DÉ GEESTÈftZIËNÈIU 2ii i, „ bij zag? Vertfaagde! hóe velé genoe- s, „ gens wachten u nog, die gij u zeiven zoudt onr> ii >j r°ofd hebben, hadde ik ü niet van de Volvoe>i s» ring van uw kwaad befiuit te rug gehou», „ den."» „ „ Ik nabij het doel mijner wenfchen? — Op i, „ mij zouden nog genoegens wachten? — — „ Wréede fpotternij! En dit van U, die mijne: ,, „ ganfche gefchiedenis kent?"" „ Nabij het doel uwer wenfchen! — Geensi, „ zins fpotternij, enkel waarheid bevatten mijne ,i „ woorden , alleenlijk dat ik in den oogenblik s, „ vergat, dat niet allen fterflingen de magt tert s, „ deel werd, om den fluijef der toekomst te „ „ ontdekken, en in dé diépten van verborgene „ ,s wijsheid te zien, ondoorgrondlijk voor het i, „ koitzigtig oög van den gewonen mensch, „ „ Eri zijt gij geen gewoon mensch? draagt ,, „ gij niet dezelfde hoop en begeerte in uwen i, „ boezem om ? herinnert ü geene zwakheid aan „ de oorfpronglijke iiof, waar uit gij gevormd „ werd, en die onze veerkragt ftremt, wanneer' „ wij hooger willen vliegen , dan de dikkere „ „ lucht ftï-ekt, die ons alleen dragen kan?"" „ „ Dat zijn vragen, die het vervolg u» ter „ uwer befchaming, zal beandwoorden " " „ „ Zag ik u niet zeer dikwijls, en hartstogtlijk, 9, „ met den Conferentie-minister, fpelen?"" _ „ „ Ik hartstogtlijk gefpeeld j ik, hartslot j,»lijk?"" ,,, „ Blijft er wel een ander vermoeden overisï, bi u 9 ,s j» wan*  au DE GEESTENZIENER. „ „ wanneer men ziet, dat iemand van het fpel „ „ zijn daaglijkfche werk maakt?"" „ „ Kortzigtig fchepfel! — Mij geen verhevener „ „ oogmerk toe te kennen? Dan ik vergeef , „ het u, maar let er op, en houd het voor eenen „ „ zetregel. wanneer gij eenen wijzen, naar uw ,, „ denkbeeld, zwak, of zijner onwaardig hande„ „ len ziet, dat hij, — even als een wijs kruid„ „ kenner, die daarom ftinkende en vergiftige „ „ planten aankweekt, dewijl er heilzame genees„ „ middelen uit kunnen toebereid worden, — ,[ „ meenigmaal, enkel om der goede gevolgen wil, ., j, zulke handelingen, gelijk ik het fpel, onder„ neemt."" — „ „ Maar, wat wilt gij dan van mij?" " — „ U gelukkig maken. — —- Hoor mij aan, „ „ zonder mij in het woord te vallen, en beand- „ woord alleenlijk mijne vragen. Gij wildet, vermetel, met eigen hand, den draad " "f uws levens affnijden, dewijl gij u voor eenen " \\ ongelukkïgen hield, daar gij hinderpalen in uwe liefde vondt?"" " '}, „ Hinderpalen , — die onverwinlijk waren , „ waarbij ik alle mijne kragten te werkgefteld, „ maar vergeefs verkwist had. -— En zou mij ' dit niet ongelukkig maken ? — Stort niet het M » grootfte en prachtigfte gebouw over hoop, als „ '„ men het de fteunpijlaren ontneemt, waar op '„ „ zijne geheele zwaarte "rustte ? — — En het ' 5J geval met mijnen vriend, zal ook dit mijn ge.r \, „ luk niet helpen verwoesten? Zal ik er niet nog „ „ me-  «zg DE GEESTENZIENER, „, „ mij weer kon ontrukt worden, vergat ik, voor een oogenblik, dat gij' onze befeherming zijn, „ „ dat gij voor ons gedacht hebben zoudt. Ver,, geef het zwakke, beminnende meisje, dat 9, „ aan u behoefde herinnerd te worden!"" „ Ligt kon ik denken, dat aan een zoo onge„ meen vertrouwen op mij, ook de dweepzuchtige „ geestdrift, die thands de zielen van dit paar in„ genomen had, aandeel moest hebben, en dit ^, tijdftip, waar op het zelve zich blijken deed, „ had ik enkel afgewacht, om hen, in de hoogst„ mooglijke uitgeftrektheid te doen zien, wat zij ,, van mij hopen konden, wanneer zij, wat hen „ eene onmooglijkheid fchijnen moest, door mij ,, mooglijk gemaakt zagen." „ „ Met regt"" — „ begon ik dus," „ ,, fteunt gij op mij; met regt verwacht gij van „ ,, mij uw geluk, die het vestigen, die u meer ,» j« geven kan, dan uwe ftoutfte wenfchen ooit „ „ wagen kunnen te hopen. — Heden nog," " — „ de dag begon reeds aan te breken" — „ „ en ,, eer de maan weer de aarde befchijnt, zijt gij 9, „ beiden door des Priesters hand vereenigd , „ „ om , hand aan hand, dit aardfche leven te 9, ,, doorwandelen, vereenigd, met toeftemming, „ „ Freule! van uwen vader, die u zijnen zegen ,#» »> geven zal; heden nog, eer de zon in het zui„ „ den ftaat, is D*** uit zijne gevangenis ont,, flagen, in eer en waardigheid herfteld,"" — „ tot L**j" — ,, „ die ook u wacht, —- — », » Ver-  DE GEESTENZIENER. aa§ „ Verwijlt beiden in deze hut, tot ik u »f> „ „ haal."" — „ Ik liet hen aan hunne verbaasdheid over, en ging zoo fnel, door het bosch, te rug, dat w zij _ gelijk zij mij naderhand verzekerden — „ geloofden, ik ware verdwenen, in welk geloof ik „ hen ook natuurlijker wijze liet." „ Zoo fnel mooglijk, ijlde ik nu naar de Refi„ dentie te rug, en oogenbliklijk naar de Confe„ rentie-minister. Troostloos over het ontwijken zijner dogter, zat hij op een fofa. Allen, die haar hadden moeten najagen, waren te rug gekeerd, zonder hun oogmerk bereikt te hebben. „ Thands vervloekte hij zijne wreedheid in de wan,, hopigfte uitdrukkingen. Onder het masker eens vertroosters, wilde ik hem thands onderrigten, hoe het nu verder gaan zou, dan hij luisterde naar mijne woorden niet, en kon ook tegenwoor„ dig zelfs het denkbeeld nog niet verdragen, om „ zich zijne dogter daar door weder te fchaffen , dat zij eenen burgerlijken de hand gave, al ware „ dit ook zelfs het eenigst mooglijke middel daar toe. Ik beproefde het op, alle mooglijke wijze, ,, om hem hier in van denkbeeld te doen veranderen, dan nog eer ik mijn doel had kunnen be„ reiken, en eer ik verwacht had, kwam een Offi„ cier met eenige gemeenen, den Heer Conferentie„ minister als Staatsgevangenen afhalen. Ter ge„ lijker tijd verzocht mij de eerfte in de eerbiedig. „ fte bewoordingen, om hem mede naar zijnen ?, Monarch te willen verzeilen, die mij verbeidde, » en  aao DE GEESTENZIENER. „ en reeds overal • had laten zoeken. Ik volgde „ hem zoo veel te liever, dewijl ik zulks voorzien had, en dit mede tot mijn plan behoorde." ,, Uit de wijze, waar op mij de Monarch ont,, ving, kon ik zeer ligt den graad van hoogach„ ring opmaken, die hij voor mij koesterde. Hij ,, verhaalde mij, dat D***s bediende, in den „ voorleden nacht, ontvlugt was, en eenen brief ,, had achter gelaten, dien hij mij overreikte. Ik „ beovnd denzelven van den volgenden inhoud." ,, ,, Mijn Heer, de Secretaris D*** is vol- ,, maakt onfchuldig. Het Document, dat hem ,, ,, ontbreekt, heb ik hem heimlijk, en op de ,, fchandelijkfte wijze ontftolen , en aan den „ ,, Conferentie-minister van ** *, voor eeneaan» ,, ,, zienlijke fom verkocht, die men grootendcels „ ,, nog in mijn koffer zal vinden, daar ik mij ,5 met dat bloedgeld niet heb willen beladen. „ Angst en berouw volgen mij op de hielen. „ Men heeft mij tot die daad verleid, en ik „ ,, was, door het vervloekte geld zoo verblind, „ ,, dat ik het fchandelijke daar van niet eer in„ „ zag, tot mij de Baron van vatifiello, „ ,, in den verloopen nacht, plotsling, in mijne „ „ gefloten kamer verfcheen, en mij waarfchuuw„ „ de. — God weet, van waar hij het wist; „ hij moet alwetend zijn! Men moge hem ,, vragen; de angst, om mij te redden, laat mij ,, „ geen rust meer!"" — „ johannes kleinhart."" Be-  S22 DE GEESTENZIENER. ,, „ Dat is hij niet;" " „ „ Hij heeft nogthands het Document, waar j, aan zoo veel gelegen is, gekocht, om"" — — ,, Dat heeft hij niet."" i „ „ Raadfel op raadfel! ——. De brief evetïh » wel?"" —« „ ,, Konirtg! nieenigmaai bedriegt ons defchijn! „ „ Het Document heeft de Legationsraad ge„ „ kocht, — die naderhand den post kreeg, „ welke voor D*** beftemd was, — om het 5, „ weer, met woeker, aan den vijand te verkoö,, „ pen, naardien, bij den tegenwoordigen oor„ „ log, daar aan alles gelegen is. Zend naar zij,, ,, ne woning. Men zal het Document achter' M zijn fchrijfbureau geklemd vinden, en hemj, zeiven vergiftigd in het bad liggende, terwijl „ ,, hij het niet raadzaam heeft gevondenj om, „ ,, bij zoo bedenklijke omftandigheden, langer te „ ,, blijven leven. Een brief, in den regter zak „ van zijne flaapjapon, zal het raadfel oplos„ „ fen."" — „ „ De Koning keek mij verbaasd aan, en gaf „ „ er terftond bevel toe. Weldra kwamen de af- „ gezondenen te rug, en hadden alles zoo bes, „ vonden, als ik gezegd had. Nu klom zijne n ,, verbazing tot eenen zoo hoogen trap, en hij s, „ betoonde mij zoo veel eerbied, dat zijne ftem 9, ,, haren toon verloor, als hij met mij fprak, en „ „ ik hem daarbij aanzag."" „ Den volgenden brief had men in den zak der „ flaapjapon van den Legationsraad gevonden." „ „ De  DE GEESTENZIENER. éz$ „ De Baron van vatifiello is mij, in n „ den verloopen nacht, bij gellotene deuren ver* 3, „ fchenen. Hoe hem dit mooglijk zij, weet ik ,, niet, en fidder nog. —■ Hij weet alles aan,, ,, gaande^ het Document. Hij heeft mij bevolen s 3, „ het te ontdekken, maar nogthands vergund 9 ,, zulks door eenen achter gelaten brief te doen, ,, ,, en te vlugten, wanneer ik mij verbeteren wil. Ach, en dat wil ik nu ook I Vervloekt goud, ,, ,, ik laat het te rug!!"" — ,, „ In den brief heb ik den Conferentie- minis» „ ter van * * * den fchuldigen opgegeven, om ,, „ dat ik. den u gedanen eed, om u niet te vef- „ raden , niet breken wil. Hebt < gij echter niet 3, „ zoo veel geweten meer, om eenen onfchuldf„ „ gen, die voor u lijdt, te bevrijden, dan zal „ „ de Baron het doen. — God! wat mag dat ,, „ voor een mensch zijn, die geheimen weet, 3, „ dewelken zoo verborgen waren.*"' — — ,, „ Red u, zoo gij kunt; maar denk aan uw ,, geweten, en laat een gefchrift te rug, waar „ „ uit blijkt, dat de Conferentie - minister onfchul,, 3, dïg is.'"* ,, ,j Ik weet mij niet meer van angst te bergen. — 3, ,, Ach, ware ik toeh maar eerst in veiligheid'! — it » Aan al mij'n ongeluk zijt gij fchuld, met uw ,, ,, vervloekte geld en verleidende aanzoeken. —» „ ,j Ik had het, bij mijnen braven Heer zoo goed, „ en werd zijn verrader! -- Als ik nog maar ,„ j, tijd had , om u de hel zoo heet te fchilderen, „ „ als die in mijnen boezem brandt! — God zat  &24 DE GEESTENZIENER. ,, „ mij helpen! — Red u, of ten minde uwe „ ,, ziel. —- Ik kah niet meer fchrijven, ik moet „ „ voord. — Het is, als of de geheele wereld „ „ op mij lag!"" „ „ JOIIANNES KLEINHART."" ■ jj*** en de Conferentie-minister werden tef„ ftond weer in vrijheid gefield, en dankten mij ui „ de tegenwoordigheid des Konings, die dit fchouw,, fpel ontroerd mede aanzag. Hij bad mij zeef „ dringend, bij hem te blijven, zijn vriend en raadsman te zijn, ja naast herti te zitten op den „ ftoel der heerfchappij van zijn uitgéftrekt Rijk; „ maar ik — floeg het rond uit af: niet, als of „ zulks mijne eerzucht niet zou geftreeld hebben, maar dewijl ik de rol, die ik thands gefpèeld „ had,, om alle geheimen te weten, niet voordzet,, ten kon, als mede, om dat ik een verhevener „ plan had, dan enkel de gunstling eens.Konings „ te zijn. Ik gaf hem dus, op zijii dringend aan- zoek, dit andwoord:" ,, ,, Uw Rijk, ö Koning! is groot en uitgë„ „ ftrekt, maar veel grooter nog zijn alle de j» 5» overige Rijken der wereld. Allen hebben zij „ „ aanfpraak op mij, overal zij dus ook mijn „ „ werkkring. Ik mag u en uw land niet geven, „ „ het geen ik anderen onttrok. Uw liefling öf „ „ uw mederegent te zijn, zou nog altijd een „ ,, al te kleine werkkring voor mij wezen. Ik „ „ kan u niet meer zeggen, want gij èoudt mij „ „ ook  DE GEESTENZIENER, a&f ,» „ ook niet bevatten. Dring derhalve niet met 4, „ verzoeken in mij, die ik u afflaan moeti 9, „ Wilt gij mijn aandenken in eere houden, zoö 9, volg mijn voorbeeld: red de onfchiüd, waar' s> « gij kunt, en maak menfchen gelukkig, die het „ verdienen. Thands reeds zal ik er u de ge. ,, „ tegenheid toe geven."" 99 „ Uwe beide Secretarisfen L** en D*** »» « zijn de verdiénstlijkfte mannen aan uw ganfche ,, ,, Hof. Gij hebt ze tot hier toe te weinig gesi „ kend, en hen niet beloond. Haal dit thands „ „ weer in. Gij zult in hen mannen vinden, „ die eens de eerfte plaatfeh in uw Rijk beklee,, den kunnen. Wanneer zij daar toe bekwaam „ „ zullen zijn, zal ik het ü weten laten. Laten ,, ,, zij, voor het tegenwoordige, beiden uwe ge,,,, heim - Raden zijn. L** bemint de dogter ,, Van den Conferentie-Minister alhier; beveel ,, „ hem , dat hij, de hardnekkige vader, ze hem „ ter vrouwe geve, Zij zijn beiden voor elkaar ,, beftemd, hun echt is in den hemel belloten, ,, „ daarom zullen menfchen en grillige övereeh- 9, ,; komlten hen niet fcheiden!"" „ De'Koning bewilligde, met vermaak, irt alles, en de Conferentie - Minister was een veel te ,, wijs hoveling, dan dat de wil zijns gebieders niet zijn wil zou hebben geweest. En hoe kon ,, hij thands ook beter geluk voor zijne dogter Vinden, daar hij L**, als mijnen gunstling&en die des Konings, in den geest reeds met dé m DEEL- P „ hoog*  sa6* DE GEESTENZIENER. „ hoogfte waardigheden in den Staat bekleed zag, „ en hij tegenwoordig op eenmaal den fchranderen ,, inval kreeg, dat de Koning, als hij zijne gunst volkomen wilde maken, ook aan onzen L** het „ vereischte aantal van adelijke voorouders, in een „ Diploma, toevoegen kon. Alleenlijk fchoot hem „ te binnen, dat zijne dogger en L** weg waren, „ en hij klaagde den Koning zijn verlies." .,, ,, Niemand vrage mij het hoet"" viel „ ik hem in het woord," ■ „ „ mijne hande- „ ,, lingen gaan in het verborgen, onnavorschlijk „ ,, voor den mensch, hem niet zelden tegenftrij„ ,, dig fchijnende, en van voren zoo wel als van „ „ achteren dekt mij nacht. Binnen korten tijd ,, zullen beiden hier zijn."" —— „ „ Mijne, dogter hier?"" — „ riep de ver„ heugde Conferentie.Minister uit," — ,, ,, mij* „ ne dogter?"" — „ en ik wierp mij in mijnen „ wagen." ,, Ik vond de gelieven nog in de kolenbranders 9s hut. Van hunne verrukking, toen ik hen die „ vrolijke tijding bragt, fpreek ik geen woord. ,, Mijn donkere ernst alleen kon hen affchrikken, om mij niet, van dankbaarheid, liefde en hoog- achting, dood te drukken, en terftond bij hunne „ komst verwachtte hen, op mijn beitel, reeds „ een priester in de koninglijke zaal, die hen ver„ bond en over hen den zegen fprak." „ Spreek zelf, genadigfte Prins! kon ik van de„ ze menfchen nu niet alles verwachten? Opzetlijk „ had!  DE GEESTENZIENER. &| had ik het zoo gefchikt, dat hun verder óp» „ klimmen van mij afhing, en zij er dus geftadig „ naar ftreven moesten, om mijne gunst te behou- den. ■— Had ik mij hen niet, daar te boven , „ van eenen kant vertoond , dat zij mij voor deri ,, volmaaktften, besten mensch moesten houden, „ van wien niets dan goeds te wachten was ? — Gij zult zelf hebben opgemerkt, hoe vast de ,, Koning zelf dit geloofde, en wat ik mede, des „ vereischt wordende, van hem hopen mogt, daar „ ik 200 geheel onbaatzuchtig fcheen te handelen ,, en enkel het welzijn van anderen te behartigen fcheen." „ Om deze indrukfelen nu nog dieper in te pren„ ten, verwijderde ik mij-, zonder dat er iemand iets van wist, plotsling uit * * d * * *, ërt op ,, dat men geen fpoor van mij vinden mogt, in ,, eene gedaante, waarin mij nog niemand kende, om,- wat ook wezenlijk het gevolg was , de „ menfchen te doen geïooven, dat ik ware'ver,, dwenen." „ En hoor nu , hoe natuurlijk ik aile deze fchijn„ bare wonderen bewerkt had." ,, Een van mijn volk had zich, reeds alvorens ifc |, te * * d * * * kwam, in dienst van den ge„ heimfchrijver D * * * moeten begeven, en door ,, dezen kreeg ik alles te weten, wat ik voörloopig ,!, weten moest. Dit was juist die gewaande jo3, hannes kleinhart. Op mijn bevel ftal P 3 >, hi|  aaS DÈ GEESTENZIENER,' „ hij het Document, dat iemand, gelijk hij was, ,j niet moeilijk kon vallen. Iemand moest „ ik nu hebben, die hem, naaf het voorgeven, „ daar toe rnoest hebben omgekocht , en deze kon in het leven niet blijven, dewijl hij anders zijne onfchuld zou hebben kunnen bewijzen. Niemand „ kwam mij daar toe beter van pas, dan de Legationsraad. Jan had naamlijk reeds voorheen met zijne keukenmeid eene vrijagie op het touw „ gezet, en was dikwerf in zijn huis, wanneer hij afwezig was. Van deze gunftige omftandigheden „ behoefde ik dus flechts gebruik te maken. Ligt „ viel het jan derhalve, om, den avond te voren, „ het Document achter het Bureau, en den door „ mij vervaardigden brief in den japonszak van „ den Legationsraad te fteken. Ook om hem „ gelukkig uit den weg te ruimen, kostte hem „ niets ; hij behoefde hem enkel een poedertje in „ het drinken te ftrooijen, dat hij fteeds gewoon was, vóór hij flapen ging, tot zich te nemen, „ en dat altijd reeds moest gereed ftaan , wanneer „ hij te huis kwam. Waarom ik nu de brieven „ in dier voege fchreef, en den Conferentie-Mi» nister mede in het fpel bragt, zult gij, zonder „ mij te vragen, ligtlijk bevroeden; want dit wa„ ren immers eigenlijk de middelen, die mij in ',, mijnen vollen glans moesten vertoonen. Alle „ mijne oogmerken, in het algemeen, die ik hier „ op eenmaal te bereiken zocht, zijn uit alles zoo „ klaas  DE GEESTENZIENER. 229 „ klaar te zien, dat ik er geheel en al van zwijgen kan. —- En niet waar, gij zult mij, in ,, het vervolg, niet meer vragen, hoe het mij „ mooglijk was, om de beste en lchranderfte men„ fchen op het naauwst aan mij te verbinden, en vervolgens tot alles, wat ik wilde, te overre„ den?" P 3 2 t S«  ZESDE HOOFDSTUK. n "Ein thands,r —— voer de Armeniër voord, — ?, nader ik het tijdperk, wanneer, gelijk ik reeds ?, voorheen zeide, mijn plan tot zeker bepaald doel „ uitliep. Wat ik, tot hier toe, gedaan had, was , behalve de verworvene kennis van ver„ fcheidene Hoven, en de invloed, dien ik mij daar had weten te verfchatTen, meenigwerf niets 9, anders , dan een aaneengefchakelde keeten van „ bedriegerijen, waar door ik mij kreaturen, en, s, in derzelver oog, aanzien te verwerven zocht. Maar al te rasch begreep ik, dat mijne verwij- dering van deze en gene plaats, dikwijls te a, fpoedig den indruk verzwakte, dien ik er ge„ maakt en gelaten had. Tot mijnen fchrik ver- nam ik, dat de banden der dankbaarheid, met ,, welken ik, door hen, in het bereiken hunner 3, oogmerken , bij te ftaan, zoo velen aan mij dacht gekluisterd te hebben, zoo fterk niet wa•„ ren, dat ik er veel voordeel voor mij van had ^, kunnen verwachten , zoo dra het oogenfchijnlijk ,? voordeel ophield, dat ik hen had te wege ge- ^, bragt. Omtrent mijne aanhangers in * * d * * * 3, ech«  DE GEESTENZIENER. „ echter, moet ik hier van eene uitzondering ma„ ken. .Aldaar waren alle de omftandigheden mij „ gunftig geweest. Hen kon, bij alle mijne be„ drijven, geen ander doel in het oog vallen, dan ,, het edelfte, het verhevenfte, dat ooit een mensch „ hebben kan; dat naamlijk, om anderen gelukkig „ te maken. Ik had enkel met goede menfchen te „ doen, die niets onpligtmatigs wenschten, en ,, welken alle mijne fchandelijke middelen verborgen „ bleven. Maar hoe zelden was ik zoo ge- „ lukkig! — Meenigmaal moest ik hen zelfs een ,, nietswaardige fchijnen, die de ontwerpen hunner' „ boosheid door mij uitgevoerd zagen, en zij „ haatten mij, hoewel zij dit, uit vrees, mij niet „ durfden doen blijken." „ Uit eigen ondervinding, helaas! weet ik het, „ dat een booswicht ook, door zijns gelijken, „ nooit bemind wordt, en dat daar alle banden „ ophouden, die anders de harten met een zoo „ zacht geweld aan elkaar keetenen. Wat zulke „ lieden bij een voegen, hen eikanderen ook wel' s, onontbeerlijk, den een aan den ander onderdanig maken , en allen tot een oogmerk vereenigen „ kan, is enkel lage eigenbaat, zij moge „ zich aan den dag leggen, op welke wijze zij „ wil. Ware die eenmaal geheel bevredigd, dan „ zouden ook alle banden in ftukken breken, en ,, de een des anders verderf, — ik zal maar zeg- gen, —— onverfchillig aanzien, en hij zou er P 4 „ zelfs  §«4 DE GEESTENZIENER. „ zelfs over juichen, wanneer hij er eenig voor,9 deel uit halen kon." — „ Dat een waarlijk flecht mensch eerbied voor „ de deugd kan hebben, die hij nogthands veracht, „ weet ik uit mijn eigen voorbeeld, hoe zeer ik. „ dergelijke opwellingen ook fteeds zorgvuldig bij „ mij onderdrukte; — maar dat zij zelfs, die, uit volkomen overtuiging, volflagen booswichten „worden, een leerftelfel van hunne niet-zeden„ kunde ontwerpen en opvolgen, nooit hem be„ minnen kunnen, .die tog denzelfden weg met ., hen bewandelt, en hunne eigen grondffcellingen „ opvolgt, maar hem haten, — dit was mij fteeds „ pnbegrijplijk." ti— „ Ik zeide: het was mij onbegrijplijk. Thands, „ helaas! zie ik te laat, dat juist dit de echte „ waardij der deugd is, die ik voor eene herfen. „ fchim hield, der deugd, die ons alleen gelukkig „ maken, die maar alleen het hart van een ander j, mensch tot liefde voor ons kan ftemmen „die — ó! ik heb nooit ware vreugd ge- „ had; want terwijl mij de eene boosheid gelukt „ was, — en dit toch was het eenigfte, waar over „ ik juichte, — fmachtte ik reeds weer naar eene njeuwe, —« — Koe zou een booswicht ook „ ware vreugd kunnen fmaken? — De deugd al9, leen kan het hait voor deze zachte, aangename jr, gewaarwording ftemmen, en de deugd is hen? •j een affchuuw. — Voorfmaak had ik er eenige  DE GEESTENZIENER. 5.33 ,., reizen van, maar zij nam haar eigendom te rug, ,, en ik grijnsde ! " „ Ook bemind heb ik, Prins! — bemind, —• j, dan welhaast vond ik deze aandoening, alleen ,, goede zielen eigen, mijner onwaardig. — Met „ wellust verwoestte ik het ganfche geluk eens „ menschlijken engels, en — lachte, mij in haar onheil verheugende, over hare ligtgeloovigheid — „ Zij reisde mij na, omvatte met zwakke armen „ mijne knien, jammerde aan mijne voeten, floeg „ hare roodgeweende oogen tot mij op, — en ik, ftïet haar, glimlagchend, het ftaal in de borst, ,, en doodde, met haar, te gelijk de hoop van on„ ze omhelzing. — — ,, Maar weg, weg! — Verbeteren kan ik mij „ niet,.wat baat het berouw!" —— Het medelijden voegt de Graaf van O** hier bij, ■ is gevoelig gefchapene zielen zoo zeer eigen, dat wij ons ook thands weer misleiden lieten, en het den affchuuwlijkften booswicht, den Armeniër, fchonken. Wij zagen zijn berouw, en onze oogen zwommen in tranen van droefheid over zijne Hechtheid en verworpenheid. Wij vergaten ons zoo zeer, dat wij hem, met den Godsdienst, te vertroosten zochten, en alles aanwendden, om hem eenigermate gerust te ftellen. Zijne fchijnbare opmerkzaamheid gaf ons moed, en wij zochten alles op, wat flechts dienen kon, om ons oogmerk p helpen bereiken..- Op zijne uitdrukkingen aangaande de deugd wilden wij voordbouwen, maar » P 5 hij  ï34 ee geestenziener.; hij hief het affchuuwlijkfte gelach aan, en beet in de ketting. Zijne verwenfchingen tegen den Godsdienst en al wat heilig is, die van zijne blaau« we lippen ftroomden, toonden duidlijk, hoe fterk hij er thands het gebrek van gevoelde, en hoe alle dészelfs troostgronden den trap zijner wanhoop enkel verhoogde. ■ Op den Prins maakte dit alles eenen dubbel fterken indruk. Zoo haast de Armeniër weer weggevoerd was, wat terftond gefchiedde, viel hij op zijne knien, en dankte God, dat hij alles zoo gefchikt had, en hem weer had laten inzien, welk eenen fchat hij, in zijnen Godsdienst, had van zich willen werpen, en, tegen ellendige fluitredenen van het vernuft, verruilen, i ■ —— Zijn gebed echter bragt hem niet die opgeruimdheid des gemoeds te wege, waardoor anders flechts eene reine, onfchuldig lijdende ziel gefterkt wordt. Zijne oogen fchenen de belijdenis van begane misdrijven af te leggen, waar toe hem zijne vorige Godsdienst-loosheid vervoerd had, en bange zwaarmoedigheid omringde zijn gelaat, en deed zijnen blik ter. aarde nederzinken. 6 Mensch! gij, die dit leest, wanneer misfehien mijn reeds lang in ftof veranderd gebeente, in de ftille aarde, den groöten dag der opftanding te gemoet fluimert, laat ü' uwen Godsdienst, uwen grootften fchat, niet ontrooven, die U veilig overvoert. Befchouw ieder, die dezen aantasten wil, als eenen vijand, die moorddadig uwe rust wil itoren en vlied hem. Vertrouw het licht, dat uw wel-  DE GEESTENZIENER. a3s weldoende Schepper enkel daarom in u ontftak, op dat gij het goede van het kwade zoudt kunnen onderfcheiden , den regtften weg ter deugd vinden, en inzien, dat hij de God der liefde is; vertrouw dit licht, uw verftand, nooit te veel. Verlaat u nimmer daar op alleen; want hoe ligt kunt gij dwalen! — Houd het nooit voor den onbedrieglijke» maatftaf van alles, wat boven uwen kring gaat. — Ach leer dit uit het voorbeeld van den ongelukki- gen Prins. ■ Hij was zoo goed, en werd door eenen onverdraaglijken hoogmoed op 'zijn verftand, en door het onbepaald vertrouwen op zijne eigene kragten, zoo onbefchrijflijk ellendig, dat zijne vorige rust des gemoeds, kalmte van ziel en opgeruimdheid van gemoed nimmer geheel tot hem te rug keerden. Prent u, ö Kristen! daaglijks de waarheid hoe langs zoo dieper in, dat de Godsdienst alleen ons veilig door het dal des doods voert. Door dezen verliest het graf zijne verfchrikking, en wordt de dood ons een vriend, die ons de poort opent tot eeuwigdurende zaligheid. Zonder dezen ver¬ dwijnt alles in duisteren nacht en verwoesting, en worden wij van vrees en ontzetting overvallen. Aan de hand van den Godsdienst alleen wordt het weldadig gefchenk der reden, dit evenbeeld deiGodheid, voor ons die zegen, welke dezelve, naar het oogmerk van den algoeden, zijn zou. Wie zonder den Godsdienst regt en veilig denkt te wandelen, fchijnt mij eenen dwaas gelijk, die den regten,  $3ö* DE GEESTENZIENER. ten, openlijken weg, waar wegwijzers zijnen voet voor het afdwalen bewaren, ■ moedwillig verlaat , en op zijne zelf gekozene baan, zich in ongebaande ftreken verliest, alwaar zijn geroep het oor van den redder niet meer kan bereiken, en dan eindelijk in den afgrond, dien hij niet zag, hulploos wegzinkt. Ware ik nooit van deze waarheden overtuigd geweest, ik zou het, door het gezigt van den Armeniër zijn geworden, ó Dat toch alle menfchen, die op het punt ftaan, om op afwegen te geraken, tegenwoordig geweest waren , toen de Armeniër fprak. Zij zouden den Godsdienst, en hare dogter, de deugd, hebben moeten lief krijgen, en aangefpoord moeten zijn geworden, om beiden op het harthjkst aan te kleven.. Wel nooit misfehien ftelde iemand hare beminnenswaardigheid, en het geluk, waar mede zij heure volgelingen beloonen, in zuik een treffend licht, als de vertwijfeling — —de ganfche houding van dezen Armeniër dit deed, wiens woorden ik toch alleenlijk heb kunnen opfeekenen , zonder dat gene daar aan te kunnen mededeelen , wat denzelven eenen zoo fterken indruk bijzetten! (?) Toen (*) Ik zal toch wel niet noodig hebben, om iemand mijner lezers om verfchooning te verzoeken, dewijl ik de waarfchuwingen en beden van den Graaf van O** hier ftaan liet ? Moes,t ik vreezen, dat die verhevene waarheden —> — weg met dat denkbeeld! — AANMERK. VAN PEN UÏTGEV8R.,  DÉ GEESTENZIENER. Hf Toen de Armeniër, den volgenden dag, bij den Prins gebragt werd, was hij weer geheel en al de Vorige. Niet het minfte blijk van het voorgevallene was aan hem te befpeuren. —— Hij voer voord. „ De onverfchilligheid jegens mij, die ik bij zoo „ velen mijner aanhangers befpeurde, zoo haast zij „ geen onmiddelbaar voordeel meer van mij ver„ wachten konden, deed mij op een middel den„ ken, hoe ik hen fterker aan mij kluisteren, en „ zelfs met mij in een gemeenfchaplijk belang wik„ kelen konde. Ik vond het zeer ligt." „De * * orde ftond reeds ten dien tijde in zijn „ grootfte aanzien, en telde onder hare leden men„ fchen van allerlei rang, Godsdienst en denkwij„ ze. Dat deze allen zoo ijverig aan dezelve „ konden verkleefd zijn, bragt mij op het zeer natuurlijk vermoeden, dat of elk daar bij zijn „ bijzonder voedfel vinden moest, — hoe onge* „ looflijk bijna dit ook mogt wezen — of, „ dat het te rug treden uit dezelve gevaarlijk wor„ den moest, — Het een en ander meende ik, „ met der tijd, tot mijn voordeel te kunnen ge„ bruiken, en, zoneter mij verder te bedenken, „ werd ik er een medelid van." „ De voornaamfte of hoofd-Hellingen derzelve „ waren deze, om naamlijk het getal der leden n zoo veel mooglijk te vermeerderen, en, door „ hen, op alles te' kunnen werken, over alles te , kunnen heerfchen. — — Dit wisten alleen de „ Op-  ss« DE GEESTENZIENER. i, Opperhoofden, en het viel moeilijk, om tot dieri trap op te klimmen. Elk der lagere medeleden „ dacht zich een ander oogmerk, naar dat zijn bijzondere perfoonlijke toeftand en denkwijze dit „ vereischte, en eené heilige geheimhouding om3, trent alles, wat de orde betrof, ftond er waar„ borg voor, dat er nimmer iets van ontdekt werd, ,, en elk zich met het gedachte troostten, van iets „ verder te hebben gezien dan een ander, zonder „ daar van anderen iets mede te deelen. — Eene „ algemeen ingevoerde gelijkheid, die hier plaats 9f greeP » was zoo verblindend, dat niemand ér ,5 aan dacht, hij zij flechts een bloot werktuig in „ de hand der anderen, en zij alleen was het, die „ reeds de lagere broeders kluisterde, wanneer hij „ zich, met zoo vele grooten der aarde, in eene „ en dezelfde vêrbindtenis geplaatst zag. Beeld„ fpraak en een glimp van wijsheid, fymbolen en karakters, lokten het dweepziek brein, dat zoo geerne de grenspalen der menschlijke kennis wilde te buiten ftreven; menschlievende daden van „ allerlei aard trokken de edele menfchen tot zich, „ en openden de handen der rijken en vermogende „ tot ruime toelagen; en niet zelden was bloote „ nieuwsgierigheid de oorzaak, dat men in de j, orde trad." „ Reeds de neiging der meesté menfchen tot zonderlinge verbindtenisfen ftaat er borg voor, ,, dat het ook hier aan geene deelnemers ooit ont„ broken hebbe. Hun aantal was legio. Om ze „ te  DE GEESTENZIENER. £39 te krijgen, bad men derhalve geene verdere kunst„ grepen noodig, en dat zij niet weer te rug tra„ den, hier voor was door verfcheidene hulpmid- delen gezorgd, terwijl dit ook, gebeurde het „ eens nu of dan, nimmer, voor het gezelfchap, „ nadeelig worden kon." „ Onvermoeid, en, door het gebruik maken van „ allerlei middelen, zocht ik mij in de hoogte te verheffen , en eindelijk gelukte mij zulks. Ik „ werd een der Opperften. —- Met de grootfte plegtigheid werd ik daar toe gekozen, en thands „ eerst vernam ik het ware doel der orde, dat ook voor mij, tot hier toe, nog niet geheel klaar „ geweest was. Een zilveren tafeltje, met daar ,, in geëtfte zwarte letters, onderrigtte mij er van. „ Derzelver inhond was de volgende:" „ „ De heerfchappij van het .goede zij het doel, if waar naar men ftreve, en waar toe elk onop„ „ houdlijk alle zijne kragten infpanne; de verbete„ ,, ring van zich zeiven en zijner broederen ieders „ „ beftendig dagwerk. Duisternis en geheimhouding „ „ bedekke het goede, op dat de kwaden het niet „ „ verhinderen kunnen."" „ Denk vooral niet, dat dit verheven doel, het welk zoo geheel met mijn oogmerk te ftrijden fcheen, mij den moed benam, offchoon ik een „ zoo uitftekend en voortreflijk niet verwacht had. —„ Mijn eerfte gedachte was, dat zich alles, door „ eene verfchiliende behandeling , tot mijn voor„ deel gebruiken liet, en ik gaf mij moeite, om  §4® DE GEESTENZIENER. i, mij eerst flechts het hoogfte aanzien, dat moog* lijk ware, te verfchafFen." „ De orde poogde dezulken harer medeleden , die zij als goede en verdienstlijke menfchen ken-; de, in de hoogfte waardigheden van Staat te „ plaatfen. Niets viel ligter dan dit, en om al,, lengs, door dit middel, ieder op den post te ., ftellen, dien hij waardig en waar voor hij beres, kend was; zoo dat, met den tijd, alles, van den grootften tot den kleinften, uit leden der ,, orde beftond, en het algemeene doel dus nu ge- maklijker kon worden bevorderd." „ Tweemaal in het jaar, wanneer de ontluiken. „ de knopjes zich tot bladeren vormen en als zij ,, zich weder van den moederlijken ftam fcheiden, kwamen de Opperften, aan verfchillende oorden, s, te zamen. Hier deelden zij elkander hunne op„ gezamelde ondervindingen mede, hier werden de voorwerpen voorgeflagen en beproefd, en, als „ zij goed bevonden werden, tot eenen post be* ,, ffemd, dien zij als dan ook wel fpoedig kre* « gen." (*) ,j Hoe (*) Op dat geeri niet ingewijde op het verkeerde denkbeeld moge vallen, betuig ik hier mede plegtig,wat eigenlijk, bij de minfte kennis aan de orde der vrij* merfelaars zelfs, reeds in het oog fpringt, dat bet deze orde niet was f want die beftaat nog tegenwoordig, ter* Wijl de gene, van welke hier gefproken wordt, weldra werd uitgeroeid, toen haar edel doel ophield, tot fchanddaden gemisbruikt, en dit eindelijk ruchtbaar werd. AANMERK. VAN DEN GRAAF VAH O**.  DE GEESTENZIENER. Hï ,, Hoe veel voorzigtigheid echter de wetten ook ï, vódrfchreven , ten aanzien van de keus der Opj, perhóofderi , én hoé vele voorwaarden ér ook h Plaats §repen, eer «en tot die belangrijke waar. „ digheden kon geraken; voorwaarden, die het öp„ klimmen tot dezelven zeef moeilijk maakten; hét „ viel mij nogthands zeer rasch in het oog, dit „ ik niét de eenigfte was, die daar tóe, langs een ,, zijdpad, opklom. Vëleri bezaten niets anders dan den uiterlijken fchijrt, en poogden, ohder ,, dén glimp,.. van voor de orde te werken, enkel „ hunne eigen wenfchen te bevredigen. Met „ nóegeh ontdekte ik ook, dat dén meesten dief Opperhóófdén niet zoo zeer aan de Heerfchappij ,, van het góede, maar enkel aan dé Heerfchappij „ gelegen lag. Dezen nü óp mijne zijde té breïi„ gért , _ zónder heil evenwel één geheel óvcrzigt „ van mijne ontwerpen té geven ; verwekte mij geene Zwarigheid." „ En hu had ik reecis gewonnen fpeL . BünS „ alle bevorderingen gefchieddeh dóór mij of mijne tusfehenkomst, en weldra zag ik óveral de pos* „ ten met lieden bezet, die Hechts op mijnen wenk I? P"asten> eh miJ' naar de hen toegediende bevelen5„ alles moesten mededeelen, waar iri ik, óp èeni'. ,, gerlei Wijze, belang ftellefi koii. — Mijn werk- „ .v^^i, „uo uU ^ccr Lurgeitrekt, en ik maV „ denken, dat het gezegde u fééds genoegzaam ztf ,, önderrigt hebben, om mij, iri de töekömst" zonder nadere verklaring, te ver/taan, wannee? ïk toefpelingen op deze orde maak, zonder wel. " II.-d«l. q  af* DE GEESTENZIENER. „ ke ik wel bezwaarlijk ooit zoo ver zou gekomen wezen, als ik, door haar behulp, wezenlijk „ kwam." „ Inmiddels was de Regent van * * d * * ge,, florven. Zoo haast zijn opvolger de Regering „ aanvaardde, vielen er zeer gewigtige veranderin„ gen voor. Van eenen mijner aanhangers aldaar, „ kreeg ik, door een buitengewoon Courier den „ volgenden brief in fijfers:" . „ ,, De Creaturen van den tegenwoordïgcn * * -> >> d * * heffen thands moedig het hoofd om„ hoog. Bijna gedurig omringen zij hunnen , Heer, en weten hem zoo te bedwelmen, dat „ ,) hij alle hunne voorflagen bïindlings volgt. „ „ Alles krijgt eene andere gedaante, en , ei:kel „ uit nationalen haat, wordt er thands reeds „ aan gearbeid, om eene Alliantie op te heffen, „ ,, waar op ' ons Hof, tot. hier toe, te regt 200 ,,. trotsclL was , en zonder welke wij eenen kuit ,, „ aanflaanden oorlog volflrekt niet vermijden ,, „ kunnen." " 3, „ De beide eerfte Ministers,L * * en D * * * " " — j} zjj waren dit door mij geworden , voegde de , Armeniër hier mondeling bij," — ,, „ zijn ge\, „ heel en al afgezet, en, in hunne gevangenis„ „ fen, onthoofd geworden. De haast, waar „ „ mede dit gefchiedde, gedoogde niet, het mis,, „ drijf, waar van men hen befchuldigde, geheei „ „ en al te onderzoeken, en het geheimzinnige, „ „ waar in alles zich verbergt, verbiedt zelfs „ „ 4e minfte uiting van eenig vermoeden. Ik ge- , » loof,  DE GEESTENZIENER. 443 „ „ loof, dat hen een misdrijf wordt toegefchre» ,, „ ven, het welk de driften van den * * d * * „ zoo zeer gaande maakte , dat zijn verhit brein „ geene koelzinnige beoordeeling van de zaak „■,,, toeliet."" . M De Graaf P***, die thands, als gezant» „ te Rome is, heeft' bevel gekregen, om, zoo „ dra mooglijk, en zoo haast zijne plaats ver„ „ vuld zal wezen, te rag te komen. De * * ., „ d * *, wiens hart hij daar bij in zijne ;han4 j, „ heeft, verwacht zijne aankomst met fmart, ., „ en zoekt die, op alle mooglijke wijze, te ver» ., „ haasten. Hij heeft hem tot zijnen geheimfl.cn 3, „ en cerften Minister beftemd, en alles is, zij» „ „ nen wege, in verwachting."" „ „ De naauwkeurige zorgvuldigheid , die ik heb „ in acht genomen, om u niets dan beproefde „ waarheid te fchrijven , en den uiterften fpoed, ., „ dien ik mij bevlijtigd heb, doet mij, met.hef „ vleijendfte vertrouwen, uwe verdere bevelen ta „ „ gemoet zien, en geeft mij eenige aanfpraak op „ uwe te vredenheid."" ,, CHARLES."" ' 3, Deze charles'was eigenlijk een Fransefrffiatt van geboorte , en een van mijne voornaaMfte ,, perfontn, waartoe zijne buitengemeene Talenten }, hem in ftaat fielden." „ Naauwlijks had- ik dien'brief gelezen , of ik „ zette mij in den wagen, en reisde dag en nacht-, Q * „om  244 DE GEESTENZIENER. „ om fpoedig te Rome te wezen. — Ik leerde Graaf van P*** kennen, en vond in hem geheel en ,, al den man',- dien ik mij wenschte. Hem in c!e „ ** orde te trekken, viel mij zoo Veel te ligter,,, daar hij, buiten dien, reeds genegen was, om „ daar in over te gaan. Kan ik de vereeniging ,, van een gemeenfchaplijk belang, vriendfehap noe„ men, dan moet ik zeggen, ontftond er de aller,j vertrouwdlte tusfehen orrs beiden. Hem liet ik, „ nu een gedeelte van mijn plan zien, en hij ver,, bond zich, om het te helpen bevorderen, waar „ tegen, ik hem beloofde, om hem als dan op den „ ** d ** fenen troon te brengen, hoe weinig ik ,, zulks, in waarheid, van zins was. — — Dat s> ik hem mijnen invloed in alles, door een ver» ,, grootglas, zal hebben laten zien, en, door eenige fchijnbare wonderen, mijnen woorden na„ druk zal hebben pogen te geven en ze geloof„ waardig te maken, behoef ik toch niet eerst te „ herinneren." „ Nog. altijd was, ik twijfelachtig, welk Rijk ik j eigenlijk tot het voorwerp mijner heerschzucht „ maken wilde. Ik koos, en fpoedig daar op ver„ toonden zich gewoonlijk reeds weer omftandig„ heden, die mij mijne keus wederom deden ver- werpen. Ik befloot, het op een gunfbg oogen„ blik te laten aankomen, werwaart ik mijn ver„ mogen wilde rigten., en vergenoegde mij intus„ fchen met de vermeerdering mijner aanhangers." „ Dit gunllig oogenblik was thands nader dan ,> ik dacht, en alle mijne ondernemingen troffen nu » een  nS DE GEESTENZIENER. j, het wankelen gebragt worden, dat mijn hart „ zich, in het minfte, voor hem opende." Een misftap deed mij van de trappen vallen, en toen ik weer tot mij zeiven kwam, bevond ik mij te bed, onder de handen van mijnen gewaanden vader, en, buiten hem, was er niemand >} tegenwoordig. Hij befchouwdc mij zeer oplettend, en fcheen, met moeite, iets te rug te houden." „ Wat is er met mij voorgevallen?"" — riep „ ik uit, verdrietig dat ik mij bij eenen man, cn „ daar te boven bij hem alleen bevond, dien ik „ zoo zeer meende te moeten ontvlugten, dewijl „ hij toch mijne lage geboorte ontdekken kon." — M „ Een val van de trappen, — — uwe on» „ ,, magt, —- ik hielp u, maakte uwen 9, „ halskraag los. _"" „ Ik zal het u beloonen. — Waar is mijn « volk?"" „ „ Ik heb uwe bedienden pogen te verwijderen, „ „ dewijl —"" Zulks onderftaat gij u? Zij moeten s, „ terftond komen, beveel ik, — Men fchelle." " „ Zijne knien beefden, en de traanen Hortten hem „ nit de oogen," „ „ Kent gij mij niet?"" „ „ Welk eene vraag! ~— Men fchelle!"" — en, met een, fprong ik zelf ten bedde uit, 9, om de fchel te trekken. Hij ftelde zich mij „ in den weg," „ Om Gods wil , vergun mij maar eenige „ „ minuten. — Ik ben sitvio immers, en gij „ „ mijn  &S4 DE GEESTENZIENER. „ en mijn vermogen gaven mij, op alle mooglijke ,, voorregten, aanfpraak, en beiden zocht ik ook ,, overal te doen gelden, zonder nogthands, in het allerminst, den fchijn daar van te vertoos, nen." ,, Met vermaak befpeurde ik, dat bij zeer velen „ hunner een ingekankerde haat tegen de regering s, plaats vond, die zoo veel te bitterer was, hoe „ meer zij dien moesten onderdrukken, en welke „ eens zoo veel te gevaarlijker dreigde uit te ber,, ften, hoe meer hij in het geheim omdoop. Alle ,, overige omftandigheden vereenigden zich, om „ het, reeds terftond bij mij gekiemde, denkbeeld; ,, — Venetië worde door mij over hoop geworpen, en „op de puinhoopen van het zelve worde de grond* >» flag tot mijnen troon en mijne heerfchappij ge,, legd. Het moet mij zeker gemaklijk worden, om mij hooger te verhef en, wanneer ik van zulk „ eene hoogte opvliegen kan, hot langs zoo „ meer- nog te bevestigen. Ieder dag gaf mij meer „ zekerheid, dat de uitvoering van mijn plan ner,, gens zoo gemaklijk zijn kon als hier, waar ik „ reeds zoo veel voorgearbeid vond. — Eert' groot „ deel van den adel te onvreden met de tyranifche „ regering, de meeste provintien zuchtende onder „ het drukkendfte juk, het gemeene volk warike* „ lende, gelijk een riet in den herfst - ftorm, ligt „ om in het harnas te jagen en tot oproer te be„ wegen; — niets waarlijk ontbrak hier, dan „ enkel, dat men alle deze gunftige omftandigheden 3, zich ten nutte maakte." ,, Reeds  DE GEESTENZIENER. *53 „Reeds dat geene, wat ik, bij 'geruchte, vart „ dezen- ftaat wist,, en een'enkele blik in den zel„ ven, bad mij den regel vobrgeteekeiid,'dién vik ,, nimmer overtreden moest, om, naamlijk, bij alles, wat ik ondernemen wilde, met de tiiterfte behoedzaamheid te werk te ga«i. ïk nam lezers „ regel-zoO; veel te zorgvuldiger in acht, hoe..meer „ mij dezelve reeds altijd tot eene. wet geweest was; en mijn overig, daar mede verbonden ge„ drag, maakte opmerkzaam' op mij, en verwierf „ mij wel dra zeer veel hoogachting. Ik ftelde „ alle middelen te werk, om de neigingen van elk „ uit- te vorfchen, -— hoe zwaar zulk* hier ook moge vallen, ; zonder ■ het minfte van de „ mijnen te laten blijken." | — „ Hoe zeer ik mij echter voor alle oogen ver„ borgen dacht, hadden eenigcn evenwel verder w gezien, dan ik ooit had kunnen vermoeden."- Sterk gemaskerd en in gepeins verdiept, ging „ ik' op', hê't St. Markus plein wandelen.. De fchem er-avond begonL reeds te vallen, toen er „ een hoop ftraat - muzikanten op mij af kwam,, en „ mij in hun midden nam. ,Ik dacht niet anders, „ dan dat dit een gewoon grapje zou wezen; maar „ ik had mij zeer vergist. De foort van Rojnance „ reeds, die zij mij voorzongen,., fcheen mij, die ,, op alles opmerkzaam was , in eene zinnebeeldige „ vertelling, zekere toefpeling op .mij te belatten 9, hoe weinig bemerkbaar die ook was, en hoe ligï zulks.de aandacht van elk, buiten mij, ontfnap„ pen moest. Reeds wilde ik dit aan een blind » ge-  DE GEESf ENZiEMÉR. &$9 # nog meenig anderen uit den flaap opwekken, j, en hij dan zién zal, dat hij droomde!"" — ,, ,, Moed bezielt ons allen; groote fommen ,, gelds zijn in onze handen; aan een goed aan,, voerer alleenlijk ontbreekt het ons. Ferdi„ nanoo! wilt gij die zijn?"" — ,, Uwe fchitterende 'hoedanigheden , uwe ,, „ fchranderheid., leggen ons deze bede in „ „ den mond. ■'" > ■■■ Ook zijn wij beter „ met ü bekend, dan gij denkt. Een zonder,, ling 'toeval heeft ons, — maar flechts ons „ „ alleen, — met de gefchiedenis in * '* d * * „ „ bekend gemaakt, welke gij aldaarrnet de beide „ „ geheimfchrijvers gehad hebt. Zij is ons zoo „ „ onbegrijplijk, als gij ons zelf zijt, én' juist „ „ daarom zijt gij onze man."" „ „ Wij hopen \ 'dat gij niet weigeren zult, „ „ onzen voorflag aan te nemen; want gij zijt „ „ toch wel niet meer zoo vreemd hier, om niet ,, „te weten, dat, bij onze uitmuntende Rege„ ,, ring, den Bandieten dolk overal'de Weg open „ „ ftaat? —- Dan konden ook wij dien mis„ „ fchien gebruiken. — Doch, wij ftellen ver„ trouwen in u, en deze brief zelfs kan u daar „ „ van een bewijs opleveren."" „ „ Neemt gij, zoo als wij hopen, „ „ onzen voorflag aan, zoo brande er heden na j, „ middernacht nog een zeer helder licht in uwe „ „ woning. Het 'fpreekt van zelf, dat gij dan 3, „ ook alleen daar zult wezen. — Gij zult als R & „ dan  «Go DE GEESTENZIENER. dan meer van ons vernemen. Tot dat tijditip" „ „ toe zal men u naauwkeurig befpiedeü."" ,, ,, De zaak zelve eischt behoedzaamheid. ,, „ Daarom, en in goede hoop, noemen wij ons „ „ enkel en onbepaald „ „ Uwe ,, Vrienden."" „ Niets kon mij gewenschter zijn, dan deze brief. Ik moet belijden, hij averraste mij zeifs. „ Alles had ik,, wel. is, waar, aangewend,- om., over kort of lang, zulk eenen voorflag te mogen „ verwachten, naardien ik de gisting der gemoedcren van' vele Nobili kende; maar dat die nu reeds komen zou, dit overtrof mijne verwachting zelfs." „ De dweepachtige toon, die in den brief heersclT-e, verrukte, mij ; zoodanig , dat ik denzeiven meermalen doorlas; want mijne ondervinding had mij reeds lange geleerd, wat men van zulke warme hoofden en herlènen verwach„ ten kan. Van dezen- behoeft men zich flechts behendig te bedienen, en zii laten zich ligtlijk ,, tot alles vervoeren. Ik kon het mij vrij ,, zeker en naauwkeurig Yporfpellen, wie de, fchrij* , vers van den brief waren, en, met ongeduld, „ zag ik het uur van middenacht tè gemoet." „ Het kwam. Mijn gevoel ftemde zich tot „ hes  DE GEESTENZIENER. nrfg 9, poogt hem nog tc bijten, die hem verbreedt; ,, derhalve zal ook hier niet alle gevoel reeds zoo5, danig verftompt zijn, dat men eindelijk niet op „ wraak zou bedacht wezen," „ Thands werd het, voor mij en de mijnen, de „ ernlHgfte bezigheid, om aan deze Staatsjaloufie „ geftadig nieuwe offers toe te brengen, en natuur. „ lijk kozen wij daar toe dezulken uit, die ons, „ buiten dien, reeds verdacht fchenen. Daar tra„ den nu valfche getuigen op, ondergefchovene „ brieven werden opgevangen, en er werd dikwerf niets meer dan dit vereischt, om den verdachten .„ zijnen dood in het kanaal Orfano te doen vin„ den. — — Vele gefchiedenisfen konde ik u „ verhalen, hoe wij iets van die natuur bewerkftelligden; maar dit gelukte immers reeds den ramp„ zaligften fpion zoo dikmaals, wien het enkel om „ eene belooning voor zijn aanbrengen te doen „ was, en ik houd het daarom voor veel te groote „ kleinigheden, dan dat ik ze u mededeelen zou; „ vooral, daar ik hierbij, gewoonlijk, niets anders „ deed, dan het geheel te ontwerpen, en ik de „ uitvoering aan mijne ondergefchikten kon overlaten: komende ons hier bij nog bovendien het „ voordeel te ftade, dat er thands, bijna in elke „ klasfe van Staatsbeambten, zamengezworenen za» „ ten, die al hunnen invloed befteedden,, om onze oogmerken te helpen bevorderen, En hoe ,, weinig is er ook noodig, om e.n Staatsbcftuur, „ gelijk dit is, tot moord aan te zetten 1" —- ' „"Het  DË GEESTENZIENER. 2?i 5 wenk zoo geerne volg Je, ik mogt bevelen, wat , ik wilde!!" - (*) „ Alleenlijk bet volk moest ik nog maar in gis, ting brengen, daar, zonder dit, de zamenzwering , volftrekt zonder eenig gevolg blijven moest." — „ Zoo als reeds gezegd is, velen der zamengezworenen bekleedden ambten' in den Staat, en ook „ ik had thands juist dit geluk. Wij zochten „ thands' alles op, wat het volk zijn juk voelbaar „ en onverdraaglijk maken kon. Behalven het be„ doelde gewin gaf ons dit ook nog het voordeel, 3, dat men ons tot de hoogfte Staatsambten verhief, en ons daar in geerne bevestigde; want ,, het zal uwe opmerkzaamheid immers niet ont„ fnapt zijn, dat dit het geval met allen is, die „ het volk den bitterften baat toedraagt, naardien „ men {*) Het fpreefct van zelf, dat de Prins nooit iets van dien aard'beandwoorcde. Alleenlijk zijn gelaat toonde, boe veel hij dan leed, hoe zwa-ir hem de last züner •misdrijven viel, en hoe diep hij i :zag, dat hij ook deze bittere verwijten, uit den muid zijns verlekiers nog grievender, mede onder de gevolgen zijner fchuld te rekenon had^ — Mijn mededogen met hem, dat, bij elk tooneel van dien aard, mijne garrfehe z^el doordrong, kon alleen, door-den hevigiten affchinw van den Armeniër, verzwakt worden, bij wien men de, bui saardige vreugd, bij het lijden van dezen ongelukkigen, In eiken trek zijns gelaats kon lezen- AANMERK. VAN DEN GRAAF VAN O**.  £74 DE GEESTENZIENER. „ toch veel ligter had kunnen verkrijgen. En bö« ; vendien was dit ook niet eens waarfchijnlijk, de„ wijl, in zoodanig geval, elk medeverzworen edel„ man op het zelfde voorregt als ik zou hebben „ aanfpraak gemaakt, hoe zeer zij mij, tot hier „ toe, ook de ftiptfte gehoorzaamheid betoond had„ den. Ik moest dit ten minfte, van hunne eigen,,- baat en hunne hoogmoed duchten, zoo haast zij „ begrepen, dat hun oogmerk nu bereikt en ik „ hen. daar door, overtallig geworden was." „ Alleenlijk de verwikkeling van een vreemd Hof In mijn belang kon mij in zekérheid ftellen. Ligtlijk hoopte ik die te bewerken, dewijl ik j- reeds zoo veel voor mij gewerkt had, maar er „ deden zich zwarigheden op, die mij' zoo veel te „ meer hinderden, hoe fchielijker en minder voor- zien zij zich mij in den weg. wierpen. Mijne j, perfoonlijke tegenwoordigheid aan de vereischte plaats had misfehien alles bewerken kunnen, wat „. ik wenschte, maar die werd te Venetië al te „ noodzaaklijk vereischt. Meenigvuldige bezighe„ den in mijne eigene aangelegenheden, die ik nie„ mand opdragen kon, niet eens medegerekend , „ was ik, op dat tijdftip, ook juist Staatsinquift„ teur." „ Alvorens ik nog met mijne keus gereed was„ aangaande de nieuwe maatregelendie ik nemen „ wilde, ontving ik eenen brief, die mij eensklaps „ uit alle verlegenheid hielp. Hij kwam van „ charlis. Ik had hem bevel gegeven, om »> nog  t)È GEESTENZIENER. zf§ a, riog in * * d * * te blijven, en mij van allé ,, veranderingen, die aldaar voorvallen mogteh, „ het haauwkeurigfte berigt mede te deelen. Tot „ hier toe had ik niets het minfte van hem ver,, nomen, en ik had hem reeds opgegeven, toen: „ ik eenen brief ontving, van den volgenden „ inhoud, in fijfers: (*) „ **d** den i5 » gewigtige zaken wilde aanvertrouwen. Ik „ „ weet, men heeft te Venetië Argusoogert, en ,, ëen Brief in fijfers kon u ligtlijk in verdenking „ „ brengen. In geval gij toornig op mij Worden* ii ?» mogtj waarom ik mij Van geen ander middel „ „ bediende, om u eenig berigt te geven, bid ik „ u, flechts verder te lezen, en uwe gramfchSp1 9, „ zal, hoop ik, wel fpoedig in vreugde en te. 53 >»; vrë- (*) Reeds bij foortgelijke gelegenheid afs deze heb ik vergeten te herinneren, dat alle deze Handfchriften in mijne handen zijn. Men had ze onder des Armeniërs papieren gevonden, en ik lever hier de getrouwde' a£i fehrift daar van. AANMERK. VAN .DEN GRAAF VAN O**. ' S i  DE GEESTENZIENER. aS3 zwijgt, zonder dat ik daar van, tot hier toe, ,, eenig ander oogmerk kan raden, dan om den „ Prins, dus doende, zoo weinig mooglijk, te „ „ binden."" ,, „ Ik moet den bode verzenden, die, om alle „ opzien te vermijden, juist in aangelegenheden „ „ van mijnen gebieder rijst, en u, door de derde ,, „ hand, dezen brief zal bezorgen, en hoop, u „ „ fpoedig breedvoeriger te zullen kunnen fchrij» „ „ ven. < Ik befluit met de verzekering „ ,, mijner dankerkendtenis voor uwe weldaden, „ ,, en ik doe zulks enkel daarom met weinig „ „ woorden, dewijl mijn hart mij zou logen„ ,, ftraffen, wilde ik deszelfs gevoelens ook met ,, ,, alle naauwkeurigheid overfchrijven. Met „ „ den besten wil, om alle uwe bevelen op het „ „ ftiptst naar te komen, zie ik met wellust het „ ,, tijdftip te gemoet, wanneer ik daar mede zal „ „ veiwaardigd worden, en deze wellust wordt „ 99 geenzins verminderd, maar zelfs vergroot, „ „ door het gedachte, dat ik, al konde ik ook „ „ alles voor u doen, nogthands eeuwig zou „ „ blijven."" 9» „ UW" „ „ Groote fchuldenaar."" P. S.  DE GEESTENZIENER. &9f niers vervolgde, en u vóords het bewuste fterf„ geval aankondigde. Dit ware, dacht mij, een „ middel, om mij u, op eenmaal, in zulk eene ,, verhevene grootheid te vertoonen, dat gij eerbied 9[ voor mij moest krijgen, en de begeerte bij u „ moest opgewekt worden, om nadere kennis met „ mij te maken." „ Dit" m viel de Prins hem weemoedig in het woord, — „ is u maar al te zeer gelukt; want ik „ dacht bijkans aan niets anders, dan aan u. En „ hóe was< dit ook anders mooglijk, daar uwe uit„Tpraak zoo naauwkeurig bewaarheid werd! — „ Dat gij mijnen regten naam wist, verwondert mij „ nu niet meer; maar dat gij het fterfuur van mij„ nen neef, den Erfprins, zoo juist wist te bepa„ len, is mij evenwel een raadfel; ik zou, ten „ minfte, geerne van u zeiven de ontknooping „ daar van weten, om niet verkeerd te raden." ,, Ik zeide u reeds, dat D * * * thands, te * * *, „ onder.den naam van * — *, Prefident was, en ,, bij; *l * * volkomen in t gunst ftond. Dien be„ hoefde 'ik dus flechts tot mijnen onderhande„ laar te maken. Hem zond ik vergift, dat hij „ in eenen drank van den Erfprins doen moest , „ en ik kon deszelfs langzame werking zoo naauw„ keurig bepalen, dat ik in ftaat was , om het „ uur van zijn fterven, lang te voren, met de „ grootfte zekerheid op te geven." „ Tot dus verre hadt gij zeer ingetogen geleefd, ,, en dit moest ik, voor de toekomst, zoeken te „ beletten , om deels den toegang mijner onderge- fchik*  281  5ïa DE GEESTENZIENER. waar op gij tot hier toe gefteund hadt, van uwe ,, beminde naamlijk, en uwen Marchefe." Om het gedachte aan mij weer regt levendig te „ doen worden, en u tevens, op het geen volgen ,, zou, voor te bereiden, bewerkte ik die bewuste 9, verfchijning. Daar gij dezelve toen zoo gemak,, lijk aan geheel natuurlijke oorzaken meendet te s, kunrten toefcbrijven, befloot ik daar uit te regt, ,, hoe noodzaaklijk dezelve geweest was, maar ook. dat derzelver indruk, door het geen er op volgde , „ flechts zoo veel te kragtiger worden zou , hoe ,, meer moeite gij u gaaft, om denzelven, door eene kunftige verklaring van het geen er. gebeurd was, te verzwakken." — . ,, .Ik zou het bijna overtollig rekeuen, u deze „ verfchijning te verklaren, hoopte ik, dus doende, niet het genoegen te fmaken, van mij te verlus- tigen in uwe fmart, daar gij, met uwen alles omvattenden blik, niet eens zoo ver doordringen „ kondet, om het eenvoudige van zulk een kunst- Hulde te overzien." „ Luister dan opmerkzaam toe. — Biondel„ lo, de van u zoo hartlijk geliefde biondel- lo, voor wien alle uwe overige vrienden moes,, ten wijken, bewerkte dit alles. Om uwe vermoe- dens geheel van hem af te leiden, en ook om „ tijd tot het maken zijner toebereidfelen te vin» den, hield hij zich eenigen tijd te voren ziek.. 5, Het boek, dat men u in handen gefpeeld had hield  DE-éEESTËNZl'ÈNÉR. S-fr ,, Hief doof wilde ik enkel uw geloof aan de „ ganfche verfchijning toetien. Braakt gij hem nu „ evenwel vroeger open, zoo vondt gij niets dan „ wit papier; want het fchrift, dat er in ftond,, „ was met fympathetifche inkt gefcbeven, die eerst „na zeker tijdsverloop leesbaar werd, gelijk'-gij» „ reeds aan het opfchrift, zult opgemerkt hebben. „ Ook zou ik ü, voor dien wrevel, door eene ver- fchijóing, beftraft hebben, welke aireede-, voor dit geval, in gereedheid gebragt was." „ Dat alles , in den brief van den -Marchefe, ver„ dicht was, is thans even zoo begrijplijk, als het ,, ligt in te zien is, dat hij oogenbliklijk genezen „ kon, om dat hij niet wezenlijk gewond was5 ,, maar hoe konden de wakers bedrogen worden?— Of waren het kreaturen van u?" '4 „ Neen, dat waren zij niet. — Denkt gij, dat ,, ik aan zulke lieden iets van dien aard 2ou ont„ dekt hebben? Ik verfcheen den Marchefe waarlijk ,, in de befchreven gedaante, en de wakers ontflie„ pen op mijn bevel, dewijl — men ben een flaap- drankje had ingegeven, die' juist op dat oogen„ blik'moest werken; want dat ik dit op. de -mi- nuut af bepalen kon, zonder dat hij, die het in- kreeg, er het minfte nadeel van te duchten had, „ heb ik u, geloof ik, reeds eenmaal gezegd." ,, Moest de indruk echter, dien uwe verfchijning „ op de wakers zou gemaakt hebben, niet dubbel ,, fterk geweest zijn, als zij wakende gebléven wa„ ren, en alles mede hadden kunnen aanzien?" , j Ik zou het tegendeel wel-durven beWereh, de- ,, wijl  3-*> DE GEESTENZIENER? '„ wijl hunne verbeelding hen nu meer fchilderde'i ,, dan zij, bij het daadlijk gezigt zelfs, zouden ont„ waard hebben; —. maar kon het i>ok niet ie„ mand hunner zijn ingevallen, om de zaak te on„ derzoeken? — En hoe veel ware er dan niet „ verloren geweest!" f- „ Terwijl gij nu befloot, het klooster te veriaten , en aan biondello bevelen gaaft, dié a, duidlijk deden blijken, dat gij eenig mistrouwen ,, in de waarheid van de zaak Helder, liet ik u dé „ woorden:" „„ overwin uw ongeloof!"" „ nog eenmaal toeroepen, om u al meer en meer in het „ denkbeeld te bevestigen, dat gij geHadig onzigt„ bare verfpieders om u hadt, die op alle uwé „ woorden, op alle Uwe handelingen acht gaven.'3 „ Van het gedrag, dat civitella thands om„ trent u hield, zeg ik niets. Gij weet het gevolg' „ daar van, dat hij naamlijk, ondanks al het voor„ gevallene, weer de vorige plaats in uwe vriend„ fchap bekleedde." Ik moet u hier Horen. Mij valt eene omfian,, digheid in, die gij nog niet hebt aangeroerd. — „ Wie was het, die mij, in dat biljet befcheidde, „ om aan eenen afgelegen oord te komen, waar ik „ voords aangevallen, en alleen door de manmoe» „ digheid eens vreemdelings1'werd ontzet, die na„ derhand mijn kamerdienaar werd? — Doch, ik „ behoef u dit wel niet te vragen; het lag ontwijfelbaar mede in uw plan." ,, Dat deed het niet; maar ik, of liever bion» „ dello, zocht het er in te doen pasfen, en als' „ e en  DË GEESTENZIENER. 321 „ een middel te gebruiken, om uw Hof nog meer „ geliaat bij u te maken. — Het viel, in mijne „ afwezigheid, voor, en ook ik heb er niet kun» „ nen achter komen, wie mij, op eene zoo guu- „ itige wijze , in de hand gewerkt had. Gij ,, ziet, dat ik opregt te werk ga." ,, Dat de meenigte van voor u zoo treurige voor,, vallen, met die verfchijningen vereenigd, eenen „ zeer fterken indruk op u maken moesten, was ,, zeer natuurlijk; maar dat dezelve u tot eene vols> Hagen gevoelloosheid omtrent de wereld zou bren»» gen, waar toe gij reeds den regelregten weg be» „ treden hadt, was geenszins mijn plan. , Over„ eenkomftig uwe overige denkwijs , had ik veel „eer verwacht, dat gij nu boetpfalmen maken, ,, over uw vorig ongeloof zuchten , en voor dc „ tuchtroede danken, zoudt, die u thands wederom „ op de regte baan gebragt had. — Ik had mij „ zeer vergist, terwijl gij u met niets anders bezig „ hieldt, dan met het denkbeeld van voorheen ge „ notene genoegens. Dit kon u, op het laatst, tot „ eenen zelfmoord verleiden, gelijk uwe alleenfpra„ ken ook bewezen, die ik of biondello, door „ eene opening in uw vertrek, aanhoorden, waar „, ons geen enkel woord misfen kon." „ Gij waart dus in mijne woning?" ,, Zeer dikwerf." „ En ik zag u nooit?" „ Zeg liever, gij kendet mij niet. De oude man, „ die, als biondello's neef, hem meenigmaal „ bezocht, was ik." II. deel. x „ Vrees-  DË GEESTENZIENER* 3*3 den toeftand van uw gemoed, en op dac 11 gee„ ne nieuwe twijfelingen- mogten in den weg geT ,, worpen worden, bewerkte ik, dat de Bucentauró. ,, werd opgeheven; naardien het ■ verdenking zou ,, gebaard hebben, zoo alle deszeifs leaen plotsling „ van gedachten veranderd waren. Eu dit moest ix. toch plaats gevonden hebben, zou hij niet alles „ weêr om ver rukken, wat ik met zoo veel moeite „ gebouwd had; want de gefteldheid vart uw karakter was, op dat tijdftip zoo weinig vast en geves„ tigd, dat ieder voorwerp, hetwelk zich u aan,, bood, eenen fterken indruk op hetzelve maken,, ,, en groote veranderingen hervoordbrengen moest, ,, welken, bij een bedaard gemoed,. onmooglijk zou„ den geweest zijn, —- Thands kwam het mij „ voqr, het gefchiktffe tijdpunt te .weztn, om u „ tot. eenen profeliet te maken. Men merkte/, aan. „ aljes, hoe fterk gij verlangdet, om u door een „ mensch, vergeving uwer zonden te laten verze„ keren, die meenigmaal zelf over zulk eene dvvaas„ heM- lacht, en het alleenlijk niet openlijk zegt, „ om zijner kostwinning geen afbreuk te doen, die, „ hem zoo gemaklijk voedt, en , bij zoo meenig „ heimïijk vermaak, ten fchild verftrekt. — Een ,, gemeen man durfde ik u niet voordellen. Plet „ moest een zoodanige zijn , wiens gerucht van „ heiligheid geen bloote glorie was , welks glans „ verdween, zoo dra men ze van nader bij bezag. ,, Het was de Bisfchop." „ Die was dus mede in uw komplot?" ,, Neen! — Hoe kon hij dit ook zijn, daar zijX 3 „ ne  i&jf. DE GEESTENZIENER. ,, ne dwaasheid tot eenen zoo hoogen trap was ,, geklommen, dat hij zich, met de uiterfle bereid,, vaardigheid, voor anderen opofferde, zonder zich ,, te bedenken zelfs ?! " , „ En evenwel kondet gij hem tot die bewuste leerrede overhalen V" ,, Dat komt u zonderling voor? —Een mensch, „ gelijk hij, wiens brein, met het herfenfchimmig ,, denkbeeld, om overal goeds te ftichten, geheel „ opgevuld is, laat zich ligtlijk tot iets overreden , ,, wat maar eenigermate den fchijn heeft, dat het ,, zijne geliefkoosde neiging tot wezenlijkheid bren„ gen kan. En hier was zulks immers blijkbaar. ,, Ik zeide hem met veel aandoening en bekommer„ nis, dat gij een verloren fchaapje uit de kudde ,, waart, en aanftonds ftonden zijne oogen vol wa„ ter. Nu behoefde ik het hem flechts waarfchijn-» ,, lijk te maken, dat eene leerrede van hem over ,, dit onderwerp, u misfehien te rug brengen kon, en waarlijk hij zou er zich de grootfte gewetens,, zaak uit gemaakt hebben, om aan mijn verlan,, gen niet te voldoen." ,. De Bisfchop zeide mij naderhand, dat gij het „ geweest waart, die hem van mijnen toeftand on,, derrigt, en hem gebeden had, de bewuste predi„ katie te houden; was dit uw wil mede?" ,, Zekerlijk, en juist daarom verfcheen ik hem in „ eene kleeding, waar in ik u bekend was, op dat „ gij, wanneer hij mij afmaalde, terftond op mij ,, vallen zoudet. Ik wist , dat zoo dra gij ver» „ naamt, dit ware van mij herkomftig, zulks eenen 9) fter»  DE GEESTENZIENER. 3a5 „ fterkeren indruk op u maken, en mijn krediet bij ,, u, in gevalle dit mooglijk ware, nog grootlijks „ vermeerderen moest." „ En als ik nu eens niet in de kerk gegaan wa„ re?" „ lk verwijs u op het gevolg, dat het gefchied„ de. Ten dien aanzien kon ik mij op den Mar,, chefe en uwen toeftand volkomen verlaten. De ,, eerfte, wiens lippen anders van bittere fpotternij „ met alles, wat naar godsdienst geleek, overvloei,, den, fpeeide thands met u den boetvaardigen zon,, daar, en dewijl hij zich, dus doende, zoo naauw met u verbinden kon, was het ook geen wonder, ,, dat hij u den wensch aflokte, om de kerk eens „ te bezoeken. Gij fcheent dien ftap maar niet ,, geerne alleen te willen doen; hij bood u de hand, ,, en — gij waart bereid, en wel zoo veel te eer, „ daar gij hem anders voor den grootfteu vrijden„ ker kendet, en nu uit zijnen mond den lof des „ Bisfchops vernaamt. Gefchiedde het echter, „ tegen alle verwachting , niet, zoo kent gij mij „ immèrs reeds genoeg, om te gelooven , dat ik ,, nooit om middelen behoefde verlegen te zijn, ten einde uwe befluiten naar mijnen zin te leiden." „ Hadt gij ook dit voorzien, dat ik, doordien j, de Marchefe mij overreedde, met hem de kerk „ te bezoeken, op de gedachten vallen kon, dat hij reeds nader met u bekend ware?" ,, Niet alleen voorzien had ik het, maar er zelfs op gerekend, en waart gij zelfs niet op dit deukX 3 „ beeld  DE GEESTENZIENER. 527 van u een nieuw bewijs mijner magt en alom„ tegenwoordigheid te geven. Van achter eenen dunnen tapijt-wand, trad ik ten voorfchijn, en „ op dat gij niet op mij afkomen, en daar door ,, het tweede ftuk van het wonder beletten mogt, „ hield de Marchefe u zoo lang aan de hand vast, ,, tot ik de kamerdeur achter mij gefloten had." „ Maar ik volgde u toch oogenbliklijk, en vond ,, u niet meer; waar bleeft gij zoo fnel?" „ Ik was de Pater, die u op den trap te gemoet ,, kwam. Mijn gewaad was van dien aard, dat „ ik het in een oogenblik veranderen kon, en een ,, wasfchen masker, hoedanig ik er altijd verfchei* ,, dene bij mij droeg, maakte mijn gelaat onken„ baar. De Kardinaal, die bij mijne gedaantever„ wisfeling tegenwoordig was, behoorde mede tot ,, het komplot, en kwam juist daarom thands van ,, den trap af, ten einde u te toonen, dat ik ner,, gens had kunnen ontflippen, zonder ontmoet en „ opgemerkt te worden, en dat ik gevolglijk moest „ Verdwenen zijn. — Gij uittet, bij uwe te rug ,, komst, den wensch, om iets bepaalds van mij „ te hooren, en ik hield dit voor het bekwaamde ,, tijdftip, om u, door middel van eene, reeds ,, lange te voren geheim geplaatfte, fpreektrom» „ pet, te zeggen, dat uwe volgzaamheid alleen u zulks zou waardig maken; en, tot mijne vreug„ de, toonde ook uw gelaat, dat ik die van u ,, verwachten mogt. Bij dit alles hield ik het evenwel nog voor noodzaaklijk, om mij u nog„ maals plotsling als uwen redder te vertoonen, X 4 ,, al*  3&3 DE GEESTENZIENER. ,, alvorens ik met mijne eifchen voor den dag „ kwam. Deswege deed ik alle uwe fchuldeifchers op u afkomen, om u in de dringendfte verlegen„ heid te brengen, vermids.ik maar al te wel wist, „ dat gij thands "niemand hadt, die zich voor u iri de bres ftellen, en deze onftuimige eifchers be„ vredigen zou; en voords verfcheen ik als beta„ Ier, ja liet u reeds weer nieuwe fommen üjt- reiken." „ Het tijdvak, waar in mij de Bisfchop van „ dienst zijn kon, was nu voorbij, en ik moest er dus voor zorgen, om hem uit den weg te rui„ men, op dat hij mij thands niet nadeehg mogt „ worden. Hij zou u weer tot eenen vereerer van den Godsdienst gevormd hebben; er moeiten -nu „ anderen, in zijne plaats treden, en, op den ge„ legden grondflag , een, gebouw optrekken, hoe„ danig het in mijn ontworpen perfpectief paste. „ Met dit oogmerk had sebastiano, met alle „ moeite, zich het vertrouwen des Bisfchops pogen „ te verwerven, om, dus doende, tevens in het ,, uwe te kunnen deelcn.'' „ Gij hebt mij nog niet gezegd, wie de Bis„ fchop eigentlijk geweest is ? — Dat hij die niet „was, waar voor het gefchrift hem uitgaf, dat ,, shbastiano mij, na deszelfs dood, ter hand, „ ftelde, begrijp ik thands maar al te klaar." „ Hij was die even min, als het in waarheid „ het grootfte geheim was, wie hij ware; dit „ eenige wist men algemeen, dat hij een Duitfcher „ van geboorte zij, en dit zou ook zijne groote. « ge*  DE GEESTENZIENER. S3t „ berigten uit hem te lokken, maar vooral, om u „ daar door eenen nieuwen bedienden noodzaaklijk „ te maken. In alle gevallen moest de verden„ king, van dit voorval veroorzaakt te hebben, „ ten eenen male van mij geweerd worden; daaruin „ verboorde ik hem in * * * fche uniform. Het „ fchemerachtig licht en mijne kunst bedrogen hem ligtlijk zoo zeer dat hij mij voor den Overften, ,, en zij, die mij verzelden, voor bekende Officie„ ren aanzag; bijzonder, daar wij ons voor geene „ bepaalde perfonen uitgaven, en het dus aan hem alleen overgelaten werd, voor wien hij ons hou- „ den wilde. Ik liet hem vast zitten, tot ik „ zijner behoefde. — Ligt geloofde hij, dat geen „ bandiet u kon vermoorden, en even ligt geloof„ det gij hem, wiens eerlijkheid gij kendet; en zie „ daar mijne oogmerken met hem volkomen be-' „ reikt. —- Uw haat tegen uw Hof, en uw „ vertrouwen op mij, die u zelfs vbor bandieten„ dolken kon bewaren, werden beiden ver- groot." „ En gij, die gedurig naar bloed dorsttet —■ ik „ begrijp niet, waarom gij dit tijdftip niet tot ,, uw voordeel gebruiktet, maar mij veel eer, „ in den bewustert brief, van alle wraak afmaan„ det?" Het was nog geen tijd. Ik ftuitte den ftroom, „ op dat hij eens, met verdubbelde magt, zou „ losberften. Gaf ik u, dus doende, ook „ niet een bewijs meer van mijne edele denkwijs, » en  33» DE GEESTENZIENER. „ en kon het mij wel misfen, om u naderhand de ,, gantfche zaak van eenen kant voor te Hellen, „ waarbij de Godheid uwen arm alleenlijk fcheen „ te leiden, ter beltraffing der misdaden van anderen?" — „Sebastiano, en zijne ambtsbroederlijke ,, helpers hadden nu zoo veel gedaan, dat ik ho„ pen kon, gij zoudt nu volkomen tot afval van uwen Godsdienst en omhelzing van den „ Roomschkatholieken bereid zijn. Ware dit ech. ,, ter ook zoo niet, dan ftond evenwel te wachten, ,, dat gij, daar ik u zoo begerig gemaakt had, „ om mijnen engeren omgang te mogen genieten en ,, mij nader te leren kennen, dezen ftap met „ vreugde doen zoudt, om zulks waardig te woiv „ den, vermids gij er hoe langs zoo vaster van „ overtuigd waart geworden, dat uw geheele lot ,, van mijne bepaling afhing." „ Reeds voorheen wilde ik u vragen, of dat mede „ overeenkomftig uwen wil gefchiedde, dat bion„ dello mij aanraadde, om te vlugten, toen mij „ wisfel-arrest werd aangekondigd?" „ Zoo zeker, als hij, zonder mijne voorkennis, „ niets ondernemen mogt." „ En zoo ik zijnen raad gevolgd had?" „ Ik kende u, in dit opzigt, te wel, en wilde, „ door dit middel, alleenlijk beproeven, of gij ,, misfehien nog eenen, mij tot hier toe verzwegen „ uitweg, wist, om u, buiten mij, uit deze ver„ legenheid te redden. Dit had ik dan zekerlijk eerst  DE GEESTENZIENER. 335 ,\ eerst moeten voorkomen, wilde ik, bij uitflui„ ting, uw redder zijn. — In geval gij echter aan „ biondollo's raad doch gehoor mogt geven, „ had ik, gelijk altijd, mijne maatregelen reeds „ genomen, en behoefde dus uwe vlugt niet te „ vreezen." de graaf van O** ten vervolge. Thands werden wij geftoord. Reeds van het begin af, dat de Armeniër begon te vertellen , had hij dikwerf groote tusfchenpoozingen gemaakt, en wendde hij geftadig eene zwakte voor, die hem belette, om lang achter een te fpreken. Hoe blijkbaar het nu ook ware, dat hij niets anders zocht, dan flechts tijd te winnen, moeften wij er ons evenwel naar fchikken, vermids ons allen te veel aan de uitkomst der gefchiedenis gelegen lag. Wij bewerkten zelfe, dat hem een arts bezoeken en hij, flechts ligt gekluisterd, te bed mogt liggen» hoe zeer wij, ondanks al zijne veinzerij, wel merkten, dat zulks juist zoo noodig niet ware. De anders zoo geftrenge Inquifiteurs lieten zich ook, zoo veel te ligter, hier toe bewegen, om dat zij nog geftadig hoopten, langs dien weg, misfehien, nog meer zamengezworenen ce zullen ontdekken, daar elk ander middel, in dit opzigt, zijn doel gemist had. < Ik geloofde, dat dit  334 DE GEESTENZIENER; m. alles hier, ter bekwamer plaatfe, kon gemeld worden, en daarom gewaagde ik er tot dus verre niets van. —. Gelijk bet dus nu, volgends deze omftandigheden , gewoonlijk het geval zijn moest, dat wij dert Armeniër in zijn vertrek bezochten, zoo bevonden i ons ook tegenwoordig aldaar. De oppasfers der gevangenis openden de deur, en de geneesheer trad binnen. Reeds meermalen was hij gekomen, als wij er ook waren, en wij hadden dus zoo "zeer geen erg in hem; evenwel was hij heden zoo bijzonder fchichtig en fchroomachtig, dat het onze aandacht trof. Na de genomen vragen zijner kunstbroeders, haalde hij een glas voor den dag, en overhandigde het den lijder. Zijne angstvalligheid maakte hem onbehendig, en de beduidende wenken, die hij er den Armeniër bij gaf, werden door ons opgemerkt, en deden ons vermoeden, dat het misfehien vergift bevatte, om hem, langs dien wevan de welverdiende ftraf te bevrijden, en hetwelk hem veelligt door eenen zijner eedgenoten gezonden werd. Johnson rukte hem derhalve/nog eer iemand van ons overigen daartoe befloot, het glas uit de hand. De flaauwte, waarin de'overbrenger viel, bewees ons., dat wij ons, ten minde niet geheel en al vergist hadden, en het tandeknerfen des Armeniërs, dat hij die wenken wel begrepen had. Welhaast herdelde zich de arts weer, en bad ons, zoo fmeekend hij kon, om hem toch niet on-  336 DE GEESTENZIENER. zing , ontdekten wij, in bijna onleesbaar klein fchrift, den volgenden inhoud, dien ik hier woord» lijk affchrijf: ,, Na duizend vruchtlooze pogingen, om u eenen „ briefin handen te fpelen, zal toch deze eindelijk ,, veelligt eens gelukken , offchoon ons de nood „ dringt, om er een mensch toe te gebruiken, die „ tot iets dergelijks wel niet gemaakt is." Weet, dat gij en wij allen vreeslijk bedrogen „ zijn geworden; de Poolfche jood, wien gij zoo s, veel vertrouwdet, was de Graaf van O** zelf wien wij onzen dank daar voor nog niet hebben «, toebrengen kunnen. Hij heeft uwe brieven aan „ de lnquifitie uitgeleverd, en alle de overigen zijn ,, ook opgevangen." — „ Dat wij, hoewel er zoo velenvvan ons gevangen zitten, nog moed hebben, moge u dit be„ wijzen, dat wij u nog denken te redden. Gelukt „ ons dit, dan zullen wij immers de anderen ook „ wel bevrijden kunnen, of, onder uwe aanvoe„ ring, ten minfte hunnen dood wreken. — Wanhoop waagt alles. Een leven, gelijk het onze, „ waarbij wij in geftadigen angst moeten zweven, „ dat de een of ander gevangene misfehien een laf„ aard zijn en ook ons verraden mogt, wordt ons „ op den duur onverdraaglijk ; ook is ons bloed „ eenmaal zoodanig in gisting, dat het niet weer „ tot bedaren kan komen, voor dat alle middelen Jt uitgeput zijn." j, Wij laten het aan uwe wijsheid over, om een „ voor-  §46 DE GEESTENZIENER. niet, dat, naar alles, wat met hem was voorgevallen, en volgends zijn gewoon karakter, de fmart en eene geftadige zwaarmoedigheid reeds zoo zeer alle , voedfel van zijn hart tot zich getrokken hadden, dat geen vreugd in hetzelve meer diepe wortels fehieten kon, maar, even als een kiemtje, dat een weldadige regen op eene dorre klip uitlokte, terftond na het ontftaan zoo veel te zekerer weer verdorren moest, dewijl de heete terugkaatzende zonneftralen alle kragt verflikten. Hier leefde hij, verwijderd van allen omgang met menfchen, verwijderd van alle hoogheid en glans, en een oud getrouw bediende maakte zijn eenigfte gezelfchap uit. Niemand ftoorde hem hier, dewijl elk zijne eenzaamheid eerbiedigde, en flechts nu en dan bezocht hem ***, om te zien, in hoe verre zijne hoop omtrent hem begon vervuld te worden; maar treuriger keerde hij fteeds terug. Hij had hem eenige reizen verzocht, om toch weer het verblijf aan zijn Hof te komen nemen, of hem daar te bezoeken; maar hoe kon hij de bede van den lijdenden Prins weerftaan, om hem toch hier van te ver- fchoonen? — ■ Op verzoek van den Prins, en op den aandrang van mijn eigen hart, hield ik mij hier zoo lang op, als maar eenigzins mooglijk was; dan zekere om-. Handigheden maakten mijne tegenwoordigheid aan mijn Hof zoo noodzaaklijk, dat ik niet langer dralen durfde. Met oogmerk, om mij aldaar van alle verbindte- nis»  DE GEESTENZIENER. 34? ïrïsfen te ontdaan, en de rest mijner dagen hier nog te doorleven, vertrok ik; maar een angftig voorgevoel , dat ik hem niet weder zou zien , het welk m;i, bij het affcheid van hem, overviel, werd maar al te zeer bewaarheid. Door het al te meenigvuldig lijden en de geftadige infpanning, die mij tot hier toe hadden beftormd, was mijne gezondheid , hoe vast anders ook, aan het wankelen geraakt. Eerst na verloop van een half jaar kon ik de terug reis ondernemen, en toen vond ik, in plaats van hem — den heuvel, die zijn gebeente dekte. Ik wist naamlijk nog niets van zijnen dood, en gaf mijn hart geheel over aan het zoet gevoel onzer hereeniging, toen ik in het bosch trad, waar in zijne woning lag. Mijne beltendige gewoonte, om, bij fchoon weder, den weg, die mij de aangenaamfte fcheen, altijd te voet te gaan, om dus beter te kunnen waarnemen en gevoelen, was ik ook tegenwoordig gevolgd. Langzaam rolde mijn wagen be. neden mij op den landftraat, terwijl ik aan de glooijing eens bergs wandelde. Boven mij welfden zich . de takken der hoornen tot een lang prieel , waar door men 'niet dan fchaarsch het onder liggende dal befchouwen kon , dat aan het andere einde door eenen hoogen berg bepaald was, waar op honderdjarige eiken majestueus het hoofd verhieven. Thands ftond ik aan eene opening, en genoot het voortref}ijk gezigt, dat zich mij hier aanbood, met mijne ganfche ziel. Ik verloor mij zeiven in het aanfchouwen, en mijn oog hing aan ieder enkelen tak- met    0' '091 1481 "•""""""•'«UI '«4 UB AMSTERDAM  D E GEESTENZIENER; EENE GESCHIEDENIS, getrokken uit de gedenkschriften van den graaf van O**, door FRIEDRICH SCHILLER. Uit het Hoogduhsch. in twee deel en. tweede deel. In DEN- HAAGE, b ij J. C LEE U W E S T Y N, m d c c c.   aan Den NEDERDUXTSCHEN LËZEÉL Reeds in het jaar 1789 begon de Heet f. s ö kille Rj zoo beroemd in Duitschland, wegens zij. he fchoon gefchreven werken; als in Engeland/ Frankrijk en ons Vaderland, uit hoofde van derzelver vertalingen, onder den Tijtel van def Geisterfeher, eenen Roman te fchrijven; welks inhoud en daarftelling beide, bij alle kenners en liefhebbers, zeer veel opzien baarden en nieÊ minder bevielen. Een deeltje van dat werk verfcheen, vol raadfels maar nog weinig of geen ontknooping; het ftukje was op het touw ge^ zet, maar luttel was er afgeweven. ïedefs nieuwsgierigheid was gaande gemaakt, elk vef^ * 2 taög|*  ïv AAN DEN NEDERDUITSCHEN langde naar bevrediging, men wachtte van tijd tot tijd naar de voordzetting, men werd ongeduldig , men maande den Schrijver aan; — alles vergeefs. Of het grilligheid te noemen zij, die wel eens meer bij groote vernuften plaats grijpt, dan welke andere omftandigheden het veroorzaakten, wie zal dit beflisfen? maar genoeg, er kwam geen vervolg. Een gezelfchap beminnaars van kunst en wetenfchap loofde eindelijk eene aanzienlijke pra;mie uit aan hem, die het werk, schiller waardig, afmaken en een alleszins bevredigend geheel dfiarftellen zou. Ook wij hadden het eerfte ftukje gelezen, maar twijfelende, of het ooit verder zou worden voordgezet, hetzelve mismoedig ter zijde gelegd. Eindelijk verfcheen het gewenschte, niet door schiller, selven, maar door eenen ongenoemden, die zich onder de letters x, y, z, verborg. Wij zagen het in de Duitfche Meskatalogen aangekondigd; hadden er echter geene ^ooge verwachting van, daar dit vervolg niet uit de pen van den vermaarden schiller gèvloeid was. Beoordeelingen in Duitfche geëerde ïijdfchriften, die er mét den grootften 1$  LEZER. T| 3of van gewaagden, deden ons naderhand van ge« dachten veranderen. Wij kregen het in handel * fchaamden ons over ons vooroordeel, zagen, men verrukking, dat wij zeer gedwaald hadden, en be.' vonden, dat de ongenoemde zijne taak alleszins voldoende had afgeweven. Wij verwonderden ons zelfs te meer over zijne kunst, om het plan eens anderen Schrijvers, waar door men in zij* ne eigen gedachten toch natuurlijker wijze be. paald wordt, zoo fchoon, zoo doelmatig te vervolgen, en daar oplosfingen te vinden en te geven, waar alles verwikkeld en in eene dikke duisternis gehuld was, maar ook, om eenen schiller zoo van nabij in ftijl en daarftelling te volgen, dat men, wist men zulks niet vooraf# geenszins zeggen zou , het werk zij door twee verfchillende Schrijvers vervaardigd, zonder dafe zij te zamen werkten, Wij vonden hier geenen van die meenigvuldige fpook-, toover- en geheimvolle Romans, waar mede Duitschlandj Frankrijk, Engeland en onze vaderlandfche bodem, federt eenen geruimen tijd, zoo zeer overftroomd wordt, die niets zaaklijks om het lijf' hebben, waar men wel grotten, kafteelen, ruï* ! 3 hen*  n AAN DEN NEDERDUITSCHEN nen, kloosters, gewelven, fpooken, guiten enz, ontmoet, maar eigenlijk geene menfchen ziet han. delen, waarbij men wel fiddert, maar niet denkt, eti die, wanneer men ze doorlezen heeft, een akelig ijdel in de ziel te rug laten, met verdriet over den verloren tijd, en het voornemen, om wat men eens las, nooit weder onder het oog te nemen: — wij vonden in tegendeel, bij al het wonderbare en duistere, dat naar oplosfing doe* Verlangen , en eindelijk alles natuurlijk en voldoende opgelost wordt , bij de levendigheid en het afwisfelende des verhaals, dat onophoudelijk 4e aandacht boeit en de nieuwsgierigheid wekt, bij den fraaijen ftijl, welke den geest de aangenaamtte gewaarwordingen verfchaft, diepe menfchenkennis, fchrandere opmerkingen ten aanpen van Staat-, Zedenkunde en Godsdienst, en heilzame waarfchuwingen voor het ongeloof en bijgeloof, terwijl klaarblijklijk getoond wordt, hoe die beiden niet alleen hand aan hand gepaard gaan, maar zelfs moeder en dogter zijn, voor de bedriegerijen der menfchen, hoogmoed, verkwisting, ja alle losheid van zeden. Wij Igerden er eindelijk, om vele andere dingen met  LEZER. vu ftilzwijgen voorbij te gaan, behoedzaamheid omtrent zich zeiven in die twee voorname opzigten uit, om naamlijk zich zeiven voor den eer» ften misftap te wachten, dewijl de anderen er ongemerkt op volgen, ja men, eer men zich voorziet, door ondeugd en verleiding verftrikt wordt, en om over andere gevallenen geen te ftreng en voorbarig oordeel te vellen daar men gelden met alle de geheime listen , lagen en ftrïkken bekend is, die der onfcbuld en deugd gelegd worden, en welken evenwel meenigmaal onzen gevallenen broederen tot eenige verontfchuldiging verftrekken kunnen. Het was uit aanmerking van dit alles, en te meer, daar beroemde vaderlandfche vernuften ons in ons oordeel over dezen uitmuntenden Roman bevestigden, dat wij befloten, denzelven, ook onzen Landgenoten, in een Bataafseri gewaad, aan te bieden; wij twijfelen niet, of wij hebben hen daar mede dienst gedaan, en hebben, al wat wij konden, te werk gefield, om het corfpronglijke door de Vertaling me% te veel te doen verliezen. Wij moeten nog aanmerken , dat de eerfte * 4 212  vüi AAN Dm NSDSIiDUITSQ-fEN 2ïi bladzijden van het eerfte Deel, van Schiller zeiven zijn, en de ongenoemde, bladzijde 213 mee bet Derde Hoofdftuk begint, en wij achten het niet ongevoeglijk, hier nog de korte Voorrede bij te voe-s gen, door den onbekenden voor zijn Werk geplaatst en van den volgenden inhoud. s, Eens maaide zeker groot kunstenaar eene „ merkwaardige gebeurtenis af met zijn vlug penfeel. Stout en grootsch was zijne onder$ neming, maar zij was voor zijnen geest, 5) voor zijne kragten berekend.- Nooit had „ iemand, vóór hem, een fóortgelijk Schilderij j, geleverd; hij brak de baan, Bezield met j, geestdrift gelijk hij was, verrukte reeds dé „ omtrek alleen het oog van den Kunstkenner; ,ï en de liefhebber verheugde zich aireede bij „ voorraad op het genot van het volendigdè ,i meesterftuk. Ja hoe meer alles het penfeel ■.$ ontvloeide, en zich hoe langs zoo meer ont,j wikkelde, ö! toen kon het oog zich niet if verzadigen , en ontdekte telkens, wanneer „ het zich op nieuw tot het tafereel keerde» i, ook nieuwe fehoonheden " „ Zoo  LEZE %: m Zoo had hij het half afgewerkt; Er was „ veel, dat nog zijn behoorlijk licht miste, veel lag nog geheel in de fchaduwe, en „ ontfnapte het minder fcherpziende oog; en „ aan eenige karakters ontbrak nog de laatfte „ meestertrek, die ze het meest zou doen uit„ komen." „ Thans liet hij het varen. — — Waarom? „ weet ik niet; waarfchijnlijk naardien zijne „ fcheppende genie reeds andere voorwerpen „ omvatte, misfchien hem meer gevallig." Een aanzienlijk gezelfchap van kunstmin-* „ naars, waar onder ook kenners waren, ba* s, den hem lange en dikwerf, dat hij het vol„ eindigen wilde; maar hij was onverbidlijk. „ Voor hen bijzonder was het fchilderij be„ ftemd , en zij namen het dus3 dewijl zij er 5, hem niet toe bewegen konden, onafgewerkt; „ zetten het in een lijst, en plaatften het in „ hunne groote gallerij van fchilderfrukken," „ Vele nieuwsgierigen kwamen van nabij en „ van verre, om het te bezien. Allen ftons, den zij verrukt op het eerfte gezjgt; maar zij verlieten het gewoonl^k onvoldaan, de- „ wijl  f AAN DEN NEDERDÜITSCHÉN „ wijl zich nog niet alles even klaar voor huM „ oog vertoonde, en de meesten befchuldigden „ zelfs den kunftenaar, om dat zij hem voor „ de oorzaak van hunne onvergenoegdheid hiel* „ den." ,, Niemand wil geerne zijne nieuwsgierigheid 33 pnbevredigd laten, en ten einde dezelve „ dus liever in het geheel niet te prikkelen, „ befchouwde men het tafereel, na verloop „ van korten tijd, flechrs met een vlugtig » oog " „ Op zekeren dag viel het eenen vreemden „ Schilder in het oog, die de gallerij was „ gaan bezien. Hij bleef ftaan, en bekeek 5, het lange met de ingefpannenfte opmerk„ zaamheid." „ „ ö!" " „ riep hij met verruk„ king uit," „ ., mogt ik het toch voleindigen! „ „ de daar toe noodige penfelen en kleuren „ „ heb ik juist bij mij."8' „ De Opzigters van het kabinet hoordé „ zulks Hij droeg het terftond voor aan de 3, Maatfchappij, en deze gaf ook weldra 9, heure toeftemming. — Haar lang gekoes„ terde wensch immers zou vervuld worden.*' „ De  LEZER* "stt „ De Vreemdeling zette zich aan het werk, ,, Zijne groote voorganger en desze'fs mees„ tertrekken bezielden zijn penfeel, en men wei„ gerde aan het volvoerde werk zijne goedkeu9, ring niet geheel en al. Zelfs kunstkenners waren er over voldaan, en beleden geerne, „ dat de uitvoering den aanleg ten minfte „ niet weerfprak, en dat, offchoon de eej#e „ meester het een en ander nog anders (*) „ gemaakt zou hebben, het werk toch ook „ zoo wezen kon." „ De Schilder was te vreden, en zegende „ zijnen voorganger, wien hij dezen lof meen„ de verfchuldigd te zijn." „ De Heertjes met het gelaat van kunstken„ ners, die het Schilderij door lorgnetten be„ gluurden, dewijl hunne oogen er te zwak „ toe waren, en hier en daar wat te berispen „ zochten , fprak hij, zeer gelaten , dus „ aan:" Mijne Heertjes met het kunstkenners ge- i, „ laat! (*) En beter, voegde de befcheiden Schilder er,, voor zich zeiven, bij.  xn AAN DEN NEDERD. LEZER; laat! Gij moet weten, dat de lorgnetten „ de voorwerpen verkleinen, en dat, zoo „ „ zij groen zijn, alle voorwerpen u ook zoo „ „ gekleurd verfchijnen moeten, al zijn zij „ „ het ook op zich zeiven niet. Hadt gij » „ goede oogen, gij zoudt zien, dat ik ger,i n lijk heb!"" j, En be mooraal??'* „ Die laat ik de lezers er zeiven uit trek- ken." „ Inmiddels beveel ik mij in hunne gunst p en groet ze," Dl  b ê GEESTENZIENER, VIERDE HOOFDSTUK. Johnson aan lord seijmouiu ZEVENDE BRIEF* Den aden November. V V^ivitella's voorftel, om den Prins te verftrooijen, ten einde hem daar door tot andere ge* dachten te brengen, is ten hoogften goedgekeurd geworden. Zijn hotel wemelt alle dagen van gas> ten, die op het prachtigst onthaald worden. Hg geeft konfert op konfert, en de eene pleizier-partjj na de andere, zöo dat hij bijkans in het geheel niet tot zich zeiven komt. Is hij niet te huis* dan kan men er altijd veilig op rekenen, dat hij in een ander luisterrijk gezelfchap wordt opgehouden. Welke verbazende onkosten dit alles veroorzaakt, kunt gij u ligtlijk verbeelden. En als er nü nog maar het fpel niet bij kwam! — Hij heeft, federè tl. deel, A kort,.  a DE GEESTENZIENER. kort, verbazend groote lommen verloren. Waar hij het geld van daan krijgt, weet ik niet; want van zijn hof ontvangt hij niets, dit is zeker, en dat hij van den Marchefe zou geleend hebben, kan ik, — federt hij dien heeft moeten in den waan houden, dat hij over de wereld der geesten het gebied voert, — volftrekt niet denken. — Hoe het eindelijk afloopen moet, daar aan fchi'nt hij in het geheel niet te denken, en hij is thands weer de vrolijkfte man in gezelfchap. Op dit laatfte pocht de Marchefe niet weinig, dewijl hij zulks aan de uitwerking van zijnen voorflag toefchrijft; maar de goede man bemerkt den wurm niet, die, terwijl de glimlach op des Prinfen gelaat zweeft, zijn binnenfte blijft doorknagen! — Dikwerf zie ik duidlijk den ftrijd, dien hij met zich zeiven voert. Het eenigfte, wat mij hier bij nog behaagt, is dit, dat hij, tegenwoordig, over Godsdienftige onderwerpen, waar mede hij anders niet zelden fpotte, met veel meer 'achting en eerbied fpreekt, of ze ten minlle niet aantast; ook fchijnt het mij dikwijls, dat er een draal van hoop in iijne ziel fchittert, die ons ten minfte van de vrees ontheft, dat hij, misfehien, met eigen- hand, zijn leven mogt verkorten. Den 4den November. Wat zegt gij er van? — de Prins is in de kerk geweest! — Een verfahijnfel, dat zijn volk zich nog  DE GEESTENZIENER. 3 nog naauwlijks weet te . herinneren, en dat ik zelf nog zoo fpoedig niet gedroomd had Civitella gaf er eigenlijk de aanleiding toe. Hij was gister bij den Prins , en fprak van zekeren Bisfchop van * *, die morgen in de kerk van St. Marco prediken zou. De loftuitingen, die hij het verdarfd en hart van dezen man' toezwaaidej maakten deif Prins zoo veel te opmerkzamer,- -daar de Marchefe anders niet altijd in de eerbiedigde uitdrukkingen van de geestlijkheid fprak. Ik moet uwen .won„ derman toch ook eens hcoren," zeide hij'— en de Marchefe haalde hem den volgenden dag, — dat is op heden, — af. Men zegge, wat men wil; het ge-.igt eerter" groote vergadering van volk, vooral,- wanneer het met dat oogmerk zamen kwam* om het hoogde1 wezen te vereeren, levert een zielverheffend tooneel op ; dat ztoo veel te kragtigef op ons werkt s als wij het in lange niet genoten hebben. Wie daar bij,niets ontwaarde, moest in het geheel geen gevoel hebben De Prins bevestigde mij iö mijne gedachten Met den diepften eerlied en de uiterde Verbazing (fond hij daar. Gewisli[fe droegen de verbazende pracht van de kerk. die overal, tot verkwistens toe, is ten toon gefpreid, hare majeftueufe grootheid, en boven al de verzamelié menfchen, die, uit endig ten minde, in iederetf gelaatstrek, de duidlijkde blijken van aandacht vertoonden, niet Weinig, ter bevordering van deze fiemuüng des gemoeds, bij; en ik moest den me^ch A a, tikt  4 DE GEESTENZIENER. niet kénnen,- die, al bezat hij ook het opgeklaarsf verftand, nog fteeds veel gevoel voor het zinlijke heeft, — om niet te beweren, dat, bij dit alles, de plcgtigheden' zelfs, — die, bij nader inzien, in het belachlijke vallen, — zeer veel medewerkten. Ook is het meenigvüldïg wierooken, dat in de roomfche kerken gefchiedt, zeer in ftaat, om onze zinnen te benevelen, en ons in eenen toeftand van opwellingen der aandacht te \verplaatfen. Een prachtig kerkmuziek ging der predikatie vooraf» Eindelijk beklom de Bisfchop den kanzeL -— Vriend! de Marchefe had gelijk; — nog meer, de man zelf overtrof de befchrijving zeer ver, die van hem gegeven was. Reeds zijn aanblik eischt eerbied, en zijn vriendlijk, deftig., vast en betoverend gelaat, dat zoo geheel en al den ftempel draagt van het allermenschlievendfte hart, verwerft hem oogenbliklijk het vertrouwen van eenen iederen. En toen hij nu begon te fpreken! —. — Ik zou wel haast zeggen, dat ik nog nooit zoo veel verrukkende welfprekendheid, met zoo veel deftigheid en waardigheid, in een perfoon vereenigd, had aangetroffen. Met één woord ; hij is een prediker voor verftand en hart. Het eerfte overtuigt hij door de dringendfte gronden, die, door zijne manier van zamenvoeging en zijne vpordragt, zoo veel te meer gewigt krijgen; het laatfte treft hij, Verwekkende daar in het warmfte gevoel voor deugd en regtfehapenheid, en de vurigfte begeerte, om zijne lesfen te volgen, ten einde dus doende zedenlijk.  DE GEESTENZIENER. 5 lijk beter te worden. Uit zijnen mond fpreekt de waarheid, en men ziet, hoe diep hij dezelve doordacht heeft, hoe vast hij er zelf van overtuigd is; — hij treft het hart; want hij is zelf getroffen, en gevoelt juist het zelfde, wat zijne woorden aankondigen. Donderend en overweldigend is zijn toon, wanneer hij het gemoed aangrijpen, en, daar door, den verharden zondaar op den dwaalweg wil opmerkzaam maken, dien hij bewandelt, ten einde hem daar van af te brengen; — onuitfpreeklijk zacht, wanneer hij liefde predikt, en het groote verhevene voorbeeld van deugd, ter navolging, affÈhetst; — vast en overredend, wanneer hij overtuigen wil. ö Vriend.' gij moest hem zeiven gehoord hebben, om mij te verftaan; want waar zal ik woorden vinden, — om u de bijzondere volmaaktheden van een ideaal te kunnen optellen en afmalen ? — Hij predikte heden: „ over de voordeel'en, die een ,, Godsdienst, welke op gronden van het verft and „ rust, den menseh te wege brengt;" een voorftel, zoo juist gepast voor de tegenwoordige gefteldheid van den Prins, als of het er opzetlijk toe uitgekipt was. Zijne gahTche leerrede beftond uit twee Hoofddeelen. In het eerfte deel poogde hij te bewijzen: „ dat de Godsdienst ons hart veredele, „ meer ijver ten goede in ons werke, en een vaste ,, fteun voor ons zij in ramp en lijden." —- En hoe voortreflijk bewees hij dit alles! — Men moest ff van overtuigd worden. — n Zelfliefde," — A 3 z«-  6 DE GEESTENZIENER. zeide hij onder anderen, — ,, in zoo ver zij niet in eigenliefde ontaardt en dus ondeugd wordt,— „ is de eerde en voornaamde drijfveer, die ons „ de wijze Schepper gaf. Uit haar ontfpringen al- Ie onze daden, de vergevende zelfs, die ons de „ Godheid doen naderen. Wij beminnen den „ vriend, naardien hij ons ook bemint; wij heb„ ben onze medebroeders lief, dewijl wij wen- fchen, dat zij ook mogen lief hebben; wij hel„ pen den noodlijdenden; wij redden menigmaal, „ met gevaar van ons eigen leven, het leven van „ een ander, vermids wij zulks ook, in foortge„ lijke omdandigheden, omtrent ons verwachten; wij vergeven onzen vijanden, en beminnen hen, „ uit hoofde van dat gevoel, het welk, aan hc„ m'elfche zaligheid grenzende, ons als dan toe- roept: gij hebt edel gehandeld, en zijt der vol„ maakfheid eene fchrede nader gekomen! — Maar , hoe dilwijls handelt de mensch goed, en wordt „ daar bij miskend; — hoe meenigwerf, helaas! „ heeft het beste oogmerk een verkeerd gevolg; „ hoe veelmaal moet niet de edelde mensch Hj- den, om dat hij edel handelde? — Zal hij ge„ volüliik uit dien hoofde niet goed handelen? — „ Hij moest zulks evenwel doen; maar zou hij het kunnen, zoo hem de Godsdienst niet, aan 5. den nndenn kant van het graf, zijne belooning £ voorhield, of hem riet toeriep: uw Schepper kent uw hart; hij, hij, de Hcere Sebaoth kent , het, wanneer de menfchen het miskennen? , „ Hoe  De menschheid zou op een veel hoogeren trap van ontwikkeling staan als al haar vermogens samen één doel hadden. Hoeveel hooger zouden kunsten wetenschap staan, als zij niet door slavenzielen voor goud en vorstengunst verkocht werden. SCHILLER, 1802 GEB. 1759 — GEST. 1805  o.a. het volgende: :eer laat op, dikwijls pas tegen den middag, in dronk hij inplaats van iets te eten een kop i tot 's avonds en als hij alleen was zelfs tot zelden ontving hij 's avonds gasten bij zich i bij een eenvoudig kop thee met brood onder kwijls tot tegen twaalf uur bij hem. Schiller e een levendig, zij het steeds bescheiden aanmij nog steeds zeer duidelijk bijgebleven. Er % gediscussieerd over een nieuwe publicatie, de Fransche revolutie. Dit boek lokte veel usschen Schiller zelf, die geen stoel genomen ^en, dan in dien hoek van het vertrek ophield, te schenken. Een der aanwezigen, een jonge  DE GEESTENZIENER. 7 „ Hoe veel goeds ik den mensch ook toevertrouw, mijne vrienden! ik geloof n:et, dat hij het goede „ enkel daarom, dewijl het goed is, doen zou; want hij is immers niet vrij van driften en harts,, togten, die hem, bij alle beloften, nog hinderpalen in den weg ftellen, en hoe veel te meer zou dit dan plaats vinden, zoo hij die beloften ,, niet had! — En wat zou den mensch, in dat ,, geval, ook kunnen weerhouden, om hier bene„ den, enkel op zijn eigen voordeel te zien? — ,, Zou men. het hem wel euvel kunnen duiden, zoo „ hij dan aan den met bloemen bezaaiden weg der „ ondeugd de voorkeur gaf, boven den meer moei„ lijken der deugd? — Tast in uwen boezem, mij* „ ue vrienden ! en beandwoordt u deze vraag „ zelf. — Dan hier is het nu, waar de Gods„ dienst in het midden komt. Deze zegt ons met „zekerheid, wat zelfs de fchraijderfte mensch, „ zonder desaangaande Heilige beloften te hebben, „ Hechts wenfchen kon: gij zult voordduren na „ den dood; er is nog een ander leven, dat aan ,,, het tegenwoordige grenst, en waar in de mensch ,, zal ontvangen, naar dat hij gehandeld heeft. „ Welk een fpoorflag moet. dit niet voor ons zijn, „ om fteeds beter te, worden, om alle onze pligten „ fteeds gewilliger en getrouwer te vervullen, en ,, welk een zalige troost, wanneer wij, onder den „ drukkenden last der moeilijkheden van dit leven, „ onder den last van ramp en lijden, naauwlijks zuchten, en ons zeiven. toeroepen kunnen: ons A 4 »> lt'  $ DE GEESTENZIENER. leven hier op aarde is immers flechts eene voorbe^ reiding tot, een overgang in een ander beter Jeit ven! — Hoe fpant niet de vermoeide pelgrim al„ le zijne kragten in, om de herberg te bereiken, „ offchoon hij weete, dat de dag van morgen hem ,, nogthands weer op den wandelweg voert; hoe s, geerne verduurt hij niet alle bezwaarnisfen van, „ zijne reis, bij het denkbeeld: ik kom in mijne „ vaderftad bij mijne vrienden en bloedverwan„ ten! — Zouden wij wel iets minder doen, mijne „ vrienden! daar, aan de andere zijde van het „ graf, ons eeuwig vaderland ons zal ontvangen, „ alwaar wij dien God nader zullen leeren kennen, ti die °»s vrienden en bloedverwanten fchonk, die, „voor ons lot, in de geringde omftandigheden ,, zelfs, zorge draagt, en den keeten onzer geluk„ zaligheid ook aan die fchakelt, welken ons on„ aangenaam voorkomen?'-' —'- Van dit denkbeeld ging hij nu tot het tweede deel zijner redevoering over, en toonde aan, welk eene gerustheid ite Godsdienst ons fchenke in den dood. — Hier. hadt gij hem zelf móeten hooren. Hij voerde den Toehoorer aan het ziekbed van den vromen en godïoozen. Tot de laatften rekende hij ook den moed-, willigen twijfelaar en godverzaker; ,, want," — zeide hij, — „ hoe kunnen dezen goed zijn, daar zij er geenen fpoorflag toe hebben? - Zij moes{», £ei1 meer dan menfchen zijn, wilden zij, bij hunne bedrijven, niet op de belooning zien, dip hen fteeds overig blijft, wanneer ook de ganfche s» we«  DE GEESTENZIENER. 9 „ wereld hen mishandelt! — En wat rede heeft „ de moedwillige twijfelaar, wat rede heeft de », godverzaker, om het gedachte aan zijnen Schep„ per uit zine ziel te rukken, dat nogthands met „ dezelve, .als ware het, geheel en al verweefd „ fchijnt te wezen; deze alleen, niet waar, om „ dat dit denkbeeld hem, naar zijne gedachten, „ kluisters aanlegt, die hem, op de baan zijner ,, lusten en begeerten, lastig en hinderlijk wor- „ den?" De wijze, waar op hij het einde van den regtvaardigen fchilderde, — ó! ik zeg nog eens, dat gij hem zelf gehoord, hadt! Mij dunkt, al had men ook een hart van ijzer en ftaal, men moest er door getroffen worden. Den wensch* om ook zulk eenen dood te fterven, wist hij iemand zoo op het gemoed te drukken, dat men geheel tot het goede werd overgehaald, en ik zou wel durven beweren, dat er niet een eenige zij tegenwoordig geweest, zonder het ernffigfte voornemen op te vatten, om zedenlijk beter te worden. En toen hij den godloozen en twijfelaar liet fterven! — Het was, als of mij koud water o*er het ligchaam werd gegoten. — Een kille fchrik en affchuuw was op elks gelaat te lezen. Ik keek naar den Prins; hij was zoo bleek als de dood en fidderde, dat men het zien kon. — Ik hoop hier van veel goeds voor hem! - Het was, als of men den ftervenden zeiven hoorde, hoe hij vruchtloos züne levensdagen nog eens te rug wenschtei uit angst en vrees voor dien God , welken h| A 5 ge.  io DE GEESTENZIENER. gelochend had: hoe hij het onmooglijke van zijne» wensch inzag, en den dag zijner geboorte midsgaders zijnen Schepper vervloekte; hoe hij met den dood worftelde, niet leven en niet fterven kon; — hoe zijn gebroken oog wanhopig rondrolde, zijne ftem hol rochelde, en de dood den keeten van vloeken verfcheurde, die zijne ftamelende tong nog uitftietl — Het was ijslijk. Des Bisfchops ftem had den hoogften graad van aandoenlijkheid beklommen: nu hield hij lange ftil. — — Er heerschte eene doodlijke ftilte, en elk poogde, gelijk .het fcheen, den adem zelfs in te houden, om die ftilte niet af te breken. —— „ En waar vinden wij nu dezen „ Godsdienst?" begon hij eindelijk weer. — God! eeuwige! U danken wij, wij hebben dien ,, gevonden; het is de onze! ö mijne vrien- „ den! erkent t»ch vooral, wat voordeel gij daar ,, door, boven zoo vele dui^nde andere, geniet, ,, die God niet van kristlijke ouders liet geboren ,, worden, en die in het duister moeten omdwa- „ len , terwijl u het helderst licht beftraalt." Hoe hij dit nu nog breeder uitvoerde, waar hij zoo veel treffende ftof vond, verbeeld u zeif; want ai wilde ik het u hier ook fchrijven, hoe zou ik de volkomenheid en het verhevene zijner uitdrukkingbereiken kunnen? —— Ik heb er u flechts een onvolmaakt denkbeeld van kunnen fchetfen, om u eenigermate in Haat te Hellen, van te beoordeelen, welk eenen indruk die leerrede op den Prins maken moest. — Neem dit als eene kleine fciiavergoeding voor  DE GEESTENZIENER. « voor dat gij hem niet zelf gehoord hebt. Men befpeurde zekerlijk wel, dat hij een Roomschkatholijk was; dan , waren de Bisfchoppen, ten tijde van l ut her, zoodanigen geweest, had men den Godsdienst toen zoo zuiver gepredikt, ik geloof, het ware nooit tot eene hervorming gekomen. Hij gewaagde ook van de Heiligen, maar hoe? — Hij ftelde ze voor als voorbeelden ter navolging, en is dit wel af te keuren? — Voorbeelden, dunkt mij, kunnen wij nimmer genoeg hebben. Doch ik zie, dat mijn ijver mij te ver voert, en ik wenschte u tbands ook niets anders dan van den Bisfchop te kunnen en te mogen fchrijven; ik zal de pen dus maar zoo lange neerleggen, tot ik de beelden allengs meer gewoon worde, die daar door in mijne ziel ontdaan zijn. — Wie weet ook, of deze gaufche leerrede niet mede in het plan van den Armeniër ligt, en dat de Bisfchop — — Ik mag dit gedachte niet uitdenken. Vreeslijk zou het zijn, ware hij ook een huichelaar, ert konde hij zijne zoo buitengemeene gaven tot een plan misbruiken , dat onmooglijk een goed oogmerk hebben kan, dewijl het zoo veel zijdpaden ve.reischte. — Neen, neen, dat kan ik mij volftrekt niet verbeelden! , Eenige dagen later. , Sedert de bewuste predikatie is de Prins weer in diep gepeins vervallen. Hij vermijdt op nieuw alle  ia DE GEESTENZIENER. alle woelachtige gezelfchappen, en is hij fomwijle al eens genoodzaakt, om er deel in te nemen, dan is zijne ziel meestal afwezig. Maar dit nadenken, deze ernst is van zijn eerfte gepeins zeer ver onderfcheiden. Zijn oog rolde voorheen wanhopig, maar thands meer angftig en als naar rust zoekend. Ach vond hij ze doch in de daad! — Naar den Bisfchop heeft hij op het naauwkeurigst vernomen. Er was geene omftandigheid zoo gering, naar welke hij niet vroeg. Van dezen vertrouw ik volftrekt, dat hij hem weer op den regten weg zal kunnen brengen; en dat de Prins zulks ook wel in de daad van hem verwacht, doet dit navorfchen mij nog waarfchijnlijker voorkomen ; want vermoedlijk wil hij, uit de daden, een befluit tot de denkwijs van den man zeiven opmaken. — En hoe juist is deze handelwijs! — De Bisfchop gewaagde ook bier van, in zijne Leerrede, met die zoo pasfende woorden: aan de vruchten zult gij ze kennen1, — Zeer waarfchijnlijk bewoog dit den Prins juist tot deze voorzigtigheid; want zeggen laat zich zulks zoo gemaklijk; maar de daden weerfprcken dit meenigmaal zoo geducht, dat men er door in verwarring geraken zou. En hoe kon hij met zulk eenen man gediend zijn? ~De Bisfchop echter is geheel en al, wat hij zelf eisclit, dat een edel mensch, een echt kristen zijn moet; en hij volgt ftiptlijk de lesfen op, die hij anderen voorfchrijft. Ik heb dit, wel is waar, nqg maar enkel van hooren zeggen; dan wanneer de W  DE GEESTENZIENER. 13 bcrigten zoo eenflemmig zijn, kan men wel, met eenige zekerheid, een befluit opmaken. Hij is een vader der wezen, een verzorger der armeft. Van zijn zeer aanzienlijk vermogen neemt hij Hechts zoo veel voor \rich, wat. de nooddruft vereischt; het overige wijdt hij aan de vervulling toe van de pligten der menschlievendheid. En de wijze voorzigtigheid, waar mede hij zijne gaven uitdeelt, zet aan dezelven eene nog hoogere waarde bij- De zulken, die, uit luiheid en lediggang, den bedelftaf boven een werkzaam leven verkiezen , krijgen Hechts weinig van hem; maar alle de zoodanigen, welken een edele trots belet, om de milddadigheid van anderen aan te fpreken, en die, door het ongeluk terneer gedrukt, met gebrek worftelen, vinden in hem eenen zekeren en daadlijken fteun. Hij bezit, zegt men, de naauwkeurigfte lijst van alle de huisarmen in het groote Venetië, en helpt geftadig, waar zijne hulp het meest noodig is. Zonderling komt liet mij voor, dat hij daar bij vooral op de buitenlanders opmerkzaam is, die hier wonen, bijzonder op de Duitfchers. Zekerlijk verdienen de Venetianen zijne hulp het minst; want gewoonlijk zijn die, door hunne traagheid, van hunne behoeftigheid . zelf fchuld, en van tien maakt zeker naauwlijks een eenige eene uitzondering. Eu hoe vriendlijk is hij jegens alle geringe lieden! niet het minfte bhk van geestlijken hoogmoed is, zegt men, aan hem te befpeuren. Zijne bedienden hebben in hem eenen vader. Zij zijn meest allen bij hem oud en grijs  14 DË GEESTENZIENER. grijs geworden en verlangen nooit hem te verlaten. Kortom, alles, wat ik van dezen man hoorde, 'fprak tot zijn lof. De 'gefchiedenis echter, die de Marchefe van-hem Verhaalde, is tevens een bewijs, hoe zeer hij ook de hcogere pligten weet te vervullen, en heeft hem volmaakt de hoogfte plaats in mijn hart doen bekleeden, zoo dat ik hem op het diepst vereer. — Zekere *anti** alhier was zijn doodvijand, om dat hij waarfcbijnlijk zijne verdienden benijdde, en de hoogachting, die men hem overal bewees. Stof genoeg voor een flecht hart, om hem te haten, die daar toe anders geene aanleiding geeft. — Om hem na te volgen, daar toe was hij te zwak, maar flecht genoeg, om hem te willen uit den weg ruimen. Langen tijd ging hij met dit gevloekt voornemen zwanger, dan de ingetogen leefwijze van den Bisfchop, en de meeÖfgte van menfchen, die hem fteeds verzelden, om zijnen aanblik zoo veel te langer te kunnen genieten , maakten het gedurig onmooglijk, om dit voornemen ten uitvoer te brengen. De Bisfchop had, onder anderen, ook eert iong mensch in zijnen dienst, dien hij had laten opvoeden, en die, bij zijne overige goede hoedanigheden, zich nogtbands meermalen, door zijne buitengemeene fpeelzucht, de berisping eens meesters op den hals haalde, die hem als zijn kind beminde. Dezen wilde *anti** tot een werktuig zijner boosheid maken. Dat hij, langs eenen regten weg, hier in niets zou uitrigten kunnen, óegreep hij maar al te wel, om dien in te  DE GEESTENZIENER. i5 te liaan;' hij moest zijdpaden gaan bewandelen. Er werden lieden door hem omgekocht, die dit jonge mensch nog meer tot het fpel verleiden, en, dooide ongeoorloofdfte kunstjes der valfche fpelers, hem zijn geld afwinnen' moesten. Het fpel werd hem tot eene behoefte, zijne gemoedsrust ontvlood hem, met zijne vrolijkheid van geest; Want gedurig zweefden hem de' kaarten voor oogen. Het geen zift Heer hem gaf, was nimmer toereikend; hij beftal hem. Deze, van allen argwaan ten uiterfte vervreemd, fchoof het gebrek, dat hij in zijne kas vond, liever op zijne veigetenheid, dan 'dat hij eenen eenigen zijner bedienden, en allerminst dezen jongman, van ontrouw zou hebben ' befc'huldigd; dan de zaak werd hoe langs zoo bLkbarer en eindelijk moest hij zelf achterdocht krijgen, daar hem zelfs kleinoodien ontvreemd werden. Wie de dief ware, bleef hem ook niet lange verborgen Nog niet geheel in het kwaad verhard, verraadde" zijne onrust hem, en de neergeïlagen oogen, waar mede hy niet waagde, zijnen weldoener aan te zien Deze deed hem een ernftig verwijt; maar hij was' reeds te zeer verblind, dan dat het den renen indruk op hem had kunnen maken. De eemeldde booswichten hadden hem, door hunnen omgan* reeds zeer verergerd en het fpel voltooide zin bederf. _ Wat is iemand, die hartstogtlijk op het fpel verflingerd is, te heilig, dan dat hij het niet, ter ihllmg van deze drift, opofferen zou? - Het viel  ï6 DE GEESTENZIENER. viel thauds zoo moeilijk niet meer, hem te overreden, om zijnen Heer en weldoener, een poedertje in zijnen morgendrank te mengen, dien hij hem fteeds zelf overreikte. Hij ontving er toch eene groote fom gelds voor, en had ook, na den dood zijns gebieders, nog iets te wachten, daar hij wel vermoeden kon, dat die hem, in zijnen laatften wil, die reeds lange in zijne fchrijfcommode gereed lag, niet zou vergeten hebben. Aanfporing genoeg, om hem tot het fchandelijkst misdrijf te verleiden! —— Bevende over alle zijne leden , kon hij het kopje niet ftil houden, dat hij zijnen Heer wilde toereiken. Zorgloos en onbevangen zat deze in een boek te lezen, en merkte de onrust en gewetensangst niet, die den jongman folterden. Hij fciieen nóg zekere periode te willen uitlezen, om clah l et kopje aan te nemen. Nu was hij gereed* •Bij herhaalde nog eens de ftraks gelezene woorden. '„ Heeft mén eerst eene fchrede tot de ondeugd ge,, daan, dan vallen de anderen, tot den verhardS) ften booswicht toe, seer ligt." — „ Ja wel! „ ja~ wel!" Voegde hij er nog bij, en zijnen boezem ontglipte een zucht. Thands plofte de' trouwlooze bediende önmagtig aan zijne voeten neder, het kopie viel in ftukken, en het vergift werd op den grond uitgeftort. Hij geloofde misfchien, dat zijn Heer iets van zijn boosaardig voornemen wist, en deze woorden met dat oogmerk had uitgefproken, om hem zulks te verftaan te geven. — Maar hoe kon een hart, gelijk in zijnen boezem klop»  DE GEESTENZIENER/ if Wopte van eenen mensch, die hem alles te dan*en had, iets van dien aard vermoeden? — Anshg bezorgd was hij zelfs bezig, om den genen fn .aet leven te rug te brengen, die hem het z?ne onthoven wilde Onder dien tijd had zijn hondje van te vergift gelikt, en tuimelde jankend in het rond. Thands wist hij, hoe het met de zaak gelegen ware. De tranen kwamen den edelen man in de oogen, niet, om dat het zijn leven gold, maar dewijl JlMt dit mensch tot zulk eene euveldaad be- behandelde? - Hij fchonk hem niet alleen vergiffenis ^ en verzweeg het voorval, maar behield hem - Een zijner vrienden be" nspte hem h.er over. „ Zal ik dit mensch no* „ rampzaliger maken, dan zijn misdrijf hem reeds „gemaakt heeft?» _ gaf hij ten Is hu nog vatbaar voor verbetering, dan wordt die zeker, door mijne behandeling bewerkt, en », hoe veel zou ik dan niet gewonnen hebben, in», dien ik eene ziel had gered» - Zoo ik her* „ wegjaagde, dan, geloof ik, zou hij onfeilbaar „ eerst een volllagen booswicht worden 6 daar hiï ., nu veelligt nog te redden is.» 0p de tegenwerping, dat hij beter voor zijn eigen leven zorge dra. gen moest, naardien het dit mensch toch ligtlijk invallen konde, om eenen nieuwen aanllag op het selve te wagen, andwoordde hij: „ Er waakt im, mers een goed en liefderijk God over het leven „ mier musch, en zou die dan ook niet voor hei ,, ^jne zorgen? - De baan, die kij mij voör II. DEEL. R J  i8 DE GEESTENZIENER. ,, geteekend heeft, kan geen flerfling verkorten,, daar van heb ik reeds mccnigvuldige bewijzen. ,, Komt het met zijnen wijzen en liefderijken raad ,, over een, dat ik door den giftbeker derven zal, „ dan kunnen er immers, ook buiten hem, men„ fchen handen genoeg gevonden worden , die mij „ denzelven toereiken." — Zijn voornemen was onwrikbaar, en 6, welk eene belooning! Het is hem uitnemend gelukt , dien jongman hier door volkomen te verbeteren, en, nog daaglijks ziet hij,3 op deszelfs gelaat, de blijken der warmde dankbaarheid daar voor, en niemand kan tegenwoordig' Merker aan hem verkleefd zijn , dan dit mensch. — De Bisfchop wist ook zeer goed, wie de aanleiding, de drijfveer geweest was, dat men het op zijn leven had toegelegd. Hij had dezen ellendeling geheel ongelukkig maken kunnen; maar wat deed hij? — Hij ging tot *anti**, ging naar het huis van zijnen doodvijand, en bad hem om vergeving, zoo hij hem misfehien, buiten zijn weten , aanleiding of oorzaak gegeven mogt hebben, om hem te haten. —- Tegen zulk eene deugd kon ook het flechtde hart zich niet langer verzetten , het moest getroffen worden. Op' zijne knien fmeekte *anti** hem om vergeving, en beloofde, zich te verbeteren, wat men ook zegt, dat hij gehouden heeft. De reden, waarom hij den Bisfchop zoo gehaat had, bedond, naar zijn zeggen, in eene Leerrede van denzelven, waar in hij zich getroffen gevoeld had; ook had hij niet kunnen verdragen, dat hij altijd zoo veel goeds van hem had moe-  DE GEESTENZIENER. «toeten hooren *Anti**, m0et gij weten, is ook een geestlijke, die waande, dat men heui den roem öntfral, welken men den -Bisfchop toekende. De Prins wenscht thands niets vuriger, dan om nadere kennis met den Bisfchop te maken. Ook ik Verheug mij daar zeer op, en hoop, dat er de Prins veel voordeel uit halen zal. Hoe het toch komen mag, dat hij met dezen man niet eer in kennis geraakt is? De edeldenkende mensch, zeker, wil opgezocht zijn, en de kennisfen van den Prins hebben zich meerendeels bij hem ingedrongen. Geen wonder, hij is immers een Prins! Eer ik het vergeet, moet ik u maar aanftoncis zeggen, dat de Bucentauro federt eenige dagen vernietigd is ; evenwel niet door den St?at maar* het gezelfchap is vrijwillig uit een gegaan. Wat zegt gij daar van? — De reden, waarom zulks gefchied ,s, weet ik niet; ook fchijnt de Prins die zelf met te Weten; want dat men hem gezegd heeft als of het gezelfchap zich verveeld had, zal hii immers niet gelooven? - Zou de fteeds waakzame ftaatsinquifitie het misfehien, in het geheim, hebben laten verbieden, en men, met deze ware reden, niet voor den dag durven komen? Of dit valt mij oogenbliklijk in, verftaan zich de fraaije Heeren Bucentauristen veelligt met den Armeniër * en wil men, door het vernietigen van dit gezel' fchap, de opmerkzaamheid misfehien op iets ahders leiden, om dan, zoo veel te ongeftoorder ■ te 'fomnen voordwerken? - Doch het moge hier mede  do DE GEESTENZIENER; gelegen zijn, hoedanig het wil ; het is mij genoeg, dat de Prins daar mede zeer in zijn fchik is, naardien hij zich' van dit gezelfchap bevrijd ziet, zonder dat hij', het welk hij vermoedlijk niet geerne doen wilde, alleen uit het zelve'behoeft te treden; een bewijs, dat hij in dit gezelfchap , het welk mij geenszins het beste toefcheen , nog niet geheet paste. Johnson aan lord seijmourj A G T S T E BRIEF. Den i§den November.. Eindelijk is des Prinfen wensch hem gelukt; dg Bisfchop is bij hem geweest. Eene kleine reis had hem tot hier toe verhinderd, om aan het verzoek van den Prins te voldoen. — Ik hield hem altijd voor eenen man van middenbare jaren, om dat hij, naar het uiterlijke, niet ouder fchijnt; maar hoe ftond ik verbaasd, toen ik toevallig van hem zeiven hoorde, dat hij reeds diep in de zestig was.De gezondheid en opgeruimdheid van geest, die hij geniet, iets zoo zeldzaams bij deze .hooge jaren , ?ijn een gevolg van zijne geregelde manier van leven. De Prins heeft, in den eigenlijken zin van het woord, zijne tegenwoordigheid genoten. — Nie*  DE GEESTENZIENER. « Niemand, buiten mij, mogt, bij het gefprek, dat tusfchen hen voorviel, tegenwoordig zijn, dewijl men geloofde, dat ik het niet verftond. Hoe veel voordeels heeft mij deze veinzerij, dat ik de Venetiaanfche taal niet verfta, niet reeds te wege gebragt. — Men befchouwt mij fteeds als een afwezig perfoon, en ik moet u bij deze gelegenheid, maar zeggen, dat ik, ten dezen aanzien, den: Prins, in de daad, noodzaaklijk ben geworden, dewijl hij dan toch altijd iemand bij zich heeft, die hem bedient, welk gemak hij niet geerne mist; en, • om zijn volk in het voorvertrek te la'en, daar toe is hij veel te voorzigtig, naardien hij hunne nieuwsgierigheid niet vertrouwt. — Met open armen ging de Prins den Bisfchop te gemoet, toen hij ten htuze intrad, en bragt hem in zijne kamer. „ Ik heb onlangs uwe Leerrede gehoord," zeide hij, „ edele, voortreflijke man, en werd er ,, door getroffen; men fchilderde mij uw karakter „ en manier van handelen, en dit boezemde mij „ de diepfte hoogachting voor u in. Schrijf het „ hier aan toe, wanneer ik u, zonder de gewone pligtplegingen in acht te nemen, met eerbied en; „ warmte, nader." v „ Prins ! in uw gelaat fpreekt zoo veel waar„ heid; ongeerne zou ik uwe woorden voor fpot-, ternij houden." „ Spotternij? — Spotternij? — God.' welk „ een nadeelig gevoelen moet men u van mij heh„ ben ingeboezemd?!" B 3 „ Da*  *2 DE GEESTENZIENER. „ Dat niet; maar kan ik, van eene enkele Leer» rede, door mij gedaan, de uitwerking verwach„ ten, die dezelve op u moest gehad hebben, zouden die uitdrukkingen waarheid zijn? — Ik „ voed geen wantrouwen, Prins! maar eene on,, dervinding van vele jaren heeft mij geleerd, dat „ perfonen, die, gelijk gij, zich boven het aller„ heiligde verheffen , niet ligt hoogachting vooff „ dezulken gevoelen, die van eenen God prediken , „ wien zij verlochenen. Dienvolgends moest gij mij, op het hoogst, voor eenen vromen fukkel houden, die uwen medelijdenden glimlach ver. „ diende." De Prins was verdomd. „ ö Man!" riep hij eindelijk uit, „ die ■1 uwe vijanden bemint, en, met zoo veel ijver. a, en getrouwheid, de waarheden, die gij predik„ tet, door uwen eigen wandel poogt te bevesti„ gen; man, met een zoo menschlievend hart! — „ laat mij niet de eenigde zijn, dien gij misken- ?j au-  So DE GEESTENZIENER. „ „ andere wereld overnemen, dat gij mij veelligt ,, „ van eenen verkeerden kant beoordeeld , of1 „ s, misfehien zelfs miskend hadt. Zeker ken ik »» »> den Armeniër, die zoo veel deel heeft in het »* jï 8'eefl met u gebeurd is; dat heet: ik zag hem „ „ eens in mijn ganfche leven; maar uwe ach„ „ terdocht is van allen grond ontbloot. Hoe „ zou ik ook met een wezen gemeenfehap kun», „ nen hebben, dat geen menschlijke hulp be„ „ hoeft? — Hij verfcheen, en beval mij ten ,, ,, ftrengfte, om u' te overreden, van met mij, „ op den bewusten dag, naar die kerk te gaan. „ Uit de wijze,'fprak hij, waar op ik zijnen „ „ wil volbragt, zou hij mijne gehoorzaamheid ,, „ aan hem erkennen, en enkel uit dien hoofde, t, voegde hij er bij, had hij mij tot dat werk „ „ uitgekozen; want ik wist zeer wel, befloot „ „ hij, dat dit geenszins uit noodzaaklijkheid », j> gefchiedde. Zulks wist ik ook maar al te ., „ wel. Sidderend hoorde ik zijn bevel aan, en „ „ zou het voltrokken hebben, al had het ook „ „ eenen vadermoord in zich bevat* — Hij ge,. bood mij3 wel is waar, het diepfte ftilzwij„ gen; dan mijne liefde uwaart beveelt mij, „ dit gebod 'thands te overtreden, daar ik nog „ maar eene hand breed, van het einde mijner' „ „ dagen, af ben, — en wat kan mij, tot dat „ „ tijdftip toe, nog overkomen? •— Laat het ,, zijn, wat het wil, het verhaast immers Hechts »t n mijnen dood, die mij thands een zoo Welkom „ „ Vriend is geworden, dat het gedachte aan  DE GEESTENZIENER. 3* „ ,, zijne verfcbijning mij de grootfte'vreugd ver„ „ fchaft."" — „ ,, En nu wapen u, dierbaarfte Prins! om eene s, gefchiedenis aan te hooren, waar bij u de „ ,, hairen zullen te berge rijzen, en die u een ,, „ flaauw denkbeeld van het verheven en boven,, ,, natuurlijke vermogen van dezen Armeniër ge„ ,, ven zal. Hier in is alleen de oorzaak der ,, ,, toevallen gelegen, die mij te uwent overkwa- ,, men, en van mijne tegenwoordige ziekte; ,, „ want juist ftond ik op het punt, om u de gefchiedenis te verhalen, geenszins, om mij „ „ alleen te regtvaardigen, maar ook, om u een „ beter begrip van dat volmaakte wezen mede ,, ,, te deelen. In dat geval, dacht ik, zou het „ „ mij geoorloofd zijn, het' ftilzwijgen te bre„ „ ken; maar ik vond mijne tong verlamd, en „ „ de bewuste toevallen beroofden' mij van mijn „ verftand. Thands heb ik niets anders „ te vreezen, dan den dood, en mijne liefde ,, tot u behoudt de overhand boven vrees cn ,, „ fchrik; misfehien kunnen mijne ontdekkingen n „ u van nut wezen."" „ Hier zweeg hij plotsling ml. De moeite en 9> ftrijd , waar mede hij de laatfte woorden had uitgefproken, waren mij niet ontgaan. Met het „ uiterfte geweld greep hij nu naar mijne hand, „ drukte dezelve zoo fterk, dat zij mij nog zeer „ doet, en trok mij tot zich:" ,, „ Ach! be„ „ fcherm mij, befcherm mij, voor den toorn j, „ van den ondoorgrondlijken !"" „ riep hij op „ eenen  3» DE GEESTENZIENER. „ eenen zop angftigen toon, dat het merg in dé „ beenen mij fidderde." »» »» Gij zijt in de beproeving bezweken, die gij 9, „ door/laan moest, om binnen den tempel der „ waarheid te dringen, waar op uw verft and u ,, „ aanfpraak gaf. Schrijf het thands u zeiven 8» »» toe-> wanneer de gevolgen uwer onbezonnenheid ,, „ niet wegblijven. — Gij waart mij zeer on- „ „ gehoorzaam! — Ik waarfchuuwde u, »> „ gij hoordet niet. — 6 Dwaas ! hadt gij maar „ „ thands niet nog gefeild, gij waart aan het ,, doel geweest!" „ Dit zeide eene ftem achter mij, die mij be- 5, kend voorkwam. Ik keek om, en za, de Kardinaal, -gedompeld in de diepft* fmart „ over den toeftand van zijnen geliefden neef, die» „ gelijk gij weet, .federt-eehigen tijd, door zijn zoo „ geheel veranderd levensgedrag j- zijné genegenheid", „ welke hij,, buiten dien, reeds altijd bezat, zich* in den hoogden graad, verworven. ;? Ook „ die had niemand gezien. Mijn verttand „ ftond ftil, mij beving eene eerbiedige rilling." „ Ik ging, met den Kardinaal» injiet Vertrek „ van den zieken. Zonder bewustzijn lag da „Marchefe daar. Ik hoopte, dat, hij nog eens „ fprekert zou, op dat ik de gefchiedenis mogi ,» hooren, waar op ik zoo nieuwsgierig gemaakt „was; doch ik hoopte vergeefs, zijn verlland „ keerde niet weer te rug. De Kardinaal wilda „ van geen troost hooren, en liep woedend de ka- toer rond, tot dat hij,, geheel afgemat en kragt„ loos, op eenen ftoel neerzonk. Zulk een gezigt kon ik niet langer verdragen, i„ eene zodanige „ gemoedsgefteldheid vooral, waar in ik mij, na ,, alles, wat er gebeurd was, moest bevinden/— „ ó, Dat hij niet meer fpreken kon! Ik ^f' „ er' de helft van mijn leven om, hadde ik einde„ lijk iets bepaalds van dezen Armeniër kunner! „ vernemen." „ Gij zult dit tiogi gij tuit hem zelfs nader M„ ren kennen," - hoorden wij thands eene ftem éi wanneer uwe volgzaamheid u du waardig maaki i» 11 DBE1" G #> M>  S4 DE GEESTENZIENER. „ Mijne Volgzaamheid! " — fprak de Prjns, na een vrij lang ftilzwijgen, en nam eene houding en een gelaat aan, dat overgave in alles aankondigde. i Dezen avond, zeer laat,, nog, kwam er berigt, dat de Marchefe civitella niet meer in leven ware. De Prins hoorde de tijding , en zeide geen woord; men kon echter duidlijk zien, hoe diep hij dit verlies gevoelde. »%ttSfk .^Ëêöïss 3833 tnhpi; i> *iifl kwft lt ■ Johnson aan lord seijmour. 5 -f u/.uj, ,v j[) /ij jnb qo , hjs ;:u;iïiq1 te NEGENDE BRIEF. i i s w ' ' - «' 1 tt Den i7den November. Den Prins is wisfelarrest aangekondigd, in gevalle hij niet binnen vier en twintig uren, van het tegenwoordig oogenblik af te rekenen, betaald heeft. — Dacht ik het niet , dat die verbazende fommen uir handen der woekeraars gekomen'Waren, offchoon ik het mij zeiven ongeerne belijden wilde L Alle de fchuldeifchers van den Prins zijn wakker geworden; zijn infolvente ftaat is algemeen bekend. De arme Prins!- — Hoe hem nu te redden'? r—• Gij kunt dit niet, waarde Lord! want, al wildec gij u. ook geheel en al ontblooten, alle uwe forames  DE GEESTENZIENER. öieri zouden er niet genoegzaam toe zijn. Om zich Uit den nood te redden, heeft hij ongehoorde tft ten beloofd, die bijna tot de helft van het kapitaal, dat op zich zelf reeds zeer groot is, zijn aangegroe.d. Hij heeft hier thands geenen Vriend, wien bi) zich zou kunnen of willen aanvertrouwen. De gedienffige Marchefe is dood, en zijn oom, de Kardinaal, is, federt deszelfs dood, bijna van zijn verftand, en niet te fpreken, De toedand van den Prins is bejammerenswaardig. De vlugt -zou >&et eeniglb middel tot redding zijn. Biondello lloeg hem dit voor, maar hij denkt te edel, om zich zoo te verlagen. Hij wil het uiterfte afwacl* ten.; .' '",XL -3 •a3S5? brniio-ttte;-;/ .oiïaita r;oj Den i8den November. .: Heden ihoorde ik , dat de Prins zoo vee! niet fchukhg zij, dan ik gedacht had. De geheele «feil» bedraagt, met de renten, omtrent 100.000 Zechienen. Zekerlijk verbazend veel in zoo korten tijdmaar ik koester toch zoo veel te eer de hoop da* gij het zult kunnen opbrengen. Gij'hebt mij,'wel is waar, niet gezegd, hoe veel gij u hebt latèrï overzenden ; maar dat het eene gr00te foffl ^ Zal, kan ik ligt denken. God zij dank, dat a4 zoo mteU en dat-de Prins fchulden maakte. Dit zal nu de weg tot zijne redding worden, ó Hoê verheug ik mij op het tijdrtip, wanneer gij i„ Uw armen fnellen en hem, als vriend, redden zult. C a Ver-  35 DE GEESTENZIENER. Verwonder u niet, dat ik thands mijn vorig gevoelen tegenfpreek, ert begeer, dat gij u hem ontdekken moogt. Nu is dit het beste, wat wij doen kunnen. Hij zal het, — boven al in de tegenwoordige gefteldheid van zijn gemoed, — dubbel erkennen, wat gij voor hem deedt; zoo veel liefde en opoffering zal hem geheel aan u verbinden. Gij ftelt mij hem dan als uwen vriend voor, die, met u, aan een gemeenfchaplijk doel, aan zijne redding, gearbeid heeft; mijne brieven aan u, en nog meer, mijne behendigheid, om hem ook zulke gochelarijen, waar door men hein gevangen houdt, voor te maken, en hem het natuurlijke daar van te toonen, moet hem de oogen openen, moet hem, ten minfte, wantrouwen tegen de lieden inboezemen, welken ,hij, tot hier toe, een zoo onbepaald vertrouwen fchonk. Wij zullen hem redden, hij zal, met ons, deze ftad ontvlugten; hij zal, aan zich zeiven, worden te rug.gegeven,, zal zich weer met zijn hof verzoenen, zal . . . . 6. Dat ik u alle de goede gevolgen daar van optellen kon ; dat de tijd hier toe niet te kort ware! — Doch voor u is dit alles immers niet noodig; want gij behoeft ; toch geen anderen fpoorflag, dan uw eigen hart, om edel te handelen, om te redden; maar fpoed u, fpoed u! want met het aanbreken van fchemeravond krijgt de Prins arrest, om geen opzien ie baren. Zeer veel genade van woekeraars l . . rfflRS* \ P. S»  DE GEESTENZIENER, 3? P. S. Geef u geen moeite, vriend! Al onze hoop is, voor het tegenwoordige verdwenen; alle de fchulden van den Prins zijn betaald, en reeds heeft hij nieuwe fommen gekregen. Juist toen ik dezen brief zegelen en wegzenden wilde, kreeg ik dit te weten, en van daar dit droevig nafchrift. Edoch bij ieder ongeluk is altijd nog weer een geluk, en wat hadden wij moeten doen, zoo ik dit, gelijk zeer ligt mooglijk geweest ware, eenige uren later eerst aan de weet ware gekomen. Wij hadden ons dan kunnen verraden, en ons, daar door, misfehien, zelf van alle middelen beroofd, om verder iets te ondernemen. Nu echter heb ik altijd nog hoop, en die maakt mij de treurige gemoedsgefteldheid, waar in dit alles mij gebragt heeft, nog eenigzins verdraaglijk. Maar weet gij ook, wie deze fommen betaald heeft? — De Armeniër! —. Dat die ons toch overal moet in den weg ftaan! —■ Zie daar wederom een bewijs, welk een gewigtig oogmerk zij hebben moeten, waar aan zij zoo verbazende fommen kunnen opofferen! De Prins was reeds volmaakt gevat op het arrest, en verbeeld u nu eens zijne verbazing, toen alle de fchuldeifchers hem gezamenlijk hunne quitantien kwamen brengen, en hem zelfs nieuwe fommen overhandigden, die reeds betaald waren. Op het ootmoedigst baden zij hem allen om vergiffenis wegens hun gedrag, en verzekerden hem, dat zij C 3 uim-  S» DE GEESTENZIENER. nimmer tot dien flap zouden gekomen zijn, zo» men hen niet, van alle kanten, wegens die betaling, had bang gemaakt, en zij, zonder dezelve, niet allen gezamenlijk aan den bedelftaf zouden zijn gebragt geworden. Wie hen bang gemaakt had, kon hij niet uit hen krijgen, Hoe zeer de Prins nu ook verbaasd flond, dat de Armeniër voor hem betaald had, bezat hij evenwel tegenwoordigheid van geest genoeg, om zich te houden, als of hij er reeds iets van had geweten, en dit heeft de fchuldeifchers in het vermoeden gebragt, dat dit geld hem waarfchijnlijk docr zijn hof zij toegezonden. • Eene bekwamere gelegenheid, om den Prins geheel te verpligten en volkomen aan zich te verbinden, indien zulks nog noodig geweest ware, — had de Armeniër nooit kunnen vinden. Hij denkt tan niets, dan aan hem, en aan de hoop, om hem nader te leeren kennen, ja dit doet hem ci vit el. £a's dood, en alles vergeten. Gij zwerft immers gedurig , in verfchillende ge. ftalten, rond; hebt gij er dan nog niet kunnen achter komen, wie deze Armeniër eigenlijk zijn mag? John-  DE GEESTENZIENER. 3» Johnson aan lord seijmoür.. TIENDE BRIEF. Den 23ften November. De Prins is, tegenwoordig, bijna geftadig bij den Bisfchop, of deze is bij hem, en hunne gefprekken gaan, zoo ver ik weet, fteeds over Godsdienftige onderwerpen. Jammer maar, dat ik er niet altijd bij tegenwoordig zijn kan, en er nu en dan flechts fragmenten van hoor, waar uit ik echter beiluiten kan, welk een geduchte tegenpartij de Prins is, zoo veel te meer, daar hij zich thands zoo geern van het tegendeel wenschte te overtuigen, en derhalve de geringfte omftandigheid zelfs niet laat voorbij flippen , zonder zich daar van eerst volkomen overtuigd te hebben. De Bisfchop verfchijnt mij daarbij hoe langs zoo meer in het fchoonfte licht. De zachtmoedigheid, die hij geftadig in acht neemt bij des Prinfen tegenwerpingen, die, ——• ik moet het belijden, de laatfte nog dikwerf met al te veel ijver voordzet, is onnavolgbaar, en ftrekt ten fpreekendfte bewijze, hoe zeer hij hem poogt gelijkvormig te worden, wiens leer' hij predikte. En hoe C 4 vq01>  p tfECEESTENZIENEIU voortreflijk weet hij iedere tegenwerping geftadig te weerleggen! hoe fchoon weet hij de diepfte, gron» digfte geleerdheid, met de grootfte tegenwoordigheid van geest te verbinden, d{e fteeds waarheid en onwaarheid in het treffendst kontrast vertoont, zoo dat men, in zijne keus, volftrekt niet weifelen kan. maar overtuigd worden moet! mij verwekt het fteeds de grootfte vreugd, wanneer ik zulk een gefprek bijwonen kan. Heden genoot ik wederom eers dit geluk. Ik zal u toch het zelve, zoo veel ik er nog van behouden heb, mededeelen. Gij zult u verwonderen, dat gij in den Bisfchop den roomschkarholijken, of den fekten - vriend in het algemeen, niet hoort fpreken, die met het zwaard van den Godsdienst alle knoopen doorhakt. Hij zoekt ze op te losfen, en den Prins eerst, uit gronden der reden, te toonen, hoe zeer deze voor eenen natuurlijken Godsdienst zïf, die een hoogst wezen en eene bclooning onzer goede en beftraffing onzer flecbie bedrijven aanneemt, en hoe volftrekt zich dezelve tegen zijne vorige gevoelens aankant, hij mogt nu ook nog zoo ftijf en vast hebben geloofd , dat die daar op gevestigd waren. Gewaagt hij nl eens van den geopenbaarden Godsdienst, het gefchiedt altijd maar zeer zelden, en dan alleen, wanneer de Prins er zelf aanleiding toe geeft. Gi| ziet hier uit, dat hij zich zeiven niet voor uit loopt, en ftap voor ftap gaat. Doch ik dwaal van de zaak af. Ik wilde u immers het gefprek van beden mededeelen. Met  DE GEESTENZIENER. Met de brandendde begeerte had de Prins den Bisfchop verwacht; eindelijk verfcheen hij. Hij fnelde hem te gemoet, en geleidde hem in zijnen gewonen leuningdoel, dien hij altijd, wanneer hij hier is, bekleedt. „ Ik heb uwe komst met zeer veel verlangen te »» gemoet gezien, liefde vader!" — Dus noemt hij den Bisfchop, een tijtel, die juist drookt met zijne liefde tot hem. — ,, Er heeft zich weer „ een nieuwe twijfeling tegen het bedaan van God „ aan mij opgedrongen." „ Tegen het bedaan van God! — 6 Dat fpijt mij hartlijk! — Dan zijn wij nog lang zoo ver „ niet;, als ik meende. — Hoe is het toch na „ alles, wat wij reeds gefproken hebben, nog moog„lijk, dat gij twijfelingen koesteren kunt, die ,. zich zeiven wederleggen ? " ,, Ik las dit boek; het is zoo fchoon, zoo over,. tuigend gefchreven! " — Hij overreikte het den Bisfchop, en deze bladerde er eenige oogenblik» ken in, „ Overtuigend niet, Prins ! bedwelmend. De „ waarheid behoeft geen blanketfel. Ik ken dat „ boek zeer wèl. Daar het fchoon gefchreven is, „ is het zoo veel te gevaarlijker. Het vergift is ,. onder fuiker gemengd, en zoo veel te fchaadlij*, ker, dewijl men eerst, wanneer het begint te „ werken, ontdekt, dat het vergift is, en de te- gengiften als dan te laat komen." Bij deze woorden lag het ook reeds in het vuur, c 5 en  DE GEESTENZIENER. en gretig vatte het de vlam. De Prins zag den Bisfchop aan met eenen blik, waar in men duidlijk befpeurde, hoe zeer hij zijn verdriet en fpijt poogde, te verbergen. De Bisfchop merkte dien blik zeer wel op. „ Spijt u dit boek? Dan zou het mij leed „ doen, het zelve dus behandeld te hebben! Maar „ ik hoop niet! " „ Nogthands zeidet gij mij zelf eens, dat vertJi Handige twijfelingen ons der waarheid nader „ bragten?" „ Ja, Prins! dat is zeker; maar bevat dit boek zoodanigen ? — En al ware dit ook zoo, gij moogt het evenwel niet lezen, thands volftrekt „ niet. Ik wil eens het nadeel, dat het voor u tl hebben kan, zoo gering als mooglijk ftellen, „ dan maakt het u den weg tot de waarheid toch „ moeilijker, gij bereikt veel later eerst uw doel, ,, en wat hebt gij dan niet verloren? — Een „ patiënt moet zich naar het voorfchrift van den „ arts rigten, en hij, die naauwlijks aan de bete„ rende hand is, mag op verre na niet alle fpijzen „ genieten , wil hij geene inftorting te duchten „ hebben, die meenigmaal bezwaarlijker te genezen is, dan de eerfte ziekte zelve. Als gij eerst weer flerk genoeg zijt, dan lees dit boek, en „ gij zult den Schrijver beklagen, en in de waarheid meer bevestigd worden. Dan, uwe twijfe» „ JingenV" » Ve r-  DE GEESTENZIENER. 43 "„ Vergun mij eerst eenige vragen. Waarom s, vereeren wij God?" ,, Dewijl Hij het volmaaktfte wezen is." ,, En hoe weten wij dat?" ,, Wij befluiten van het gefchapene tot den Schepper zeiven." En dit befluit zou vervallen, zoo de wereld door zich zelve ontftaan ware." „ Zekerlijk." ,, Er zou ook geen God zijn, ware hij niet te„ vens Schepper." „ Dit volgt uit het denkbeeld, dat wij van Hem ,, zeiven hebben. Een God, die niet werkzaam t> was» zou geen God zijn; kon, ten minfte, op ,, ons geen invloed hebben." En als het nu eens zoo ware; indien de we- reld zich zelve gefchapen had?" „ Ware dit maar eenigzins mooglijk, dan gaf ik S} u de zaak reeds gewonnen." ,i Mooglijk? Gij geeft mij zeer veel toe. Is niet „ alles mooglijk, wat men denken kan?" . „ Dat gene ook, wat in het ontltelde brein van eenen krankzinnigen opkwam ? " Gij houdt dus den zoo geleerden, zoo ver,, nuftigen en fchranderen *ol**re voor krank„ zinnig?" „ Hij bewijst dit zelf, door velen van zijne ge„ voelens. — Of denkt gij, dat een krankzinnige „ niet ook, in eenige zaken, verftandig zijn, ja nog meer, dat zijne krankzinnigheid dikwerf „ zelfs,  44 DE GEESTENZIENER. »"»' zelfs, maar in een eenig opzigt, in zekere en» kele zaak, beftaan kan? Hebt gij dit niet aan „ het levend voorbeeld gezien van Pater flo„ rentino, die zich verbeeldt, de Heilige „ Geest te zijn, en, dit ftuk alleen uitgezonderd, de verftandigfte en geleerdiïe man is?" ,, Dit, nogthands, is het onderfcheid, dat de „ eerfte gronden voor zijn gevoelen heeft, maar „ de laatfte niet." — „ Hebt gij die nog nimmer gehoord?" ,, En wilt gij zijne wartaal met den naam van gronden beftempelen ? " — „ Deze tegenwerping kon ik u, ten opzigte van „ uwen *ol**re te rug geven; doch wij raken te ver van het' fpoor. — Zeg mij maar eens „ openhartig: bemerkt gij de tegenstrijdigheid niet, ,, die er in gelegen is, wanneer men ftelt, dat de „ wereld zich zelve zou gefchapen hebben, en dus fchepper en fchepfel te gelijk zijn? — Stuitte u ,, dit denkbeeld niet terftond in den eerften op„ flag? — Hoe ? Het zou u ligter vallen, en meer £ overeenkomftig met de reden toefchijnen, te ftel„ len, dat het oneindig Heel-al door zich zelf be,, ftaat, dan eenen almagtigen, alwijzen en algoe„ den Schepper van het zelve aan te nemen? — 6 Prins! hoe diep zijt gij, door het lezen van dit fchandelijke boek, weer te rug gezonken!" — „ Ja, wanneer gij het zoo opvat, dat de we- reld, nog eer zij beftond, reeds eene kragt zon bezeten hebben,, waar door zij zich zelve voord-* »i bragï  DE GEESTENZIENER. 45 „ bragt, dan ware dit zekerlijk de grootfte tegen„ flrijdigheid : dus echter befchouw ik de zaak „ niet; maar derzelver grondflof was voorhanden, „ en beftond in enkel kleine, vaste, ondeelbare ligchaamtjes of deeltjes, die men atomen noemt. „ Dezen zij, uit hoofde van derzelver zwaarte„ kragt, in de onafmeetlijke ruimte, van. eeuwig„ heid af, in eenen regten lijn, naar beneden ge„ vallen. Een derzelven week nu eens, geheel bij toeval, van den regten lijn af, nam zoo.een „ tweede deeltje mede, deze beiden fleepten weder„ om meer. anderen met zich, en, uit die toevalli„ ge verbindtenis, ontftond hemel en aarde, ja „ alles, wat er beftaat." „ En deze wartaal heeft voor u iets waarfchijn- fp ujks? Edoch, laat ons uw ftelfei eens,, van „ ftuk tot ftuk, doorgaan, daar gij, voor. het ove- rige, u niet verbeelden moet, dat het zelve eens „ uitvinding van uwen Schrijver is. Democri„ tus reeds, en na hem epicurus, hebben „ het aangenomen; maar cicero heeft, het ook „ airede zoo uitmuntend wederlegd, dat die weer„ legging alleen genoegzaam zijn konde. Hij zegt „ omtrent, !*) want woordlijk weet ik het niet 9> uit mijn hoofd, het volgende:" ,, „ Dat iemand „ „ beweert, deze zoo fchoone en volmaakte we„ „ reld kunne, toevallig, uit enkele en vaste „ „ ligchamen ontftaan zijn, verwondert mij zoo » »» zeer (*) De Nat. Deor. II. 37«  4« DE GEESTENZIENER, » „ zeer niet; maar ik kan volfrrekt niet be*rif » „ pen, waarom zoo iemand niet even goedje« „ looft, dat, zoo men een zeer groot aantal „ letters onder elkander, en dan op de aarde » „ werpt, ênnius Annalen daar uit ontftaan , „ konden? - ft twi.fel er aan, of het blinde „ „ toeval ook flechts een enkel vers bij een voegen zou!»» „ En wat verder zegt hij nog, zoo ik nn- niet vergis:" „ T, Wan.eer de weI 9, ,v reld door een zamenvloeifel van atomen heeft * „ kunnen zatnengefteld worden ; waarom kan „ „ zulks dan geene fïad, geene gaanderij, geen „ „ tempel, geen huis, naardien deze' alen toch „ veel minder kunftig en veel ligter te bouwen s» zijn?"" „ Dan, zoo als gezegd, wij'willen „ niets, door het gezag van eenen anderen "be„ wijzen, maar het Jeerfteifel, van ftuk tot fïufc „ doorgaan» Hoe veel verliest het niet reeds door „ de onbewezen vooronderstellingen , die' ojj te „ baat nemen moet! Gij veronderftelt eene Wit*. „ te, waar in de atomen beftonden, en zidvJin„ regt naar beneden bewogen. Het toeval zal een „ deeltje van ;, regten lijn te vallen? — Was dit toeval? . „ Wat is toeval? — Moet ook dit niet zijne i, oorzaak hebben, of, om mij duidlijker uit' te „ drukken, - moet er niet eene kragt voorafgaan, „ die het toeval bewerkt? Kennen wij deze kragt, „ dan is het voor ons geen toeval meer, maar .„ ontdekken wij niet, hoe het eene rad in het an„ dere greep , en eene werking hervoordbragt ; „ fchijnt die laatfte ons zoo geheel afzonderlijk te „ ftaan, dan noemen wij het toeval, Hier uit „ blijkt klaar, dat iets den eenen een toeval kan „ fchijnen, wat het den anderen niet is, — Bc- „ vat gij dit duidlijk?" — „ Volmaakt!" „ Volgt hier uit verder niet ook, dat iets om „ een bloot toeval kan fchijnen, maar zulks aan „ en voor zich zeiven niet is?" „ Het fchijnt mij niet anders toe." ,, Dat dus ook de zamenvoeging der atomen, ,, voor en aan zich zeiven, geen toeval zijn kon, „ maar ons flechts zoodanig voorkomen moest?" „ Juist." ,, En hoe nu; het toeval zal ze doch bij eea „ gebragt hebben? een daar van zal, bij toeval, „ uit de eens ingetredene baan geweken zijn? „ Heet dat nu niet: er was eene kragt voorhaa- den, die dit bewerkte?" „ Na alles, wat gij vooraf hebt laten gaan, — «ja!" £n waar is deze kragt, zoo God die niet „is?  DE GEESTENZIENER. . 49 „ is ? — — Loopen deze .tegenstrijdigheden u nog „ niet in het oog? — Dan, ik wil eerst geheel „ voleindigen. — Veronderfteld dus, dat zich „alles, tot hier toe, denken liet. Wie ordende „ deze Atomen tot het kunftigfte, tot het grootfte „ meesterftuk van het onafmeetlijk heel-al? „ Wie bezielde het dier, en den mensch? — Wie „ was het, die alles zoo wist aan een te fchake„ len, dat nergens een ledig is, en overal de ftipt. 9» fte en fchoonfte orde? JL Wie fchiep deze „ Atomen ? — ö Prins! gevoelt gij het niet in u 9, zeiven, dat er een God zijn moet?" „Ja, ik gevoel het, en heb het altijd gevoeld; „ maar ik wenschte het mij ook geerne te kunnen „ bewijzen, en van daar mijne nieuwe twijfelingen. „ .Wilt gij, dat ik een inwendig gevoel voor waar„ heid aannemen zal?" „ Waar zult gij nog heen dwalen.' — Is u het j, denkbeeld: er is een God , die over ons lotgeval „ waakt, niet aangenamer dan dit: wij hangen af van een enkel toeval?" i, Ja wel; dan juist om die rede wilde ik er „ geerne onwrikbare gronden voor hebben, om mij te kunnen verzekeren." „ ö Prins! het grieft mij, dat gij nog iets van „ dien aard begeert. Hoe wilt gij, met uw be„ krompen verftand, een wezen omvatten kunnen, „ voor het welk wij zelfs in bet geheel niet eens' „ eene uitdrukking hebben, en dat boven alle on„ ze begrippen verheven is?" „Waarom echter moet ook ons verftand hier II. DEEL. F) ... „ juist  DE GEESTENZIENER. „ juist zoo bepaald zijn, waar het zoo goed wa„ re, indien wij verder zien konden?" „ Waarom heeft het kind het verftand van den „ volwasfen man niet? — Kon God, wanneer Hij „ menfchen wilde' fcheppen, hen engelen verftand „ geven? — En is eene waarheid daarom „ minder waarheid, vermids wij ze niet a priori „ (van voren) bewijzen kunnen? — Kunt gij „ iemand het beftaau der zon, of van uw eigen ,, Ik bewijzen? " " '. I . „ Hij ziet bet een en'ander, en dit is het beste •3, bewijs." '»» Hoe zult gij echter eeneiig Idealist overtuigen, die alles, buiten zich zeiven, voor enkel fchijn „ en misleiding houdt? — Gij ziet hier uit, dat „de klaarfte, blijkbaarfte waarheden het minst „ bewezen kunnen worden , wanneer zulks niet „ uit de ondervinding gefchiedt. -— Doch laat ., ik eens zien, of het fchepfel eén bewijs voor het „ beflaan zijns oneindigen Scheppers vinden kan! — „ Wanneer gij, op een woest eiland, het een of „ ander kunstftuk ontdektet, zoudt gij daar uit „ niet het belluit opmaken, dat aldaar reeds men„ feben geleefd moesten hebben, aan welken dat ,, kunstgewrocht zijnen oorlprong te danken had?" „ Zekerlfk." Of zoudt gij kunnen gelooven , dat de wind „ de bouwftoffen uit alle Rijken bij een bragt, eu alles, naar de regelen der kunst, te zamen voegde? — Zoudt gij hem, die zoo iets beweren wilde, niet voor krankzinnig houden?'' », 'ft  DE GEESTENZIENER. $t Ik konde niet anders." ,, Nu dan; wat is natuurlijker, dan te beAui* & ten: er beftaat eene; wereld', er is derhalve eett „ Schepper; wij' zien -de wérking , wij moeten dus 4, eene oorzaak.' erkennen. irfefcb- Voor mij is dit „ zeer klaar; en wildet gij ook dit niet toegeven, ,, dan moest gij toch ten minde belijden, dat men 4, meer gronden vóór dan tegen het beftaan van i, God heeft! Is dit nu zoo; ö erken dan, met „ befcheidenheid, de grenspalen van ons verftand, „ die wij niet overfchrijden kunnen, zonder ons „ in dwaling geheel te verliezen, en bid aan, waar „ gij niet bëgiï)pein kunt." Onder dit gefprek was het nacht geworden. Helder was de hemel, en. bezaaid met'flikkerende fterren. De Bisfchop opende het venfter, en voerde den Prins aan het zelve. . „Zie hier," — zeide,hij,,— „.het onafmeet„ lijk heelal ; van millioenen myriaden wereluui »» wier oneindig,.klcinfle deel ons pog flechts' b^ ,, reiken kan* ;—. ó. Bid aan,, waar gij niet be* grijpen kunt!";. , De Prins.,zonk op eene knie; de Bisfchop met hem.;: 3§ ,Vj\, 3[B. • * „ Ja, hier in .het ftof bid ik Ü aan, Eeuwige» „ ó vergeef, vergeef den onmagtigen zijne zwak„ heden! — Heel-al, onuitfpreeklijk aantaj vari „ werelden , gij: roept mij toe: er is een God'^ „onze Schepper! Ja, gij zyt, gijzijtr.Qn „ zijt! —. —". . .' " Op dit tooneet, dat mijne gedachten hooit oorD 3 gaan  ga DE GEESTENZIENER. gaan zal, volgde eene ftilte. Men hoorde niet bidden; maar men zag aan de blikken van hen, die aanbaden, dat het geen zij zeiden, geene taal uitdrukken kon, en alleen voor Hem verftaanbaar ware, die onze gedachten reeds kent, alvorens zij zelfs ontftaan. Johnson aan lord seijmouf. ELFDE BRIEF. Den aden December. Niet waar, voor deze reis bleef, — tegen anders te rekenen, — mijn brief vrij lang uit. Alles is nog in denzelfden ftaat, waar in het was, bij het afzenden van mijnen vorigen. De Bisfchop komt bij den Prins, en de laatfte bij hem, terwijl hunne onderlinge liefde daaglijks meer en ineeï toeneemt. Zonderling echter komt het mij voor, dat het den Prins zoo moeilijk valt, den gelukkigen middenweg te bewandelen. Thands is hij weer op een geheel tegen over gefteld pad, en er ontbreekt niet veel aan, om hem geheel en al tot een bijgeloovig dweeper te maken. Daar hij de hoofdwaarheden van onzen Godsdienst wederom erkent, vast aan dezelven verkleefd is, en zich daarbij ook zeer wel bevindt, hebben er zich weer andere deiik- beel-  DE GEESTENZIENER. 53 beelden bijgevoegd, die eene verkeerde opvoeding waarfchijnlijk zijner ziele inprentte , en die hem dus zoo veel te bezwaarlijker moeten vallen, om uit te roeijen. De Bisfchop is daar mede, in het geheel niet, in zijn fehik; maar wat zal hij doen? Tlij vreest, met het onkruid, de goede tarwe weer te zullen uitrukken, en fchijnt flechts een zeker tijdftip te willen afwachten, wanneer hij dit niet meer zal te vreezen hebben; als naamlijk de Prins eerst wederom meer in alle waarheden bevestigd is, en zij zich zoo klaar aan zijnen geest vertoonen, dat geen fluijer dezelven voor hem bedekken kan, Om dit te bewerken, laat hij het aan niets ontbreken, wat de wijsheid hem maar ooit aan de hand geven kan. ; De Prins heeft ook, door middel van den Bisfchop, nog met eenige geestlijken alhier kennis gemaakt, bijzonder met eenen Pater sebastiano, die zich bij den Bisfchop zeer in gunst gezet heeft, en, federt eenigen tijd, bijkans geftadig zijn gezelfchap uitmaakt. Geen wonder, dat hij ook dikwijls bij ons is, en dat de Prins, — die nu eenmaal zijn geheel vertrouwen op het verltand van den Bisfchop ftelt, — ook dezen zijnen liefling voor den zijnen verklaard heeft. Zoo veel is zeker, dat deze sebastiano een flim man is, van een fchrander oordeel; maar of hij die goedheid van hart bezit, welke eenen zoo voornamen karaktertrek van den Bisfchop uitmaakt, daar aan zou ik haast twijfelen. Mij fchijnt hem de huichelaar ten oogen uit te kijken, hoe fraai hij zich ook D 3 weet  JT* DE GEESTENZIENER. weet te bedekken. Dat de Bisfchop hem daar voor niet houdt, bewijst tegen dit mijn gevoelen niets; want het is immers eene bekende waarheid, dat de edelfte harten ook het onbezorgdst zijn, en dus zoo veel te ligter kunnen bedrogen worden. Het is waar, de Bisfchop heeft een zeer geoefend oog, om het karakter van een mensch uit alle plooijen, waar in het zich verbergen kan , op te zoeken; maar hij zag dezen sebastiano niet achter de fchermen, zoo als ik, wien men gewoon is, voor geen perfoon te houden, waarom men zich voor mij in het geheel niet in acht neemt. Wat mij het meest van de waarheid mijner vorige Helling overtuigt, is dit, dat deze sebastiano den Prins in zijne rijmelarij zoekt te verfterken, in ziine tegenwoordigheid zich zelf dweepachtig aandachtig aanftelt, en, als de Bisfchop aanwezig is, weer den verlichten man fpeelt, die zich alleenlijk aan pit en kern houdt, en geerne de buitenfte fchors wegwerpt. Hóe voorzigtig hij zich echter, bij dit alles, weet te gedragen, daar van zij u dit het beste bewijs; dat naamlHc de Prins, die toch, in zulke gevallen, niet zoo geheel ligt te verblinden is, hem nog niet, in het allerminfte, is op het fpoor gekomen. Dan, ik wil mijn oordeel thands geerne nog weer te rug nemen; ik kon mij vergist hebben. Sedert ik den Bisfchop ken, heb ik een veel voordeeliger denkbeeld van de geestlijken alhier gekregen. De Armeniër en Conforten hebben zich, tot hier toe, niet laten zien, en des Prinfen begeerte, om ein-  DE GEESTENZIENER. 55 eindelijk eens iets Heiligs van den eerften aan de weet te komen, is nog altijd onvoldaan gebleven", «n hij wordt er thands bijna ongeduldig over. Die woorden echter! ,, Gij' zult hem nader leer en ken,, tien , wanneer uwe volgzaamheid u dit waardig ,, maakt,'''' en het voorval met civitella, houden hem geftadig in toom. De Prins heeft den Kardinaal, tot hier toe, nog niet weer kunnen te fpreken krijgen; want zijn toeHand is eer erger dan beter geworden. Ten einde niets te zien of te hooren, wat hem aan zijns neefs dood zou kunnen herinneren, is hij op een zijner landgoederen getrokken. Den 4den December. Hoe zal ik u een bcrigt mededeelen, dat mij ift de uiterfte droefheid geilort heeft. — God in den hemel, moet al het goede dan zijn doel misfen! Ik heb eerst wat adem moeten fcheppen, om verder te kunnen fchrijven. Denk eens: de Bisfchop is dood! Heden ontvingen wij die vreeslijke tijding: hem heeft plotsling eene beroerte overvallen. Alles bejammert zijnen dood, en de Prins is ontroostbaar. Ach! hij heeft aan hem ook al te veel verloren! Gister avond was hij nog hier, en met hem eenige geestlijken, waar onder ook Pater sebastiano. Tot laat in den nacht zelfs, onderhield hij het gezelfchap door zijne aangename opgeruimdheid van geest, en het beviel hem hier zoo wel, dat hij het uur, wanneer hij anders gewoonlijk gaat D 4 fla-  DE GEESTENZIENER. flapen, - en dat hij anders niet geerne verzuimt m vergat. Kort voor dat hij zich naar huis begaf klaagde h„ over hoofdpijn en benaauwdheid; maar TcL dat T- Z" ni'CtS b0tcekend--- '-mand tez n 1 Int dl'°eVig gÊVOlg ^« wezen. Hij is niet meer in deze wereld! Vriend! kan ooit eene traan uw oog vertieren het rs tegenwoordig- fchenk hem die traan II In hem verloor de Prias, _ ach wat! de Prins ■-1 in hem verloren allen, de ganfche wereld! ~ Hlf was een zegen voor de menschheid! ~ Ik heb nimmer een woord met hem gefproken, ik heb hem enkel z,en handelen; maar ik kan geen mensch hooger fchatten, niemand vuriger beminnen, dan hem. Moesten wij Heiligen vereeren, hij moest fewisluk den eerften rang onder dezelven bekleedeu; hij, d;e zich niet, ter eere van God, geeslelde, maar zijnen wil deed! Thands kom ik van den'Prins. Hij weende om hem! ^ Een geluk, dat aan zijne fmart lucht geelt. ~- — Hil wi!de hct üfk van ?ï]mn teer geliefden vriend nog eens zien; maar hij werd afgewezen. Bet zelve was, zeide men hem overeenkpmftig zijnen laatden uil, zoo dra men zekere binken van zijnen dood gehad had. terftond naar mo gebragt, waar hij, aan de zijde eens vriends, Wdde rusten ~ Zoo dit üechts waar is, en bi maar niet een offer der boosheid is geworden! De fpoed.ge wegvoering van het Jijk maakt dit niet oiivvaarfcmjulijn. ,Wi Ik  DE GEESTENZIENER. Ik was juist nog, bij den Prins, in bet vertrek, ^oen Patei^sebastiano, met een verzegeld pakje in de hand, bij hem binnen trad ,, Hier is ,, iets van onzen vereeuwigden vriend aan u," — zeide hij tot hem; — „ vermoedlijk bevat het zijnen laatften wil , dien hij, in uwe hand, veel,, ligt het veiligst bewaard dacht. Ik zag het in „ zijne openftaande fchrijfcommode liggen , voor ,, welke men hem dood vond. Het opfcbrifs viel ,, mij terftond in het oog. en het bjvoegfel, dat men het u, aanftond- na zijnen dood; zou ter ,, hand ftellen, moge den eigenmagtigen ftap ver,, ontfchuldigen, dat ik het u, zonder dat iemand ,, anders er iets van weet, overlever," Een vloed van tranen maakte bijna alle de woorden des Paters onverftaanbaar ó ik heb hem zeker te veel tot last gelegd; want hij kan hxmers des Bisfchops dood beweenen! Of zou dit veinzeri» kunnen zijn? —i De Prins dankre hem. Hij opende het pakje oogenbliklïk, zag het vlugtig door, en de inhoud fcheen hem zeer nadenkend te maken; evenwel deelde hij er den Pater niets van mede, en floot zich, zoo baast die weg was, alleen in zijne kamer op. Ik heb er derhalve niets van kunnen te weten krijgen; daar deze zaak mij echter van veel aanbelang fchijnt, zal ik er mij geen geweten uit maken, om het fchrijfbureau van den Prins te opemen, zoo dra ik daar toe flechts gelegenheid vind. Misfehien treffen wij, daar in, nog omtrent vele andere zaken opneldering aan. Ik zal mij terftond D 5 eenen  5» DE GEESTENZIENER. eenen dieffleutel maken, door behulp van welken ik u het een en ander hoop te kunnen melden, waar van wij anders niets zouden vernomen hebben. Verklaar u dus hier uit, in het vervolg, de bron, waar uit ik mijne kennis van alles fchep. Reeds lange was ik van voornemen, om dezen ftap te wagen; maar de omftandigheden gedoogden het nimmer, en het fcheen ook nooit zoo nocdzaaklijk als tegenwoordig. Het pakje moet dingen van zeer veel gevvigt in zich bevatten. De Prins is er nog altijd aanhoudend mede bezig, en heeft ftipt bevel gegeven, om niemand , zonder eenige uitzondering, voor hein te laten. Zijn gelaat is zeer ernftig en duister. Uit zijne oogen fchijnt mij, — ik weet niet, hoe ik het, met een woord, noemen zal, — verbaasdheid en woede te fchitteren, en van Hjn gelaat is de fmart geweken, welke des Bisfchops dood er zoo blijkbaar op gelegd had, — Mijne nieuwsgierigheid is ten hoogden top geklommen, en ik kan het tirdftip in tiet geheel niet afwachten, waar op ik die zal kunnen bevredigen. John-  DE GEESTENZIENER. 59 Johnson aan lord seijmour. TWAALFDE BRIEF. Den 9den December. Maak er u op gevat, vriend! om dingen te hooren, die gij zeker niet vermoed hadt. Mijn vermoeden heeft mij niet bedrogen Het pakje bezat zaken van het uiterfte aanbelang. Den geheelen verloopen nacht bijna heb ik er toe befteed, omhet door te lezen, en wel in het grootfte gevaar-, van betrapt te worden. De Prins ging-, tot hier toe, niet zoo meenigmaal uit, dewijl hij gewoonlijk enkel bezoeken in zijn hotel ontvangt, ——■ en gebeurde het al, dan waren er altijd andere omftandigheden, die mij beletten, mijn voornemen uit te voeren. Gister nu legde hij zich buitengemeen vroeg te bed, en ik ondernam her waagftukje, om in zijn vertrek te lluipen, hoewel, vlak onder het zelve, eenigen van zijn volk flapen. Met weinig moeite opende ik het Bureau, eii terftond viel mij ook het pakje in het oog, dat boven op lag. Den hoofdinhoud-daar van wil ik u hier mededeelen. ,, Prins!" „ Mijn dood eerst zou u mijne gefchiedenis ont- „ dek-  6© DE 'GEESTENZIENER. „ dekken, die ik u, bij mijn leven, verzwijgen „moest,, om dat*gelukkig duister te bewaren, „ waar in ik mij zoo wèl bevond, en dat ik nooit „ begeerde te verlaten , daar ik mijne verloren „ kroon niet te rug konde krijgen, en zonder het „ welk ik ook mijne veiligheid weer zou hebben „ moeten misfen, die de voorzienigheid mij fchonk , „ toen mij alles ontroofd werd. Ik gevoel, dat ik „ duister fchrijf; verneem dus mijne gefchiedenis „ van het begin .af, en gij zult ook dit leeren „ verftaan." „ Ik ben een *** fche Prins, en de oudfte broe. 3, der van den thands nog regerenden * * *." „ Uit vrees, van mij u te verraden, u, door „ mijne gefchiedenis, tot ontijdige wraak aan te „ vuren en mij daar door mijne rust te ontrooven, „ vermeed ik fteeds uwen omgang. Toen eindelijk „ mijn ambt mij tot u riep, en mijn hart zoo lui„ de met deze roeping inftemde, kostte het mij „ eenen langen en harden ftrijd, om de fterkte te „ verkrijgen, die noodzaaklijk was, om Ü niet, „.op den eerften aanblik, als mijnen neef, aan „ mijn hart te drukken; ook kan u mijne verle„ geuheid bij onze eerfte zamenkomst, dewelke al„ leenlijk hier uit ontfproot, niet ontglipt zijn. „ lk hield het voor noodzaaklijk, dus te handelen, „ wilde ik mi ne grijze hairen nog in vrede mede „ in het graf nemen, dewijl ik niet zoo veel ver, „ trouwen 05 uwen ijver voor de goede zaak koes„ terde, om te denken, dat gij eene belofte van „ ftilzwijgendheid, mij ten dezen opzigte gedaan, „ on-  JJE GEESTENZIENER, 61 onverbreekbaar zoudt hebben kunnen houden. '„ Indien het dus mooglijk ware, dat gij den grond, „ waarom ik u onze bloedverwantschap "verzweeg, ,„ in iets anders kondet zoeken, zoo bewijze dit u het tegendeel." : „ Edoch ik vaar in mijne, gefchiedenis. vooxd." Ik was dan de Kroonprins, en van mijr.e drie .,, overige broeders zijn- nog maar alleen de tegen„ woordige * * * en uw oom in leven j de;, der- „ de, —! uw vader, is, gelijk -gij weet, „ reeds lange niet meer in het land der levenden. „ Hij was mij de liefite van allen, en ik zal hem „ nu waarfchijnlijk zeer fpoedig, na eene langdu,, rige fcheiding, in een beter leven wedervinden." Tusfchen mij en de tegenwoordige * * * ech„ ter, heerschte, van onze jeugd af, een beftendige twist, die, in den beginne, uit onze geheel „ tegenftrijdige karakters ontftond, en, aan de zij„ de mijns broeders, hoe langs zoo meer in ftil„ len haat en wrok ontaardde, naar gelange de jaren naderden, waar in hij maar al te wèl be, greep, dat hij beneden mij in rang gefield werd, „ en dat de kroon eens mijn erfdeel zou wezen» , Het eerfte kon zijne eerzucht niet verduren , en het laatfte was een groote hinderpaal voor zijne ti grenslooze heerschzucht. Hij zocht alle verkee,, ring met mij, zoo veel mooglijk, te vermijden, „ en behandelde mij met die koele pligtplegingen, „ welken een mensch zonder hart heeft uitgevon„ den, om daar door alle teedere aandoeningen, die ons de banden van bloedverwantfchap te we- » ge  DE GEESTENZIENER. * gs kinnen MNfc ml de harten der grooterl „ te verbannen of niet te laten kiemen en wortel , mém, Nooit hoorde ik den naain van-broe„ der uit 'zrinert'mond, en hoe meer moeite ik mij „ gaf, om hem, door mijn gedrag, te winnen „ zoo veel te meer verwijderde hij zich van mij! „ De Natuur had mij talenten verleend, di- zij „ hem ontzegd had; mijne ouders fchonken mij „ bij- uitzondering, hunne liefde: alles zoo vele M beweegredenen voor hem , om mij nog meer te ,, haten,": Daar tegen echter beminde uw vader mij des „ te fte-rker, en .God vergeldc u nog duizendmaal „ de liefde, die zijn broederlijk hart mijfchonk'" ' „ Mijn vader was zeer zwaklijk, en zijne zwak„ beid .' nam van.. jaar -tot jaar toe, zijn mnigfte „ wensch was, om mij,-bij zijn leven nog, "ge„ -huuwd te zien , en misfehien nog eens" eenden „ kleinzoon in zijne armen te drukken. Hoe o-cer. „ ne zou ik niet alles gedaan hebben, om den wil „ van eenen vader te vervullen, die flcchts bad „ ' daar hij had kunnen bevelen." „ Staatkunde befchikte mij eene gemalin uit ** het * * d * * fche -huis, en mij viel een zoe* „ -gunftig lot te beurt, dat ik, onder drie zusters » kiezen kon- Ik weifdde niet lang in mijne keus' „ Welhaast bepaalde ik mij tot amalia,. die,' ;, hoewel minder fchoon , hare zusters, in geest! „ vermogens, zeer ver overtrof. — Lange reeds „ bleekten kommer en lijden mijne hafeen zoo wit „ als fneeuw, en deden zij mijn bloed langzaam „ vloei-  DE GEESTENZIENER. 63 „ vloeijen; maar nog heden, terwijl ik dit frhrijf, „ komt mij eene traan van blijdfchap in de' oogen, „ de nagedachtenis van dien dag toegewijd, op „ welken zij mij eeuwige liefde zwoer. De hand ,, des Priesters verzegelde ons liefde - verbond, en „ ik bragt eene gade — denk mijn geluk eens! ■#* ,, ik, een Kroonprins, bragt eene mij bevende ga,, de, geene koninglijke Dame, bij welke ik mijn „ hof moest maken, maar eene vrouw in het va- derlijk huis te rug, die ik warm aan mijne borst kon drukken." ' ,, Niets ter'wereld was met mijn geluk-te verge- lijken. Steeds was ik bij mijne'amalia; zij was mijn alles. Een zoo volmaakt huislijk ge,, luk, als mij-ten deel werd, hebben misfehien ,, weinig Regenten immer genoten. Overal' werden ,, ik en mine amalia als een voorbeeld aarïge* voerd van eenen gelukkigen echt." Nog' vóór het verloop van een jaar, fchonk zij mij eenen zoon, en het land vierde dit feest ,, met luidruchtige vrolijkheid en blijd 'gejuich. „ Zij zoogde hem aan hare eigen bó'rst, leerde hem „ zelve het eerst aan den leidband loopen, en wij „hadden vastlijk belloten,'hem nooit huurlingen „ aan te vertrouwen, maar hem zelven.^ 'aan onze ,, eigen hand, op te voeden." ' c Ach! ik was al te gelukkig; ik ftond op den hoogften top van genoegen, en vreeslijk werd ik „ naar beneden geftort." '■-' • ,, Mijn vader werd mede in eenen oorlog gewik* „ keld, dien zijn bondgenoot, het * * d * * fcha s» kof,  H PE GEESTENZIENER. „ h>f, werd aangedaan. Mijn pligt riep mü ïn » & veld' De tot haren vader, die zeer in „, de engte gebragt was, overwon de vrees mijner„ gemalin. Zonder'eene. traan te ftorten, nam zij met eenen ■ hartlijken kus, affcheid van mij„ maar, des niet te min kon zij geenszins het „ bange voorgevoel geheel verbergen, dat hare ziel . „ vervulde. Ach ! ik zou haar nimmer weder„ zien ! - Dit was de laatfte kus, dien zij mij „ gaf:" 1 », Ik beklom mijn ros; het geklank der trompet„ ten, trommels en pauken verjaagde alle aandoe„ ningen uit miin hart, en' manmoedig voerde ik „ miin volk naar het flagveld. Het waren allen „ welgeoefende fbldaten; ik bezat hunne geheeïe „liefde: wat kon ik anders hopen, dan dat. ik zegepralend weer zou te rug keeren ?" „ Mijne eerfte ondernemingen Haagden allen sjeer „ gelukkig en naar wensch. Uit twee veldllngen tl keerde ik als overwinnaar' weder, en de vijand „ begon airede mijne wapenen te vreezen. Op nog ia eenen befl'.sfenden llag kwam het aan, die mij „ dan het ontzetten van * r * * zou mooglijk mal ,3 ken, en alles was gewonnen. Op den avond » 'ó'n' dien beflisfenden dag, moedigde ik mijn „ volk nog eens tot dapperheid aan, en zij zwoegen mi: allen, te zullen zegepralen of fterven. „ Met het aanbreken van den dag, rukten wijj ,s uit ons leger, den vijand te gemoet, en fchaar„ den ons, op eene zeer voordeelige plaats, ia „ flagorde. Mijn volk vocht als leeuwen, maar „ de  DE GEESTENZIENER; 05 si de vijand hield zïch niet minder dapper; Hij ,, wist, hoe veel het öp dezen dag aankwam, en ,, lange bleef de overwinning twijfelachtig. Eindes, lijk nogthands helde dezelve naar onze zijde over; „ de vijand kwam reeds aan het wljkèn, en ik bei, val de zware kavallerij, om in te houwen. Ik voerde mijn volk zelf aan, was gedurig aan de „ fpits, en dit gaf het geftadig nieuwen moed." Een kogel in mijn hoofd deed mij van het s, paard ftorten, en bijkans vier maanden lang was ,, ik geheel en al zonder bewustzijn. Toen ik ein,; delijk weer bij mijn verftand kwam, zag ik, dat ik in des vijands handen was. Naakt had men, mij op het flagveld gevonden, en, daar men, ,i toevallig, nog eenige blijken van leven bij mij. „ befpeurde; mij, met de overige gekwetften, iri ,, het Lazareth gebragt. Mijne hoofdwonde was ,; zeer gevaarlijk geweest, men had mij zelfs moes, ten trepaneren, en, volgends dë verhalen, die ,i men mij deed, van het geen de geneeskundigen ,, met mij hadden moeten ondernemen, is het bijna „ geheel ongelooflijk, hoe ik er het leven heb kun* ,* nen afbrengen. Ach! het Was mij geen aange„ naam gefchenk; want mij verbeidden rampen,' ,, voor mijne fchouderen bijkans te zwaar, en neg ,, kan ik volftrekt niet begrijpen, hoe het mooglijk ,, was, dat ik, onder derzelver last, niet be,, zweek." Mijne eerfte woorden beftonden in het vragen II. DEEl, E u vxi  65 DE GEESTENZIENER. van berigt, wegens mijnen valer en mifne ge,, malin; maar God! wat moest ik hooren!" ,, Zoo dra ik van het paard geftort was,"" — heette het" — „ ,, had mijn volk den moed ver,, loren, het was in verwarring geraakt, en had „ „ den vijand geftadig kans gegeven. Hier door „ ,, aangemoedigd, had deze eenen nieuwen aan„ „ val gewaagd, en, zonder veel moeite, het „ „ flagveld behouden. Mijn vader was, op dit „ ,, berigt en de tijding van mijnen dood, plots,, „ ling geftorven, en mijne gemalin was, we. Jf, ,, gens kommer en droefheid, hem fpoedig ge,3 ,, volgd. Ook mijn kleine zoon was, voor wei„ ,, nig weken, in de eeuwigheid overgegaan. „ ,, Mijn oudfte broeder had aanvauglijk, in naam ,, ,, van mijnen onmondigen zoon, de regering op „ ,, zich genomen, maar was, voor kort, met de „ „ grootfte ftaatfie, als Regent van * * * ge„ „ huldigd."" „ Hoe mij, bij deze berigten, te moede werd, s, laat zich met geene woorden befchrijven. Dat zij „ mij, vooral daar mijn hoofd nog zoo zwak was, ,, niet van het leven beroofden, is mij een onoplos,, lijk raadfel. Ik had dus alles verloren ! " ,, Ik gaf niet. te kennen, wie ik ware, en men liet „ mij, toen ik weer volkomen herfteld was, zonder „ losgeld gaan, ja velen van de officiers gaven mij „ nog rijklijk gefchenken. Mij toi mijnen broeder s, te begeven, wilde ik niet wagen, offchoon hij „ zich,  DE GEESTENZIENER. éf 4, zich, gedurende den ganfchen veldtogt, dien hij ook mede bijwoonde, zeer vriendfchaplijk jegens „mij gehouden had. Het was, als weerhield mij „ een geheim vermogen. Hoe toch kon ik hem ,, een aangename gast zijn, daar mijne tegenwoor„ digheid hem eene reeds verkregene kroon weer „ ontrukken moest; en hoe mogt ik, in dit ge„ val, iets goeds van hem verwachten, daar hij „ mij altijd gehaat had, en bij al de liefde, die „hij mij, gedurende den veldtogt bewees, de veinzerij zoo fterk doordraaide, dat ik dezelve, bij mijn hart zelfs, anders zoo vrij van allert „ argwaan, befpeuren kon." „ Ik ging regtftreeks tot mijnen fchoonvader. „ Lang moest ik wachten, eer ik hem te fpreken kon krijgen; want, in mijn tegenwoordig ge,, waad, wilde niemand mij voor hem laten, daar „ ik mij nogthans aan niemand, dan aan hem, ,, ontdekken én toevertrouwen wilde; Het gelukte mij eindelijk, hem te fpreken, juist toen hij „ voor een landhuis in dert wagen zou klimmen, ,, waar op ik vier uren had moeten wachten-: maar ,, het gevolg was geenszins , gelijk ik gehoopt „ had; ziekte en kommer hadden mij geheel en al ,, misvormd, hij hield mij voor eenen bedrieger, „ en ik moest God danken, dat ik er, zonder gevangeniSj af kwam, Dat ik hem elke omftan„ digheid, tot de geringfte toe zelfs, verhaalde, j, die er tusfehert mij en hem, toen ik om zijne' ,, dogter aanhield, wa$ voorgevallen, baatte mij Es ,y niets.-  tfS DE GEESTENZIENER, „ niets. Dat men mijn lijk op het flagveld had ..gevonden, dat mijne gemalin en mijn broeder Ü het zelve daar voor had erkend, dat het, als zoodanig, in het familiegraf ware bijgezet ge,f worden, en dat men, tegenwoordig nog, oves ,, mijnen dood, in het ganfche Land, de rouw droeg, waren hem de fterkfte bewijzen tegen „ mijn beweerde. Mijne verloren kroon te „ rug te krijgen, fcheen mij, na deze proefne„ ming, onmooglijk. Mijn tweede broeder, op „ wien ik nog eenige hoop gefield bad, was op „ reis gegaan, en dus gewende ik mij, eindelijk, „ aan mijnen toeltand, ja hield dien voor beter, „ dan naar eene kroon te trachten, welk ik, al vond „ ik ook eene magt, die mij daar toe behulpzaam „ zijn kon, alleenlijk door itroomen van men- „ fchenbloed weer veroveren kon, en die mij ook „ geene vergoeding kon aanbrengen voor het gene ik verloren had." „ Thands kocht ik, voor het geld, dat mij nog „ overig was, eene cither, en, geheel overgegeven „ in mijn lot, ja zonder eenig bepaald ontwerp „ voor de toekomst te vormen, reisde ik van plaats tot plaats, zoekende mijn brood voor de deuren van aanzienlijke lieden. Deze manier van leven „ ftrookte volmaakt met de toenmalige gefteldheid van mijn gemoed, en,' daar mij alles in de wereld onverfchillig geworden was, bevond ik mij zeer wèl daar bij." „ Eens voerde mijn weg mij ook door een dorp „ aam  DE GEESTENZIENER*- $9 s, aan de l**fche grenzen. Dewijl het reeds „zeer „..donker-was, toen ik daar aankwam, beflootHjiky ,, in het zdve te blijven. Het was juist zondag, 9, en de boereu, die, in de herberg^ jbij,een.ge9, JtOjinen waren, verzochten mij, hen wat ,opr.my- ne..rcither voor tefpelen. Ik ftemdc.ze, en, zong ,eene Romance, die ik ;zelf op mijne gefchiede„ nis gemaakt had, maar welke men, zoodanig, „ als ik ze had ingekleed, niet ligt duiden kon, ,, naardien zij van eenen Prins handelde, wien de ,, magt van kwade fchikgodinnen aandeed, wat s, mij, zonder dezelven, overgekomen was. On- der al}e anderen zong ik deze het liefde; im„„mers- door haar te zingen, kon. ik, zonder mij 5, gfr; verraden, aan mijne gewaarwordingen den „vrijen loop vieren; want wie^joch^ou. in mij „ den Kroonprins van * * * gezocht hebben, wieri „ .men zoo zeker voor dood hieldlj—.fl^p^e^n| m was mij immer te moede geweestzoo lang ik „ in mijn Land^-jhftcL. omgereisd, als men, om mij* 917nen. wü^de ^iejfken,luidde,,..die .der wereld" te „ gelijk aankondigden, dat . mijne amalia niet „ meer in. leven, ware, Ach! had ik haar fleéht* „ bezeten, hoe geerne zou ik van kroon en purper. „ afftand hebben gedaan! Elke klokflag herin- „ nerde mij mijn verlies op nieuw, en dan was „ het mij, als of mij een tweefnijdend zwaard «9 door de ziel voer." „ Ik zag voor mij, op mijne cither, neder, en ji, gaf geen acht op het gene er rondom mij ge^ E 3 beur-  fê DE GEESTENZIENER. „ beurde. Ik had gedaan. De boeren zaten allen, ,, het hoofd in de hand, met opengefpêrden mond „ en oogen, en hadden, uit aandacht zelfs, hunne „ pijpen laten uitgaan, die, voor hen, op tafel ,, lagen. De waard , een oud Invalide mét een houten voet, ftond voor mij, in zijne oude uni,, form, en kéék mij fterk aan. Het fcheen mij j, toe, als waren zijne gelaatstrekken mij bekend." „ Haal het beste, wat gij hebt, móéder* ,, lief!"" — ,, riep hij zijne vrouw toe," — i, en zet het dén man met zijne cither voor !"" „ Hij keerde zich tot mij." — „ „ Gijó'weet „ ,, misfchién niet,"" — „ zeide hij,"'^-*. „ „ welk eenen vergenoegden dag gij mij, door „ ,, uw zingen, gemaakt hebt. Juist zoo ,' als er „ „ in' uwe''Aria-, of hoe men dat ding noemt, „ „ fta'at, was'ook onze genadige Kroonprins;"-^ ,,'Eerbiedig ' ham ' hij zijne muts af; ik Werd „ warm." -— ' ,, ,, Ik diende onder hem,- en ,,' „ was méde "Hij 'den ilag tegenwoordig, die'nera 33 IsJ 3lb tril st* T-rnfj r hét'leven, én mij mijn b'eèn kostte. Ift'Wa- re zoo geerne voor hem ' geftörven! —^De „ ,, fchurk , die hem den kogel door het hoofd „ „ joeg! ' "Men;mag maar niet fpfekeri; ~ „ „ maar 'zoo hij nog leefde, hadden wij het ze- ,, „ kér beter!"" ' ' ' >tów Ja wel!"" „ zeiden dé boeren, fchoven „ de mutfen uit het gezigt, en hielden mij eens lofrede, zoo dat ik mij naauwlijks te bedwingen >> wist:" •  DE GEESTENZIENER. 7% „ ,, Ziet gij wel!"" voer hij voord," „ „ dat ik mijne montering aan heb? — Hards., ,, heden mijn verjaardag, en op dien dag alleen., ,, als ook op de hooge feestdagen, komt zij mij ,, „ aan het lijf. Laat ons vrolijk zijn! — §k±e „ ,, wanneer onze hoogzalige Kroonprins nog leef- ,, de! — Meenigmaal heb ik, voor het wacht„ ,, vuur, aan zijne zijde geftaan, en met hem „ „ gediscüreerd!" " — „ Hij veegde zich eene traan uit de oogen, en ik moest mij omkee- „ ren. Maar al te wèl wist ik, wie de waard ,, was. Hij had onder de garde gediend, en was „ mij nog zeer goed bekend." — ,, ,, Gij hadt ,, ,, hem maar eens moeten zien,"" — „ voer. de waard voord." — ,, ,, Als ik hem u be,, ,, fchrijven zal»' OgS Juist zoo zag hij uit, als „ „ deze man met de cither, alleenlijk was hij ,, ,, veel fchooner. — Lengte en alles komt over ,, ,, een. Men mag geene vergelijkingen ma- „ ,, ken ; maar een Kroonprins is immers toch .uit ,, ,, dezelfde ftof gemaakt, als een citherfpeler., ,, en het geheele onderfcheid beftaat enkel daar „ „ in, dat de lieve God den eerften eenen ïchep,, ,, ter gaf, en hém ' eene cither."" „ Hij keek mij nog eens fcherp in het oog." —— „ „ Ja, „ „ juist zoo! Het kwam mij terftond zoo voor, „ toen ik hem het eerst in het oog kreeg."" — „ Hij nam een vol glas, en ftoitte het uit." „ „ :Ter gedachtenis van onzen hoogzaligen KroonE 4 >» « prins!*'"  7t DE GEESTENZIENER. „ „ prins! „ riep hij, en allen[ volgden heni „ na." „Ik vreesde nog bekend te worden, en hief „ oogenbliklijk een vrolijk (tukje aan, om de. aan- dacht dier lieden op een ander voorwerp te lei,, den. Dit gelukte mij, de waard uitgezonderd, „ aan wien mij het meest gelegen was. Hij bleef „ nadenkend, en peinzend." „ De boeren gingen eindelijk weg, en de waard „ verwijderde al zijn volk uit het vertrek. Ik bleef „ met hem alleen. Met ontblooten hoofde naderde ,, hij mij." .,, „ Gij zijt onze, genadigfte Kroon„ „ prins,"" „ zeide hij," „ ,, ik ken u nog „ maar al te'wel!"" „ Ik dwong mij tot lagchen." „ „ Die is immers, gelijk gij zelf gezegd hebt, dood!""—. ,, gaf ik hem ten andwoord." ,3 „ Ik zeide wel geftadig. zoo; maar ik dacht 3, ,, er het mijne van. Laat niemand het hij mij 3, „ zoeken , dat ik een geheim weet, het welk „ zeker Hechts weinigen weten. — Gij kunt ,, „ het mij immers veilig zeggen, wie gij zijt. ,, „ Gij denkt toch, hoop ik, niet, dat ik u ver„ „ raden zal? ,— Het gedachte,, dat gij nog le„ ven kondet, had ik reeds lange; en, toen ik, „ „ in de nieuwstijdingen, las, dat zich te * * d * * „ „ iemand vpor den Kroonprins had willen uit„ ,, geven , werd ik er nog meer van verzekerd, t9 >» Maar toen ik u nu zelf zag; — ik had u 3> 55 met  DE GEESTENZIENER. fj- „ „ niet zoo naauvvkeurig moeten gekend hebben,. „ „ om u niet terftond weer te herkenhen. Spraak;. „ „ en alles immers komt over een. Onze Kroon». „ „ prins fpeelde ook de cither en zong daarbij. „ „ Hoe meenigmaal heb ik naar hem geluisterd, „ wanneer ik de wacht voor zijn vertrek had, „ ,, en , nog in den laatften veldtogt, floop ik „„dikwerf achter zijne tent, om ;te luisteren, „ „ want zijne cither voerde hij altijd met zich. — „ „ Zekerlijk evenwel ware het mij nog niet inge,, ,, vallen, in' u onzen. Kroonprins te zoeken ? „ „ wist ik niet, wat ik weet, en had uw gedrag. „ ,,. u niet verraden, toen ik den boeren zeide, „ „ dat er tusfchen ,u en den Kroonprins, de „ „ grootfte overeenkomst ware."" „ Met vuur „ greëp hij hier mijne hand." — ,, ö Laat mij „ uit uwen mond hooren , wat ik buiten dien „„reeds weet, dat gij onze genadigfte Kroon„ „ prins zijt!"" „ Veinzen kon ik niet langer. Ik ontdekte mij „ aan hem. Zijn voorzigtig gedrag in het bijzijn „ der boeren, toen hij mij toch reeds herkend had, „ was mij de zekerfte borg voor zijne geheimhouding.; en thands vernam ik dingen van hem, die mij de hairen deden te berge rijzen, en mij leerden, om, in de toekomst, mijn vaderland nog „ zorgvuldiger te vermijden, dan ik tot hier toe gedaan had." „ „ Weet gij wel,"" „ begon hij," „ „ van p „ waar het fchot kwam, dat u van het paard E 5 „ „ deed  n DE GEESTENZIENER. „ deed vallen? — Van iemand uit uw eigen volk. „ „ Toen gij ter neer ftorttet, velde ook een kogel „ „ den foldaat, die naast mij ftond, en nam'tevens „ „ mijn been mede. Ik viel aan zijne zijde neder. „ „ In de vreeslijkfte fmart lag hij te jammeren, .het *, „ ingewand hing hem uit het lijf, en evenwel kon „ „ hij niet fterven. Het gewoel van den ,fing had „ „ zich eenigzins verwijderd, zijn gebrul wekte „ „ mij uit mijne onmagt. Ik had nog kragt én te»„ genwoordigbeid van geest genoeg , ; om mijne „ wonde, zoo goed als mooglijk, te verbinden. „ „ Thands merkte hij , dat ik nog leefde."" jj » » Steek mij dood, broeder! bewijs mij deze „ „ eenigfte barmhartigheid!""" „ „ riep hij „ „ mij toe."" — „ „ „ Maar neen, fteek niet. „ ,, „ dood, ik ben die genade onwaardig ! Duizend„ „ „ voudige doodsfmarten zijn voor mij nog veel j> ti » « gering; want ik, jk heb onzen Kroonprins „ „ „ doodgefchoten ! Het vervloekte geld van zij„ „ nen broeder had mij verblind , om dat af„ „ ,, fchuuwlijke misdrijf te begaan. Thands heeft », ■>, „ mij de hel! " "" „ „ Hij blies den adem uit „ „ onder de vreeslijkfte vloeken "" Zoo veel boosheid had ik van mijnen broeder nimmer vermoed, maar ik moest nog vrëeslijkerdin„ gen van hém vernemen. — Toen men mijn lijk % ni«, op het flagveld, had kunnen vinden, dewijl ik mij reeds in de veel menschlievendere handen mijner vijanden bevond, eer men er naar „ kon laten zoeken, had men eenen anderen, die „ per.  DE GEESTENZIENER. 75 peiToonlijke overeenkomst met mij had, door hem „ het aangezigt te kerven, onkenbaar gemaakt, en „ dus zijn lijk voor het mijne uitgegeven. Maar dit alles was mijnen ontmenschten broeder nog niet genoeg. Ook 'mijne gemalin en mijnen on„ mondigen zoon liet hij, door vergift, uit den „ weg ruimen, en nog wil ik het gerucht, dat men elkaer in het oor fluistert, niet gelooven, dat hij naamlijk mijnen vader zelfs aan zijne heb„ zucht hebbe opgeofferd. God zal hem oordee- len, aan Hem geef ik het over." c „lk onthield mij nog eenige dagen bij mijnen. „ braven Invalide. Hij moest mij , omtrent -bet „ geen hij wist', een eeuwig ftilzwijgën beloven,, en ik vervolgde verder mijnen weg." ,, Te *nk*th overviel mij'«ene lreete koorts.,;en „ ik vöft&V^' bet klooster der barmhartige broe? .y-deis,1 de voortreflijkfteöppasflmg en; .verzorging, „ Op zèkéren;::dag lag"4fc geheel "afgemat op mijne „ legerftede; de aanval' van de koorts was siven „ voorbij.;;:VoOf mijn bed zat een Pater, die'op eiken ademtogt van-mij fcheen te letten» . .Itczag „ hem naauwkeurig aan, en, zie daar, het was Pater laurenTius, die zich voorheen in een „ klooster nabij * * * bevond, dat ik, uit hoofde „ van deszelfs romaneske ligging, 'dikwijls be-. „ zocht, en waar ik aan zijnen omgang afrijd da „voorkeur gaf, boven dien van alle zijne'overige ordesbroederen. De goede Pater had mij ter3? fiond weer herkend, en daar hij vreesde, dat ik. 11 mij,  7<5 DE GEESTENZIENER. „ mij, gedurende den aanval der koortfe, verraden „ ïrwgt, fiad hii het zelf op zich genomen, om s, voor mijn bed de wacht te houden. Ik. bedanks, te hem voor zijne voorzigtigheid en voorzorg, „ en dankte God, dat Hij mij, in een zoo gevaar„ lijk tijdftip, eenen vriend had toegezonden-, wieri „ ik mij geheel en al kon aanvertrouwen. Van „ dit oogenblik af was Pater laurentius mijn „ beftendig gezelfchap." „ Mijne..ziekte liet eindelijk na,, maar, met ck. „ zelve, week geenszins mijn lust, om. -in het „ klooster te blijven. Ik had er al te veel goede „ menfchen leeren kennen; van hen :te fcheiden „ kwam mij onmooglijk voor, en ik was het ge„ durig omzwerven ook volftrekt moede. Kan ik „ mij aan ■een edeler beroep toewijden^ dan,, in „ het gezelfchap der barmhartige broeders,, voor het welzijn der menschhejd te leven? dacht ik — „ en mijn befluit j(tond vast, om mij in hunne orde te laten opnemen., Ik moest, wel is waar, „ katholiek worden; ...maar zal iemand mij deswege „ veroordeelen ?— Ziet God niet op het hart? — ,, En waar vindt men, onder onze geloofsgenoten, „zulke inrigtingen, als bij de katholieken? . „ Men befchuldigt hen van onverdraagzaamheid. —. „ Vragen zij eerst naar het geloof, wanneer zij „ goeds willen doen?, — Nooit! Zonder iets daar ,, van in aanmerking, te nemen, geven zij hem, „ die het behoeft. — Waar vindt men eene ftel„ ling, door hunne kerk geleerd, die niet met de » ge-  DÉ GEESTENZIENER. 7? j, gefh'engfte grondregelen der zedenkunde inftemtl—. Dat papen die dikwerf verdraaiden en misbruik3, ten, kan immers geene tegenwerping uitmaken; want vindt men zulks minder bij de Proteftan„ ten?" „ Doch, Waar toe verdedig ik mij, jegens u, wegens eenen ftap, waar over mijn geweten mij nooit eenig verwijt deed , die mij nimmer be„ rouwde, en waar bij ik mij fteeds wél bevond ? — „ Zie, ik verbeid reeds het naderend uur, dat mijn Schepper mij van mijnen post afroepen en „ van mijne daden rekenfchap vragen zal; maar ik „ fidder niet, ja mijn oog verheldert zich. — „ Hij vraagt niet: wat hebt gij geloofd? — maar: 5, hoe hebt gij gehandeld? «**♦ En welk een Godsdienst dringt het meest aan op goede werken ? — „ Is het niet die, tot welken ik overging?. „ Gelukkig en vergenoegd doorleefde ik eenige jaren in dit klooster. — Men moge daar tegen zeggen, wat men wil, ik nogthands vond het „ eene waarheid, dat een ongelukkige zich geene „ betere fchuilplaats kan kiezen, dan de ftiHe mu„ ren van het klooster. Ik zou het zeker nooit verlaten hebben, had mij de noodzaaklijkheid er „ niet toe gedwongen. De hemel weet, hoe mijn broeder mijn verblijf had opgefpoord, maar het „ was zoo. Pater laurentius ontdekte eenen „ kloosterbroeder, die mij naar het leven ftond, en beleed, dat hij daar toe, door eenen officier „ mijns broeders, ware omgekocht. Om niet in eene  ?8 DE GEESTEN ZIE NE R. », eene geftadigc vrees voor mijnen broeder te. zijn, j, die mij zelfs mijn, hem nogthands geheel on> „ fchadelijk leven, wilde ontrooven, verliet ik hct „ klooster. Veie tranen kostte mij dit affcheid! „ Ik reisde over * Z. Een gerucht, dat ik nog „ leefde, had zich ook hier verfpreid, en maakte „ mij niet zelden bevreesd, van ontdekt te zullen „ worden. Zulks gebeurde ook; maar door eenen „ vriend, die den grondflag legde tot mijn geheel „ volgend geluk. Het was de Regent van *Z, „ die zich lang aan ons Hof had opgehouden, en „ mijn boezemvriend geworden was. Door zijne „ tusfchenkomst kreeg ik ook het Bisdom te * *, „ en hoe zeer ik er mij ook tegenkantte, ik moest „ het nogthands aannemen. Dan ook daar zelfs „ was ik niet veilig voor mijnen broeder; en na„ tuurlijker wijze kon hij mij thands minder ver„ trouwen, daar ik nu meer magt in handen had, „ om hem te benadeelen, dan toen ik als een on„ fchadelijk munnik te * nk * the leefde. Eenige „ mislukte aanflagen op mijn leven maakten mij „ voorzigtig, en bepaalden mij eindelijk, om hief „ mijn verblijf te nemen, alwaar ik in den toen „ levenden Doge v**ri weldra eenen befchermer „ vond, door wien ik ook de vergunning kreeg, „ om, wanneer en zoo meenigmaal ik wilde, in „ de St. Markus kerk te mogen prediken; iets, „ dat zoo geheel met mijne wenfchen en neigingen ftrookte. Ik kreeg, wel is Waar, ook Vele vijan„ den onder de geestlijkheid alhier, om dat ik niet „ al-  DE GEESTENZIENER. 79 „ altijd hunnen weg ging; maar ik verdroeg alles „ geduldig en gewillig, en dankte God maar, dat zulks niet van mijnen broeder kwam, dien ik „ niet geerne, in mijn hart, vervloeken wilde. Met het verhaal mijner lotgevallen kon ik folian„ ten opvullen; maar dit zij genoeg, mijn zoon! om u van mijne gefchiedenis te onderrigten, ten „ einde gij mij, na mijnen dood, als eenen zoo „ nabelhanden bloedverwant, eene traan fchenken „ moogt." „ Een zeker voorgevoel zégt mij, dat ik niet „ lange meer zal leven, en, in dit geval, beveel ik u aan Pater sebastiano. Hem kunt gij „ blindlings volgen; want ik heb hem beproefd en „ louter bevonden. Laat het werk uwer bekee„ ring, dat ik begon, door hem aan u voleindigd „ worden. Hij is wijs en onberisplfjk in woorden „ en werken. — Mijn zegen verzelle u op alle uwe fchreden. Vaar wel!" „ L. K. Bisfchop van * *" „ Voorheen Kroonprins van * * *" Wel nu vriend! wat zegt gij daar van? — Bij alle waarfchijnlijkheid, die dit verhaal ook, voor en aan zich zelf heeft, komt de gefchiedenis mij echter zeer verdacht voor. Zij fchijnt zoo fterk op het bereiken van zeker oogmerk te doelen, dat ik dit^ermoeden in het geheel niet van mij verwijderen kan. Waar is het wel, dat de overleden Bis-  8o DE GEESTENZIENER. Bisfchop een Duitfcher geweest is; ook was niémand naauwkeurig met zijne gefchiedenis bekend, en zoo dikwijls ik hoorde, dat de Prins hem daar op bragt, leidde hij het gefprek op een ander onderwerp: dan mij fchijnt, in het geheele verhaal, de toon niet door te ftralen, die hem zoo eigen was; ook lüidt mij alles zoo romanesk, offchoon ik zeer wel weet, dat er, in des Prinfen familie, nog geheimen voorhanden zijn moeten, die waarfchijnlijk nooit eenig gefchiedfchrijver ontwikkelen zal. Edoch , ik wil daar op niet vast ftaan. Als men gewoon is, overal bedrog te zien, ziet men het ook meenigwerf daar, waar het geenszins plaats grijpt! De Prins is van de waarheid dezer gefchiedenis volkomen overtuigd. Op het oogenblik was ik getuige van een gefprek, dat hij daar over, met sebastiano, hield. Hij houdt den Bisfchop voor zijnen oom, en het verhaal voor zijn haridfchrift; een bewijs, dat ook de zaken, daar in voorkomende, waar zijn moeten. „ Daarom is dus mijn „ grootvader zoo plotsling geftorven, en zijn heni „ fchoondogter en kleinzoon zoo fpoedig gevolgd! " — riep- hij met eene vreeslijke ftem, en zwoer den vermoordden, op het plegtigst en heiligst, wraak, bloedige wraak. Sebastiano verfterkte hem hier in, en maakte de opmerking: het zij blijkbaar, dat de hemel hem tot een geheiligd werktuig had uitverkoren, om een zoo ijslp misdrijf te ftraffen. T o h nj  DE GEESTENZIENER. $t Johnson aan lórd seijmour. DERTIENDE BRIEF. December. De brave Baron van F*** is vergiftigd, of> hevel van den Prins vergiftigd. Dat is dan nu het loon voor zijne hartlijke verkleefdheid aan hem ? — J£ God! zoo diep is de Prins reeds gezonken, dat hij zijn volk verraderlijk kan laten vermoorden! Ik heb het, met eigen ooren, gehoord, dat hij het bevel daar toe gaf, en biondello was zoo fnel in'de uitvoering, dat ik het niet verhoeden kon. Men befchuldigt den goeden F***, dat hij brieven naar * * * gefchreven, en daar den Prins zwart gemaakt heb'bej ook zou de Graaf van O** daar bij, op eene, voor den Prins nadeelige, wijze, ia het fpel zijn. . ó Goede lieden! gij ftelt u voor eenen geheel verblindden in de bres! Waarfchijnlijk is het in de daad, dat de Baron het een of ander naar * * *' overgefchreven heeft, wat den Prins veelligt niet aangenaam is; maar verdient hij daarom, door het langzaam en vreeslijk-doodend vergift, dat hier zoo fterk in gebruik is,' vermoord te worden ? — Moest de Prins hem niet veel eer daar voor danken? - ó zeker, zeker, hij deed II. deel, F he£  Sa DE GEESTENZIENER. het enkel om hem, daar door, van Venetië te verwijderen, en uit den doolhof te helpen, waar in hij, hoe langs zoo meer, verdwaalt; want dat hij daarbij geen flecht oogmerk hebben kon, daar voor zou ik wel met mijn leven, ja met de hoop mijner zaligheid, borg willen fiaan. t Eenige dagen later. En evenwel, vriend.' "— ik weet haast niet meer, wat ik uit het geheéle menschdom maken moet! — de Baron van F*** en ook de Graaf van O** moeten die brave lieden niet zijn, waar voor Wij ze hielden; of — dit wil ik nog, tot hun voordeel, veronderftellen — zij lieten zich, door/ hunne vriendfchap voor den Prins , te ver wegliepen. Ik was weder voor des Prinfen Bureau, en daar lagen alle de brieven van den Baron aan dert Graaf van O**, midsgaders eenigen van den laatflen, die biondello Vermoedlijk, naar zijn ontvangen bevel, heeft opgevangen. Thands beoordeel ik den Prins zachter bij zijne zoo geftrenge handelwijs, (offchoon ik hem niet verdedigen wil;) want de brieven zijn, in zulke uitdrukkingen ten zijnen aanzien , gefchreven , als men zich naauwlijks van den grootften booswicht veroorloven zou En wat het verfchriklijkfte is, zoo blijkt uit dezelven kjaarlijk, dat de Baron de griekfchë Dame, op bevel van het * * * fche hof, heeft, laten vergeven. Ongehoord! — Men had echter den Baron eerst moeten vep*  BÉ GÉÉSTEN ZIENER. ê§ Verhooren; wie weet, of hij.niet evenwel öhfchul* dig is. — Hij was zoo fterk aan den Prins verkleefd; waS, in alle zijne handelingen* zoo regtfchapen. Ik kan mij onmooglijk overreden j dat hij een booswicht kon. wezen, wat hij toch, tot zulke daden, om zijnen Heef eri Meester te lasteren, eu een onfchuldig meisje, dat, naar de belijdenis van allen, die haar kenden-, een engel,,in menschlijke gedaante zijn moest, te vergeven, noodzaaklijk zijn moest; zoo als gezegd, ik weet niet, wat ik er" van maken moet. Op eene zonderlinge en nöOi't verwachtte wijze' werd ik thands verhinderd, om verder te fchrijven» .Er trad iemand in mijn vertrek, eh begeerdej vrij ;onftuimig," dat ik hem oogenbliklijk bij mijnen Heer' zou brengen. Zijn geheele gelaat vertoonde wanhoop, en hij keek wild in het rond. Ik moet belijden, zijn' aanblik verontrustte mij, en ik wist zoo terftond niet, wat ik zeggen zou. Toen hij zag, dat ik draalde, herhaalde hij zijnen eisch, en voegde er nog eenige bedreigingen bij. Wie; Weet, dacht ik, wat daar achter fteekt, en brags hem bij den Prins. Zoo haast hij dezen zag, viej hij op hem aan, en toog eenen dolk uit den boezem i dien hij den Prins voorhield, welke in eenen hoek Was geweken en den degërt getrokken had. 4, Die was voor u beftemd, Prins 1" — riep hij Uit, en knerfte op de tanden* Allen, die irt het vertrek Waréri, fpröhgén Op den Vermerelen toe, ontwapenden hem en hieldeö hem vast.  84 DE GEESTENZIENER. Dat is onnoodig," zeide hij, en poogde, zich los te maken. — „ Ware ik een zoo roekloos „ mensch geweest, om mijnen genadigften Heer te ,, kunnen ombrengen, ik zou er waarlijk geen tijd„ flip toe gekozen hebben, wanneer mij iemand, ,, in dit voornemen, beletten kon." De Prins, die zich, inmiddels, van den eerften fchrik eenigermate herhaald had, vatte hem nu fcherper in het oog, en ontdekte in hem zijnen jager, die, voor een jaar, weggeraakt was. Hij ftond ten uiterften verbaasd, op deze wijze een mensch weer te vinden, dien hij reeds lange voor geheel verloren hield. ,, En gij hadt u ooit kunnen laten overhalen, ,, om mij, uwen Heer en Meester, naar het leven te ftaan, daar ik u altijd voor eenen mijner ge,, trouwfte dienaars hield?" „ Dat ben ik ook, bij God in den hemel! nog, „mijn genadigfte Prins!" —- gaf hij ten andwoord, — ,, anders had deze dolk u zeker ge„ troffen, vermids een enkele floot mij duizend Zechienen aanbrengen kon. — Waarli k, eene ,, fchoone fom (met de tanden knerfende) voor het ,, leven van eenen Prins." ,, En wie wilde dan zoo veel hefteden, om mijn leven af te korten?" (Woedend lagchende) ,, Uw Heer Oom , de „ Doorluchtigfte * * *." „ Dus ook mij? — Nu dan had hij eenen an„ deren moeten kiezen, om een zoo loflijk voorne9, men uit te voeren; want dat hij aan u zijnen mat.  DE GEESTENZIENER. «5 ,, man niet zou vinden, kon hij toch wel denken! — Dat was zeer onbedachtzaam gehan„deld." ,, Een fchurk is immers altijd genegen, om er „ anderen ook voor te houden. — Neem het niet „ ongenadig, uwe Doorluchtigheid ! dat ik zoo „ plat weg fpreek, maar het is de waarheid* '— „ En denkt gij dan, dat dit de eerfte toeleg is, dien men op uw leven gemaakt heeft? — Reeds „ zeventien Bravis heeft men omgekocht gehad, „ maar nooit hebben zij u iets doen kunnen. Als :zïj dachten, dat zij u zeker hadden, dan was ,, het dikwijls, als óf hen de hartd verlamd werd. „ Zij vloekten allen zeer aardig, en zeiden altijd, „ dat niemand anders er de fchuld van ware „ dan — ik weet niet, hoe zij hem noemden, — „ die altijd, in verfchillende gedaanten omliep, en „ hen daar aan verhinderd had, dewijl hij u een„ maal in zijne geheel bijzondere befcherming had „ genomen." | ,, Ach, p\—de Armeniër!" —, zeide de Prins verbaasd* ,, Geen bandiet wilde zich verder tot vergeef„ fchen arbeid .laten dingen, en nu kozen zij mij. ,, Dank hen voor dat fchoone vertrouwen! Ik ,, zou mij weder in uwen dienst begeven, zeggen, „ dat ik, inmiddels, van de munniken in het „ klooster ware te rug gehouden, uw vertrouwen „ weer zoeken te winnen, en u dan, als gij geen kwaad vermoeddet, van volk ontbloot en onge„ wapend waart, heimlijk vermoorden, en weer F 3 „ tot  96 DE g: E ES t E n z ie N e:r. tot'hen vlugten, wanneer zij mij wel befchermai} zouden." ;; , . „ Onverbeterlijk aangelegd. Jammer maar, dat sV de uitvoering van het plan zoo moest misluk„ken! Doch, waar zijt gij dan dien tijd lang ge» ,, weest ? " ,, Ik ben niet buiten Venetië geweest. Zij had„ den mij een klein kamertje .aangewezen, waar ik. „ zon noch maan zag." ■ ,, Maar hoe kondet gij daar bevelen van * * * krijgen?" — „ Op de natuurlijkffc wijs van de wereld. Juist „ door lieden uit * * * ben ik immers opgevangen „ en opgefloten geworden'! ast- Ik ging altijd in een „ zeker Minoriten klooster in de Giudecca, en ,, nam er mijnen Godsdienst waar-, naardien het ,', mij aldaar bijzonder wèl beviel; want er was een Pater, die mij alle vriendlchap bewees, en mij, „ waarlijk reeds ' half en half • overreed had, om„ katholiek te worden. — Neem hét niet onge„ nadig, Doóriuchtigfte Prins! want hij bezat zoo „ veel kragt van overreding, dat men hem alles, „ op zijn woord geloofde. Ik deed mij zelf ver„ wijten genoeg over mijne afvallige gedachten j„ maar het was, Als of mij iets geftadig naar het „ klooster bande. Hij Was in het geheel niet zoo, j, als de overige Venetianen , uit welken men naauw„ lijks een woord halen kan; maar hij was zeer „ toefchietlijk, en de eerfte reis, toen ik hem toe„ vallig zag, wist hij mij reeds zoo te bekoren, „ dat ik hem airede den volgenden dag bezocht. „ Ook  D4E GEESTENZIENER. 87 ,i Ook nog ,eenigen;der andere broeders waren zeer vriendlijk- jegens mij, en ik kon bet voldrekt „ niet van mij verkrijgen, om hun gezelfchap niet, „ boven elk ander, te kiezen. Alüjd wisten zij ,, wat nieuws, en maakten dan mijne riieuwsgie„ righeid gaande, ;om het te weten, zoo dat ik „ den tijd niet afwachten kon, dat ik weer bij ,, hen kwam. Misfehien was het hun oogmerk „ wel, mij tot hun geloof over te halen; want wat hadden zij j anders aan mij. gevonden, om „ zich zoo veel moeite, mijnen wege, te geven. „ En dit zou hen ook , eindelijk, nog wel gelukt ,, zijn; want zij konden iemand-alles maar al te „ aangenaam en lieflijk, voordellen, en ik ging al„ tijd met vreugde in hunne misfen en aandacht„ oefeningen. Tusfchen beiden wareh .zij, wel is „ waar, ook altijd, wat. nieuwsgierig., I en wilden ,, berigt van u hebben, genadigfle Heer-V. maar als ,, ik' hen zeide,: dat ik niets wist^ of ten minde „ niet praten mogt, dan waren ,zij'ook aanftonds „te vreden, ;.m: prezen mijne getrouwheid, Wat „; zij weten mogten, zeide ik hen, maar geen en„ kei woord meer:,; en daarbij bleven wij de beste „ vrienden." . ; . „ Op zekeren dag wilde ik,mij ook tot hen be„ geven, terwijl gij zoo even naar een gezelfchap „ gegaan waait, en, naar uw zeggen, eerst laat „ zoudt te rug komen. Het was reeds fchemer,, avond, en,,.niet ver van het klooster, overvie„ len mij drie .flerke kerels, bonden mij handen „ en voeten, en eenen doek voor de oogen, en F 4 f, fleep-  U DM Tom S-TE N Zfff NE R." i, fleepten mij das' voorde ^Ujnk^gWmij,'-eïHfe „ ik naderhand. .zag, in ee„ 2eer kfein. en,ïdoMeE ,., kamert-e, wnar zij.,mij voords alleen lieten." • « „Jk was hier niet lang, of de overfte * * c h , „.uit * * * , trad .binnen. Hij zocht berigten van „ u.int mij te lokken, die ik deels niet wist,* „■ deels niet zeggen wilde. Hij gaf zich alle moog, „ lijke moeite, om bet een of ander uit mij te ha. „len, en toen goedheid niets baten wilde, be* ,, proefde men geftrengheid. Gij kunt u niet ver, „ beelden, genadigfte Heer! wat al vragen men „ aan mij deed; mij waren zij bijna allen geheel „ onverftaanbuar. Buitenlporigheden van allerlei s, aard leide men u te last, waar aan gij zeker „ nooit gedacht hebt, en eiken ifap, dien gi> „ deedt, had men I op het nadeeligst- uitgelegd." n „ Zoo had ik dus toen reeds verfpiedersS" — riep de Prins-.uit. — „ Nu-dat-, moét Ik beliw $flden,-gaat,alle.mijne denkbeelden-tè boven!", i n m overfté^van. **.oh efi nog eenige andere Officieren,, die.-allen hunne'kunst. aan mij be^ „^proefden, ren die :ik allen zéer;göed 'kende, zij» „^zëer'lang, in hef geheim,' hier geweest. ■ Sedert „ agt of negen maanden omtrent, kwamen zij niet „ meer bij mij, vermids zij wel zagen,' dat al ü ■.hunne moeite vergeefsch was. Voor eenige da-„gen kreeg ik weer een bezoek van den*Heer. Overften. Ik was het moede, langer bij wate» „ en brood te zitten, en hield mij zeer toefchietlrk # 'wanneer men ook terftond met den last voor den * kwam, om u het leven te verkorten. Ik nam »y dieq  •DE 'CËE S'T'ëiSfèlfeNE' f. f| „ dien' op mij, • dewijl' ik' -vreesde ,^'lp^|fen' cr ,, anders nog wel iemand, buiten mrj, toe kunnen -vindén',r,'flite denzelven 'd'aadlijk 'ten; uitvper, Brajjt. 9, 'Het' overige weet .gif;reeds." ° .E De Prins behield dit' "mchscli .terftond weer in zijnen dienst, én gaf bevel, om 'die He'èren Officicrcn op-te-'-zocken. Zonderling' kbnjt liét'rmij fteids' voor, 'dat hij/nimmer iets 'van hun verblijf alhier vernomen 'hééft.1'-i—~'Hoê"de Prins thands jegens zijn hof' gezind is, laat zich denken. '.'Dóód"en verderf'heeft hij het gezworen. "Het I's 'eert',geluk, dat hij er -fle' magt'niet toe in handen' heeft.; 'hij' hield anders ïigtlijk woord ; dart ' daar voor is gezorgd. Zekér, — daar hij bevel geven kon , om den Baron van rF*** onverhoord van kant'te' helpen, mag men hem ook wel bekwaam keuren, om zijnen oom verraderlijk "te laten vermoorden, daar hij zich toch geregtigd houdt, om hem, als wreker, voor zoo vele misdrijven, waar van hij befchuldigd is, te beftraffen. Ja hij kan dit zelfs als eene edele daad befcho'uwën; want van allen, die hem tegenwoordig, als zijne vertrouwlirigen, omringen, wordt hy in dit denkbeeld verfférkt, en, hoewel 'hij zich, tot hier toe, nog akijd tegen geheime wraakneming aankantte, komen zijné haristogteii zeiven doch mede in het fpel, en het komt mij zelfs voor, als of hij zich maar enkel daarom tegen zekere maatregelen verzet heeft, cm' nog meer aangevuurd te wordfen'; want zijn eigenlik voorne* men toen, om naamlijk' den Koning van * * * oin F 5 hulp  # S1 ffj EES-TiEN^IE $T£$ ^..^.■^^"ii.^ögtr. wel bezwaarlijk te volvoeren'zijn. '— , , . Slag op flag! Zoo even , kreeg de Prins-tijding, dat ook de Bisfchop door vergift zij om liet leven gebragt ? geworden ,- en .wel door bewerking van het * * *v,hof. De kwaaddoener zijn in verzekering genomen, en hebben reeds alles bekend. De Prins heeft, zelf met ben gefproken, en zij hebben alles nog 'eens 'bevestigd. Dat is. in de daad te erg, en ware het mooglijk, hier bedrog te vermoeden, ik zou het zeker daar voor houden, naardien alle ómftandigbedên te zeer zamenloopen, om den Prins tot wraak .tegen * * * -aan te vuren. Docli, wie'zou daar bij belang kunnen hebben? — Het is mij onbegrijplijk! Had de wraakzucht van den Prins nog aangroeijen kunnen, het ware zeker door dit berigt gefchied; maar dezelve was reeds ten hoogden top geklommen. Langen tijd fprak hij er geen woord over, maar zijn binnende kookte. „ Vader en broedermoorder-, moordenaar van „ alle mijne genoegens," — riep hij eindelijk uit, met het fchuim op den mond, ■— „ Gods °e„ duchtfte wraak zal u, door mij trefftn, en dan „ wee u!" — Ik hnop, hij zal nog weer bedaren; want de he« vjgde driften bekoelen gewoonlijk het eerst: zoo haast ik echter befpeur, dat hij gevaarlijke bedrij. ven ondernemen wil, moeten wij het uiterde middel bij de hand vatten, en de ganfche zaak naai  £>E GEESTENZIENER 9* mar * * * berigten ; want, bij alle onwaarfchijn- li.jkfreid,.,die ik tegen mij -heb, komt -fret:mij nog altijd voor,, als of alles een overlegd (tukje, is. En rirag men zulks niet van een mensch verwachten, hoedanig de oude was, wiens gefprek met bion» dello ik hoorde, en fchijnt het niet geheel en al in zijn ontwerp te pasfen? -— Ik weet zelf niet, wat ik er van denken moet, — Zou het u niet mooglijk zijn, :die Officieren op te fporen? Veelligt konden dezen u, over ve*- Ie dingen, opheldering geven 1 Een dag later. •ifiai';' -.V föiv ■■;. •■ ti s f ('rfóa ' oi s»o ; av ... De Armeniër vertoont zich weer, Sebastiano kwam heden veel vroeger tot den Prins, dan gewoonlijk. Zijn gelaat reeds kondigde iets buitengemeens aan. Stilzwijgend naderde hij den Prins, en overhandigde hem het volgende billet. ! ' ; „ Prins 1" ,, Geduld en volgzaamheid heb ik u aanbevolen, „ zoo. gij u anders niet alleen een regt verwerven wilt, om mij nader te leeren kennen, maar wan„ neer gij ook het .verheven doel wilt bereiken, 5) dat gij door mij bereiken kunt. Thapds vorder „ ik bewijzen van bet een en ander. Het is mij ,, geen geheim, welk een befluit gij genomen hebt, om u aan * * * te wreken. Dit voornemen „ moet gij, zonder eenige uitzondering laten va3, ren; geen gedachte hier,aan,kome meer in u op, » en  & DE GEESTENZIENER. V, eh veèl minder worde r'het; ten uitvoer gebragfV „ Dit zij een bewijs van uwe gematigdheid en van „ uw geduld. — - Lét er op, dat iets meenig„ maal een misdrijf kan -worden, wat, op eenen „ anderen tijd , en bij andere omftandigheden , ,, regtvaardigheid is. Van uwe volgzaamheid kunt „ gij mij daar door overtuigen, wanneer gij, al„ vorens de haan zeven maal den aanbrekenden „ morgen te gemoet kraait, een medelid der alleen „ zaligmakende kerk zijt. Ik weet, het was reeds „ lang uw voornemen, dit te worden; maar haast „ u, het zelve ten uitvoer te brengen. Gronden „ daar voor kan en mag ik u thands niet opge„ ven; de toekomst echter zal u die van zelf aan,, bieden 1" —. ,i De u-'overal onzichtbaar . „ verzeilende." ■ „ Van den Armeniër," zeide de Prins, toen hij den brief, met opmerkzaamheid en eerbied had doorgelezen. — Hoe kent gij dien?" „ Hij verfcheen mij in mijn gefloten vertrek, en „ gaf mij den brief; meer weet ik niet," zeide sebastiano, en leide zich eenen vinger op den mond, als wilde hij daar mede aanduiden, dat het onderwerp van dien aard ware , dat men er niet geerne veel óver fprak. De Prins verftond hem, en zweeg. Daar is ons de Armeniër dus wederom voorgekomen, en ditmaal mogt ik er hem voor danken, of-  DE GEESTENZIENER. ej offchoon dit voorval mij weer in de war geholpen heeft; want nu is er ook geene de minde waar. fchijnlijkheid meer voor handen •, dat . de bewuste giftmengerijen van den Armeniër of zijne medehelpers zouden herkomftig wezen; zou hij-anders het gevolg van dezelven wel wegnemen? ' , ■ I; De Baron van F*** is aireede bedlegerig. Hij iluipt, het is waar, nog wel eens hier en daar rond; maar de dood ziet hem reeds ten ooge uit. Den Prins mag hij, tegenwoordig, doch wel zeer jammeren; ik, ten minfte, merkte aan hém zoo iets, en dit verblijdt mij hartlijk, naardien het een blijk oplevert, dat hij zijn menschlijk gevoel nog niet geheel en al verloren heeft. Hem echter voor zich te laten komen, kan hij niet op zich verkrijgen, offchoon hij fchijnt te begrijpen, dat hij hem te rasch veroordeeld heeft. De arme F * * *! Des Prinfen handelwijs omtrent hem grieft hem misfehien al zoo Merk, als het hem bijgebragte vergift, indien hij waarlijk zoo onfchuldig is, als ik uit zijn overig karakter wel opmaken zou; maar zekerlijk die brieven, zonderling is het, dat ik mij nooit overreden kan, iemand hebbe flecht gehandeld, wanneer ik zulks niet reeds voorheen van hem vermoedde, en de Baron zij zulk een booswicht , hoewel ik zijne eigenhandig gefchreven brieven zag. Om eenen fchijn te geven, heeft de Prins hem eenen arts gezonden, dewijl hij de ware reden zijner ziekte doch geerne bemantelen wil. Ik geloof echter, dat die de kwaal erger maakt, dan zij nog  9* 'DB GEÈSTÉNZIÈNEÏl. is; want de Baron heeft, fèdere dien tijd, Zeef vele toevallen moeten doorftaan , dewelken zeer pijnlijk waren, en die anders, naar den gewonen loop en regel, geene werkingen van . foortgelijke vergiften plegen te zijn, daar zij flechts de levensgeesten in ftilte verteren. (De graaf van O** ten vervolge.) De Verder hier toe beboerende brieven van j oh nson, warert door den Lord verbrand, dewijl hij, onvoorziens, eeh brandend waschlieht op de tafel ftaan liet, toen hij naar bed ging, en welk licht dezelven, allengs geheel uitbrandende, verteerde £ en waarbij de goede Lord zijn leven wel had kunnen verliezen, zoo hem de rook en damp niet nog vroegtijdig genoeg uit den flaap gewekt hadden. —. Den inhoud daar van moet ik den lezer dus, uit zijn mondeling verhaal, mededeelen. Het billet van den Armeniër had gewerkt, of de Prins was, door den omgang met sebastiano en andere Papen, reeds lange tot dit befluit over* gehaald, en deze brief verhaastte er flechts de uitvoering van. Openlijk ging hij tot de Roomsch'katholieke kerk over, nog eer de zevende dag verfcheen, en geheel Venetië vierde dezen dag als eeiï plegtig feest. Dat die ftap bij hem niets onmooglijks was, dat hij  DE GEESTENZIENER. $5 'hij dien zelfs met overtuiging' doen kow, laat zich uit zijné' opvoeding, die, gelijk ik reeds' in het voorbijgaan zeide, zeer dweepziek en "flaafsch was, ligtlijk opmaken; vooral wanneer men er nog bijvoegt, wat er in het vervolg met hem gebeurde, en hein verleidde, om de gröndftellingert, die zijn jeugdig hart zoo diep waren ingeprent, zoo geheel en al vaarwel' te zeggen. (*) Zeer juist had de bewuste oudé, in zijne ziel, "befloten, dat hij hét onmooglijk, bij zijne vrijgeesterij, zou kunnen uithouden, zoo dra men hém deed gevóélen, hoe ongenoegzaam derzelver gronden waren, ert dat hij dan, zich voelende zinken, geerne ieder ftröóhahntje, dat zich hem aanbood, zou aangrijpen, om zich te redden. De geloofsbelijdenis van den Prins, die hij, voor eene zeer gröote méenigte volks afleide, én,welke, door middel van johnson, mij in handen'kwam, kan ik onmooglijk met ftilzwijgen voorbijgaan, daar ik het mij tot' eene onverbreekbare wet heb- gefteld, alles aan te voeren, wat betrekking op den PrinS heeft, ten einde op geenerlëi wijze der waarheid té na te komen, het welk, naar mijn gevoelen, ook dan gefchiedt, wanneer men iets weglaat, wat er toe kan bijdragen, om iemands karakter te keren ken- (*) Hoe waar is dit niet-1 — Een flaaf ontvliedt het juk, om zich, over kort of laag, dikwerf vrijwillig, onder een nog veel harder te begeven, Aan den list van het zelve gewoon, misbruikt hij zijne vrijheid, en dankt hem, die hem dezelve weer beperkt. aanmerk. van 0£n  P«S DE: GEESTENZIENER. kennen.^ En dit is ongetwijfeld hier het geval, De Prins. zal>.:verpnderftel ik wel is waar, bij-mcenig lezer zeer veel verliezen, dewijl hij, wien de Natuur zoo veel verftand en oordeel verleende, zulke dingen belijden kon, ,dïe grootendeels, tegen, het gezond verftand en liet juiste zedelijk gevoel, regtftreeks aanloopen; ■— maar ik zeide immers in het begin reeds, dat bij zonk, en ik wijd hem eene traan van medelijden, daar mijn -hart hem verontfchuldigt, dewijl meer dan duivelfche boosheid en list het net fpreidde, waar in hij gevangen werd! — Zie hier zijne geloofsbelijdenis van, woord tot woord: ,, Ik geloof en belijd, dat ik, door de zondcr„ Knge voorzorg dezer kristlijke overheid, eenig „ en alleen door de aangewendde vlijt en hulp der „ Heeren Paters, van den ketterfchen weg en geloof, tot den waren roomschkatholieken Godsdienst en zaligmakende kerk, gebragt ben. En dat ik denzelven vrijwillig en zonder eenigen s, dwang heb aangenomen, wil ik, beide met mond „ en tong, aan de ganfche wereld te kennen ge„ yen." "" % ,Ik belijd en geloof, dat de Paus de Stadhoo„ der van kristus zü, en volmagt hebbe, om, „ naar zijn believen, allen menfchen de zonden te „vergeven, te behouden, ter helle te verftoóteiï „ en in den ban te doen."  DE GEESTENZIENER. 97' 2. ,, Ik belijd, dat de Pans alles en het hoofd der j, kerk zij* en niet kunne dwalen." 3- ,, Ik belijd, dat de Paus alles, wat hij nieuws 1f gedicht heeft , het zij in of binten de H. „ Schrift, > wat hij bevolen heeft, waarachtig „ Godlijk en zalig zij, het welk de gemeene man „ hooger moet achten, dan de geboden des leven„ den Gods." 4' „ Ik belijd, dat de allerheiligfté Paus door' elk 4, met Godlijke eer moet geëerbiedigd worden, eri „ wel met de diepfte kniebuigingen, gelijk den 3, Heere kristus zeiven toekomt." 5. if Ik belijd en biecht, dat de Paus door allen, „ in alle Hukken, als een allerheiligfte vader moet vereerd worden; dienvolgends moeten zulke ketters, die niet overeenkomftig zijne fchriften le„ ven, zonder eenige uitzondering, zonder alle „ barmhartigheid, niet alleen door vuur uit den ïi. deel. G 4i weg  DE GEESTENZIENER. „ weg geruimd (*), maar ook, met lijf en ziel, „ in de hel verftooten worden." 6. „ Ik belijd, dat het lezen der H. Schrift de oorfprong van alle rotten en fekten, als mede „ eene kapel van godslastering zij." 7- „ Ik belijd, dat de geftorvene Heiligen aan te „ roepen, hunne heilige vaders te vereeren, de' „ knie voor hen te buigen, bedevaarten naar de„ zeiven te ondernemen, hen te kleeden, kaarfen „ voor hen op te fteken, godzalig, heilig en nut- tig zij." 8. „ Ik belijd, dat een Priester veel grooter zij, „ dan (*) Wat dit aanbelangt, mogt het zelve in Venetië, Waar het gezag van den Paus zoo weinig geldt, het geval wel niet zijn. Daar beftaat, wel is waar, ook eene Inquifitie, echter met zulke bepalingen, waar door zij het fchrikverwekkende geheel en al verliest, en bijna niets meer dan den naam heefr. Zij mag flechts over ketterij, in den engften zin, uitfpraak doen; ja ook dan zelfs zijn der munnikswoede, door de menschlievendheid der bijzittende Edellieden, palen gefield, de welken mee* nigwerf, door eene fchrandere wending, den reeds veroordeelden nog weten te redden. AANMERK. VAN DEN UITGEVER.  DÉ GEESTENZIENER. j$ dan de moeder Gods, mar ia zelve, aange,, merkt dezelve den Heere kristus Hechts een,, maal geboren, en niet meer gebaard heeft; maar j, een roomsch Priester offert, of fchept den Heere ,, kristus niet alleen, wanneer die wil, maar it ook allerwege, w:mneer hij wil, ja, na dat hij ,, hem gefchapen heeft, fpijst hij hem ook weer." 9» ,, Ik belijd, dat, voor de geftorvenen misfen leé, zen, aalmoezen uitdeelen en bidden, nuttig zij." io. „ Ik belijd, dat de roómfche Paus magt hebbe, j, om de H. Schrift te veranderen, en, naar be;, lieven, te vermeerderen of te verminderen." li. ,, Ik belijd, dat de ziel, na den dood, in het „ vagevuur gereinigd worde, en dat haar, door i, het misoffer der Priesters, eenige hulp ter verj, losfinge wedervare." 12. „ Ik belijd, dat het H. Avondmaal onder eene j, gedaante te gebruiken, goéd en zalig, maar onder beiderlei, kettersch en verdoemlijk zij." IJ- „ Ik belijd, dat zij, die het U. Avondmaal 011G a „ der  ioo DE GEESTENZIENER. „ der eenerlei gedaante gebruiken , den geheelen „ kristus met ligchaam en bloed, midsgaders „ de Godheid en zijne beenderen genieten en eten." 14. „ Ik belijd, dat er zeven ware en wezenlijke Sa„ cramenten zijn." 15- „ Ik belijd, dat God in de beelden geëerd, en, », door middel van dezelven, door de menfchen ,, erkend worde." 16. „ Ik belijd, dat de H. Maagd maria eene „ Koningin des hemels zij, en tevens, met den zoon, heerfche, naar wier believen de zoon alles doen moet." 17. „ Ik belijd, dat de H. Maagd, beide door en„ gelen en door menfchen, hooger moet gehou„ den worden, dan kristus, de zoon Gods, „ zelf, 18. ,, Ik belijd, dat de beenderen der Heiligen groo,, te kragten in zich hebben, weswege zij, door , de menfchen, moeten geëerbiedigd en voor deJ? zeiven kapellen gebouwd worden." ip. „ Ik  DE GEESTENZIENER. tot 19. ,, Ik belijd, dat 'het Roomschkatholiek geloof onvervalschlijk, godlijk, zaligmakend en waar,,'achtig, het"Evangelifche (Lutherfche) echter, „ waar van ik goedwillig ben afgeftapt, valsch, ,, dwalend , godslasterlijk , vervloekt, ketrersch, „ fchadelijk, oproerig, godloos, verdicht en ver,, zonnen zij. Naardien daarom de Roomsch,, katholieke Godsdienst volftrekt goed en heilzaam is, zoo vervloek ik alle de genen, welken mij „ deze tegenftrijdige en godlooze ketterij onder •> beiderlei gedaante hebben bijgebragt ; ik vervloek mijne ouders , die mij bij het ketterfche geloof s, hebben opgevoed ik .vervloek cok die genen, ,:, welken mij den Roomschkatholieken Godsdienst ,, twijfelachtig en verdacht'hebben gemaakt, midsgaders hen, die mij den vervloekten drinkbeker „ toegereikt hebben, ja ik vervloek mij zeiven en „•noem mij vervloekt, dewijl ik mij dezen ver,, vloekten 'ketterfchen drinkbeker , waar uit het ,, mij niet betaamt te drinken, deelachtig heb ge„ maakt." .: ' 20. ,, Ik belijd, dat de H. Schrift onvolmaakt, en 3, eene doode letter zij, zoo lang dezelve, door den Paus van Rome, niet verklaard, en den ge9) meenen man nïet te lezen toegelaten wordt." G 3" ar. „ Ik  Ui DE GEESTENZIENER. £1. ,, Ik belijd, dat eene zielmis van eenen Roo.rn= „ fchen leeraar veel nuttiger zij, dan honderd en ,, meer predikatiën, en daarom vervloek ik alle de boeken, die ik gelezen heb, waar in die ketter- fche en godslasterlijke leer vervat is; ik vervloek „ ook alle mijne werken, die ik, zoo lange ik bij „ dit kettersch geloof geleefd heb, heb verrigt, „ op dat zij, ten jongften dage, Godc niet veej- ligt iets verdienen. (*) " ,s Dit alles doe ik uit een opregt gemoed, en ,, bekragtig,' door middel eener openlijke herroe„ ping der ketterfche leere, in tegenwoordigheid „ der eerwaardige Paters,, der hooggeleerde Hee„ ren, der toehoorende vrouwen, jongelingen en „ jonge dogters, dat de roomfche kerk in deze. en dergelijke' artijkelen de waarachtige zij. Boyen ,, dien beloof ik ook, dat ik nooit, gedurende den „ tijd mijns levens, tot deze ketterfche leere onder „ beiderlei gedaanten , offchoon het ook vergund „ ware, of zijn mogt, mij weer wenden wil. Ik beloof ook, dat, zoo lang jk eenen druppel ,, bloeds in mijn ligchaam heb, ik geen kind van mij, als ik er krijgen mogt, tot deze vervloekte „ leere opleiden, ook met mijn weten niet gedoo- »» gen. (*) Wat dit heten zal, weet ik niet. Misfehien; op dat God mij dezelven niet beloone? — AANMERK. VAN DEN UITGEVER.  BE GEESTENZIENER. 103 5, gen zal, dar. het door anderen daar toe opgeleid ,, worde, het welk ik hier mede tevens beloof," „ Ik zweer ook"', dat ik deze vervloekte evange„ lifehe leer geheel eri af, heimlijk en openlijk,,, met woorden en 'werken, het zwaard zelfs niet ,, uitgefloten , wil helpen vervolgen. Ten laatftcn „ zweer ik voor God, en de engelen, ook vöor u aanwezenden, dat ik, wanneer er eene verande„ ring, het zij in den wereldlijken of in den geest-„ lijken ftand \ voorvallen mogt, uit vrees noch „ gunst, van deze roomschkatholieke en godlijke „ kerk, noch eenmaal afwijken, noch tot dè ver,, vloekte evangelifche ketterij te rug keeren, noch „ die aannemen wil." „ Ter bekragtlging van mijnen eed ontvang ik „ tevens het H. Avondmaal, en laat ik op dëzet „ mijne fchriftlijke geloofsbelijdenis, die' ik eigen„ handig gefchreven en ondergeteekentf heb, in het „ heilige kerkeBoek bewaren." (*) pb ^bJJièb < > ':' * *J N.;N:^- - . „ Prins van * * *." Hier (*) Wié met den geest van het Catholicismus onbekend is, zal misfehien het een of ander in deze geloofsbelijdenis voor ovérdreven houden; dezen echter voldoe tüijhe heilige verzekering, dat ik alles wóördlijk uit het G 4 hand*  iQ4 DE GEESTENZIENER. Hier bij was nog het volgende gefchrïft. „ Allen en eenen iegelijk, die den tegenwoordi,, gen brief zullen zien, lezen en hooren, doen „ wij te weten en betuigen wij; dat de doorluch„ tigfte vorst, de Heer N. N. — Prins van * * * „ heden, naamlijk den 8ften dag der maand De„ cember 17 * *, van alle ketterij en zonden, uit „ hoofde der ons verleende Pauslijke magt en ge„ zag, door ons geabfolveerd is geworden, en, „ na, dat hij vooraf, uit kragt van het Concilie ,, van Trent, het Lutherdom ontzegd, en zijne „ geloofsbelijdenis afgelegd heeft, den roomsch„ katholieken en alleen zaligmakenden Godsdienst „ heeft aangenomen: — insgelijks het H. Avondmaal op voorfehrevene manier en wijze der „ katholieke kerk, met betaamlijken diepen eerbied en aandacht, uit onze handen genoten heeft. „ Ter meerdere bevestiging daar van hebben wij dit eigenhandig onderteekend." „ Gegeven te * * * op den dag des, „ jaars gelijk boven gemeld." x ' -" " ■ •• BS N. Bisfchop te * * en enz. enz. De handfchrift afgefchreven heb, en er piet het minfte heb bijgevoegd. (*) AANMERK. VAN DEN UITGEVER, f) En dat alles een woordlijk getrouwe vertaling is, latende i]$ rt het gefielde voor rekening van j&in Schrijver. O E VERTALER.  DE GEESTENZIENER. 105 De Prins was dus roomschkathbliek, en, van dien dag af, liet zich ook de Armeniër hoe langs zoo meer bij hem zien. Hunne zamcnkomften werden van dag tot dag verdubbeld, en duurden fomtijds verfcheiden uren achter een. Zeldzaam werden zij in des Prinfen hotel gehouden, en, gebeurde dit ook al eens, dan werden de deuren altijd zorgvuldig gefloten, terwijl er niemand'bij mogt tegenwoordig zijn. Dit zoo wel, als dat men er altijd het meest afgelegen vertrek toe verkoos, waar door er tot geen luisteren, hoegenaamd,'gelegenheid was, maakte het den goeden johns'on geheel onmooglijk, om het oogmerk dezer geheime bijeenkomften uit te vorfchen. De Prins zelf droeg zelfs den fleutel tot dat vertrek in den -zak, en verzegelde niet zelden de deur. Dit zoo wel, als dat johnson fomwijle aldaar een zeker gebulder meende gehoord te hebben, bragt hem in het vermoeden, dat men zich waarfchijnlijk met het oproepen van geesten bezig hield, gelijk naderhand het gevolg ook bevestigde. ... , Hoe zeer deze Armeniër het. hart van den Prins moest ingenomen hebben, kan, men ook daar uit opmaken, naardien hij, buiten hem, aan niets, zelfs aan het' heiligfte gevoel der kinderliefde niet, gehoor gaf, offchoon hem dit gevoel anders zoo heilig was. Hij had naamlijk nog eene moeder, die te- * sch, als weduwe, leefde, en wejke hij voorheen op het teederst beminde, terwijl hij meepigvuldige brieven met haar gewisfeld had. Deze G 5' wei-  106 DE GEESTENZIENER. I weigerde hij thands een andwoord op eenen' brief, die, ondanks den bigotten toon , welke er - ut beer chte, —■ (die, gelijk ik reeds in den beginne aanmerkte, zijner ganfche familie eigen was,) zoo vele blijken van moederlijke liefde en teedere zorgvuldigheid doet doorftralen, dat niemand denzelven, zonder aandoening, zal kunnen lezen, Daar er- tot dus verre geene gelegenheid was, om vandeze moeder te gewagen, en deze brief ook liet beste bewijs oplevert, van het geen ik over de opvoeding, van den Prins gezegd, heb, wil ik hem, daar bij in mijne handen is, hier in zijn geheel" plaatfen. (*> . „ . „ Mijn- Zqon!" „ Wanneer 'gij den jammer zaagt, dien 'ïk over „ het erbarmlijk berigt wegens uwen rampzaligen afval van de ware Godzaligheid en Zaligmakende . . - ' r "" „ ken- Dflfifn'i.o'r.» >!:ibg. j ••: yjs-'ü .»,- nsv ttsqpm (*) Dat men hier geenen brief verwachten zal, die tot een model' in het brièvenfchrijven zou'kunnen die, hen; daar voor is wel reeds, door het bijvoegfel varl den Graaf van O** gezorgd; en ;k hoop, men zal het ook mij niet-te last leggen, ggt ik denzeMn geen kleed, meer naar den' fmaak, heb aangetogen, dewijl het anders het aanzien zou hebcen, als of ;men ienland-uit- de reeds lange geftorvere voorsaderen , wilde laten uüteekenen in de dragt, welke thands in de mode is,, en waar in hem zeker niemand herkennen zou. AANMERK, VAN DEN UITCEVER.  DE GEESTENZIENER. .107 „ kennisfe Gods, gevoel, dan twijfel ik niet, zoo „ gij met uwen waren God ook niet uwe fteeds „ getrouwe moeder verlochend hebt, of uw kind„ lijk hart zou, over mijne veelvuldige tranen, „breken, ó Zoon der-fmarte, mijne tranen zijn „ thands wel mijne fpijs dag en nacht,, terwijl „ ik arme moeder niet over tijdlijke goederen, „ maar over het verlies uwer zaligheid, over de „ hellefchade van uwe arme ziel-, zuchten en „ jammeren moet. Ik, ween met rachel over „. mijn kind, en wii mij niet laten troosten; want het fchijnt geheel uit met hem te zijn! " „ Dan zoo niet .■.alle. yerpligting aan het vierde „ gebod, alle kindlijke liefde jegens uwe. moeder ^ „bij uwe omhelsde, dwalingen, in ü zijn uitge„ bluscht; ach! zoo hoor' mij toch aan, terwijl „ ik door deze tranen met u fpreek, mijn,zoon! — „ ö gij zoon mijns ligchaams! hoor mij., op dat „ God u ook yerhoprc. Ik ben uwe moeder, „ mijn zoon! gij vleesch. van mijn vleesch. Van »;iSij ;hebt gij, gelijk aan uw geweten bekend-, is, „ alle- moederlijke trouw, die ik u immers gewis,,, lijk beloofd, heb, ontvangen,, en ik, zal immers „ dus wel uw best zoeken en verlangen, vooral in „ zaken 3 die de eeuwige vreugde en zaligheid van „ uwe ziel betreffen, waar aan ons. Kristenen toch „ het meest gelegen is " „.Vervloekte,, moeder,! .eene zjelemnoorderes en „ geene moeder ware. zij, die, of uk eene onbes> dachtzaroe overijling, een blindüngs, aangenomen s» ge-'  ïo8 DE GEESTENZIENER. gevoelen, of uit aanmerking van tijdlijke goederen, haar kind den weg ten eeuwigen verderf en >» tot den helfchen zwavelpoel aanraadde. Wee „ zulk eene moeder! —- Zij moest, met allen „ regt, naar kristus bevel, luk. XV vs. 26, „ gehaat, en van geen kind gehoord worden. Mij ,, bevrijdt van den argwaan van uw zoo vreeslijk ,, ondernemen, mijn geweten, en geeft mij getui„ gems dat ik mijn kind, uit de klaauwen des fa» „ tans, mijnen Moedigen je zus zoek toe te 'voeren. En aldus dwingt u, lieve zoon ! uwe moe„ der, die zich met vele duizend tranen, alhier „ voor uwe voeten werpt, om haar gehoorzaam '%ï aan te hooren, en de zorgvuldigheid niet te verwaarloozen, die gij voor uwe zaligheid moet „ dragen,"' '• i ,, Veracht mij niet, mijn land! op aanftoken van „ uwe verleiders, om dat ik eene vrouw ben, en dus' niet 'zoo in ftaat, 'om ' over Godsdienftige gefchillen te oordeelen. Gij weet immers, kindlief! dat de oneindige 'genade Gods mij in zulk „ eene kerk heeft laten geboren worden, waar in, ,, naar de wijze der oude heilige apostolifche kerk, ,, ook aan de vrouwen gewillig vergund wordt, in „ de H. Schrift te vorfchen en' het eeuwige «leven „ te zoeken; en ook de vrouwen, gelijk de groot„ moeder van den heiligen timotheus,' lois „ en zijne moeder eunice, zoo als paulus „ vari haar roemt, 2 tim. I vs. 5, op verlies ha-» ff rer zaligheid, worden aangehouden, om-'de ver* h b0^  DE GEESTENZIENER. ioj „ borgenheden des geloofs te leeren. Elk regt„ vaardige,, hij zij man of vrouw, moet zijns ge„ loofs leven, gelijk ik dit altijd in acht genomen „ heb, en het woord van mijnen God mijns harte „ lust en vreugd heb zijn laten, zoo als uw eigen „ geweten u daar van overtuigen zal. Naar even „ dit zelfde waarachtige en onbedrieglijke woord „ Gods velde ik mijn oordeel over uwe nieuwe leer. „ Op dit woord Gods, dat, ook de poorten der „ helle niet overweldigen kunnen, grondt en be„ roept zich mijne uitfpraak, en fchrijf ik met een „ gebroken hart, dat gij, ö rampzalige! u tot „ zulk een geloof hebt laten verleiden , het welk „ niets anders, dan de eeuwige verdoemenis en „ hellekwaal na zich fleept. Onze Godgeleerden „ hebben dit reeds veel grondiger, fcherpzinniger en breedvoeriger bewezen. Ik blijf bij zulke bewijzen, die mijne kristlijke wijsheid uit haren „ Bijbel leert." ,, Zou dat eene heilige en zaligmakende Gods„ dienst zijn, die den heiligen Bijbel fchuuwt, wel,, ke toch het eeuwige boek is, waar uit wij onze ,, zaligheid leeren kunnen, joh. XX vs, 31, die „ den Bijbel, als zijnen gezworen vijand, vreest, „ zich aan deszclfs uitfpraak volftrekt niet onder„ werpen wil, op dat men de valschheid en het „ bedrog van dien Godsdienst niet ontdekken mo„ ge; een Godsdienst, die het Bijbelboek, dat „ jezus nogthands allen menfchen te lezen heeft „aanbevolen, joh. V vs. -9, zijnen kinderen, „ als  110 DE GEESTENZIENER. „ als een fchaadlijk boek, uit de handen rukt, en, „ met bedreiging van den eeuwigen vloek, hen ,, verbiedt, daar in te onderzoeken? — ö Ver„ doemlijke leer! Het woord, dat zij veracht heb„ ben, zal hen naar kristus uitfpraak, vervloe„ ken en verdoemen aan den jongden dag, joh. „ XII vs. 48," ,, Zou dat eene heilige en zaligmakende leer zijn, „ die fteeds met den eenigen Middelaar onzer za. ,, ligheid fpot? —— Moet gij, mijn arm verleid „ kind! dit niet zelf belijden? -— Beken mij, wat ,, uwe oogen gezien, en uwe ooren gehoord heb,, ben. Waar blijft de drinkbeker, bij de genie- ting des H. Avondmaals, welken onze ftervende ,, jezus doch Zoo ernftig verordend en ingefteld heeft ? Spot men niet hoonend met zulk eene „ verordening? Onttrekt men' dien den kommuni„ canten niet, jezus ten trots, en houdt men „ denzelven niet voor geheel onnoodig? — Mij „ dunkt, de H. Geest hebbe over deze leer een vonnis geftreken, wie daar van afdoet, vanjE„ zus verordening, zoo zal God afdoen zijn deel ,, van het boek des levens en van de heilige ftad. ,, openb. XXII vs. 19." „ Hebt gij niet gehoord, hoe de mensch, met „ zijne goede werken, ook zijne zaligheid zou ,, moeten verliezen, waar door het fmartlijk bloed „ van deii gemartelden jezus, even als of dit ,, niet voldoende tot der menfchen zaligheid ge» „ weest ware, geweldig gelasterd wordt; daar „ mijn  DE GEESTENZIENER. „ mijn Bijbel mij nogthands verzekert, dat wij al„ leen door jezus bloed zalig worden; handl. ,, IV vs. 11, daar zij in tegendeel, die door hun,, ne werken den hemel zoeken, den eeuwigen vloek op zich laden!" „ Zou dat eene heilige en zaligmakende leer zijn , ,, die hare kinderen opleidt tot moedwillige en on^ ,, telbare afgoderij, aanroeping der Heiligen, het ,, nedervallen voor beelden enz daar de duidlijke „ uitfpraak Gods deze is: der afgodendienaars deel „ zal zijn in den poel, die met vuur en zwavel „ brandt, het welk is de tweede dood? openb. „ XXI vs, 8." „ Zie, ellendig kind! — want ik moet fluiten, ,, en andere doemwaardige dwalingen met ftilzwij„ gen voorbijgaan, dewijl mijne tranen de pen ge„ durig beletten, voord te fchrijven , — zulke „ vervloekte leeringen hebt gij helaas! omhelsd, ,, wier einde de verdoemenis is, en in zulke kee,, tenen wandelt gij in het paapfche geloof." ,, Ach geliefd kind! zoo lief u derhalve de Bij„ bel, zoo lief u het bloed van uwen jezus, „ zoo lief u de u vurig beminnende jezus zelf ,, is, maak u weer los van zulke flrikken des dui„ veis, ga uit de paapfche duisternis, op dat gij „ niet ook derzelver plagen deelachtig wordt." ,, Ik bezweer uw geweten, belijd mij de waar. „ heid en de gedachten van uw hart, die mijn alwetende jezus eens openbaren zal; is het niet „ waar, dat enkel tijdlijk gewin u gelokt heeft, ter  lis. DE GEESTENZIENER. „ ter omheking van deze leer? Maar veracht alle „ deze beloften, want wat baat het u, zoo gij „ ook de ganfche wereld gewonnet, en leedt fcha- „ de aan uwe ziel? Meent gij, dat de groot- „ fte rijkdommen zelfs u zouden kunnen dienen, „ daar ik, bij uwe boosheid en Godverlochening, „ van zelve genoodzaakt word, om u te vloeken? ,, Weet gij niet, dat der moeder vloek de huizen ,, en het vermogen der kinderen omrukt?" — „ Wij evangelifchen hebben eenen rijken God, ,, die allen, welken op Hem vertrouwen en vroom „ leven, rijklijk kan en wil verzorgen en onder„ houden; die ook, wanneer het heilzaam is, de „ ellendigen verhoogt en de höngerigen met goede„ ren vervult. Ook ftaat u, mijn lieffte kind! ,, mijn moederlijk hart open, die zich uwer altijd ,, aannemen zal. Ach! ontferm u dan over uwe „ arme ziel, ö zoon mijns ligchaams! dien ik, „ mét groot bezwaar, onder mijn hart gedragen „ en zorgvuldig opgevoed heb; ontferm°u over „ uwe arme moeder, die gij anders, met harteleed, ten grave zult doen dalen, en keer te rug „ tot de evangelifche waarheid, op dat ik niet al„ leen hier, maar ook daar, bij uwe zalige voor„ vaderen, met u, in de eeuwige vreugde, eeuwig. „ bij jezus blijven moge." „ In gebreke hier van wenschte ik, dat mijn „ ligchaam uw graf geweest ware, op dat ik u,i niet in de helfche duisternis behoefde te aan-' fchouvven," ss. Nuy  DE GEESTENZIENER* us ü Nu, keer te rug, liefde kind, op dat God, — „ de hemelfche Vader, die u, om krist'es hef* » Ji§er cu ftandvastiger belijdenis wil, den zwa„ ren misftap zeker vergeven zal, met den herri „ verlochenenden petrus, — en ik, uwe tot ,, hier toe bedroefde moeder, dan rede tot juichen „ moge hebben: deze mijn zoon was dood, en „ is weer . levend geworden, luk. XV vs. 24. —. „ ó Zalige dag! ó vrolijk uuri ö gewenschte post* a die mij daar van berigt brengen zal, en daarom „ wil ik Gods goedheid dag. en nacht aanroepen', ,, en twijfel, ook niet, of God zal mijn gebed en „ mijne heete tranen verhooren; want immers kan geene vrouw haar kind vergeten, dat zij, zich niet ontfermen zou over den zoon-haars ligchaams* „Daarom wil ik, in geen gebed, mijnen, in.het ,, grootfte zielsgevaar zwevenden, zoon t bij -mip „ nen God vergeten." (*) „ Ik blijf „ Uwe ,, U, wel teeder beminnende,' „ maar, over uwen vreesïijkèf? „ afval, onophoüdlijk zuehréri,, de en bitterlijk- weenerfde: „ moeder," * sch, den — — 17 * *. Nog ,(*) Ver van daar, om vele uitdrukkingen, in dezen brief voorkomende, te billijken, maak ik den lezer nogmaals opmerkzaam op de perfooh, die hem fehreef, II, DEEL. H Me:>  m : DE GEESTENZIENER. Nog moet ik hier opmerken, dat, korte tijd na des Prinfen overgang ,tot den Roomschkatholieken Godsdienst, ook zijn oom overleden, en hij dus nu Erfprins van * * * was. Thands verplaatfe zich de lezer weer in dat tijdHip, toen Lord seijmour mij wedergevonden had. Lange waren onze gemeenfchaplijke pogingen vergeefsch, om iets naders van den Prins te vernemen, dan het geen wij, uit johnson's brieven reeds wisten, die ons echter nu geheel en al Heken lieten, naardien hem de bronnen volftrekt waren toegeftopt, waar uit hij anders fchepte. In eiken brief, dien wij van hem ontvingen; — (want natuurlijk wist hij ook van mijne tegenwoordigheid , en dat ik medewerkte in het beraamde plan,) — meldde hij ons, dat de Prins van dag tot dag geheimvoller werd, meer in zich zeiven gekeerd, en dat hij, ondanks alle aangewendde moeite, niet eens met waarfchijnlijkheid raden kon, wat oogmerk de Armeniër thands met; hem zocht te bereiken. Dat hij, tegenwoordig, nabij zijn doel zijn moest, vermoedden wij en maakten ons zoo veel te meer beangst, naardien-de Armeniër, bij zijne werkzaamheden, zoo behoedzaam te werk ging, dat men geen enkel rad zelfs, in zijne mafchiene, aan het ftil- Men zal haar zeker alle harde uitdrukkingen geerne ver» geven» wanneer men bedenkt, dat zij in het dwalemï denkbeeld ftond, men kunne alleenlijk door middel van haren Godsdienst zalig worden, en dus alles aanwenden Bloest, om haren zoon te redden. AANMERK. VAN DEN GRAAF VAM O**,  DÈ GEESTENZIENER* txg fïilftaan brengen kon, dewijl men noch met deri toeftand, noch met de beftemming daar van bér kend was. De bekende, in fijfers gefchreven, brief was ons thands veel verftaanbarer ert vreesiijker geworden, dan in den beginne, toen wij dien magtig Werden, vermids de Prins nu katholiek was, en op den naasten trap tot den troon ftond. Tot het tijdftip echter , wanneer hij eerst zijne uitwerking ten volle kon bereiken, was toch noodzaak, lijk, dat hij Regent van * * * ware, het welk, ten minfte, nog niet zoo fpoedig, te verwachten ftond. Dit zoo Wel, als het denkbeeld, dat.alle onze vermoedens nog geenen grond van Zekerheid hadden, en dat, ware er ook een ontwerp van boosheid voorhanden , men evenwel niet weten kon, of de Prins, die er toch de hoofdperfoon bij zijn moest, voor hetzelve wezen zou, hield ons nog gedurig van eenen ftap te rug, die, voor den Prins geene andere, dan nadeelige gevolgen kon hebben, en welken wij dus tot op het tijdftip toe befparen wilden, wanneer het gevaar ten hoogfteri toppunt zou geklofnmen zijn. Dit tijdftip helaas! verfcheen maar al te rasch. Op zekeren avond, reeds vrij laat, kwam dè Lord tot mij. Zijn gelaat reeds kondigde aan, dat er iets buitengemeens in het werk was. „ Vriend!" — riep hij mij, zich zeiven geheel vergetende, luide te gemoet, — „ ik heb een be}> rïgt, dat gij zekerlijk: nooit zoudt verwacht heb„ ben! De Prins heeft zijne gïieiuche Dame, zijne „ theresiaj Weder!" H a „ Gij  ti6 DE GEESTENZIENER. „ Gij fchertst," — viel ik hem in het woord, — „ hoe is dat mooglijk, daar zij geftorven is, daar „ de.Baron van F*** haar lijk zelf heeft zien ,i openen , — hoe is dat mooglijk ? " — „ Vraag dat den Armeniër. — Kortom, zij leeft; en ieder ademtogt van den Prins is tegen» s, woordig vreugd en verrukking. Ik heb haar uit „ den grafzerk zien (tijgen; gezien, hoe hij haar „ omhelsde en aan zijnen boezem, drukte, hoe dik-: „ wijls bijheuren naam noemde; — kortom, zij „ leeft, en dit vernam ik door het zonderlingfte „ toeval." ;■_ „ Bij de wandeling, die ik heden ondernam, „ voerde mijn weg mij ook voorbij het * * * klooster. De gefchiedenis met den Prins heeft mij dit „ vooral merkwaardig gemaakf, en ik ging het nog „ nimmer voorbij, zonder hier' mijne aandoeningen „ den ruimen teugel, te vieren." „ Ik vond de kerk open en trad er binnen. Mij „ omzweefde eene plegtige ftilte, en mijn zachte „ tred verwekte, .door den weerklank, een ligt ge„ ruisch ü het ruim gewelf. Deze, op zich zeï„ ve, groote kleinigheid gaf aan mijne verbeelding „ nog meer voedfel., en ik gevoelde mij zoo wèl, „ dat ik mij eerst. in het geheel, niet van dezen ,, oord verwijderen kon," ■ „ Eene deur in dén. wand, die ik nog nooit had „ opgemerktviel mij thands in bet oog. Ik openr „ de dezelve., en bevond mij op eenen trap,'dia „ naar de diepte ging Werktuiglijk daalde ik dien ,, af, en kwam nu in eenen vrij ruimen grafkelder. ,, Links  DE GEESTENZIENER. xi? „ Links en regts ftondeU grafzerken, en het ge„ heele gebouw werd, door middel eener lamp, „ die aan het gewelf hing, fchaarsch verlicht." „ Eer ik nog tot mij zeiven komen kon , — „ want ik moet belijden, dat, hoe natuurlijk het ook was, hier eenen grafkelder te vermoeden, ik nogthands, bij het afklimmen, aan niets min„ der dan dit gedacht had, — hoorde ik, achter ,, mij, de deur openen, en voetftappen van dea ,, langen wenteltrap weergalmen, die mij hoe langs ,, zoo meer naderden. Ik vreesde, hier ontdekt, ,, en misfehien zelfs voor eenen dief te zullen ge,, houden worden, en week dus in eenen hoek, van waar ik het geheele gewelf overzien kon, „ zonder opgemerkt te worden, in gevalle men het ganfche gewelf niet doorzocht, wat doch niet ,, zoo ligt te duchten ftond. Naauwlijks was ik ,, tot rust gekomen, of plotsling opende zich de ,, laatfte deur, en er traden binnen —— de Arme„ nier, met den Prins aan zijne zijde. De eerfte. „ was gekleed ia een lang wit gewaad, dat zorg„ loos in plooijen om zijn ligchaam hing. Stille „ deftigheid en plegtige, maar bevallige ernst, vol ,, vertrouwen tevens, kenmerkten zijn gelaat. Zwij„ gend nam hij agt toortfen van onder zijnen arm „ en ontftak die bij de lamp. Met ieder daar van „ maakte hij eene beweging naar de vier muren, , „ en maakte daarbij telkens eene diepe buiging. s, Eene derzelven gaf hij brandende den Prins in de hand; de overige zeven plaatlte hij, in eene» H 3 v krinS»  ii8 DE GEESTENZIENER. „ kring, rondom zich. In dezen kring knielde-hij ,, neder, en bleef lange, zonder de minfte bewe5, ging, op zijn aangezigt liggen, Eindelijk ver„ hief hij zich weer langzaam om hoog, en breid- de zijne handen over de fakkels uit, die toen „ ook zeer helder begonnen te flikkeren. Nu trok „ hij eene kristallen flesch uit den boezem, waar 9, in een vocht was, dat hij, naar alle vier gewes,, ten des hemels, fprengde, en zeide daar bij eenige mij onverftaanbare woorden. Oogenblik,, lijk liet zich een aangenaame muziek hooren, „ die als van verre en evenwel nabij klonk. Het ,, fcheen mij toe, een klein orgeltje te wezen, ge- paard met een klokkenfpel, hoewel ik belijden „ moet, dat het onverwachtte, en, in het alge„ meen, de ganfche zamenvoeging van voorwer,, pen, waarbij de plegtigheden van den Armeniër niet weinig medewerkten, iemand in zulk eene gemoedsgefteldheid geplaatst hadden , waar in 9, men meer, dan de muziek van een klein draai» „ orgeltje meende te hooren. Thands haalde de Armeniër een zilveren wierookvat voor den dag, waar in hij reukwerk ftrooide, dat het geheele „ gewelf met eenen geurigen damp vervulde. Dat „ het op eene geestverfchijning uitloopen zou, had ik, op het eerfte gezigt, reeds verwacht, en ik was nieuwsgierig, hoe hij die bewerken zou, ,;, dewijl ik er niet den minften toeftel toe befpeur3, de. Ik moet u belijden, waarde Graaf! dat ik het vast befluit had genomen, om, zoo het mij „ moog-  DE GEESTENZIENER. 119 ,, moogliik ware, de gochelarijen van dien Arme„ nier af te breken, en, op ieder geval, was ik „ met geweer gewapend. Maar het kwam er niet „ toe. Hij zette het wierookvat ter zijde, wierp zich nog eens op zijn aangezigt, en bleef, in „ deze houding, eenige minuten liggen. Toen hij ,, weer opgeftaan was, zeide hij'dezelfde onver„ ftaanbare woorden nog eens, herhaalde ze, na eene korte tusfchenpoozing weder, en ftrekte daarbij den voorften vinger naar eenen nog ge„ heel nieuwen grafzerk uit', latende dien voords „ langzaam weer zinken. Plotsling viel het dekfel „ van den grafzerk af, en — het griekfche meisje „ klom er uit. Zij was in een wit doodgewaad „ gewikkeld. Onbefchrijflijke helderheid, zachte ,, opgeruimdheid en zalige rust waren over haar ,, gantfche gelaat verfpreid en kenfchetflen hare ge„ heele houding; niet het minfte blijk eener uitge„ flane ziekte was bij haar te befpeuren. De Prins „ liet de fakkel vallen, die hij tot hier toe onbe„ weeglijk in zijne hand hield, fnelde haar te ge„ moet, en floot haar, in de overmaat zijner aan,, doeningen, in zijne armen, zonder het minfte „ geluid te geven. Ik moet belijden, dat ik zelf, „ door heuren aanblik, als betooverd was, en dat „ het niet veel fcheelde, of ik had mij, in mijnen „ fchuilhoek , verraden. Vrij lang duurde deze „ ftomme tusfchenpoozing, waar in de gelieven „ elkander aan het hart drukten, terwijl een nieu9, we kus hun vernieuwd verbond verzegelde; H 4 „ thandj  120 DE GEESTENZIENER, H thands noemden zij, met eene zwakke ftem " elk^ders lla*m> e» «n" « „ nu. zijt gij we' „ ,,-der de mijne! voor eeuwig de mijne!"" „ ontvloeide , jn afgebrokene toonen , hunnr lip. », pen." r' „ Bedaard ftond de Armeniër in zijnen halveq w m^mm waar hij zich nog niet had be„ wogen, en verlustigde zich in dezen aanblik „.Zyne vreugd over een welgeflaagd oosmerk kon >, hij niet geheel verbergen, en deze ftreed met „ dien plegngen ernst, dien hij zocht te bewaren „ De geliefden waren, inmiddels, van hunne eerfte ,y bedwelming te rug gekomen, en bemerkten, dat „ zij zich nog in het gewelf bevonden." ,, Laat ons niet langer onder de dooden ver,, wijlen,"" „ zeide zij, en leide den Prins „ naar de deur." p, »> 2, t gij nu over mij voldaan?"" _ ■ ■ zti,, de de Armeniër tot den Prins," „ e'n zul? n » m "u gewillig en geerne mijnen wil volbren. n » gen?"" r Alles, ul/es.'"'» „ gaf deze ten andwoord." ,, Zij verwijderden zich hier op, en ik ontvlood V- m[pC f«byfteSö zoo haast ik hunne laatfte ?, voorflappen niet meer hoorde. Het was een «e* lu]:' dat ik de deur 1]og open vond; want an^ ders hadt gij mij wel bezwaarlijk ooit weer ^ „ zien." ö • Den anderen morgen vrij vroeg - vaart de Graaf van OJ* voord te verhalen, — terwijl ik nog. te  DE GEESTENZIENER. 12.1 te bed lag j werd er aan mijne deur geklopt. Ik trek fpoedig e-enige kleederen aan , en haast mij, om open: te . doen. De Armeniër kwam mij te gemoet, gaf-mij èenen - brief naar * *, en tevens eene aanzienlijke fora, deels in wisfels , deels'in-baar geld , om mijne reis te kunnen verhaasten en overal extra post te kunnen nemen. „ Komt gij fpoedig „ genoeg aan de plaats uwer beftèmming, »n brengt ,, gij den brief over aan zijn' adres, dan zal uw ,, loon aanzienlijk zijn; maar verzuimt gij ook maar „ het minfte, wat, ter bereiking van dit oogmerk, dienen kan, zoo is de dood uw onvermijdlijfe „ lót, in welken hoek der aarde gij u ook bevin„ den moogt!" Dit waren zijne laatfte woorden, en zeer fnel ging hij daar op heen. — Ware ik in de daad de gene geweest, voor wien hij mij hield, dan' had deze. handelwijs hare bedoelde uitwerking niet kunnen misfen, om mij naamlijk, bij het Uitvoeren :van dezen last, nog voorzigtiger en fneller te maken, dan mijn eigen voordeel-reeds eischte5 maar nu had hij mij naauwlijks den rug gekeerd, of de grendel vloog voor mijne deur, en mijne handen verbraken het 'zegel. De brief was in dezelfde fijfers gefchreven, als de eerfte,- en ik gunde-mij naauwlijks zoo veel tijd, om den Lord mijnen vangst méde te deelen. Gemeenfchaplijk zetten wij er ons toe; om den 'inhoud te ontfijferën, Dezelve beftondin het volgende: „ De Prins is katholiek, en heeft nu zijne toe,, ftemming tot alles gegeven. Zijn oom is niet ■ H 5 ,, meer,  las DE GEESTENZIENER. meer, en hij ftaat op den naasten trap tot den „ troon; een enkele wenk van mij, en hij is er „ op. De hier toe bepaalde dag is de * de April. „ De uwe fterve op den * * de April, en terftond „ worde de Prins van * * * door u tot Koning „ uitgeroepen. Dat hij in alle uwe voorfchriften „ toeftemmen, en ze opvolgen zal, verzeker ik u „ nogmaals, en ik iïa geheel en al voor hem in. Zoo haast dit alles gefchied is, moeten uwe „ troepen tot aan * H * voordrukken, en zich „ daar met de * * d * * fche vereenigen, die ook „ reeds hunne ganfche zeemagt uitrusten." „ Van buiten de vijand, en van binnen de eigen „ burgers, op het trotfche Venetië losftormende, „ moet het toch wel vallen! — Verheugt u, uit ,, zijne puinhoopen kiemt ons geluk, waar aan wij nu reeds zoo vele jaren gearbeid hebben. Maar ,, de vrucht die wij met moeite aankweekten , „ fmaakt zoeter, dan die, welke ons. van zeifin ,, de hand valt." „ De zaamgezworenen te Venetië" Daar ftonden wij nu elkander aan te kijken, en wisten niet wat wij zeggen zouden. „ Thands is het uiterfte gevaar aanwezig," ■— zeide de Lord, — „ nu moeten wij alles aan de Itaatsinquifitie melden; anders hebben wij het ,, misdrijf mede op ons geweten." Eer ik hem nog andwoorden kon, kwam johnson tot ons binnen vliegen. Van  DE GEESTENZIENER. 123 Van hem vernamen wij, dat de Prins, en de Armeniër, die zich juist bij hem bevonden had, als mede biondello, aireede, door de geregtsdienaars der ftaatsinquifitie, afgehaald en in enge verzekering gebragt waren, V IJ F-  VIJFDE HOOFDSTUK. Onbefchrijflijk waren onze fchrik en verbazing, —. verbaalt de Graaf van O** verder. Lang bleven wij onbeweeglijk in dezelfde houding, waar in ons die' tijding aangetroffen bad, en nog langer werk hadden wij, alvorens wij in ftaat waren, om eenig befluit te nemen, het welk wij nu wel nemen moesten, niet zoo zeer,, om ons zeiven buiten gevaar te ftellen, als veel meer, om het lot van den Prins te verzachten, dat, volgends de fnelle en geftrenge geregtsoefening, hier in gebruik, geenszins het beste zijn kon, zoo dra men flechts iets van het ijslijk ontwerp vermoedde, het geen wij, uit den laatften brief van den Armeniër, maar al te duidlijk gezien hadden. Het denkbeeld alleen, dat men hier zoo dikwerf reeds, den enkelen fchijn van de eene of andere onderneming tegen de republiek, met de uiterfte geflrengheid beftraft had, en dat het dezen onverbidlijken regteren gewoonlijk aireede genoeg ware, ten einde hem, van wien men ook maar zeer van verre te duchten had, dat hij hen nadeelig kon worden, het met den dood te laten bekoopen, al had hij, voor het overige, zich ook, 1 om-  DE GEESTENZIENER. i»$ omtrent den ftaat, de grootfte verdienden verworven, deed ons het ergfte vreezeu. Ik had, alle mijne ftandvastigheid van geest verloren; de Lord, die anders, in de bsdenklijkfte voorvallen, nog altijd eene uitkomst wist, zat geheel veiftomd daar, en johnson, die anders zoo vol plannen en ontwerpen was, keek ftrak en ftijf naar d„n zolder. De tijding, die wij, kort daarop, van-onzen ge» trouwen Gondelier ontvingen, dat er naamltjk reeds verfcheiden edellieden, hier woonachtig,, in verzekering- genomen waren,, en dat velen zich met de vlugt gered hadden, deed onze vrees ten:hoogden top klimmen. Er bleef ons geen twijfel meer overig, of men ware van alles..naauwkeurig onderrigt, en gevolglijk week elke ftraal van hoop, die ons nog fomtijds,,. door .het akelig duister , had doorgefchcmerd. — Men beraamde aanflagen, en verwierp ze gewoonlijk w;er bij het eerfte ontftaan. Johnson alleen nam-eiv geen. deel in, en verwijderde zich fpoedig , zonder een woord, .te, fpreken, of ons-te-zeggen-, wat-hij ging doen; en eer wij er hem naar vragen konden , was hij ons reeds uit het gezigt. (as' m " * Er waren naauwlijks eenige uren yerloopen, toen onze deur- zich opende, en de vreeslijke dienaar der ftaatsinquifitie binnen trad, Hoe eenen fchuldigen, op zijn gezigt, moet te moede, .worden, kon ik mij eenigermate uit den fchrik, verklaren, die mij, ondanks al het bewustzijn mijner onlchuld, overviel. Evenwel herftelde ik mij welhaast, waar ïoe het bedaarde gedrag van den Lord mij vooral op*  ti6 DE GEESTENZIENER. opwekte. „ Eene openhartige belijdenis der Waar„ heid, eit onverfchrokkenheid" —- fluisterde hij mij toe — ,, gelden toch anders overal; wij zuls, len er dus hier ook wel mede doorkomen!" Na dat de Fante ons eenige minuten had aangekeken, maakte hij ons zeer droogjes zijnen last bekend, dat wij hem naamlijk, naar de vierfchaar, moesten volgen. Dit gefchiedde zondef eenige omftandigheden, en, voor de deur, troffen wij nog eenige fbirren aan, die waarfchijnlijk, in geval wij Ons tegen het bevel verzet hadden, ons met geweld zoudeh hebban gedwongen. Zonder een woord gewisfeld te hebben, kwamen wij ter plaatfe onzer beftemming, alwaar men ons terftond van elkander fcheidde. Het vertrek, waar in men mij bragt, geleek, eenige behoedmiddelen uitgenomen , om het onfvlugten te beletten, in het geheel naar geene gevangenis- Het was van alle gerijflijkheden voorzien, en dit gaf mij zeer veel' moed. Dat wijs wegens het voorval met den Prins, hier waren, was' zeer ligt te begrijpen; maar hoe meh ons, in onze duisternis, had kunnen uitvorfchen, dit viel moeilijker te ontraadfelen. Een uur lang misfehien had ik mij alle mooglijkheden voor den geest geroepen, die veeiligt de oorzaak van dit verfchijnfel zijn mogten, toen ik in het verhoor geroepen Werd. Men ontving' mij met ftaatlijken ernst, en begeerde van mij de geïcliiedenis van mijn verblijf te Venetië, waarbij men mij, met de uitdruklijkfte Woorden vermaande, om, zoo lief mij mijn geluk wa-  DE GEESTENZIENER. ia? ware, der waarheid getrouw te blijven, terwijl men, ook buiten mij, reeds alles wist, en ik dus niet hopen kon, hen, ook met een enkel woord Zelfs, te kunnen bedriegen. Toen ik mijn verhaal geëindigd had, waarbij ik f niets het minfte verzweeg, wat maar eenige betrekking op de zaak kon hebben, fcheen zich de ernst van den Iuquifiteur eenigermate te verzachten. Het gehouden Protocol werd mij nog eens voorgelezen, en na dat ik alles, wat men daar in had opgeteekend , bevestigd had, gebood men mij, weer af te treden. Men liet mij nog eenige dagen in mijn arrest, gedurende welken tijd ik mij zelfs, tegen al mijne verwachting, met lezen mogt bezig houden. Na verloop van die dagen, kondigde men mij mijne vrijheid aan, met bevel, dat ik. mij nog hier te Venetië moest blijven onthouden , om , in geval zulks vereischt wierd , nogmaals te kunnen verhoord worden, Daar ik en de Lord in eene zoo naauwe betrekking met elkander gellaan hadden, twijfelde ik ook geen oogenblik, of hij hadde, hoewel ik hem niet zag, insgelijks zijne vri heid weergekregen. En dus was het ook gelegen. Voor de deur verwachtte hij mij, en, hand aan hand, gingen wij naar onze oude' woning te rug. Johnson kwam oris tegen, en onze omarming was, hoe kortftondig onze fcheiding ook geweest ware, zoo hartlijk, als of wij elkaer in jaren lang niet gezien hadden. Het gevoel, van onze vrij eid weer te èebben erlangd, was bij ons zoo fterk en aj-  ||| DE GEESTENZIENER* alles te boven gaande, dat wij den Prins en al het overige daarbij vergaten, ons daar aan-alleen overgevende, Ik had mij tot hier toe altijd gepoogd te overreden, dat het welzijn van. den Prins mij'meer, dan mijn eigen, ter harte ging; thands bevond ik, dat ik mij bedrogen had: want hoe had anders mijne vreugd, ook maar een enkel; oogcnblik, zoo alles overtreffend kunnen worden.,..daar ik toch, van zijn tegenwoordig lot, niet het allerminfte wist? Edoch ik wil, ook mijn. hart die geregugheid laten wedervaren , dat het zich geenszins zoo ligt tot blijdfchap zou hebben laten Hemmen, ware ik niet vol hoop op zjjne, redding geweest... -Alles,- wat ik, to, hier toe. van dit geregtshof gehoord had, droeg hit kenmerk van wreedheid, of ten minfte., zoo die uitdrukking .tefterk zijn mogt, van de grootfte onregt vaardigheid, in-zoo verre, nis. men telkens niet zorgvuldig genoeg de fehuld of onfchuld onderzoekt, en ..de. afïchuuwlijke grondftelb'ng koestert, hei. zij beter, dat er verfcheiden onfc.huldigen lijden, dan dat mm eenen .fchuldigen onbeftraft -laat. - Mij had men op eene wijze behandeld, zoo. zeer, ftrijdig met mijn-denkbeeld van. dit geregtshof,;. was het dus, in den eerften oogehblik, wel ,wonder, dat ik-, ten aanzien van den Prins, begon te 'hopen, en mijne eigen ondervinding meer. vertrouwde, dan, het geen ik nu en dan .gehoord had , waar van ik toch niet wist,- of .het altijd de ftiptfte waarheidgeweest ware, en of daar in niet misfehien andere hartstogten hadden deel. gehad ? Hier bij kwam nog, dat ik, zonder van de waarheid af te wijken,, zoa  DE GEESTENZIENER. xa$ zoo veel ten voordeeie van den Prins had gezegd, wat het mededogen met hêni,' eèn zoo hoog perfonagie, moest, gaande maken, dat het juist zóo dwaas niet ware, te gelooven, mén mogt hier wel eens eene uitzondering van dén algemeenen regel doen. plaats grijpen, en aan de billijkheid, boven het geftrengfte regt, de voorkeur geven ; bovenal , daar hij geen Venetiaanfche Nobili was, en, dóór hem te verwijderen, hen geheel onfchadelijk worden moest. Na dat de eerfte bedwelming wat voorbij waë, vroegen wij johnson, of hij onzenwege niet bekommerd geweest zij, toen hij gehoord had, wat er met ons ware voorgevallen? Niet in het minfte" — gaf hij glimlagchende ten andwoord;, en thands vernamen wij, tot onze grootfte verbazing, van hem, dat hij zelf de oorzaak geweest was, waarom men óns vóór de vierfchaar geëischt had. Gij?" viel de Lord hem fasch iri hét woord, — ,, Nu dan ben ik toch begerig, om „ de rede vaii eerte zoo zonderlinge onderrtèmirig te hooren." „ Die ligt u zoo nabij, dat gij dezelve, énkel door de verblinding van uwen voordvarende'u ijver, niet terftond gevat hebt. Meent gij dart, „ dat de Inquifiteurs u niet zouden op het fpdór „ gekomen zijn? Moest 'dé b ief van * * aan dén ,, Armeniër, en nog andere papieren, die men bij II. deel» I ,", hem  IS© DE GEESTENZIENER. „ hem en den Prins gevonden heeft, u niet ver» „ raden?" ,, Het was evenwel mooglijk, dat zulks niet ge„ beurde. Maar, dit eens toegeftaan, dan zie ik „er nog geene verontfchuldiging in voor uwen zoo gewaagden ftap, van welken gij toch den „ goeden uitflag niet voorzien kondet." ,, Dien kon ik, — ik zal maar enkel zeggen, „ met de grootfte waarfehijnlijkheid, — zeker' „ verwachten. En gefteld eens, het ergfte ware „ gevolgd, het kon toch nooit zoo erg zijn, dan „ wanneer wij het er op hadden laten aankomen, „ dat wij ontdekt wierden. Thands gelooft men „ ons eer, als dan zou de waarheid veel bezwaar„ lijker ingang gevonden hebben, wanneer men het — „ toch altijd eenigzins billijk — vermoeden koes„ teren moest, dat ons kwaad geweten ons had „ te- rug gehouden, van ontdekkingen mede te dee„ len, dre voor den Staat zoo gewigtig waren , 9, eer men ze ons afvroeg.- En welk een voordee„ lig lieht moest niet het vrijwillig op ons nemen 5, van zoo gevaarlijke rollen, ten beste van den 9, Prins, over ons en hem verfpreiden; hoe veel „ moesten niet onze ontdekkingen, de ©pmerkin„ gen, door ons gedaan, zelfs om hem te veront,, fchuldigen, bijdragen, daar hij, door eene reeks „van omftandigheden gedwongen, bijna niet an.„ ders haudelen kon? Hoe zeer moet men nu ook „ niet, in de toekomst, op onze woorden ver-  DE GEESTENZIENER. 131 tróuwen, daar men allé onze berigten zöö flipt ,; overeenkomftig de waarheid bevonden heeft?" „ Gij hebt, teri minfte; de tóekomst zéér wet ,s berekend, en daarom zal ik u nu Ook met hét „ verwijt verfchoönen, dat gij, daar gij uwe on,, derneming voor zoo nuttig hield, ons, teri min,j fte, eenig berigt daar van hadt dienen te geven; ,, want, om niet eens te zeggen, dat dit — ver* ,, geef het jriij —- zeer eigendunklijk gehandeld ,, was; het was, ten minfte, ten uiterfte gevaar,; lijk, ons, zoo plotsling en zonder éertige voora bereiding, in eènert toeftand te brengen, dien wij onhióoglijk voorzien konden." „ Daar gij zoo befcheiden met mij handelt, wit ,, ik bok u niet te gemoet voeren, dat wij niet ,, minder onvoorbereid in dezen toeftand gerakeri moesten, zoó wij ontdekt waren geworden. —r- Maar herinnert gij ü dan niet meer, dat ik, ,, even voor ik wegging, de aanmerking maakte, ,; dat het, in gevalle wij voör dat geregtshof ,j geëischt werden, voor ons het best zijn zou, ,, der waarheid getrouw te blijven? —— Eri be- hoeft men als dan Vvel eene nadere vöorbereis, ding? kari die niet veel eer, in zulk een geval, ;, zelfs fchaadlijk worden? — Ook dm die rede,' ,, Verzweeg ik u vooraf mijne onderneming, en ,, verdichtte utve toeftemming, naardien alies goed afloopen moest. De voornaamfte grond echter „ was deze, om naamlijk geen tijd te verliezen, j, op dat mijn berigt niet te laat kwame, en meri Ia ü'  xja DE GEESTENZIENER. „ aireede verwittigd zijn mogt, van het geen- ife „ ontdekken wilde. Dit immers kon ligtlijk het „ geval geweest zijn, zoo wij daar over eerst lan,, ge geraadpleegd hadden ; daarom hield ik het ,, voor noodzaaklijk en allerheilzaamst, om dus te werk te gaan." „ Jammer maar," — zeide de Lord lagchende,— „ dat deze uwe verdediging niet gedrukt is; zij ,, zou, ten minfte, tot een voorbeeld en fehets „ kunnen dienen, om meenig eene onderneming te ,, verdedigen, uit hoofde harer goede gevolgen." Deze uitdrukking, die hij nog met eenige vriendlijke plagerijen deed verzeld gaan , ftemde ons ongemerkt en onverwacht op eenen nog vrolijker toon, en wij gaven ons aan het genoegen van het tegenwoordig oogenblik over, zonder angftig in de toekomst te zien, noch den fluijer te willen opheffen, die ons dezelve zoo wijslijk verbergt. —— Hoe meenig gelukkig uur meer zou men fmaken, konde men dit altijd doen ! ,, Maar willen wij dan nu onze aangenomene kleederen nog wel behouden?" >— zeide johnson eindelijk. —- ,, Ik zou het beter keuren, ,, dat wij ze nu weer met onze eigen kleeding ver„ ruilden, dewijl wij dan, zoo er zich misfehien „ nog eenigen van de zamengezwoienen, die niet ontdekt waren, ophielden, zoo veel te zekerer „ zijn, van niet door hen verraderlijk vermoord te ,, worden." Wij keurden dit gezamenlijk goed, en de Lord ging*  DE GEESTENZIENER. 133 ging, met johnson, terftond uit, om het noodige, ten dien aanzien, te bezorgen. Nog geen uur waren zij weg, of er kwam een vreemd mensch bij mij, zich, in gebroken latijn, verontfchuldigende, wegens de vrijheid, die hij nam. Dat hij niet, ten minfte, de proef nam, of ik ook Venetiaansch verftond, maakte mij opmerkzaam. Ik kon bijna niet anders gelooven, of hij moest mij reeds kennen, en het moest hem bekend zijn, dat ik, in de op mij genomene rol, geftadig verzekerd had, het Venetiaansch niet te verdaan. En zoo was het ook. Wel haast, na dat hij mij vermaand had, om jegens hem, geenszins den geheimzinnigen te ipelen, vernam ik, dat hij een oppasfer der gevangenis van de ftaatsinquifitie was, en dat de Armeniër hem tot mij zond, om nog eenen brief van hem mede naar * * te nemen, mij daarbij op het dringendst verzoekende, om zulks, zoo fpoedig als mooglijk, te doen, terwijl hij mij tevens eenige raadgevingen mededeelde, hoe ik mij, op de beste wijze, voordpakken kon, zonder ach.lerdocht te baren. Men kwame er niet altiid zoo gelukkig af, als ik, voegde hij er bij, wanneer men voor de Inquifitie gedagvaard werd, en poogde mij, op alle maar mooglijke wijze, bang te maken, op dat ik mijne vlugt verhaasten mogt. Ik beloofde hem alles v en verzocht hem, den Armeniër te zeggen, dat in het minst geen ongehoorzaamheid, maar enkel eene kleine onpaslijkheid er I 3 fchuld  134- DE GEESTENZIENER. fchukl aan geweest was, waarom ik mij niet, terftond na de ontvangst van den eerften brief, op weg begeven had. Zoo dra hij weg was,- opende ik den brief, en vond, in de reeds bekende fijfers, den volgenden inhoud: „ Zoo er thands niet de fpoedigfte hulp komt, „ dan is alles verloren. Ik en de Prins, en nog „ meer van de zamengezworenen zitten gevangen. 9, Mooglijk kwam het mij altijd voor, dat dit ge,, val eens kon gebeuren, en daarom heb ik er „ ook reeds vooraf voor gezorgd, dat dit niet al» ,, les vernietigen kon, ja dat er zelfs nog niet het minfte verloren is, indien onze buitenlandfche 5, vrienden maar niet talmen. Wij allen zijn er „ reeds lange op voorbereid, dat onze bekendte„ nisfen voor het geregt, in onzen tegenwoordigen „toeftand, op het naauwkeurigst, met elkander ,, moeten overeenkomen, en het kan ons, ten min„ fte, niét moeilijk vallen, de onderzoekingen op „ de lange baan te trekken." „ Daar ik zelf aan het roer van dezen Staat zat, s, en ik daar van verfcheiden waardigheden be9, kleedde, heb ik alle de gevangenisfen zoodanig „ laten inrigten, dat onze ontkóming ligt kan be- gunftigd worden; ook bezit ik nog vrienden ge- noeg, die ons allen in vrijheid ftellen ' kunnen, „ zoo haast zij zien, dat onze bondgenoten nog „ even braaf als voorheen , denken." Naar *** en* *d** heb ik ook reeds  DE GEESTENZIENER. 135 gefchreven, en er is niet aan te twijfelen, of al- les zal nu nog gewenschter gaan dan voorheen, „ daar men hier nu zoo veel te zekerer meent te' „ zijn, dewijl men ons gevangen houdt." „ De overbrenger van dezen brief is ook voor 5, het geregtshof geweest, en aldaar verhoord ge5, worden; hij heeft er zich gelukkig door gelogen: „ een bewijs, dat die Heeren niet zoo alwetend „ zijn, als zij geern fchijnen mogten, en dat het ,, mij en mijnen Conforten een fpeelwerkje zijn zal, „ hen éen rad voor de oogen te draaijen." „ Voor hqt overige blijft alles bij het oude!" „ De Overjle der zamengezworenen te Venetië." Ik, en mijne vrienden niet minder, ftonden verbaasd over dezen brief,' toen ik hen dien, bij hun te rug keeren, vertoonde, en boven al over den verzekerden toon, die daar in heerschte, en het nieuw ontwerp der boosheid, dat, zoo kunftig, reeds vooraf, op een Hechts mooglijk geval, aangelegd en berekend was. Dat wij dezen brief aan de Inquifiteurs hadden te overhandigen, daaromtrent waren wij het ' terHond eens; alleenlijk wisten wij niet, wie onzer zulks het gevoeglijkst zou doen kunnen', zonder achterdocht op te wekken bij den veelligt nog overigen aanhang des Armeniërs. I 4 jOHIf*  ,36 DE GEESTENZIENER, Johnson bood zich hier toe aan, en fnelde er ook terftond mede voord Onder voorwendfel, als of hij, —— als voormalige • kamerdienaar van den Prins, — van. denzelven nog .eenige gewigtige omftandigheden te ontdekken had, werd hij terftond voorgelaten. Men ftond verbaasd over den inhoud des briefs zoo wel, als over de mooglijkheid, hoe dezelve, in de. zoo bekende gevangenisfen der ftaatsiijquifitie, had kunnen óntftaan, en liet mij , benevens eene rijk met brillanten bezette fnuifdoos , die johnson mij medebragt, den vriendlijkften dank voor de ontdekkingen zeggen, welken ik den Staat daar door gedaan had. Zoo als ik vervolgends te wéten kwam, werden de gevangenisfen, na dat inen de gevangenen, aan andere gefchikte plaatfen, in zekere, bewaring gebragt had, terftond onderzocht, en men vond in de daad breekijzers, ftrikladders, vijlen en andere foortgelijke hulpmiddelen meer, die, in' alle gevallen, eene anders, onmooglijke vlugt uit deze zekere bewaarplaatfen konden bevorderen, en de rqeesten derzelven, zeer behendig,.,in de muren verborgen, zop dat men. ze, zonder er te voren iets van te ■weten, onmooglijk zou hebben kunnen vinden. •Ook pnderfchepte men gelukkig, brieven naar * * * .en * * d * *, Daar noch de Armeniër, noch zijne Conforren, .yoe? $ê haüd, over cenjgen dezer omftandigheden ver*  DE GEESTENZIENER. 137* verhoord werden, en men zich hield, als of men van deze nieuwe ondernemingen niets wist, om, door middel van die list, misfehien, de nog overige zamengezworenen, zoo veel te eer, in 'het net te lokken, verzocht men mij tevens,' om oogenbliklijk In mijn jodengewaad, Venetië uit te gaan, en dus den fchijn te geven, als of ik wezenlijk voornemens ware, om den ontvangen brief in de daad te bezorgen. Dan hier door zoo min, als door het ontelbaar aantal fpionnen, die gedurig in dienst der ftaatsinqüifitïe ftaan, kon nien ook Hechts eenen eenigen van deze zamengezworenen, behalve die men reeds wist, op het fpoor komen. Dezulken, die, enkel uit gelddorst der fpions, valschlijk werden aangegeven, en welken, naderhand, gelukkig hunne onfchuld bewezen, kunnen hier niet mede gerekend worden. Naardien ik mij niet langer buiten Venetië had opgehouden, dan noodzaaklijk geweest was, om mij in ftaat te ftcllen, om weer als Graaf van.O** te kunnen voor den dag komen, baarde mijne plotslïnge verfchijning groot opzien. Men vertrouwde zijne oogen naauwlijks, en ik had genoeg té doen, om waarfchijnlijke gefchiedenisfen uit te vinden , waar mede ik mijn fpoedig verdwijnen en mijnen voorgewendden dood'bemantelen kon. Men geloofde mij, in een zoo geheimvol tijdsgewricht, waar in men het eenmaal gewoon was, om overal iets wonderbaarlijks bij allen te zoeken, die^, "op eenigerléi ï 5 wi>  .J3* DE GEESTENZIENER. Wijze, met den Prins in betrekking geftaan hadden, zeer ligt, of hield zich ten minfte zoo; tn dit was mij ook reeds genoeg, dewijl men nu niet verder op mij aandrong,, het welk ik altijd door een geheimzinnig gelaat, dat ik dan oogenfclijklijk aannam, als men van die zaak begon te Jpreken, had zoeken te beletten. De Lord was nu ook weer, in zijne ware gedaante, voorhanden, en had, om fchijn te geven, Johnson in zijnen dienst genomen; — want alle onverdachte lieden, die tot den Prins behoorden, waren vrijgelaten geworden, v- en het kon dus in het minst geen verwondering baren, wanneer men mij met hem, als met eenen ouden bekenden, veel zag omgaan, ja mij zelfs mijn logies zag nemen in zijn hotel. Zoo waren wij dus nu weer bij elkander, en wel met voorkennis en toeftemming der Inquifiteurs om hen ten minfte geen verdacht te geven, en op dat zij ook terftond wisten, waar wij te "vinden waren. De voorzigtigheid, waar mede wij waren te werk gegaan, geloofden wij ons zeiven fchuldig te zijn geweest, offchoon men niet het geringfte er van hoorde, dat de Armeniër nog eenigen aanhang had,. die ons, de omverwerpers van zijn plan nadeelig zou hebben kunnen worden. Ik voor mij gaf mij alle mooglijke moeite, om den Prins te fpreken te krijgen; maar dit floegen mij de ernsthaftige Inquifiteurs , hoe beleefd en vriendjijk zij zich anders ook jegens mij betoon- den,  £>E GEESTENZIENER. 139. den, altijd met ronde woorden af; ja met moeite kon ik, ter naauwer nood, zoo veel van hen te weten krijgen, dat zijn tegenwoordig lot niet onverdraaglijk ware, en men hem met meer verfchoo* ning behandelde, dan hij, als in een zoo zwaar misdrijf gewikkeld, verdiende. Hier mede moest ik mij te vrede houden, en om ons ten minfte den tijd te verkorten, tot wij de uitkomst van deze belangrijke zaak zouden vernemen, bezochten wij alle openlijke plaatfen , waar men dit oogmerk maar eenigermate- bereiken kon. De liefflen onder dezen waren, ons de Cafini (*), veranda men daar dat ftijve, achterhoudende en koele in den omgang minder befpeurt, het welk anders bijna alle gezellige vreugd uit den kring der Venetianen verbant. Op zekeren avond was ik ook in een dezer Cafini, en kreeg er eenen Officier, in * * * fche mon- te» (*) Deze Cafini zijn of privaatrCafini» dat kleine woningen zijn, waar de voorname Veneriaan zijnqn ledigen tijd, eenzaam, of in gezelfchap met goede vrienden, door» brengt j . of openlijke, dat eene foort van klubs zijn , en van welken hier gefproken wordt. Wie hier toegang wil hebben, moet, de eerfte reis, door een medelid vart* dezelven ingeleid worden, en dan alleen mag hij wederkomen, zoo dikwijls als hij wil; en deze gezelfchappen ?ijn derhalve geene openlijke, gelijk men, uit de woorden van den Graaf van O** misfehien ligtlljk opmaken: kon, aanwerk, van- den' uitgever.  14* DE GEESTENZIENER: tering, in het gezigt. Eensklaps viel mij de gefchiedenis van dien Overften en zijne medgezellen als lood op het hart, die den Prins, door zijnen jager, hadden willen laten vermoorden, en ik kon mij niet van het gedachte ontdaan: hoe, wanneer dit eens een van die Heeren ware, die dar ftukje overlegd hadden. En ik had mij ook in de daad niet bedrogen; het was zelfs de overfte * * ch in eigen perfoon, gelijk mij bleek, toen ik toevallig zijnen naam hoorde noemen. Naauwlijks kon ik mijnen fchrik verbergen; want, hoe veel goeds ik ook, in vorige tijden, wel van hem gehoord had, in het tegenwoordig geval evenwel moest ik het gezegde van dien jager het meest geloof geven, en het was bij mij dus beflist; dat hij zich, misfehien uit eene kwalijk begrepene dienstvaardigheid jegens zijn Hof, tot eenen Prinfenmoord had wiilen laten gebruiken. Oogenbliklijk fnelde ik voord, en zocht den Lord op, wien ik mijne ontdekking mededeelde. j, Zou de Overfte nog daar zijn?" . vroeg hij mij, „ Zeer waarfchijnlijk," gaf ik hem ten andivoord, — ,, want hij was , toen ik weg ging, zeer diep in een hoog fpel gewikkeld." ,, Kom dan, en laat ons bij hem gaan." . ,, Dit is waarfchijnlijk maar fcherts van u: want „ hoe kon ik, als vriend van den Prins, iets goeds „ van hem verwachten, daar hij dien wilde laten „ om het leven brengen, en ftaat gij er mij voor 3> hi«  DE GEESTENZIENER. 14» „ in, dat hij niet enkel mijnen wege hier is, en „ óógmerken omtrent mij heeft?" „ Gij gelooft dan waarlijk, dat deze Overfte, „op bevel van zijn Hof, den Prins heeft willen „ laten om het leven brengen?" „ En dat vraagt gij mij, vriend? Hebt gij den„ brief van johnson niet'gelezen, waar in het, „ met duidlijke woorden, gefchreven ftaat?" ^ „ johnson vertelt immers maar, wat hij van „ den jager, een mensch van een zoo bekrompen „ verftand , hoorde, die derhalve ligtlijk heeft kun„ nen bedrogen worden, zoo haast er den flim„ men Armeniër aan gelegen lag, om ook hem tot „ eenen ftrik te gebruiken, ten einde er den Prins „ in- te vangen, en die zoo veel te beter was, [t boe minder hij denzelven hier kon vermoeden. „ Maar, om niet in de noodzaaklijkheid te zijn, „ van u nog meer tegenwerpingen te moeten beandwoorden-, wil ik u liever toegeven, dat die „ Overfte den Prins naar het leven geftaan hebbe; , ja nog meer, - dat hij ook oogmerken, ten aan\\ zien van u, heeft, en nogthands wil ik u ver\y zoeken, om met mij te gaan. Gij waagt er, , in geen geval hoe genaamd, iets bij; waut wij '„•kunnen immers, tot het aanbreken van den dag, „ in de Cafini blijven, en daar zijt gij veilig ge„ noeg, al waart gij thands, door uwen argwaan, „ zelfs niet nog voorzigtiger en meer op uwe hoede; — en gij gewint er nog bij, zoo hü een „ braaf man is, dat gij een flecht mensch minder „ kent,  Ui Ï3E GEESTENZIENER. „ kent, en van eene noodlooze vrees bevrijd zijt. ~= „ Ja wie weet, welke gewigtige dingen wij nog Van hein aan de weet komen, die ons van den" „ besten dienst zijn kunnen!" Ik fchaamde mij over mijne kleingeestige befchroomdheid, en gaf den Lord mijne toeftemming. • Zoo haast het zich doen liet, wikkelde hij den Overften in een gefprek, dat ik flechts van verre aanhoorde, en weldra waren zij met elkander zoo hekend, dat de Overfte den Lord beloofde, om den Volgenden mórgen bij hém te komen ontbijten é het welk mij ook zeer lief was, vermids , gelijk ik hoopte, zich dan toch alles opklaren en uitwijzen moest. Het geheeïe gezelfchap fcheen het er règt op toe te leggen, om alles op te fporen, wat maar aangc-J naam en onderhoudend zijn kon; men fchertfte, men lachte en jokte of onderhield zich met ernftigë onderwerpen en fpeelde, naar gelange ieders bijzondere fmaak medebragt. Lange reeds was de morgenfter ontwaakt, toeri ■wij vergenoegd en vrolijk naar huis gingen. Dé Overfte liet zich de herhaalde üitnoodiging van den Lord, om nu maar terftond met hem te gaan', geVallen, en wij namen hem in ons midden. s »> Hier is dus uwe woning" — zeide hij, toeri wij voor ons logies aankwamen. f- Nu, dat „ is mij zeer lief. Dan kan ik te gelijk nog eene vifitie mede afdoen, die ik van daag reeds hier had  DE GEESTENZIENER. 145 „ had meenen af te leggen; maar ik vond mijnen „ man niet te huis." „ Mag men vragen," — andwoordde de Lord,-* „ wie dat is?" „ De Graaf O**." De Lord keek mij van ter zijde aan; ik zweeg ftil en gaf hem eenen beduidenden wenk te rug. „ Kent gij den Graaf O** reeds?"— begon: de Lord weer, na eene korte tusfchenpoozing. „ Neen, —* en om hem te leeren kennen, wit „ ik hem een bezoek geven."' „ Nu, dan is uw bezoek doch ten minfte vm. „ geenen onaangenamen aard, zoo als ik, in den ■9t beginne, bijna gedacht had?" „ Ik kan u niet zeggen, hoe dat ding aan elkan„ der hangt, en, — neem het mij niet kwalijk, ~ ^ ware ik niet een zoo oude en ronde Duitfcher, „ die onder de kogels grijs is geworden, waar mëra „ alle zijdpaden leert haten, dan zou ik u thands, „ daar gij mij op den tand wilt voelen, zeer fier9, lijk en aardig wat op de mouw fpelden, en u, „ achter den rug — uitlagchen."' De ronde taal en openhartige toon van den Overften boezemde mij hoe langs zoo meer vertrouwen op hem in, hoe zeer hij zich ook, ten mijnen aanzien, zocht achter de fchermen te houden. Nu kwam johnson ons te gemoet, en opende ons de deur. De Overfte ontwaakte, als uit eenen droom. Hij vroeg den Lord naar zijnen naam, èït toen hij dien hoorde, trad hij een paar fchreden te  *44 DE^GEE STENZIENER. te rug, en zette, vol verwondering, de armen ifl de zijde. ,, Seijmour?" riep hij uit, — „ gij ,, Lord seijmour? — Heb ik daar niet, uit „ pure wellevendheid, eenen regten ezelsftreek ge„ maakt, — dat ik u niet reeds lange naar uwen naam vroeg ? En nog boven dien hier? — En ga nog al mede, om te ontbijten? — Oude ,, kop! gij zult immers niet geheel gek willen wor~ „ den! — En gij?" — hij keerde zich tot mij — 9, zijt wel misfehien de Heer Graaf van O** „ zelf?" — ■ Ik andwoordde natuurlijk, ja. Hij nam mijne hand en fchudde ze trouwhartig. ,, Ik verheug mij van harte, u te leeren ken'„ nen, van harte!" Al de rest van mistrouwen, die er nog bij mij mogt zijn overgebleven, moest geheel verdwijnen, zoo dra ik van hem hoorde, dat hij eerst federt weinige dagen, en wel voor het eerst van zijn leven, te Venetië was, en zulks met de geloofwaardigfte daadzaken bewees. Het bleek derhalve, dat de Lord gelijk had, en dat de verfchjjning van dien Overften bij des Prinfen jager, niet anders, dan een kunstftukje van den Armeniër moest zijn geweest, vooral daar die, op dat zelfde tijdftip, m eene zeer zware ziekte gelegen had. Wij werden hoe langs zoo vertrouwder met elkander, en dit was geen wonder, daar ons, buiten alle andere omftandigheden, die zulks anders plegen te bewerken, V  DE GEESTENZIENER. ,4$ ken, een algemeen belang met elkaer verbond, naardien wij, wederkeerig, ophelderingen van eikanderen verwachtten, omtrent vele dingen, die den Prins betroffen, op wien ons gefprek nu welhaast kwam. Wat ik hem zeggen kon, weet de lezer reeds uit het voorgaande, en ik zal, duidlijkheids halve, zij. ne tusfchenwerpfels, midsgaders het geen hij mij nog meer zeide, in zoo verre het tot de gefchiedenis behoort, zoo dikwerf, als het doenlijk is, in een zamenhangend verhaal alhier plaatfen. „ Gij hebt het misfehien wel eens van den Prins zeiven gehoord," — begon de Overfte, terwijl hij zich tot mij keerde, — „ in welk eene goede „ verftandhouding de tegenwoordige Regent van** * „ voorheen met hem ftond, en ik kan het ook, „ tot hier toe, nog niet begrijpen, hoe de Prins, ,, door eenen brief, die, wat ik u ook geerne gelooven wil, in wat al te fterke uitdrukkingen ge„ fchreven was, zich eensklaps zoo geheel en al „ tegen hem kon laten innemen! Had hij niet veel „ meer de valfche kwaadfprekingen, die doch, in „ het vervolg, helaas! maar al te waar werden, — „ moeten pogen te wederleggen? — — Ach ,, God! veelh'gt ware dari al het ongeluk verhoed „ geworden! — Dan, in plaats hier van, fchreef hij een andwoord te rug, dat den goeden * * *, „ van ergernis en weemoedigheid, bijna de tranen „ uit de oogeri pèffte, en het welk hij mij ook „ heeft laten zien; — want ik moet u zeggen, „ dat hij op eenen zeer vertrouwlijken voet met „ mij omgaat. —- Wat was natuurlijker, dan dat II. DEU. K „ w  24$ DE GEESTENZIENER. „ er nu eene volflagen fcheuring tusfchen hen ontftond? Geen van beiden wilde toegeven, dewijl elk meende, dat hij gelijk had, en de beleedigde „ partij was. En evenwel zou mijn gebieder zich „ misfehien nog zoo ver vernederd, en den Prins ge» „ beden hebben, om zich te regtvaardigen, ware „ hij niet door fchandelijke menfchen daar van te rug gehouden, met wier belang deze verzoening „ zekerlijk niet ftrookte. Denk dus vooral niet, „ dat de fleehte affchildering, die men u van hem ,, gemaakt heeft, waar zij. Hij is een zeer goed „ Heer, offchoon hij geen wijsgeer zij, en wil lie„ ver op den toenaam van groot in het geheel gee» ,, ne aanfpraak maken, dan denzelven met >men» „ fchenbloed koopen, en van daar mag het ook „ wel' komen, dat velen hem den zwakken noe„ men, die juist daar door hunne eigene zwakheid „ verraden! ,, Maar," — viel ik hem in het woord', —— „ hebt gij niet vernomen, wie den Prins eigenlijk „ hij zijn Hof heeft zwart gemaakt?" „ 6, Er (*) Men hoort, wel is waar, dat hier de vriend fpreekt; dan juist om die rede wilde ik doch niet geerne, dat me» zijne betuiging ten eenen male verwierp. De waarheid ligt gewoonlijk in het midden, en op dat de lezer die zelf zou kunnen vinden, en ten minfte nies verleid' worden, om * * *, uit het voorgemeldde, al te fiadeeKg te beoordeelen, heb ik hier alles geplaatsf, wat er toe dienen kon, om hem een juist oordeel ts doen vellen. AANMERK. VAN DEM GRAAF VAM O**.  DÉ GEESTENZIENER. 147- 6; Er kwamen van meer dan eenen oord nai, rigten, die juist daar door, dat zij zoo eenftem» 9, mig met elkander waren, ons onmooglijkhedert ,, zelfs geloofwaardig zouden gemaakt hebben. „ Het eerfte berigt gaf de Prefident * *, dié ,, eenen Correspondent te Venetië had; welke hem alles overfchreef: en het voornaamfte nog deed i, een brief van den Baron F***, juist om dat deze altijd, met een zoo warm hart, aan deri Prins Verkleefd was, eri men van hem verwachten kon; dat hij eer tot zijn voordeel, dan te5, gen hem, zou gefchreven hebben " ,i Ik wil mijne zaligheid tegen eenen rioötendop ,i verwedden," viel ik hem in de rede, —- :, zoo F** er ooit aan gedacht heeft, van zijnen j, gebieder iets nadeeligs naar deszelfs Hof te fchrijü ven, ja veel meer" — — „ Thands weten wij het zekerlijk, dat alles be„driegerij was," — hernam hij fchielijk ——. maar wie dacht zulks ter dier tijd! — het fchan» „ delijkfte èn grootfte fchelmftuk van allen is te. I, genwoordig ontdekt, en om daar geheel achter te komen, ben ik juist hier, en heb, om die rede, alle de deelnemers in verzekering moeten„ laten nemen," „ Gij, gij hebt het dus aangegeven? " — riepert ik en de Lord bijna ter gelijker tijd uit, — „ en van waar hebt gij' dan die geheime zamenzwering „ kunnen ontdekken, die zelfs de opmerkzaamheid „ der fteeds waak- en werkzame Staatsinquifiteuj, ren ontglipte?" —— K» 3i De  ï48 DE GEESTENZIENER. De Prefident * — *, van wien ik voorheen ,, reeds gewaagde, was mede in het komplot, en „ juist die heeft alle de veranderingen bewerkt , ,, welken er bij ons plaats gegrepen hebben. Een ,, gevaarlijke val van het paard bragt hem aan den „ oever des doods. Uitkomst was er niet meer te „ hopen, alle geneesheeren fprakén hem het leven „ af, maar zijn fchuldig geweten, dat nu eens„ klaps vreeslijk ontwaakt wa&, liet hem niet fter- ven. Hij lag in den grootften angst, een tien „ dubbele doodltrijd perstte hem het bloed zijne ,, zweedgaten uit. Thands begeerde hij * * * al„ leen te fpreken, vermids hij hem geheimen van „ aanbelang had toe te vertrouwen. En nu verna9, men wij met verbazing, dat hij den Erfprins en ,, des Prinfen oom , met vergift, had om het Ie,, ven gebragt, het welk hij van hier had ontvan,, gen, en dat een dergelijk lot ook voor * * * wa„ re beftemd geweest. De dood — zeker de mar- telendfte, dien immer een mensch ftierf, — „ verhinderde hem, om alles te ontdekken. Zijne „ papieren had hij voorheen reeds alle verbrand, „ en naauwlijks was hij in ftaat, om ons de hier „ wonende deelnemers in de zamenzwering te noe•„ men. Ik en * * * wisten er alleen van, en ik „ heb dag en nacht gereisd, om, zoo fpoedig „ mooglijk, hier te zijn." ,, De Inquifiteurs ftonden verbaasd over mijn be„ rigt, en het fnelwerkend gevolg daar van is u 5, bekend. Gister kwam ik dan ook, onder het „ zegel der ftiptfie geheimhouding, te weten, wat » gij »  DE GEESTENZIENER. H9 «gij? de Heer Lord, en zekere joh ns on voor „ den Prins gedaan hadden, en dit dreef mij ter- ftond naar u toe, om kennis met u te maken „ en, zoo mooglijk, uw vriend te worden; maar *» de bediende zeide mij, dat gij niet te huis waart." Nu trad johnson uit het zijd vertrek, waar hij ons ganfche gefprek mede had kunnen aanhooren, en er ontftond een tooneel, weiks aandenken mij fteeds heilig zijn zal, terwijl zich daarbij het edel karakter van den Overften hoe langs zoo meer ontwikkelde. Zoo belangrijk het zelve. echter voor ons allen was, zoo weinig mogt de dezer toch aan deszelfs befchrijving hebben, en ik zeg er dus niets van, dewijl het niet mede tot onze eigenlijke gefchiedenis behoort. Door middel van den Overften, die onbepaalde magt van zijn hof ontvangen i had, om, bij het voorval met den Prins, naar zijn beste inzien te handelen, gelukte het ons nu ook, om toegang tot den laatflen te krijgen. Hij zag mij, met eenen pijnlijken glimlach, aan, toen ik binnen trad , en drukte mij weemoedig de hand. ,, Gij komt toch niet, om mij verwijten te jS doen, lieve Graaf?" zeide hij mij, m eene kleine tusfchenpoozing, waar in ik alle mijne ftand-, vastigheid had zoeken te verzamelen. —. „ Kunt^ gij dit van mij denken, mijn genadigfte „ Prins?" — gaf ik hem ten andwoord? „ Ga„ ve God, dat ik u nooit in dezen toeftand had „ aangetroffen. En nog wilde ik er geerne mi n „ leven voor opofferen, kon ik alles ongefchied K 3 „ ma-  ï59 DE GEESTENZIENER^ „ maken. — Thands echter denk ik: ook dit ,, was, in den raad der eeuwige vooizienigheid befloten, die dikwijls het kwaad, uit hoofde „ van deszelfs goede gevolgen, toelaat; en ik „ fchenk u, ten minfte, mijn ganfche medelijden, daar ik niet meer helpen kan." „ Ik dank u, Gij giet verzachtenden balfem in „ mijne woude, maar ach! — — ook dien mag „ ik niet aannemen. Grootmoedig, edeldenkend „ man , wien ik zoo zeer miskende, ik verdien „ geens menfchen medelijden, allerminst het uwe, „ Dat ware te veel voor eenen kwaaddoener, ge„ lijk ik was." . ,, Wilt gij u zeiven minder geregtigheid laten 5, weervaren, dan ooit de geftrengfte regter zou „ kunnen doen?" — „ Hoe genegen is men niet 'altijd, om zich zel- „ ven te verontfchuldigen ? maar ook dit kan „ik niet, en oordeel gij dus, of een ander zulks „ zal doen kunnen. Laat ik u de reeks van mis„ drijven niet optellen, die ik beging, en welken „ mij ten bodem drukken." ,, Maar werd gij niet, tot elk dier misdrijven, „ door een bijkans onweerftaanbaar geweld wegge„ fleept? ö, ik. weet alles, Veel misfehien beter ,, nog dan gij zelf, en hier belijd ik voor den al„ wetenden God, dat gij, bij alles, geftreden hebt „ als een man, dat gij u niet ligt liet wegliepen, „ en dat honderden, in uwe plaats, reeds lange „ zouden gevallen zijn, toen gij nog vast ftondt." „ Ik zonk echter, en zoo diep! — Moest ik 9> dat,  DE GEESTENZIENER.. 151 „ dat, kon ik geen tegenftand bieden? — Ach ik kon het; want waar zou anders deugd zijn te „ vinden, als ons het vermogen niet gegeven was, „ om de aanlokfelen der ondeugd te weerftreven; „ en wat ware de mensch, wanneer gij hem de vrijheid van zijnen wil ontneemt? — Kon men „ dan den kwaaddoener wel beftraffen, en den bra„ ven man beminnen, wanneer zij, door uitwen„ dige omftandigheden gedwongen, enkel als werk„ tuigen handelden? — — Neen, lieve Graafl „ liever wil ik zelf, in het gevoel mijner geheele onwaardigheid, vergaan, dan God de wreedheid „ te last leggen, dat hij menfchen zou kunnen „ fcheppen, die Hij, reeds bij hun ontftaan, on- herroeplijk tot het kwaad of ten goede bepaald ,, had, even als de kunftenaar, uit een en het „ zelfde metaal, heilzame werktuigen en moordge„ weer maakt." ,, Dat wil ik hier mede niet zeggen, maar -— ö ,, Prins! hier gevoel ik de grenspalen van mijn ver,, ftand, en kan u anders niets te gemoet voeren, „ dan het geen ons de Godsdienst zegt:" „ „ God ,, is de liefde, Hij is barmhartig l" " „ Maar ook, in dezelfde mate, regtvaardig; an- ders ontbraken Hem de voornaamfte van alle ei,, genfchappen, — volmaaktheid." ,, En hoe veel gewint gij dan, daar gij niet op» „ zetlijk misdaden begingt, maar u Hechts, in de ,, bedwelming der zinnen, liet wegliepen!" — „ Ik heb u dit reeds voorheen beandwoord. „ Dat verontfchuldigt mij niet. —- Ik verftiet K 4 mij-  ï5i DE GEESTENZIENER. „ mijne eerlijkfte vrienden, _ liet eenen derzei " Z byka"S in koelen bloede> vermoorden „ het —" » 9, Gij deedt zulks echter alleen, om dat gij h»m s, voor eenen fehurk, voor eenen verrader hieMt J " — „ Maar ik deed het nogthands.' Ve'ronT „ fchuldig mij niet verder, lieve Graaf! want dit „ verfcheurt mijn bloedend hart geheel en al " — „ Wilt gij dan allen troost, dien een vriend „ dien de Godsdienst u geven kan, moedwil!^ van „ u ftooten?" ° rfV? ^ "iet; maar 231 het §evoel mii"er ,•, fchanddaden mij niet eeuwig folteren? Zal het „ mij niet, in de eeuwigheid nog, verzeilen, en „ mij pok die verbitteren? — Kan> het „een ifc * deed' 0Qit l,it Mfn geheugen worden in>e-„ wischt? Zal, ja kan God het ongefchied „ maken? - Ach, lieve vriend! verloren is voor „, mij alle troost, ontweken is mij alle hoop « — „ Een arm, flechts eenmaal gebroken, behoudt al „ tijd de breuk, al wierd hij ook nog Z00 goed „ genezen!" — ö „ Maar hij doet dan evenwel zijnen vorken .„ dienst weer, en deszelfs bezitter vergeet dikwijls „ zelfs geheel en al, dat hij dien ooit brak L ., Geloof mij op mijn woord, gij kunt weer' *e. „ Jukkig worden, als gij maar wilt! - XA ik'u 9' Jie- verhevene, voor u zoo troostrijke woorden » der H. Schrift in het geheugen roepen:" , i Over fr»,JMW zondaar, die hoete doet, zal'meer t> „ vreugd  DE GEESTENZIENER. 153 „ „ vreugd in den hemel zijn, dan over tien regt,, „ vaardigen, die de boete niet behoeven?"" — De Prins werd nadenkende, maar zijne gelaatstrekken verloren,dat wilde en misvormde, het welk claar in geheerscht had. In zijne oogen verwisfelde de ftarre blik van — ik weet geene uitdrukking, die hier geheel past, te vinden, — magtlooze vertwijfeling , met dien van wederkeerende rust en hoop. Ik meende, hem te moeten alleen laten. Op dat de lezer het ware oogpunt mogt vatten, waar uit hij dezen ongelukkigen thands befchouwen en beoordeelen moet, heb ik dit gefprek hier geheel ingevoegd, ö' Mensch, die dit leest! fchenk hem uw ftil mededogen, hem, die zich geene verontschuldiging waardig keurde, welke nogthands anders eene zoo uitftekende weldaad is voor het hart van iederen fterfling. Triumfeer niet, om dat gij nog niet vielt, daar geen verleider u aanlokte en verlinkte. Laten zijne afdwalingen u leeren, dat de kleinfte fchrede, afwijkende van het pad der deugd, het begin zij tot het grootfte misdrijf. Bij mijn eerstvolgende bezoek, vond ik den Prins , tot mijne groote vreugd, veel geruster, dan ik hem de laatfte reis gevonden had. Voor hem lag het Nieuwe Testament opgeflagen , dat ik hem, op zijne begeerte, had moeten verfchalfen. „ Nu eerst," — zeide hij tot mij, — „ verfta „ ik zoo vele dingen, die mij tot hier toe duister „ waren. Welk een zegen is toch onze Gods- dienst! Die, die heeft mijne ziel, door zulk „ eenen zwaren last nedergedrukt, weer opgebeurd. K 5 „ Dien  m DE GEESTENZIENER. ,, Dien alleen heb ik het te danken, dat ik geen „ flagtofFer der wildfte vertwijfeling werd. „ Thands wordt het gedachte weer bij mij leven- „ dig; God zal mij vergeven, om des Middelaars n wil» die zicn °°k voor mij rampzaligen over„ gaf." Voor deze wereld, fcheen hij op alles verziet te hebben gedaan, en zijne ganfche bezigheid beftond daar in, dat hij zich op de toekomst, aan gene zijde van het graf voorbereidde; dit was zijn eenig. fte gedachte. „ En hebt gij geen wensch meer, welks vervul„ ling u lief zijn, u genoegen verfchaffen zou kunf, nen ?" — vroeg ik hem eindelijk. Hij bezon zich. „ Ware het mooglijk," - zeide hij, — „ dan 9, zou ik wel geerne het ganfche weeffel van boos„ heid en bedriegerij overzien, waar door ik zoo s, geheel ongelukkig werd. Niemand echter zal mij „ hieromtrent opheldering geven kunnen, dan de „ Armeniër, en hem te fpreken, zal men mij „ niet toeftaan. — Voords mogt ik ook wel in „ mijn vaderland fterven, Hechts nog eenmaal * * * „ fpreken, en hem om vergiffenis fmeeken. — —. „ Gij ziet, lieve Graaf! mijne wenfchen ftrekken zich te ver uit, ik laat ze varen." Ik beloofde hem, alles te zullen in het werk ftellen, wat derzelver vervulling kon mooglijk maken, en fnelde terftond naar den Overften. Vrolijk kwam hij mij, midden in het vertrek, te gemoet. Zie hier," — zeide hij, — „ een nieuw be- „ wijs,  DE GEESTENZIENER, *55 „ wijs, hoe edel mijn gebieder * * * denkt, en hoe veel er van hem, voor den Prins, te ho- '\ pen is. Zoo oogenbliklijk heb ik dezen bnef van hem ontvangen." Hij gaf mij dien en ik las. „ Mijn lieve Overfte!" De toeftand, waar in ik mij, bij uw vertrek, bevond, liet mij niet toe, u eenige andere, dan " algemeene bevelen, ten aanzien van den Prins te geven< Het is geenszins mistrouwen in uw " verftand of hart, waarom ik u thands mijne beZ geerte bepaald wil te kennen geven, en verder _ ook niet alles aan uwe wijsheid en voorzigtigheid „ overlaat; maar het denkbeeld, dat gij, bij uwe bekende zucht tot regtvaardigheid, en uwen affchuuw van het kwaad, misfehien niet alles aan, , wenden mogt, wat den toeftand van den, zeker buiten dien reeds genoeg ongelukkigen, Prins draaglijk- kan maken. Weet dus, dat ik -hem ' alles ten volle vergeef, hem alle ftraf vrij Ichenk, en zelfs wensch, dat hij mijn opvolger moge \\ worden. Uit dit oogpunt zal men hem dus nu „ te befchouwen hebben." „ Mijn hart gebiedt mij zulks, hoe meer ik be, denk, dat hij niet vrijwillig dus handelde, maar, *' door ongehoorde fchelraftukken, daar toe werd \\ weggefleept. Bedenkingen verwacht ik dus niet „ van u." „ Zekerlijk fpreekt het van zelf, dat dit alles dan . alleen gebeuren kan, wanneer hij zich geneel * & „ ver-  15* DE GEESTENZIENER. „ verbeterd heeft, en ik hoop, zijn veelvuldig lij. 9, den zal dit bewerken. De maalftroom van on„ gelukken en op een gehoopte ondervindingen, waar „ m hy geworpen werd, heeft zij„ 00g moeten opfcherpen en zijne ziel reinigen. De menschheid zal het mij dus dank wijten, dat ik tot „ eenen zegen voor haar, in hem, eenen Regent 9, bewaarde." 5 » Mogt intusfchen het gevolg aan mijne wen„ ichen met beandwoorden, dan zekerlijk kon ik „ mets anders doen, dan hem enkel, ten opzirte van mj zeiven , vergiffenis fchenken. - Dit » nogthands hoop ik niet. — Maar voor hem „ moet d« alles verzwegen worden, op dat aan,, gebodene vergeving zijne verbetering niet belette. „ In dat geval alleen, wanneer ik eer mogt fter„ ven, dan ik hem alles zelf zeggen kan, toone s, men hem dezen brief." „ Voor het overige wordt de ganfche gefchiede„ nis, gelijk ook in den beginne reeds mijn wil „ was te Venetië onderzocht, en de ftraf aan de „ kwaaddoeners voltrokken. Zoo haast „u de „Pruis daarbij niet meer vereischt wordt, ku„ „ g.J, m het geheim, met hem herwaart reizen » Op dat dit alles te uwent geene zwarigheid vinden moge, heb ik inliggenden brief aan het ge» regtshof gefchreven, dien gij Hechts behoeft over 9> te geven" v r E*ÏV*3 "iemand i£tS bepaaIds va" de ijslijke „ gefchiedenis, en ook gij zult er gewislijk alles „ toe  DE GEESTENZIENER. ï57 „ toe bijdragen, wat dezelve in eene geheimvolle .. duisternis houden kan." Mijne oude ongefteldheid heeft mij thands weel 'zeer fterk overvallen, waar toe mooglijk het ver" driet, dat ik uitgeftaan heb, ook niet weinig " heeft toegebragt; mijne gebroken Etters en de ceheele ftijl van dezen brief zal u dit duidhjk !! -enoeg toonen. — Ik geloof, dat mijn einde niet ver meer af is, en geern wilde ik den Prins ! toch nog eens fpreken. Laat u dit tot eene aan„fporing dienen, om u door geene andere, dan „enkel zeer gewigtige omftandigheden, te laten „ afhouden, uw vertrek te verhaasten." „ * * van * * *." Niet waar, een edeldenkend Heer?" - riep de'Overfte uit, — en tranen van vreugd en aandoening rolden hem van de wangen. — „ Zie maar eens, hij zet zich daar, bij zijne ziekte, wan" neer het hem altijd zuur valt, een zamenhan" eend denkbeeld te vatten, neder, en fchrijft mij " dezen brief, ten voordeele van den Prins, dw- " hem evenwel Nu, laat ons dat vergeten; " want hij was anders ook een braaf Heer!" "inmiddels had de Overfte hoed en ftok genomen, ell wilde den brief bezorgen, ik deelde hem den wensch van den Prins nog mede, op dat hij er, bij deze gelegenheid, met de Inquifiteurs, over zou kunnen fpreken, en hij fpoedde zich op weg. • De brief en zijne aanzoeken bewerkten zoo veel? dat de Armeniër, den volgenden dag reeds, bij den Prins  i5$ DE GEESTENZIENER; Êrins gebragt werd. Deze zag hem bedaard aarr Geen enkele wraakzuchtige blik misvormde zijri oog, geen verwijt kwam er van zijne lippen. Welk een önderfcheid tusfchen hem en den Armeniër, die,- ook thands nog, alle zijne kragten te verzamelen fcheen, om zijne verleg-nheid' te verbergen het wélk hem, misfehien voor de eerfte reis hzM leven, mislukte. „ PrinsI" — hief hij eindelijk aan^ „ gij ziet mijne verwarring, die ik, ik weet niet waarom, op dit oogeublik nier verbefgen kan. Hebt „ gij mij herwaart laten voeren, om u in dit cre„ zigt te verlustigen? - Ik zweer u, gij zult dfen „ aanblik met weer genieten , offchoon mijn hV, ,, cha'arri, door de vreeslijkfte gevangenis, zöoda„' mg verzwakt is, dat ik er niet meer, geheel naar' mijnen wil, over gebieden kan. — OP'— terwijl hij in bet vertrek rond zag, . denJ~ ,* gij het genoegen te fmaken, mij voor uwl oo°ert „ té zien moorden? Ö! ik zal niet als e'en „ lafaard fterven, ik, wien het leven der menfchen ,, fteeds een fpel was. ~ I„ mijn leven onfz .fe „ niemand; ook de dood zal mij geen enkelen „ zucht kosten." „Gij vergist u," - andwoordde de Prins weemoedig over zulk eene gemoedsverhardin Gij, gij' zoudt mij kunnen vergeven? jj- i> weet  DE GEESTENZIENER, '-tgff „ weet niet, waarom dit gedachte mij zoo wèl " doet. — Maar — wat begeert gij van mij?" — " „ De ontraadfeling van het geen met mij voorgevallen is. Kunt gij mij deze wel, met billijk* heid, weigeren?" „ Neen. dat kan ik niet. - ö Prins! ik erkent uwe grootmoedigheid, die ik niet verdien, die " ik nooit verwaeht had. Zij drukt mij meer ten *\ bodem, dan immer de grootfte marteling doen " kon. Thands zie ik mij zeiven eerst in die af" fchüuwlijke gedaante, welke, — doch waar toe ■ dit? ik zie, dat ik nu zwak Word, — daar " mijne rol ten einde loopt. Is dat met alle mijns \\ gelijken het geval? Gij begeert ontwik- kel'ing? -— Hoor mijne gefchiedenis dan, zon'* der welke u niet alles verftaanbaar zou wezen. 'I Getrouw zal ik u die leveren; want tegenwoor" dig verlies ik er immers niets meer bij. Gij " kunt mij voor niets anders, dan eenen der groot" fte booswichten, houden, en meer zal mijn ver" haaï tt ook niet zeggen. Of ik zelf geloof, eert \\ zoodanige te zijn? Prins! dat zullen wij ' onbeflist laten. Dan eens denk ik het, en dan " weer niet. Dit korte gefprek reeds zal er u van " onderrigt hebben, dat de looden daken allee» ? misfehien, eene zwakheid bij mij veroorzaakten, " die de vorige kragt mijner grondftellingen niet " meer verduren kan, dewelken zekerlijk voor geen 9,\ zwak hoofd berekend zijn. Op rekening daar „ van hebt gij het dus te Hellen, zoo ik fomwijle ,. sens mogt te rug vallen, geenszins op de ge" „ ftel&  100 DE GEESTENZIENER. „ fteldheid mijner vorige zedenkunde. — D™ „terzake." De hand fiddert mij, terwijl ik thands zijne gc. fch.edems ga ter neder fchrijven, die niets anders, dan eene reeks der grootfte euveldaden, uitmaakt Had ik ze zelf niet van hem gehoord, ik zou er aan twijfelen, of wel ooit eenig mensch daar toe bekwaam zijn, en nogthands daar te boven elk kiemtje van opkomend berouw — uitroeijen eri vernietigen kon! - „ Mijn vader" — begon de Armeniër, ,» was in deze zelfde ftad, die eens voor mij fid„ deren moest, en thands, daar zij mij voor on* „ fchaadhjk houdt, zich, gelijk een kind ver,;, bhjdt, dat de muur ziet flaan, waar aan het „ zich ftootte, Senator. Verfcheiden waar- „ digheden had hij reeds met wijsheid en fchran„ derheid bekleed. Uit hoofde dezer eigenfchap„ pen, die hij geftadig wist te doen gelden, en „ van zijne meenigvuldige ondervinding , droe* „ men hem ook den post op als gezant te Rome! j, Zijne jonge gemalin, die hem vurig beminde' „ verzelde hem overal, en fchonk hem, weinig „ weken na hunne komst aldaar, eenen kleinen „ zoon. Die was ik. De vreugd mijns vaders „ hier over was niet minder groot , dan kort van „ duur. Mijne moeder had mij het leven gefchon„ ken, om er het hare bij te verliezen, zij ftierf „ weinig dagen na de veiiosfing." „ Doe-  DE GEESTENZIENER^ Ui „ Doétor silvio, die mijne moeder, gedureri|, de hare zwangerfchap, bijgedaan had, eh zich , ,, door zijne onvermoeide zorgvuldigheid, mijns „ vaders gunst, in eenen zeer hoogen graad, had „ verworven, kreeg thands ook volmagt, om voor „ mij te zorgen. Hij gaf mij' aan zijne vrouw „over,, die eerst, federt kort, van eene dogter' „ was bevallen, en welke beloofde, alle moederlij„ fee pligten omtrent mij met vreugde te zullen op ?« zich nemen," „ In den engften zin genomen, hield zij haar „ woord geenszins; want zij vertederde mij, eri „ gaf er, voor het overige, in het minfte geen „ acht op, welken aanleg ik deed blijken, ën hoe ,, die befluurd moest worden. De Doftor meende „ ook alles gedaan te hebben, wanneer hij mij, ,, van tijd tot tijd, een drankje voorfchreef, en uit ,, mijne ftreken en guiterijen, — zoo als men dé ,j vroegtijdige kiemen van eenen buitengewonen „ geest noemt (.*), — wist men niet, wat te ma,i ken. Van daar kwam het, dat mijn toomlooze ,, wil, geheel onbedwongen, eenen loop nam, die s, geene de minfte beperking gedoogde." „ Nog eer ik zijnen naam kon ftamelen, was' ,, mijn vader van zijnen post, als gezant, te rug' geroepen. Het was zijne begeerte, dat ik, zon-' (+) Men vergete nooit, dat' de Armeniër fpreefet. AANMERK. VAN Den ÖÏTORVEftV II. DEEL. h  tS» DE GEESTENZIENER. „ der, voor de hand, iets van hem te vernemen, verwijderd van Venetië, hier zou opgevoed wor„ den, en dat ik dan eerst, uit mijnen fchuilhoek, „ zou ten voorfchijn komen, wanneer ik dat gene „ geworden was, wat hij van mij dacht te ma„ ken. Hier door dacht hij mij groote voorreg„ ten, boven de andere kinderen der Nobili alhier „ te verfchaffen , die de ellendigfte opvoeding genoten." ,, Alles werd aangewend, wat er toe dienen „ kon, om mijnen geest en mijn ligchaam te vor. „ men. Snel begreep ik alles, en ik vergat het „ ook nooit weer. Oordeel en geheugen ftonden „ bij mij in eene zeldzame evenredigheid tot elkan„ der. Elke wetenfchap, elke kunst of oefening, „ die men mij leerde, werd mij welhaast fpeel„ werk, en dikwerf bragt ik mijne leermeesters, „ door vragen'en tegenwerpingen, in de dringend„ fte verlegenheid. Men bazuinde mij overal, als „ een wonderkind, uit, en niet zelden waren de 3, weekbladen vol van mij en mijne invallen. Dit ,, ging zelfs zoo ver, dat de voornaamfte vreem* delingen mij kwamen zien, of mij bij zich lieten „ halen. Door de, meenigmaal buitenfporige, ge„ fchenken die men mij deed, werd de Doctor,— ,, ik zal hem, in het vervolg, mijnen vader noe„ men, naardien ik hem, tot op zeker tijdftip toe, „ daar voor hield, — zeer fpoedig eenen der rijk„ ften onder zijne ambtgenoten." „ Ik hoop niet, dat ik bij u in verdenking van „ pra-  DE GEESTENZIENER. xè'i „ pralerij vallen zal. Dit denkbeeld zou mij on„ verdraaglijk wezen. Neen, ik heb waarheden „ genoeg te verhalen, die buiten dien reeds onge|, looflijk zouden fchijnen, waart gij niet van ve,, len, in het vervolg, zelf ooggetuige geweest. — ,, En wat zoü ik er ook bij winnen ? — Moeten niet juist mijne buirengemeene talenten', bij ieder, ,, die mijne grondftellihgen niet koestert, het vonnis van mijne veroordeeling geftrenger maken ? — ,, Zal niet elk, die waant, dat èr tusfchen mij en „ hem eene groote kloof is bevestigd, zeggen, dat „ het — zijns bedunkens —— flecht gebruik mij„' ner buitengewone gaven der Natuur mij tot het »> vreeslijkfte monfter maakt, dat immer, in mensch„ lijke gedaante, de aarde tot last gèweest is ? — ,, Zal men geen affchuuw voor mij gevoelen, daar „ ik een talent misbruikte, het welk, bij een an„ der gebruik, tot eenen zegen voor de mensch,, heïd," duizendvoudige vruchten kon voofdbren- »» gen, ' terwijl het nu — haar ten vloek werd? . Prins ! Ik kan hier mijne gedachten geenszins verbergen. Van waar het komt, weet ik' niét. „ Altijd was ik fterk genoeg, — thands houdt ,, dit op. Hét is, als of alle mijne grondftellingen „ mij fomtijds verlaten wilden, en ik was juist op „ het punt, óm de dwaasheid te uiten, da;t ik be„ rouw had, ovet het geen' ik nu ben. — Gij a', fiddert, dat ik dwaasheid zeg? — — Wat, dat 9> ik geen berouw heb over eene eenige mijner de* „' dén, offchoon zij de rede uitmaken, waarom ik L * „ mij-  1*4 DE GEESTENZIENER. „ mijnen laatften ademtogt niet op dons zal uit" ,, blazen. — — Doch, om uw weer vroom ge„ worden hart geen ergernis te geven, zal ik nU en dan de rol eens boetvaardigen zondaars fpelen. Ik zeg het u vooraf, op dat gij het niet „ veelligt voor ernst opvat, noch, voor den tijd, ,, over het verloren en wedergevonden fchaap, „ vroome zuchten moogt flaken!" (*) ,, Dan ik vaar voord." ,, Mijne uitwendige gedaante was volmaakt eenftemmig met mijne zielsvermogens. Wie mij „ zag, vleide, ftreelde en liefkoosde mij, en mijrt „ vader zou zich gefchaamd hebben, eenen zoo ,, algemeenen lieveling te tuchtigen, wanneer ik „ ook eens onbehoedzaam genoeg geweest was, „ om mij op eenen verkeerden weg te laten bé„ trappen. Wel dra befchouwde ik elke loftuiting ,, als eenen mij verfchuldigden tol, die mij van: regtswege toekwam. Wie mij denzelven onttrok, „ haat- (♦) Deze woorden deed hi} van een gelach verzeld gaan, dat mij thands nog, bij de herdenking daar van, de hairen doet te berg rijzen. Zijn aanblik was, boven alle befchrijvinK. vreeslijk. Ik ftond, cp dat oogenblik, in twijfel, of hij ook wel een mensch ware; hij, die het berouw over daden, waar voor de Satan zelf niet zou behoeven fchaamrood te worden, voor fchande hield, en, daar het zich hem met geweld opdrong, ons het Zplve, door de fchandelijkfte houding, poogde te verAjfirfien. AANMERK. VAE1 BÉN GRAAF VAW O**.  DE GEESTENZIENER. 165 „ haatte ik, en zeker langer, dan een kind zulks ,, anders doen kan; en wie het waagde, mij te be- rispen, — ö dan rustte ik vast niet eer, alvo- rens ik mij gewroken had," „ Eene enkele gefchiedenis moge hier, in plaats „ van alle de overigen, dienen, en u een denk- beeld geven van het geen ik in mijn zevende „ jaar was." „ Mijn vader had een zeer goed vriend; hij „ heette cabellioni. Daaglijks bijna was hij bij ons. Ondanks zijne geftadig ernftige hou„ ding, fchatten allen in ons huis hem hoog, de?, wijl hij, in het algemeen, voor een zeer eerlijk ,, en trouwhartig man gehouden werd. Mij alleen „ was hij, tot op het tijdftip, toen ik hem van „ ganfcher ziele begon te haten, — onverfchillig 9, geweest." „ Ik fpeelde, met eenige knapen, op de kaart. ,, Reeds te zeer gewoon, dat ik overal den voor- rang had, verdroot het mij, dat het geluk niet ,, even galant jegens mij te werk ging. Ik zocht dus, wat dit mij onthield, door valfche fpeler- kunstjes te vergoeden, die mijne jaren ver over„ troffen. Mijne fpeelmakkers, die allen veel ou„ der, dan ik, waren, — bemerkten ze niet, „ maar, in plaats hier van, klonk achter mij eene „ boetpredikatie over mijn ongeoorloofd bedrijf. — „ De Heer cabellioni was, zonder dat ik „ het merkte, achter mijnen ffoel geflopen, en had mij 9Ï befpied. Zoo gramftorig ik echter over zijn verL 3 „ wijt  ■166 DE GEESTENZIENER. f, wijt was, zoo behendig wist ik het ook onder eenen glimlach te verbergen, en had tegenwoor,, digheid yan geest genoeg, om mijne bedriegerijen j, voor een proefje uit te geven, hoe ver ik daar „ in wel zou gaan kunnen, eer mijne fpeelmakkers het bemerkten. Cabellioni fchudde bedenk.„ lijk het hoofd, en juist dit vuurde mijne gram„ Horigheid op hem zoo veel te heviger aan, naar„ dien het een bewijs was,'dat hij aan mijne yer- „ ontfchuldiging geen gelocf floeg. Eenige ,, dagen moest ik wachten, eer ik mijne bopsaar„ digheid bevredigen kon." ,, Achter onze woning was een kleine tuin, en „ in denzelven ftond een aardig, naar den fmaak „ gebouwd, tuinhuis. Een gezelfchap van vrien- 9, den mijns vaders gebruikte daar chocolade. ~ ,', Cabellioni ftond leunende met den rug aan M een venfter, dat zeer laag was. Zonder veel 9, moeite, klom ik, van buiten, tegen het zelve 9, op, en maakte zijne groote alonge-paruik aan een „ bindtouw vast, waar aan een vrij zware fteeu „ hing. Dien fteen leide ik buiten op het raam, „ zoo dat hij, bij de rnirifte beweging, die ca„ bellioni maakte, naar beneden vallen, en „ de paruifc met zich nemen moest. Ik had mij naauwlijks weer, met het oufchuldigst gelaat ter a, wereld, op mijne plaats gezet, toen dit gebeurs, de. Terwijl het gezelfchap, in het luidruchtigst s", gelach uitberstte, over het zonderling gezigt, dat 3, de verfchrokken cabellioni opleverde,'had ik  DE GEESTENZIENER. i*7 ik mij weggepakt, om de paruik van den fteen ,, los te maken, en aan deszelfs bezitter weer te „ brengen. Hij dankte, mij voor deze oplettendheid „ zoo verpligtend, als of ik hem eene groote wel„ daad bewezen had; maar, terwijl hij mij lief- koosde, — verzon ik, hier mede nog niet vol„ daan, eene nieuwe boosheid, die hem ook we„ zenlijk nadeel toevoegen zou, Ligtlijk vond ik, „ wat ik zocht." „ Cabellioni had eene zeldzame en kost3, bare verzameling van kunftig gemaakt porcelein, „ waar aan hij met hart en ziel verkleefd was. „ Die te verwoesten, en hem daar door zijn grootfte vermaak te ontrooven; dit, en niets minder „ was het, waar op ik dacht. En dit ge- „ lukte mij ook, zonder zelfs de minfte verden„ king te baren, als of ik het gedaan had. Geen „ ftuk liet ik geheel, en, den volgenden dag, had „ ik het genoegen, van te zien, dat hij mijnen „ vader, met tranen in de oogen, zijn ongeluk ,, klaagde." „ Deze wraakgierigheid, welke, door het gering„ fte voorregt, dat iemand boven mij kreeg, door ,» de minfte beleediging van mijnen hoogmoed, ten , hoogften top kon gevoerd worden, wies zoo zeer „ met mij op, dat ik, reeds in mijn tiende jaar, „ in koelen bloede, eenen mijner medefcholieren „ den dolk in het hart wrong, vermids ik, zijnenwege, een verwijt van onzen leermeester ontvan„ gen had,. Het lijk wierp ik in den Tyber, en L 4 » ?  ï£8 DE GEESTENZIENER. niemand heeft poit die daad van mij verno* ,, men." — — ?> Gij zult ligt begrijpen, welke gevolgen het voor mij hebben moest, dat elke onderneming „ mij wèl gelukte, en ik mij niet zelden, door er een verder gebruik van te maken, de aanzienlijk„ fte voordeden te verfchaffen wist." „ Maar," — viel de Prins hem in het woord,— de grootfte, meest geoefende huichelaar heeft „ nogthands oogenblikken, zij mogen zoo zeld?, zaam zijn, als zij willen, — wanneer men hem , „ achter het masker, in zijne ware gedaante ziet; is dit nooit het geval bij u geweest?" „ Dit gebeurde maar zelden, en dan wist ik er „ mij altijd zoo behendig uit te redden, dat men, het geen geraffineerde boosaardigheid was, geern als jeugdige overijling befchouwde. — In zulke a, gevallen, liet ik het aan geene tranen ontbreken, p befchuldigde mij zelf. vergrootte mijn misdrijf ?, en deed er mij verwijten over. Dikwerf, als „ mijne opvoeders en leermeesters het reeds vergen j, ten hadden, herinnerde ik mij zelf, met zuch?s ten, daar aan; verrukt, floten zij mij daar voor ?J in hunne armen, en baden mij zelf nu, om er. „ niet meer aan te denken. —— Moest ik vree^, zen , dat een of ander mijner daden niet bedekt kon blijven, dan was ik zeker de eerfte, die het ,, aangaf, en men vertrouwde, vervolgends, mijne 9Si openhartigheid en braafheid des gemoeds, onbeï? paald. '— Ligtlijk en (nel ontdekte ik, bpverj 3> dien.^  DE GEESTENZIENER. iè$ „ dien, de zwakke zijde van eenen iederen, met wien ik flechts eenige reizen verkeerd had. Zoo ,, dra ik zulks behoefde, wist ik hen tot mijn voor,, deel te gebruiken, en ook hier door redde ik mij „ uit meenigen misftap; want men befchouwde „ mij altijd met reeds verblindde oogen. En hoe weinig acht gaven die genen op mij, wel,', ken mij het naast omringden! Mijn vader bragt ,, de weinige ledige uren, die hij had, in zijn ftookhuis en aan zijnen lesfenaar door, veel te „ bezig, om mij anders, dan geheel oppervlakkig, „ gade te flaau, dewijl het openhartig karakter, ,, dat anders een kind zoo eigenaardig is, bij mij ,, flechts fchijn was en geveinsdheid. Zelden fprak „ hij mij anders, dan aan tafel, en hier wist ik „ mij hem fteeds, van eenen zoo fchoonen kant, te vertoonen, en alle mijne talenten zoo zeer te ,, doen gelden, dat hij mij gedurig overlaadde met loftuitingen. — Mijne moeder — ó deze be,, hoefde ik flechts wat te vleijen, en geerne veiv „ gat zij dan alles kwaads, wat zij, tegen mijnen wil, aan mij mogt opgemerkt hebben. — En ,, mijne leermeesters? — die waren voldaan, als zij hun maandgeld ontvingen, en prezen mijne ,, gaven, wanneer ik, om mijne eerzucht te ftree? ?J len, meer geleerd had, dan mij opgegeven was." —— ., Bij alle deze, voor mijne jaren, al te groote en diepgewortelde gebreken, bij de grootfte eer}3 aucht, den onverdraaglijkften hoogmoed , die L 5 „ mij  j?o DE GEESTENZIENER. „ mij dikwerf, op de yerdienstlijklre mannen, met „ verachting deed nederzien, —— den fphandelijk„ ften nijd, en der onverzaadlijkfte wraakgierigheid „ tegen allen, die ik als mijne vijanden meende te „ moeten aanmerken , bezat ik eene onbegrensde heerschzucht, die nooit geheel te voldoen was. Alle mijne fpeelmakkers moesten onder mijn bevel ftaan. Waar ik niet bevelen durfde, wend?, de ik andere middelen aan, om telkens mijn „ oogmerk te bereiken, en die ook maar zelden „ mislukten. Te huis was ik onbepaald Heer en „ Meester, zonder dat men het merkte, en meenigmaal was ik, in den zelfden oogenblik, de „ heerfchende partij, wanneer alles mij voor de ge„ hoorzamende hield. Van alles wist ik mij, ter „ voldoening mijner wenfchen, te bedienen, in elke „ omftandigheid kon ik mij, met de uiterfte be„ hendigheid, fchikken, en ieder bijzonder oogen„ blik had ook voor mij een verfchillend ge\vaad, „ waar mede ik mij bedekte." De goede hoedanigheden, die ik bezat; „ naar de denkbeelden der zedenmeesters, kan ik „ maar weinigen dus noemen, dewijl — ik er mij „ behendig van , tot mijn voordeel, wist te bedienen. Dan ik wil, gelijk ik ook reeds tot dus , verre deed, naar deze begrippen van goed en „ kwaad, mijn verhaal voordzetten, dewijl gij mij, „ anders misfehien dikwerf niet verftaan zoudt, „ indien ik mij zeo zeer van het gewone fprar.k- » ge-  DE GEESTENZIENER. 171 „ gebruik verwijderde, en geftadig, enkel naar mlj\ ne eigene grondbeginfelen redeneren wilde." - — ?' Bij de uitnemendfte talenten, om zeer fpoedig „'iets te begrijpen, en daar over zelf te redeneren, \\ en mijne eigen aanmerkingen te maken, bezat ik |; een zeer' fijn en juist gevoel, wat de geringde " omftandigheid zelfs . niet ontflippen kon. Een H werk, ééns door mij begonnen, zette ik, met de j, uiterfte ftandvastigheid, onverdroten voord, zon„ der mij, door de grootfte en meenigvuldigfte " hinderpalen, te laten affchrikken; en om het op „ te geven, had ik altijd te veel fchaamte, al „ kreeg ik er ook naderhand den grootften tegenzin „ in. Mijn bevallig, vleijend gedrag kluisterde al„ len, offchoon het niet anders, dan ftaatkunde H was, die de bijgeloovige vroome eenvoudigheid „ met den naam van huichelarij beltempelt." „ Over allen te heerfchen, werd wel haast mijne leus ; te fchitteren en bewonderd te worden, \\ mijne geliefkoosde neiging. Om haar te bevre„ digen, fcheen mij elk middel goed, waar bij andere menfchen een kruis zouden gemaakt hebV ben , en wat mij het fpoedigfte tot mijn doel " bragt, was mij het lieffte. — Een weg over \\ vermoordde lijken kwam mij geenszins vreeslijk " voor, als 'die maar de naaste was. Het gering" fte voordeel, door het ongeluk van een mensch \\ te bejagen , was mij een buit. Mijne ■', gloeijende verbeeldingskragt fchilderde mij, bui'* ten dien, het toppunt, dat ik beklimmen wilde, " » en  i?ft DE GEESTENZIENER. „ en maalde het mij, des nachts in mijne droo,., men, met bekoorlijke verwen af. Verrukkend „ zweefde imj het beeld van mijnen fchitterenden „ glans voor oogen, en ik verheugde mij daar in, s, gelijk de held in de ftroomen van het bloed zij„ ner broeders, die hem eene lauwerkroon om het; „ hoofd vlochten. Dikwerf toornde ik in ftilte, dat mijne geboorte mij geen regt op de waardigheid van Regent of Veldheer gaf, maar „ vroegtijdig reeds kiemde het gedachte in mijne ziel, om mij die waardigheid zelve te verfchaffen, en dan helderde zich mijn voorheen verdrietig ,i gelaat op." Dit was ik als knaapje; dit waren mtenigmaal mijne gedachten, als mijne fpeelmakkers mij toe- riepen, dat ik geen acht op het fpel gaf; ■ ■ p De menfchenkenner voor den fchriiflesfenaar zou ,, over zulke denkbeelden gelachen of gezucht heb» «, bsn, naar de luim, waar in hij zich bevond; „ of hij had in mij misfehien den aanleg gevonden, tot eenen toekomenden gek vol plannen en ont. 9, werpen, voor wien het dolhuis eens een zegen „ zijn zou. —— Dit dacht ik toen reeds, en geen „ woord, van het geen in mijn binnenfte omging, „ kwam over mijne lippen." —- U enkel eene fchets van mijne eigenfehappen en mijnen aanleg te geven, was mijn oogmerk. „ Reeds meer dan dit, meen ik gedaan te hebben. „ Offchoon nu mijn vroeger levensperk welligt tt meer ia zich bevatten mogt, dan het ganfche » lajï*  DE GEESTENZIENER. m „ lange leven van meenig mensch, wiens denkbeel„ den en wenfchen nooit den kring zijner ligchaamlijke behoeften overfchrijdden, en die, door gel durige verzadiging, veiilapt, onwerkzaam, eix dus, naar de gewone begrippen, goed is, — „ zal ik het zelve nogthands nu geheel en al met \\ ftilzwijgeu voorbij gaan. Ik was altijd maar een „ kind, hoewel geen gewoon kind. De tijd, dat ' ik opwies, fcheen mij, als eene flak, voord te l kruipen ; hoe zou .ik daar bij lang verwijlen „ kunnen?" , „ Vroeger dan gewoonlijk drong ik uit den kring, , dien men voor mijnen ouderdom, met de uit)| drukking van fpeeljaren, geteekend had. Met ge„ weid fchudde ik de kinderfchoenen uit, even als " een vlinder, die zich gevoelt, en de hem omfluitende pop, vóór den tijd, doorvreet, zoodra er een verwarmende zonneftraal op valt. Door den brandendften weetlust , ik mogt zeg' gen, onophoudlijk voordgezweept, waagde ik mij aan onderwerpen, ver boven mijne jaren ver\ heven. Nooit gevoelde ik mij verzadigd. De , eerfte ftap, dien ik op een nieuw veld gewaagd " had, opende voor mij mijnen gezigteinder, en de onbekende vlakte, die zich voor mijn oog opdeed, gaf mij moed, om alles te wagen, ten , einde haar nader te leeren kennen. Dikwijls was „ ik ontevreden met mij zeiven, dat mijn geest „ geene vleugels had, en meenigwerf moest verwijlen bij iets, dat mij, van verre, flechts kleine !> „ hei*-  m DE GEESTENZIENER. i, heuvels te zijn fclienen. , Op het gene mij het naast omringde , verviel ik , natuurlijk , het it eerst." '*» Met kiiererl daè» nam mijns vaders neiging ii tof de Chymie toe. Zijne zieken moesten meet „ nigmaal, verfmachteh , terwijl hij in de kolen „ hlies, en wel dra was er niemand meer, die hem i» vroeg. Dit was hem zoo veel te aangenamer, hóe ongeftoorder hij nu, in zijne nieuwe bezig,> heid, zijn kon. — Met geweld moest ik het „ lagchen verbijten, wanneer ik hem, met kolen. „ ftof bedekt, en met vuiligheid als overtrokken, 3J als ware het uit dé benedenwereld, uit zijn ftook' a, huis zag opdagen; toen echter kwam het denkj, beeld in mij op; wat bekoorlijks moet de fchei3, kunde toch weï in zich bevatten, dat mijn vader zoo ftërk aan dezelve fluistert, — cn dit „ was genoeg, om mijne nieuwsgierigheid op te „ wekken, ten einde dit zélf te onderzoeken. »* Niets %1 mÜ hgtèr, dan den Doctor ovér te „ halen, om mij de vrijheid te vergunnen', van „ hem, den volgenden dag, in zijn ftoókhuis tê „ mogen verzeilen, eh hij juichte zélfs over dit „ ifiijji verzoek. Mijne móeder, die eehé gézwo„ rene vijandin van foortgelijk werk was, om dat' „ het mórfige handen maaktè en — de kleUr be„ dierf, poogde ef zich, wel is waar, met alle „ magt tegen te kanten, dan dit was vruchtloos. „ Met alle hare gronden kon zij 't evenwel niet door„ dringen, hoe veel achting mijn vader denzelven Si 00t  DË GEESTENZIENER. 175 ook anders bewees. De aanmerking, dat het no* veel te vroeg voor mij ware, en — voegde ' zij er zachtjes bij, - dat zulks mij ook in het , „eheel niet paste, werd, met eenen koelen ghm,'lach beandwoord, terwijl mijn vader beweerde, dat eene zoo voortreflijke neiging niét vroeg ge, noeg ontdaan kon, en elk eer aandeed, hij mogt / zijn, wie hij wilde. Ik, die, door het zeggen, /dat het er nog te vroeg mede was, en het mij ' niet paste, (welke laatfte uitdrukking ik mede op mijne jeugd toepaste,) nog meer aangevuurd , werd, kuste mijne moeder hare overige beden' kingen van de lippen, en het bleef bij het geno- ' men beiluit; zoo haast de dag aanbrak, „ ging ik, met mijnen vader, in het laboratorium.' " ,°, De veelvuldige werktuigen, die ik hier aantrof, „ovens, fmeltkroezen en kolven van allerlei vorm ' en gedaante, wekten al terftond mijne aandacht* Naauwlijks was 'mijn vader in ftaat, om de meei nigte mijner vragen te beandwoorden, dewijl de eene de andere, als het ware, jaagde, en hij verwees mij, na eenige ophelderingen, tot ge* duld. Dat heette aan mijnen werkzamen geest Opalen ftellen, die hij niet verdragen kon, en ik '*„ ondernam het terftond, om zelf eene proef te wagen, intusfchen dat mijn vader zich eens verwijderd had. Hij verweet mij mijne voorbarig'l> heid, en gaf mij nu werk op, dat wel voor eenen ,', aanvanger berekend was, maar mij de grootfte *t tijdverveling verwekte. Mijne eerzucht alleen „ weer-  X?6 DE GEESTENZIENER, „ weerhield mij thands, om niet te rug. te keeren^ „ en mij dus aan het gelach mijner moederbloot „ te -Hellen, die mij zulks reeds voorfpeld had; en „ ook wilde ik niet geerne iets van mijns vaders „ achting verliezen, die zich zoo veel, op het „ vroegtijdig ontwaken mijner neiging tot dat werk, verbeeldde. De hoop mede, om mij, dus doen' „ de, nieuwe bewonderaars te verwerven, zege,, praalde op mijnen reeds ontluikenden tegenzin, „ en ik verrigtte elke bezigheid, die mijn vader mij „ opdroeg, met de uiterfte onverdrotenheid. ,, Lange duurde deze dwang niet, want weldra „ kreeg ik wezenlijk fmaak in dezen arbeid, eri „ was er zoo min van af te krijgen, als mijn va„ der. _ Om geene bedenkingen van u te moe„ ten verwachten , ben ik hier eenigzins wijdloo. „ pig geweest. Had ik u enkel de flotfom van dit „ alles opgegeven, het had u onwaarfchijnlijk kuri„ nen voorkomen; want ik was toen pas elf jaar ,, oud." ,, In korten tijd bragt ik het zoo ver, dat mijn „ vader zelf verbaasd Hond. Ik maakte Phospho„ rus van de beste foort, vervaardigde allerlei fyrn„ pathe.tifche inkten, en vond, in het algemeen, „ vele dingen uit, die, tot hier toe zelfs, nog „ niemand buiten mij weet. — Hier vond ik nü „ een nieuw veld, om te kunnen fchitteren. Bij ., mijne fchoohnakkers en andere onervarenen in de „ kunst, hing ik den wonderdoener uit; want, in „ de daad, voor niets minder werd ik door hen  DE GEESTENZIENER; fff gehouden. Zij ftonden ten uiterfle verband, als „ zij mij, des nachts, over het ganfche ligchaam, als vuur zagen fehittereh, of wanneer ik, door „ den kamferdamp, eeh geheel vertrek In vütlf en .,, vlam zette, of zelfs, door de pit aan den muur ,, te wrijven, eene kaars in brand ftak, of éenig ,, ander kunstftukje deed van die natuur, Allen „ werden zij, op deze wijze, door mij op zekeren „ afitand gehouden; want zij vreesden mij, zon,, der mij te beminnen, wat nogthands in die ja^* ,, ren zoo ligt mooglijk is ^ wanneer er nög een „ hart in onzen boezem klopt, dat voor elk zacht ,, gevoel open ftaat Het llreelde mijne eerzucht, dat niemand het waagde, zich met mij gelijk te ftellen. Door het wonderdadig aanzien, dat ik ,i, elk zoodanig, in de daad weinig beteekenend, „ kunstftukje wist te geven, bewaarde ik dezen af- fland zorgvuldig, en dezelve voldeed mij, ter» j, 'wijl ik geën vriend, geen vertrouwling had, dié „ mij, naar mijn natuurlijk, karakter; eene behoefte „ had moeten zijn. Reeds vroegtijdig dus wandel- de ik mijnen weg alleen, en vroegtijdig werd „ oók het natuurlijk ledig vak in ieder menschlijfc hart# — aan het bezit eens vriends toegewijd, —i ,, bij mij ontoeganglijk gefloten. — Ook onzè „ bedienden waren met de uiterfle viees voor mij ,, bezield. Mijne gochelerijtjes maakten hen bang, ,s en verfchaften aan mijne daar bij gevoegde pra,, lerijen zoo veel te meer ingang. Mijn vader ,} lachte om hunne kinderachtige vrees, en liet hen „ daar bij, — dewijl het hem een grap maakte." II. deel. M j, Bijna  ï?f DE GEESTENZIENER. ' „ Bijna altijd van menfchen omringd, die mij „ vrijwillig boven zich plaatften, en dit zoo duid3, hjk aan den dag. leiden, ziet gij mij reeds op ,, den weg, die mij regelregt tot dat geen bragt, ,, wat ik, in vervolg vah tijd werd. Door het ver» „ tellen van kleinigheden, die mij, in dat tijdperk „ bezig hielden en verrukten, wil ik mij den tijd „ niet ontrooven, dien ik aan grootere daden toe„ wijden kan. Mijn geftadig voordftreven gedoog,, de ook geenszins, dat ik er lange bij verwijlde. „ Elk boek uit mijns vaders Bibliotheek, dat tot ,, mijn oogmerk diende, las ik met de uiterfte be„ geerte, of liever, ik verflond her gretig, Wel„ haast deed ik nu, dooi- behulp daar van, en van „ mijne eigen ondervinding, proeven , die geens,, zins allendaagsch waren. Dat dit laatfte waar- heid zij, kunt gij daar uit bcfluiten , dewijl ik „ velen derzelveu waardig keurde, om er mij van „ te bedienen, en eenigen zelfs, mijn Prins.' bij ,, het geval met u gebruikte, waar bij ik nogthands helderer oogen, dan gewoonlijk, te duchten had. „ Tot daar toe zal ik ook het optellen van dezen, ,, befparen, — Bijzonder veel dienst deed mij, ,, ter dier tijd, een boek, dat door zekeren al„ bertus magnüs (*) in de latijnfche taal. 5» ge- (*) De geheele tijtel van dit boek is: albertus magnüs de Secretio Mulierum, item de Firtutibia. herbarum, lapidum et animalium. Amft. 1665. !Na vele vergeeffche pogingen, kreeg ik het eindelijk in faan.  DE GEESTENZIENER. m gefchreven is, en zich in mijns vaders 'Bibliotheek bevond. Door middel van het zelve leerde ik ,, vcrfcheiden dingen en derzelver gebruik kennen, „ die mij voords, bij derzelver daadlijke toepasfing, „ hoe langs zoo verder leidden. Dat ik, voör het ,, overige, ook nog andere werktuigen, gelijk too* ,-, verlantaarns , magneten, elektriezeermafchienen ,, en dergelijken bezat, fpreekt zoo Veel te meen „ van zelf, dewijl ik die reeds onder mijns vaders „ voorraad vond. Met de elektrizeermafchiene * „ die, ten dien' tijde, aldaar nog vrij zeldzaam; was, en met welke men weinig wist te begin„ nen, deed ik vele proeven, 'en eenigen mijner? ,, ontdekkingen, ten dezen aanzien, werden mij, „ In het vervolg, zeer gevvigtig." ■ „ Laat mij fin het tijdperk, tot mijn zestiend* ,, jaar toe, overflaan. Het was grootendeels met „ foortgelijke werkzaamheden opgevuld, waar bij; ik'echter geene wetenfchap verwaarloosde, welke „ dienen kon, oiti mij te vormen en te befchaven." „ In den kleinen kring, waar in ik, tot dus ver, ,, geleefd, gefchitterd, en, naar dat de ömftandig,, heden toelieten, getyrannizeerd had, werd het „ mij nu te eng. De toejuiching en bewondering ,, van hen, die mij daaglijks omringden, was mij „ reeds lange vervelend geworden; ik was er niet »» meer handen. Of het dat nog wel voor onze tijden zijn zou* Wat het toen misfehien was, daar aan twijfel ik met reden. DE UITGEVER. M 2  l8ö DE GEESTENZIENER. „ meer mede voldaan. In mijn binnenfte brandde ,, een nooit te ftillen dorst naar nieuwe daden en naar eenen grooteren werkkring. Ligt kon ik het voorzien, dat mijn vader mij niet van zich zou laten, en het befluit werd mij derhalve niet „ zwaar, om , ook zonder zijne toeftemming, mij ,, in het gewoel der groote wereld te begeven. — Verwonder u daar over niet; want alles kwam ,, bij mij op den achtergrond te Itaan, zoo dra het niet tot bevrediging mijner hartstogten kon lei„ den, maar wel in ftaat was, die te verhinderen. „ Den volgenden nacht befteedde ik er toe, om, ,, de dingen, die mij, op mijne omzwervingen, „ noodig en nuttig zijn konden, in te pakken, en ,, het eerfte morgenrood vond mij reeds op wegr vol vreugd over den wel gelukten aanflag. Mij,, nen gewaanden ouderen liet ik den volgenden ,, brief na, dien ik aan eene plaats nederleide, van „ welke ik wist, dat men er denzelven niet, voor „ des avonds, vinden zou, en dan geloofde ik mij „ ook reeds, voor alle nafpeuringen, in veiligheid „ te zullen hebben gefteld." ,, „ Mijne lieve ouders! """ ,, „ Mijn geest ftreeft naar hoogere dingen, daa. „ „ ik, in uw gezelfchap, zou kunnen deelachtig. „ „ worden. Die zoek ik thands op, en geloof, ,, „ dat dit in plaats van alle verontfchuldiging zal SJ kunnen dienen', waarom ik u, zoo fpoedig en „,, zonder uwe voorkennis, verliet, dewijl ik „ dacht, dat gij mij. daar toe uwe toeftemming 99 i)  DE GEESTENZIENER. x9i „ „ toch niet geven zoudt. Een ander beter mid„ ,, del, ter bereiking van mijn oogmerk, dat u „ „ misfehien aangenamer geweest ware, kon niet „ „ vinden."" >i >, Uw ,, „ FERDINANDO." " Zonder mij eenig plan re hebben ontworpen, „ ging ik de naastgelegene poort uit. Daar het „ mij even veel was, waar ik belandde, was de „ eerfte weg mij de beste, en geheel verdiept in 9, mijne toekomende daden, waar van mij een duis„ ter beeld voor de ziel zweefde, ging ik voor mij ,, heen , zonder veel acht op de voorwerpen te ge„ ven, die mij omringden. Mijn weg leide door een klein bosch, dat hoe langs zoo dikker en ,, dikker werd." — „ Sta!"" — „ klonk „ mij op eenmaal eene donderende ftem in de ooren, ,., en voor mij ftond een vreeslijke kerel, die mij de overgehaalde piftool op de borst zette. —— Ik hield mij, als of ik hem mijn geheel hebben en „ houden geven wilde, en, terwijl hij nu minder ,, opmerkzaam op mij was, floeg ik, met mijne linker hand, de piftool van mij af, en ftiet hem, in het zelfde oogenblik, met de regter hand, „ ook zoo gelukkig eenen dolk in de borst, dat ,, hij dood ter aarde viel. Ik maakte mij van zijn „ geld meester. Den pas, dien ik bij hem vond, „ wekte het eerst het denkbeeld in mij op, dat f , ook iets van dien aard, in het vervolg, mij nood. M 3 „ zaak-  m DE GEESTENZIENER, „ zaaldijk zijn kon , en ik (lak dien bij mij; Door. „ behulp van zijne klcederen maakte ik mij geheel „en al onkenbaar, zoo, dat ik nu voor eiken „ fteekbrief, die mij misfehien volgen mogt, veilig. „ was; over mijn bedrijf verheugd,, en voldaan „ over den gemaakten buit, zette ik mijnen weg voerd." ,, De kinderachtige en verhevene denkbeelden, „ die ik van mij zeiven gekoesterd had, en vol„ gends welken ik mij had verbeeld, dat ik overal „ opgemerkt en bewonderd zou worden., naardien „ dit te huis het geval geweest was, begonnen zeer ,, fpoedig te dalen, na dat ik eenige fteden had ,, doorgereisd , en zoo geheel het tegendeel had „ ondervonden. Ik meende overal met open armen „ te zullen worden ontvangen, en hoe zeer ftond ik verbaasd, toen ik befpeurde, dat men aan de vertellingen, die ik van mij zeiven deed, en die. ,, zekerlijk veel naar pralerij en grootfpraak zweem„ den, niet alleen geen geloof floeg, maar mij niet a-, zelden te verftaan gaf, dat men niet ongenegen „ ware, mij voor eenen windbuidel te houden. —. Thands nog kan ik het mij niet verklaren, hoe 5, het mij toen mooglijk was, iets van dien aard te „ verduren, en hoe het kwam, dat ik mij daarover ?4 niet op eene wijze wreekte, die hen geloof aaa „ mijne verzekeringen inboezemen moest. — Was „ het gebrek aan ondervinding, dat zich ook wreekH te aan mij, dewijl ik alle menfchen naar den „ maatftaf afmat, dien ik mij, in mijnen vorigen „ engen werkkring, gemaakt had? —Of had het, »? fefr  DE GEESTENZIENER. ^, bekoorlijke van het nieuwe mij zoo betooverd, ,, dat al het overige mij minder in het oog tf viel? —- —— Beide vereenigden zich misfehien, „ en de zucht naar huis werkte ook veelligt mede, „ dewijl ik mij toch nu van alles verlaten zag; — ',, want het fcheen, als of mijn vorige geest geheel „ en al van mij geweken ware, en als of een on„ weerftaanbare magt mij drong, om tot mijne ou,, ders weder te keeren, eene magt, die ik moeite „ had, om te weerftreven. (*) Zoo lang ik nog geld had evenwel, ging alles goed; maar met „ fchrik bemerkte ik, dat het zelve ten einde liep, „ en de furiën van het gebrek mij weldra dreigden ,, te overvallen. En nog had ik geen weg ingefla- gen, om die af te weren, nog was mij zelfs „ geen enkel gedachte, daar toe leidende, ingeval„ len. Ik fchaamde mij over mijne zorgloosheid, „ voor mij zeiven, en eensklaps ontwaakte ook ,, mijn oud vertrouwen op iriijne kragten weer zoo „ levendig in mij, dat ik, met eene bijkans ledige „ kas, in eene der aanzienlijkfte herbergen keerde, ,, en mij op het prachtigst liet bedienen, zonder bekommering, hoe ik den waard voldoen zou. Ligt toch moest het mij vallen, de kleur van ,, mijn (*) Of zou het niet veel eer de nog niet geheel onderdrukte ftem van het geweten geweest zijn; van dien onomkoopharen regter der zedenlijkheid onzer handelingen, die alleenlijk, door langdurige oefening, bedwelmd &an worden? AANMERK. VAN DEN UITGEVER. M 4  i84 DE GEESTENZIENER. mijn kleed te veranderen, en mijn gelaat zqö „ wel, als mijne geheele figuur, eene andere gc„ daante te geven, die mij aan elk onkenbaar moest „ maken; en ik beilopt, qm, ingeval van den „ uiterften nood, tot dit hulpmiddel mijne toevlugt ,, te nemen, en dus doende de manende rekening 8S van den waard te ontduiken. Dan, dit was niet ,, eens noodig." „ De meesten van de groote meenigte vreemde») Hngen, die met mij aan dezelfde tafel gegeten „hadden, zetten zich, na den maaltijd, neder, „ om te fpelen. Men noodigde ook mij daar to.e „ uit, Misfehien, dat hen mijn kostbare ring in „ het oog viel, dien mij eens zeker begunitiger „ vereerd had, en dat men aireede op een zeker „ gewin van mijne jeugd en onervarenheid (taa,t ,, maakte. Ik liet er mij zeer ligt toe overhalen, j, Men fpeelde zeer hoog, en, behalve dat mij het geluk zeer gunftig was, zag ik ook door nog „ eenige kunstgrepen, binnen korten tijd, al het „ baar geld bijna, van de gezamenlijke Heeren, in „ mijnen zak. Vol fpijt braken zij eindefjk op, „ en ik — t—■ deed mij zelveiyverwijten, dat ik 4, niet eer op het denkbeeld gevallen was, om djt „ zoo voordeelig beioep bij de hand te vatten. w Van nu af beflopt ik, er mijne hoofdbezigheid van te maken, en het gelukte mij daarbij zoo zeer, dat ik welhaast bedienden en rijdtuig hou„ den kon. Om door mijn jeugdig uitzigt niets te verliezen, of mij, ten minfte, zoo ik mij verJ? beeldde, meer aanzien te verfchaffen, hervormde  DE GEESTENZIENER. 185 „ ik mij in ctier voege, dat ieder genoodzaakt was , „ mij voor eenen man van dertig jaar te houden. „ Daar ik, te dier tijd, reeds volmaakt zoo vol„ wasfen, als tegenwoordig, was, moest deze mis„ leiding, enkel door eenen valfchen baard, en ,, door het opleggen van eene meer bruine en man,, lijke kleur van het gelaat, zoo veel te ligter val„ len, en mijne, door mij zeiven vervaardigde, Patenten openden mij den toegang in alle gezel- fchappen." „ Benevens het fpel verzuimde ik nooit, mijne „ neiging tot alles, wat het voorkomen van won« ,, derbaar had, te voldoen en bot te vieren. Aan elke plaats, waar ik mij ophield, verrigtte ik bok „ het eene of andere grapje, dat mijn aandenken „ er levendig kon houden. Allen intusfchen waren zij van dien aard, dat er niemand onmiddellijk ,, nadeel door gefchiedde. Zoo werd, bij vöor,, beeld, dikwijls meenig trotsch Prelaat, in mijn gezelfchap , het voorwerp van het uitbundigfte gelach, wanneer men, in plaats van het gewijde s, hoofd, hem met eenen ftaatlijken ezelskop ver„ fierd zag. Meenige Dame werd ontfteld, wan- neer ik haar verzekerde, dat zij, in plaats van ,, een rood zijden lint, een graauw wollen op het „ hoofd droeg, en zij oogenbliklijk de bevestiging „ van deze zoo treurige waarheid, voor den naass, ten fpiegel, vond. Eene andere kon zich naauw- lijks van de gevaarlijkfte onmagt weer herbalen, wanneer men haar zeide, dat zij allertreffendst M 5 „ naar  iS6 DE GEESTENZIENER. „ naar eene moorin geleek, en eene derde was half „ dood, wanneer zij ontdekte, dat hare zwarte „ moesjes, die zij, met de uiterfte zorgvuldigheid, „ als zon, maan en fterren, op haar aangezigt ge* „ rangfchikt had, alle de kleuren van den regen„ boog vertoonden. „ Van dien aard waren nu verder alle mijne toen„ malige proeven. Ik heb ze u enkel ter loops wil„ len opnoemen, om geene gaping te laten, en wil „ er u dus niet langer mede ophouden, naardien „ ik ze zelf voor enkel kleinigheden houd, en voor „ aardige nog onbekende gochelftukjes. Ook had „ ik daarbij zeldzaam een ander oogmerk, dan het oogenbliklijk vermaak, van mij door hen bewonj, derd te zien, in wier tegenwoordigheid ik zulke ,, verfchijnfels voordbragt, en zij hebben dus, in zoo verre, op het vervolg de gefchiedenis geen „ den minften invloed. De verklaring van dezelven kunt j, gij, zoo gij er niet van zelf op valt, u grooten„ deels, door middel van den te voren aangehaal„ den albertus mag kus, verfchafFen; ook „ ligt er, in allen gevalle, te weinig aan gelegen, dan dat ik deswege van u eene vraag te ver„ wachten zou hebben." ,, En nu zal ik tot die aan een gefchakelde kee- ten van gebeurdtenisfen overgaan, welke allen „ door mij gewrocht werden, of ten minfte door w mij geleid werden, om zeker bepaald verheven „ doel te helpen bereiken. De vroome kruipende „ flaaf in het ftof, wiens ilaaffghe ziel hare vleu- » P1S 9  DE GEESTENZIENER. 187 Sï gels, door ze niet te gebruiken, doet verlam5, men, welken hem boven alles, wat er beftaat, verheffen, en op de duizelachtigfte hoogte voe- ren konden; die, voor iedere groote onderneming „ van dien aard, een kruis maakt, om dat zijne ,. oogen de hoogte daar van niet bereiken kunnen, ,, en zich, door haren glans verblind, onwillekeu- rig moeten fluiten, — die zeker zal ze een weef„ fel van boosheid, wraakzucht en bedrog noe„ men, en er den ftempel van affchuuwlijkheid op „ drukken, zonder het geheel daar van, met zijne kortzigtige oogen, te kunnen overzien. — —— „ Misfehien zal nog eens de nakomelingfchap de ,, Tropheen aan de eerzuilen van meenigen held ontrukken, en ze — zij het ook aan mijne fchand- „ zuil — bevestigen, De eerfte werd groot, ,, om dat hij dikwerf enkel de voorfchriften zijner „ voorgangers opvolgde, of dewijl wilde vertwijfe„ ling hem in het gewoel dreef, ■— ik ftond al» ,, leen, eenig in mijne foort, zonder voorganger,— en handelde koelbloedig; wel niet zonder werk* tuigen, maar wier kleinfte bewegingen nogthands „ ik op het naauwkeurigfte berekend had. — De eerfte liet moorden en moordde zelf, wien het ,, toeval hem deed ontmoeten; ik alleenlijk die, welken een wangeluid in het akkoord gaven, dat ik geflagen had, en die mij ook nooit bruikbaar „ fchenen tot eene op te losfen Disharmonie.' —-* „ Gij Prins! zoudt daarbij eene hoofdrol fpelen. „ Met geweld rukte men het gordijn neder, en ?, mufmureerde, eer het ftuk nog ten einde was 1" — El-  ï88 DE GEESTENZIENER. Elke te groote infpanning, —' voegt de Graaf van O** hierbij — is flechts van zeer korten duur. De Armeniër zocht ons en zich zeiven, door de geestverrukking, waar in hij zich bragt, het berouw te verbergen, dat zijn geheel verhard hart eensklaps, en dus zoo veel te geweldiger, had aangetast, en wat men hem echter bij dat alles duidlijk kon aanzien: — thands was hij uitgeput en afgemat. Wij moesten hem wegbrengen laten. Op dat nu ook zijne gezondheid, die in de daad reeds te wankelen fcheen, door de vreeslijke gevangenis onder de looden daken van het St. Markus Paleis, niet geheel en al mogt ondermijnd worden, en hij, die ons maar alleen opheldering omtrent zoo belangrijke gebcurdtenisfen kon geven, daar in niet, door eenen fnellen dood of ligt te vreezen krankzinnigheid, mogt worden verhinderd; liet de Overfte zich met goed gevolg, er aan gelegen liggen, om zijn lot eenigzins te verzachten, tot dat hij het verhaal zou hebben geëindigd, en dan zijne welverdiende ftraf zou moeten uitftaan. Na verloop van eenige dagen gevoelde hij zich wederom fterk genoeg, om het verhaal voord te zetten, waar toe hij zich eenigermate fcheen gedrongen te gevoelen. Intusfchen had hij zich, fcheen het ook, bezig gehouden, met op zijn vorig leven te rug te zien; want zijn gelaat, dat voorheen zoo veel zelfverheffing teekende, was merklijk veranderd, en zijn toon was lager gehemd, offchoon hij, in het vervolg, dikwerf op nieuw in den vorigen toon verviel, en het ons dus, bij eene zoo gedurige aft wifc  DE GEESTENZIENER*" 2fy Wisfeling, onmooglijk maakte, om, wat er dn zijn, Binnenfte omging, te kunnen beoordeelen. Mij kwam zijn toeftand voor, een gedurige ftrijd te wezen tusfchen het terugkeerend menschlijk gevoel, met de hoogstmooglijke verlochening en onderdruk* king van het zelve. Hij voer voord* „ Wat tot mijne karakteriftiek dienen kon, heb „ ik u zoo onpartijdig ontworpen, als ooit van , eenig befchrijver zijns eigen levens kan verwacht worden, die zijne bedrijven fteeds gewoon is uit „ een veel ander oogpunt te befchouwen, dan an„ deren döen. Over dit tijdperk tot in mijn twee „ en dertigfte jaar, het welk zekerijk zoo veel bevat, dat ik er verfcheiden Folianten mede zou „ kunnen aanvullen, zal ik maar zeer kort heen. „ loopen. Het bevat niets, wat eigenlijk tot uwe gefchiedenis in betrekking ftaat, mijn Prins! ook geeft het zelve mij nog niet dat overgewigt boven alle mijns gelijken, gelijk het vervolg werk„ lijk deed. — In dit tijdvak nu, leerde ik nog „ bij, wat mij, uit hoofde mijner jeugd, nood-, „ zaaldijk nog moest ontbreken. Ik zamelde rijke „ en veelvuldige ondervinding, en mijne menfchen-, „ kennis werd, door de m'eenigerlei gelegenheden „ en mijnen opmerkzamen geest, zoo bepaald, dat „ dikmaals een enkele blik , op een voorwerp ge,, Hagen, mij, van zijnen geheelen toeftand en gan„ fche manier van handelen, onderrigten kon. — „ Gedurende dezen tijd doorreisde ik ook bijna ge„ heel Europa, midsgaders een gedeelte van Azia „ ea  ÜE GEESTENZIENER. en Afrika. Ik had mij mede aanhangers werert „ te Verwerven aan eenigen der grootfte en aanzien„ lijkfte Hoven. Door middel van dezen kon ik op ieder kabinet werken, waar in zij arbeidden; „ en, zonder nog een bepaald denkbeeld te heb- ben, hoe zij mij eens van dienst zouden kunnen „ wezen, ftreelde het nogthands mijne eerzucht, i% die zekerlijk aan niets geringers dacht, dan mij, „ tot beheerfcher van deh eenen of anderen grooten en magtigen Staat, op te werpen," „ En dit dacht gij in ernst?" — viel de Prins hem haastig in het woord. „ En ik zou mijn oogmerk ook zeker bereikt hebben," — gaf hij ten andwoord, — „ in„ dien ik nog maar een vierde deel jaars had kun„ nen verborgen blijven." „ Ongelooflijk, verfchriklijk, zulk een denkbeeld voor uitvoerlijk te houden, en het zelfs, met „ infpannilig van alle kragten, daadlijk te willen „ ten uitvoer brengen! ——. Maar hoe was het ü „ mooglijk, zich zulke aanhangers in de kabinetten der grooten te verwerven, op wier invloed gij „ ftaat maken kondet? -r— Kiest men niet, tot „ zoo gewigtige posten, perfonen van de beproefd* j, fte trouw en regtfchapenheid, die zich zoo ligt niet wegliepen en omkoopen laten ? " — „ ó Mijn genadigfte Prins! als anderen dikwijls j, nog aan de mooglijkheid eener zaak twijfelden, dan leidde ik, met het grootfte vertrouwen, „ reeds, uit de zekerheid daar van, gevolgen af. 5, Niet zelden bouwde ik op deze reeds weer nieu- » we  DE GEESTENZIENER; f& lt we plannen, en plotsling ftond het werk, ïn de ,, fchoonfte voleindiging, daar. Men ftond hetzel- ve verbaasd aan te kijken en er op te pinkoogen, „ even als een eerstgeborene de Wereld, Wanneet zich, voor de eerfte reis, zijne oogen openen, ,, en die het ongewone licht nog niet verdragen kunnen. Niemand vermoedde deszelfs ont- „ ftaan, niemand begreep er de mooglijkheid van. ,, De medearbeiders zelfs, die ik zekerlijk altijd ,, hebben moest, wisten meem'gwerf niet, welk een gebouw zij hielpen optrekken, terwijl zij reeds ,, de lap.tfte hand aan het zelve leiden." ,, Gij vergeet u, en geeft mij nieuwe raadféls „ op, zonder de eerften verklaard te hebben. Ik wilde van u weten, door welke middelen het ut ,, gelukte, de arbeiders in de kabinetten zoo gc« „ heel en al op uwe zijde te brengen?" — „ Op uwe tegenwerping, dat men immers flechts mannen van beproefde trouw tot zulke posten ,, verkiest, kon ik u, zoo ik wilde, met alleregt, „ de ondervinding te gemoet voeren, dat er reeds ,, zoo vele verraderijen juist door de zulken ge„ pleegd zijn. — En voor de hand begeerde ik ,, immers niet eens iets dergelijks van hen! ? ,, Mijn middel, waar door ik alles betooverdé, v^as ,, dit, dat ik mij van de menschlijke driften tot „ mijn voordeel bediende. Den gierigaard vulde ik „ de handen met goud, den dweeper bragt ik in „ geestdrift, den eerzuchtigen deed ik de vervul„ ling zijner wenfchen zien, den wraakgierigen „ hielp ik zijn doel bereiken, en de wellustling' „ was  i#2 DE GEESTENZIENER. 4, was geheel en al mijn fpel. ó, Gij kunt niet „ gelooven, hoe veel invloed ik mij, , bij mannen van het braaffte karakter zelfs, meenigmaal door „ een paar blaauwe fmachtende, of een paar zwarte „ vurige oogen, door eene onfchuldig fchijnende ,, Madonna — Of een bekoorlijk Venusgezigt, — „ naar dat de fmaak van mirn voorwerp vorderde, — te verfchaffen wist. Mij was nog nooit iemand „ bijna te fterk, bij wien ik niet deze Of gene „ zwakke zijde ontdekte, waar aan ik hem eenen „ toom of een juk bevestigen kon, en hem voords „ naar welgevallen kon leiden, ja meer dan eens waren de goden der aarde zelfs gewillig, om „ mijnen wenk te gehoorzamen. Ik zeg dit laatfte „ ter uwer gerustftelling, mijn genadigfte Prins I Zoo er dit anders iets toe bijdragen kan, dat anderen zich in het zelfde geval bevonden, als „ gij-" „ Laat ons dit thands daar laten. —— Üw andwoord bevredigt mij nog niet; ik mogt er veel eer nieuwe vragen uit afleiden. Van waar ver,, kreegt gij, voor /het eerst, die groote fommen, „ welken er toch vereischt werden, om gierigaards, gelijk gij zelf zegt, de handen te vullen? ,, Zoo veel kondet gij toch, onmooglijk, door het ,, fpel verwerven, en daarbij nogthands alle de „ kosten uwer vertering goed maken, die gij noodzaaldijk aanwenden moest?" — ,, Dat kon ik zekerlijk niet alleen door middel „ van het fpel, hoe groote fommen het zelve mij j, ook aanbragt, daar ik door den rang, waar iri ik  DE GEESTENZIENER. 193 9> ik mij fteeds zelf geplaatst had, mij overal den „ toegang geopend vond; maar hoe vele anderé middelen had ik niet, boven dien, in handen? — „ Ik maakte valfche wisfels en banknoten , en ,, dreef hiermede, en door nog andere middelen ,, meer, de fijnfte fchelmftukken. Laat ik er u ,, toch een van vertellen, op dat gij de mooglijk- beid, die u nog een raadfel fchijnt, des te be- ter moogt inzien." — „ In * * n, werwaart ik enkel met oogmerk „ gereisd was, om mij zestig duizend dalers té ,, verfchaffen, die ik juist, tot eene omkooping, „ voor eenige ministers aan het ***** fche Hof behoefde, — gaf ik mij voor den Hertog ,, van * * * * uit. Die Heer was, gelijk ik, uit „ veilige onderhandfche berigten, zeker wist, juist „ op reis, en onthield zich,, op het zelfde tijd. ,, flip, in het ftrengfte Incognito, te * * *. — „ Het toeval wilde, dat ik hem zeer fterk geleek, ,, en wat hier aan nog ontbreken mogt, vervulde „ ik door mijne kunst. Door de meenigvuldige ,, verkeering, die ik, toen ik mij aan zijn Hof ,, onthield, met hem gehad had, was het mij ligt ,, mooglijk, zijne houding, gebaren, en wat hem ,, anders nog bijzonder eigen zijn mogt, naar té ,, bootfen, vooral daar die bij hem zeer karakte„ riftiek waren, en ik eene groote Vaardigheid en „ behendigheid in het naarbootfen bezat. Allen „ omftandigheden, die het bedrog zoo veel meer ,, begunftigen moesten. Hierbij kwam nu nog, II. DEEL. N n dat  194 DE GEESTENZIENER; „ dat ik het costuum in alles naauwkeurig in acht „ nam, alle mijne bedienden in zijne gewone lieve,, rij kleedde, en wat dergelijke dingen meer wa- ren. Hoe weinig fchranderheid behoorde er nu ,, toe, om het overige te bezorgen? Wie had toch „ eenig mistrouwen in mij zullen ftellen, daar ik, ,, om het bedrog volledig te maken, valfche, door ,, mij vervaardigde, brieven, onder des Hertogs „ Incognito-adres, dat ik, door eenen mijner fpion,, nen was aan de weet gekomen, — eenige dagen voor mijne aankomst aldaar, derwaart afzond, „ en voords te dier plaatfe ontving? Men „ rekende het zich tot eene eer, mij kostbaarhe„ den te leenen en de grootfte fommen gelds voor „ te fchieten, zoo dat. ik weldra meer bij een had, dan ik behoefde." „ Ongelooflijke ftoutheid! Dacht gij het „ dan in het geheel niet mooglijk, dat gij ontdekt ,, kondet worden?" „ Ligt ftond dit niet te vreezen. Zij zelf, die ,, den Hertog gezien hadden, hielden mij voor zijn „ perfoon, en juist mijne buitengemeene ftoutheid ,, was mij er toe behulpzaam, dat men aan geen „ bedrog hoe genaamd denken kon. En was de ,, wezenlijke Hertog niet ver genoeg van mijn „ ftandpunt verwijderd? i Voeg hier nog bij, „ dat ik het niet eigenlijk met ronde woorden zei„ de, dat ik de Hertog ware, maar mij flechts „ van alle omftandigheden op het voordeeligst be» diende , die mij voor dezenlven konden doen hou-  DE GEESTENZIENER. 195 „ houden. Men raadde er dus alleenlijk naar, en geloofde het nu zoo veel te vaster. Overal gold ik voor den Graaf van * sta * —., welken „ naam ik mij gaf, juist om dat het de Incognitonaam des Hertogs was, — en men fluisterde ,, elkander in het oor. het is de Hertog van ****; ,, en ncémde mij alleenlijk, daarom niet vlak uit s, bij dezen naam, in mijne tegenwoordigheid, „ dewijl — — — het heette, dat ik Incognito »'♦ réisde, en mij niet langer aan eenen oord ophield, zoo haast ik merkte, dat men er mij „ fcheen te kennen. — — Maar gefield eens, alle omftandigheden hadden zich vereenigd, om ,, mij te verraden, hoe ligt viel het mij dart niet, ,, om mij, door het aannemen van eene ganscli li andere gedaante, die ik mij geftadig wist te geven, onkenbaar te maken, en dus, als ware {, het, voor het oog mijner verfpieders, te vertil d wijnen, In uwe eigene gefchiedenis zult gjj „ daar van voorbeelden vinden, die ik hier alleen»t lijk voorbij ga, oni mij zelf niet voor uit te ,, loopèri.*' „ Zoo haast ik nu mijne fommen bij een had,' vertrok ik, onder voorgeven, dat ik. een pleizierli reisJ'e °P het land'ging doen, van daar, en toen ik weer Uit hét bosch kwam} Waar ik door rij;, den moést, was ook alles aan en omtrent mij Ü veranderd ërt herfchapen, dewijl al het daartoe l9' vereischte hier reeds in gereedheid was gebragt. 4,' Mijn wagen had eenen anderen vorm, mijne N 2 „ paatC  jotf BË GEESTENZIENER.. paarden waren van bruintjes febimmels gewbr„ den, een mijner bedienden zat, als mijne vrouw, ,, naast mij, ook rie overigen waren ganschlijk hervormd, en ik zelf was een hollandsch majoor ,,' geworden. Wie had mij thands weer kunnen ,, herkennen? Voor het oog had ik eenigen mijner „ bedienden en zwaar bepakte koffers te * * n ge. „ laten. De eerften wisten zelf nog niet regt, wie ik was; want, eerst federt weinige dagen, wa- ren zij, met dat oogmerk, door mij in dienst ,, genomen, op dat ik ze, als een onderpand, ,, kon achterlaten, en de koffers bevatten niet eens ,, zoo veel van waarde, dat de troostlooze waard „ er zijne betaling uit krijgen kon; want zij wa* ren met ftenen en drek gevuld." „ Dat is verfchriklijk ! Maar kondet gij ,, dan uwen bedienden altijd vertrouwen, die uwe „ gedaante -wisfelingen zagen ja zelfs moesten me„ de doen? — Vreesdet gij niet, door hen verra- den te worden?" Zij waren allen zoo diep mede in mijne be,, langen gewikiteld, dat zij de ontdekking zoo 3, wel moesten vreezen, als ik. Voords had ik „ ook enkel geraffineerde en doortrapte lieden in „ mijnen dienst, die eene enkele beweging mijner „ oogappelen wisten uit te leggen, en welken, eer zij bij mij kwamen, reeds aan bedrog en fchel„ merijen gewend waren. — Langen tijd had ik „ er mede doorgebragt, eer ik er zoo veel bij een kreeg, die ik tot allerlei rollen gebruiken kon, wel-  DE GEESTENZIENER. m „ welken ik hen opgaf, en meenig eenen, die mij ,, gevaarlijk fcheen, zond ik naar de andere we- „ reld. En hadden zij bij mij niet het beste „ leven, dat zij zich, voor lieden, gelijk zij reeds „ waren, eer zij bij mij in dienst kwamen, maar „ wenfchen konden? Overvloed hadden zij aan al„ les, wat zij maar verlangden; werk viel er maar „ zelden voor, en dan was het van dien aard, dat „zij het buiten dien geerne deden, en het hen „ moeite noch zweetdruppels kostte. Daar bij „ konden zij groote rollen fpelen, en waren door 9, mijne fchranderheid, kunftenarijen en wonderda- „ den, gelijk zij zelf zeiden, en waar door „ zij vooral in het uiterfle refpeét voor- mij gehou- „ den werden, zeker, dat zij nooit op eenen „ Hechten weg ontdekt zouden worden; ten min„ fte geloofden zij zulks. — Geloof mij, gena„ digfte Prins 1 dat dit volk mij zoo getrouw was, „ mij zoo zeer aanhing (*), aan mijne geringfte „ bevelen zoo ftiptlijk gehoorzaamde, en mij daar „ bij zoo zeer vreesde, dat het alle befchrijving „ te boven gaat. E.en enkele toornige gelaatstrek „ van mij deed hen fidderen, en ik ftel deze hun„ ne buitengemeene vrees voor mij voornaamlijk » op (*) In het vervolg fchijnt bij dit Zelf tegen te fpre* ken, zoo hij aan deze uitdrukking niet misfehien eenen anderen zin hecht. AANMERK, VAN DEN UITGEVER. N 3  ,g§ DE GEESTENZIENER. „ op rekening van mi:ne daden, die ik fomtijdü. met het oogmerk verrigtte, om hen in den waan „te vèïftërkei,' dat ik boven natuurlijke kragten „ bezat, en mij daar van, zoo dra ik flechts whV de, bedienen kon." •'„ Hoe ligt echter moesten deze lieden, —— die „ gij zelf zoo doortrapt en fchrander noemt, -— „ het tegendeel ontdekken, wanneer zij zagen, dat „gij ze, bij eene andere gelegenheid, zoo zeer. „ noodig hadt, om eenig oogmerk te bereiken, dat gij, zoo gij wezenlijk een zoo groot vermo„ gen bezat, zonder behulp van eenig mensch „ hadt kunnen daarftellen?" — ' „ Die tegenwerping heeft veel fchiin. Dan be„ 'denk flechts, wat het geloof aan wonderen mee„ nigmaal uitwerkt, wanneer het eens in vuur en ,t vlam is gezet? — Van wieu men eens een won9, der gezien heeft, hoopt en verwacht men nader% hand alles, of fchuift het ten minfte nie' op ge„ brek aan kragten, maar enkel op zijnen wil, zoo „ hij met dit gewaande wonderwerk begint en eiu', digt: neem daar bij echter te gelijk in overwe', ging, dat ik mijn volk enkel bij rollen liet fpe• len. en ik zelf altijd de hoofdperfoon bleef, ter„ wijl zij dus altijd nog hier en daar iets wonder„ baars zien konden, al hadden zij ook aan eenige 9, gedeelten van het geheel mede gearbeid. Tevens bragt ik hen op het denkbeeld, dat ik mij enkel , in geval, van den uiterften nood, van mijne won!. derkragt bediende en bedienen mogt." „Ik  DE GEESTENZIENER. 199 „ Ik moet belijden, gij zijt fteeds, met de grootfte behoedzaamheid, te werk gegaan, die men „ ooit in acht nemen kan. Maar'thands kom ik „ tot mijne vorige vragen te rug, van welken gij. „ mij er, tot hier toe, nog maar ééne behoorlijk „ beandwoord hebt, te weten die, van waar gij „ de groote fommen gelds kreegt, welken gij tot „ uwe oogmerken behoefdet. .Hoe gij den dweeper op uwe. zijde kondet brengen, hoe gij den „ wraakgierigen en wellustling voldeedt, en dus. „ doende aan u kluisterdet, kan ik mij zeer ligt ,, van u verbeelden ; maar wat kon de eerzuchtige, van u verwachten, daar gij ordeslintcn te fchenken , noch gewigtige bedieningen 'te begeven „hadt?" Zeer veel', mijn genadigfte Prins! want eer ik. „ mij tot iemand vervoegde, of liever, eer ik „ iemand tot mij genaken liet; — want zorgvuldig, „ vermeed ik den .fchiin, als of ik mij bij iemand „ indringen wilde, en- wist bet gewoonlijk dus in. te rigten, dat men mij opzocht, — had ik den,, zeiven ook reeds zoodanige bewijzen van mijne magt gepoogd te geven, die hem voords alles ,, van- mij lieten hopen. — Eh hoe ligt gelooft men, daar te boven, niet, wanneer het op de „ vervulling onzer wenfehen aankomt? En „ die vervulling, verfchafte ik hen ook gemeenlik,, „ al fcheen de zaak zelfs aan het onmoogiijke te „ grenzen." „ Het was eigenlijk mijn oogmerk niet, om, bij N 4 „ dit  soa DE GEESTENZIENER, „ dit tijdperk mijns levens , zoo wijdloopig te zijn, maar om enkel de flotfcm op te geven van het geen ik, door mijne daden , hervoord bragt; — dan ik lees het op uw gelaat, miin genadigfte Prins! dat u dit niet voldoen zal, en ,, daarom zal ik, ook hier weer, eene gebeurdtenis uit mijn leven verhalen, die , ftond zij op zich zelve alleen, mij reeds berucht maken zou, hoewel zij, door het geen er naderhand voorviel, geheel op den achtergrond geplaatst wordt." „ Het * * d * * fche Hof, dat, in dien tijd vooral, eene zoo groote rol fpeeide, dat zich „ bijna in lederen oorlog mengde, bij de meeste „ vredesonderhandelingen eene rol fpeeide, ja zelfs „ dikwijls de voorwaarden daarvan voorfchreéf, „ en naar welks bondgenootschap elk Rijk haakte, „ fcheen mij insgelijks veel te gewigtig, dan dat ik mij, aan het zelve, geene kreaturen zou héb„ ben zoeken te verfchaffen, die mij, op eenige wijze , konden van dienst zijn, zoo haast ik ze noodig had. Met dit oogmerk reisde ik derwaart." „ Om onder den grooten zwerm die genen uit te vinden, welken het best voor mijn plan ge,, fchikt waren, was mijn eerfte werk. Ik behoef,, de niet lang re zoeken, en zij vielen mij wel dra „ in het gezigt. Het waren de beide geheime Se„ cretarisfen. Door hunne handen gingen de za„ ken van het grootfte aanbelang, zij droegen yau alles kennis. Zij waren de Godfpraken „ der  DE GEESTENZIENER. 2QI der Ministers, die bijkans niets anders deden, „ geen ander werk hadden, dan de hen voorgeleg,, de zaken —— — te beamen, en, in geval van ,, nood, er ook wel hunne namen er onder te zet„ ten, offchoon de faam, met volle wangen, hun,, nen lof uitbazuinde, hunne wijsheid verhief. Met een woord, de eerfte Ministers, die geen ,, ander verdienst bezaten, dan dat zij uit zeer ,, oude familien ontfproten waren, droegen de orr ,, deslinten en voerden de tijfels, maar de geheim,,, fchrijvers deden het werk. Gij verbaast u, dan ,, het is in waarheid zoo, offchoon flechts weini„ gen het wisten; want, ten dien tijde, was de ,, zoo verdienstlijke Staatsminister, de vrijheer van — * -i- *, wegens de zwakheid zijner „ hooge jaren en van zijnen anders zoo werkza„ men, alles met eenen oogblik overzienden geest, ,, reeds tot rust gebragt, en niet meer bekwaam, „ om zich in eenige ftaatkundige bezigheid te men„ gen. Zij, die nu aan het roer zaten, hadden „ hunne waardigheid en verkiesing meestal aan iemand te danken, die er juist niet opzag, of „ zij voor het ambt, dat zij bekleedden, berekend, maar alleen, of zij — groot, regt van ,, lijf en leden en fraai van ligchaamsgeftel waren. „ Nog eenigen hunner moet ik uitzonderen , maar „ die hadden of posten als gezanten hier of daar, ,, of bezaten, ten minfte, weinig invloed." — ,, Alles derhalve, zoo dra het hoofdzaken be-. „ trof, kwam op deze beide Secretarisfen aan, en N 5 „ door  Stoa DE GEESTENZIENER. M door dezen alleen hield het Hof dat aanzien „ ftaar.de en vergrootte het zelve, wat gemeldde „ Vrijheer van — * —. * het zelve verfchaft „ had, • Het is ongelooftijk, wat een paar „ mannen, op zulke posten, doen kunnen, zoo „ dra zij, door even fterke, maar verfchiHend?. „ hartstogten gedreven, zich met elkander verbinden, De een beminde, met de. grootfte drift, de freule v a n * * *, de eenige dogter van den Conferentie-Minister, van den zelfden naam, en „ de ander ftreefde naar eenen hoogen post. Bei„ den echter waren zij ongelukkig in hunne wen-, „ fchen, en dit kluisterde hunne harten aan elkander. Zij waren beiden flechts burgerlijke perfonen, en niet van adel, terwijl hen, naar de „ toenmalige inrigting van zaken, als zoodanig, 3, noch de freule, noch een hooge post, kon ten deel vallen. Ook moesten de genen, onder wei„ ken zij werkten, het met al hun vetmogen ver-, s, hoeden, dat zij niet hooger opklommen., om zich zeiven niet van allen invloed .en kragt te „ bcrooven. Zoo wetkten dus deze beide mannen „ met de uiterlte onvermoeidheid^, en naderden „ hun doel geen fair wreed. L**, die de freule, „ beminde, dacht , door zijne1 zich zelf verworvene verdienden, door zijne waarlijk uitmuntende „ talenten, haar hart te winnen, en hier. in had, hij ook niet mis, want zij fchatte uitnemende. „ hoedanigheden van den geest boven hooge ge„ boorte. Maar hoe kon zij hem als den. man „ lee-  DE GEESTENZIENER. 203 „ leeren kennen, die hij waarlijk was, daar men l, alles, wat hij, op zijnen post, verrigtte, be,„ hendiglijk op eens anders rekening wist te fchrij" ven, en het ftijve Ceremoniel hem affchrikte, „ van nadere kennis met haar te maken, en meer verkering met haar te zoeken, uitgezonderd dat „ hij het fomwijle eens waagde, eenen geftolen „ blik op haar te werpen, die, zoo hij meende, „ door haar niet ongunllig werd opgenomen, Hoe „ kon hij echter, al beminde de Freule hem in de „ daad, met eenigen grond hopen, dat zij hem „ ooit hare hand zou mogen geven, daar zij agt, tien adelijke voorvaders telde? Wat vreeslijke af,, Hand! eene.Freule met agttien adelijke voorva,ders, en een burgerlijk perfoon vol verdien- 9j ften[ Evenwel hoopte hij eenen geruimen „ tijd." „ D***, de andere Secretaris , had reeds ver„ fcheiden Jaren, met de grootfte getrouwheid, „ op zijnen post, gearbeid, de gewigt'igfte en ge„ vaarlijkfte bezigheden op zich genomen en voleindigd, maar hij floeg hem geftadig over bij het „ vervullen van eenen hoogeren post. — Daag„ lijks hadden zij gezamenlijke werkzaamheden, „ en hun overeenkomftig lot, hun verdriet over ' fteeds mislukte wenfchen, knoopte tusfchen hen eenen vriendfchapsband, hoedanig in hunne be„ trekkingen, zonder zulke omftandigheden, eene ', zeldzaamheid is, daar anders de een den ander , geftadig zoekt te boven te ftreven, en, in allen » ge-  2o4 DE GEESTENZIENER. „ gevalle, flechts door uitwendigheden en gebaren » behendig den uitwendigen fchijn van vriendfchap 3, aanneemt. Zij begrepen daar beneven ook zeer 5, wel, dat, zou het bereiken hunner oogmerken „ hen nog -enigermate mooglijk worden, zij er 3, enkel in dat geval op rekenen mogten, wanneer „ zij zich met elkaar verbonden. En zulks ge„ fchiedde dan ook. L** zocht alle gelegenheden „op, waarbij hij D***s verdienden bij zijnen „ Regent kon doen gelden , overliet hem geerne elke bezigheid, welke daar toe iets bijdragen „ kon, en was wel voldaan, dat D***,"die*hij „ den Conferentie.Minister zeer veel vermogt, hem aldaar inleidde, en, bij de Freule, een woordje, „ tot zijn voordeel fprak." „ Reeds waren beiden hun doel zeer nabij. L * * „ werd door zijn meisje bemind, was van vreugd „ en verrukking zich zelf niet meer, en hóópte, „ gelijk ieder minnaar, dat het overige zich nu „wel fchikken zou, en D*** zou reeds eene „ open gevallen plaats als Legationsraad krijgen, „ met de verzekering, van welhaast nog hooger te' „ zullen opklimmen, toen alles op eenmaal den bo„ dem werd ingeflagen; — en wie dit bewerkte, „ was ik." 3, Ik moest hunne plannen, daar zij hunne vol„ tooijing reeds zoo nabij waren , vernietigen, om 3, ze hen weer te helpen bereiken, wanneer en hoe„ danig het hen alleronmooglijkst toefcheen,. en als dan kon ik ook, met de grootfte .zekerheid, ftaat ma»  DE GEESTENZIENER. 205 ,, maken , dat zij geheel en al de mijnen waren. ,, Hoor nu, hoe ik dit moeilijke werk begon en volvoerde." „ In het huis van den Conferentie - Minister had ik mij reeds lange toegang weten te verfchaffen, „ en dit viel mij in het geheel niet zwaar. Ik fpeeide, ten dien tijde, de rol van eenen Ita„ liaanfchen Baron van vaïifiëllo, en reeds „ het fpel, dat hij zeer beminde, maakte mij ge« meenzaam met hem. Zonder dat ik mij van eenige andere kunst behoefde te bedienen, dart ., dat ik hem maar geftadig winnen liet, —- het welk mij immers even ligt, ja nog ligter viel, „ dan hem zijn geld af te nemen, —- had ik mij ,, welhaast in zijne gunst gedrongen. Hij had de „ groote zwakheid, dat hij zeer belangzuchtig „ fpeeide, en ik was zoo beleefd, om, met het ,, vriendlijkst gelaat ter wereld, een gedeelte weer ,, aan hem te verliezen van het geen ik anderen eerst afgewonnen had. Daaglijks was ik dus bij „ hem, of met hem in gezelfchap, wanneer zijne „ bezigheden, waar mede hij, buiten dien, niet zeer overladen was, het veroorloofden, en ik „ werd hem, in dit opzigt, geheel en al ten be- boefte. Bij hem leerde ik nu ook de beide ge„ heimfchrijvers kennen, en L** weet het mij ,, waarfchijnlijk meenigmaal heimlijk dank, dat ik ,, den vader zoo dikwijls bezig hield, en hij zich „ dus zoo veel te ongeftoorder met Freule con* „ cor.dia onderhouden kon." „ Thands  soff DE GEESTENZIENER. ,, Thands fcheen het mij tijd te wezen, öm de mijnen te laten fpringen, die ik zoo kundig ge. „ graven had. Den vader wist ik des geheimfchrij„ vers verkeefing met zijne dogter, zeef ligt en „ zonder dat hij mijn oogmerk raden kón, ver* „ dacht te maken, hoe minder achterdogtig hij ,', tot hier toe géweest was, en de arme concoü» dia kreeg welhaast het allergeftrengfte bevel, om de verkeering met L** te vermijden, die haar nu reeds zoo lief geworden was. — ,, Daar vloeiden nü heete tranen, om den geliefden ,, in ftilte geweend. L** werd koel ontvangen, als hij kwam, zag concordia nooit, en 5, merkte wel dra, hoe de zaak gefchaperi ftond, 3, bleef daar op weg, en zogt vergeefs in bosfchen 3, en velden, in dalèn en op bergen zijne verlorene 3, rust, daar hij aan maan, bosch en echo zijnen rampfpoed klaagde. Denk niet, mijn genadigfte 3, Prins! dat dit flechts een bijvocgfel van mij is; ,, neen, dat arme mensch had wezenlijk zoo hevig „bemind, dat hij thands op het punt ftond, onf „ krankzinnig te worden, en tot geen arbeid bijna' „ meer regt bekwaam was." „ D*** had intusfchen den open gevallen post „ van Legationsraad niet alleen niet gekregen , ,', (zijnde deze door eenen jongen lafbek voorzien ,, geworden,) maar hij had zelfs arrest, dewijl „ hem een zeer gewigtig Document Ontbrak,1 dat hij eerst kortlings had onder handen getuid, en' waar omtrent men elkander zelfs in het oor luis- „ ter-  DÉ GEESTENZIENER. so? || terde, dat hij het, verraderlijke wijze naar eeri vreemd Hof had bezorgd. — Denk eens, hoe ,, ook deze omftandigheid op onzen armen L^* „ werken moest, daar hij met rede had te duch,, ten, dat hij insgelijks in de zaak van D*** ,, kon worden gewikkeld. Zulks ware ook veel„ ligt gefchied, zoo ik niet gevreesd had, dat, ,, wanneer ik met de ontknoping van de zaak „--talmde, dezelve mij op het einde misfehien niet „ zoo ligt vallen mogt, of dat ik dan zelfs wel in mijn oogmerk zou kunnen misfen, waarom ik dit alles toch ondernomen had, — en mij dus „ nu had moeten fpoeden." „Ik floop onzen L**, op eene zijner treurigeenzame wandelingen, achter na. Lang moest ,, ik zoeken, meenigen berg beklimmen, meenig „ bosch doorkruipen, door meenig beekje waden, „ eer ik hem vond. Reeds wilde ik weer te rug ,, keeren, toen ik hem eindelijk gewaar werd. „ Meer overeenkomftig met zijne gemoedsftemming „ had hij geene plaats kunnen uitkiezen, dan die, „ waar hij zich bevond.'' „ Voor zijne voeten vloeide een rivier, in ma,, jeftueufe golven, die aan kleine rotfen braken, „ welken, digt aan de overzijde van den vloed, „ langs den oever uitftaken, en verfcheiden grotten „ vormden. Over de rivier hing eene verbazende ,, fteenklip, die bijna den oord bereikte, waar hij „ zat. Cnvruchtbaar, volgends haren aard, voed„de zij flechts kleine ltruikjes en heesters, die, „ met  2ö8 DE GEESTENZIENER. met moeite, uit bare kloveri 'drongen, en hare „ graauwe rug was . bekleed met mos. Midden ,s uit dezelve ftortte zich een beekje, dat zich „ met fterk gedruisch, met den vloed vereenigde dien het verontrustte. Nog verguldde de zon; „ met heure laatfte ftralen, de bovenfte toppen „ van de rots, ongeduldig fcheen de bleeke maan k haar naderend gebied af te wachten, en fpiegel„ de zich in de fpelende golven; — en de, het „ duister beminnende, roofvogels fladderden reeds ,, heen en weder, met een heesch gefchreeuw „ hunne fchuilhoeken verlatende, ijlende hunnen buit te gemoet." ,, Daar zat hij op eenen ouden boomftronk, t, met mos begroeid. Langzaam waggelde zijn ,, hoofd in de holle hand, als kampte hij nog met M een reeds genomen befluit. In zijne regter hand ,, hield hij eene fchrijftafel. Zachtjes floop ik ach- ter zijnen rug, en las de volgende woorden, met zijne hand gefchreven: „ „ Tot op den bodem is de beker van het lij,, „ den geledigd, die tot overloopens toe gevuld „ was. Thands zinkt hij mij uit de hand. —— „ ,, Achter mij een onherftelbaar verloren tijd, „ ,, voor mij een ondoordringbaar duister, in mij „ „ wanhoop en vertwijfeling. —■ Geen uitkomst « uit dezen doolhof van naamloos lijden, dan „ door de poorte des doods. — ó Kom dan, „ „ geliefde vriend! — Uw ledig geloopen uurm >» glas is mij geen fchrikbeeld, uw vriendlijk « » grijn=  DE GEESTENZIENER, «m 4, „ grijnzen fchijnt mij het aangenaam glimlagcheu s, „ te vvezert eènef bruid aan het outer, het go ,, „ klank uwer vernietigende feis luidt mij liefrV „ ker, dah de fraaifte muziek op den lang vef„ „ wachtten bruiloftsdag, — 6 Kom élan'! „ en breng mij vermoeiden en afgematten in de „ „ Woningen der ruste. — i, Gij kómt >, „ niet?! — -Nu, dan wil ik u te gerhoét „ ijlen, gij, die in elk Element woont, tot „ ,, wien van iederen óogenblik onzes levens "een „ gebaande weg voeft. "" „ „ In deze golven, concordia! zocht ik ,, „ het einde van mijn lijden, dewijl mijne liefde „ tot u eeuwig Was. Mijn laatfte ademtogt was 3, ,, uw naam, hij zal óok de eerfte zijn, wari- „ neer het geroep ter opftanding klinkt, dat „ ook tot in de verborgenfte diepten der wate- ,, ren doordringt "" „ Thands fproug hij haastig op, éti hief zijné gevouwen handen hemeiwaart." „ - Gij », „ eeuwige!"» — riep hij," — „ ,,'véf»» " -Seef nn-'5 Want gij zijt genadig, eri ik bert „ ,, uw fchepfel! Concordia!""- — Ylihgs vloog hij, na deze woorden," naar den „ öever, en - ik hieId hem Mjne „ armen." „ De fchrik, door mijn plótsling verfchijnën vèN oorzaakt', deed hem bijkans in onmagt zinken, „ dan fpoedig herftelde hij zich weder, oflchoön „ hij in langen tijd geen enkel woord fprak, rtiaar „ mij bloot, met een ftarend öog, aankeek, Ik deel. . O W fa».  tio DE CEE STEN ZIENER. „ keurde het beter, hem met te ftoren, maar af „ te wachten , welke denkbeelden hij nu, na eene „ zoo groote infpantting, en eenen zoo fnellen fchok, aan zijn geheel wezen toegebragt, mogt „ gekregen hebben, en zweeg daarom." „ „ Ik weet niet,"" — „ zeide hij eindelijk"—■ „ of ik u dank zeggen, dan het oogenblik ver„ „ wenfchen moet, waar op gij den inval kreegt, „ „ om deze woeste plaats juist tegenwoordig te 9, „ bezoeken , daar ik eindelijk den. keeten va» „ „ mijn lijden zelf afbreken wilde, naardien mij „ „ dezelve te lang werd."" „ „ Zoo gij eerst bedenkt, welk een gewigtig „ „ gefchenk ik u daar door deed, dan zult gij mij „ „ dank zeggen."" ,, „ Het gefchenk van een leven zonder vreugd. — 5, „ Daar voor zou ik u danken ? — « G'j zult het."" „ „ Onbegrijplijk! — Wie dankt hem, die met „ „ moeite iets opzoekt, en ons te rug geeft» „ „ wat wij wegwierpen!"" — „ „ Zoo dit echter een diamant ware, welken men, verkeerdlijk, voor eenen valfehen fteera [\ " aanzag; hoe dan?"" „ „ In die omftandigheid bevind ik mij niet. „ Ik wilde eenen drukkenden last afwerpen, „ „ dien gij mij, tegen mijnen zin, weer op. 9, „daaddet."" „ „ Eenen drukkenden last afwerpen? ,» „ Wanneer was ooit het leven den mensch een >} „ last, als hij het doel zijner wenfchen zoo na- »3 >y hij  DE GEESTENZIENER. eï3 . „ „ mede worden ingewikkeld, — zal ik, wiens „ „ ganfche denkvermogen door vreugdlooze lief„ „ de, door het gedachte, van eenen vriend rampj, „ fpoedig te zien, in de war gebragt is, mijne „ „ onfchuld als dan kunnen redden, en hem niet „ „ nog meer in verdenking brengen? Laat j> 5> mij gaan, zoo ik niet nog krankzinnig zal „ „ worden, door te moeten zien, dat een mensch „ „ dit alles kan aanhooren, en — (hij rilde) „ „ koel blijven! "" „ „ Ik wilde u laten uitfpreken. Uwe woorden „ „ zijn die van eenen razenden in de hitte van de „ „ koorts. Hadt gij mij bedaardlijk aangehoord, „ „ gij zoudt u mijne koelzinnigheid hebben kun„ „ nen verklaren, die u zoo ongewoon, zoo on„ „ verklaarbaar toefchijnt, en welke evenwel niets „ „ anders is, dan het eerfte bewustzijn, dat ik „ „ u alles wedergeven kan, wat gij als onherftel„ baar verloren aanmerkt!"" — »» » Gij3 g'J mij dat wedergeven? Ach, „ „ hoe geerne geloofde ik uwe woorden, wanneer „ „ ik het maar konde!"" — „ „ Nu zie het dan met eigen oogen, ongeloo„ „ vige, en overtuig er u van!"" — _ „ Onder het gefprek waren -wij ■ eene kolenbran„ ders hut genaderd, die, in een dik bosch ver„ fcholen, aan een klein kabbelend beekje ftond, „ en werwaart ik ongemerkt met hem was heen „gewandeld. Concordia kwam uit de hut „ fpringen, en vloog in de armen van den verbaasden L* V 0 3 „ Met  pi4 DE GEESTENZIENER. ,, Met rede verwacht ik thands van u de vraag, „ Prins! hoe deze hier kwam? Mede door — j» ,, Hoe zeer ik hij den Conferentie - minister m „ gunst ftond, weet gij reeds, en het denkbeeld, „ dat hij van mij koesterde, werd nóg zeer verboogd, toen hij zag,, dat ik mede van gedach,j ten ware, dat de liefde zijner dogter hooploos „ moest blijven, naardien dezelve op een voorwerp „ ware gevallen, die, al had hij ook alle mooglij9, ke verdienden ter wereld, nogthands, até een , burgerlijk perfoon, een vlek in zijn aloud ge„ flacht zijn zou? — Hij droeg mij dus op, om , zijne dogter deze onomftootlijke waarheid aan „ het verftand te brengen, en ik liet mij daar toe ook zeer bereidwillig vinden. Daaglijks fprak „ ik nu de troostlooze concordia alleen, en „ van die oogenblikken bediende ik mij, om hare „ buiten dien reeds ftandvastige liefde nog meer te bevestigen, zoo dat zij mij eindelijk zelfs be„ loofde, om alles voor haren geliefden te wagen, „ alles voor hem op te offeren, ja zelfs baars va„ ders liefde, haaf erfgoed en hare familie in de „ waagfchaal te ftellen. «- Daar ik nu echter „ L**s pogingen, om haar te fpreken, of haar n eenen brief te zenden, geftadig wist te verijde, len, verteerde zij des niet te min van verdriet, „ pn haar vader vond welhaast goed, om ook ten aanzien harer ligchaamlijke gezondheid, door s, middel van eenen arts, voor zijne geliefde eenig' fte dogïer te zorgen. Deze gaf nu, gelijk ik ' " n YQ°r-  DE GEESTENZIENER. 215 „ voorzien had, den raad, dat zij meenigmaal rij„ den moest, en, zoo dra heure kragten zulks „ toelieten, dikwerf moest gaan wandelen. Ik „ moest haar nu en dan verzeilen, vond de ko„ lenbranders hut, en floeg haar die, tot hare „ fchuilplaats voor , dewijl men ze daar het minst „ zou zoeken, en men inmiddels tijd zou winnen, „ om voor het verder noodige te zorgen. Zij ftemde in mijnen voorflag toe, en was juist op dezen dag, terwijl haar vader afwezig was , op ,, mijn aanraden, hier heen gevlugt. Intusfchen ,, had ik L** opgezocht. Een gelukkig toeval „ was het, dat ik hem juist in dezen oord aan- trof, en, als bij geval, naar de hut kon voe„ ren, alwaar, door concordia's plotslinge „ verfchijning, de indruk van alles, wat ik hem „ gezegd had, zoo veel te dieper wortelen fchie- ten, en zoo veel te onuitwischbarer bij hem zijn ,, moest. Zijne zielsvermogens waren reeds „ voorheen, in den hoogden graad, gefpannen, s, en elk woord, dat hij fprak, leverde daar van „ een nieuwe blijk op. Gij zult hebben opge,, merkt, welk een gebruik ik daar van, ten mij„ nen voordeele, maakte, en niet alleen mede in „ dezen toon demde, maar hem ook zelfs nog, „ zoo veel mooglijk, zocht te bedwelmen, dewijl „ hij, in zijnen toedand, gelijk ook mijn wil was, „ onmooglijk verdaan kon , wat ik hem zeide. ,, Zoo haast des zijne geliefde hem in de armen „ zonk, moest hem alles eerst vérdaanbaar wor„ den, en ik daarbij zoo veel te meer wii nen. O 4 „ Die  aitf DE GEESTENZIENER. „ Die rekening had ik gemaakt, en hoe weinig ik mij vergist had, zult gij ontdekken." „ Lang duurde de omarming in de kolenbranders hut, die ik, van buiten, mede aanzag; daar na vloog L** de hut uit' cn viel mij te ,, voet." „ „ Vergeving!"" — „ riep hij" — „ „ ver»» 5j geving ! dat ik uwe woorden niet geloof,, „ de. — — Maar, hoe had ik dit ook van 9, „ u kunnen verwachten , daar ik van alles meen- ,, de verlaten te zijn."" ,, Ik beurde hem op." ,, „ Hield ik woord,"" — ,, voerde ik hem ,, glimlagchend te gemoet, " — „ „ vervulde ik, wat ik beloofde?"" — „ ,, ö Grootmoedigfte, edelfte der menfchen! ,-, ,f vergeef mij!"" „ „ Is uw leven u nu nog onverfchillig? " " » » Dat gij het mij redde, zal u die engel daar „ ,, danken."" ,, Hij bragt concordia bij mij, die zich van „ de verrasfing nog niet weer herfteld had, en, „ van bovenmatige vreugd en blijdfehap weende; want zij had op heden haren minnaar nog niet ,, hier vermoed." ,. Thands ontfiond er een tooncel , — was iets „ nog in ftaat, om mij te verbeteren, dan had de,, ze oogenblik het kunnen doen. Ik zag twee ge- lijk goede , edele zielen, door mij gelukkig j gemaakt, mij fpraakloos danken, afgodisch ?, vereeren ; ik gevoelde alles met haar, „ en  DE GEESTENZIENER. 217 „ en berekende op dat tijdftip, wat voordeel ik er ,, uit halen kon, dat ik deze menfchen zoo geheel ,, aan mij verbonden had!" —:- —— „ Zoo haast de eerfte bedwelming der vreugde en overrasfing voorbij was, verfcheen ook bij ,, concordia die zorg en bangheid, der vrou„ wen zoo zeer eigen, vooral na eene zoo gewaag„ de onderneming. Ik ftond ter zijde, en hoorde „ alles bedaardlijk mede aan. Thands werden er ,, vele dingen in overweging genomen, waar aan ,, men te voren in het geheel niet gedacht had. Concordia, die zoo grootmoedig haar va„ derland, de liefde haars vaders en zijn vermogen „ ontzeggen wilde, was tegenwoordig, nu zij het geliefde voorwerp in hare armen hjeld, bekom„ merd, werwaart men vlugten, en van waar men ,, onderhoud nemen zou; want zij werd met fchrik ontwaar, dat zij, in de haast en bedwelming, geld noch kostbaarheden had met zich genomen." „ „ En zal,"" — „ viel L* * haar in het ,, woord, — „ „ onze grootmoedige vriend, ,, aan wiens edelmoedigheid wij ons ganfche ge,, ,, luk te danken hebben, zijn eens begonnen ,, werk wel onvoltooid laten?"" —— „ „ Zeker niet,"" — „ zeide zij, terwijl zij zich tot mij keerde, en fnel mijne hand aan ha„ re lippen drukte, — en ieder wolkje, dat zich op haar voorhoofd gelegerd had, verdween ,, oogenbliklijk." — „ „ Bij het gedachte, het vreeslijkfte denkbeeld, dat immer in mijne ziel ,, opkomen kon, dit naamlijk, dat mijn geliefde 0 5 » j, rajj  DE GEESTENZIENER. out Bedaard had ik uitgelezen, en met een vor„ fchend oog zag de Koning mij aan.1' „ „ Is „ „ dat waar?"" „ vroeg hij mij, en ik „ beandwoordde die vraag enkel door eenen blik, „ waar in ik zoo veel inwendige grootheid, als in „ mijn vermogen ftond, poogde te vertoonen. Hij „ verftond denzelven misfehien, want hij fcheen „ befchaamd , en dankte mij voor den gedanen „ dienst, van eenen onfchuldigen en tevens zoo 5, verdienstlijken man gered te hebben." „ Na eenige minuten begon hij op nieuw." „ „ Naar alles, wat ik heden van u gehoord „„heb, fchijnt gij mij toe, een buitengewoon „ „ mensch te wezen, wien ik mij niet aanmatig „ „ te beoordeelen; dit evenwel meen ik van u te „ „ mogen hopen, dat gij mij wel eenige vragen „ beandwoorden zult? — — Ik moet voor af „ „ nog iets herinneren. Gij fcheent over mijne „ vraag: of het waar zij, wat in den brief „ „ ftond, niet geheel voldaan te-zijn. Het , „ was geen mistrouwen van mijne zijde, waarom „ ., ik dezelve deed; maar ik wilde alleenlijk de „ „ bevestiging van u vernemen aangaande die zoo „ ., vreemde gebeurdtenis."" „ „ En ik dacht, dat mijn blik u die nadruklij- „ ker zou geven, dan vele woorden. De pog„ „ cher alleen fpreekt veel van zich zeiven. — „ „ Dan, uwe vragen?"" — „ „ Heden nog Vond men u bij den Conferen„ „ tie-minister, en gij wist tog, dat hij een ver„ „ rader des vaderlands was?"" „ „ Dat  t5o DE GEESTENZIENER. ,, fchittercn, ver boven anderen uitmunten! — ,, ,, God heeft mijnen hoogmoed geftreng — neen, 9, ,, niet geftreng — Hij heeft dien nog zachter B, „ beftraft, dan ik verdiende. Want , 'ware het „ niet mooglijk, dat mijn zoon nog leefde, en „ „ mij te rug gegeven wierd? — Dit gedachte — „ „ verbant nog altijd, bij mij, zwakken verlaten „ „ grijsaard, den wensch naar den dood, die ,, ,, anders zeer vurig bij mij zou wezen; dit s, „ denkbeeld doet menigmaal mijn bloed, wanneer 3, het- reeds begint te Hollen, weer op nieuw „ „ vloeijen; het is het eenigfte, dat mijnen geest j, nog voedfel geeft."" „ Ach., zoo ik hem weder kreeg, dien gelief5, „ den! Wanneer ik zijne handen, met de onafmeet- „ lijken rijkdom, kon vullen, waar mede Gods 3, „ goedheid mij zoo onverdiend zegende, en dien 3, „ ik flechts voor hem, den eenigen, fpaarde; „ „ wanneer ik mijne fidderende handen mogt op „ „ zijn hoofd leggen, om hem te zegenen, en „ ,, hij mij dan, tot dankbaarheid, mijne brekende „ „ oogen mogt toedrukken; — wanneer elk mij „ dan, na mijnen dood, nog zalig prees, we- „ gens zulk eenen zoon."" — — |t ,, „ Ach oud, zwak hoofd! gij zult wel zonder ,, ,, dezen troost, zonder deze vreugde, uw grijs j, „ haïr mede in het graf moeten nemen."" — „ En silvio! is het zwakheid des ouderdoms 5, ,, of voorgevoel, ik — kan de hoop nog niet opgeven. — Spaar toch geen moeite, om hem '„ te vinden. — Geern wil ik dan — ö wat » » wil-  DE GEESTENZIENER. 251 „ „ wilde ik niet alles, — uwe 'fchuld, al ware „ die ook de gröotfte, alle uwe misdaden wilde „ ik voor u, in het vaagvuur boeten!"" „ ,, mis carini." " ,-, Eigenlijk niet zoo zeer de vurige wensch, om 3, mijnen vader te zien, maar het oogmerk, om s, zijn vermogen te krijgen, en reeds andere hier op ,, gevestigde plannen, die oogenbliklijk mijne ziel doorkruisten, dreven mij aan, om mijne reis „ naar Venetië te verhaasten. Silvio moest eenen brief voor uit zenden, die mijnen vader, , op mijne plotslinge verfchijning, kon vooiberei- den, en mij voords verzeilen, om veiliger te „ zijn, dat men in mijn perfoon geen twijfeling of „ mistrouwen ftellen mogt." ,, Verrukt floot mijn vader mij in zijne armen, „ en de zwakheid zijns ouderdoms fcheen hem te „ verlaten. Ik fpeeide den teederlievenden zoon, „ en verzoette mij de lastige omhelzingen van de,, zen walglijken grijsaard door het denken aan „ zijn goud, en aan mijne oogmerken, die ik daar ,, door te bereiken hoopte." — ,, Zoo dra ik echter zag, dat zijn reeds wagge„ lend hoofd, met hardnekkigheid, in mijn geloofsfysthema wilde indringen, dat eenige mijner papie„ ren, die zijne nieuwsgierigheid geopend had, „ mij hadden verraden , en dat hij mij geerne vroom wilde maken, |begon ik te gevoelen, dat „ de korte tijd van zijn nog overig leven zelfs mij 9) te lang zou kunnen worden. — Hij kon mij „ niet  ésé DE GEESTENZIENER.. & geval toefchrijveri, wanneer een uit het gezét „ fchap naar mij toe drong, en mij een papier iri de hand drukte, terwijl dé andéren juist zöri* gen:'* » » Bewaar het wel: dat niemand iet „ „ Daar van verneem, of gij moogt beven i 3, Gij helpt u anders in 't verdriet, ü „ En zijt geen dag meer in het leven." " Deze woorden, dié eigenlijk, overeenkomllig ï, de gantfche gefchiedenis, eene fchik-godin waren in den mond gelegd, ën, in dén zamenhang* ,, avontuurlijk genoeg klonken, misten evenwel bij deh nadruk vooral dien zij hier aan het gelang gaven , „ hunne bedoelde werking niet. Ik ftak het papier in mijnen zak, en begaf mij terftond naar mijne „ woning." Zoo fpoedig mooglijk opende ik den brief,,, en vond denzelven vaü den volgenden inhoud: „ „ Vriend of Vijand!"" „ ,, Alleen Van ti zal het afhangen, Wat naam „ ,, gij, in het vervolg, van ons te verwachten „ hebt. Tot uw best wenfchen wij, dat die ,, de eerfte zijn moge, en hoor nu onze be» „ „ geerte.'"! ü » Wij  9-7c BE GEESTENZIENER.. 1» me!1 meent j dat men van dezulken het iriinffë 3, gevaar voor den Staat te duchten heeft. Wij „ werden dus hoe langs zoo magtiger, en ik leidé ,, elke eenmaal ingevoerde en bewaarde Staatspolitesfe tot ons voordeel aan." „ Deze bedrukking des volks moest nu in de„ zelfde mate toenemen, als de uitbersting der za„ menzwering meer naderde. Reeds arbeidden wij ,, er aan, om den buitenfporigen zucht tpt lediggang -4, tegen te werken. Het bedelen zou verboden, en ,, bet gepeupel, dus doende, tot werken verpligt „ worden,-terwijl-voords de meenigvuldige feesten .„ en vermaken des volks 'zouden worden befnoeid. ■,, — Die weinige bedienden van den Staat, welken „ niet mede tot de zamenzwering behoorden, wer„ den ligtlijk overftemd, of döor fchijnbaar goede j, van deze veranderingen misleid; en, was geen „ van beiden mooglijk, — mi, dan vond er immere nog een onbedrieglijk middel plaats ter be„ vordering van onzen wil. — Zoo heilig men het ,, dus altijd gehouden had, om het eenigfie-, wat j, het ligt oproerig gepeupel in toorn houden, het „ zijne ellende verdraaglijk maken, en het daar bij „ hoe langs zoo minder gevaarlijk doen worden kon — aan hetzelve te laten; èr was nogthands ,, geen' twijfel, of, door ohze magt zou deze ge„ woonte, hoe lange reeds daargefteld en hoe zeef „ gebillijkt, opgeheven worden." „ Welk een groot voordeel daar uit voor ons „ ontfpruiteu moest, is oogenfchijulijk. Het volk, „ dat  Ö E.' GE E S TE MZIE'NË R< 4ft. «r, «lat alleen daarom zijne Regering voor- goed, „ voor 'onverbeterlijk houdt, vermids zij zijne ge„ liefkoosde neigingen .in het minfte niet beperkt, ft moest ■ zoo veel- te woedender worden, als het i, zich dié zoö plotsling ontrukt- zag, eh er geen ,, fchaduwe van .den. afgod neer overig bleef, dien r> het anders,- zoo bij uitfluiting van.alles,,geëer-' jj-.biedigd had. — Slechts van verre behoefden wij, l8 Qns zijne-redders op'te werpen, door welda*» den , deszelfs ligt. te verwerven günst pogen-tè winnen, en wij. konden met zekérheid verwach,, ten, dat! het- ons' höopgewijs . zo.ü :jtoeftroomeiu Alles-lag. reeds bereid , . en. de bekendmaking ,:,> dezer bevelen .werd nog maar enkel daarom uit. „ geürl.1, ——, déwjji, ik ■ het nog . niet voor goed £ WèfddB . ' T,:::;i tibl' | ,,- Maai- ai te zeker kötl ik voorzien., dat^lke gifj „ inenzwering,';• wanneer zij ook daadlijk ih .eett ,V Vreeslijk oproer'Uitberstte, alsi waar toe ik den grond gelegd had; nogthands, aan mijne Qög~. fi merken op den ftoel d*r heerfchappij van dezeri it Staat, niet-völdöën zou. De Staat mogt. in zijn, ., binnenfte géfchud Worden; maar nooit zou mea sj ét op gevallen ' zijn , om af tb gaan vati grond„ ftellingen, die reeds jaren lang zoo vast gewor- tëld waren, eii, volgends Welken, men niéts zoo ,r, zeer haatte, dan eelre fo'uvereirie Regeering; Eene i, foört van Doge van mij te zien maken, fcheen ii fcij veel'te Weinig toe, om daar aan Zoo Veel 8 gewaagd te hebbeu, dewijl ik iets van dien aard i lh-deEt. S toell  DE GEESTENZIENER. *?y „ „ Thands verfcheen de Graaf P * * *. In dien ,, ,, hebt gij verbazend veel gewonnen, en waart 3» j> S'J net "ictj ik zou er mij over verwonderen; „ want hij fpreekt van u met geestdrift, en'dat „ „ is anders juist zijn zwak niet, Gij moet (rem 3, „ op zijne zwakfte zijde aangetast hebben, en ,, wel zoo, dat hij zich niet verroeren kan. ,, „ Hij gelooft, dat gij alle wonderwel ken ver,, „ rigten kunt , en ik begrijp dit zonderling ver- „ fchijnfel in zijne ziel volftrekt niet, daar het', „ „ met zijne overige denkwijze, de in het oog „ „ loopendfte. tegenftrijdigheid uitmaakt. —~ De „ Heeren zielkenncrs konden, in het algemeen „ aan ons luidjes veel leeren, als zij zoo verzien „ ,, konden, of liever zij zouden, in hunnen wir,, ,, war van veronderftellingen over dit onder„ „ werp, nog meer in de war raken!"" Dezen Graaf P*** leerde ik in eene der „ „ Verzamelingen van onze orde kennen, en daar n >» ik> §elijk g« weet» hier thands eene groote „ rol fpeel, kon ik mij ook zoo veel ligter in „ „ zijne bijzondere gezelfchappen mengen, en ,, „ zie daar — het gelukte mij, zijn vertrouwen „ „ te winnen, vooral, toen hij van mij hoorde, ,, „ dat ik u van perfoon kende."" ,v, „ Van hem kreeg ik nu te weten, dat de „ „ Heeren L * * en D * * *, wel is waar, nog in „ „ leven waren, maar zich in. naauwe bewaring „ „ bevonden, en dat, daar zij, ondanks alle aangewende middelen , niets belijden wilden, „ „ * * d * * ook tegenwoordig nog niets, ten s 3 » « hun-  §?8 DE GEESTENZIENER. hunnen aanzien, befloren bad. Nog eer ik „ „ het verhaal geheel uitgehoord had, had ik 9, ,, ook reeds het befluit opgevat, om deze lie-r sj »» den, het koste wat het wilde, te redden; „ en dit is mij heerlijk gelukt, zoo heerlijk, dat ?» >» gÜ u5 over uwen waardigen leerling, verwon99 i» deren en verheugen zult."" ,, „ Mijn eerfte werk was, om den Kerkermees99 j» ter een zacht uiteinde toe te bereiden. Door ,, ,, middel van den Graaf P*** kon ik een ander „ ,, voorwerp in zijne plaats brengen, dat reeds 3» »» met mij was afgefproken, en een zeer ,, ilimme vent is. Door hem nu werden alle s» 9» floten, deuren, hengfels, grendels en foortge99 9> lijke dingen meer, zoodanig toebereid, dat » 9» men ze gemaklijk openfprengen kon, en uw «j 9» uitgevonden etswater deed hier eene ongeloof?, „ lijke werking Een donkere nacht werd er toe 99 9» hefteed, om beiden in vrijheid te ftellen, en S3 „ in de ledige gevangenis wierp ik, om nafpeu„ 33 ringen te verhoeden, en uw aanzien bij den 9, Graaf van P * * * — zoo dit mooglijk is — 2, en bij alle anderen te verhoogen en te beves33 „ tigen, — het volgende briefje:"" „ Gij kendet mijne magt, en waagdet het, 99 ,, mijne behingen in eene fchandelijke gevan9, ,, genis te houden? — Kondet gij niet den„ „ ken, dat het mij eene kleinigheid zijn 2, moest, floten en grendels te verbreken?! 9) — Men vorfche niet verder- na, anders ?, ?, zal mijn magtige arm den ftraf nog vol- ^» 9» '■tek-  DE GEESTENZIENER. 285 „ nog eer ik u kende zelfs, er zoo zeker ftaat op, ,, dat gij de mijne moest worden, dat het tegendeel „ mij bijkans niet denkbaar was, en dit mijn ver,> moeden'werd zoo veel te zekerer, toen ik u zel,1 ven zag, en het dweepzuchtige, eener ftille melan„ cholie bij 11 befpeurde, dat mij den besten in,', vloed beloofde, hoe zeer ook uwe overige hoe„ danigheden zich daar tegen fchenen te willen aan,, kanten." Dat ik u geheel en al van mij afhahglijk ma» „ ken wilde, was reeds bij mij bepaald, en hier op bouwde ik mijn plan. —— U wilde ik ,',;naamlijk,op den troon van * * * brengen, en het'daar heen zoeken te leiden,, dat men.u ins,-, gelijks tot Koning van * * verkoos. Het laatfte ,, kwam mij daarom zoo veel te zekerer voor, deyS, wijl ik, bij mijn langdurig, verblijf te * *, deze j5 onrustige-, fteeds naar j nieuwigheden hakende na- tie had leeren kennen ,'en, haren ijverigen wensch vernomen had, om eenen Regent uit bet huis „ * * * te. bekomen:,, die dan alle hare oude regten ,'s weêr.; herftellen zou." .„ Lange reeds ftreefde * * d * * vergeefs naar ,, een aanzienlijk ftuk van * *, dat hem zoo wel „ gelegen ligt, en waar op het gegröndde aan£ fpraak meent te hebben. Dit werd ïiu tot een „ lokaas voor hetzelve gemaakt, om zijne' zeemagt tegen Venetië te gebruiken, die zich, om van 9, de overwinning zoo veel te zekerer te zijn, „ naardien Venetie's zeemagt zoo fterk is , — met „de * * * fche verbinden moest, en met welker bei- „ der-.  m DE GEESTENZIENER. ,, derzijdfche landtroepen zich dan ook de * * fchd ,, moesten vereenigen, om alles geheel zeker te „ hebben. — Venetie's oproer van binnen moest „ het zoo veel te ligter maken, het zelve te bemagtigen, en, aan het hoofd van vreemde mag-, „ ten, beklom ik dan deszelfs troon." „ Prins! ik gevoel het zelf, hoe weinig ik, die „ maar altijd uitvoerde en onmooglijkheden tot' „ daadlijkheid bragt, — bekwaam ben, öm iemand „ een eenig mijner plans zoo duidlijk en begrijp„ lijk te maken, als het mij voor den geest zweef- ,> de. De uitvoering daar van, tot het tijdftip „ toe, dat men mij, in het vervolgen van het zel„ ve ftoorde, en mij, den hoofddrijfveer, buiten „ werking ftelde, —- deze zal voor mij fpre„ ken." (*) „ Denk nu aan het tijdftip te rug, toen ik mij „ n het eerst bekend maakte, en van welk oogen„ blik af, ik uwe gefchiedenis naauwkeurig vervol,, gen zal. (f) Dit gebeurde op het St. Markus„ plein, waar ik u, onder het masker eens Arme- ,, niers (*) Het geen hij hier verhaalt, laat ik weg. De lezers weten het reeds uit de opgevangen brieven, waar van voorheen gemeld is, en van welken de Armeniër nog niet wist, dat men den inhoud reeds kende. AANMERK. VAN DEN UITGEVER» (*) Ik mogt den lezer verzoeken, om, van nu af, vlijtig met het eerfte deel der Gefchiedenis te raadt pleegen. AANMERK. VAN DEN UITGEVER.  DE GEESTENZIENER» 289 deel mede deed. De zaal, waarin men tl^ i, op mijn bevel, bragt, was de vergaderplaats der ,, zamengezworenen, en het onthoofden van den Venetiaan , die mede een van de onzen was * ,, niets anders, dan een fpeelwerk met eene groote ,, pop , waar door ik tl tevens behoedzaamheid ,j wilde inprenten voor uw verder verblijf te Ve„ netie. Daar ik dit alles nu vooraf wist en be- fchikt had, zal het ü ook niet.meer zonderling „ voorkomen, dat ik uw horologie, — het welk ik u, in het gedrang, zoo ligt ontfutfelen kon, „ ten teekeh, dat gij lang zoudt uitblijven, ,, aan eenen uwer kavaliers overgaf." 5j En wat oogmerk hadt gij daar mede? —— ,, Toch wel niets anders, dan u nog meer aanzien ,4 in mijne oogen te verfchaffen?" „ Dit flechts gedeeltelijk; want ik wilde hier 3, door al het navragen naar u voorkomen; om dat ,i gij geenszins, zoo als men geloofde, in handen 3, der Staatsinquiiitie waart, welke ontdekkingfleeh3, te gevolgen had kunnen hebben." ' Zeer bepaald wist ik, dat u, bij alles, wat ü 3, bejegend was, aan het verlangen van uw verblijf 9i alhier niet veel gelegen lag, en daarom bewerkte ik, door den Prefident * — dat gij eenen brief kreegt, waar in uw Hof fchreef, dat het „ geerne zou zien, als gij ü nog langer te Venetië bleeft onthouden. Van daar kwam het nu, dat „ men u in ftaat ftelde, om aanzienlijke uitgaven i, té kunnen doen, die uwe nieuwe betrekkingen II. deel. T , ze*  S5o DE GEESTENZIENER. ,, zekerlyk vereiscïiten, en zonder welken gij wel bezwaarlijk langer zoudt hier gebleven zijn." „ Op mijn bevel was het, dat de arts u, na dat „ gü weer van de koorts genezen waart, eene „ pleiziervaart op de Brenta voorfloeg, en alles, wat u daar bejegende, was vooraf door mij „ befchikt, en werd, door eenen zeer doortrapten „ kerel, dien gij als eenen Siciliaan leerdet kennen, „ uitgevoerd. Hij heeft u van alles reeds eene „ voldoende verklaring gegeven, en ik wil alleenlijk „ dat gene verhelpen, wat hij, uit hoofde van „ zijne rol, liegen moest." „ Het tooneel met die kinderen had reeds, be„ halve dat het uwe verbeelding aanvuren zou, ,, ten oogmerk, om den wensch naar de kroon bij ,, u op te wekken, die u tot hier toa zoo geheel „ vreemd was geweest." „ Ik vergiste mij dus evenwel niet, toen ik dacht, dat de Siciliaan met u, onder eenen deken „ fpeeide ?" / Zoo weinig, dat ik er zelf van fchrikte, en mij „ enkel op andere middelen verliet , die ik nog tegen u gebruiken kon; want dat ik zoo lang ,, met u zou te doen hebben, dacht ik in den beginne even min, als zulks mijn oogmerk was." — „ Hoe de eerfte verfchijnïng bewerkt werd, weet „ gij, en het kon ook, in allen gevalle, niet veel „ moeite kosten, om van zelfs daarop te komen, dewijl ik die enkel als eene inleiding daarftelde,. s, en,  é$8 DE GEESTENZIENER; 4, damp van Spiritus en Wierook omneveld, géén „ zoo naauwkeurig waarnemer zijn zoudt." „ Waar bleef die kerel echter zoo plotsling?" vroeg ik. „ Herinnert gij ü niet meer, dat éene wolk van j, rook het -gantfche vertrek vervulde? — Die ,j kwam uit eene opening van de vloer, en, terwijl de gedaante daar door bedekt werd, daalde zij in deze opening neder, die zich oogenbliklijk weer J} floot." „ En de verfcbijning der gerechtsdienaars?" ■ „ Was enkel uit dien hoofde door mij bewerk„ ftelligd, om het opkomend denkbeeld, dat ik veelligt met dezen Siciliaan in eenige verbind» tenis ftond , zoo veel te zekerer te verffikii ken." ,, De kogel rolde langzaam over het outer," —— viel ik den Armeniër in, „ hoe was het daar „ mede gelegen ?" — „ Ik had de piftolen valsch geladen , en de Siciliaan zelf liet den kogel op het outer val„ len." ,, ö GodI" - riep de Prins uit, en tranen Ronden hem in de oogen, „ ik was er dus „ zoo nabij, om het bedrog te ontdekken, en doch —" S! Bewonder mij zoo veel te meer," zeide de Armeniër, en floeg een fchel gelach. „Niet waar, Prins! mijne kunst gaat ver boven uw „ ver-  DE GEESTENZIENER. 293 •9 verftand? — Iemand te vangen, wanneer hij het 8, net reeds ziet, dat men hem fpande!" —• Het overige — voegt de Graaf O** hierbij —— •wat de Armeniër ons nog, betreffende deze verfchijning, verklaarde, was anders niet, dan wat de lezer, uit de vermoedens, die de Prins had, reeds weet, en hoe meer zich dit ontdekte, zoo veel te hooger fteeg zijne weemoedigheid, zoo dat wij hem naauwlijks meer tot bedaren brengen konden. „ Gij liet den Siciliaan in verzekering nemen" — begon Eord seymour, na eene korte tusfchenpoozing, ten einde het gefprek weer op een ander voorwerp te leiden, — ,, hadt gij daarbij niet tevens 9, het oogmerk, om ons een gefprek met hem te vergunnen, op dat hij ons den fleutel tot zijne 9, gochelarijen geven zou?" 9, Zekerlijk, en juist daar door, dat hij u veri 9, fchijningen verklaarde , wier ongegrondheid gij, „ bij wat meer opmerkzaamheid, zelf bevroeden „ kondet, meende ik u de door mij voordgebragte „ en bewerkte, zoo veel te eer, als wonderen te s, doen befchouwen." . j, En juist dit was het," — zeide de Prins, — #, wat u geheel en al miste. Juist dit was een 9, middel, om mij de oogen te openen." „ Maar voor hoe lange? Ja Prins! ik belijd, „ dat ik dit niet bij u verwacht had. Het was iets ,, ongewoonlijks, en ik kende u nog te weinig, om ook dit mede berekend te hebben. —~ Daar T 3 te  DE GEESTENZIENER, 295 genoeg geweest, welke men u evenwel zoo ligt ,, had kunnen verbergen." „ Ik herinner mij thands nog iets" — begon de Prins; — „ wat hadt gij daar bij ten oogmerk, „ om der tweede verfchijning de woorden in den „ mond te leggen; dat ik te Rome zou te weten krijgen, hoe ik aan mij zeiven denken moest?" ,, Het zou niets anders, dan van verre eene toe,, fpeling op uwe toekomende belijdenis van den „ Roomschkaiholieken Godsdienst zijn , en eene ,, proef, of gij u daar door ook zoudt bewegen „ laten, om naar Rome te reizen. Had ik ge„ merkt, dat gij daar toe lust hadt, dan zou ik u „ wel, door andere middelen, daar van weer afge,, bragt hebben, maar ik had er toch uit befluiten „ kunnen, dat gij de verfchijning van den geest „ voor echt hield, en dit ware aireede genoegzaam ,, geweest, om verder in mijne operatiên te „ gaan." ,, Wel haast vernam ik, hoe genegen gij waart, om alles voor bedrog te houden, en de verkla„ ring, langs eenen natuurlijken weg te zoeken; ik „ moest ook juist daarom befluiten, om mij van „ andere middelen te bedienen, waar door ik het „ bedoelde oogmerk wel niet zoo fnel, maar toch „ zoo veel te zekerer hoopte te bereiken." Voor lang reeds had zeker Pater uwe jager moeten tot zich trekken, en ik had hem nader. hand zelfs opvangen laten," T 4 Dit  èq6 DE GEESTENZIENER. „ Dit kwam dus ook van u? —- ó God! —r-, 3, En welk oogmerk hadt gij met hem?" — Verfcheidene, van welken echter dat, om be„ rigten nopens u in te winnen, in het geheel niet „ bereikt werd. (Nog in het vervolg werd ,, hij mij zeer nuttig, dan tot daar toe zal ik het. „ ook uitftellen, om van hem te gewagen.) ? 5, Zoo veel te beter echter gelukte het mij, om, door zijn verlies, een mijner doortraptfte krea- turen, den bewusten biondello, bij u in ?, dienst te brengen, ter vervulling van des eerftens ,, plaats. Alles, wat men u aanvanglijk van hem. zeide, gefchiedde enkel daarom, op dat gij te. eer befluiten mogt, om hem in uwen dienst te 9, behouden. Dat het hem vervolgends zeer gemak-, lijk zou vallen, om zich bij u in gunst te brên. „ gen, heeft het gevolg duidlijk genoeg geleerd, j, Daar men u eene zoo fraaije gefchiedenis van zijne onbaatzuchtigheid en getrouwheid verhaalde, en „ hij u, door de meenigvuldige helpers en hand- langers, die hij elk oogenblik gebruiken kon, ,, onontbeerlijk moest worden, was het ook zeer 3, natuurlijk, dat gij u bijkans enkel van hem ber „ diendet, en hem uw geheel vertrouwen fchonkt. '3, Van hem dus vernam ik alles, wat gij deedt, 9, tot de geringde kleinigheid toe, en hoe minder 9, gij mij mede in het fpel zaagt, zoo veel te ,p werkzamer was ik." — Zonder dat ik het verwadrt had, ontftond mij ?J ook daar uit een voordeel, dat gij op het denN, „ beeld  DE GEESTENZIENER. 297 9, beeld waart gevallen, om alles, wat gij aanvang-, ,, lijk voor een wonder hield, u natuurlijk te ver- -klaren; dit naamlijk, dat uw geheele geloofs„ ftelfel, het welk u, van uwe vroegfte jeugd af, „ ingeprent was, nu bij u begon in verdenking te „ komen. Met vermaak vernam ik van bion- dello, dat gij reeds zulke Hellingen. — of „ waarheden, zoo gij wilt, — bégont in twijfel „ te trekken, die u, tot hier toe, voor eiken aanval te heilig gefchenen hadden. Wat eion,, dello mij ook daar tegen zeggen mogt, het ,, voordeel nogthands, dat mij daar uit ontftaau ,, moest, was zoo duidlijk en zeker, dat ik mij „ van elk middel bediende, om u van uwen Gods- dienst af te trekken, ja" u dien, ware het moog/ lijk, gehaat, en u dus tot eenen vrijgeest te ma- ken, Dan alleen hoopte ik u tot alles ,, bekwaam te zullen vinden, waar toe ik u ge» ,, bruiken wilde. Door mijne beftelling was het „ dus, dat uwe gewaande vrienden u alle die ,, fchriften in handen fpeelden, welken mijn oog9, merk begunftigen konden, en dat men u nader- hand iri den Eucentauro trok. Op dat gij nu die bedaarde gemoedsgefteldheid niet weer erlangen ,, mogt, welke, tot hier toe, ik zou bijkans zegs, gen, bij uitfluiting uw eigendom geweest was, en die de gisting, welke er thands bij u plaats, greep, ligtlijk had kunnen beletten , zocht men 9, u, op alle flechts mooglijke wijzen, te verltrooi- jen, Men' boeide om uwe vriendfehap, trok u T 5 » iri  aoS DE GEESTENZIENER. in de aangenaamfte gezelfchappen, en gaf zich „ alle moeite, om u uwe nieuwe levenswijs ver- draaglijk en aangenaam te maken (*) „Denk derhalve niet, Prins! dat dit alles, hoe ,, zeer het er ook den fchijn van had, toeval „ was» > Hoe gedemoedigd gij , voor het ,, overige, hier ook voor mij zitten moogt, kan „ het nogthands geene andere dan goede „ gevolgen voor uw — kristlijk hart hebben, „ wanneer gij u nog meer in deze — aange* ,, name deugd oefent. Deswege geef ik u thands „ nog eens te bedenken , dat gij door uwe „' uitmuntende hoedanigheden, waar op gij zoo ,, trotsch waart, wel bezwaarlijk; de afgod van „ alle (*) Veel heb ik hier weggelaten, dewijl het grootendeels reeds in het eerfte deel. — offchoon met andere woorden en redeneringen, gezegd werd. Hoewel het hier ook eene plaats verdiend had, de fchrandere opmerkingen des Armeniërs, over de plooijen van het menschlijke hart, na te fpeuren en meenigen nuttigen regel daar uit af te leiden, die, door de wendingen, welken dit mensch er aan wist te geven, zich nog dieper inpren. ten zouden, most ik nogthands eene zekere klasfe van lezers ontzien, die enkel gefchiedenis hooren willen. —Wie hier dus meer zoekt, leze vlijtig na in het eerfte Deel, en vuile het aan — zoo goed als hij kan. AANMERK. VAN, DEM V1TGSSVSB..  BE GEESTENZIENER. 299 alle gezelfchappen zoudt geweest zijn, zoo gij niet deels een Prins waart, wien dikwijls wèl ftaat, „ het geen andere misvormt, deels echter, „ en vooral, dewijl ik het wil. Hoort gij „ Prins! ik. ■ Voor deze, in aangename vol- „ doening doorleefde uuren, zijt gij mij ook uwen s, dank nog fchuldig!" „ Thands poogde ik u te verwijderen, mijn Heer, 9, Graaf van O**! Het kostte mij flechts eenen „ brief aan eenen Ordes-broeder aan het Hof van uwen Souverien, en uwe tegenwoordigheid werd 9, daar, gij weet het zelf, zoo ten uiterfte „ noodzaaklijk, dat gij, hoe geerne gij ook gewild j, had, niet langer hier verwijlen mogt." ■ „ Het verwondert mij echter," ■ viel ik hem in het woord, „ waarom gij niet liever den korteren weg verkoost, om mij, door eenen „ geheimen moordenaar, te laten uit den weg 9, ruimen?" „ Wordt niet te hoogmoedig, mijn Heer Graaf! . —«- u om het leven te laten brengen, daar toe 9S waart gij mij te verachtljjk, ■ ook kon het toen den Prins misfehien opmerkzaam gemaakt, ja 99 zelfs, — want wat kunnen fomwijle kleinigher „ den niet, ■— wel ontfteld hebben!" — „ Ik was u te verachtelijk en evenwel vreesdet s, gij mijne tegenwoordigheid?" — Ik vreezen? -— Uwe tegenwoordigheid? — 9, Ook een klein fteentje neemt men dikwijls uitJ9 den weg, of liever, men floot het met den voet ,> weg,  3oo DE GEESTENZIENER. ,, weg, om gemaklijker te kunnen gaan, niet, om „ dat men er hals en been over vreest te breken. — — De tegenftand, dien gij mij, ten aanzien ,, van den Prins, bieden kondet, was zoo gering, zoo — — Doch, waarom verdedig ik mij! Laat ,, de grootfte Wijze zich wel geerne van eene vlieg ,, fteken, als hij die wegjagen kan? —- — Even- wel, ik moet tocla ook gelant jegens u zijn, en „ wil u dus geerne belijden, dat ik, in vergelijking ,, met de overige kavaliers van den Prins, zoo veel ,, meer van u te vreezen had, als waart gij, onder deze kleine vliegen, — de bromvlieg geweest. ,, — Gij ziet, mijn Heer Graaf! dat ik meer dan „ regtvaardig jegens u ben." ,, Nu weer tot u, mijn doorlucbiigfte en gena- digfte Heer!" ,, Tot dus verre hadt gij nog .niet zoo veel verkwist, dat gij eindelijk in verlegenheid ko,, men moest, wat ik echter zoo hartlijk wenschte. ,, Ik voorzag, dat dit nooit beter gefchieden „ kon, dan wanneer ik iemand daarftelde, met ,, wien gij verpligt waart, u te vergelijken, en bij ,, wien gij verliezen moest, het welk dan uwe ,, eerzucht, die reeds gaande gemaakt was, zeker op den toon zou ftemmen, dat ik daarvan, met gewisheid, de bereiking mijner oogmerken verwachten kon. — Niemand was beter daar toe „ gefchikt, dan de Prins van * * d * *, terwijl ik ,, dien tevens, door middel van de * * orde, ,, en den bij dat Hof zoo veel vermogenden Graaf » VAN,  DE geestenziener; 3ös wilde ik vooraf uwen fmaak eerst beproeven. „ Van verfcheidenen der fchoonfte orginelen had ik „ kopien laten ontwerpen, en dezen moest u die „ Florentijnfehe fchilder te koop bieden. Gij weet „ het zelf, hoe fpoedig gij u voor de Madonna / „ verklaardet, en het was dus onnoodig, met de overige Hukken nog verdere proeven te willen „ nemen. — Dewijl ik er door ontelbare onder„ vindingen in bevestigd ben, dat de verbeeldings„ kragt zoo veel te levendiger werkt, wanneer zij ,» zich het voorwerp, met welk zij zich bezig' ,, hield, ontrukt ziet, belette ik het ook, dat gij „ het beeld niet koopen kondet, want de fchilder „ was er reeds toe gefte.md, om het u, voor'den „ hoogften prijs zelfs niet, te laten, dewijl het „ boven dien aireede mijn eigendom was. Ten ., einde gij uwe hoop daarop ook geheel en al „ moest opgeven, heette het rasch daar na, dat „ er zich een kooper toe gevonden had." „ De kopie had zoo hevig op u gewerkt, wat „ moest dan het orgineel niet doen, vooral zoo „ men het u in eene vereeniging van zulke omftan„ dighéden vertoonde, als naderhand wezenlijk „ plaats vond!" „ Hoe" — riep de Prins — „ Ook dit was van „ u afkomftig? — Deze liefde, die —" ,, Niet anders. Maak u maar niet driftig, hef „ zal u oogenbliklijk wel begrijplijk worden. Weet gij het dan reeds niet meer, dat civi» „ tel la uwe fchreden leidde, en u op deze • . II. PEEL. V „k«ft  DE GEESTENZIENER; $>? ii onmin te brengen. * * * was reeds lang, door ,, eenige voorloopige berigten, die de Prefident *—* hem van u geven moest, niet volkomen meer „ over u voldaan , en nu werd er alleenlijk ver„ eischt, om ook in uw bart misnoegen tè zaaijen. „ De eerfte aanleiding daar toe'gaf het voorgeven van éionbei.lo, dat men berigten van u zocht „ in te winnen. Uw — laat ik mij eens van 'die „ uitdrukking bedienen, — kwaad geweten ver„ moedde terftond, dat dit nergens anders van daan i, kwame, dan van * * *, en er was dus verder „ niets noodig, dan u in dit opgevatte denkbeeld j, te bevestigen, terwijl eionoello — zoo dit *l mooglijk was, door dit alles zich nog dieper in. „ UW vertrouwen bevestigde. Ook werd hier fflede »» tevens een' wenï<- gegeven, wien men de fchuld »1 toe te kcnne!1 bad, zoo eens, - in geval'ik het „ noodig mogt ooivleelen, om, gelijk ook Wezen„ lijk gebeurde, de briefwisfcïing af te breken, — . „ de brieven wegbleven." Daarom ried biondello dus ook aan" — viel hem de Prins in de rede - „ om deze on„ derhandelaars niet te laten opvangen.' — 6 HeC „ wordt mij hoe langs zoo meer begrijplijk, hoe „ fchandelijk ik door allen ben bedrogen geworden „ Welken ik het vertrouwen fchonk, dat ik mijnen waardigen vrienden onttrokken had!" — De Armeniër fchoot eenen zoo honenden en fpotVollen blik op den Prins, dat deze zijne oogen neerflueg, en de tranen onderdrukte, die denzelven ontV 3 glip. 5  jaS BE GEESTENZIENER? glippen wilden. Evenwel fprak zijn mond — tof mijn grootfte genoegen, — geene nieuwe boosheid uit, maar hij het het bij dien blik berusten, en voer voord: „ Ik begon deernis met u te krijgen, mijn gena- digfte gevangen! en befloot dus, u uw Grieksch „ meisje weer te geven, op dat, aan de eene zijde, „ de brief, die ik u, door middel van den Prefi*, dent * — *, van uw Hof had toebereid, u niet „ te hard mogt trefFen, maar gij ook, aan den an,, deren kant, daar door niet misfehien op het „ denkbeeld vallen mogt, om Venetië te verlaten. — ,, Het geen ik gedacht had, gebeurde. Als een „ gelukkig minnaar, en daarbij nog in de hoop, om, van uwe zuster, den gewonen onderltand te erlangen, andwoorddet gij op eenen fchamperen „ toon, en de oorlog was volkomen uitgeborsten,, „ vooral daar er een nieuwe brief aan u kwam, waar in men u met zoo vele andere dingen be„ fchuldjgde, van welken gij, toen ter tijd, zelf' „ nog niet eens iets wist." „ En hoe was het mooglijk, dat * * * zoo iets' )f van mij gelooven kon ? " ,, Daar voor liet ik den Prefident zorgen, die, „ in de hoop van een groot man door mij te wor- den, en misfehien uit dankbaarheid jegens mij, „ van elk middel gebruik maakte, om aan mijnen wil te voldoen. Ook verwekte hem dit in het ■ minfte geen moeite. Ik zorgde voor brieven,. M die hij kreeg, en, onder dezen, deden die de ,3 mees*  DE GEESTENZIENER. ^ ^ meeste werking, welken ik uwen boezemvriend, „den Baron F * * * bet onderfchuiven , naardien „ men hem het meeste geloof gaf, daar hij voor„ heen altijd, met de vurigfte drift, uwe partij had „ genomen." „ ó God!" — riep de Prins uit, — „ had ik „ mij toen toch maar verdedigd!" „ En gij verbeeldt u dus, dat ik eenen brief van „ a, die zulks ten doel had, aan zijn adres zou „ hebben laten komen? — Eer ik ze gelezen had, „ ging er nooit een weg, en kwam er u nooit een „ in handen. In allen gevalle kon ik ook, — daar ik alle handen kan naar maken, — eenen val„ fchen afzenden, en gij gewont er niets bij. — „ En gefield eens, gij hadt iemand van de uwen, „ met dat oogmerk, afgezonden, — wel nu, dan „ was er immers ook middel, om die reis te ftrem„ men?" ,, Uwe zuster had , toevallig , van * * * alles „ vernomen, wat hem gefchreven was , en toen ik „ er juist aan werkte, om u ook met haar in on„ min te brengen, gebeurde dit, tot mijne grootfte „ blijdfehap , van zelf. — Nu was u gevolglijk „ niets meer overig, wat u aan uwe bloed verwan„ ten verbinden kon, en ik leide mij geruster te „ flapen." „ Om uwe vertwijfeling ten hoogten top te voe,, ren, en mij dan plotsling, als uwen redder, te w vertoonen, moest ik u nog van alles berooven, V 3 „ waar  DE GEESTENZIENER. SU 9, hield u, gelijk ik vermoed had, langer dan gewooniijk, wakker, zoo dat gij het geen er nu s, gebeuren zou , ten minfte voor droom kondet houden. — De kaarfen waren van pitten voor,, zien , die naauwlijks half zoo lang waren, en moesten dus uitgaan, zoo dra zij ten einde ge' ,, brand waren. Op dat gij dit niet merken zoudt, 9, bragt biondello twee andere kaarfen bran„ 'dend te rug. Boven uwe kamer was eene don,, dermafchiene geplaatst, welke een uwer heiduk„ ken, een vertrouwling van biondello, be,, ftuurde, onderwijl deze, door reeds voorheen gemaakte openingen, met .colofonie blikfemde. ,, De fterke trilling, door den donder veroorzaakt, deed de deuren en vensters , die opzetlijk niet 9I vast gefloten waren, van zelf open fpringen. De ,, woorden, die gij hoordet, riep biondello, „ door eene fpreektrompet, wier opening achter uw fchrijfkantoor verborgen was." — ,, En thands, herroep dien avond voor uwen „ geest, welken gij aanvanglijk zoo vergenoegd in ,, St. Benedetto, doorbragt, en die naderhand, in vele opzigten , zoo beflisfend voor u werd. — „ Het zal u ook wel niet onverwacht komen, wan* ,, neer ik u zeg, dat alles, wat u daar bejegende, mijn werk was! — Gij draaidet u, in den dans, ,, om uwen naasten buurman. Die was ik. Snel, „ en zonder dat iemand het merkte, floeg ik een klein haakje in uw kleed, en een groot ftuk daar „ van bleef er aan hangen. Gij moest aftreden, V 4 „ en  Si4 DE GEESTENZIENER. ■„ van zoo zeer, dat gij, die een oogenblik te vos, ren nog enkel woede en wraak waart geweest, „ u, zonder de minste weigering, door bionde^ „ lo mede voordflcpen liet." — V En?cel 0111 die rede' h™gt bij u, voor eerst, „ in dat Fraueiskaner klooster, op dat hij u, met „ het berigt van de vervolgingen der Bandieten, „ nog meer bevreesd maken konde, en u, door die vrees , wederom van dezen oord kon verwijde„ ren, en in het * * * klooster brengen, alwaar, „ in dien tusfchentijd, eenige toebereidfelen gemaakt „ waren geworden, Daar vondt gij uwe" bemina> de," — „ Zij ware het dus zelve geweest?" ,, Zij zelve." ,, En hoe kan dit mooglijk zijn ? — Ik zag haar „ fterven, F*** heeft haar zien openen, en gij „ gaaft ze mij naderhand levend weder! — Sedert ,, ik opgehouden heb, aan uwe wonderkragt te ge„ looven, zie ik hier in zoo vele tegenftrijdighe9, den , - " „ Dat gij zelf eene tegenftrijdigheid geworden zijt, 9, Gij waart immers van alles ooggetuige, en nog9, thands wilt gij nu uwe eigen ondervinding niet vertrouwen! Ja, het was uwe geliefde, „ die gij ziek en fterven zaagt, zonder dat zulks evenwel iets meer dan bedrog geweest is." Ware het mooglijk? — Dit bedrog?" 9, Bedrog." s, En  DE GEESTENZIENER, 3-S En ik zag hare bleeke lippen, hare ingevallene ,, wangen, hare diepliggende oogen. — Neen, dat was waarheid ! " ,, Prins! hoe rgoet ik u begrijpen? — Hoort gij, 9, hoe mijne, keetenen rammelen? — Hoe had ik „ ze weder opwekken kunnen, zoo haar dood geen „ bedrog ware geweest : of, had ik dit kunnen doen, zou ik dan hier zitten? ■ Op ieder 9, ander tijdftip zou mij zulk eene dwaling van u „ vreugd verwekt hebben; maar thands ligt er mij 9, enkel aan gelegen , om ieder kiemtje te onder- drukken , waar uit de toekomst misfehien nog „ eens een fpruitje tot uwe vreugd kon doen voord- komen; al moest ik het zelfs tot mijn eigen na„ deel doen. — Neen, Prins! gewen u fteeds aan „ het gedachte, dat de Godin, die gij aanbadt, n „ mede hielp bedriegen; en nimmer, zelfs in den 9, droom niet, moet ziju, ter uwer verkwikking, 9, anders verfchijnen, dan als eene fchoone flang, die u ftak , terwijl gij haar liefkoosdet , die u „ nooit beminde. — Of denkt gij misfehien nog, het ware een ander perfoon geweest, die wezen,, lijk ziek was , en voords ftierf, terwijl zij van uwe geliefde flechts de gelijkvormigheid had ont- leend? — Wilden uwe woorden:" ,, ,, dat was ,, ,, waarheid,"" ,,, dit zeggen? — Dan geef ik u dit eenige flechts in bedenking: dat immers niemand, ,, in de laatfte oogenblikken van zijn béftaan, zoo a, veel tegenwoordigheid van geest zal hebben, om 9, de rol van iemand anders, zoo treffend, te kun- » nen  $16 DE GEESTENZIENER. „ nen fpelen. — En, al konde zij dit ook, wat „ voordeel had zij daar van gehad, om er nog de „ Iaatfte oogenblikken haars levens voor te befte» 9J den , tot het fpelen van zulk een bedrog? — „ Was ook niet het gefprek, dat gij nog met haar „ voerdet, niet van zoodanigen inhoud , dat het volftrekt onmooglijk was, hier iemand anders te s, vermoeden?" « Ja, het is helaas! waar. - En waarom lost „ gij mijne twijfelingen niet op, maar vergroot gij „ dezelven veel meer?" ,, Ha! — Kon ik ze flechts vergrooten ; ware „ het maar geen wellust, ze thands op te losten Hare ingevallene wangen, hare bleeke lippen, „ hare diepliggende oogen; dit alles was niets an„ ders, dan — fterk opgelegd blanketfel; hare ,, zwakheid was — veinzerij. — Weet gij niet ,, meer, dat zij voorgaf, zij konde In het geheel geen licht verdragen, en dat men u fteeds van „ haar poogde verwijderd te houden? — Hoe ligt ,, moest het nu niet vallen, u te misleiden, vooral t» daar gij geen koelbloedig aanfchouwer waart, en 9, iedere fmart mede gevoeldet, die zij veinsde'uit „ te ftaan ? — Voeg hier bij nu nog de gemoeds„ gefteldheid, waar in gij in het klooster binnen „ tradt." — ,, Gij hebt gewonnen ! Dit is mijne grootfte „ fmart, dat zij mij bedroog, zog bedroog!" ,, Niet waar, Prins? — 6 Dat gij maar niet j, reeds, door zoo vele andere dingen, te zeer ver- 5, ftompi  DE GEESTENZIENER. 3*2 „ ftompt waart, orn dezelve regt diep te gevoelen. Dat ik u thands maar een duizendvoudig, gevoel „ konde geven, en zij elk gevoel doorwoelen kon, „ tot dat zij geen ftof meer vond! — En haar „ dood was niets anders, dan eene kunftig verwek„ te onmagt, bij wier begin men u verwijderde, „ op dat gij niet bemerken zoudt, hoe het waar» „ lijk.met de zaak gelegen was." „ Maar het openen ? " „ Gefchiedde aan eene andere, die ik, enkel daar„ om, had laten vergiftigen. — Om uwen Baroil F*** op het levendigst te bedriegen, daar toe „ was de ellendigfte wasfchen pop reeds genoeg„ zaam geweest, zoo men niets anders gehad had» „ vooral, daar heur gelaat den meesten tijd bedekt „ bleef." „ Thands dacht mij, ware het tijd, om u wederom in het publiek verfchijnen te laten, en mij „ u geheel als vriend te vertoonen.' Op de gewone „ wijze mogt zulks niet gefchieden; van daar die „ verfchijning, welke zoo veel ligter te bewerken „ viel, naardien alles, vóór uwe aankomst, daar, „ toe had kunnen voorbereid worden. De hemel „ van uw ledikant floot onmiddelbaar aan den zol, der, en deze kon in het vertrek boven u opge„ heven worden. De genie, die zich aan u vertoonde, was niets anders, dan het fchijnfel van „ een beeld, door eene tooverlantaarn op het zeer „ dunne bekleedfel van den ledikantshemel gewor-, „ pen, dat alles reeds daar toe voorbereid was." » Hl}  •22 DE GEESTENZIENER. „ Vreeslijk! Doch vaar voord." Van die gedachten moest gij afgebragt en tot ,, zulken geleid worden, als ik, voor de verande„ ring , welke ik over u befloten had, noodig ,, oordeelde. De gedaanteverwisfeling van bet lint ,, opende het tooneel." En hoe ging het daar mede in zijn werk ? " ,, Niets was ligter dan dit. Biondello had „ eenen nagemaakten fieutel van uw Bureau, en had ,, het lint met eene Sympathetifche kleur overge- ftreken, die eerst in de vrije lucht, zigtbaar werd 9 „ en, vervolgends, na een kort tijdverloop weer „ verdween. Hij had gezien, dat gij dit lint er „ dikwijls uitnaamt, en dit gaf hem aanleiding,. ,, om het, in uwe afwezigheid, dus toe te berer,, den. — De voleindiging bewerkten de tooneelen „ met biondello en den Marchefe, van wel- ken u thans echter niets meer onbegrijpelijk zijn zal, daar zij enkel beftudeerde rollen fpeelden, „ en de ring, die u volkomen zekerheid van der„ zeiver waarheid gaf, zoo ligt in mijne handen zijn kon." Gij zult u nog wel herinneren, dat in alle ge„ zelfchappcn, waar in civitella u bragt, ,, met oogmerk, om u te verftrooijën, de juistheid „ en zekerheid der fluitredenen, van het verftand, waar op gij u anders fteeds vërhoovaardigd had, „ geheel onmerkbaar en behendig werden verdacht gemaakt. Uit uwe houding daarbij, dewijl gij „ ze volftrekt niet meer in befcherming naamt, kon ,, men zeer gemaklijk een befluit opmaken omtrent ,, dea  Sao* DE GEESTENZIENER. beeld gekomen , dan had de Marchefe er u op ,, moeten zoeken te brengen. — Hebt gij reeds „ vergeten , hoe veel ik , naderhand , juist daar ., door bij u gewon , vermids de dood van den ,, Marchefe u de waarheid, van het geen hij aan» f, gaande mij gezegd had, fcheen te bekragti^eu, „ en —" ,, Ook dit alles ware dus alleenlijk veinzerij en ,, bedrog geweest? De koude koortsrilling van den Marchefe, zijne hevige toevallen, zijn dood, en» „ kei bedrog? — „ Niets anders. Zoo ver ik weet, leeft hij nog tegenwoordig. — ,, ó God! — — Vaar voord, op dat ik den beJ} kcr van mijn lijden ten bodem toe uitdrinke." ,, Dat zult gij, Prins! tot op denlaatften druppel, „ en megt u het aanzetfel op den bodem walgen, a, dan zal ik er nog wel wat vocht weer ingieten, „ op dat het weer vloeibaar worde. Bekommer u maar niet, ik zal niet afbreken, om mij, daar door, zelf het laatfte vermaak te ontrooven, dat ., ik nog genieten kan. —— Ten einde het denk,, beeld, van het geen de Marchefe aangaande mij „ zeggen kon, nog verhevener bij u mogt worden, „ en het dus aan uwe eigene verbeelding verbleven „ wierd , wat wonderbaarlijks gij u omtrent mg ,, wildet voordellen , (daar zijn verhaal u .bij dit „ alles toch misfehien niet geloofwaardig febijnen „ mogt) flcorde ik hem door mijne tusfehenkomst. Ook verfchafte mij dit te gelijk het voordeel, 9» van  DE GEESTENZIENER. 329 „ genegenheid voor dit volk verraden hebben. «— ,, Den Marchefe had gij eens iets van zeker geheim ,, in uwe familie gezegd; en dit zoo wel, als de ,, overige gunftige omftandigheden bewogen mij, om die vertelling zamen te ftellen, wier oogmer„ ken maar al te duidlijk doorltralen, en daar door ,, alleen onmerkbaar worden moeiten, dewijl hij , „ aan wien gij ze toefchreef-, een te onverdacht ,, perfoon was. Zij werden allen volkomen bereikt. Uw haat tegen * * * klom ten hoogllen top, ,, toen gij zaagt, dat hij zoo vele moorddaden op ,, zijn geweten had, dat hij het ware, die u uwe minnares en den Bisfchop ontrukt had, en (gelijk het plotsling verfchijnen van uwen zoo „ lang vermisten jager u zoo onwederleglijk be- „ wees) ook u zelfs naar het leven ftond; „ en uw vertrouwen op sebastiano nam „ toe." Waarom echter zocht gij mij den onfchuldigen „ Baron van F * * * zoo verdacht en haatlijk te ,, maken, dat ik er zelfs toe befloot, om hem van kant te helpen ? Kondet gij uw oogmerk niet „ anders bereiken, dan door nog dit misdrijf mij op „ de ziel te laden?" {*) „ F*** (*) Ik zag de brieven, die den Baron van F*** en ook mij zei ven ondergefchoven waren geworden, en aan den Prins overhandigd, om hem tot zulk eene daad te verleiden. Nooit heb ik eenig fchrift treffender na. X 5 ge.  S3° DE GEESTENZIENER. „F * * * was mij tegenwoordig in den weg. Wie ftond er mij voor in, dat een of ander „ toeval zijne regten op u weer konde doen gelden ? Moeiten ook niet uwe nieuwe vrienden zoo veel 9, te zekerer op de puinhoopen uwer ouden ftaan? ,, — De volgende rol, die ik u toegedacht had, zou meenigen moord vereischt hebben, en ook daar toe moest ik u voorbereiden. —. Kon ik „ voords niet, met zekerheid, hopen, dat de aflaat u zoo veel te welkomer zou worden, hoe zwarer' „ de last werd, waar van gij u door den zelvcn „ dacht te bevrijden?" „ Het voorval met mijnen jager hebt gij mij nog „ niet verklaard, — Was hij misfehien ook een „ uwer kreaturen geworden?" Daar toe was hij onbekwaam." En evenwel, — hoe hangt dit zamen? —— „ Gij zeidet, dat gij hem hadt opvangen laten, „ en nogthands heeft een * * * fche Officier hem „ willen omkoopen, om mij te vermoorden!" Bewonder ook hier mijne voorzigtigheid. 3, Ik liet uwen jager opvangen, ten einde eenige „ ba- gemaakt gezien. Ik zelf zou alle de brieven, die mij Waren ondergefchoven, voor de mijnen erkend hebben, alvorens ik derzelver inhoud zag. - Dit, lezer! zij eene r "> we beweegrede voor u tot medelijden met den onge. Lni'.'gen misleidden. AANMERK. VAN DEM GRAAF VAN O**.  DE GEESTENZIENER. 335 ongelukkig te maken, en het voorval dil te houden. Wij beloofden hem zulks ouder een beding, dat hij ons alles ontdekken zou. Dit gefchiedde, en uit; zijne opregtheid zoo wel, als uit zijn gebeete gedrag daarbij, merkten wij duidiijk , dit mogt wel de eerfte maal zijn, dat men hem tot zulk eene bezigheid gebruikte. En nu vernamen wij, dat het glas, wel is waar , wezenlijke artfenij in zich bevatte (en dit hadden wij ook aanftonds zelf befluiten kunnen, dewijl alles eerst fcherp onderzocht werd, alvorens het tot den Armeniër mogt gebragt worden), maar dat de fignatuur, welke, naar het gewone Apothekars gebruik, aan het glas hing, een brief aan den Armeniër ware. Een onbekend mansperfoon had hem», zoo hij dien op deze wijze wel overbragt, eene verbazend groote fom beloofd, waar van hij de helft reeds ontvangen had, maar de andere helft nog bekomen zou , indien alles wèl afliep; en , ingeval van weigering, had hij hem den dood gedreigd. Zijn angst bij zijne intrede was daar uit ontdaan, dewijl hij ons, op dit anders ongewone tijdftip, niet hier gewacht hadIk bezag de fignatuur zeer opmerkzaam, maar, buiten het gewone opfchrift, kon ik er niet hei niinde aan bemerken. De doétor zeide mij nu, dat bet fchrift dan alleen leesbaar wierd, als men het papier vochtig maakte, en dat hij juist dit den Armeniër, met zijne wenken, had willen te kenner^ geven. — Wij deden zulks, en, tot onze verba» zing,  DË fJËESTËNZTËNËË.. voorWendfel te verzinnen, Waar 'door het ü mogt gelukken, om, in dezen of eenen der volgende ' ,, nachten, ten verhoor of aan eene andere plaats ,, gebragt id worden. Voor het óverige zullen wij}-' zorgen* U mogen verzeilen , zoo veel flechts ,, willen, gij" zijt de onze, en vrij. Verongelukt „ alles , dan wreken wij ons evenwel, wanneer : „ men, gelijk tot hier toe, onze namen verzwijgt.'* „ De zamengezworenen." Ik was zoo onvoorzigtig geweest, om dit den Prins vrij luid voor te lezen. Da Armeniër, die, tot hier toe, in eene foort van bedwelming gelegen had, dewelke, zoo als ik nu wel merkte, niets anders dan opmerkzaamheid geweest was, fprong wbedend ten bedde uit, en ftootte zich brullend, eer ■Wij het verhoeden konden, zoo hevig met het hoofd tegen de ijzeren kram in de deur, dat het bloed ftroomsgewijs uit de gapende wonde vloeide, en hij achter over zonk. — hij kwam weer bij, enthands ftroomden er zulke vloeken en verwenfchingen van zijne blaauwe en met geel fchuim bedekte lippen, als nog wel nooit de mond eens fterflings uitfprak. Ik zou vreezen, het papier er mede te ontwijden, en den lezer al te fterk te ontroeren, wanneer ik zé hier nederltellen wilde. Zoo veel bleek duidlijk, dat hij, van het aan den Prins gedaan verhaal, en bijzonder van de brieven, mij ter beftelling opgedragen , nog zeer veel moest verwacht hebben , en thans alles op eenmaal zoo geheel onherftejbaar ver- JI. DEEL. Y, 18K — f  3,3$ DE GEESTENZIENER; loren zag, dat er geen uitzigt meer voor hem ovc*. rig was» Vreeslijk, boven alle befchrijving vreeslijk, was zijn einde. Door hevig met het hoofd tegen den grond te flaan, had hij zijne wonde ongeneeslijk gemaakt. Geen arts had hoop, om hem gezond, aan den arm der geregtigheid, ter welverdiende ftraf te leveren, en men befloot, hem aan zich zeiven over te laten, dewijl men zag, dat het geen hij thands lijden moest, alles zeer ver overtrof, wat hem ook het wreedfte vonnis toekennen kon. Er wiesfen groote maden in zijne hoofdwonden, die, langzaam , de herfenen verteerden, [waarin zoo veel boosheid lag, De gevolgen zijner buitenfporigheden berstten ook los, als hadden zij flechts dezen oogenblik afgewacht, om de vreeslijkfte ftraf te voleindigen. Er vielen overal gaten in zijn ligchaam, en, om zijne kwaal te verlengen, reikte men hem de voedendfte fpijzen. — Door verfcheidene vertrekken drong de pestachtige ftank , dien zijn levend aas verfpreidde. Zijne oogen verrotten hem in het hoofd, zijne aanvanglijk zwarte tong loste zich in flijm op, en vloeide in die zelfftandigheid uit het gehemelte. Stuksgewijs viel het vleesch van de reeds murw gevreten beenderen, — en hij leefde nog voord, tot alle de gelederen vaneen waren gefcheiden, en het als opzetlijk gefpaarde en gezond geblevene hart werd aangetast. — Ik laat hier het gordijn voor het affchuuwlijkde too-  DE GEESTENZIENER. SSp tooneel vallen, dat ooit eenig menschlijk oog zag. Op ons allen had deze aanblik, offchoon wij er ons zoo ver mooglijk van verwijderd hielden, zeer fterk gewerkt, maar bij den Prins had dezelve eèrfe ziekte veroorzaakt, die ons agt dagen bijna van onze terugreis weerhield. Van de zamenzwering vernam men, in dit tijdsgewricht, niet het geringde meer. Men had, wel is waar, eene proef genomen, om, des nachts, iemand, in plaats van den Armeniër, uit de gevangenis te voeren, om, dus doende, de fchrijvers des briefs misfehien in het net te lokken; dan men werd' niemand gewaar. Veelligt, dat zij reeds iets van de ware toedragt der zaak vernomen hadden , en zich dus wijslijk achter' hielden. Wie mij daarbij jammerde, was de arts, die den brief overgebragt had. Op het gerucht, dat docr het dooten van den Armeniër tegen de deur ontftond, was de wacht met eenen officier binnen gedrongen. Zij moesten het een of ander van zijn verzoek aan ons gehoord hebben, en de fignatuur hield ik, bij ongeluk, in de ontdeltenis, nog in mijne hand. Zijne angstvalligheid verraadde het overige , en deze anders onbefcholden man , die flechts zwak genoeg geweest was, om zich, door het geld, verleiden te laten, werd ajs een misdadiger tegen den Staat gedraft. Dus eindigde dan die zamenzwering, wier eenigde befchrijver ik misfehien ben, dewijl een digto «Uuijer bijna alles in Veneties gefchiedenis bedek|, Y 2 heeft»'  440 DE GEESTENZIENER. heeft, wat er eenen wenk van zou kunnen geven, en die ook alleenlijk door hem zou kunnen worden begrepen, welke er naauwkeurig van onderrigt was. Het geheim, dat er de Staat van maakte, belette alle nafpeuringen van welken aard' ook, terwijl de bekende en gevangene misdadigers nooit weer aaiï dags licht kwamen. Dat ik waarheid wilde fchrijven, verzekerde ik reeds bij den aanvang dezer bladeren, en dat ik haar ook bij de gefchiedenis des Armeniërs ftiptlijk volgde, behoef ik wel niet eerst te zeggen. In hoe verre zijne verzekeringen echt waren, waag ik niet te beflisfen; maar dat het grootfte gedeelte, of de hoofdzaken, ten minfte, geen verdichtfel zijn konden, daar van getuigen de brieven, die daar op: betrekking hebben, en welken ik den lezer woord* lijk medegedeeld heb. Bij het naauwkeurig nazoeken in des Armeniërs woning, vond men ze, met nog andere fchriften, in een kastje, zeer in derf muur verborgen. Misfehien waren zij in mijne handen niet gekomen, zoo ik ze niet had moeten ©ntfijferen, waar in ik, door oefening, zeer veei Vaardigheid gekregen had, en ik er .dus met gemak affchriften van kon nemen. Ik was eerst voornemens, om ze, benevens nog meer andere papieren, achter dit gefchrift te voegen; maar ik veranderde van befluit, ' en voegde ze, ter bevordering van meer duidlijkheid, daar ter plaatfe in, waar de Armeniër er melding van maakte, het welk ik fèoop, dat mij de lezer dankwfjten zal. ' . . D3t  DE GEESTENZIENER^ 341 Dat ik ook bier alle namen onderdrukte, —- daat over zal zich zekerlijk niemand verwonderen, en nog veel minder mij een verwijt doen, wien het eene even zoo heilige zaak is als mij, om geene familien daar door te krenken, dat men ontaardde leden van dezelve openlijk als booswichten daarftelt, wanneer men het vermijden kan. Ik houd het voor mijnen pligt, hier nog bij te voegen, wat ik van den Prins, omtrent dat tijkvak hoorde, toen zijn omgang met den Armeniër zoo geheel vertrouwd was geworden, en waar van wij tot hier toe niets bepaalds wisten. Hij had er zijn werk van gemaakt, om, door geestverfchijningen en andere hem gewone middelen, des Prinfen wraakzucht tegen * * * op nieuw gaande te maken , ten einde zijne toeftemming tot deszelfs moord te verkrijgen; , God weet, waarom hij zulks voor noodig hield 1 r Dit zoo wel, als.de begeerte tot den troon, bij den Prins, uit de asch, waar in zij glimde, tot eene verbazend groote vlam aan te blazen, was hem, — ó, dat ik het zeggen moet! — maar al te zeer gelukt. Dan, hij begeerde nog meer. Hij wilde, dat de Prins hem onverbreekbaar beloven zou, om zich fteeds, zoo lang hij leefde en waar in het ook wezen mogt, geheel en al aan zijnen wil te onderwerpen, zonder hem ooit de rede waarom te vragen. Nog niet zoo geheel waren alle goede grondftellingen bij den eerden onderdrukt, om aan dit zijn verlangen te voldoen; want zijne ziel was, bij al het gundig vooroordeel, dat Y 3 hij,  g| DE GEESTENZIENER. hij, omtrent den Armeniër, koesterde, toch nog voor de bedenking vatbaar, dat hij dezen eisch ■wel niet doen zou, zoo hij zich fteeds van goede oogmerken bewust ware. De op alles voorbereidde booswicht had ook de moogliikheid van dit geval Voorzien, en, tot daar toe, de opwekking van des Prinfen beminde verfchoven. Deze, in den waan van een wonder te zien, dcor liefde bedwelmd, i — — bewilligde nu in alles. Thands verbrak de voorzienigheid nog te regter tijd het weeffel van euveldaden, dat zij zoo lange langmoedig had aan. gezien. Wij verlieten Venetië, en mijne borst verhief zich vrijer en ligter, toen wij het achter den rug hadden. Ik zag nog eens fe rug, om mij dien fchooncn aanblik, voor de laatfte reis in mijn Jeven misfehien, nog eens te verfchaffen. Daar lag het, vol prachtige paleizen en kerken, ingefloten door de zee, die de eerfte ftralen der morgenzon te rug kaatfte, welken de bovenfte toppen der gedenktcekenen van pracht verguldden. Scherp was zijn omtrek in den oostlijk verlichten onbewolkten gezigteiader geteekend, en In zijn binnenfte zWeef'de de fchemcring nog op de kanalen, die het doorkruisten. Mijn oog was onvermoeid in het aanfchouwen, als zage ik het voor de eerfte maal; inaar mijne aandoeningen, — ö hoe zeer verfchildcn Zij van die genen, welken er bij mij oiuftonden op het  DE GEESTENZIENER.. 343 het ailereerde gezigt van deze eenige, en als ware het, drijvende ftad. Zij fcheen mij thands een van buiten uitnemend en prachtig vercierde kerker, waar "bij zich, terwijl wij dien bewonderen, ons terftond het gedachte opdringt aan hen, die daar in hulploos, ja meenigwerf onfchuldig, moeten verfmach- ten; i en mijne treurigheid klom zoo vele graden, als , bij den aanbrekenden morgen, de aanblik fchooner werd , tot dat het mij geheel en al uit het gezigt verdween, Onze reis ging zoo fnel, als des Prinfen gezondheid maar eenigzins toeliet; want een nieuwe brief uit * * * had ons nogmaals aangefpoord, om ons te haasten. Omtrent ten halven wege verlieten ons de Lord en johnson, en flechts met veel moeite fchikten wij ons in ons lot, dat deze uitmuntende menfchen, door zoo vele zaken en omftandigheden aan ons gekeetend, ons van de zijde rukte. Zij maakten ons het fmartlijkfte affcheid daar door eenigzins ligter, dat zij ons ons verlies, eerst door achtergetatene brieven, bekend maakten, terwijl zij zich daar door grootmoedig aan onaen, en boven al des Prinfen dankbetuigingen onttrokken. „ Hij „ daar boven" zeide deze, met eenen blik ten hemel, toen hij de affcheidsbrieven gezien had, en een tranenvloed verdikte zijne woorden. Mijn getrouwe kas per trof ik nog in de her-berg aan, waar ik hem befchejden had / en nam hem met mij. Zijne vreugde ging alle palen te Y 4 bui-  Ml DE GEESTENZIENER. bulten, en ik had mij, op dit gezigt moeten fchamen, zoo ik niet erkend had, welk een eerlijk medgezel ik in hem te rug kreeg, Wij kwamen te * * *. Liefderijk floot * * * den Prins in zijne armen. „ ó! Het is te veel!" riep deze uit, en zonk voor hem neder, -. „ te „ veel voor eenen kwaaddoener!" , Hoe zou ik het wagen, dit Tooneel hier te willen afmalen, waar bij zoo veel gezegd en nog. thans geen woord gefproken werd! — Alle middelen , die men aanwendde, om den Prins, te vervrolijken, en op te beuren, waren geheel vruchtloos. Duistere zwaarmoedigheid had zich, onuitdelgbaar, in diepe groeven, op zijn .gelaat gegraveerd van het welk inwendig verdriet, reeds lange iederen blos en alle trekken van bliji moedigheid verbannen had, die zijne vorige gemoedsrust zoo weldadig daar op had geplant. Ingevallen waren zijne wangen, en zijne doffe oogen werden nog .duisterer door de fchaduw der uitftekende oogbeen» deren. Zeldzaam verhief zich zijn hoofd en in zijne neergeflagen wenkbrauwen hing eene eeuwige traan. Alleenlijk bij het gedachte aan eene bete?e eeuwigheid, en aan ee ,en liefderijken God, openden zich zi'ue gelaatstrekken voor eene haast voorbijgaande blijmoedigheid. - Diep in het woud lagen, op eene verbazend groote fteenrots, die , van wege haren hoogen ouderdom , bijna geheel met mos bedekt was, de ruïnen van  DE GEESTENZIENER. 343 van eenen burg der voormalige roofzuchtige voorvaderen van het *** huis. Eene ganfche eeuw had nog! niet alles ten eenenmale vernietigen kunnen, ent hoge muren, van rotfen- en kwaterfteenen gebouwd, Vertoonden duidlijk genoeg de voormalige fterkte van dit roofnest, dat eiken wandelaar, wiens weg hier voorbij liep , met fchrik en fiddering vervuld had. De vader van den tegenwoordigen *** was een groot liefhebber van de jagt. Dikwerf vervolgde hij het wild zoo ver, dat hem de nacht overviel , en hij liet zich, op de voormalige verblijfplaats zijner voorouderen een klein kafteel bouwen, alwaar hij vervolgends geheele weken lang door» bragt , om aan zijne geliefkoosde neiging bot te vieren. Sedert dien tijd was het weinig bezocht geworden, en door digte ftruiken moest men worltelen, om aan een pad in de fteenrots te komen, dat iemand naar boven bragt. Dit dot verzocht de Prins tot zijn toekomend verblijf, en men ziet wel uit deze befchrijving, boa zeer hetzelve, en de vreeslijk romaneske oord, waar in het lag, welks ftilte maar zeldzaam werd afgebroken, met den toon . ftrookte, waar op zijn gemoed geftemd was. Zijne begeerte werd voldaan, en * * * vleide zich met de hoop, dat de eenzaamheid welligt eene voordeelige uitwerking op hem zou hebben, dat de zoo diep in den mensch gegraveerden trek tot omgang met zijns gelijken eens weer ontwaken, en deze hem dan aan de wereld wedergeven kon. Hij had zich zeer vergist, .bij wist Y 5 niet,  34» DE GEESTENZIENER; «iet eeneti blik van wellust. Bij mijn opmerkzaam waarnemen fcheen het mij toe, als of ik, door de dikke firuiken, een gebouw zag, dat zich aan de eene zijde van het dal verhief. Hoe minder ik iets van dien aard hier verwacht had, zoo veel te meer werd mijne begeerte wakker, om het naauwkeuriger te onderzoeken. Ik merkte mij de ftreek, en ging op het boschje af, waar door ik, met veel poeite, heendringen moest. Thands boog ik den laatften ftruik terug, en ik bevond mij in eene kleine open ruimte , met boomen en ftruiken omzet. Vóór mij ftond eene armoedige hut, en tegen over dezelve een zeer groote eik, in wiens fchaduwe zich een zeer eenvoudig gedenkteeken verhief, dat zich in zijne hoogfte takken verloor. Juist wilde ik nader treden > toe" ik eenen grijsaard ontdekte, die voor hetzelve nederknielde, en bad. Ik bleef bedaard ftaan, en ook mijne aandoeningen werden een Uil gebed. Hij ftond op. Welk eene gedaante l Onwillekeurig greep mijne hand naar mijnen hoed, om mijn hoofd te ontblooten , en op deze wijze deh eerwaardigen grijsaard te huldigen. Op de diepe groeven van zijn voorhoofd en zijner wangen zweefde hooge tevredenheid, de glimlach van eenen volmaakten, die, zich zijner goede daden bewust, thands voor den eeuwigen barmhartigen Regter wil rekenfchap afleggen, en de vergeving zijner menschlijke zwakheden van den Ontfermer over allen voorziet. Meenigvuldig lijden fcheen iets duisters in zijn gelaat te hebben gelegd, maar dit was flechts eene  DE GEESTENZIENER. 349 eene ligte fchaduwe, waar op de verheven, zwaar Verworven opgeruimdheid zijner oogen zoo veel te helderer doordraaide. Hij fcheen mij niet te bemerken, en trad in zijne hut; en thands naderde ik het Monument met eene gewaarwording, die ik geen naam weet te geven. Een kort opfchrift zeide mij, dat de Prins hier den algemeenen dag der opftanding te gemoet fluimerde* Terwijl ik opbeuren wilde, bemerkte ik eerst, dat ik geknield had, en dat de grijsaard achter mij ftond. Bewogen drukte hij mij de hand. „ Gij hebt gebeden" —- fprak hij mij aan, ,, met vreugd , met verrukking heb ik het aange» zien. Zoo bidden anders de kinderen des geïuks „ niet; — wees mij dus welkom in deze eenzaambeid, die door u geftoord noch ontheiligd zal „ worden." „ Gij hebt gelijk, eerwaardig grijsaard!" — gaf ik hem ten andwoord; — „ ik ben geen kind van „ het geluk; die hier lluimert, was mijn vriend. „ en -" „ Zijt gij misfehien de Graaf van O**, van ,, wien de overledene mij zoo veel zeide? — Dan „ verfta ik u, zonder u uit te hooren." Ik beandwoordde zijne vraag met ja, en met eene heilige verrukking trok hij mij bij zich neder op eenen bank van graszoden voor de hut. „ Uw vriend" — hief hij aan ■— ,, deed dik* „ werf geheel alleen wandelingen in dit bosch, eh 9i waar 't het woesfte was 9 bevond hij 'zich het  35° de Geestenziener. „ liefst. Dus vond bij.mij, kort na uw vertrek, „ Mer in mijne eenzaamheid. Ik beminde hem wet. ,, dra , hij mij niet minder. Meenigmaal keerde „ hij weer terug, maar nog meer verwijlde hij ge„ heele dagen en nachten bij mij. Eiken dag ver„ beidde hij uwe terugkomst; gij kwaamt niet." „ „ Mogt hij komen,"" — „ zeide hij mij weini„ nige dagen voor zijn einde," - „ „ wanneer ik „ niet meer ben, dan zeg hem, uit mijn naam, „ vaarwel, en dat ik hem, daar boven, danken „ „ zal voor voor zijne liefde. Gij alleen kunt 5, 9, het hem zoo zeggen , als ik het zelf zou „ „ doen."" — 5) Daaglijks bid ik nu dikwijls „ aan zijn graf, en van nu af zal ik God daar „ danken, dat Hij mij nog zoo gelukkig maakte, ,, om u te zien, en mijnen last te volvoeren." — .Wij fpraken nu van niets anders , dan van den Prins. Het geen de grijsaard mij, met de beminlijkfte uitvoerigheid, aangaande zijn laatfre levensvak, vertelde, wil ik den lezer flechts in een zeer kort uiitrekfel leveren. Elke nog zoo groote kleinigheid, die voor den vriend belangrijk is, is nogthands niet altijd voor eenen derden van gevvigt; daarom alleenlijk de hoofdzaken. Hij had zich den omgang van dezen wijzen grijsaard, en zimen ganlchen overigen leeftijd, ten nutte gemaakt, om zijn hart de kalmte weer te verfchaffen, die er anders in woonde, en dit was hem geiukt, zoo ver zulks in zijnen toeftand mooglijk was. Vast overtuigd van Gods vaderliefde, was de  DE GEESTENZIENER. 35- de dood hem een vriend geworden, die hem det. kennisfe van dit eeuwig we*en zou nader brengen, en hij zag hem met zagte vreugd, geenszins met onftuimige wenfchen te gemoet. Voor weinige weken kwam hij dan ook, meer. dan gewoonlijk opgeruimd, tot dezen vromen kluizenaar. „ God heeft mij nog eene vreugd gefchon„ ken, die ik niet verdien," — riep hij hem te gemoet, en gaf hem eenen brief, dien hij zoo even ontvangen had. Hij was van de Griekfche Dame. De grijsaard liet hem mij lezen , en zie hier het affchrift. „ Geliefde mijner Ziel!" Zoo noem ik u, offchoon de zwartfte boos„ hied mij daar toe misbruikte, om u te helpen „ bedriegen. Mijn geweten heeft zich voor den „ Eeuwigen gezuiverd; ik was bedrogen, even als "^Eene Duitfche van geboomte zijnde, ontroofde „ mij de dood in Venetië mijne moeder , en met „ haar alles. Als een jong onervaren meisje, was ', ik nu, van allen verlaten, alleen in de groote „ wereld. Een toeval leerde mij, in dien troost, loozen toeftand, dien Armeniër kennen. Mijn „ gelaat beloofde eene groote fchoonheid , en „ thands eerst heb ik mij de biteken kunnen ver„ klaren, waar mede hij zich tot mijnen weldoener „ opwierp. De goede grondftellingen, die hij bij 55 oiy  3£s DE GEESTENZIENER. ,, mi? aantrof, fcheflen het hem misfehien nood. s, zaaklijk re maken, om behoedzaam met mij om ,i te gaan; hij fcheen mij een Heilige toe, Thands 5, kreeg ik van hem den last, om in de *** kerk, waar gij mij het eerst zaagt, de rol te fpelen, ,, waar in gjj mij aantroft. Hij had zich, van „ h vner ijdëïhèld-; door het voorgeven, dat gij u in miin portret verliefd hadt, zoo voordeelig „ weten te bedienen, 'dat ik niet alleen zijnen voor„ (lag niet affloeg, maar mij, die anders Van alle ,, geveinsdheid eenen afkeer had, ook de meeste „ moeite gaf, om zijne voorfchrtften, zoo flipt „ mooglijk, te volgen. Dan, maar al te „ fpoedig werd ik in de daad, wat ik flechts ge- 9, fchenen bad; ik beminde u. ■ De vrees, 3, van u weer te zullen verliezen, zijne kunstgrepen ,.. en bedreigingen hielden mij fteeds te rug, ook „ wanneer het mij reeds op de tong zweefde, om ,, mij u te ontdekken, en*' „ Mijne zwakheid gedoogde niet, dat ik verder ,, voordfehreef. Ik gevoel het, dat ik nog maar „ weinig uuren leven zal, en ik moet dus fluiten.„ Meer dan honderdmaal heb ik, bij dezen brief, „ reeds moeten rusten. Ik had uw verblijf' „ vernomen , wilde u daar opzoeken , en u om ,, vergiffenis fmeken ; maar mijne kragten bezweken, ï, In plaats van mij zelve komt dus deze brief, ,, en — ach! mogt u dezelve een blijmoedig oogen„ blik aanbrengen. Dat gij aan de waarheid der d, belijdenis van mijne onfchuld niet zult twijfelen, „ daai  DE GEESTENZIENER. S53 „ daar ik die aan dyen rand van het gaf, afleg, „ hier van ben ik zoo vast overtuigd, als van mij„ ne vergiffenis bij God." ,, Hoe zwaar valt het mij toch, af te breken, ,, daar ik aan u, mijn geliefde! fchrijf; maar nu „ moet ik; want ik gevoel, dat eene nog grootere „ zwakheid mij overvalt, dan gij, in den geheelen „ brief, reeds befpeuren zult. Eerst na mij- „ nen. dood ontvangt gij den brief, en om u niet te verontrusten , verzwijg ik u ook de plaats , „ waar vermoedlijk mijn ligchaam deszelfs hereeni- ging met de ziel zal te gemoet fluimeren." . Daar, waar het gordijn zich opent, dat ons „ het waarom onzer lotgevallen verborg, waar eene „ eeuwige vereeniging onze zielen omvatten zal, „ zal ik u meer zeggen , dewijl ik het nu niet ,, kan! — Vaar wel!" „ Met de liefde eens engels, gezuiverd van alle „ zonden en gebreken, en gekleed in het gewaad „ der verheerlijkten, zal u, aan de poorten der eeu> wigheid te gemoet fnellen." „ uwe" ,, theresia." Met dezen brief had zich de Prins onder genen eik gezet, aan den oord, dien hij zich reeds lange tot zijne rustplaats had uitgekozen. Hier herlas hy denzelven nog meermalen, en hij, met den tegen hem overzittenden grijsaard , vierden haar aanden- II. deel, Z ken,  554 DE GEESTENZIENER.' ken, bij bet luid geklater der donderflagen, die over h M hoofd rolden. „ Weldra zal ik ook bij u, ó God! en bij u, „ t he re si a!. zijn," — zeide de Prins, met ten hemel geheven handen en oogen; een blikfemftraal fchoot langs den eik neder, en — hij w.as niet meer! Einde van het tweede en laat/ie Deeh    DE GEESTENZIENER. HS een bepaald punt aan, werwaart zij' zich richten „ konden." „ Behalve de belangrijke kennismaking met den ,, graaf van P.***, had ik, van mijne reis naar ,, Rome, nog het voordeel, dat ik mijnen pleeg„ vader weer vond, (om wien ik mij, zonder ,, noodzaaklijkheid, wel bezwaarlijk weer zou be„ kommerd hebben,) en van hem het geheim „ mijner geboorte vernam." ,, Zijn geftadig laboreren, en het verzuimen van zijne Patiënten, hadden hem thands, daar hij de „ onderfteuning het meest behoefde, inde treurigfte armoede geftorr. De eigenaar van het huis, ,, waarin ik woonde, en waar hij eens huisarts ge„ weest was, gaf hem, uit mededogen, het noodig onderhoud. Een toeval bragt hem mij in het gezigt. Het viel niet moeilijk, hem terftond te ,, herkennen, want zijne gelaatstrekken waren al te „ kenüjk, dan dat de indruk daar van niet zoo ,, ff erk zou geweest zijn, om hem ook na verfchei,, den jaren, onder den grootften drom van men- fchen zelfs, te kunnen weervinden. — Terftond ,, in het begin, was het reeds mijn voornemen ,, geweest, hem zoo min weer op te zoeken, als „ mij hem te ontdekken, én dit befluit bleef ook „ thands nog het zelfde, hoewel ik eenen gri san-d „ zag voor mij ftaan, die mijne hulp zoo zeer „ behoefde. Ik triumfeerde over de vastheid mijner ,, grondbeginfelen , die , door den aanblik eens „ vaders zelfs, niet eens in zoo verre konden aan Q $ „ het  DE GEESTENZIENER. H? „ mijn ferbinando. Zijn mijne gelaatstrek. „ „ ken u dan zoo geheel en al vreemd geworden? — Laat uw geluk u niet meer 11 11 toe, om u mijne vaderlijke liefde te herin„ neren?"" — „ „ Gij raast kerel!"" — riep ik, en drukte „ hem van mij af, terwijl hij mij wilde om., heizen." „ Zie deze moedervlek eens aan uwen hals. „ „ Deze ontdekte u aan mij, toen ik, daar gij „ „ in flaauwte laagt, uwen halskraag los maakte. „ „ 6 Laat mij niet vruchtloos God gedankt heb,, „ ben, dat hij mij u liet wedervinden, en daar „ door in ftaat ftelde, om u uwen ouden vader „ „ weer te geven , die naar uwe omhelzing „ „ fmacht, ó Wanneer er ook geene dankbaar„ ,, beid jegens mij in uw hart opwelt, bedenkt „ dan ten minften uw eigen voordeel, en ftoot „ „ mij niet van u, daar ik de eenigfte man ben, „ „ die u het. geheim van uwe geboorte ontdeki, » ken en u daar door tot den onmeetlijkften M „ rijkdom helpen kan."" — „ „ Gij waart dus geen bedrieger ?" " — ., zeide ,, ik, om de rol te beginnen, die ik thands fpelen „ moest." — „ ó Dat uw hart u dit niet reeds terftond „ zeide! — Dan ik vergeef u; wie weet, t, „ welke bedriegerijen het zoo verhard hebben, „ dat ~"" „ „Ja wel, lieve vader!"" — viel ik hem in „ het woord, en drukte hem aan mijne borst. Q 4 „ Het  *4§ DE GEESTENZIENER. ,, Het viel mij ook niet zwaar, dit tooneel met „ eenige traanen te vertieren,' waar toe de oude „ rijklijk het zijne deed." . „ ,,0! er zijn „ „ booswichten onder de menfchen'„"" — „voer 3, ik voord." — „ „ Een van hen, wien ik geheel ,, „ mijne vriendfchap fchonk, wien ik in last gaf, ,, „ om u op te zoeken, dewijl ik geen berigt van „ u kon krijgen, en mijne bezigheden ook niet „ toelieten, de] aangenaame reis zelf in eigen „ perfoon te. ondernemen, — -= bedroog'mij ,, „ zoo. — Dat monfter! — Hij misbruikte „ „ mijn vertrouwen, en rigtte eenen fchelm af, ,, „ die de rol van mijnen vader fpelen moest. »j s» Ligt geloofde mijn kindlijk hart, en het opende „ „ zich voor hem met warmte. Een gelukje 35 kig toeval alleen ontdekte mij, dat hij mij „ „ naar leven en vermogen ftond, en beiden als „ „ dan den buit zouden 'deelen. — En hij had zijn „ „ geluk toch mij alleen te danken ! - - 6. vader! „ .., er behoort veel geloof aan God toe C*), — fs 99 om-> door zulke ondervindingen, gelijk ik er. „ „ yerfcheidene had, niet eindelijk een menfchen«» » vijand te worden!"" 3, Geerne (*•) Nog andere foortgelijke uitdrukkingen heb ik weg. gelaten. In den mond van dezen meer dan duiveifchwi booswicht fchenen zij mij toe, Godslasteringen te zijn. AANMERK. VAN HEN G8AAF. VAN Q*.*e  DE CEESTENZIENER.. «24$ „ Geerne geloofde de oude mijn verdichtfel, en 55 zijne oogen kwamen vol vreugdetraanen." j> 1» Ja,"" — „riep hij verrukt uit." — „ „ Gij „ „ zijt mijn ferdinando. Den fchijn eens ,, „ menfchen vijands alleen konden booswichten u „ „ geven, maar uw hart bleef het zelfde. Ach,. ,, „ hoe zal uw vader zich verheugen, wien de „ „ hoop alleen, van u te zien, nog den wensch, „ ,, om zijn leven te rekken, inboezemt.'"' . ,, „ Gij waart dus mijn vader niet?"" —„zeide 3, ik, onder eenen nieuwen tranenvloed." . s> s» Ja» ik verdien het, dat gij nu mij van u, „ „ floot!"" •9 >» Niet alzoo, mijn zoon! Ik was flechts uw 1» » pleegvader, en dit reeds is een geluk voor „ „ mij, hoewel uw ontloopen.... Maar ftil daar ,, „ van, ik heb u immers weder 1 — Lees dezen ,, „ brief."" 3, „ Mijn dierbare silvio!"" „ „ Venetië, den 6 Aug. 17**."" ,, „Ik deed u onregt met mijne verwijten. ,, „ Thands weet ik, dat gij er onfchuldig aan „ „ zijt , dat ik mijnen zoon verloor. Het was ,, „ niet door uwe zorgloosheid of wreedheid, dat „ hij ontvlood. — Ach, vergeef het beklemde ,, „ vaderhart, dat ik u hard kon behandelen!"" „ „ Ik dacht mijnen zoon gelukkiger, dan ande?, „ ren van zijns gelijken, te maken; hij zou Q 5 „ „ fchit-.  @5* £>E GEESTENZIENER.' ,, niet meer dienen, ja ftond mij zelfs, bij velen „ mijner ondernemingen, in den weg, — waarom „ zou ik voor hem nog een masker dragen, waar j, van ik geen voordeel voor mij meer te hopen „ had?" — „ Beter, dacht ik, is het, dat de reeds ftervende „ ftam voor het opfchietende boomtje plaats make, 9, op dat het zelve meer kragt bekome; en mijn 9, vader trok het voordeel hier uit, dat hij met „ geenen langen doodftrijd te worftelen had. —~ ,. In eene zachte iluimering deed ik zijnen, buiten „ dien reeds zwaarmoedigen adem, ophouden, ters, wijl ik zijnen boezemvriend silvio, onlangs 3, vooraf gezonden had." God!" — riep de Prins, — „ hoe is het „ eenen uwer menfchen mooglijk, dat hij zijnen eigen vader vermoorden kan!" ,» Zeg, in koeien bloede; want dit alleen onder3, fcheidt mij van hen allen, die, uit drift en over„ ijling, ook eens eene dergelijke daad begingen. — ,, Ik had hem wel kunnen fparen, als hij maar niet, door eene onlijdelijke nieuwsgierigheid ge,, dreven, mijne papieren doorfnuffeld had, en daar 3, uit een gedeelte van mijn plan en mijner denk- 3, wijze had leeren kennen. Nu vertrouwde hij „ mij geen woord meer; met behulp van silvio, „ wilde hij zijn vaderlijk regt omtrent mij doen gelden, — onderftond zich zelfs te bevelen, „ waarfchuwde — dreigde — — PrinsLik kon „ nooit iemand boven mü dulden, en hij wilde mij „ zelfs kortwieken in mijne vlugt! Moest ik, daar-  DE GEESTENZIENER; 25^ „ daar te boven, niet vreezen, dat zijne .klagtert over mij zichtbaar worden, en mij dan nadeel „ doeh konden, daar velen mij voor een voorbeeld van heiligheid bielden?!" — De lafaard alleen beeft voor hindernisfen, die. „ het vooroordeel als onoverwinlijk befchouwt, —— „ ik was gewoon, ze uk den weg te ruimen." Alle mijne fpieren,- — voegde de Graaf van O** hierbij, —- werden hier, door tien —— ja duizendvoudigen fchrik en ontzetting, te zamengetrokken. Het was mij,- als of de enkelvoudige zelfllandigheid mijner ziel in millioenen van gevoelige, wezens veranderd ware, die allen, van affchuuw overvloeiiende, de banden hunner woning met geweld wilden m ftukken fprengen, om uit den dampkring van dezen, meer dan helfche boosheid ademenden, verworpeling te komen Mijne togen ftonden wijd open en onbeweeglijk; langzaam cn beklemd klopte mijn hart; mijne borst fcheen mij de noodige lucht te. weigeren; en, aan, ieder hair hing mij een koude zweetdruppel. De Armeniër bleef.in zijne aangenomene houding, en ziin blik verwijlde "t medelijden bij ons allen. Geen enkelde trek van berouw gaf mijn oog een rustpunt op zijn gelaat, waar ik blijken van mensen» hjkheid had,kunnen vermoeden^ — Eindelijk voer hij voord te verhalen. ,, Weinige maanden was ik nog maar te Venetië, „ toen zich ook reeds . zeer vele jonee . Patriciërs „ bij mij indrongen, en onderling wedijverden, om „ mijne vriendfchap te verwerven. Mijne familie » e»  DE GEESTENZIENER* g| j, ,, Wij ailen zijn met de regering te ontvreden.; b n die, tot hier toe, ons vaderland tijrannizeerde, ,, de edelften van het zelve onderdrukte, en hen, „ ,, die zich enkel voor het welzijn van Het geheel „ „ hadden verdienstlijk gemaakt, met de febande„ „ lijkfte ondankbaarheid beloonde.. Voorregten, „ „ die, in andere Landen te regt aanfpraak geven „ „ op den eerbied van elk patriot, die de vtirigé »> s' dichter tot het onderwerp voor zijne meester„ j, ftukken neemt, en tot de laatfte'. nakomeling,, „ fchap overbrengt; waar toe dienen, zij hier? — » » Zij" openeii het zekerRe uitzjgt op den fmaad-* „ „ lijkften dood. Heet dit niet met geweld j, „ alle grootheid van ziel uit ons vaderland ver„ „ bannen, én elk kleintje "tot groote verhevene daden moedwillig vernietigen?"" — „ „ Hoe dikwijls word niet rdappeffte éh „ „ voorzigtigfle Generaal, die l^een voor 'zijn „ ,, Vaderland de 'vrijheid redde',;,en met helden,s moed, met wellust zijn bloed voor het zelve ?J „ vergoot; hoe dikwijls werd niet 'de gfoötfte „ „ ftaatsman hét offer der' laagfte ijverzucht?" " „ „ Onze gefchiedenis is opgepropt met voor„ beelden van dien' aard, waar van* elk eene „ ,, fchandzuil voor ons karakter is, dié ons, in „ „ de oogen van iederen vreemdeling irioet brand- „ „ merken. En dat zouden .wij langer 'ditl- „ den, daar de magt, orh het té veranderen,'iri „ ,, onze handen is?"" __. — „ „ En wij, wij droomeii van vrijheid, daar wij 1L R ifi hiët  &5S DE GEESTENZIENER. „ niet eens de geringde fchaduw van dezelve bezitten! Worden niet alle onze fchre- „ den door ontelbare fpionnen bewaakt; beluisfl, „ teren zij niet alle onze woorden, en zijn wij ,, „ niet dikwerf, bij de grootfte onfchuld zelfs, 3, ,, aan de willekeur van deze verworpenfte kreaa, „ tuuren prijs gegeven?! —■ Schreeuwt niet het ,, ,, bloed onzer broeders en bloedverwanten on3> ïj fchuUig vergoten door nimmer verzadigden ,, „ moordlust, — zij noemen het ftaatkunde, 3, ,, — luidkeels tot ons om wraak?"" — ,, „ ferdinando, uit het edel geflacht van „„ mascarini! moeten wij u nog meer zeg„ ,, gen ? —- perst het volle hart u niet reeds ,, „ ziedend bloed in de herfeuen, en dreigt het 4, „ in (lukken te fpringen? kan uw Vaderland u „ „ onverfchilüg zijn? zal u het bloed van „ ,, uwe naastbeftaanden dan niet ten minfte „ „ aandoen?"" — 3, ., Wij droomden van vrijheid, ontwaakten, eri „ het bedrieglijk beeld, de herfenfchim, was 3, „ vervlogen. Ware vrijheid zal de plaats daar van vervuil;n, of een eeuwige flaap ons, ten ^, „' minfte , eenen eeuwigen droom fcheppen , ,, „ wanneer het aangenaame beeld, aan het 3, „ welk wij ons leven zoo gewillig opofferden, „ ,, ons gedurig toelagchen zal."" „ Wij maken reeds eenen vrij grooten hoop „ ,, uit, die gezworen hebben, op dood en leven; SJ hij zal grooter worden, wanneer ons gefchrcï »>» nog  DE GEESTENZIENER. i&i 0 „ het ftaatlijke, en de klokken fchenen mij anders, ,, dan gewoonlijk , te brommen Ik hield het voor geestdrift en vuur mijner toekomende da» den." — ,, Plotsling ging de deur open, en eene zeer ,, vermomde gedaante ftond voor mij." „ ,, Ferdinando van ma.scar.ini! hebt „ ., gij uw befluit genomen?"" fprak zij, met „ diepen nadruk en plegtigen ernst in de ftem." — „ „ Ik heb het gedaan!"" — gaf ik ten and„ woord." „ „ Zoo volg mij!"" — „ Ik moest mij zwart vermommen, gelijk zij, en j, wij gingen op weg. Zoo dra wij aan het kanaal ,, kwamen, waar reeds eenigen met de gondel op ,, ons wachtten, verbond men mij de oogen, en .,; toen men mij den blinddoek weer afnam, bevond ik mij in dezelfde zaal, waar heen men nader,> hand ook u (tot mij en den Prins) bragt." „ Omtrent twintig zwart vermomde figuren „ verhieven zich van hunne zitplaatfen, en bogen .„ zich eerbiedig voor mij, terwijl mijn gids mij, met de woorden:" ,, „ hij heeft zijn befluit „ „ genomen, hij is de onze"" — „ wat verder „ voorwaart voerde," „ ,, Gij hebt dus befloten, de onze te zijn, en s, „ onze begeerte te vervullen?"" — „ zeide „• een van hen, die de bovenfte plaats ingenomen „ had." „ „ Dat heb ik."" R 3 » »  sfe DE GEESTENZIENER. „ ,, En uw befluit is niet overijld genomen, bet „ „ ftaat vast?"" Het is eeuwig."" „ En zal u nooit berouwen?"" „ „ ïk ben een man!"" ,, En wanneer, door ons verbond, de fmaad- ,, lijklte, fmartlijkfte dood uw deel wierd, en „ gij kondet u, door ons te verraden, redden, „ „ ja had, nog boven dien, goud en eer daar „ „ voor te wachten; wat zoud gij doen?"" ,, Behoeft dit eene vraag? Braadde men j,, „ mij ook langzaam in ziedende olie, brandde ' „ „ men mij, met gloeijende ijzers, het merg uit „ „ mijne beenderen; ik zou nog zwijgen!"" „ „ Zweer ons dan!"" —— ,i riepen allen 4, bijna te gelijk; en zulks gefchiedde dan ook met „ alle mooglijke plegtigheid, en wel knielend, ter* „ wijl zij allen hunne uitgetogen dolken mij op de „ borst zetten. Zij zwoeren mij, op dezelfde wij. ze, gehoorzaamheid, dewijl ik dit uitdruklijfc begeerde; daar op rukten zij hunne maskers af „ en riepeni ,, „ Welkom, welkom ferdi„ nakdo van mascarini! welkom, als j, „ ons Opperhoofd, in ons verbond!"" En nu zij"" — Vervolgde ik — „ „ dit j, uw heilïgftc pligt. Weest behoedzaam, bij ,, ,, ieder woord, dat gij fpreekt, bij eiken ftap, ,, dien gij doen wilt, en vennijdt alle heimlijke *> s> gefprekken. Matigt het billijk vuur, dat in mi vwen boezem brandt, tot het tijdftip toe, dat  DE GEESTENZIENER. ac% „ ., ik u zeggen zal: het vlamme! en wanneer „ „ bet dan, gelijk een ftroom, dien niets kan „ „ ftuiten, alles verflinde zal. . Wilt gij „ „ dat?"" „ „ Wij willen het!"" — „ „ Ik zal alles doen, wat uwe ftoutfte ver„ „ wachtingen zelfs niet van mij begeren kon- „ „ den; maar tot dat tijdftip toe, • ik zeg „ „ het nog eens, geduld en gehoorzaam-' „ heid!"" „ Met al mijn vermogen, zocht ik mij nu het vertrouwen mijner eedgenoten, of liever onderdanen, in eenen nog hoogeren graad te verwer„ ven, en ieder dag gaf mij nieuwe blijken, dat „ mij dit volkomen gelukte." „ Thands word het eene mijner hoofdbezighe„ den, om de * * orde, zoo veel mooglijk, uit „ te breiden. Geen ambt, geen rang was er of er „ bevonden zich, wel haast, medeleden van ons on,„ der. Haar goed gerucht was mij hier reeds voor uit gegaan, en men verheugde zich, eenen Re„ prefentant van dezelven in mij te vinden. Bij „ gehcele hoopen kwamen zij aan ftroomen, om zich, door mij, in dezelve te laten opnemen, „ en men hield het voor een eerteeken, zich van derzelver leus te mogen bedienen." „ De zeer aanmerklijke intreegelden, die de rijken betalen moeiten, en de aanzienlijke toelagen, die zij nog boven dien gaven, gepaard met mijne „ groote inkomften, vergunden mij niet alleen de R 4 groot»  t€i. DE GEESTENZIENER. „ grootfte uitgaven, ter bereiking mijner - oogmer„ ken, te doen, en armeren, die ik noodig had, „ ten mijnen dienst te koopen; maar ik leide zelfs „ nog aanzienlijke fommen, voor de toekomst, •> 9P-" Van de bijeenkomften der eigenlijke orde zeg „ ik u niets; het behoort hier niet ter zake. VVeeklijks werden zij herhaald, en ik bediende „ mij van dezelven, om de goede denkbeelden, i} die men er van had opgevat, nog meer te ver,, heffen. Ook zult gij mij wel toevertrouwen, dat ik de uitgaven der ordes - gelden, in dier voege, te boek Relde, dat zij het gezelfchap tot eer„ verftrekten, hoewel ik ze enkel tot mijne oog- merken en die der zamengezworenen befteed had." „ Tot eene geftrengc wet was het, in deze orde, „ gemaakt, om alles, wat men wist, aan het Ij Opperhoofd te ontdekken, ten einde daar door kwaad en onheil te kunnen verhoeden; dit kwam mij nu voonreflijk te ftade. Alle verhandelingen, ,, alle geheimen, die maar'de minfte betrekking tot ,, mij hebben konden, vernam ik zeker. Geen eed »m van geheimhouding was zoo groot en plegtig, j, dié hier' niet ^gebroken werd; geen perfoon was ,, onkwetsbaar, zoo dat hem het doodlijk fraai „ niet trof, zoo haast men meende, iets van hem, j, te duchten ie hebben, en er was bijkans nie?, mand, die niet met vermaak, of ten minfte met ,,'de uiterfle bereidwilligheid, iemand uit de we- „ reld!  DE GEESTENZIENER. 20*5 i, rebl zou hebben geholpen , over wien ik , in naam der orde, het doodvonnis gefproken „ had." „ Zeer verwondert het mij," viel de Prins hem, eenigzins twijfelachtig in het woord, -—„ dat de orde er niets bij verloor, daar men der„ zclver leden tot moordenaars verlaagde." Dat raadfel laat zich zoo gemaklijk oplosfen, „ dat ik mij verwonder, hoe gij die verklaring nog „ eerst van mij verwacht. Hoe velen zijn ,, niet reeds door Papen vermoord, zonder dat „ hunne magt er door gedaald is! • En waar „ door bewerkten zij dit? zij maakten er eene j, zaak van den Godsdienst uit, en ik eene zaak van de Orde, en van den ijver voor het „ goede. Vertrouwt gij mij dan niet toe, „ dat ik hem, wien ik wilde laten vermoorden, „ den uitvoerer van mijn bevel, als eenen boos„ wicht kon laten affchilderen, die geen verfchoo„ ning verdiende, hoe geerne men hem dezelve „ ook bewezen had? — —- Ook gebruikte ik, tot dat werk, lieden, op wier geheimhouding s, ik rekenenèn kan, al had de zaak zelve dit niet „ reeds met zich gebragt. —Op die wijze bleef „ het, gevolglijk, verborgen, de vroome medeleden „ vernamen er niets van, en de orde wérd daaglijks grooter in'getal van deelnemers." „ Maar fcheen eene zoo magtige verbindtenis den j, fteeds achterdogtigen ftaat, eindelijk, niet gevaar?, lijk toe?" R 5 „ Hier  affö DE GEESTENZIENER. Flier toe ftond de orde in een veel te goed „ gerucht. Niet het minfte blijk of kenteeken was er bij dezelve te vinden, waar uit men zelfs maar cmigzins dubbelzinnige oogmerken zou „ hebben kunnen vermoeden. De meenigvul- „ dige weldaden, die zf aan noodlijdenden deed, » —— wat deels om fchiin te geven, deels ter „ bevordering van mijn plan gefchiedde —- en die „ men in eenen privaat perfoon zekerlijk verdacht zou hebben, konden haar, als een moreel wezen, ook niet tot nadeel verflik ken. De Staat „ was derhalve gerust, dat zich binnen zijne gren„ zen, zoo vele deelnemers van dezelve bevonden, „ dat zelfs de zulken in de orde traden, die de „ hoogfte waardigheden van den Staat bekleedden , en wat hun zedenlrk karakter betrof, in het beste gerucht ftonden, en wel dra werd dezelve „ geheel en al in flaap gewiegd." ,, Zouden er echter, onder eene zoo groote „ meenigte, ook niet eenigen geweest zijn, die verder dan anderen zagen, en ontdekten, dat de orde enkel een bekwaam masker ware, om er „ gevaarlijke óógmerken achter te verbergen? . ,y Moest dit gedachte zich hen niet opdringen, die, door u, tot flechte daden, gebruikt werm den?" - Vertrouwt gij hem, die zoo groote ontwerpen 9, maken, en voor uitvcerlijk houden kon, de j, noodige voorzigtigheid niet toe?" „ Elk,, die mij, flechts in een eenig opzigt, gewigtig ,, fcheen,  DE GEESTENZIENER. 267 „ fcheen, had zijne verfpieders, en hield hij be„ dienden, dan waren dezen het. Door dit middel \\ was het. mij mooglijk, van alle zijne handelingen " en bewegingen, berigt in te winnen, en kwamen " dezen mij verdacht voor, dan was een enkele wenk van mij genoeg, om hem buiten alle werkzaamheid '* te ftellen, Geerne belijd ik, dat mijn anders ' zeer getrouw geheugen het aantal van dezulken " niet vinden zou, welken dit lot trof. Waren de berigten der gewoone fpions niet toereikend , . „ dan viel het ligt, dat iemand onzer, als vriend, „ bij hem infloop, en hem zijne geheimfte gedach„ ten uitvorschteu,. en in geval ook dit niet geluk„ te, meende ik het zelfde regt te hebben, dat de Inquifiteurs, en wat op hen betrekking heeft, „ van ouds her zoo geducht maakte, om mij „ naamlijk, enkel door den fchijn, tot een vonnis „ van vcroordeeling te laten brengen." „ Het misnoegen over de Regering poogde ik, „ door elk middel,'dat zich mij flechts aan bood, , zorgvuldig bij de zamengezworenen aan te kwee, ken, en te vergrooten; ja ik wist zelfs het mis, noegen in de harten der genen te zaaijen, die er, tot dus verre, niets van geweten hadden. Ligt l was mij dit mooglijk, zonder dat men mijn oog„ merk ontdekken kon." De overdrevene ftaatsjaloufie, die meenigwerf „ het edeltte lid uit de rijklte en aanzienlijkfte " familie rukte, om het aan een bloot vermoeden op te offeren, was, door de naastbeftaanden dier „ on-  &6S DE GEESTENZIENER. „ ongelukkigen, fteeds op het bitterst gehaat ge-, ,, worden ; maar men was reeds zoo zeer gewoon, ,, deze bloeddorftige Hyoena als een noodzaaklijk ,, kwaad te befchouwen, en zich daar mede gerust „ te ftellen, of men vreesde ook misfclr'en zelf „ haren gierigen tand zoo fterk, dat 'men de le. ,, vendigfte fmart nooit uitte, laat ftaari zijn onge„ noegen daar over opentlijk aan den dag leide. „ Dus floot zich eindelijk de diepgekorvene wond, „ en men vond zelfs daarin ook wel eenigen „ troost, dat het anderen mede niet beter ging, ,, of dat men een verdienstlijk man , na zijnen „ dood, alle eer bewees en alle geregtigheid liet „ wedervaren, waar door men, als ware het, de s, aan hem begane wreedheid weer zocht goed te „ maken (*). Alle deze wonden befioot ik, met „ het grootfte geweld, op nieuw open te ruk-: „ ken, en er nog nieuwen bij te flaan, kunnende „ hier van, met zekerheid, de beste uitwerking „ voorzien , dewijl niemand voorzeker eene zoo „ groote fmart zou kunnen verduren. De „ ellendigfte wurm immers, ■ dacht ik, . „ poogt (*) Naar eenen aldaar geldenden regel: Sit divus, tnoio pan vivus. Men zie verder, over Veneties Staats-gefteldheid , Siaars - inquimie, enz. maikrs belangrijke Bcfckreibung von Fenedig, 4 Bande , ste Auflage,, gr. ivo, Leipzig 1795- AANMERK. VAN DEN UITGEVER.  2>o DË GËËSTËNZIËNËil. „ Het beste gevolg kroonde elke onderneming, „ en het aantal der eedgenoten Vermeerderde vari „ week tot week. Hunne wraakzucht had reeds „ eenen zoo hoogen trap beklommen, dat ik ali, leen, door de ernftigfte vermaningen, dat het „ nog te vroeg ware, — hen vveerhouden kon, „ om ze niet te doen uitberften. Ik ftelde alle po* ,, gingen in het werk, om hen, nog voor eenigen „ tijd, te doen geduld oefenen, wanneer wij ons i, van het beste gevolg zouden kunnen verzekerd „houden, en mijne gronden, mijn moed, mijne „ dapperheid en daden verwierven mij weldra, ook „ bij de wildften zelfs, zoo veel achting en aan„ zien, dat men zich, met blijdfchap, blindlingS „ aan mijn geleide overgaf, zonder mij het waarom „ af te vragen, dan zelfs, wanneer hen meenige ,, zaak tegenftrijdig en ongerijmd voorkwam." „ Nier waar, Prins! Gij verwondert u daarover „ niet, dat een hoop oproermakers, gelijk gij die „ noemen zoudt, zich zoo geheel en al'aan mijn „ onbepaald geleide overgaf, mij dit, met eenen 9, eed, hoe weinig zulks bij mij ook betee- „ kent, — bevestigde, en het dan ook zoo ftipt- „ lijk hield? Niet waar, gij vraagt mij „ niet, 'hoe het mij mooglijk was, een zoo groot „ aanzien te erlangen?" i „ Gij moest dan ook waarlijk reeds vergeten heb* „ ben, dat zelfs gij, die groote Moralist, die „ vroome, deugdzame, heilige, geprezene man, „ en diê zoo fchrandere menfchenkenner mijnen „ wenk  *7 „ nieuwe ondernemingen niet eer iets willen „ „ mededeelen, alvorens ik van derzelver goed »> s> gevolg zeker zijn kon , en dit was mede eene „ „ oorzaak van mijn dralen. , Dan ter „ „ zake."" „ Ik fchreef u, in mijnen laatffen brief, dat „ de beide eerfte Ministers L** en D * * * „ in de gevangenis waren onthoofd geworden. i >> Verheug u met ïttij, dat djt niet zoo is. „ ,, Deze vurige aanklevers van u werden u be5>v5, waard, met hoeveel zekerheid men ook van. 5, hunnen dood fprak, en dit gerucht, — wie s, „ weet, op wiens bevel, — in het geheel niet fi „ onderdrukt werd, zoo dat ik mij insgelijks „ ,, liet bedriegen. In het algemeen vond er te „ „ dier tijd. eene. epoque plaats, waar in men ., volffrekt ■ niet wist, hoe men het had, en „ van niets iets bepaalds kon vernemen, buiten „ het geen er zoo in het algemeen gepraat werd* „ ,, Naderhand vernam ik, wel is waar, dat hie„ ., mand veel meer geweten had, dan eenige wei„ „ nigen, die echter altijd omtrent * * d * * ,, zijn moeften; en nu verwonderde ik mij niet ., „ meer, dat mijne univerfele middelen, om de „ „ tongeu los te maken, van zoo weinig gevolg 9» »» geweest waren."" ,, „ Thands  DE GEESTENZIENER. m „ „ trekken, die alleen* medelijden met u.en „ „ uwe zwakheid thands nog weerhouden „ „ kan!"" „ „ De Baron van vatifiei.lo.""(*) „ „ De uitwerking, die dit had, was zoo „ groot, dat op het fcherpst verboden werd, „„van dit geval te fpreken, vooral, daar men „ „ den Cipier — zeker door mij, maar op eene „ „ wijze, dat het aanzien had, als hadde hij het „ „ zelf gedaan, doodgefchoten vond. „ „ De kerel fpeet mij, want ik had hem nog 9» 9» verder gebruiken kunnen; maar >— hij kon „ toch nooit zoo zeker zwijgen, als in dit „ „ geval, en ik had hem boven dien eene beloo„ „ ning beloofd , die ik niet konde of wilde ,, „ vervullen. Ook moest alles eenen levendigeren „ „ indruk maken, wanneer het, zoo doende, het „ „ aanzien kreeg, als of hij zich, uit fchrik, het ,, ,, leven benomen had, en — hij was immers „ „ nog niet laug in dienst, wie ftond er mij borg 99 9» voor, of men niet iets van de waarheid der „ „ zaak had kunnen vermoeden? —• De veilige „ weg is, in zulke gevallen, altijd boven den #, „ onzekeren te kiezen, —— zeidet gij mij immers „ „ mee- (*) De lezers zullen zich herinneren, dat de Armeniër, pnder dezen naam in * * d * * geweest was. AANMERK. VAN DEN UITGEVER.  *€* DE GEESTENZIENER. „ „ meenigmaal zelf, en had ik dit eer bedacht » „ ik zou mij niet zoo wijdloopig verontfchuls, „ digd, — noch u daar door de zwakheid ,, ,, verrad-n hebben r dat ik er nog iets bij denk 3, „ wanneer ik een mensch aan uw of mijn 3, belang — trouwens, dit is immers bijkans ■ 9, „ het zelfde,, — opofferen moest.- Ik fchaam 9, „ mij hartlijk daar over, en hoop uit dien hoof. ,, de. gelijk ook daar door, dat ik u de fterkfte ,, ,, verzekering geef, dat ik mij wil verbeteren s, uwe vergeving te erlangen."" » Zoo dra ik met mijne gevangenen op het 9, „ vrije was, vielen zij mij te voet; want tot .93 s, hier toe fcheen het, ais of eerbied en fchvik 9, „ hunne tong verlamd had. Zij hielden mii 9, •„ voor eenen afgezant van u, en ik liet ze „ natuurlijk in dat geloof, terwijl zij mij nu 99 ,, ook beleden, zij hadden hunne bevrijdino- ■ 9» 9, met zekerheid, gehoopt Deze menfchen 8, „ zijn geheel en al uw eigendom, en zij beloof ,, den mij, alles blindlings op te volgen, wat a> 9» gij ben bevelen mogt.'"* ,3 3, L** heb ik naar * * en D *** naar * * * ^, a, gezonden, na dat ik hen behoorlijke Iniiruc ,, ,, tien gegeven had, en ik hoop, dit zal u aan,, „ genaam zijn, zoo veel te meer, daar B*'** 3, mij heden eenen brief zendt» dien ik u in a, s, affchrift, hier bij voeg."" „ „Bat P*** de gunfreling van * * d * * js ,» „ heb ik u reeds gezegd, en ik voeg er noJ * * Waar alleenl«k dat hij zich hem zoo on- »> J> out-  DE GEESTENZIENER. t8x. „ „ ontbeèrlijk gemaakt heeft, dat er niets buiten „ „ hem gefchiedt."" „ charles,"" • Sü! ■ P. $ ' . „ „ Zoo op het oopenblik krijg ik ook van »» » L**'hét berigt, dat hij reeds begint, in * * „ „ eene groote rol te fpelen. Dat gaat „ „ immers alles naar wensch, en zoo haast ik s, „ iets bepaalders van hem weet, zal ik het u „ „ onverwijld melden. Hij kan u, geloof „ „ ik, daar eens zeer gewigtige dienden doen. — „ „ Den overbrenger dezes kunt gij onbepaald ,, „ vertrouwen." " —. - Ingefloten. s, „De Prefident *—* aan charles."" *** den — 17**. „ ,, Vreugde en haast dwingen mij, u alles in „ weinig woorden te zeggen, waar mede ik „ „ geheele vellen fchrifts aanvullen kon. — Dan „ waar mede nu te beginnen? — Ik zie, „ „ dat dit moeilijker valt, dan men denkeu „ „ zou. „ „ Alles is mij ongeloofliik wèl gelukt. Ik ?> 99 hen, door uwe hulpmiddelen zoo onkenbaar, s 5 „ „ dat  £82 DE GEESTENZIENER; „ „ dat mijne vrees, die ik in den beginne koes„ „ terde, tegenwoordig in ftoutmoedigheid ver„ „ anderd is. —— Ook heeft niemand vermoe»» »» den, en ik denk, dat zulks voornaamlijk aan ,, „ den Baron vatifiello is toe te fchrijveu. »» » — Mogt die mij maar eens zoo gelukkig ma„ „ ken, en tot een werktuig zijner verwonderlijke „ en onoverzienbare daden gebruiken. Doch, „ „ hier in, wensch ik wel te veel."" „ ,, Ik heb, gelijk gij weet, den naam * — * „ „ aangenomen, en ben reeds tot Prefident opge,, klommen. * * * heeft mij zijne gunst, in „ ,, eenen hoogen graad gefchonken. — Dat ik „ „ dit alles — of liever een gedeelte daar van, „ „ aan mijne perfoonlijke dienften zou toefchrij,, „ ven, daar toe ben ik wel hoogmoedig genoeg, „ „ maar ik denk, als ik het ernftig overpeins, „ „ dat ik wel alles aan den Baron en de * * „ „ orde te danken heb, waar uwe goedheid mij „ „ invoerde."" „ „ Eer ik fluit, moet ik u toch een bewijs „ ,, geven, in welk een goed blaadje ik bij * * * „ „ fta. Zijn neef zal, binnen kort, te Venetia „ „ zijn, en zich daar, eenigen tijd, in het ge„ ,, ftrengfte Incognito ophouden, en dit heeft hij „ „ mij aanvertrouwd. Gij zult mij wel tegen„ „ werpen, dat die zaak juist niet van zoo veel „ „ gewigt is, om mijne blijdfchap te verdienen; „ „ — dan, —- wanneer ik u dit toefta, wordt „ „ het daar door doch iets groots, dat *** het, „ voor elk ander hoegenaamd, zorgvuldig ver» » » zwijgt,  284 DE GEESTENZIENER. P. S. „ Ik heb dezen brief nog eens moeten openen. „ Denk eens, hij is, door eene ongelooflijke flori» »> digheid van den Bode, vergeten geworden, en „ „ hij heeft hem, langen tijd, in zijne roksvoe„ „ ring omgedragen. Van daar dus uw ftilzwij» 9, „ gen, dat ik mij niet verklaren kon. — Reeds „ heb ik een geheel paket brieven voor u gereed 9, „ liggen, die u in bijzonderheden zeggen zullen, „ wat de tegenwoordige flechts fchetsgewijs be- „ vat; want dit immers is uw wil! — Zoo dra ,, gij mij fchrijft, waar heen ik ze adresferen ,, „ moet, zult gij ze onverwijld ontvangen. — „ Bij de openhartigheid, die gij daar in aantref,9 ,, fen zult, behoef ik u toch wel niet te herin9, „ neren, dat ik zoo flechts jegens u te werk » j» ga> wien ik alles verfchuldigd ben?"" — —,, j, De Prins van * * * is nu reeds eenigen tijd 9, „ te Venetië, dat is, voor de hand, het gewig9, tigfte; want het gaat hier tegenwoordig zeer ,, „ ftil toe, dewijl * * *, door eene zijner ,9 gewoonlijke ongefteldheden, zeer gekweld ,, „ wordt."" ,, Het berigt, dat gij u hierbevondt, mijn Prins! gelijk ook al het overige , kwam mij zoo ge,, wenscht, dat ik nu niet anders, dan enkele klei,, nigheden, meer voor mij meende te zien, die ik ,, met weinig moeite kon overfpringen, om mijn „ oogmerk te bereiken. Gij werdt mij, van dit ,, oogenblik af, de hoofdperfoon, en ik maakte, nog  S94 DE GEESTENZIENER. 9, te boven was de Siciliaan ook verder gegaan, ,, dan eenig bevel luidde." „ Dit merkte ik. En niet waar, de geheele „ vertelling van dien lorenzo del m**nte ,, was een verdichtfel?" „ Niets anders." „ Dat u ook zeer weinig hielp, vooral daar de 9, Siciliaan, bij het voorval met den ring, zich zoo 3, zeer bloot gaf, dat de laagfte bedrieger er maar al te zeer uit doordraaide." „ En nogthands lag dit juist in mijn plan." „ Hoe?" - ,, Ik heb reeds gezegd, dat ik u nog niet regt ^, kende, en meende, dat, als een bedrieger van 3, zulk flag, die met eenen moordenaar in verftand- houding geweest was, en wien ik in de rol, die „ ik tegen hem gefpeeld had, zoo fchrikbaar zijn 9, moest, — als deze, zeg ik, voor mij getuigde, 3, — zulks eenen veel fterkeren indruk moest maken, daar hij, in alle opzigten, zoo veel oor3, zaak had, om het tegendeel te doen." „ Wat echter kon u bewegen, om het ons te 5, laten weten, dat hij het ontmapt was, naardien „ pnze achterdogt, daar door, toch zeer moest „ vergroot worden?" „ Dat was nu buiten mijn weten gefchied. Ters, wijl eene noodzaaklijke reis mij, voor eenige $, dagen, had verwijderd, was men, met de ge^, (chiedenis zijner ontkoming, niet behoedzaam » ge-  DÉ GEESTENZIENER. m ï, van P***, het gemaklijkst herwaart brengen 9J kon. M Dat zijne tegenwoordigheid den ge,, wenschten invloed op li had, weet gij zelf, ,, zonder dat ik het nog eenmaal behoef te zegJ5 gen." „ Dat gij nu welhaast in de handen der woe5> keraars vallen zoudt, was natuurlijk, maar dit „ wilde ik vooral pogen te verhinderen, om daar „ door te gelijk een nieuw perfoon in uwe belan„ gen te verwikkelen, en u, als ware het, van „ hem afhanglijk te maken. Dit was de Marchefe „ cl vit ell a, die u, tot dus verre, nog vrij „ onbekend gebleven was." „ Wat," — riep de Prins, „ Die?" „ Ik redde hem immers uit de magt der Bandieten, „ en" „ En dit op mijne befchikking, Prins!" — viel de Armeniër hem fchielijk in het woord. — „ Her„ inner u dien avond nog eens, toen giju, uit den „ Bucentauro naar huis dragen liet. Met opzet had biondello eene draagkoets uitgekipt, die „ welhaast breken moest, en even zoo voorbe„ dachtlijk bragt hij u op den dwaalweg, om u „ zoo veel te ongevoeliger naar de plaats te leiden, „ waar civitella en zijne Bandieten enkel op u wachtten, om hun fpel te beginnen. Zoo „ dra men u hoorde aankomen, hief men een ge„ fchreeuw aan, en ik kende u, wat uwen moed „ betreft, veel te wel, dan dat ik niet'zeker zou „ hebben voorzien kunnen, dat gij den aangerand- „ den  3Ö2 DE GEESTENZIENER. » den zoudt te hulp vliegen. — Zoo haast dit der,, halven gefehiedde, namen de reeds afgerigtte Bandieten, — die eigenlijk eedgenoten waren, de „ vlugt, en gij verbeelddet u, den Marchefe het 3> leven te hebben gered." „ Maar zijne wonden," — vroeg de Prins, — waren toch zigtbaar, en ik zelf was immers met „ bloed bevlekt?" — „ Hij had niets minder dan wónden. Bij het s» eerfte aanbreken van den morgenftond, en de reeds Uitgaande lampen, bij deze omftandigheden ,, vooral, was het zeker zeer natuurlijk, dat gij door het bloed, waar mede hij zich bevlekt had, op het treffendst misleid moest worden. Bedenk daar te boven, dat het biondello was, die, ,, in fchijn, deze wondén verbond, en dat, buiteri hem, die er toch reeds van wist, niemand uwer ze zoo naauwkeurig te zien kreeg." „ Waarom echter bediendet gij u van dit middel, ,, om den Marchefe met mij in kennis te brengen * daar u zulks, op elke andere wijze, doch veel 3, ligier geweest ware?" „ Dewijl ik hem daar door tevens in eene engere ,, vérftandhouding met u wilde plaatfen, dat op eene andere wijze niet zoo fpoedig bewerkt kon 5, Worden, naardien u, bij zoo velen, die om u ,, zwermden, de opmerkzaamheid op enkele perfonen begaf. Ook zou het u zonderling en s, verdacht zijn voorgekomen, dat hij zich tot het voorfehieten van zoo aanzienlijk fommen aan- ,, bood,  DE GEESTENZIENER. 503 „ bood, zoo gij niet geloofd had, dat de dank„ baarheid hem aan u verbond, waaruit dit verfchijn- „„fel gemaklijk te verklaren was. Ongemerkt „ zoo ver gebragt, liet gij u door uw egoismus „verleiden, om dezen Marchefe te willen verbete„ ren, zonder er op te letten, dat hij juist hief „ door u overal verzeilen, heen voeren, en u, „ door zijne buitengemeene fijne doorflepenheid, „ tot vele dingen zou overhalen; wat echter juist „ mijn oogmerk was en met de rol ftrookte, die „ hem was opgedragen. Biondello had „ zich, op de listigfte wijze, zijn vertrek naast „ uwe flaapkamer weten te bezorgen; en nu be„ denk, of het niet wonder zou geweest zijn, zoo „ de minfte beweging, die gij maaktet, mij ont„ flipt ware, daar gij geftadig van twee perfonert „ waart omringd, welken u geheel vertrouwen be„ zaten; want van de overige verfpïeders, die ik „ nog boven dien op u afzond, en die gij in ieder „ gezelfchap aantröft, waar gij u liet vinden, wil „ ik hier niet gewagen. — Ik heb u deze omftan„ digheden hier nog eens te gemoet willen voeren, „ op dat gij niet verrast wordt, wanneer gij ver„ neemt, dat het geen gij meenigmaal geloofdet, ,, uit eigen vrijwillige keus en befluit te hebben, „ gedaan, niets anders was, dan —— mijn wil.'* „ Wat ik voorzien niet alleen, maar ook onmid» „ delbaar bepaald had, was nu gefchied. Gij „ waart geheel en al van geld ontbloot. Uwe „ wisfels bleven —- door mijne bewerking — uit, „ om  E)E GEESTENZIENER, „ en biondello bragt u in bet vertrek, in welks „ kabinet de Marchefe reeds lang uwe komst te ,, gemoet zag." „ Affchuuwlijk! - En wie was het vrouwsper„ loon, dat naast hem zat? — Thands zou ik „ haast geloven, het ware evenwel tiieresia „ geweest, want —" „ Zij was het niet, maar een meisje van plei„ zier, hier woonachtig." „ En de gelijkvormigheid?" „ Was bedrog door masker en kleed." „ O! dat ik het niet onderzocht! — Uw helsch ■„ bedrog! — Ik had het zoo ligt kunnen om9, dekken, en dan ware ik gered geweest!" Niets minder dan dat. Een uitftel van maar 9, weinige dagen was alles, wat gij er bij winnen .„ kondet, en gij wierd dan, zoo veel te zekerer, „ in een ander net gevangen. - Maar ik had den „ graad uwer drift, die u, bij zulk eenen aanblik „ overvallen moest , al te bepaald voor af bere», kend, om niet alles naauwkeurig voor uit te „ zien, wat het gevolg zou wezen. Ik was er zoo „ zeker van, dat niets u zou weerhouden, om met „ bet mes , dat alleen voor u daar lag, op den 9, Marchefe aan te vliegen, dat ik die waarfchu„, wing zelfs, om u voor moord te hoeden, den a, avond te voren, kon laten voor afgaan, zonderdat ik eene verijdeling van mijn oogmerk te duch „ ten had. - En had ik mij ook al eens ver, ss gist, vielen de woorden der waarfehuwing u in,  DE GEESTENZIENER. 513 5, en fpoorden zij u aan, om de zaak naauwkeuri» „ ger te onderzoeken, wat had ik er dan nog bij „ verloren? — In dit geval was het immers uwe 9, beminde niet, gij hadt u gerust gefield, en de „ waarfchuwing kreeg nogthands gewigt bij u, al „ had biondello u ook daar op eerst opmerk„ zaam moeten maken; naardien gij u toch in om» „ Handigheden bevonden hadt, bij welken een moord juist geen zoo zeldzaam verfchijnfel is." ,, Maar hoe kondet gij uwen kreaturen aan zulk „een gevaar bloot ftellen? Hoe, wanneer ik den „ Marchefe eens had dood geftoken?" — „ Daar was voor gezorgd. Buiten het bewuste „ mes, dat biondello eerst, toen gij het ver,, trek binnen trad, op tafel leide , was er geen ,, inftrument voor handen, waar mede gij hem na9, deel hadt kunnen toebrengen. Dat mes echter „ was voor aan de punt met een knopje voorzien, „ ook ging het lemmet, zoo dra men het drukte, „ in het heft, en fprong eerst, wanneer het druk. „ kpn ophield, weer voor den dag, zoo dat het, „ bij den hevigften floot zelfs, niet kwetzen kon, „ en evenwel het gevoel bedroog,' als of het we. „ zenlijk in een voorwerp ware ingedrongen. „En niet waar, civitella fpeeide zijne rol „ meesterlijk? — Het bloed, dat uit zijne gewaan- de wonde ftroomde, kwam uit eene, daar mede „ opgevulde, koeblaas, die hij in zijnen boezem droeg; en gij, ó groote held! verfchriktet daar V 5 „ v^D  DE GEESTENZIENER. »» Hi? -rcheen echter, al zwevende, tot mij neder* 3, te dalen ? " Dit fcheen zoo, om dat hij zich tt eerst heel klein vertoonde , en vervolgends, door zamenvoeging van holfpiegels, vergroot, en andere op,, mm glazen, hoe langs zoo grooter werd. De woorden, die gij hoordet, fprak een kind, dat >, die van buiten geleerd had , door eene fpreektrompet, die zich in één der posten van het le* dikant verloor, en den brief liet ik, door eene ,, opening boven uw hoofd, vallen." En het muziek? — Ik meen nog nooit iets ,, dergelijks gehoord te hebben; het was eene <*e,, ftadige harmonie, zonder kunftigen Samenhang , ,, en zoo bekoorlijk, dat ik er geen inftrument me,, de vergelijken kan," „ Het waren geft mde glazen cijlinders, die zich ,, ronddraaiden tu?fchen vochtig gemaakt leder (*) ,, en beurrlings door een klein orgeltje met zilveren ,, pijpen, en door eene foort van luit verzeld gin„ gen. Het oogmerk daar van was, om u, zoo gij reeds ingeflapen zijn mogt, op te wekken, en uw gemoed, voor het geen volgen zou, te ftemmen." „ En waarom mogt ik den brief, vóór het aan3, breken van den dag niet openen?" it Hier (*) Ik heb mij zeer verwonderd, hier eene foort varï Harmonica te vinden. Een bewijs, dat de eerfte uitvinding daar van niet zoo geheel nieuw is. AANMERK. VAN DSN UITGEVER»