*ajd.  ïio JOODSCHE „ haald. Tegen dezen heeft Chamiekus Panfirat. Cathol. Tom. 2. Lib. i. c. 2. §. 22 •) 23- P- 5- hem bi]Jijk verdedigd en aange„ toond , dat dit gebed hem niet fmaakte , » wy' 55, het kon misduid worden, als of het ,„ hen begunftigde , die aan de Drieéénheid, ,„ als iets onderfcheiden van de drie perzonen, ,„ denkende, niet de drie perzonen , maar de ,„ Drieéénheid God noemden; tevens wijl deftel,„ ling, de Drieéénheid is één God, als men aan de „, woorden hangen blijvt, geenzin levert, om dat ,„ Drieéénheid niet betekent Gods Wezen, maar „, het getal der Perzonen in God. Ten blijk, dar. „ deKerk-hervormer, tegen de benaming Drie„ éénheid zo min als de zaak zelv was, haalt Chamie-„ rus billijk aan 's Mans woorden, Operum T. „ IX. p. 181. daar hij zich voor het gebruik „ van de woorden Drieéénheid en Perzoon ver„ klaart. „ Gij zult, vertrouw ik, voldaan zijn. Ik „ eindig met Chamierus woorden omtrend een „ van Calvijns befchuldigers, thands op uwen „ misleider toegepast. ,„ Ik weet nauwlijks „, een naam voor hem te vinden , daar hij bui„, ten twijvef alie fchaamte heeft afgelegd. „, Voorwaar ik geloov dat zulk een mensch ,„ niets menfchelijks over heeft als den naam ,„ alleen; van waar anders zulke afgrijfelijke 55> leu-  BRIEVEN. au ,„ leugens ? Welk een grote, welk een ,,, hemeltergende boosheid, den braven man ,„ gevoelens aan te vrijven, die hij met zijn ,„ hart vervloekte en in anderen zelv niet dra,„ gen kon. . . Ik ben Uw Heilw. Dien. B. E f>) Och! Mijn Lieve Vriend! ontfluit eindelijk uw oogen voor zo veel onzinnig bedrog en beken met mij, dat waarlijk het met den Christen Godsdienst, al woelen deze mannen, die zich de eer aanmatigen van de Hervormers van het Christendom te zijn, nog zo zeer, op ver na zo niet is gefchapen, als gij u wijs maakt, en het nog wel degelijk voor een verflandig man der moeite waardig is, te onderzoeken, of ook niet wel de leer van Jefus van Nazareth de alleen zaligmakende genade behelst, en aller hulde en geloove waardig is. -— Uw lange briev heeft niets uitgewerkt ter mijner gerustftelling of vervrolijking; veeleer mij bitter (w) Vergelijk hier meede de Foorrede voor den briev van E v a N s o N aan den Lord BiJJchtp van Lichtfield en Coventrij bl. XXV, een ftuk negen maanden na de dagtekening van dezen briev uitgekomen. i O 2  412 JOODSCHE ter bedroevt, dat 'er menfchen zijn, die in een zaak van een hoogstaangeleegen belang en eeuwig uitzicht zo los verkeren , en zich zo ligt de oogen laten verblinden, en dat mijn Boezem vriend onder het getal dier ongelukkigenis. Ter goeder trouw , befeft ge wel wat 'er gewaagd wordt aan de zijde van die, onder den naam van Christen, bemaskerde vijanden van Jefus heerlijkheid en leere? befeft ge wel, wat 'er gewaagt wordt, zo zij met hunne iedele en losopgeflagene ftelfels eens bedrogen uitkomen in den dag der eeuwigheid ? Gij ftaat mij toe, vertrouw ik, 't is mogelijk dat deze lieden dwalen; zij, die nauwlijks aan de Profeten den geest der onfeilbare leiding willen laten behouden , die hun dien ftout weigeren toe te ftaan, zullen zeker dien zich zelv niet durven trotsch en iedel toekennen; maar kunnen zij dwalen, hunne ftelfels hebben ook geen mathematifche zekerheid, want, 't geen de een toeftemt, ontkenteen ander, en, 't geen deeze bouwt ,■ breekt een ander af; waarheid nu is één, altijd en overal : is hun flelfel dan noch onfeilbaar, noch wiskundig bewezen, dan kon het valsch zijn , maar zo het eens valsch uitkomt in de eeuwigheid, wat dan? — Nooit zal ik vergeten een gefprek , dat de diepfte indrukken in mijn hart heeft nagelaten, en 't geen  B R I E V E N. i i j geen ik op mijn laatfte terug reis uit DuitschIand hielt in een der Steden, digt aan; de grenfen van ons Vaderland, met Jufvrouw de P.... Gij kent deeze ( zo durv ik van i haar bij u wel fpreken , die van geen Ketterdoemen houdt,) gij kent deeze edele Jufvrouw, die, uit overreding van haar [gemoed, alle de fchatten van haar huis verlaten en alle de heerlijkheid van haar gefiacht veracht heeft, om Jefus van Nazareth te kunnen belijden als 'haarer Vaderen hoöp, en nu in een zeer lagen ftant, en armoe, maar vergenoegd in God , in een kleine ftad, die ik, ombaar voor nieuwe na•fporïhgen te dekken, aan niemand noemen zal, •haar dagen flijt. Zie daar een klein'gedeelte van ons gefprek, uit mijn journaal afgefchreefven. ■ ■ ■ • ' Qs -Toen gij uit uw vaderlijk huis aan 't zwerven •' raakte fvroegik^) hebtge- tóen geene moeite ' gehad, om onder de onderfcheidene Ge- nootfchappen der Christenen eené keuze te maken? Niets was mij moeijelijker , en heeft mij in . meer gevaar gebragt, om een keuze te doen, die mij naderhand berouwen en ilegts in naam een Christen, maar in der -daad een Heiden of mensch, van allen Godsdienst verftoken, zou , gemaakt hebben. O 3 Hebtge  Ji4 JO ODSCHE Hebtge dan ook in uw omzwerven kennis gekregen aan de zogenaamde Nieuwe .Hervormers in Duitschland ? Zou ik niet? — Ik heb een uitvoerig gefprek van eenige uuren gehad met Steinbart te Frankfort aan den Oder ; met Semler te Halle heb ik eenige dagen geconverfeert, en - zeiv een reis gedaan, om het Philantropinum te Heidesheim bi] Worms van den Heer Sur perintendent Bahrdt in eigen perzoon te zien en den Philantropijnfchert zondag bij te wonen en mee te vieren, maar daar gingen mijne oogen, die reeds begonden het bedrog te merken, geheel open. Ik kan u niet anders zeggen, als, toen ik met het geheele Philantropinum, verzeldvan alle desfelvs Leeraaren en alle de bewoners van het flot, in gezelfchap van een menigte vreemdelingen, van de omliggende plaatfen zaamgevloeid, van ftap tot ftap den berg aan de oostzijde van het flot beklom, en de Tempels der Helden, der Wijsheid en der Deugd bezogt, en eindelijk in den Tempel van Jefus Christus aankwam, (#•) ging (x) Die dit Philantropinum nader wil leren kennen, leze : Plan van Philantropijnfche opvoeding, of volledig bericht van het eerfte Phifantropinum te Marschlins, mitsgaders een tweevoudig aanhangfel betreffende het Philantropinum te Heidesheim bij Werms, t« Leeuwaarden 1777.  B R I E V E N. 2rs ging het mij, even als een reiziger, die, in den vroegen morgen een heuveltop beklimmende, hoe hoger hij klimt, dies te klaarder het licht der rijzende Ooster-Zon zich toe ziet ftralen. -Hoe meer ik zag en hoorde, hoe meer het licht der waarheid in mijn ziel opging. Ik merkte duidelijk; men hieldt Jefus hiervoor een der grootfte Helden, eender uitmuntendfte Wijzen, een der voornaamfte Deugdzaamen, maar, daar men zijne Godheid verfweeg , zijn zoendood ontkende, donderde in mijn beroerd gemoed, de vraag: „ Als „ deze menfchen voor den rigter- itoel van „ Jefus eens bedrogen uitkomen; Mijn God! „ wat dan'? En denkt gij 'er nog zo over? Zou ik niet ? Ik heb duidelijk uit gefprekken met deze Hervormers gehouden, kunnen merken , dat zij niet durven de gevoelens, die Jefus voor God en Zone Gods erkennen, en hem Goddelijke eer toebrengen, voor afgoderij van dien aart uitkrijten, dat zij in de oogen Gods onvergevelijk wezen zou, en dus, niet durven ftellen, dat hij, die in deze, naar hunne mening, dwalende begrippen ftaat, even hierdoor van de gemeenfehap Gods en zijne eindeloos zalige nabijheid zou verftoken wezen, integendeel op mijn vraag, O 4 meer»  s i p- J O O D S C H E •meermalen gedaan, als zij mij fterk drongen, om hunne denkbeelden aan en over te nemen: of ik door Jefus, als mijn Heer en God , te aanbidden, de Godheid zo zeer zou beledigen, dat ik even daar door mij. aan den ■, vloek en de rampzaligheid zou onderwerpen ? . gav niemand mij een ftellig, en meer dan. één • een v;ij gematigd en zeer gunftig andwoord, (y) 3 i Maar Jl\^vtnl Pede" dUS ^% ZaI ^oSgzi3m dijken van L rl . 1' ^'n5,1"'1 Opdragt van de verbastering vanJ^Chr^endom I Deei aan Th. Lt.n.bseij bladz. IX. „ Wy moeten d.kwils bedenken, dat veeleonzer tegenftrt J vers, waarrchunelijk menfchen zijn, die even zeer om d»n „ voorfpoed van het Euangel/e wenfehen,. ais wij zelve „ doen, en wezendlijk. meenen, dat zij Gode een diens* „ doen met ons tegen te gaan. Vooroordeel zelv en dwee- ''TiY^' Tuf1* ee" b£§fnfeI fr-uitende, eerbied-" „ waard.g, en hebben regt tot de grootfte openhartigheid. » tfr *}l z° gunftig «Is mogelijk is van alle menfchen oenken enz. Nog duidelijker fpreekt Evanson lr,Tnr? Lorcl ,Bisfeh°P "*« mm én Coventrij over de AnUchtijufche grondbegmfelen in de meejie Kerkelijke genootfehabpen blz. ,as. I2Ö. „ Lai5g a het in de Godgdeert,e n4tgn „ v-en gebrutk geweest, om hot oordeel van den laatften d.„ te voorkomen , en, volgens den egten iiefdeloozen en „ naauwgezetten geest van 't Antichristendom, allen van „ or.s in gevoelen verfchillen, tot de Eeuwige ftraffen in „ de toekomende wereld te verdoemen, verklarende'dat „ sy met kunnen behouden worden, en zonder twiivel 'alle „ .Eeuwig omkoomen; dat derhalven, daar ik trachie te bewij" , d„at dö Leerfteliinëen, onder ons door de Wet bepaald " ^Ving zijn, en dat de Orthodoxe wijze, om God te „.dienen, Afgodisfhh, zo kan het zijn, dat men veroti- . »> der-  B R I • E V E- N, -Maar wat doet dit hier ter zake ? > Hier uit is mij duidelijk gebleken-, dat deze ,, lïe- derftelt, dat ik de onderfcfeeidene Leden onzer wetgevende '„ magt, en ieder bijfonder bél'eider van het algémein geloov, ,;. a«n deze verfchrikkeljke zonden fchuldig reken, en dat ik „ niet duifier aanduide , dn zij op den Oordeelsdag ahGods,, lasteraars en Afgodendienaars ter eeuwiger ftraffen zullen „ overgegeven worden: dan fchoon het onmogelijk is, dat ,, der menfchen begrippen, den aart dtsr zaaken veranderen „ zouden , of de menigvuldige verderfelijke uitwerkzelen, ,", die een valfcbe Godsdienst, ensbijgetoovige kennisJder Godheid , altijd op de gemoederen der menfchen , en het ,, zedelijk gedrag van 't volk in 't gemeen hebben > ben ik „ evenwel te zeer overtuigd, dat 'er noodzakelijk senkwdad oogmerk zijn moet, om een misdaad uit te' riiaaken; het is „ mij door ondervinding al te wel bekend, dat ovejal, „ waar de isllergodlóofte afgoderij zelv eenmaal is aangenoo- men , en door gewoonten gemeenzaam geworden , zij ,, door deugdzaame lieden, met de züiverfte Godvrugt en ,, het beste voorneemen des werelds geoeffend wordt. „ De Godsdienst van Jefus Kriflus leert mij, dat die „ zelve God, die de afgoderij in de tijden der Heidenfche „ onkunde verdraagen heeft, ook die zelve genadige toegee„ velijkheid zal hebben, voorden invloed dier ongelukkige „■verblinding, die hij zoo klaarlijk door zijn Propheten „ voorzegd heeft, en waardoor hij hét oirbaar geagt heeft „ te verdraagen, (buiten twijffel, om wijze en goede re„ denen) dat zijnfchepfelen zoo lang zouden mifleid wór.* „ den. En mijn hoop is, dat il; de gelukzaligheid van een. toekomenden ftet zalmogen genieten, met Uw Lordfehap., „ en met ieder deugdzaam en beminnelijk mensch, niet at„ leen van ïllerlei GodsdienfUge Gezindheden, rnasr ooit met hun, die 'er tot geen altoos bebooren: want ik kan „ mij niet wederhouden te belluiten , dat de weldadige „ Vader en genadige Rigter aller menfchen, ten minffcen „ zoo toegevend zal zijn aan de Deïsten, die, een vrij en „ zuiV O S  •*r-S J O O D S C H E lieden , verre af van de vergoding van Jefus : Chriftus voor een zeer affchuuwelijke mis■ daad en dwaling te houden, die de eeuwige zaligheid benadelen zou, integendeel ook zelv aan hen , die dus gunflig over Marias zoon denken , de vriendfchap Gods niet ontzeggen durven , en dus , dat, volgens de {tellingen zelv van deze lieden, het veiliger moet zijn, Jefus, als waarachtig God, te aanbidden, dan zijne Godheid te verlochenen. Ja maar afgoderij! welk een afgrijfelijk , welk een voor een geborene dochter van Abraham ondragelijk denkbeeld! Het zij zo! Edoch verbeel u eenmaal eenen aanbidder van Jefus, als den Waarack'igen God, God „ zuiver gebruik maaiende van de redelijke begaafdheden, „ met dewelke hij hun heeft befchonken . toeftemming wei„ geren alleen daar, waar hun gemoed onovertuigt is, en „ de waarheid der Godlijke openbaring verwerpen , die „ haar alleen met dwaaling bezet getoond wordt, als aan da „ beleiders van het Antichrifihch geloof, die geleid door gewoonte, regel regt tegen hun reden, -de Dwaaling „ boven de W a a r n e i d omhelzen. Vergelijk hier mede , 't geen Steinbart fchrijvt in zijne Leere der ge-, Mzaligheid §. 92. —— 94. Uz. 337. q,6j. Onder anderen lees ik daar: „ Alle deze en duizend andere vragen (over Jefus Godheid enz.) kan een Christen ter zaligheid onbedndwoord laten, en ieder geleerde mag, naar „ mate zijner kennisfe zich daar van zodanig denkbeeU „ vormen,als voor hem troofleüjkst en itigtelijkst is.  BRIEVEN. aip Gvd boven al te prijzen in de eeuwigheid, voor zijnen Richterftoel ren jongden aller dagen! Heeft hij gedwaald, en blijkt het bij de uitkomst , dat Jefus flegts een uitmuntend mensch geweest is, hij heeft altijd deze verontfchuldiging : „ Hemelfche Rigter ! ik „ heb mij eenvoudig gehouden aan de letter „ uwer voorftellen, aan de letter der uit„ fpraken uwer Apostelen; las ik daar u ge„ noemd God geopenbaard in 't vleesch, Gods „ eeniggeboren Zoon, het affckijnfelzijner heer„ lijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelf„ ftandigheid, door wien hij alle dingen gemaakt „ heeft en alle dingen draagt, ik heb mij, zon„ der veel wijsgerig onderzoek, eenvoudig „ gehouden aan deze veelzeggende verkla„ ringen, en kwamen 'er twijvelingen op, „ naar den eisch van uwe zendelingen , alle, „ mijne gedachten zoeken gevangen te leggen tot „ d: gehoorzaamheid van uw heilig Euange,, lie. — Ben ik in mijnen eerdienst jegens u „ te ver gegaan, ik volgde eenvoudig het „ voorbeeld van eenen Petrus, die u den Zoon „ des Levendigen Gods noemde, eenen Thomas, ,, die u Mijn Heer en Mijn God! toejuichte, „ eenen door u geneezen blindgeborenen „ die Uaanbad, en van a'le de Engelen, aan „ wien , naar Paulus berigt., de Godheid $, de-  «2® J O O D S C H E ■ „ -dezen last omtrend u gav, dat alle Engelen ,, Gods. Hem aanbidden ! Dwaalde ik, ik dwaal„ de met , en naar , „ en door uw woord, & waar in dan minder van uw Goddelijke „ waardigheid en meer klaar en duidelijk : ,,'van uw blote'menschheid moest gefchree- I „ ven zijn. — Dit zal de verdoolde aanbidder van Marias Zoon kunnen aanvoeren ter zijner verontfchuldiging, en zeker, naar de denkbeelden der nieuwe Kerkhervormers, barmhertigheid vinden in dien dag. -— En hoe dan met den belijder i van het tegenoverftaande zamenftel ? Hoe met dezen ? Verbeel ü hem voor dien zelvden richterftoel!- wat zal hij , op 't oogenblik , daar hij Jefus het Voorwerp van . zijn fmaad, en, met mond en pen, dolfinnige - vervolging erkennen moet , tegen wil en dank erkennen moet, als den eeuwigen Zoon van den eeuwigen Vader, en van alle heirfcharen van Engelen'en Zaligen, als ; God boven al te prijzen in de eeuwigheid, aanbidden ziet, wat zak hij dan ter verontfchuldiging tog bijbrengen? Zal hij zich op-zijne onkunde beroepen van Jefus heerlijkheid, zo duidelijk in de Godgewijde Schrivten voor- j gefield ? _ Zal hij op de onbegrijplijkheid * en daarom ongeloovelijke ongereimdheid de- • zer ;  B R I E V E N. 221 zer ftellingen aandringen , daar hij in het Natuurrijk duizende verfchijnfels moet vopr waarheid houden, waar van hij 't ware hoe niet na kan fpeuren?' — Zal hij achter de j verklaringen der Schrivijgezegdens van on. zen tijd verfchuilen, en zich veilig rekenen; verklaringen, zo zeer gedrongen en verdraaid, dat zij vrij duidelijk een verlegen zaak en ..een gemoed verraden, dat willens voor het licht der waarheid de oogen fluit ? — Wat zal hij andwoorden, als eens de Wereldrigter hem donderend te gemoed voert: „ Was mijne „ Middelaarswaardigheid en Goddelijke heers „ lijkheid niet duidelijk in het Woord der waar„ heid voorgedragen ? V/at rede die zo dui„ delijke uitfpraken veracht ? aan die een„ voudige berigten u niet gehouden? mijn „ Middelaarswerk verlochend , mijn God„ heid aangetast , mij de eer , die al. het „ fchepfel mij gedwongen of gewillig toe„ brengt, ftoutmoediglijk onttrokken , en „ tegen mij wanhopend u in een onzekeren ,, ftrijd gemengd? — ga weg van mij en on,, der vind rampzalig thands, dat ik een God „ ben , die alle dagen toornt! Ontzettend denkbeeld! mijn hairen rijzen hier ten berge I En mijne ook, bij 't lezen en het. fchrijven vaa ge-  222 Joodsche gezegdens van dat aanbelang. In opregtheid mijn vriend! in zaken van gewigt alles af te doen met een dartele fpotternij is wel voor een poos gemakkelijk , maar kan naderhand een vrefelijk naberouw ten gevolge hebben. 't Is bij mij nog niet bewezen, dat het den drom van nieuwe Hervormers in hunne pogingen gelukken zal, en het dus niet meer der moeite waardig wezen zou, na de waarheid van den Christen Godsdienst onderzoek te doen. -- Wel degelijk Mijn het mij een zaak van nafporing, of Jefus, niet alleen der vaderen hoop, maar ook waarachtig God zij! Nu nog een enkel woord van Rouffeau en zijn heldhaftig fterven, waarmede gij zo veel fchijnt .op te hebben. Eén oogenblik geduld! Hebtge wel opgemerkt, dat deze man zo zeer verzekerd is van zijne vastigheid en onverfchrokkenheldenmoed, dat hij niemand, zelv zijn beste vrienden en getrouwfte weldoeners, bij hem in 't fterven dulden wil, en alleen zijn vrouw tot zijn gezelfchap toelaat? Wat rede tog? Waarom niet veel liever een aantal leerlingen en aanbidders zaamgeroepen, om getuigen te zijn van zulk een edel en heldhaftig fterven? Of zou de man veelligt bevreest geweest zijn, dat misfchien het naderen van den dood den moed hem doen ontzinken en den dap-  BRIEVEN. izj dapperen Wijsgeer in een lafhartigen bloodaard zou herfcheppen kunnen? Hoe het zij, dit is althands zeker; al wat wij nu van de laatfte oogenblikken van Rouffeau weten, rust op het getuigenis van ééne enkele vrouw, die bitter bedroevd, en, gelijk men denken kan , zeer aangedaan en beroerd, wel een ooggetuige , maar niet van die geloovwaardigheid en ontwijvelbare naukeurigheid is , dat een verftandig en bedaard man, uit haar getuigenis omtrend den dood van haaren Echtgenoot, tot de edelheid van zijnen Godsdienst veilig en gerust befluiten zal. Men verwerpt menigmaal het getuigenis voor de Goddelijke zending van eenen Mofes, fchoon 'er duizend, van eenen Jefus, hoewel 'er meer dan vijfhonderd ooggetuigen zijn, en hier zal het berigt van ééne, in de allerberoerendfte omftandigheden geplaatst, ten volle genoegzaam wezen en alles afdoen. —• Welk eene ongerijmdheid! Mag ik'er bijvoegen? -— Zo gij eenig geloov nog flaat aan eene Godheid, die onze daden en ons hert zal oordeelen, zo gij een leven na dit leven voor een oogenblik geloovt, zou dan zulk een trotfche taal, 'die gij zelv -20 vleiend voor de eigenlievde noemt ,bij 't uitblafen van uwen laatften adem, voor u wel verkiezeüjk wezen ? Wat gij ook moogt denken, gij  «si J O O D S C H E gij zult mij wel willen toeftemmen, dat 'er geen v mensch is , die goed doet en nimmer zondigt; en durvt dan die trotfche Wijsgeer van zijn ziel gewagen, zo zuiver, als toen dezelve van haai-Maker kwam? Durvt Rouffeau dat zeggen, de middeloorzaak van alle de verwarringen en tegenwoordige elendens van het eer- \ tijds vrij en zegenrijk Geneve? Rouffeau, die 1 zelv de Hooge Godheid in het aangezicht beledigt , daar hij zich van 't gebed ontflagen rekent , onder het belaccheiijk voorgeven, dat God, om zijnent wil, den loop der dingen niet veranderen zal, zie Emile torn. 3. p, 116? Rousfeau, die trotsch genoeg was, om het Parlement van Parijs, over 't verbranden van een zijner fchrivten, alleronzinnigst door te ftrijken ; het hoofd van de Geneevfche Regering met eenen fcherpen briev te beledigen, • en dat achtbaar ligehaam te verbitteren, in zijne Hukken de geheiligdfte banden, door welke burgers en onderdanen aan hunne hoofden verbonden zijn, met een weelderige ftoutheid los te maken? Rouffeau eindelijk, die zijnen ouden vriend, den Heer Vernes, Prediker te Coligny, op loutere vermoedens , als den fchrijver van een zeker ftuk , waardoor hij zich beledigd rekende, met mond en pen ten toon gefield en bits heeft aangerand, en, j niet  B R I E V E N. 255 niet tegenftaande de ernftigffe betuigingen,, door Vernes gedaan, van zijne onfchufd, den braven man, als het flagtoffer van zijne zo ongegronde als. kwaadaartige i uitftrooifels, met. dat alles onder het geweld der lastering meedogenloos heeft laten zuchten ? Wiltge den volmaakten man regt leren kennen, dan kuntge best onderrigt krijgen bij zeker ftukje, met name: Recueil .des Opufcules concernant les duvrages & les fentiments de nos Philofophes moderne s, a la Haye 1755. Ongetwijveld, als men het af beeldfel van dezen Efprit fort van nabij befchouwt, en dan zulk een vermetele taal ih 't fterven van zijn lippen hoorc, dan woidt hij meer het voorwerp van ons mededogen of billijke verachting, als toegenegenheid en eerbied. Lees, bid ik onbevooroordeeld, 't geen ik hier naar waarheid gefchreven heb, en zeg dan nog met een gerust ge weeten, zo gij kunt, als 'er nog Godsdienst in de wereld is, dan ken ik ge enen beteren, als dien van Rousfeau. Zo dra als gij van Rabbi Jofua B.. L. eenige berigten krijgt, maak, bid ik* mij 'er een deelgenoot van! !_ me'r nevens een briev aan Samuël C , melken ik verzoek, geleezen en goedgekeurd P zijn-  22<$ j o O D S C 'H "E zijnde, bij gelegenheid in te fluiten, (z). Leev gelukkig, in zaaken van belang ernftig, en in het onderzoek en beoordeling, der eeuwige dingen bedaard en welberaden. Ik ben Uw Vriend en Broeder JOSEPH de L (z) Deze briev aan Samuël C hoe gewgtig en fefrwfitó ook, heb ik hier Biet xvHen invoegen, w.j' deszelvs inhoud al veel dvereenkomt;, met bK geen joleph de Ü in andere brieven reeds gefchreven heelt. N E-  BRIEVEN. 227 NEEGENDE BRIEV. ISAAC M •• aan Rabbi Josua B.. L... Nijmegen den 18. Julij 1785. Hoogeerwaardige Rabbi Josua! ^ 11 ^oen ik voor weinig maanden in het voorleden najaar de eer had, u eenige oogenblikken te Amfterdara-aan het huis van den Heer Benjamin £>.... te ontmoeten, gav ik u mijne verwachting te kennen, dat de zaak der tlannozerim een verbalende verandering ondergaan , en een geheele omkeering in hun Religie ftond voor te vallen. ■—- Hoe zeer ik mij daar over verblijdde, fcheen uwe denkwijze met de mijne niet te ftroken , en gij, dacht mij , zaagt niets minder dan dit te gemoed, 't geen aanleiding gav, dat ik u vrijheid verzocht mijn overdenkingen u fchrivtelijk mee te deelen; een verzoek, dat gij niet alleen mij blijmoedig toeltaan, maar zelv met een belovte achP 2 ter-  2»8 JOODSCHE tervolgen wildet, dat ge uwe denkbeelden o* ver dat ftuk mij ook dan openhartig, per mis- five , zoudt communiceeren. Niet zo zeer dan, om u te onderwijzen, over welke verwaandheid ik mij billijk fchamen zou, als wel om gelegenheid te hebben , onderrigtingen van uwe hoogeerwaardigheid te ontvangen, vervrijmoedig ik mij de pen thands op te | vatten; die ik reeds eerder had behoren te gebruiken, zo niet een langdurige krankte 1 gevolgd van eene bijblijvende zwakheid, in den afloop van den winter, en hoge noodzakes lijkheid, om mijne zaken, door die toevallen in wanorder geraakt, weer te herflellen, gedurende het voorjaar en den lopenden zomer, mij in mijne goede voornemens, tegen wil en dank, belemmerd hadden. -—• Dan uw goeds heid verfchoont, zo ik vertrouw, reeds mijne traagheid, en geevt mij vrijheid gul te fchrijven , wat ik over de bewuste onderwerpen 'denke. 't Is mij dan zeer waarfchijnlijk , dat de Godsdienst van Jefus, die waarlijk, dit kaq' men niet ontkennen, in de wereld, een onge-.: lovelijken opgang gemaakt heeft, en zeer veelj veld gewonnen, thands in dat geval is, dat; men eerlang dien geheel vervallen en flegts van eenige weinige arme en eenvoudige menfchen  B R I È V È N. 229 fchen aankleven en belijden zien zal, wanneer de Godsdienst der Natuur en de onderhouding van de Noachifche bevelen algemeen bij elk, die verftandig is en goeden fmaak heeft, alleen zal overblijven. ■ • Mijn redenen , waarom ik zulke tijden met blijde hoop zie naderen , zijn veelen en komen hier op uit. Reeds, zints verfcheiden jaren, hebben de Deïften en Naturalisten het op den Godsdienst gemunt en alles in het werk gefield, om dé menfchen niet alleen het bijgeloov te onderen, maar zelv het gelove aan alle Godsondekkingen uit de wereld te verbannen: hunne aanflagen hebben meer gevolg gehad, als men iri den eerflen opflag zou verwacht hebben, en hoe onbefonnen, hoe ongegrond en losbandig Veele hunner ondernemingen waren , zij hebben het vermaak gehad van zich gevleid te zien door aanzienelijke wereldgroten en zelv toegelaten en befchermt onder defchaduwe der grootfte troohen van Europa. Deze lieden, Weet gij,hadden het geladen tegen allen Godsdienst, tasten Mofes zo vijandelijk als Jefus aan, cn' lieten beider deugd , eerlijkheid en geloovwaardigheid niet ongefchonden; even ditxgav zulk een fluit, dat veelen weigerden, hun, als de orakels van hun tijd j te eerbiedigen, en hunne fehitterende gezegdens, als onfaalbre magtP 3 fpreü-  23® JOODSCHÉ fpreuken, zonder nadenken, aan te nemen: eveii dit bragt zulk een hinderpaal in den weg, dat hunne zege op verre na zo luisterrijk niet wezen kon , als zij zich hadden voorgefteld. Dan tegenwoordig ftaat in hunne plaats een ander zoort van menfchen op, die wel niet na den eerenaam van mjsge&ren en efprits forts dingen, maar niets minder op het oog hebben, dan, daar zij zich onder de Christenen tellen, door den naam van Hervormers van den Christen Godsdienst, zich der ftervelijkheid te onttrekken. Ik behoeve U, wien geene uitkomende fchrivten, in de levendige talen onzer eeuwe, haast onbekend zijn, de namen van eenen Bahrdt, Semlcr, Eberhard , Teller in Duitschland , van eenen Priestleij , Lindfeij, Evanfon in Engeland niet te noemen. Deze menfchen, fchoon de naam van Christenen overhoudende , hebben ongetwijveld geen ander oogmerk, als-om den gantfchen Christen Godsdienst te doen phats maken voor een louter Naturalifme. Gij weet, zij maken 'er zelv geen geheim van, zeggen het vrij duidelijk, en, daar zij Jefus wonderwerken klein achten , de karakteriferende leerftukken van het Christendom befpotten en verwerpen, niets als dat betrekking heeftop de zeden en de regelen van der menfchen daden, in de leer van den grondlegger des Christendoms  BRIEVEN. &i% doms aannemen, leggen zij zonder bewimpeling aan den dag, dat zij met den naam van Jefus van, Nazareth te vrede, niets dan een gekuischte Moral en gezuiverd Naturalifme uit zijn voorftellen en die van zijne Zendelingen begeeren aan te nemen: men leezeflègts de laatjïe verhandeling van Steinbart in zijn leere der gelukzaligheid, om overreed te wezen, dat hij zo ingenoomen is met de Deïsten en Naturalisten, als zijne geloovs - broeders, dat het hem om 't even zij, al wilde men hem een Deïstisch Christen noemen. Winnen dus deze lieden veld, de naam van 't Christendom zal overblijven, maar niets meer ook als de naam, en in de daad een Godsdienst der Natuur, of een Godsdienst van een honnêt homme. Inmiddels gij weet, welken ingang zij alomme vinden, en hoevt niet te twijvelen, of zij zijn het, die de ïaatffe hand aan de zegepraal van het Deïsme leggen zullen ; recht gefchikt, om die eenvoudige en welmenende menfchen, die op het denkbeeld van vijanden van hunnen Godsdienst fchrikten , en de geestige fchrivten van eenen Voltaire en Rousfeau uit de handen wierpen, zo dra zij hunnen afgod, den Opgehangenen, gelasterd zagen, met den naam van Christen en den fchijn van hoogagting voor de voortreffelijke zedeleer van Jefus van NazaP 4 retk  23* JOODS CH'E reth te begogelen , en, eer zij *t weten, den Christen Godsdienst uit de handen te doen glijden, met behoud alleen van den Natuurlijken. — 't Is U beter, dan mij, bekend, welk een opgang deze Hervorming maakt in het Duitfche Rijk en welk een voortgang in Engeland: men kan duidelijk merken, als men Priestleij in zijn voorrede of opdragt aan Lindfeij naleest, hoe veele menfchen 'er mee op hebben , dat de hoofd-en grondwaarheeden van deii Christen Godsdienst door deze mannen ondermijnd worden, en, zo zij dit noemen, het Christendom wordt weergebragt tot zijn eerfte eenvoudigheid, dat is, tot een verfijnd heidendom of gezuiverd Naturaal Sijjlhem, terwijl Bahrdt in zijn verklaring en belsidenis aan zijn Roomsch Keizerlijke Majesteit overgegeeven, in 't jaar 1779 , uitdrukkelijk beweert: „ Duizenden nog duizend „ denken zo als ik; alleenlijk dat zij geene gele„ genheid, of noodzakelijkheid, of ook vrij„ moedigheid genoeg hebben, om dit ten aanho„ ren van elk te zeggen. — Duizend en. nog duizend menfchen reikhalzen met mij na reformatie of verbetering, na vrijheid , om dat ze zien, dat dezevrijheid het veilig en be„ uisfend middel zijn zal, om de zegepraal der „ Religie vairjefus algemeen te maken, alle on„ geloov te befehamen, en binnen kort een al-  B R I E V E N. I 233 „ gemeene broederfchap tusfchen alle partijen „ te ftiebcen. —-Duizend en nog duizend fme„ ken rnet mij om de rechten der menfchelijk„ heid en des gewetens enz. — Inmiddels Verwondert het mij zeer, dat onder deze duizend en nog duizend niemand merkt, dat deze léefftellingen recht gefchikt zijn, om den gehelen Godsdienst van Jefus in de wereld uitte roeïjen veeleer, als om de zegepraal van Jefus leer algemeen te maken. Het is vrij duidelijk,dat, als deze hervorming algemeen wordt, men bij den zogenaamden Christen, zo zeer als bij den Jood , met verfoeijing denken en lasterlijk eerlang fpreken zal van den Taluit(a) als een fnoden Volksbedrieger, een hemel-tergenden Godslasteraar, en billijk aan het kruis geklonken galgen-aas. Ik kan mij tog niet anders verbeelden, of, zo dezer lieden ftelling doorgaat, dat Jefus noch God , noch een meer dan Engelachtig wezen, noch -het uitmuntendst fchepzel is, (gelijk nog een en ander feéte onder de Christenen van hem plag te fpreken) men zal hem dan eerlang moeten houden voor eenen, die zich een eer e aangematigd, door zijne zendelingen voor zich gevorderd heeft , en eerbewijzingen zich aan liet leugen, die hem niet toekwamen■, en daar hij op gee- («) d. i. den Opgehangenen Jefus van Nazareth. ?5  234 JOODSCHE geenerleie wijze regt op had. Wat men ook mag zeggen, dat hij flegts de Zoon van Maria, of zelv , gelijk zommige willen, de Zoon Van Jofef is,en nimmer noch hij zelv, noch iemand zijner Difcipelen hem voor meer dan zulk eenen heeft uitgegeeven, ik kan , bij 't doorbladeren van zijne levens gefchiedenisfen en de fchrivten zijner volgelingen, 't geen mijn oogen zien , onmogelijk mij diets maken, dat leugen is. Ik kan niet anders zien, of Jefus en zijn aanhangers hebben ( om niet meer te zeggen) zich niet zo zorgvuldig van aequivoque uitdrukkingen en ffcerke gezegdens onthouden, als zij zouden hebben moeten doen, wilden zij zich zuiveren van allen achterdocht, of niet bij hem een hunkering was na Goddelijke eerbewijzing. — Ik kan niet anders zien, of Jefus heeft, door zich toejuichingen te laten welgevallen j die hem , als een meer dan gefchapen weezen, vleiden, duidelijk blijk gegeven , wat hij zocht, en geerne zich zag toegebragt, bij voorbeeld, als een Petrus en een Thomas hem voor God en Zone Gods erkennen , en een ( zo men zegt ) genezen blindgeboren hem aanbidt , krijgen deze menfchen, in plaats van ftrenge berispingen , blijken van vriendfchap en goedkeuring. Ja zelv zijn boezemvriend Johan- j nes,  BRIEVEN. 235 .nes, die best, in zijn geheimen bekend , zijn verborgen vues wist, verhaalt ons in een ander boek iets, regt gefcbikt, om ons aan die aanbidding van den blindgeborenen, als eene Goddelijke eerbe vijzing, diezijnen meester toekwam, te doen denken: hij fpelt ons tog een (hoogstwaarfchijnlijk ) konftig uitgedacht verdigtfel op de mouw ; dat hij den Engel, hem verfchenen , wilde aanbidden ± ( daar hij 't zelve woord in 't grieksch gebruikt, zo mij verzekerd is, als inzijnEuangelie ter bedoelde plaats) maar ten andwoord kreeg: ziet, dat gij dat niet doet, wnat ik ben uwe mededienstknecht ; ■- aanbii God (bj.— Ik kan niet anders zien, of mijne voorvaders hebben veele van Jefus woorden opgevat, als poogingen, om zich zelve Gode evengelijk te maken en zich eene eere aan te matigen, die niemand dan de Godheid toekomt, terwijl zij zeker in het algemeen de woorden Zoone Gods en MeJJias niet (gelijk men voorgeevt) voor gelijkluidend en van een zelvige beteekenis hielden; dan immers zouden zij, als hij Gods Zoon zich noemde, dit geen Godslastering geheeten hebben, en in den waan gebleven zijn, dat hij door zich dus te betitelen niets minder dan vergading zocht, uit welk een droom ( zo dit eest (i) Openb. 22: 9.  i$6 J O O D S C H E droom geweest is) de Zoon van Maria hun nooit zo heeft zoeken te reddennen welke vermoedens hij nimmer zo heeft tegen gefproken,dat men waarlijk met eenigen fchijn van waarheid denken kan , dat hunne befchuldigingeri lauter kwaadaartig en hunne voorgevens enkel verdicht geweest zijn. — Steinbart zelv is eerlijk genoeg, om te erkennen, dat Johannes en Paulus in de briev aan de Ephezeren Kolosferen en Hebreen op een zeer verheven trant van hunnen meester fpreken (c). Maar is dit alles zo, kan dit niet ontkend worden, wie dan, die Jefus vooreen enkel mensch, Jofefs zoon begint te houden, zal niet dra zo ongunftig over hem aan 't denken raken , als ik zo even opgav; Ik weet wel, Steinbart en zijne metgezellen zeggen ons, een Christen behoevt zich met de vragen, welk een perzoon Jefus was, niet te bemoejen en flegts zijn zedekunde bewonderen en navolgen ; maar zal een doordenkend Christen hier mee te vredenzijn? zal hij, de oirkonden van het Christendom doorbladerende, en Jefus eerzucht en hijgende begeerte, na vergoding merkende, hem met alle zijne fchone moralen niet verachten en den nek toekeren? Daar komt bij, Dr. Bahrdt i ' , ' zegt (O Leere der gelukzaligheid 6". AfJ. J. 91. bl. 334 — 336.  BRIEVEN. 237 zegt uitdrukkelijk , dat „ Opftanding nergens „ in 't (zogenaamd) N. T. in den eigentlij„ ken zin voorkomt, maar flegts voor eene „ verandering, waar door men uit den Staat „ van ledigheid, flavernij en elende in dien „ van werkzaamheid , vrijheid en gelukza„ ligheid overgaat; dat de ware gefteldhèid van Jefus opftanding tot de geheimen van het ,7 gezelfchap zijner .Apostelen behoorde en aan „ de broederen van den derden graad (zo als hij „ die noemt) vertrouwd was, zo dat de tijding, „ MeJJias leevt en is menigmaal verfchenen, wel „ bij het gros der menfchen van een lighame- lijke herleving wierdt verdaan , maar bij „ Jefus en zijn vertrouwelingen een zinnebeel„ dige en oneigentlijke beduidenis had (d) Als dit doorgaat en algemeen geloovt wordt, Wat is het Christendom dan anders als eenbegogeling , een reeks verdichtfelen — en wie zal langer hier geloov aan geven? Voorzeker met de zaak van 't Christendom loopt het met[rasfe fchreden ten. einde. Wint dit Hervormings plan overal in Duitschen Engeland veld, men verzekert mij, dat het in deze gewesten weinig tegenftand vindt. Naar 't geen ik gehoord heb, uit verkering nu en (d ) Zie zijn Neue Testament Not. 152 f. 122 — N. 76p. f. 646. en Register pp Juferftelmng.  JOODSCHE en dan met Christenen , fchijnen de fe&en, buiten de prsedomineerende, die zich hervormde noemt, dit nieuw fijfthema meest al te omhelfen. Men hoort daar geene andere Leerredenen bijna, alsmorale vertogen, die men met fmaak ïn eenen Denker of SpeÜator lezen zou, en Leenaars en Kerk-Leden zijn gewoon te zeggen, dat zij zich met de dogmatiek zo zeer niet bezig houden, en die van hunnen fmaak niet is. -De Hellingen van de Drieéénheid, Jefus Godheid, en de verzoening door zijnen dood daar gefield rekent men onder de teelfels veel al van een dikbloedig geitel en de gevoelens, die geen man van goed verftand geduldig aan kan ho- Ten. Ik heb zelv , door nieuwsgierigheid gedrongen, twee malen getuigen geweest van de verlegenheid dier Predikers met zulke üellingen, die ik altoos heb gemeend, dat de grond - waarheden van het Christendom waxen, Eenmaal zag ik den water - doop bedienen aan reeds volwasfene perzonen. Gij weet, de grondlegger van den Christen Godsdienst heeft gewild, dat men dopen zou in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geefics. Ik heb altijd begrepen , dat deze woorden, zo zij een gezonden zin zouden leveren, en geen wartaal van een razenden wezen, zeker  BRIEVEN. j3p zeker te kennen gaven, dat zijne volgelingen de menfchen dopen moesten op last en brengen tot kennis en erkentenis van den Vader, Zoon, en Geest, en dat men in deze uitfpraak , als het grond-fteunfel van Jefus Godsdienst, zo weinig verandering maken , of die zo weinig mogt ter zijde fchuiven , als een Mufelman de grondftelling van zijn beleidenis: daar is één God en Mohammed is zijn Profeet. Edoch dè Prediker bij het afneemen van eene korte beleidenis van zijne dopelingen, vroeg wel na hun geloov aan God , hunnen Schepper en onderhouder, aan Jefus Christus, den algemeenen Zaligmaker , en verder na de' zedelijke gefleldheid van hun harte , maar fprak geen enkel woord van den Heiligen Geest, en men kon duidelijk merken, dat hij, bij de toediening van den doop, zeer verlegen was met dit formulier , en veel liever had willen dopen in den naam van God of van Jefus Christus, als in dien des Vaders, Zoons, en Heiligen Geestes. Ik had medelijden met den man , dat hij of niet verlicht genoeg, of niet vrijmoedig genoeg was, om dat juk af te werpen, en, zo hij dan nog dopen wilde, naar zijne gevoelens en met woorden, die hij meendè veel meer gefchikt te zijn, en voor een welgevormd oor veel meer dragelijk, deze plegtigheid uit te ee-  ss4o JOOD SCHE oefenen. Op eenen anderen tijd woonde ik elders buiten de publieke Kerk ( zo als men fpreekt) der Christenen avondmaal bij; eene plegtigheid , die ik mij altijd verbeeld heb dat iets gemeens had met de offermaaltijden onzer Vaderen, en een gedachtenis was van de verzoening door Jefus offerdood; vooral wijl de Infteller zo uitdrukkelijk zegt bij de overgave van het brood: Dat is mijn Lighaam, dat voor u gegeeven wordt, en bij den Drink-beker: Dit is mijn bloed, hst bloed des Hieuwen Testament s, dat voor veelen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. Ik verwachtte des een Leerreden , bij die gelegenheid over Jefus dood en zoenUjden, maar neen! ik had geheel misgerekend. De Prediker leverde een vrij uitvoerig cn fchoon zedekundig vertoog over de Broederlijke lievde. Geen woord kwam 'er in van Jefus dood, als éénmaal dat hij een flaal van zijne Broedermin gegeven had, doos voor zijn vrienden zelv te fterven , en bij vergisfing, zo 't fcheen, ontviel, den Redenaar de fpreekwijs, dat God een treffend teken van zijn verzoenbaarheid ondekt had op Golgotha. Vervolgens ging men aan den disch en duidelijk merkte men, dat de Bedienaar zich zeer belemmerd vond met de woorden der inftelling, vooral met dat tot vergeving der  B R I E ..V E N. Ht M zonden,, .en met veel ruimer horst gezegd zou hebben.: >v> dit brood is eéniblijk van uwe „ onderlinge broedermin; de rondgaande be* ker van ,uwe veréénigde gemeinfchap. ^ Inmiddels is mij verzekerd , dat-.men in die ' gemeentens, in zommige althands, de ongodsdienstigheid ziet vreefelijk veld winnen , zo zelv dat men op meer dan ééne plaats in den zomer , wanneer de vermaken en uitspanningen veelen zijn , met ééne predikbeurt over vergenoegd is, en dat de weelde-en; hovaardij, niet tegengaande al den arbeid van treffend zedepreken, hand over hand toeneemt , ten blijke dat de Christen Godsdien.t zijnen invloed verliest, en met verlies van invloed ras ten val neigt. 't Is welwaar , inde Publieke Kerk dezer Landen fc-hijnt men meest nog tegen dit Plervormmgs-plan:,e,n geen wonder! men noemt zich daar Hervormden-., en zal derhaJven niet ligt komen willen tot. erkentenis, dat men eene ...nieuwe Hervorming nodig heeft. Met dat alles evenwel heb ik een en ander opgemerkt, 't geen mijne verwachting voedfel geevt, dat Ken daar ook binnen kort de Godsdienst zal een andere gedaante zien aanneemen, als voor honderd jaren. Men heeft daar zekere ieeropftellen of geQ. loovs-  H± , O O D S C H U foovsleuzen, die men formulieren noemt van èê' nigheid: deze is de Leeraar bij de aanvaarding van zijnen dienst verpligt te ondertekenen, en met die ondertekening te beloven, dat hij in de leer en prediking zich zo digt mogelijk aan de ftellingen daar in vervat houden zal: Geen Leeraar of Kerklid mageenig boekof gefchriyt over Godsdienftige onderwerpen fchrijven en in het licht geeven, dan nadat zekere daar toe gefielde lieden die onderzogt en als conform ; met de leer der Kerke en de formulieren van I éénigheid hebben goedgekeurd. Men kan niet ontkennen, dat deze middelen regt gefchikt zijn, om de leer voor vervalfching en het Chris- I tendom voor verbastering te beveiligen, maar, gelijk mij van goeder hand onderrigt is, veele Leden niet alleen, maar zelv Leeraaren der j Pra3domineerende Kerk klagen bitter over de zwaarte van dit ijfren juk, en lofen de hardbrekendfle zuchten over de knellende moeijlijk- 1 heid dezer banden: zij beginnen reeds het oor der Overheden daar van vol te blafen en zoeken alles in 't werk te ftellen, om, zo niet ( dit is nog de tijd niet ) alle banden af te werpen, ten minften zich wat meer vrijheid in fpreken en fchrijven te bezorgen : zij noemen hunne me-; debroeders, die tegen hunne pogingen wa- j ken, Kettermeesters , Inqaifiteurs en Confcientie \ dwin- ■  B R 1 E V É' N. dwingers, zich zelv Cordatelieden. Zo deze menfchen bereiken, 't geen zij bedoelen, zal de ondertekening der Formulieren ras agter de bank raken , of eerlang niets anders betekenen y als dat men verklaart, even als in Engeland , te gelooven j dat deze opftellen in een verfiaanbre taal gefchreven zijn. Daar komt bij , de Approbateurs der boeken handelen menigmaal zo los en onbeftendig, dat zij zelv aanleiding geeven tot fpotternij en verguifing. ïn'tjaar 1774. kwam een {tukje uitj Orde des Heils van Da vin Kleman Leeraar te Voorburg, waar omtrend de Claslis van 's Gravenhage door hare Vifitatores verklaarde „ het naukeurig gelezen te hebben , en daar „ in niets gevonden, ftrijdig met de Formulie„ ren van éénigheid, op Gods woord gegrond; „ maar veele blijken van kundigheid en oor„ deel des onderfcheids, waarom zij ''t goed„ keurden en Gods zegen daar over wenschten; en twee jaren naderhand verklaarde die, z.lvè Clasfis van 's Gravenhage , „ dat in het ge„ noemde werkje gevonden wierden zaken eh „ expresfien, aanlopende tegen de aangeno„ mene leer der Kerke en het zelve deswe„ gens te improbeeren , en de gegevene ap„ probatie in te trekken. Welk een losheid en onbefonnen handel ! Geen wonder dat Q_ 2 hier  *44 JOODSCHE hier mede gefpot is, en de geestige Schrijvers) van de Vaderlandfche Letteroeffeningen' nog onlangs (zo mijn geheugen mij niet bedriegt ,.v wijl ik ze niet bij de hand heb ) een bundel Leerredenen annoncerende, die uit een pen gevloeid waren, die men toen in de publieke Kerk van onregtfinnigheid verdacht hield, vrij aardig de eenvoudigen omtrend de veiligheid van hunne rechtfinnige gevoelens gerust ftelde, met te verzekeren, dat dit ftuk was gevifiteert en geapprobeerd door de Clasfis van Schieland. Niet minder maakt men zich befpottelijk door de tegenftrijdighcid der Kerkelijke approbatien. Verwonder u ( dat ik dit tusfchen beiden zeg) niet al te zeer over mijn kunde in de fchrivten der Christenen; ik hou van alles te onderzoeken, en word hier door gefterkt in mijn hope op den ondergang van 't ' Christendom. In 't Jaar 1733. wierd een verhandeling gedrukt van Humfridus Ditton over Jefus Opftanding, meteen aanhangfel, waarin zekere gedachten over de bekleeding onzer zielen in den dood met eenig ander Lighaam wierden voorgefteld en aangepreezen. Dit Boek wierd den 16. April 1729. door de Hoog Eerwaardige Theologifche Faculteit van Leiden, dat is, de Profesforen in de Theologie geapprobeert, met bijvoeging: „ de ge- „ dach-  BRIEVEN. 245; „ dachten en uitdrukkingen van denEngelfchen „ fchnjver, omtrend de bekleding onzer zielen „• inden dood met eenig ander iighaam, zijn „ van een anderen aart, als de hooftftoffe van v het werk, dat is, niet alleen niet aangenomen „ m de Kerk, maar ook niet van ons aan te „ te prijzen; die wij dieshalven laaten, voor >> den drijver tot zijne verandwoording. Vier en veertig jaaren naderhand komt 'er een tweetal verhandelingen uit van Johannes Euseb'usVoet,. waarin bijkans dezelvde gevoelens, althands zoortgelijke worden voorgefteld en aangepreezen , en die -verhandelingen worden gemeen gemaakt na voorgaande vifitatie en approbatie van de vifitatoren der E. Clasfis van ^.Gravenhage. Buiten twijvel, of de Regczinnigheid is in de publike Kerk dezer Landen in vier en veertig jaren veranderd, ofdeKerklijke approbatien worden uitgedeeld naar willekeur en vriendfchap. Geen Land is 'er mogelijk in onzen tijd , daar de Godsdienst en de Politie zo naauw verbonden zijn , als in deze Landen , zo zelv, dat zommige weeldrige vernuften onder de Rabbijnen der predominerende Kerke fb ut genoeg geweest zijn, om den ftaat van de zeven Pro* vincien te vergelijken bij den ouden ftaat van Israël in de dagen der bloei , en welvaart onze? 9,3 voor-  246 JOODSCHE voorvaderen , toen onze natie een Priesterlijk Koningrijk geheten wierd, waarfchijnelijk in hope van éénmaal eenen uit hun te zien verheven tot Paus of Superintendent, in navolging van den Hogenpriester in vroeger eeuwen onder ons geflacht. Uwe Hoogeerwaardigheid weet, dat de tachtig jarige oorlog tegenSpanje een Religions oorlog was, zo niet alleen voor den Hervormden Godsdienst , althands voor vrijheid van Godsdienst en geweten. —- Het is zeker dat de Calvinistiefche Leer, in het Dordrechtfche Sijnode vastgefteld , zo door de Politie is aangenomen en geratificeerd, dat. hun Hoog Mog. in dato 2. Julij 16x9. verklaarden „ het oordeel en Sententie der Sijnode gezien, rijpelijk verftaan en overwogen " hebbende , dezelve in alles volkomelijk te " approberen, conformeren, en ratificeren, " willende en ftatueérende, dat geene andere „ Leer, aangaande de voorfchreven Leerpun" ten, in de Kerken dezer Landen zal worden "„ geleerd of gedreven, als dewelke het voornoemde oordeel conform is. Dezezelveleer .beloovden in de bekende Grote Ver gade-, ringden 27. Jan. 1651. 'sLands Hoge Magten , „ dat zij elk in den hare zouden vast ] „ houden en maintineeren, gelijk als dezelve „ alomme in de publieke Kerken dezer Landen „ toea  BRIEVEN. «47 „ toen werd gepredikt, en geleerd, mitsga„ ders in den jare festien honderd negentien bij de Sijnode Nationaal , gehouden tot „ Dordrecht , was beveiligd ; dat dezelve „ Religie, zo bij elke Provincie in den haren, als van wsgen de Generaliteit in de Quar- tieren, onder derzelver Gebied resforteren„ de, met de magt van het Land zal gehand„ haavd worden, zonder te gedogen , dat „ ooit bij iemand daar in eenige verandering „ gemaakt worde. Ja men was hier zo zorgvuldig in, dat, toen twaalv jaren naderhand eenige verfpreiden, als of men voorneemen had, bij de Souvereinen der Provintiè'n, eenige verandering in het Nationale Sijnode,van Dordrecht te maken, de Staten van Holland en Westfriesland, den 18. September 1663, bij plegtige Refolutie verklaarden „ geen de ,,. minfte intentie, of gedachten te hebben, „ om iets te decreteren of bij der hand te.ne„ men, het welk tot praejudicie of krenking van de decreten der Sijnodus Nationaal, „ en veel min tot eenige de allerminfte veran„ dering van de ware Christelijke Gerefor„ meerde Religie, zulks als dezelve in de pu„ blieke Kerken hier te Lande, conform Gods „ Heilig Woord , en de decreten van het „ zelve Sijnode wordt geleerd, djreftelijk of Q.4 » ia*  243 J O O D S C H E „ indire&elijk zouden kunnen ftrekken, maar „ ter contrarie geïntentioneerd en geneigd te „ zijn, de exercitie van de voorzeide Religie, „ met de publieke au&oriteit en magt van „ het Land, te handhaven en befchermen. —> Geen wonder, dat van tijd tot tijd deffcerkfte Plakaten tegen het fchrijven', drukken, en diffiemineeren van de Religie derSouvereinen beledigende en de belijders verleidende gefchrivten door de Staten van een en andere Provintie geëmaneerd' zijn; als van Zeeland 2#i Maart ttign „ tegen alle zodanige „ boeken, en fchrivten , en andere, behel„ fende ketterfche en ergerlijkeopinien, ftrij„ dende tegen Gods Woord, of de eere van „ den Zaligmaker der wereld ; gelijk ook van de Staten van Holland regen , met name gebijzonderde, „ Sociniaanfche fchrivten enboe„ ken, alle vol van lasteringen tegen Gode^ „ zijne eigenfehappen , ook tegen de God„ heid en voldoening van Christus , en de. „ Heilige Drievuldigheid, mitsgaders tegen „• de fondamenteele Gronden en Hoofd-poin-: „ Sten van de ware Christelijke Religie; wekker diffeminateur Hun Ed. Gr. Mog. verklaren, bij Plakaat van den ; 19. Septemb'er1653. voor eenen „ Lasteraar van Gods Hei„ ligen Naam en P&rtur'bateur van de gemee*  BR I E V E N. 249 h ne'ruste en met ftrenge blijken van hun on„ genoegen bedreigen. Bij welk gevoelen HunEd. Gf. Mog. bleven volharden in 1656. ' en 1659, door het uitgeven van nadere Plakaatcn blijkbaar, en welke hogë bevelen het Hov van Holland, den 19. Julij 1Ö74. niet bepaalde tot eenige met namen genoemde Sociniaanfche Boeken, maar uit ftrekte tot dezelve' of diergelijke. Bevelen nimmer door 's Lands Hoge Magten of geabrogeerd, 'of ingetrokken of buiten effect gefield, gelijk men dit met rede 'zeggen kan van dé ftrenge bloedplakkaten tegen de zogenaamde Remonftranten ' en Roomschgezinden , wien zints jaren meer vrijheid van geweeten en voor-, regten ten billijkften verleend zijn; bevelen integendeel door den Souverein ten kennelijkst, al wordt de naam van Socinianen uitgelaten, bevestigd en gereclameerd in hun jongst Plakaat van r. Meij 1773, waarbij de Statenvan Holland en Wes-tvriesland „ elk en eea „ iegelijk Van wat ftaat en conditie hij ook 'v zijn moge, waarfchouwen, voortaan geen „ zodanige boeken of gefchrivten te maken, „ uic te geeven, te drukken, of disfeminee„ ren, waarin de Christelijke Religie in 't „ generaal, of de leerfbukken- van denzelven, „ dewelke fn de publieke Eerken dezer LanQ 5 « de«  *5o JOODSCHE „ den, onder hunne Hoge Protectie, worden „ geleerd in het particulier, op een veragte„ lijke wijze worden voorgefteld , op peene „ dat alle de geene, die zodanige boeken of „ gefchrivten zullen hebben gedrukt, of ge„ gediffimineerd , daar mede zullen worden „ verftaan tegen de Hoge Overigheid zelv te „ hebben geattenteerd en als Perturbateurs „ van de gemeene ruste en zekerheid van „ den Lande naar exigentie van zaken, zelvs „ met bannisfement, zullen worden geftraft, en „ beloven een prsemie van een duizend „ guldens aan den geenen, welke iemand, „ die deze hunne Publicatie, door het maken, „ drukken en diffemineren van zodanigen boe„ ken of gefchrivten, als bij deze verboden „ worden , zal hebben gecontrarieè'ert, zal weten te ondekken, zo dat hij van het feit „ overtuigd wordt, met impuniteit, zo de aan„ brenger medepligtig mogt weezen, en ge„ heimhouding, zo veel mogelijk, van zijn „ naam. Wat dunkt u ? zou men in zulk een Land, daar de Overheden op deeze wijs denkenen zulke fterk fprekende Plakaaten zijn, wel verwachten mogen, dat immer eenig ftuk voor den Godsdienst van den Souverein beledigend zou gedrukt of gedisfemineerd worden? 't Is waar, men woont hier in een vrij Land, en uit hoofdQ  BRIEVEN. *5* hoofde van die vrijheid, mag elk geloven en belijden , wat hij wil, zo hij maar zich van zulke voorftellen onthoudt, die lasterlijk, befpottelijk of verfmadende zijn voor 's Lands aangenomenen Godsdienst, of van zulke gevoelens , onder den naam van Christen, te drijven, die de Hoge Magten meenen, dat het. Christendom geheel en al om ver floten. Met dat alles heeft men van tijd tot tijd deze veelzeggende Plakaaten opzettelijk overtreden en zonder navraag durven fchenden. De boeken zelv , die uitdrukkelijk met zo veel woorden in het Plakaat van 19. Julij 1674 gebrandmerkt zijn, als Godslasterlijke en zielsverdervelijke boeken , vindt men zints jaren reeds in alle Catalogen van publieke Boek-verkopingen, of in den zeiven rang met anderen, of ( regt gefchikt, om meer lezers te krijgen) agter aan op de laatfte bladzijde onder den titel van Verboden boeken gemeld, 'tgeen uitdrukkelijk ftrijdt tegen dat zelve plakaat, verbiedende allen en een iegelijken, dezelve x>f diergelijke te drukken , divulgeeren of verkopen op Auftien ofte -anderfmts. Wie leest tog naulijks, gelijk uwe Hoog Eerwaardigheid weet, één boeken-lijst, daar niet de Bibliotheca Fratrum Folonorum , de Leviathan van Hobbes en de merken van Spinofa op genoemd worden. In dit  «52 J O O D S C HE dit zelve land, waar in zulke ftrenge ordonnantiën zijn, is de vrijheid van Godsdienst zo ver geklommen, dat elk maar , niet alleen zijn eigene gevoelens betreffende, maar zelv belangende den Godsdienst van den Souverein deezer gewesten, fchrijven mag en durvt, wat . hij denkt. Om nu van de twee U bekende boeken Het leven, de aanmerkingen en ge-! roelens van Johan Bonkei en het Leven en de gevoelens, van den Eerwaardigen Heer S e baldus Nothanker niet te fpreken, die voor tien en zeven jaren opentlijk in's Ha'; ge, onder 't oog van den Souverein, met naam van Vertaler en Drukker, en in Amfterdam, Hollands grootfte Stad , met geene verzwijging van den naam des uitgevers, in 't licht gebragt, en zo kennelijk tegen die aangehaalPlakaaten ftrijden, dat men, van denzelven Godsdienst, als 's Lands Magten;, zijnde, den Hoogduitfchen A'icolai en den Engelfchen 4moiny niet als met verachting noemen, en, eerbied voor de Staatsbevelen hebbende,' aan de drukkers,, als ongehoorzaame fchenders, niet als met mishaagen.denken kan. Ik weet niet, dat 'er tegen deze iets Politieks is in 't werk gefteld, of, zo al, zij worden echter'fterk gedebiteerd, op auctien opentlijk verkogt; ieder kan ze lezen. Dan dit is flegts een-begin gc  BRIEVEN. 253 onlangs kwam ik bij een Boekverkoper , toen ik te Amfterdam was,'en vond daar eén Politiek Stukje, Patriottifche Catechismus, doorbladerde , en kocht het voor den kleinen prijs yan één festhalv. Ik vond daar-het Leerboek der Jeugd van de Publieke Kerk fchandelijk befpot, dan dit was ik gewend , gedachtig aan de Schotfche en Engelfche Catechismus, maar dit alleen niet: ik vond daar de geloovsbelijdenis van de geheele Chriftenheid laf en zouteloos misbruikt, het gebéd - voorfchrivt, 't .geen zij van Jefus zeggen afkomftig te zijn, onbefonnen en los wan.vormt,; ja zelv, ik vond. daar Gods woorden op Sinai aan onze vadederen in den hoogften graad godslasterlijk verdraaid en in den mond gelegd van 's Lands gebiedende Overheid. Ik las dit en verbleekte. Geen öogenblik twijvelde ik , of dit pruhfchrivt, dat zo zeer na Bacchus dampen rook, dat men gelooven moest, 't was door een dronken hoop tezaam geflanst, zou opentlijk niet alleen verboden., maar welhaast door Beuls handen verbrand worden; dan ik weet van niets, als dat de Magiftraat van 's Ha.ge en van Haarlem 'er tegen > zo veel mogelijk , heeft gewaakt. Gij kent •reeds (vertrouw ik, wijl gij al wat uitkomst leest) Püiestley Hijla'ie van de ver- bas-  *54 JOODSCttE lastering van het Chrifiendom. Dit boek wièrd opentlijk aangekondigd , toen jhet nog alleen in Engeland bekend was, door de Algemene Bibliotheek-Schrijvers, (IV. Deel 5. Stuk) en aangeprezen als een werk , over 't geheel zeer uitmuntend, „ zo dat het, indien onze „ Nederlandfche lezers of onzijdig, of ver„ draagzaam genoeg waren , de overzetting in „ onze taal te overwaardig zou zijn, niet tegenftaande zij ter zeiver tijd den Souverein uit Prieftleys boek een flag in het aangezigt geven, zo honend, als men zich verbeelden kan, door te zeggen: „ Het is klaarblijkelijk, dat „ de voorftanders (dus ook de Regenten, „ de met hunne Plakaten veelvermogende „ befchermers) der Calviniftifche Leerftelfels „ tegenwoordig voornaamelijk beftaan uitmen„ fchen van weinige geleerdheid en opvoeding. Weinig tijd naderhand kwam het aangeprezen boek in 't licht te Dordrecht, en liet ons lezen , in een Land, waar de Overheid Jefus Chriftus, als waarachtig God, aanbidt, „dat de af„ goderij in deChriften-Kerk begonnen is met „ de vergoding van Jefus Chriftus, dus (wat zegt dit anders?) dat 'sLands Staten grouwe- lijke Afgodendienaars zijn. Voor weinig dagen ftuurt mij iemand Evanson Briev aan den Lord Bisfchop van Lichtfield en Coventer, waar ia  BRIEVEN, iss in de Leerftelfels, gehandhaaVd door de wetten als Jefus leer, voor leugen en bedrog uitgekreten worden, en daar een voorrede is voorgevoegd, zo dol en bitter tegen de Religie, Kerken-orde, wetten en gewoontens, door 's Lands wetgeveren vast gefield , dat men waarlijk denken zou, de letters met enkel groenen gal gefchreeven te zien, door iemand bij den aanval van een hevig bilieufe krankheid geweldig uitgebraakt. Wat dunkt u van het Christendom in Neerland na deeze opmerking? Zeg mij niet: tegen 't boek van Priëstley hebben zekere Opper - Rabbijnen van dé predominerende Kerk zich reeds verzet en op hun aanmaning is dit door twee Dordrechtfe Leeraren aangeklaagd, en opgehaald, met beboeting van Drukker en Verkopers. Trouwens, om van die Procedures niet te fpreken, die men nog niet weet wat loop zij hebben zullen, nauwlijks was dit gefchied, of de Post van den Neder-Rhijn, en de Politieke Kruijer zijn medegenoot .hebben dit gedrag afgekeurd en deze Leeraren met den naam beflempeld van Verklikkers, Aanbrengers en wat niet al? — De Voorredenaars van Evanfon hebben geen woorden genoeg kunnen uitvinden, om hunne woede tegen deze lieden bot te vieren, en man en maag tegen hun op te hitfen en in 't har-  35*5 J O O D S C H E 't harnas te brengen. Ik wil wel zeggen i toen ik deze voorrede las, dacht ik aan. 't geen ik meermalen heb horen zeggen, dat als iemand vloekt, raast, fcheldt en lastert, hij aan laager wal is , zo dat ik, al bemoei ik mij met geen verfchillen der Gojim, evenwel wel zien kam; die dolle Amok fchreeuwers verdienen noch geloov noch achting, wijl overreding van de waarheid aan zijn zijde te hebben maakt zachtmoedig en befcheiden, en zijn partij van hoogmoed of oneerlijkheid te befchuldigen , gelde niets in de grote vraag: wat is waarheid ? Een deugniet zelv kan waarheid fpreken'. — Intusfchen kan ik voor mij dit gedrag van deze Predikanten niet als goedkeuren. Veronderftel voor een oogenblik , 't geen de Publieke Kerk geloovt en met haar 's Lands Hooge Overigheid opentlijk zelvs in " haare Plakaaten belijdt, dë Talui is Gods Zoon, God zelv, dan kan men hem, in zo ver als het grootfte en aanzienelijkfte deel der Natie hem hiervoor houdt, en dit geloov de praedomineerende Godsdienst van het (.and is , den God der SSatie, den God van Nederland noemen. Veronderftel het onbegrijpelik ftel- fel der Drieéénheid is de Leer van 't volk en 's Lands- Gebiedende Wetgeveren, dan is de Drieéénige God de God der Natie, de God van / Neder-  •BRIEVEN.. z5f Federland, dan is de. Drieéénige God, Vadery Zoon en Heilige Geest, eenigermate zo Neerlands God, zh de God van Abraham, Ifaac. en Jacob Ifiraëls God, vooral wijl ook hier Politie en Kerk zo nauw in verband ftaan.— Maar is dit zo , dan kan 't niet anders, of dien Jefus aan te tasten , zijn Godheid opentlijk te ontkennen, te lasteren en befchimpen, de Drieéénheid verachtelijk te verwerpen, als fongerijmd en dwaas met opzet te verguifen moet bij de Politie en Kerk Godslastering heten , en als een Hoofdmisdaad van Staac worden aangemerkt , die gelijk ftaat met, of liever voorgaat in rang voor de misdaad van gehvetfte Majefieit. En hieruit volgt, dat het een geweetens zaak zou zijn die misdaad onbelemmerd te laten plegen, en den voortgang van zulk een denkwijze, die voor eenen eerlijken belijder van den Hervormden Godsdienst, die, naar zijne inzigten, aan Jefus en aan de Drieéénheid dénkt, een misdaad is van gekwetJle Godheid, ongeftoord den vrijen tengel te geven. Dan wien zal m;n de zorge om hier op. acht te geven aanbevelen? aan Regenten, die reeds met de vermoeiende. Staatszorge de 'handen zo zeer vol hebben? zullen deeze verpligt zijn , om alle fchrivten over Theologifche onderwerpen te lezen en 'er opentlijk te* R geg  858 JOODSCHE gen te waken ? of zal niet deze zorge natuurlijk voor rekening van de Dienaars van het Heiligdom komen, die Priesters , die de predikers , verdedigers en voortplanters zijn van de eere van Jefus en hunnen Drieéénigen God? mij dunkt, de billijkheid pleit voor het laatfte. — Stel nu het geval, zij treffen in gefchriften ftalen aan , die onwederfprekelijk en opzettelijk blijk geven van gepleegde misdaad van gekwetfte Majefteit van hunnen God; wat dan? zullen zij ftil zitten? zullen zij zich de zake niet aantrekken ? of de Overigheid berigt geven , op dat die haar eigen wetten handha- ve? Ik weet wel, het Burger ■ en Kerk-regt onzer Natie geldt niet bij den zogenaamden Christen* die veel liever , hoe hij ook fchijne onze boeken achting toe te dragen , de wet van eenen Heidenfchen Romein, als van den God van Israël, dien hij zegt met 'ons"te aanbidden , ten rigtfnocr van zijn Landregt maken wil, maar met dat alles , men 'draagt bij hem ónze wetten eenige eerbied toe, en uit dien hoofde mag ik hier te pas brengen de wet van onzen achtbaren Mofes, waarbij hij van èenen, die ons van den waaren God tot de Afgoden verleiden wilde, zegt: Gij zult hem niet te wille zijn , en na hem niet Iw'oren en uw oog zal"niet ycrfchor>en3 en gij. zult u  B R I Ë V E N, sS9 u niet ontfermen, en gij zult hem niet verbef gen (e). Mogelijk zou een gehoorzaam onderhouder van die bevel , naar den fmaak van dezen tijd, een verklikker heten, en van hem gezegd worden: „ De naam van aanbreh* \ „ ger is bij alle weldenkende zo veracht ^ dat u die alleen hem hier van moest hebben afge„ fchrikt," , 't Geen echter zeer te onrecht Zoude wezen, wijl diezelve Mofes, die in een Zaak, die de eere Gods raakt, dit ftreng bevel gav , elders uitdrukkelijk verbiedt : gij zult niet wandelen, als een aanbrenger, onder uwe volken (f). Al is 'er dan nu al geen kerkelijke wet, welke de Predikers verpligt, achÉ te geven , Wanneer 'er boeken, tegen de Plakken van den Souverein ftrijdende, uitkomen, endiier van aan het Officie - Eifcaal kennis te geven ; hun geweeten , de welfland hunner gemeentens, de eere van dien God * dien zij dienen , vorderen het van hun, en dit alles1 is wat meer, als kerkelijke wetten* immers naar mijn eenvoudig inzien. Daar en boven de Souverein heeft dit wel hun niet uitdrukkelijk aanbevolen s maar evenwel van tijd tot tijd, door acht te flaan op hunne aanklagten, getooSdjj (O Deut. 13: 8. (ƒ) Levit. ïg: 16. R » I ... ni(=> ï)lli=><=n honi hia* it.n ~ «. U„l_.l r  ft6o JOODSCHE getoond, dat dit niet ongevallig werdt gerekend, en zelv, ik vind, dat éénmaal, bij eene Refolutie van 17 April 1639, Hun Edele Groot Mogende de vertegen van de Theolögifche Faculteit tot Leiden, die mede behoort tot de Geestelijkheid dezer Landen, tegén de Socinianen zo gunftig aannamen , dat de Profefforen in de Theologie „ bedankt wier« den voor hunne goede voorzorge en trouwe „in. dezen gedaan, entevens verzocht, zo „ wanneer hun" iets anders op de voorfchre„ vene gelegenheid zoude voorkomen , Hun „ Ed. Gr. .-Mog. fpoedig advertentie te wil- j „ len geven (g). Of deze Geestelijken , zo 2ij aan dit verzoek immer 'voldeeden, waren, j naar den tegenwoordigen denk-trant, aanbrengers en verklikkers , of de Souverein des \ Lands een andere Tiberius Nero over wié'hi j wreede dwingelandij Suetor.iuszo bitter klaagt, dat hij te veel vertrouwen had in fnoode aanbrengers (h). Hoewel ik niet ervaren ben i in der Hannozerim gewijde boeken, die zij 't ' ' ' Nieuwe {g.) Men knn hierover vergelijken de Refolutie van Hun Êd. Cr. Mog. NB. op dt-Rcquejlen van de Gedeputeerden van het Zuid-én Noord - HolUndfche Synode, in dato I Ottob. IÓ39. te vinden in Wiltens en ScHttTus Kerkelijk Plakaatboek.11. Deelbl. 331. (A) ZieSuETOM Lib. 3. $. 61. p. 349^ ed. Graevir.  BRIEVEN. atfi Nieuwe Teftament plegen te noemen , ik weet 'er echter zo veel van , dat dezer Leeraaren gedrag te condernneeren ,. om dat men in.de opwekkingen van jefus en zijn zendelingen geen aanfporingen heeft tot zulk een handel-, wijs, zou ten hoogfttn befpottelijk wezen, wijl het in een tijd, toen de wereldlijke Overheden geen voorftanders, maar of onverfchillige befchimpers of nijdige onderdrukkers waren van het Christendom , in geenen deele te pasfe kwam, aan zulke middelen ter bedwinging van Godlasterlijke voorftellen met ernst te denken, en al , wat men 'er tegen meent te vinden, is van dat gewigt, dat ik eens, op het zeggen van iemand; „ Apoftel Paulus evenwel roemt van wapenen niet vleefchelijk, „ maar kragtig in God (i); alleen eenvoudig vragende , of hij opregt geloovde, dat die fpreuk betekende 't geen hij geerne 'er aan hechten wilde , of dat vleefchelijk zwak, onfchadelijk, zonder uitwerking , tegen over kragtig, aanduide? hem van nijdigheid of overreding zwijgen zag en blofen. -—■ Al fchrijvende merk ik, dat ik van den weg afdwalen, en, in plaats van mijn oogmerk te voldoen, een apo- logist (»'; t Cor. 10: 4. R 3  %6% J O O D 3 C H E logïst zou worden der voorftanders van den Talui. Ik heb alleen dit aangeveerd, om uwe eerwaardigheid te doen gevoelen, wat men te denken heeft over den ftaat van het Christendom in de publieke Kerke dezer Landen , die nog in naam en daad het meest van 'c Christendom over heeft behouden , als een reeks van veelzeggende Piakaten buiten effect, een menigte van openbare bedrijders Zonder bedwang, en Leeraren, die 'er zich tegen verzetten durven, ongehinderd het voorwerp van een openbare haat en woedende vervolging te zijn. Wat dunkt u ? Heb ik nog geen gelijk: Jefus leer zal met zijn naam ii] weinig jaren bijkans geheel vergeten zijn? Mag ik nog niet, in vooruitzicht op haast naderende tijden, zeggen van het trotfche Rijk der Hannozerim: hoe is de hamer der gantfcher aarde zo afgehouwen en verbroken? (k) Ziet men immers op den inwendigen toeHand van de trotfche zich noemende Hervormde Gemeente; alles tekent een aanftaanden ondergang van al den praal des Christendóms. — Alles vervalt 'er aanmerkelijk ; de lust ter bijwoning yan den openbaren Godsdienst neemt W (*) Jere«. 55: tj.  BRIEVEN. Sf53 zo zigtbaar in voornaame Steden af, de zeloosheid zo merkelijk toe, dat duidelijk'er uit te ontdekken is, dat men de breidel van den Godsdienst lang omworftelde. 'Er is zulk een aanwafchende onkunde , en opzettelijk verzuim, om de kinderen, vooral van aanzienelijken, regt kundig in de leerftelfels van hunnen vaderlijken Godsdienst te maken , die voorens goed en bloed gekost heeft, dat men aan alles in de opvoeding denkt, aan wellevenheid, bon ton, divertiffementen , galanterie, Patriotifme , maar 't laatst en 't allerminst aan den Godsdienst. • Bij veelen openbaart zich zulk een weerzin tegen, afkeer van , en verachting jegens Jefus leer en zedekunde , dat , als niet aan den naam van Gereformeerd en Christen , eerambten, gildens - voorregten , kostwinningen ep neringen vast gemaakt waren , zij zouden met de zaak, die zij reeds lang in hun hart vervloekt en met hun galant, of brutaal gedrag verlochend hebben, den naam zelv laten varen. — De Leeraren, daar onder hun eenige mannen zijn van achting , zijn ook of door een vrij ergerlijk , of heerschzuchtig, of partijdig gedrag veel al min de voorftanders van jefus zaak , als men van deze wijshoofden verwachten zou. ■ Hun ijver ver- R 4 flaauwc  2Ö4 JOODS C H E flaauvvt ook merkelijk. In vroeger tijden zag men in de publieke kerk geen Prediker, of hij zeide zijne opfteilen met vuur en levendigheid van buiten op , en dit gav zeker aan de redevoeringen een aangenaame kragt en aandacht, wekkend vuur; dan, men denkt tegenwoordig op 't gemak ; niet alleen bejaarde en afgeleevde, maar jonge Predikers leezen hunne opfteilen der gemeente voor, op zulk een ftijve en min aangenaame wijze, dat men 'er zich onder ras zit te vervelen , en veelen zeggen, vooral die op het Schouwburg gewoon zijn vloeiend en met klem van Item en geften te horen fpreken : „ ik kan voor mij-zei* ven thuis we! lezen , daar behoev ik nier om „ in de kerk te gaan. 'Er heerscht tusr fchen de Leeraren van het zelve Kerk genootfchap zeer veel twi t en tweedr-agt over zaken, daar ik niet begrijpen kan, hoe menfchen van bon Jens 'er over kunnen tijd verkwisten en papier bekladden. De Bende namen, die men vorens de Geestelijkheid van Nederland in twee of meer feften verdeelen zag, zijn, wel is waar, uitgefbrven, althands genoegzaam in vergetelheid, maar evenwel, met dat al 'er wordt getwist, verketterd en verdoemd over de vraagen, bij voorbeeld: Of God ala hij zondaren van zijn goedwillige gezind-  BRIEVEN. 26*5 zindheid laat verzekeren, dit opregt doet, Töf den veinfaard fpeelt ? Of alle Leden der Kerke mogen 't Avondmaal gebruiken ? Een plegtigheid, die zij zeggen, dat gelijk ftaat met ons Paafehen, 't geen ieder befneden zoon van Abraham gebruiken mogt. Of Jefus lijden, 't geen bij hen een zoenofferhande heet, in het begin, midden, en einde, of alleen in het einde,verzoenenden betalend voor de zonde is geweest? Vragen van minder belang, en waar over men, wilde men zelv niet het gebouw des Christendoms 't onderst boven keren, zich thands onderling verftaan moestin een tijd, daar de bolwerken van het zelve gerafeerd en met een wisfer val gedreigt worden, 't Is, dunkt mij, even ontijdig in de kerk als in den Burgerftaat te twisten,' wijl, als de vijand voor de wallen is, twist en tweedragt moest verbannen wezen. ~ Menigmaal denk ik aan de taal van R. -Simon, in het Traét aat Sabbath pag. 34, als zulke twisten mij ter oore komen; „ nu zal het dom en ongeletterd gemeen den „ fpot drijven met ons Rabbijnen en alle ande„ re geleerden, en zeggen: de Hoeren vertieren „ malkanderen wel,hoe veel te meer dan behoor„ den de Geleerden onderling elkanders eere, » achtingen aanzien op te houden, en minzaam „ met eikanderen te verkeren. Dan is niét zulk een gedrag, bij al het voorgemelde, dat R 5 ver-  266 JOODSCHE verval en kwijning tekent in het Calvinij* tïesch kerk gencotfchap, een nieuw bewijs vóór mijne ftelling : het Christendom helt naar zijn ondergang, en zal haast, in zijn eigen puin en aschbegraven ,fiegts een flaauwe erinnering van den naam alleen den naneev overlaten? ~Ja, Hoog Eerwaardige Rabbi! wat men zeggen, wat men denken mag, ik leev in die vervrachting , en zij verrukt niet zelden mijnen geest. Zelden zie ik hier of daar den Godsdienst van den zoon des Timmermans, in eer en aanzien vallen, of mijn verheugde geest r roept ijlings uit. Va;i Hoogmoed opgezr.'olle heek; Die-, uit een vuile wet vol modder voovtgefproten, Gkits in een afgelegen ftieek Vaji- 't ijs-flijk fteil gebergt uw ooj fprong hebt genoten, En eertijds, me: vertraagde fchrëên, Braakt door den fplest der roezen heen. Bruiseh nier met zulk verwoed geweld', Uieig niet met zo veel trots uw oever te overftrornen, OUchooir de Mcij de fneeuw verfmelt, E& uwen fcliat verrijkt, Augustus ftaat te komen, Die , tot uw droevig ongeval , Uw bed welhaast verdrogen zal. Gij toont ow hoorens bijfter prat, Eb dreigt de Herders en de kudden te verdrinken, 'Als oï u die geborgde fchat, Bie g-sj zo kort bezit, niet ftraks weer zou ontzinken. De  BRIEVEN. *6f De Hoogmoed hebt ge in eigendom, . Al 't andere eischt men wederom. Maar "s werelds grootheid, houdt geen ftand, En ftrekt den Goón ten fpot: "t jaar heeft zjn wisfelingeni Zo zal welhaast in 't dorre zar.d Uw ovenlrooming met uw roem ten einde dingen. Ja '!t wanhoop niet met droogen voet Nog ee«s te wandlen' door uw vloed. Gun mij hier een en andere proeve te la» ten volgen van een ftukjen, onlangs door iemand opgefteld 3 met wien ik over dit onderwerp meermalen gefproken heb. Ik weet niet, of hij de eer heeft bij uwe Hoog Eerwaardigheid bekend te zijn ; zijn naam is Levi del S ,, een Jongeling van fmaak en vernuft. Het Jaar. 2000. FRAGMENTEN. »» \ ". . . . . De Straten van een " der voornaamfte Steden van Holland doorwandelende, trad ik een der gebouwen in , voor" heen voor Bedehuizen of Kerken der belijders " van den praedominerenden Godsdienst ge" fchikt. Zo zeer mij reeds het opfchrivt bo* ven den ingang verwonderde, Leerschool  16% JO. ODSCHE der Deugd, zo zeer ontzette mij, bij de "intree, voor een Kerk een Schouwburg aan "te treffen. De Man, die hier de Vreemdelin" gen opwagtte , merkte dit en vroeg mij de "rede. Op mijn and woord , dat ik hier een "Kerk verwagtede, kreeg ik berigt , dat men "voor ruim een eeuw, toen de aigemeene ver"lichting begonnen was, en dit en verfcheidene "andere Kerken veranderd had ; deze in een "Schouwburg, een andere in een Opera-huis, "eenderde in een Scherm - zaal, en zo vervol"gens, ,„ wijldedeugd, zeidehij, veel beter „, op een vrolijke als naargeestige wijs geleerd ,„ wordt, en in het kleed van aardigheid en ,„ vernuft veel eer als ernst en peinzende ,„ diepzinnigheid aan den man wil. — Op " mijn onderzoek, of dan nergens meer gepre" dikt wierdt, wees hij mij na een naburig ge"fticht, daar ik henen gaande veele beeldenis"fenvond, van Socrates, Seneca, Curt'ms, Brit"tus en andere Romeinfche en Griekfche Man* " nen, en eenige Vaderlandfche , als üldenbarne"veld, de Wit., de Groot en meer bekende Ne"derlanders; digt bij de deur, in den hoek telgen het portaal aan, zeer in het donkere en "verfchoven, viel mijn oog op Jefus van Na"zareth; getn andere titel had de man, dievofrens hier de Afgod was der Kaïie. De Gods- " dienst  BRIEVEN. *<# c dienst — boeken waren veel dunner, dan ik ze " anders bij de Christenen zag , en opflaande la$ " ik : Verzameling van Les f en der menfchen vrlenden. Hier vond men zeer dikwils lesfen van " Plato, Cicero en zoortgelijke; ook van Voltai" re, Gellert, Confucius: Eén enkele reis, pas " ééns op twintig bladzijden, ftond, als bij tóe- " val, Jefus. Den oppasfer vragende: wat •'" voor. Christenen komen hier zamen "? zei de " onnofele man ; ,,, djen naam heb ik nooi: ge,„ hoord,men duldt hier niet, als Theiten. —— " De Straten doorwandelende las ik op verfchei"denegevels: Oefenschoolvan veknüft. Een "derzelveri intredénde, vond ik menfchen van "allerlei ftand en jaren onder eeh gemengd ia "de fmaak als de Koffiehuizen , en hoorde niet "als fpotternijen, bon mots enftekendeaardig- " heden. > Men prees verfcheiden Héden "als honnet en braav ter zeiver tijd , wanneer "men 'er de fnoodfte grouwelen van vertelde : "van deneenen, dat hij zijnmaitres vermoord; " van een ander dat hij zijn natuurlijken zoon " had laten verdrinken; van een derden , dat " hij zijn vrouw en kinderen door verkwiiling "cn brasferij tot den bedelzak had geholpen; een  *7° 'JOODS CUE *' een vierden , die door valfche handtekening £f9 eedenzicheen grote fcbat bezorgt had, ten " kosten van fes nu doodarme weezen ; een " vijvden, die men altijd in zijn huis vond, verzeld *■ van welgemaakte jongelingen , hoogst waar" fchijnelijk voorwerpen van een tomeloze amout Socratïque. — De laatstgenoemde kwam juist ^'binnen op't oogenblik, dat men zijn eloge "■ maakte, verzeld van eenen, dien ik aan gelaat en ' fpraak ras voor een onzer natie groetede. Men "ontmoette hem met alle blijken van achting " en broederhevde, zowel als zijnen Metgezel, " denfchandelijkenpaiderast;hij.ontvingzo vee! " bewijzen van omzag en eerbied, dat ik nau" lïjks mijn oogen kon geloven , wijl hij boven " aan geplaatst , daar elk ongedekt bleev , " zich dekte , en op de obligeantfche wijs . bediend en naar de oogen gezien wierd. lk maakte in 't uitgaan bij hem te komen , " wierdras kennis, en vroeg hem, na de rede * van alle de eerbewijzen hem aangedaaq. ,„ Ik ,„ merk wel ( zeide hij) dat gij een vreemde3» hng zijt; zints menjefus, weleer den Af,„ god van dit Land, begon te ontgoden, zag ,„ men ras, dat hij , dien men niet ontkennen kon, dat op de eere van vergoding zeer ge3„ zet was, op zijn best een vernuftig bedrie„, ger is geweest , kregen wij onze eer s„ weerom  BRIEVEN. *?ï ,„ weerom, en wierd het vonnis van onzen Raad, ,„ tegen hem geveld voor wettig en regtveerdig „, verklaard. Van dat oogenblik heeft het voUc ons al denfmaad en hoon en druk en onregt, ,„ ons aangedaan, door eer en voordeel tragten ,„ te vergoeden ; wij wonen des in de beste ,„ deelen dezer Stad en zijn de aanzienelijkfte ,„ en meest geëerbiedigde Burgers. Toen " ik hem mijn verwondering te kennen gav, " dat men fnode booswigten zo opentlijk prees " en voor welverdiende fmaad bewijs van acli" tinggav, onderrigtte hij mij, dat men alge" meen geloovde , dat 'er meer deugd als on" deugd in de wereld is, en dat in elke wan" daad, hoe fchandelijkdie ook fehijne, iets e•" dels, ietslovwaardigs,iets aanbiddelijks, iets Goddelijks kan gevonden worden ; b. v. de " Man, die zijn maitres gedood had, deed dit, " om dat hij , niet meer willende in overfpel " leven, bevreesd was, dat zij, door nu een ander ." te wille te zijn, haar verbond met hem fchen- den zou, dus uit het edel beginfel van zugt voor haare deugd en eerlijkheid, wint hij zo veel " op zich zelv, dat hij 't voorwerp zijner min "den hartaar affloot. -— De andere, die zijn " basterd verdrinken liet ,deed dit meteenede- le vrees , dat dit kind, of kwalijk opgevoed, "of van gebrekenarmoe tot een deugniet.wor- " den  a7a jOODSClIË " den zou. — De derde had alles , o edele " menfchen lievde! voor zijn vrienden over. — "De vierde zag, dat zijn pupillen hun fchatten " niet nut befteeden en 'er zich door ongelukkig " maken zouden de vijvde was enkel ge- " voel, mededogen ,lievde, vriendfchap. Edele "ziel! ,,. ziedaar wat al fchoons in fchijn- ,„ baar kwade menfchen. Wat licht verfpreidt „; hier de voortreffelijke leer van den Goddelijj„ ken Steinbard riep mijn Leidsman. " Een groot plein betredende herrinnerde ik "mij, dat daar weleer het prachtig Raadhuis " van de Stad geftaan had. Ik vroeg 'er na, en " 't was : ,„ dat onnut fteengevaarte is al ,„ lang gerafeerd , zo dra men de Tierannen, ,„ die 'er zamen kwamen, verbannen > heeft: ,,, de Majefteit is bij het volk! Elk is zich ,„ zeiveen wet! zalige vrijheid! die flegts de ,„ vrijheid niet bedwingen, of de majefteit des ,„ volks benadelen wil, doet hier, wat ,„ hem behaagt! wilde hij, geloov ik, zeg" gen, maar eer hij uitgefproken had , was " hij door eenen, die hem den moordpriem in de " rug ftak, verraderlijk omgebragt. Woedende " van wraak , wilde ik den moordenaar te lijv " dan  BRIEVEN. 473 „ dan kreeg zeer koel ten and woord: ,„ zagt! in ,„ elke daad is iets edels; deze fneuvelt door ,„ mijn hand* om zijnen Neev in bezit te ftel,„ len van wettig hem toekomende penningen, ,„ die deverflagene niet wilde overgeeven, eri ,„ waar door ik dien ongelukkigen bewaar , om „, niet uit wanhoop zieh zelve en zijn vrijfter, ,„ met wie hij, uit gebrek van middelen, niet „, trouwen kon, van kant te helpen. Ik doe ,,, des, hoe gij ook ijzen moogt, meer goed ,„ als kwaad , en zondig tegen 't algemeene ,„ welzijn niet: De vrijheid blijvtonbenadeeld, », want, meent iemand een edele daad te doen ,„ in mij te ontlijven, het ftaat hem even zeer „> ook vrij* — " Op één onzer Sabbathen bezog: ik onze Sy"nagoge, niet daar, daar ik die had gekend, "maar op een der aanzienelijkfte plaatfen van de Stad gebouwd , geheel van wit marmer"fteen, zeergroot en rüimj en van binnen al"lerpragtigst, zo dat noch kunst noch geld 'er " aan gefpaard fcheenen. Al, wat van koper an" ders was, was hier deels van zwaar in 't vuur "verguld zilver, deels van masfief goud. De ^ Tapijten waren op het kostbaarst en heerlijkst S geJ  274 J O O D S C H E "geborduurd, en, waar mijn oog zich wendde, "zag ik niets dan heerlijkheid en overvloed. "Een mijner Landgenoten onderrigte mij,, dat " dit gebouw op gemeene kosten van de Bur"gers der Stad was opgetrokken , ter vergoe"-ding: van al den fmaad en hoon, die onze Na"tïe van den bijgelovigen aanhang van Jefus " van Nazareth eeuwen lang ondergaan had. —■ " Hij verhaalde mij, dat men die man voorheen " niet alleen voor eenen Godgezant gehouden , "maar zelv aangebeden en met goddelijke eer " befchonken had , dan , zints men van dien " waan geneezen was , had men hem niet alleen "minder achting toegedragen, maar, haast ont" dekkende, dat hij zich eer had aangematigd, " die hem nimmer toekwam , hem zelv veracht, " 'erlochend en verworpen , en des voor ons "geflacht, ten blijk van goedkeuring over alles, " wat wij tegen dezen volksverleider gedaan "hadden , dit o ,:i jaar gedenkteken opge"richt.'i— Na?: 't fcheiden der vergadering " toonde hij n ih de kostbaarheden van goude " kandelaaren, biakers,kroonen, lesfenaars door " de aanzienlijke en rijke Kooplieden der Stad, "als oin ftrijd, gefchonken, de tapijten en ge" borduurde konstftukken door de Dames met "haar.eigen hand gewerkt, en vooral een groo"te laagvverpig vierkante plaat van zilver met "goude  B R I E) Zie bl. 2gI.  B R I E V E N. s3? Portatif art. -Tolerance en elders, als het onverdraagzaamfte volk van den geheelen aardbodem , wier krijgstochten enkele'wreedheid „ wier Burgerwetten enkel afkeer van alle volken ademen. Dat durvt de Grootfpreker te zeggen van een volk, 't geen naar de Infteliingen van zijnen God geen oorlog voeren mogt uit grilligheid of eerzucht, maar flegts ter zelvverdediging of een vergoeding te neemen van ongelijken; 't geen aan Steden , door hun belegerd , vooraf vrede aan "moest bieden ; 't'geen krijgsgevangenen niet naar willekeur behandelen, maar naar een billijk regt bejegenen moest volgens Deuteron. 21: 10 — 14; eenvolk , dat , den1Vreemdeling en Bijwoonerzdv , in armoede o-nderfteunen-' moest , -geen overlast deen noch onderdrukken mogt , bij'zijnen oogst mildadig moest bedenken, en zelv bevel ontvangen had: Gij 'zult den vreemdeling liev hebben als ü zeiven > ivant gij zijt vreemdelingen geveest in 'Egijpten Levit. 19; 34. Deuteron. 10. 17. xS. 19. Die zelvde Voltaire re¬ kent het eene afgedaane zaak en herhaalt die met eene onbefchaamdheid, diehemalleen eigen was en waarin hij niemand zijns gelijk heeft, bijna in elk van zijn wijsgeerige werken, dath.ee leerftuk van de onftervlijkheid der zielen en de beloning en ftraffe in een toekomffige eeu- we  m JOODSCHE we der vergelding noch van onze vaderen ge.» loovt, noch bij hen bekend geweest is. Beide deze befchuldigingen zijn verfcheiden maaien, en heeft de Abt Guenee, in zekere brieven, op naam van onze volksgenoten uitgegeven, meellerlijk wederlegt, gelijk gij zien kont in de Brieven van eenige Jooden aan Viltaire 2 deel 3 br. bl. 20-33. en 3 deel br. bl. 215--234. bl. 249- 271.cn evenwel de Hoog verlichte Steinba rt durvt met eene zedige onwetenheid, als of 'er nimmer tegen de befchuldiging van wreedheid en onverdraagzaamheid iets was aangevoerd, of ter verdedi-' ging gezegd , zijnen voorganger Voltaire nabauwen : „ Volgens Mofes moeiten de ,-, Joden ook hunnen naasten liefhebben , „ als zich zeiven Levtt. 19: 18. maar de „ naaste was, volgens deeze zelvde plaats „ niet ieder mensch, maar alleen de mede„ jood, de geloovsgenoot en medeburger; ter„ wijl de Joden alle andere volken niet alleen „ mogten , maar zelv ook verpligt waren te „ haten ( zie zijne Leere der gelukzaligheid 6. afd. %, 98. bl, 323 ) Deze Grote wereld- verlichter handelt even zo naar 't voorbeeld van den Vrijheer van Ferneij in de twede aantijging, die ik genoemd heb. Hoe dikwils die ook wederlegt is , en hoeveel voldingende aanmerkingen door den voornoemden Abt en an- de •  a Ë R I E V E N. 2§p deren.daar tegen zijn aangevoerd, even' zhMnet nimmer eenige infpraak tegen was gefchiëd.; hoe duidelijk de grondlegger van /t Christendom, de. taal van God in het Braarnboseh, ik ben de God Abrahams, i'faacs en Jacobs, opheldert , God is geen God^dei- doden maar der levendigen en °P de vraag van eenen Wetgeleerden, wat. doende.zal ik het. eeuwige.leeven beërven'? hem na de Wet van Mofes wijst (t), ten blijke, dat, naar zijne vooronde'rftelling, de onftervelijkheid der ziele wel degelijk bekend > en een toekomend leven in Mofes voorfk'Ueu , zo wel als tijdelijk geluk, was toegezegd, even als had hij nimmer hier een letter van gelezen ., durvt hij op ' den toon van zijnen meester voortgaan : „ in Mofes wet wor„ den geene uitzigten tot een beter leven ge„ opend ; alle beloningen en ftraffen , welke „ als drangmiddelen ter betragting zijner wet„ ten worden aangevoerd hebben alleenlijk „ betrekking op Paleftina, het uitwendig geluk „ deezes levens;, en op de Nakomelingfchap. „ (zie zijne Leere der Gelukzaligheid 6 Afd, §.,8o. bl. 324. 6.). Wat dunkt U ? werken Voltaire en (q) Matth. 22: 32. ' (>) Lat, iq : 25 — 27.  spo JOODS CHE en Steinbart niet op dezelve leest en weeven zij niet naar dezelve fcheering! Maar zullen deze zogenaemde Nieuwe Kerkhervormers, geloovt gij, dan meer veld winnen, dan hunne voorgangers, hét heir der Deïsten ? Intusfchen is het niet te verwonderen, dat deeze beiden, wereld-verbeteraars naar hunnen iedelen waan, in gevoelens zo wel als karakter van ongeloovelijke onbefchaamdheid, zo volmaakt eenftemmig zijn, wijl Steinbart zelv in' zijn voorrede voor zijn lere der gelukzaligheid vrij duidelijk ons berigt, dat de Filofooph van Ferneij de eerfte is geweest , die hem aanleiding gegeven heeft, om uit de verwarringen der dweeperij, in het huis van zijnen vader aangeleerd, en der befpottelijke Dogmatiefche en Polemifche Godgeleerdheid van Baumgarten gelukkig gered te worden. De Christen Steinbart is des een echt leerling van den Vrijgeest Voltaire (s). Zal (j) Waarfchijnelijk doelt de Rabbi op 't geen wij lezen in. de voorrede van Steinbart bl. IV. „Hier las ik onder anderen ook de Schriften van den Filofoof „ van Ferneij'; in den beginne met grote ongerustheid en „ angstvalligheid, naardien ik mi ine toen aangenomene Ge- loovsleer gaarne tegen den fpotter wilde verdedigen, ,, en tog dikwils gedwongen wierd hem gelijk te geeven ; maar van tijd tot tijd las ik dezelvtn met langs hoe meer „ Is-  B R I E V E N. m. , Zal hét nódig wezen, dat ik u errinnere, den weinigen voortgang, die de Legers der. Naturalisten in de wereld gemaakt hebben t Gij weet, dat het 'er zo vérre af is, dat zij den Godsdienst ih 't gemeen en dien van Mafes in 't bijzonder afbreuk hebben gedaan, dat integendeel elk vriend der waarheid rede heeft de Godheid te danken, dat 'er éénmaal een Voltaire, Bolingbroke, Rouffeau en zoortgelijken in de wereld geweest zijn. -— De geloovwaardigheid van onze gewijde, verhalen , de Goddelijkheid der zending van onzen Wetgever , de waarheid der wondergewrochten van deezen en alle onze Profeeten, de zuiverheid1 der zeden van onze Eerstvaderen, Richters, Koningen, Boetgezanten en heilige mannen zijn zo onweerleggelijk gehandhaafd en bewezen ,. dat onze Godsdienst bij, dien penneftrijd vast meer gewonnen als verloren heeft, ■en de Deïsten 'er gewis niets dan flegts fchande en nadeel van behaald hebben.'- Wie las ■ , ooit „ legeerte en goedkeifinge. Eindelijk kwam ik zo verre, „ dat ik begreep, dat ik of alk- gezond verftand moest op- „ geven, en het gebruik van mijn eigen oordeel voor altoos „ vaarwel zeggen, of dac ik.mijn gaotsch Godsdiemtig za- „ menftel moest verlaten. Het eerfte wjs mij onmogelijk, ',, en derhaiven volgde ik na veel ftrijdens het laatfte. Ta  j£y J O O D S C H E ooit de gefchrivten van eenen Abt Guenée, Chandler, Lilienthal en ander en(omvan een werk, Hat ik tegenwoordig met veel genoegen lees, de Bijbel verdedigd door Hamelsveld niet te fpreken) en twijvelde een oogenblik aan mijn gezeg? Geen wonder, dat het Deïsme weinig, veldgewonnen heeft , •■ althands veel minder dan men zou verwacht hebben, en flegts bij galante jongelingen en coquette vróuwen, die weinig onderzoeken, nimmer denken en allen Godsdienst verachten en befpotten, om. dat de Bon Ton en Religie, de Coquetterie en Devotie zo weinig overeenkomst hebben.' of onderling naar elkaar gelijken, als Voltaire naar een Theologant , en Steinbart naar een Christen. Maar is dit zo met de Naturalisten, niet.beter zeker met hunne medebroeders, ds .nieuwe Hervormers. Mén kan, hoe men over den Godsdienst.'van Jefus denkt, niet ontkennen, dat reeds meer dan één gevvigtig ftuk ter hunner wederlegging van den kant der. Orthodoxen is in 't licht gegeven. Ik weet niet, of gij kennis hebt aan de verhandelingen van Goeze, Se Her en meer van dien aart, die blijken geven, dat dit Hervormings plan op verre na nog niet voldongen , of hun ftrijd volftreden is. Zo weinig dan als de Deïsten hebben veld gewonnen bij menfchen van doorkneed verftand op-  B R I E V E N. opregte deugd en Godvrucht, zo Weinige verwachting heb ik van deze lieden, 't Gaac met zulke nieuwe ( althands in fchijn nieuwe ffjfthemes, want in waarheid 'er is niets nieuws in) als met Gellerts grvSnen Efel,. in't begin van elk bezien, bewonderd en geprezen, vervolgens van verftandige veracht en: befpot, en eindelijk van ieder een onaangemerkt voorbij gegaan. Alleen mogelijk zullen deze denkbeelden gevolgd worden van zulke, die , uit 'hoofde van hunne wellustige en ongebonde levenswijs > wel wenschtenr dat de Godsdienst' zo eêl en fchoon niét waar, en, toom en breidel op den nek nemende, doldrivtig en onber fuist doorflaan. De Fragment Schrijver in uwen Briev heeft zeer wel gemeld , hoe zedeloos men bij 't omhelfen van de voorftellen van Steinbart worden kan , en Bahrdt is mij verzekerd, leevt en gedraagt zich zo onvoorzigtig en onbetamelijk, dat hij zijnen nieuwen Godsdienst weinig eer aandoet, en niets heeft van het karakter, in gedrag en wandel, van een Bloedgetuigen voor de waarheid. Althands , als men maar iets gelooven mag van.de berichten van eenen Burger van Amfterdam, waaltegen men zich armhartig verdedigd heeft, in het iode, nde en 13de ftuk van de Heidesheimfche Paedagoogfche Courant, dan kan men T g va»  204 JOOD SC HE het zedelijk karakter en de levenswijze der T.eeraareri in het Philantropijn te Heidesheim en Dr. Bahrdt in het bijzonder niet zeer gunftige gedachten vormen : daar zij zelv zeggen „ dat „ men dezen Amftelaar te Manheim en Heidel„ berg devreefelijkfte dingen gezegd en verze„ kerd hadde, dat alle Leeraaren van 't Philan» tropinum de flegtfte en onwaardigfte men„ fchen waren. En wie in ons Land omhelfen deeze Kieuw Hervorming plans? Meestal, zo mijn berichten echt zijn, vinden zij ingang bij lieden van de grote wereld, in wier paleizen onder de menigte van zalen geen kleine rust of fchuilplaats voor de naauwgezette Godsvrucht ove:blijvt, maar niet bij ingetogen vrienden van deugden waarheid. M)j is van goede hand verzekert, dat een zeker Predikant, die voor een jaar of twee de publieke kerk verliet en zijn dienst afftond, thands te R zo brillant en naar den fmaak der galante mode leevt , in disch en huis depenfes, divertisfementen en al wat hoort tot het geen de wereld tveltelevtn heet, cat mn duidelijk merken kan, hoe deze man, die het duitsch fi.fthema volkomen heeft omhelst, en zelv Steinbart blindelings met fouten , onnaukeurigheden en caftratièV in goed geloovt, als kon hij op dat fpoor niet dwalen >nafchrijvt,totzulk een ftap, gekomen  BRIEVEN. 295 is, om dat hij mogelijk op het land of in een afgelegen fteedje zijn rijkdommen zo niet ten toon fpreiden, en met mantel en bef beladen niet zo coquetenprodigaal leven kan, noch plaatfen van vermaak bijwonen , als hij wel gaarne wenschte. 't Verveelt den man zijn zeden naar den Godsdienst tefchikken, en daarom fchikt hij zijnen Godsdienst naar den fmaak van rijke lieden, en zo Hel ik vast, zijn van de honderd, die hem volgen, wel negentig en meer. Niet lang geleden zei mij iemand, die zijn Godsdienst wel verftaat en niet minder wel beleevt,- vrij geestig: deeze Rene-, gaat is zeer beleevd omtrend onze beleidenis, want hij zorgt, dat zijn levenftrant ruim zoo veel eer aan onzen Godsdienst doet, als ziin pen dien poogt te fmaden. • Zo even zeide ik , dat dit lijfthema flegts in fchijn nieuw heten mogt, wijl 'er in waarheid niets nieuws in is te vinden, en even dit, doet mij aan desfelvs fnellen voortgang wan-' hopen. Gij verblijdt u zo tot opfpringens toe, over de ondernemingen van deeze lieden, en juicht hunnen heidhaftigen optocht toe, maar zijn deeze aanfiagen ter ondermijning van Jefus Godsdienst nieuw, en heeft het Christendom nog nimmer zulk een fchok doorgeftaan ? Wel degelijk, Men heeft.eeuwen in de Chris-, T 4 ten-  tpó JÖÖDSCHE tenkerk beleevt, dat de beftrijderen van Jefus Godheid, die gij met mij geloovt, dat zijne ergfte vijanden zijn, wijl dan het Christen leerftelfel volkomen onverdedigbaar wordt, niet alleen met mond en pen, maar zelv met wapenen in de vuist alom veld wonnen. Men heeft een tijd gehad, dat Conftantijn de Groote opentlijk Arius begunftigde, Eufebius en Athariaiius ,'rechtfinnige Leeraren, verdrukte. 'Er is een tijd geweest, dat de Koningen der Wandalen Genfericus en Hunricus, zijn zoon en opvolger, de heiligdommen der Christenen,die Jefus Godheid beleden , verwoesteden', de Bisfchoppen in ballingfchap verzonden, de vrijmoedige aanklevers dezer leer verminkten, en' met de uitgezochtfte pijnigingen martelden; en evenwel, al houdt men het verhaal van de; verkondiging van Jefus lof door monden, daalde tong wreedaartig uitgefneden was , voor een verdichtfel, de leer van Jefus Godheid is met aldiemagt van wereldlijk geweld niet van de aard' verbannen. In de zestiende Eeuw hebben de navolgers van Socinus het zo ver we een te' brengen , dat men in Polen hun opentlijk. de leer van hunnen voorganger belijden, caonder de befcherming van den Rijksraad Johannes Sieninius de Stad Rakou, in het Palatinaat van Sendomir, hen ingeruimd en daar door  BRIE V E N. t97 door hun een Hogefchool gefticht zag, die lang gebloeid heeft onder den naam van het Athene van Sarmatien, ja zelv, dat zij, in Zevenbergen door hoog gezag gefterkt, de Ileerfchende Kerk geworden zijn, en met dat alles de Leer der Trinitarisfén is de aangenomen leer der Christenheid gebleeven. Bemerkte uwe oplettendheid , hoe verlegen een aanklever van het nieuw fijfthema was met de woorden der Inftelüng van Doop en Avondmaal , ik errinner mij hier de taal van een vernuftig Christen: ,1 Zo langde Doop in de Christen „ Kerk wordt waargenomen , zal de leere der „ Drieëenheid, en zo lang het Avondmaal ge„ houden wordt de leere der Verzoening niet „ kunnen worden uitgeroeid. Men zegge niet de Unitarisfen van dezen tijd zijn fchrander en zullen' meerder voortgang maken en gelukkiger jden ftrijd voeren. Wat nieuws brengen zij tog te voorfchijn? Die 't verst gegaan is In den grondlegger van 't Christendom ftoutmoedig té vernederen is zeker tegenwoordig Joseïh Priestleij, die niet alleen, op 't voetfpoor van Socijn, zijn Godheid lochent,, maar zelv hem voor een zoon fiegts van Jofeph en.Maria houdt, dan deze ftap is niet zonder voorbeeld, onder de Unitarisfen der festienT 5 dè<  «98 JOODSCHE de Eeuw (f), maar toen reeds ondernomen (zo ik Mosheim in zijn Kerk - gefchiedenis geloven mag) door eenen Simon Budnaus, die Jefus op dezelvde wijs, als andere menfchen, geboren, en des alle dienst en aanbidding geheel onwaardig noemende, aan zijne volgelingen don mam van Budnceanen naliet. Weinig tijd geleden deed mij een zeer belezen en dooroeffend Christen, met wien ik over deeze lieden in gefprek trad , 't genoegen aan, het hier nevensgaande opftel te geven, ten proeve alleen, hoe weinig nieuws, dat niet reeds lang gezegd, en lang al wederfprooken is, door deze hoogverlichte mannen te berde wordt gebragt, Hij bepaalt zich wel alleen tot hunne uitleggingen van gezegdens, die in Jefus gefprekken en zijner zendelingen brieven tegen hun gevoelens ftrijdig zijn , dan, het aangevoerde zal genoeg bewijzen. proevenderovereenstemming van be vroegere en hedendaagsche ünitarissen. L Proeve.,, Al wat Pr r es tl e ij fchreev „ tegen de leer der Drieéénjteid en Jefus „ God- (t) Zie J. L. Moshemii Hifi. Ecclef. Sec. XVI. S«ct. 3. P. i. c. 4. $. 9. pag. 714.  B R I E V E N. sp> „ Godheid met voor te geven, als of dit „ leerfluk uit de beginfelen van de Leer van „ Plato ter Kerke is ingevoerd, en de fPljs„ begeerte van Plato de Kerkvaders zo zeer „ in de vergoding van Jezus had geholpen, „ ("zie verbaster, van 't Christendom I Deel 2 en 7 Hf.) is reeds lang te voren aange„ merkt door Dionijs. Petaviüs, s, Tkeolog. Dogmat, de Trinitate Lib. 8» cap. 3. Petr. Dan Huetius in Origenias, nis Lib. 2. cap. 1. &P5. Ra^tjlph Cud„ worth in Jïjjlh. Intellect. Tom. I. pag. 3, 651. en met een tegen de Drieéénheid „ en Jefus Godheid vuilaartig oogmerk „ opzettelijk beweerd door Mr. Sou- ver ain oud predikant der Hervorm„ de Kerk te Poitiers in twee linkjes „ getiteld Le Platonifme Devoïlé ou Effai 3, touchant le vtrbe Platonicien en Les Rai„ fons des fcripturaires , par lesquelles ils ,, font voir , que les Termes de l'Ecriture fuffifent, pour expliquer le dogme de la Tri,, nité, opzettelijk wederlegd, door J. „ G. Jan us in difput. de Trinitate Plato„ nifmi vere £ƒ falfó fufpeSta , en U. G. „ S1 bek.u s in differt. de Martijribus di3i vinitatis Christi Tejïibus contra nefandum  joo JOOD S C H E „ libellum Platonifmi ditecli titulo fignatum' }, om van Weismann, Grapius en „ Walchius niet te fpreeken. II. Proeve. „ Mare. 2:5 — 10. zoekt „Bahrdt in zijn Nieuw Testament „ ons wijs te maken , dat Jefus, op de j, befchuldiging der Schriftgeleerden van 3, Godslastering , hen heeft vers 10, ge„ leérd, dat hij, hoewel niets meer a!s „ een mensch aan hun gelijk, magt had „ zonden te vergeven, en dit doet hij „ op den voorgang van Georg. En,, jedinus: zie zijn boek Explicationes 3, Locor. V. & N. T. ex quibus dogma Tri„ nitatis JlabUiri folet pag. 120. III. Proe ve. „ Joh. 2: 25. Jefus zelve wist, wat in den mensch was, legt de overle„ leden Reéfor D a m m vah Berlijn in zijn uitgegeeven Nieuwe Testament : ■ uit: ,„ Hij was met het grootfte ver,„ ftand begaafd en had de zogenaamde 33» gefchiedenis van het menfchelijk hart ge„, heel in zich; maar dit had reeds te vooi5 ren Liïd. Wolzog en'er op'gevon„ den in zijn Comment. in Euang. Johan3„ nis. Dit alles wist Jefus, door de kragt s„ van den H. Geest , met welken hij „, van  B; R"--1 E V E N. Sot ,„ van God gezalvd was, niet wijl hij'de ,„ Allerhoogfte God waar. Zie. Bibl. ,„ Fratr. Polon. Tom* VI. pag. 744. IV. Proeve.' „ Joh. 3: 13. verftaat Re„ £tor-Damm door in den hemel opgevaren „ te zijn, Goddelijke in God verborge., ne zaken met zekerheid en overreding „ te weeten: uit den Hemel neder gekomen, „ van God zelv op een buitengewoone „ wijze toegerust te zijn en gezonden, „ en in den Hemel te zijnmez God bijzon„ der vereenigd, en tot Goddelijke uit„ voeringen beftemd te zijn; juist zo „ als Enjebinus voor veele jaren hem „ geleerd had, die deze plaats dus om„ fchrijvt: ,„'t Is niet te verwonderen, „, dat gij , 0. Nicodemus! dezé zaken niet ,„ verftaat; want hij, die dit verftaan „, zal ■ (; d. i. in den Hemel opklimmen ) „, moet uit water cn geest geboren „, zijn (d. i. uit den Hemel nederkonièn) i„ maar nu, mij uitgezonderd,.is. niemand ,„ wedergeboren,derhalven niemand kan „ die Leere vatten, als ikdie in den ., hemel ben,, d. i. de kennis en be„ fchouwinge der heraelfche dingen mag „genieten. Zie E njedinus X. C. » p. xpS. ' isi §m ; . V. Proeyï  fot 1 O O D S C H E V. Proivi „ Joh. 8:58. verftaan Damm „ en Bahrdt beiden van eene etrstheii „ in 't Goddelijk beftnur. en beramingen, „ of zo als eer in orde aan Mesfias „ komst in Gods raad als aan Abra„ ham gedacht wierd, die om des Mes„ fias wille wierd afgezonderd, of zo „ als Jezus bij God in zijnen raad was „ afgezonderd , eer Abraham aanweezig „ was, -en hier in zijn zij voorgegaan, „ door Crellius in Comm. in major. „ partem Euang. Joh. Bibüoth. Fratr. Po„ knor. Tom. III. p. 93. Wolzo gen „ Comment. in Euang. Johann. Bibl. lom. „VI. 88. en Schlichtinciiis „ deBukowieck Comment. in Joh. Bibl. ,. f. I. toni. VIII. pag. 74. hoewel deze „ een verklaring geven , die dan nog „ kunftiger en van meer nadruk wezen „ zou. VI. Proeve „ Joh. 16: 20. Ik ben van den „ Vader uitgegaan, verzagt Damm door „ flegts aan eene zending van God als „ zijn bijzondere Bode te denken, ter„ wijl hij dit geleerd had van Enjedi. kus / f. c. pag. 241. die dit uitlegt; ,„ door Gods beitel en op zijn bevel en »j> zending iets verrigten , waarmede „ Wol- ï  B R I E V E N. 2©3 „ WOLZOGEN en SCHLICHTINGIWS „ zamenitemmen. VII. Proeve „Uit Rom. 9: 5. redden „ Bahrdt en Semler zich door een „ groote zinfnijding tusfchen te plaatfen, „ en de woorden, welke is God, tot God „ den Vader, en niet tot Jefus Christus j, betrekkelijk te maken, even als vroe„ ger reeds gefchied is, door Faustus „ Socinub Bibl. Tom.. II. pag. 377. 581 „ en 6co. en Enjedinus' /. c. p. 265. „ Damm intusfchen heeft zijne vertaling „ welker (namelijk der Israëliten) God is „ boven al te prijzen enz. Uit gefchreeven „ uit New Tejl. in Grek and Englisch Lend. „ 1729, p. 590. welke uitlegging volko„ men wederlegd is door A. Biakwah „ Critica Sacra N. T. Tom. 2. P. 3. p, „ 589- en Li Twele.s in een onderzoek „ dier vertaling van het N. T. in 't En„ gelsch uitgegeven 2. D. p. 121. VIII. Proeve „ Collof. 1. 15. legt Bahrdt „. uit van die grote Reforme , welke „ zich over Joden en Heidenen , over „ tegenwoordig levende en toekomende „ geflachten, en over alle Natiën der „ wereld uitftrekt, en dus eene nieuwe „ en geeftelijke fchepping, even als E n-  304 J O O D S C H E „ jedinui l. c. p. 343, en Faü.stus „ Socinus Bibl. Fratr. Polon. Tom. IL » p- 595-—' Wat'Da-mm betreft', die ,_, hier leest, em zijnent vil zijn alle din„ gen gefchapen; Grotius, fchoon met „ geen kwaadaartig oogmerk, heeft deze „ mening opgegeven, en wat de Rector „ van de Joodfche overheden in Kerk „ en Burgerftaat fchrijvt, is door C. Vi„ tringa in Archijijnagogo p. 35. en S. van Til hem voorgefchreven; geen vrucht dus van des Rectors vinding. ■ IX. Proeve „ Col. 2: 9. ontzenuwt Damm „ door de volheid der Godheid van alles te „ verklaren, wat God nu als onveran„ derlijk in den Godsdienst laat bekend „ maken , 1 en Christus van de leere van Christus,, op dezelve wijs als Crel„ lius in Bibl.f. I. Tom. V.Y. i.p. 533. „ schl-ichtingius de BüKOWIECK „ Bibl. Tom. VIJL P. 2. p. 187. en „ Prsipcovius Bibl. Tom. IX. p..i&o. ,y en hoewel Teller in Worterbuch .„ des N. T. op art. Fulle f. 160 - iös. „ wien Bahrdt in zijne N. T. 2 abfchn. sj ƒ• 755' fto: 923. met bewondering toeSi juicht , iets nieuws fcliijnt gevonden te hebben, als hij door de volheid der > l „ God'  BRIEVEN. 3oj „ Godheid in vergelijking niet Col .1: 19. 4, de gantfche, uit Joden en Heidenen „ van God verzamelde, Gemeente in Jezijs „ Christus verëenigd w'ü begrepen heb,, ben, is de grondfehets dezer uitlegging „ reeds opgegeven en wederlegd , voor „ meer dan twee eeuwen , door Hieron. „ Zanciiius Oper.Tom. I. pag. 129. X. Proeve ,, 1 Thim. 3: 16. Om nu van „ de zo menigmaal . te.-hulp geroepene „ vervalfching niet te fpreeken; Damm „ en Bahrdt en alle de tegenwoordige „ Unitarisfen volgen blindelings, 't geen „door Socijn en zijne tijdgenoten „ hier is bijgebracht', dit verklarende „ van Gods Raad , door Jezus aan „ het menschdom bekend gemaakt; juist „ het zelvde als Crelliu* Bibl. Tom. „ V. P. I. p. 16. die tevens, in de uitleg„ ging der laatfte fpreekwijs opgenomen „ in heerlijkheid, aan Dr. Bahrdt den „ weg gewezen heeft voor zijne fchrivt„ verdraajing, in zijn N. T. 2 abth. ƒ „ 788. n. 960. te vinden. XI. Proeve „ ïjoh. 5. 20. Deze is de waar„ achtige God enz. brengen Damm, „Bahrdt, en veele met hun zonder „ eenige bedenking, niet op Jezus Chris„ tusjmaar op. God.den Vader, hier 'toe V „ ver»  god' JOODSCHE „ vervrijraoedigd door den voorgang" „ van alle de vroegere Unitarisfen., ge„ lijk in de Biblioth. Fratr. Polon. en „ bij Enjedinus/. ƒ. /. pag. 427-433. „ met weinig moeite te ontdekken zij. NB. „ Alle deze verklaringen ter ontzenuwing „ der bewijzen voor Jezus Godheid, voor„ heen opgegeven, en nu weder als nieu„ we ontdekkingen te voorfchijn gebragt, „ zijn reeds voor lang opzettelijk we„ derlegd, door Zanchius, Calovius , ,, Hoornbeek, en zeer veele anderen, „ om van den Anti - Enjedinus van.B. J. „ Feürbo.ruius niet te gewagen. Wat dunkt u, Vriend! kunnen pijlen, reeds zo menigmalen ftompgefchoten, den Christen Godsdienst merkelijk nadeel toebrengen? Daar komt bij; Predikers van eenen Nieuwen Godsdienst, of eene geheele Hervorming van den aangenomenen Eeredienst behoren in hun voordragt eerlijk en ten hoogften nauwkeurig te wezen. Zo dra men merkt, dat zij of bewijzen aanvoeren , die , wel onderzocht, geen fteek houden, en met zeer veel moeite van opzettelijk bedrog zijn vrij te pleiten; of in het verklaren van gezegdens dier fchrijveren , die men algemeen voor heilig en onfeilbaar houdt, op zulk een onbezonnen wijs handelen , dat men duidelijk merkt, dat zij den knoop  BRIEVEN. so? knoop doorhakken in fteê van los te maken , of met een voorbedachte list verdraajen en vervalfchen; of in het wederleggen van bewijzen der partijen meer dol en heerschzuchtig als bedaard en overredend handelen, moeten zeker zulke lieden hun crediet bij vrienden van de waarheid en de vrijheid merkelijk verliezen. Gij weet, reeds zederd een geruimen tijd verzamelde ik, en las al, wat van zaken, den Godsdienst rakende, wordt uitgegeven, dus kan ik van het één en ander u uic hunne fchrivten meer dan één flaal opleveren. De in onzen tijd onder de Unitarisfen beroemde Priestleij haalt bewijzen Voor de nieuwheid van de Leer aangaande Jefus Godheid uit de fchrivten aan der Oude Kerk - vaderen , maar menigmaal vrij ongelukkig of onvoorzigtig. Wie, bij voorbeeld, zal uit de taal van Justijn den Martelaar; „ Je*i fus mag echter de Christus van God zijn , „ fchoon ik niet in ftaat ware, zijn voorbe„ ftaan , als den Zoon van God, te bewijzen „ enz. met eenigen grond kunnen opmaken, dat deze Kerk - vader van zijn gevoelen omtrend Jefus Goddelijk Zoonfchap niet ten volle overreed was ? Wie zal dit kunnen bij mogelijkheid geloven, die in aanmerking neemt, dat, hij met den Jood Trijpho te doen hebbenV % de,  3o8 J OODSCHE de, het vooral aan kwam op de waarheid van Jefus. Mesfiasfchap , 'twelk hij in het vorigle uitvoerig had zoeken te bewijzen?-Wie dit vast-. ftellen, die vervolgens zijne bewijzen en fterke gezegdens over dit onderwerp in dezelvde zamenfpraak naleest ? Hoe menigmaal vindt men in redekavelingen zulk een wijs van fpreken , die niets minder evenwel - dan twijveling of onzekerheid.in den f preker aan zal duiden ? Eri met dat alles, dc Grote Man, zoeven genoemd , ftelt als een onweerfprekelijke waarheid, die bij wettig .gevolg uit deze woorden kan worden afgeleid, dat „ deze Kerk „ vader Van zijn eigen gevoelen van het voor,, beftaan van Christus, als van ietstwijvelach-,., tigs, en in geenen deele, als een noodzakelijk ,, punt van het Christelijk gelove, fpreekt: in' zijne Hifiorïe der verbasteringen van het Christendom I. Deel bl. 17. En wat zegt Jufcinus? Zie hier zijn eigen woorden , en g'j zult overtreed wezen , dat men hem van geen achterdocht omtrend de zwakheid van zijn ftelling. billijk ooit verdenken kan. Op eene tegenwerping van Trijpho andwoordt hij: „ Daar„ om evenwel zal deze ftelling niet vervallen, „ dat hij de-Christus Gods, God zelve is, en „ als mensch geboren uit een Maagd: behalven dat uit alles, waardoor bewezen wordt, „ dat  B R I E V E N. 309 }, dat hij de Christus Gods1 zij, tegelijk ook reeds te voren is aangetoond, dat hij zodanig een pcr„ foon moet wezen. Edoch,, al-betoogde ik ai eens ,, niet, dat hij vooraf beftaan heeft, zal het .„ echter regt zijn te zeggen , dat ik mij ,ai„ leen daar in vergist hebbe , onbillijk integendeel te ontkennendat hij de Christus is, al fcheen hij flegts een.mensch uit men„ fchen geboren, en men van hem yastftelde, „ dat hij alleen bij verkiezing ten Christus is * •„ gemaakt.—Ter zeiver;plaats-meent Priestleij , dat de Oud - vader van zijn gevoelen fpreekt, als ft.rijdig.met dc algemeene en aangenomene leer van zijnen tijd ; ten bewijze zich beroepende op deeze woorden : „ daar ,, zijn eenige van onze beleidenis, die erken„ nen, dat hij de Christus is, en egter ftaan„ de houden,- dat hij een mensch was van „ een mensch geboren. Ik ftem niet met.hun „ overéén, en ik zou niet overgehaald kunnen worden, hoe veele 'er ook zijn , die dat ge„ voelen aankleven , omdat wij door Chris„ tus zeiven geleerd wórden, onze leer niet ,, van menfchen.te ontvangen, maar van het „ geene door de heilige Profeeten en door „ hem zeiven geleerd is. Welk een volkomene overreding-van en ftandvastigheid in zijn gevoelen ftraalt hier door, juist tegen over Ës l ii |v Y 3.. ,v. . die  3io JOODSCHE die twijvelachtigheid, waarmede hij zo even beichuldigd wierdc! Dan behalven dat, zo zijne mening hier getrouw is opgegeven, fpreekt hij zich zelv in weinig regels opzettelijk tegen , de beftrijders van Jefus Godheid eerst eenigen, en dan veelen noemende. Wat dan? zo men de vertaling van Priestleij volgt, dan zal het nog moeten zijn, hoe veelen 'er ook mochten zijn, maar volgt men nauwkeurig den griekfchen tekst , dan moet men of met den Latijnfchen overzetter lezen: ik ftem niet met hun overéén, cn 'er zijn niet veelen, die , van dez'elvde beleidenis met mij , dit zeggen zouden, of het overzetten: alhoewel 'er veelen waren , of alhoewel de meesten dit bevestigden, (v) —- Onlangs las ik zijn 3. Hoofdftuk van het tweede boek, over den zin, in welken de dood van Christus vertoond wordt als een offerhande , en ondekte daar zo veel onkunde in onze vaderlijke wetten, dat ik mij fchamen moest. Op blz. 173 maakt hij geen bnderfcheid tusfchen onze vaderlijke offerhanden: anders zeker had hij ten bewijze, dat Jefus dood geen eigentlijk gezegd zoenoffer is, zich niet beroepen daarop , dat „ veele „ an- (v) «<« èv wviri^eitm , éuJs «v nXutu , 7*s>7« jic»: ^o|«o-»»7f5, tïüiSi. Neque id fvie multi.qui in enckm mecum fententia fimt, dixtrinU Justikus Martyr. a*ïe*-i aliquando poft negationem redditur etikmfi-, verbatim neque fi. H. Hoge» veun DêBrina PanicuL Toé. II.j. 39./. 11 5 23. p. 987.  BRIEVEN. 311 „ andere zaken , behalven den dood van Chris„ tus , uitdrukkelijk worden offerhanden ge„ noemd; want wij hadden veelerleï offerhanden, en onder die ook zoen-en fchidd- offeren t zo dat de vraag hier niet zou wezen; worden andere zaken offerhande, maar worden zij ook 'zoen Qxxfchüld-offerhanden genoemd? Althands Jef. 66: 20, door hem aangehaald, fpreekt van y^y.wjff?r, en Paulus Rom. 12: 1. vznbewccg- offers. „ Dé Christenen heeten (zegt hij) ,, Priejiers, zo wel als Christus; maar hij bedenkt niet , dat wij onder veele Priejiers éénen Hogen - Priefier hadden , en heeten ook de Christenen. Hoge - Priejiers zo als Jefus ? — Op blz. 175-. mengt hij alle onze offerhanden onder één, en fteit ze allen in dezelven rang, plegtige verzoen - offerhanden met de dagelijkfche hv en fpijs - offers; en zonder onderfcheid te maken tusfchen de zond-offers voor moedwillige zonden en fchuld - offers voor misdagen van nalatigheid , is ééne vrijlating van den Wetgever aan eenen armen, om, in een enkel geval van een onbedacht gepleegde daad, voor dieren bloemmeel aan te brengen, rede genoeg, zo hij meent, om de algemeen aangenomene ftelling van Mofes , van onze Talmudisten , van den Christen Leeraar Paulus zelv, V 4 als  Hg J O O D S C II E als iëdel- .te verwerpen: zonder bloedjïoning gefchiedt 'er geene verzoening (w) .Ja zelv , om te bewijzen, dat in. Mofes wet een zond - offer in het zelv.de licht befchouwd wierdt als eenige, andere offerhande ,■ moeten de onbefneden Phili; ftijuen hier te berde komen, die goude fpeenen en muizen in plaatfe van een .fiagtoffer den Heere zonden , en de Afgodiefche Grieken-, die gefchenken even goed als kostbre flagtoffers hielden; als of het alles afdoet: zo dachten de van God veriaten en afgeweken volken , ergo zo moest Mofes , zo moest Ifraël, zo moest Ifraè'Is God ook denken. Op blz. 176 wordt ons verzekerd, dat 'er geen meer dragen van de zonde , of iets eigentlijk Stedehou-, derlijks in het offeren van het dier ten zondoffer , dan om een andere reden opgeofferd ,• plaats had, 'tgeen akhands uitdrukkelijk ftrijdt tegen de plegtigheden van onzen verzoendag en de daar in zulk een nadruk aangetekende bevelen , dat de Priefier zijne handen leggen moest op het hoofd des levendigen en weggaanden boks, die mede een gedeelte van het zoenoffer was en met den anderen bok ,ajs één gerekend wierd, en daarop alle de ongeregtigheden der Kinderen Ifraëls, en alle hunne overtredingen , naar 13 n i . asm . (w) Hebr. 9: 22. vergel. Levit. 17: 11.  BRIEVEN. 313 alle hunne zonden heli]den, en die op het hoofd des boks leggen, zo dm die bok alle hunne ongeregtigheden op zich wegdroeg. ■ Op bladz. 182 leezen wij , dat,, het Paaschlam verre was van „ een eigentiijke. offerhande; hoewel het Exod. 12: 27. degelijk een Paasch- offer heet, en wel in dat derde, dat het, even als de zoenoffers , een bevrijding en verlosfing door plaats bekledend bloed te wege bragt; hoewel het daar en boven na.de wetgeving in het heiligdom des Heere door de Priefteren geffacht, en het bloed aan den altaar wierdt gesprengd isx), 't geen een wezenlijk vereischte van een offerhande was. — Leert nu Paulus, dat, naar der Christenen mening, dit Pafcha zag op Christuss voor wien zij hunnen Jefus houden, die op het Paasch Feest,juist gekruist is, onze Schrijver eischt op bïz. 180, zijn dood „ op, „ den verzoendag , ten tijde als de Hoge „ 'Priefier 't heilige der heiligen intrad, wijl,. „ ware dit het geval geweest, men zeker zou „ hebben moeten bijkans het een als een ei„ genlijk voorbeeld van het andere aanzien. Wat dunkt u? zo Jefus eens op den Verzoendag was gekruist (een regt gefchikte tijd, om (xj Deut. 16: 6. zChron. 30: 17. 35: II. . V 5  314 JOODSCHE om in de nabijheid van Jerufalem doodvonnifert aan misdadigen uitte oefenen!)zou Priestleij dan niet weer het Paasch-Feest, als denregten fcruistijd, gevorderd hebben ? Wie bewondert niet den eerlijken en onpartijdigen man ! Dan hij is 't alleen niet. Deze lieden handelen in *t fchrivt verklaren zo los en onbefonnen, dat men waarlijk zomts vragen moet: mag ik mijn oogen wel geloven ? Dam m fchrijvt een overzetting vart het N. T. met aantekeningen fur forgfaltige Lefer , maar komende aan Rom. 9: 5 vertaalt hij dat : welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zo veel het vleesch aangaat, welken, hoven dat alles, God eigen it-, te prijzen in der eeuwigheid; Amenl en verandert dus de lezing van den grondtekst, zonder één' echt handfchrivt van gezag aan te voeren, of één voorbeeld van zulk een fpraakgebruik bij den Griek te noemen. B a h r d t in zijn vertaling van het N. T. vérlegen met Hehr. 1: lo. 11, voegt 'er tusfchen in, even of dit van zelve fprak, en Paulus dit gefchreven had , zonder een enkele rede noch fchim of fchaduw van bewijs voor zijn omfchrijving aan te voeren: „ Daar en tegen van zulke dingen, „ die, als werktuigen, Gods Engelen heeten, „ fpreekt de Pfalmist: Gij, Heere! hebt eer- „ tijds de aarde gegrond enz. Men heeft bij  BRIEVEN. 315 bij deze vrienden verbaast veel tegen de geJchiedenis van den oorfprong der zonde en de verleiding van Eva, zo wel als de gebeurenis van Bileam, om die twee flegts ten voorbeeld te nemen. Het verhaal van Mofes van de verleiding van onze ouders is zo eenvoudig en historiesch, dat men zeker dat bij de eerfte lezing voor niets minder als een Leerdicht of Oostersch ftuk van fmaak houden zal, en evenwel men heeft alles uitgedacht, om het een andere gedaante te geven. De een wil zinnebeelden zelv letterlijk verftaan hebben : de boom des levens zal een algemeen alexipharmacon wezen, dat het aardfehe leven onftervelijk maakte ; de boom der kennisje des goeds en des kwaads een, die all de dampen en kwade uitwafemingen van het Paradijs na zich trok en dus de quinte ejjence van alle vergivt bevatte, daarom eigenaar tig genaamd, f let wel! hoe juist ftemt naam en zaak overéén ! ) de boom der kennisje des goeds en des kwaads. Een ander vat eenig gedeelte flegts zinnebeeldig op , en zegt ons „ ja 'er is een eigentlijke flang ge„ weest, maar het gefprek der vrouwe mét „ de flang oneigentiijk te verftaan van over„ leggingen en bedenkingen onzer eerfte moe„ der, bij het zien der flange vari de boom- „ vrucht  gi6 JOODS CHE ,y vracht eetende (y) hoewel hij geen regt hoe ook genaamd bewijst, waarop hem vrijheid toekomt dus met dit gefchiedverhaal naar welgevallen te handelen: om nu van Dr. Bahrdt .niet te gewagen, die 'er een Qlipoirigo van gemaakt heeft van den wonderlijkften aart , daar hij het Paradijs flegts van den ftaat der onfchuld en des geluks, de Jlang van het rood, in flangswijs gebogen aderen vlietend, en ons tot alle kwaad vervoerend bloed wil hebben uitgelegd, maar den verboden Boom weer eigentlijk vooreen zeer fchadelijk givt-ooft opgevat. Een derde intusfchen maakt'er zich gemakkelijkervan af, en zegt ons: „ hier is alles eenAl„ legoriesch lied,een zedekundige Fabel. Pa„ radijs, Boom, Slang is .'er nooit geweest. tWij weten dus van alle deze zaken niets, en hebben aan het geheele fprookje niets meer, als aan de gefchiedenis van Prometheus en Pandora. Wat dunkt u van den Christen Mai- ■monides, den Abt Jertjsalem? De gefchiedenis van Bileam ondergaat geen beter Jot. Wie kan geloven dat een Efel fpreken zou? De Deïftiefche beftrijder van'Mofes verhaal heeft daar zeer veel tegen en ergert zich aan zulk • wsn.A a tn^sbarf-flisfli > r ■■■ een (y) C. de Vries gefchiedenis van de eerjle zonde du menfche..  BRIEVEN. $if «en vertelling. Weg dan met de gewone opvatting ! De fprekende Efel moet zwijgen of uit den Bijbel weg. Wat dan? Die zegt ons : Bileam zag geen Engel, maar flegts een zeker fchrikbeeld , dat Mofes niet naukeuriger wil opgeven, maakt den Efelfchuuw, en Bileam meent een Engel te zien, laat zich door des Efels fchuwheid waarfchoüwen, en dit wordt ons zo voorgefteld , als of de Efel met hem fprak. Men zegge niet , dat allegoriefche ftrookt met geen eenvoudige historieftijl: geen nood ! het is een gedicht van Bileams. eigen maakfel. Genoeg 1 dit doet alles af! (z) — Deeze weer noemt dit verhaal een Droom, een Gezicht en alle zwarigheid wordt, zo hij meent, weggenomen. — Geene een Fabel, als het fprekend Paard van Homerus. ~ üf, om de zaak volkomen te beflisfen, zegt Jervs-alem: het is een bedrogs ■ gefchiedenis van Bileam uit eerzucht dus. verdicht,die Mofes bij de Moabiten gevonden: heeft en als zodanig zijne fchrivten invoegde. Schone wijs van Schrivtverklaren! Kom op dat 0^0 Umof nnnr a on f TTr. nr f niette fpreeken) omdat Marcus zijn verhaal begint met Johannes Doop, en van den inhoud van Matth. en a geen- gewag maakt.  B R I É V t N. 32S 't Euangelie van Mattheus: én Marcus gevonden wordt , vindt de Schrijver goed zich dit die zwarigheid te redden, door de twaalv katfte verfen van Marcus te veVwerpen, als een onecht bijvoegfel van eene latere hand, en hec gezag van Mattheus te ondermijnen, met zijn Euangelie voor een ftuk van later tijd , na de uitgave van Lucas , onder de regering van Trajaan, uittekrijten(r). Hoe het zij,Evanfbn redt zich , en, zo hij meent, zijn partij is uit het veld geflagen. Wat dunkt u van deeze Helden! flingeren zij niet met een fteen op een hair, dat het hen niet mist ? Maar in ernsc gefproken, kunt gij geloven dat zulk een trant van verklaren, bewijzen en weerleggen bij bedaarde gemoederen ingang vinden zal ? Kuntge denken, dat deze lieden veld winnen, de overhand behouden , zegepralen zullen ? Neen mijn Ifaac ! uw verwachting van den ondergang van 't Christendom zal van dien kant, zo ik meen, niet ligt voldaan worden. Vooral wijl deze lieden zelv zomwijlen de Zwakheid van hun zaak gevoelen en dit gevoel tegen wil en dank aan den dag leggen. Gij hebt (O 2ie Ev ïok Briev evtr de Jntichriftifchs grondfo* fajtlmïn ik nuefit Chrütfri'üerioodfchappeii j/s. 79. X a  fa* JOODSCHE hebt billijk in uwen briev opgemerkt, dar; als men vloekt en raast'', m; n zeker, bij gebrek alleen van betere, zulke wapenen befigt, en oordeelt des-min gunilig over Je Voorredenaars voor den brk v van Lvanfim, dan 'c zijn de/,e alleen niet, die tot zulke mi.ij I n den ro -vlucht nemen. lii lees ma; r eens de Orientaliefche Bibliotheek van }. P, Micii,<è'li s 3. fi. N. 37. en gij zult z;en , dat Toipel (botterik) en To'peleren ( lompheden ). d.e lieveling* woorden zijn, die Semlek zijnen tegenfprek^r na 't hoofd gooic, en vt reenigt met de zagte Bijbel - fpreuk: De Heere Jchelde U, gij Satan'. - Genoeg hier van! gaan wij tot eene nieuwe aanmerking over. Een gelukkigen voortgang hunner ondernemingen kan- ik te minder met eenigen grond verwachten, wijl zij zelv niet ééns gezind zijn en in hunne denkbeelden Zo verre van eikanderen verwijderd, dat hij, die hun tot gidfenkiest, niet weet, wien hij te volgen heeft, en dus, noodwendig in verwarring gebragt, met naberouw hun verachten, verwerpen en verlaten zal. Neem alleen de leere der verzoening aan Gods geregtigheid door den dood van Jefus van Nazareth. Daar deze leer uit de zamenftellen der nieuwerwetfehe Christenen in onze dagen uitgebannen wordt, is men verlegen met den dos £'  B R 1 K V É N. 315 iood van Jefus ; die evenwel moet in een zeket verband komen met andere waarheden , enmen moet-rede kunnen peven , waarom "juist de grote ' -Gezant der Godheid fterven moest , maar hier loopt men verbalend uit malkanderen. Reeds voorlang zeide men: hij ftierv, om een 'voorbeeld -te geven van volkomene ónder wé f pi hg aan dé Goddelijke wil en eene volmaakre gehoorzaamheid , die door de'Gód-. heid op-de allerheertijkfte wijze beloond wierdtS t ein b a Ü t (d) zegt : „ dat Christus gêene „ 'börgt'ö'chtelijfce genoegdoening aan Góds „ wrekende' geregtigheid , heiligheid of ge,', fch'ondene eer , behoevde te bezorgen , „ maar alleenlijk dat hij het menschdóm doorzijnen dood, voor altoos , van alle vreeze 1 voor eenigen toorn of ;aanftaaridé-wil! :k; u,', rige ftraffen van God Verloste, en ons verzekérde, 'dat de algemeene menfchen lievde en genegenheid van den Vader der-^geesten ,, hun alle hunne misflagen , zonder eenige „ genoegdoening of ftraffen, zal vergeven, zo ,\ dr'a zij erkennen, dat zij zich dóór hunne „ misflagen ongefchikt maken voor zijne wel„ daden, en zich daarvan opregt tragten te (i) Lesrt der gelukzaligheid 5. Afd, §. 6"& Wz. «oo, - X 3  3s6* JOODSCHE bekeren. P r i e s t r, e ij zal u verzekeren :(e). „ dat het grote oogmerk van de zending van „ Jefus was, deleer van eene opftanding toe ft een toekomend eeuwig leven te Jeren, en „ hij des moest, door zijn eigen dood en op„ (landing, het voldoendst bewijs geeven van „ zijn eigen geloov aan eene opftanding, door ,, werkelijk te fterven in de volkomenfte ver„ wachting van dezelve. Wien moet de Vriend der Waarheid nu geloven ? Wien volgen? Voeg hier een ander voo; beeld bij, Van de leer der opftanding des vlee/ches en des eeuwigen levens. Bahrd Tleeraart(/) :„dathet edelfte deel des menfchen, dat men de ziele „ noemt , ook na de floping van het grové „ lighaam, voortleven zal, is de leer van het gezuivert vernuft; al het overige heeft nieu „ belangrijks voor den regt verftandigen. Priestleij, die de onderfcheiding van ziel en lighaam wegneemt, prent zijnen lezer in (g): „ het gewaarwordend en denkend ver„ mogen is niets anders, dan eene eigenfehap M van een levend mensch, en dus als iets, dat „ van ie~) Hiftorie der verbasleringen van liet Ghristendm I D. S,, B. a hjl. bl. 160. (ƒ) Neue 2'efiaéent, Register oj> Anferfiehung. (g) Hifletie der Ferhastering I. D. 5. É. bl. 3.72;  BRIEVEN. 327 „ van zelv ophoudt, als de mensch dood is, „ en niet weder levend kan gemaakt worden, „ dan met de opwekking der doden. Welk eenverfchil! Wat al verwarring! wat is waarheid ? Laat ik voor het laatst 'er bij voegen, als eene rede, waarom ik vrees,- dat uwe hoop van dezen kant niet zal voldaan worden: Zal een Religie - zamenftel veld winnen en zegepralen, 'c moet of door wapenen, of door redeneringen zich handhaven: zal het .door redeneringen zich handhaven, 't moet wel aan één hangen en 'teen uit het ander, zonder gapingen of ftuiting, kunnen worden afgeleid ; maar dit juist mangelt in het nieuwerwetsch Mode - Sijflhem dezer volk- verlichters. Bepalen wij ons alleen bij den dood van--hunnen Christus. Jefus is geftorven op Golgotha ; niet ter voldoening aan Gods regt, óf verzoening van de fchuld der wereld, als een .plaatsbekledend en fchulddragend zoenoffer , maar evenwel , met welk een oogmerk moest dan de gezant des Hemels, zo vlekkeloos heiUg en uitmuntend in voortreftelijkheden ( dit zyllert zij niet tegenfpreken, zo lang zij na hem zich benoemen willen) met eenen dood, zo fmertelijk, verfmadend en vervloekt , als een der fnoodfteb ooswigten en meest veragte leden van de X 4 Maat-  §iS JO ODS CHE -Maatfchappij , in 't openbaar, geftraft worden? Ter bevestiging van zijne leer als eender .Bloedgetuigen. — Maar van welk een leer ? De leer van den Natuurlijken Godsdienst door hem gekuischt van alle bijgelovige en fnode wanbegrippen. - Éi is hiér bewijs voor? Hebben onze Overften hem aangeklaagd over hét prediken van eenig leerftuk van den Natuurlijken •Godsdienst en om die rede hem ter dood ver'wezen? Zou het, daar hij geregtelijk ter dood verwezen wierd, niet hoogst noodzakelijk zijn geweest , der wereld te tonen , dat hij ter bevestiging der Reden - Leer aan 't kruishout Ader v ? Was mogelijk de prediking, dat hij, de Zone Gods, zich zelv Gode evengelijkmaakte, een leerftuk van den Godsdienst der Natuur? -Ja maar zegt men: hij ftierv, om een bewijs te geven van de waarheid der leer van eene opftanding der doden ? Was dit alleen dan de voorname inhoud zijner prediking ? het ,éénig hoofdpunt zijner onderwijzingen? Zo ja , hoe komt fel hebben, den ió. April 1750, het dus begrepen, als zij den eed gearresteerd hebben van deezen inhoud: ,, Ik love, zekere en zweere, \ dat ik.... een voorftander ben van de ware n Christelijke Gereformeerde Religie, . , . .  m J O O D S C H E „ en dat ik geene andere openbare Religie zal toelaten. —Daar enbov^n zo men éénmaa' allen Protefianten (zo als men fpreekt,) toegang tot 's Lands hoge eereposten toeftond , om dat zij, zo wel als de Gereformeerden,lasten betalen, en onder hun ook gegoede, kundige en aanzienelijke mannen zijn, die nuttig voor de zamenleving,en door Koophandel, Fabrieken en Terteringen voordelig voor de Maatfchappij iijn: wat zal hier uit volgen? wat anders als dat men deze voorregten den Roomfüien inwoneren, wier voorvaderen in de Pacificatie van Cend en Unie van Ltrechthegrepen waren, en onder welke gegoede, aanzienelijke en overoude adelijke Familiën zijn, die ook de vrijheid met bloed en goed gekocht en bevochten hebben, zo wel als allen anderen toeflaa ? Ja wat zal 'er dan van ons Joden worden ? Daar wij zo veel tot den bloei en welvaart der Kooplieden hebben toe. gebragt; daar wij ook onze lasten opbrengen; daar onder ons, zo wel als anderen, gegoede en aanzienelijke lieden zijn; daar niemand zulke echte genealogien heeft en van zulk een ouden adel is als wij; zullen wij dan ook die zelve eerambten en voorregten niet eifchen kunnen? Men zegge niet, dat wij Jefus fmaden en verachten, want, daar thands veele Christenen hem flechts voor niets meer, dan een uitmuntend  BRIEVEN. 335 tend zeden-leeraar achten, zullen veelen on-zer dat ook wel van hem getuigen en hem daar voor houden willen; om niet te zeggen , dac ik voor mij geloov, dat een Christen, die de fchrivten van het N. T. voor 't woord van Godhoudt,en dan Jefus voor niets hoger noch nitnemender wil hebben aangezien, hem meer verfmaadt en hoont, als een toegevend Ifraè'ller, die hem de eer van het Mesfiasfchap onttrekt, zijn gewijde Godsdienst boeken verwerpt , maar mee dat alles zijn zedekunde hoogfchat en bewondert; Gij merkt op in uwen briev, dat het Christen- dom in dezen tijd weinig invloed op de zeden heeft, en wacht, dat met gemis van invloed het ras ten val zal nijgen. Ik heb ook dikwils gemerkt, 'dat naar mate de zedekunde van den Christen edel en voortreffelijk is, zijn gedrag maar zelden 'er mee overeenftemt, dan men moet mee dat alles ook in 't oog houden, dat men den,invloed van het Christendom njet beoordelen moet uit het grote gros der Belijderen, waarvan veelen flegts Christenen zijn , om dat 'er aan den Godsdienst eerambten en voordelen gehecht zijn ; veelen, wijl hun ouders Christenen waren; veelen, zonder dat zij den waren aart van dezen Godsdienst kennen, of althands de fehoonheid , kragt en aandrang van de zede-  33S JOODSCHE dekunde des Christendoms ooit befeffen cf voelen konden, om dat, zo als ik mij wel heb-; laten zeggen, men in het onderwijs door Leeraaren en vooral door zo genaamde Catechiseermeesters , die menfchen voor een klein ftuivertje , als men 't noemt , de beleidenis leeren, meer zich met het leerftellige en zomts zelv wederleggend deel- der Godgeleerdheid , als met het beoefende enzedekundige gedeelte bezighoudt. Neen zeker! zalmen den invloed van dien Godsdienst nagaan, men moet. letten' op die , die zijnen invloed kennen en zijne zedekundige lesfen eerbiedigen , en dan kan men niet ontveinfen, 'er zijn nog verfcheidene, die, naar de lesfen van hun Euangelie, de wereldfche begeerlijkheden verzakende, matig, rechtveerdig en Godzalig leven in deze tegenwoordige wereld. Vindt men inmiddels onder deze veinfaards en bedriegers: wil men eerlijk wezen, men zal moeten toeftemmen, dat huichelaars niet te vindenzijn bij openbare dienaars van de zonde, maar juist in het gefelfchap van de dienaars en betrachters der Godzaligheid 't Is ook hier waar, 't geen de vernuftige Marmcntel fchsezv van de menfchelijke deugd: a>zij „ kan geveinsd wezen, maar de ondeugd be„ ftaat nooit in fchijn ( a) Weinige .betrag- ters (c) MiïMOHTEL Bdlijariui hfi. 13. bl. iz6.  BRT ÉG V' E N. T$7 iets nu van de zedekunde van Jefus den Nazi.rener pleiten meer voor, als veele moedwillige overtreders tegen zijnen Godsdienst. Ik heh genoeg gezegd , vertrouw ik , in andw'jor 1 op uwe geëerde brïevletteren. filijv met mij in't biddenaanhon'en, al wa geit uwe hoop op fpóedige verhoging , om uitroejing van bet Koningrijk des hoogmoeds, en de God Abrahams , Ifaacs en Jacobs zal met u zijn. Ik ben Uw Opregte Vriend JOSUA B. . L. . . ' T E L V-  S$9 J O O D S C H 5 E L V L> E BRIEV. ISRAËL C... aan JOSEPHdeL... Maar/en den 3. Oclober 1785. WAARDSTE JoSEPH ! Jfn hoe lang heb ik u niet gezien noch iets van u gehoord ? Gij zoudt dezen zomer mij bezocht hebben, maar ja! uw vriend fchijnt in 't vergeetboek te zijn. Voor een of twee maanden vroeg ik naar u aan mijnen Bloedverwant David Cohen R , die bij mij gelogeerd was, maar kon niets van u te weten komen, als dat gij, zederd het fterven van uw Oom , zeer ftil en afgezonderd leevt, en nergens, als een enkele reis op de Beurs, en nu en dan in de Sijnagoge, gezien wordt, waaruit men befluit, dat uwe Melancholie niet verbeterd is, en hoe langer hoe gekker en dweepachtiger wordt. Evenwel met blijdfchap merkte ik, dat gij uwe overhelling tot het Christendom voorzigtig genoeg wist te verbergen, en daar  B R I E V E N. 335 thar tot. heden tos niets van was uitgelekt': immers op 'rijn z.-ggen : „ men heeft al dik- wijls züikë M.fanthropèn eindelijk zien tot „ de Gojin ovdrflaan" wjërd mij gean iw ióri$: „ Daar heb ik van hem geen denkoecli op, want, Z)hem, daar et hoofd nahing, zou „ men wel ééns'er wat van mjrk 'n ; maar —• „ nu gij 't zegt, herrinner ik mij, dat ik ééns „ getwijveld heb , of ik hem van verre uit „ het huis van eenen der Rabbijnen onder de „ Hannozerim zag komen , dan mogelijk had „ hij 'er affaires. Dit a'gouverno! man liev! niet bij de gebefte Mijn Heeren! bij avond anders! denk aan Rabbi Nicodemus! Ik zou al lang u gefchreven hebben, maar, om de waarheid te zeggen , uw laatfte briev was zo ernftig, dat ik meende een kwaker te horen prediken , en zo vol met denkbeelden van een zwaarmoedigen aart, dat ik mij zomts bij 't lezen verbeelde, naast den Predikant van de Aewgate, na de galg te rijden. Daar. komt bij, ik heb u niet willen fchrijven , voor al eer ik de brieven van Rabbi Jofua B . . L . . . ontvangen had , en die zijn mij eerst voor weinig dagen toegezonden. Hoe eer hoe liever komen ze u dan bij deezen ter hand. Ze zijn mij veel te geleerd, en ik bedank , mijn hoofd met al die dingen te breken, maar zullen voor y 3 u,  84° J OODSCHE u, zo ik vertrouw , van veel aanbelang zijn. Intusfchen kan ik u niet verbergen, dat, al fpot ik met uw briev, evenwel uwe moraal nog al wat invloed op mij gehad heeft, en ik waarlijk haast een Profeliet van u zou geworden zijn. Dit althands is zeker, ik zal niet meet zeggen, dat de Christen Godsdienst geen troost in'tfterven geevt, en men , om heldhaftig t e zien fterven, Rouffeau' moet zien den adem uitblafen. Neen mijn vriend! al fpot ik zomts, ik weet ook, als 't te pas komt, van ernftige dingen ernftig te fpreken, en, hoe 't u ook verwonderen mag, 't is evenwel zo: ik heb onlangs dagelijks een ftervenden bezocht, en 't voornaamfte van onze gefprekken bij herrinnering opgetekend, om dat zij mij voor dien tijd zo aandeden , dat ik dikwils dacht en wenschte , met hem te mogen fterven. Vraagt gij wiens dood ik hier bedoele ? Schrik niet! De nagedachtenis van den braven man zal u ongetwijveld, bij't lezen, een traan ten oog uit perfen. Mijn goede Tuinman, de trouwe Willem-Baas, is overleden, cn, zo 'erheen leven na dit leven is, fal was hij dan een aanhangeling van den Talm, fpijt elk, dien 't leed is!) gewisfelijk zali. Op een ladder klimmende is hij elendig gevallen, en aan de gevolgen van éien val eenige weken naderhand geftorven. Wei-  BRIEVEN, 34i Weinig oogenblikken na het ongeluk, kwam ik bij hém, en kan u zijne lijdzaamheid, gerustheid des gemoeds, en ziejevreugd, in 't midden van de fmert, in gelaat en woorden en gebaarden kenbaar, onder geene woorden brengen.• Eenmaal gedurende zijn bedlegep ring, bezocht ik hem met onzen vrolijken vriend Doctor L , die op zijn vraag, hoe hij hem thands vond, ten andwoord gav:„uw toefbind is ten uiterften gevarelijk. Gevarelijk ! ( zei de kranke hier op ) hoe kan mijn ftaat gevarelijk wezen ? G,od mijn Vader! jefus mijn Verlosfer! de Hemel mijn Vaderland! de dood een vrede -boodfehapper! 't grootst gevaar, dat ik loop, is-fterven, of, gelijk 't eigentlijk te noemen is, zalig worden! Zo gij meent, mijn Ligve. Willem! (voerde • de Doctor hem te gemoed) maar, als eens uwe verwachting misloopt , en het is : man ..dood, paard dood, al dood! wat dan? Ei Mijn Heer! dan verlies ik 'er nog niets bij, maar heb 'er dit nog van gehad, dat mijn ftand in deze wereld vergenoegd en aangenaam geweest, en zelv, bij 't naderen van den dood en in het fterven, mijn hart gerust en welgemoed gebleven is: maar, zo ik eens wel denk, en mijn Heer, in zijn vooronderftelling bedrogen, bij 't verhuizen uit deze wereld-, Y 3, &  344 J OODSCHE in plaats van eene geheele vernietiging, zich in een ftaat van gebrek en elende op 't onverwagtst gebragt ziet; wat dan'? Nu! nu! dat willen wij niet hopen, man! Ja Mijn Heer! dat is evenwel mogelijk: Gij leevt nu in vooron ierftelling , dat 'er Hel noch Hemel is, en zult mij erkennen, dat uw gevoelen, dat al) s bij den dood te niete gaat, u daarom onder ander :n behaagt, om dat het u vrij laat, om zo los en vrolijk, als ge w.lt, televen; maar al meenrge , dat mijn geloov in een toekomend leven, op geen ontwijvelbare gronden fteunt, gij zult niet durven ftellen, dat uw gevoelen zö bewezen is , dat 'er geen twijvel over bl ij v t: dus, is het mogelijk, dat ik ('zo ge meent-) bedrogen uitkom ; 'c is 'met u even mogelijk. Welnu Willem! men kan ook alles niet la•ten verasfureren. Spot niet Doctor ! want, zo het eens gebeurd, dat gij bij deuirkomst bedrogen waart, welk een verlies dan! welk een ontzaggelijke te leurftelling ! In 't ogenblik dat gij meent op te houden mei leeven, een rampzalig en wanhopig leeven te beginnen! wiens hairen rijzen bij die overdenking niet te bergen? Mijn LieVe Doctor! zo ik mij vergis, verlies ik niets', gij alles ! zo bij het fterven mijn aanwezen ophoudt, ben  BR I E V E N. S43 ben ik 20 min rampzalig dis '-gelukkig; maar-zó gij bij uw dood blijvt voortleven , zijt 'gij -; daar gij geen deel zocht aan een zaligheid in het toekomftig leven , gewis rampzalig. Mijn zaligheid heb ik, noch op ideeze aard, noch in dit leven gezocht; de dood ontneemt mij niets: uw hoogfte goed en heil was hier; bij 't grav verliest gij alles. Hoor Willem! ik wil u uwe blijdfchap niet ontnemen. Eik zijn vrijheid! Eik zal zijn eigen pak dragen. . Maar- zeg mij. eens-; hoe houdt ge u zo verzekerd, van uwe zalige verwisfeling : 'er is immers niemand van de doden weêrgekomen, die u verteld-heeft, hoe 't'ér is , noch gij hebt een wisfel op den hemel gekregen, die gij weet dat zeker geaccepteerd zal worden. ; Of gij 'er mee fpot of niet; dit boek (bij dit zeggen, nam de Patiënt zijn'Nieuw Testament in de hand) dit boek is het Testament van mijnen Hemelfchen Vader,- waarin mij al die goederen'der toekomende wereld worden toegezegd. Zo. als gij u verbeeld. Zagt Mijn Heer! 't is dit Boek, wiens on^ derwijs, onder den .Goddelijken zegen, mij van een ruw'* onbefchaavdy onkundig , godloos mensch , die God zijn-Schepper vergat en Y 4 hem  344 JOODSC.HE hem met leugen en vloeken en allerlei g rouwe; len beledigde, hervormd heeft in een vriend van God, mij God heeft doen kennen, beminnen, en dienen. Dit boek heeft mijn bekommerd hart gerust geftcH, mijn treurig gèmoe vervrolijkt; deed in druk en elende mij zing< n , }n armoede vergenoegd en dankbaar leven , ip arbeid en moeite ieverig en onvermoeid getrouw zijn , na den dood verlangen, en , nu het op fterven aankomt , mij manmoedig en vol blijdfchap aan mijn Jaatfte- oogeqblikkeq denken. Hoe zou ik tog kunnen verloren gaan , voor wien God zijn eigen Zoon heeft in den dood gegeven , en voor wien de Goddelijke Jefus, God boven al te prijzen in de eeuwigheid , zijn bloed heeft uitgeftort! Ja , mijn goede Baas ! als eens Jefus geen. Goddelijk perfoon, maar flegts de Zoon van Jofeph en Maria is, dan zjjn uw denkbeeh, den herfen'-fchirrimem — En de goede God zou dan in ziin woord aanleiding gegeven hebben , dat ik'mij kon, ja zelv moest bedriegen:' is dat gelovelijk ? Na nog eenige woorden - wisfeling liep dit gefprek ten einde. Weinig weken voor zijn dgod .kwam bij mij de Hr. v.. T....... van wien ik in mijn vorige gemeld heb, en ons gefprek viel op. 't geen  BRIEVEN. 54$ geen ik bij hem van den Godsdienst gehoord en gezien had. Onder ons zamenfpreken zeide ik iets van Willem , en hij toonde aanftonds zich genegen , om hem eens te ontmoeten , 't geen aanleiding gav tot het volgend gefprek , dat ik zo belangrijk vond, dat ik het, zo veel ik mij errinneren kon, 'saVonds opgefchreyen heb. Op de vraag van den Heer v.. T ; Arme man! hoe hebtge 't in uw ongelukkige pmftandigheden ? Ik heb waarlijk innig medelijden met u: Is uw pijn bij tusfehenpofen niet ondragelijk? was 't andwoord van mijn opregten Willem: . Mijn pijn is zomtijds zeer zwaar', Mijn Heer! en in zo ver verdien ik uw medelijden , maar het lijden van mijnen Goddelijken Hogen-Priester, dat hij met mij , voor mij, en in mijne plaats ondergaan heeft, verkwikt mij , en maakt mijn pijnen dragelijk ; yoor het tegenwoordige althands is 't vrij redelijk. - Geen wonder mijn Vriend! Jefus heeft ons een voorbeeld gegeven in druk en tejenfpöödj van allervolmaakfte lijdfaamheid en onderwerping aan Gods wil. . Niet alleen een voorbeeld gegeven, maar zelv. is hij, die geen^onde gekend heeft., aon.de vqw. Y 5 ons  345 JÖÖDSCHE ons gemaakt; om onze ongeregtigheden verwondet, en heeft zelv onze zonden in zijn lighaam gedragen op het hout, dus met ééne offerhande'in' eeuwigheid volmakende, de geenen, die geheiligd worden, en voor allen, die hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid. Ik wil uw troost en blijdfchap u niet ontnemen, Brave Man! Dit zou zelv onbetamelijk en allerwreedst wezen, maar evenwel gij weet mogelijk niet , dat voorname mannen deze fpreekwijzen in een' anderen zin opvatten, als gij 'er aan fchijnt te hechten, en over het geheele ftuk van Jefus dood en lijden anders denken. 't Kan heel wel zijn , maar ik kan niet begrijpen, waartoe hij dan zo diep vernederd en gekruist zou zijn. ■ Mogelijk, om ons te verlosfen van die angstvallige denkbeelden van vrees voor Gods wraak en ftraf, heeft God in Jefus dood een fchijnvertoning willen geven, als of hij door hem voldaan wierd. Dan zou God eenen volmaakt onfchuldigen hebben doen fterven, en wel zo rampfpoedig en fmadelijk, om door een goehelarij ons van een ongegronde vrees te verlosfen, of liever ons in een valsch denkbeeld, dat God noodzakelijk de zonde ftraffen moest, te bevestigen: kunt  B R I E V E N. li? leunt gij dat van God verwachten, daar 'er duizend wegen open {tonden-, om ons van zijne gunst te vergewisfen ? • Veelligt kan men 'er bij voegen; om zijn afkeer van de zonde ons te tonen, en van het kwaad af te fchrikken- Dit kan ik begrijpen , als men Jefus ,voof den betalende Borg van zondaren houdt, maar ik ben flegts een eenvoudig man, evcriwel dit kan ik nagaan , dat een gebed onfchuldigen'en vtekkeiöös reinen mensch ttan:'«'kruis, als een misdaden, ie zien mishandelen en vermoorden mij eer tot het btfluit zou brengen , dat God genoegen neemt in clwingh-ndij en wreede mishandelingen van deonfchuld, als overreden» dat God een afkeer heeft van 't kwaad. Neen Mijn Heef! ik hru mij aan Gods eigen taal, en eerbiedig in Jefus het Lam Gods, dat de zonde, der wereld wegdraagt. Ja mijn Lieve man ! de Bijbel is:opgevuld met;Oosterfche Spreekwijzen, die men zinnebeeldig en oneigentlijk verftaan moet. Alle die gezegdens omtrend Jefus dood zijn Oostersch, Verb'.oemd en dubbelfmnig. Dan, is'de Bijbel geen gefchenk voor 'e menschdom, maar flegts een ongeluk, want dan word ik en mijns gelijke 'er door misleid en telkens bedrogen, maar dat kan ik van een wijs  348 JOODSCHE wijs en goed God niet denken , dat hij een Boek tot nut van de menfchen geven zal, dat hun misleiden zou en in dwaling brengen: dat kan en wil hij verhoeden, wijl hij de God der Waarheid is, en dus zal hij 't ook wel verhoed hebben. Daar en boven, als men, met het voorgeeven van oostersch, verbloemd en zinneleehlig, de gewigtigfte waarheden uit den Bij, bel hgten kan , dan mag ik met het zelve regt van alle de hijlorien, wonderwerken en voorzeggingen ook zeggen: die allen moeten zinnebeeldig en verbloemd verftaan worden en uitgelegd. En wat blijvt 'er dan van den gantfchen Bijbel over? dan weet ik waarlijk haast geen onderfcheid tusfchen den Bijbel en den Almanach. — Neen ik hou mij aan den Bijbel; daar lees ik met zo veel woorden : het bloed'van Jefus Christus zijns Zoons reinigt ons van alle zonden, en dat kan ik veilig geloven, dat Jefus bloed voor' alle mijne zonden betaald heeft, wijl dat het bloedis van een Goddelijkperzoon, Gods Zoon, den Waarachtigen God en het eeuwige leven. Al weder, moet ik u zeggen, mijn vriendl deze fpreekwijzen vorderen een verzagtendp en zinverfiaauwende uitlegging: men kan die zo eigentlijk niet opvatten. Waarom tog niet ? ik lees, zo als in den Bijbel met zo veel letteren ftaat. Om  BRIEVEN. Ub Öm dat dit ftrijdt tegen ons gezond verftand en opgeklaarde rede. Uw gezond verftand! nietige aardworm! zal uw beperkt verftand de oneindige voortreffelijkheden van den Hogen God afmeten ? Ik ben maar een Boeren-zoon, en heb van jongs af mij op 't Land en in den Tuinbouw bezig gehouden, maar, als ik niets had willen geloven, dan 't geen ik begreep, zou ik mij voof mijne metgefellen bèfpö'ttelijk gemaakt hebben, en heet gij, niets te geloven , vooraleer men het ware hoe 'er van begrijpt, wijsheid, dan maakt uwe wijsheid u in waarheid dwaas. Men ondekt in deze wereld alom onbegrijpelijke natuurgeheimen, die mij overreden; God is groot en wij begrijpen hem niet. Hoe , zou ik dan zijn woord gelove Weigeren, omdat ik 'er1 onoplosfelijke geheimen in ontdek? Ei Mijn Heer ! ontkent gij dan ook, dat ge een ziel hebt, dat ziel en lighaam op elkander werken, de geheimen der voortteling van menfchen en dieren, de geheimen van den groei der planten en duizend andere dingen, die gij ziet en evenwel niet begrijpen kunt^ Aardworm ! wie zijt gij, die tot de volmaaktheid toe den Almagtigen kennen wilt! Of zo gij eens zijn Drieënheid lochent, wordt zijn natuur en wezen u dan meer begrijpelijk? Immers neen ! en waarom  35Q JOODS C II E om dan juist dit ontkent, 't geen God u van zich zelve zegt ? Ja maar, dit is alles zo duidelijk niet in God» Woord gezegt, als gij wel meent. Bat Jefus God is, wordt nergens met zo veel woorden geleerd. He Mijn Heer ƒ Paulus noemt hem • God, loven al te pi ijzen in der eeuwigheid; God, geo*penbaard in't vleesch; God, die zijn gemeente gekocht heeft met zijn eigen bloed; God, door wien, en tot wien alle dingen zijn, en dl: voor alle dingen is; en Johannes den kVaarachtigen God en het eeuwig leven. Ja maar, mijn Lieve Willem ƒ alle deze gezegdens lijden eene andere verklaring, en kunnen eenen zin aannemen geheel van dien, dien gij 'er aan hegt, ondei fcheiden. Lijden zij ook die verklaring, die ik. 'er aan hecht, en kunnen zij evenwel dien zin aannemen, zonder dat taalgebruiken ftijj 'er tegen ftrijden? & D 6 kan ik niet ontveinfen, maar wat wil dat dan? 1 Js ook de zin , dien ik 'er aan geev, niet de eenvoudigfte, die, als een Boer den Bijbel leesc , het eerst en duidelijkst hem voor de aandacht komt, en hoort tot die verklaringen, die Mijn Heer 'er van geven zou , niet veeJ kunde, taalgeleerdheid of overpeinzing. We!  B R I E V E N. S5.I Welnu, dat wil ik niet geheel ontkennen-, fnaar wat zegt dit alles ? Wel mijn Heer/ dan heb ik veel rede orp mij ('t zij met ontzag voor mijnen Ontfermer gezegd/) over God te beklagen, die de waarheden , waarin al mijn troost en rust voor mijn gemoed gelegen is, zo duister en dubbelfinnig heeft laten voorftellen , dat ik niet alleen in gevaar ben, maar zelv dat ik, arme man! ia de noodzakelijke omftandigheden ben, dat ik mij daaromtrend bedriegen moet en misleid worden; zo misleid worden, dat ik, mij eenvoudig houdende aan de letterlijke voorftellen van zijn woord, en aan Jefus, als waarachtig God , denkende , mij fchuldig maak aan de eere, die God alleen toekomt, een fchepzel te geven, en den vloek op mij laad van hun, die vleesch tot hun arm ftellen, en op een mensch vertrouwen. Maar Man Liev ! als ge lust tot onderwij» had, zijn 'er altijd verftandige menfchen, die u beter onderrigten willen , en men heeft reeds voorname * volks - verlichters, die den Bijbel, ontzwagteld van al die Oosterfche en duistere fpreekwijzen , in den volksftijl overbrengen. Maar Mijn Heer.' ik heb geen kunde , ora te onderzoeken, of die menfchen- op grond wer-  35S J O Ö D S C H E werken in hun verklaringen, en geen eerloosheid plegen, ik zou dan op hun crediet dit maar blindelings aannemen , en dus in zaken van een eeuwig aanbelang op hun vertrouwen moeten ; vertrouwen op de eerlijkheid en kunde van feilbare menfchen, die niet alleen kunnen dwalen, maar zelv moedwillig zouden kunnen mij misleiden, en dat om den waren zin te weten van een onfeilbare en Goddelijke openbaring. Neen, dat gaat niet aan/ Wat wilt ge-dan? Eenvoudig geloven, wat ik in Gods woord lees, en aannemen, wat God mij zegt. Hoe het gaat, ik eenvoudige mensch moet tog, of den letterlijken inhoud van den Bijbel, of de ui-legging van uwe Schrivtverklaarders geloven, mijn eigen doorzicht verlochenen, en op een anders trouw en waarheid mij verlaten, maar dan ga ik liever aan op de trouw en waarheid van een Boek , dat eeuwen lang voor Goddelijk txi nrfeilbaar is geacht , en wiens leer zich' kragidadig voortgeplant en wonderbaar ftaande heeft gehouden, als op 't crediet van uitleggers , die zo veel eeuwen later in de wereld kwamen, en in gevaar zijn, veeleer hun eigen Godsdienftige begrippen in den Bijbel in te voeren, als de echte waarheid uit den Bijbel af te leiden. En  BR IE V E N. 353 I En zo gij dan eens dwaalt ? Hoor. Mijn Heer ! hoe moejelijk mij ook reeds 't veel fpreken valt;, ik moet u eens iets vertellen. -—- Voor eenige jaren was ik in een boedel van een mijner bekenden op ons dorp, die in zijn Testament gezet had, dat hij wilde, dat al zijn goed , huifen, Landerijen enz. bij openbare veiling zouden verkocht worden, en tot geld gemaakt, en dan de penningen aan de ervgenamen uitgedeeld: een der ervgena* men verzoekt pns een klein ftukje Land te mogen bij taxatie overnemen, wijl hij geernc het • dubbel geld van de getaxeerde Tom 'er voor wilde geven, 't geen op aanraden van een Advocaat, dien wij 'er over raadpleegde, door ons wierd toegedaan , zo dat het Land, dat 500 gulden waardig wierd geoordeeld , hem voor 1000 gulden wierd toegerekend ; maar juist in dien tijd laat een Heerfchap van een Buiten-plaats, daar naast aangeland, zich uit, dat hij 'er voor, op een publieke verkoping, geerne drie duizend en meer gegeven zou hebn ben. Naulijks hoort dit een der andere ervgenamen, of hij doet ons een actie aan, om dat wij niet deden naar den uiterften wil van den overledenen, en wij verloren het geding, wijl (let wel!) wij ons niet flipt gehouden hadden aan de letter van het Testament, en het Z Land  3^ JOOD S C H E Land publiek verkocht. Heeft dit plaats in aardfche vierfcharen ; hoe veel meer zou ik mij te befchuldigen hebben „ zo eenmaal de Richter van 't Heel-al mij vroeg: waarom niet u gehouden aan de letter mijner voorftellen, en uw verwaand vernuft meer dan l et Woord van .God geloovt ? Den Bijbel zie ik aan, als het Testament van mijnen Hemelfchen Vader, en houd ik mij dan aan de letter van het zelve, dan kan ik mij ten geenen dagen met zijn eigen fchrivt, en als met zijn eigen hand; verandwoorden. Dwalen is altijd menfcheJijk, maar zo ik dan dwalen moet, dan dwaaf ik liever met den Bijbel. — Dan zagt! kan ikdat van eenen Goedertierenen en Wijzen Va-,der wachten, dat hij mij een openbaring ge-, ven zal, die mij tot dwaling leidt? Foei mij dat te denken! Ik weet, wien ik geloovt. heb. — Ü" Heere Jefus! Goddelijk Verlosfer! U heb ik gekend, geloovd, aangebeden, en gediend, en u zal ik, als mijnen Heer en mijnen God, eens in geregtigheid aanfchouwen, als ik zal opwaken. -— Hier zweeg de man en brak het gefprek af, Mijn Gast was ver van met deze za- menfpraak te fpotten, maar fcheen zelv eerder in de ftilte geraakt, en •eenigzints 'er mee belemmerd,, •— Ik althands, wil wel erkennen,  B R ï E V E N. 355 'ïien, was zo getroffen , dat ik eenige dagen lang mijn vrolijken aart beteugeld zag , en zekere droefgeeftigheid gevoelde, die ik geen naam kan geven. ■ Zo veel is 'er nog' van overgebleven, dat, daar gij mij genoegzaam genezen hebt van de bijgelovige hoogachting voor den dervende Rousfeau, ik met mijn kart erkennen moet; zo ergens een mensch, heldhaftig en gemoedigd ftervt, mijn Willem is die ware held? Trouwens, zo als hij in zijn ziekte was , bedaard en welgemoed, was hij in zijn laatfte oog nblikken. 't Is mij mislukt mijn wensch te voldoen, met hem te zien d n adem, uit blazen. Hij ftierv, hoe lang dit c. k voorzien was , nog onverwacht en bij verrasfing. Een oogenblikkelijk toeval nam hem weg, onder 't zeggen, gelijk mij bericht is: „ Ik fterv , maar geen zwarigheid , mijn Jezus „ is de waarachtige God en 't eeuwige leven! Mij dunkt, dit was te belangrijk in uw fmaak en denkwijze, om u niet mede te dee len. Het overige van uwen Briev te beandwoorden, verbiedt thans mijne bezigheid. Wat dunkt u nu , Jofeph ! van zulk een modesten briev ? Had ge wel immer zulk eenen van mij verwacht? dan zo ziet ge, dat ik wel eens ernftig wezen kan, als het te pas komt, maar dat eeuwigen altijd preken behaagt Z 2 mij  s56* JOODS CHE t% I EV E N. mij niet. Hoor !• de oude voerlui horen nog ■Ê gaarne, het klappen van de zweep. Leev vergenoegd en vrolijk! denk ernftig, maar evenveel niet al te veel! Ik ben met blijvende achting en vertrouwde vriendfchap. Lwe .... ISRAËL C