iiÉËRBöEË DER. ALGEMEENE en ARTSENIJKUNDIGE SCHEIKUNDE.   LEERBOEK « der ALGEMEENE en ARTSENIJKUNDIGE' SCHEIKUNDE, door j- F. van j A C q U I N5 L 1 TUUn\Medelii - ** ^4 Genschap u V, vveetenfcllappen te Wfw4#> ^ Aet Geneeskundig Genootfchap te Bazel en yan het Genootfchap ut den Landbouw te Turin. »« »it h006buit5ch y„nndj EERSTE DEEL. B?J A. - en j. HONK O OP mdgcxciv,  Aft» fingendum aut excogiiandum; fed ittveniet*» dum, 0id tiatura ftrat vel fadat. BA CO.  VOORREDE VAN DEN V E R T A E h E R. Hei nafpeuren der fcheikundige eigenfehap, pen van de natuurlijke Jigchaemen, in het doen van menigvuldige proeven, zo van ontledinge, als famenftellinge en vermenginge, heeft federt de laetfte twintig jaeren, de Natuuronderzoekers van bijna alle gewesten onzes waerelddeeis, met veel naijver, bezig gehouden. De Franfchen zijn daerin, boven anderen, werkfaem en gelukkig geweest. De nieuwe ontdekkingen door de Heeren berthqlet, fourcroy enz. doch inzonderheid door den Heer lavon sier gemaekt,. zijn zq verbaezend, als menigvuldig en bijzonder van dien aert geweest, dat zij gansch andere bevattingen, van' de fcheikundige, famenftellingen en werkingen der ligchaemen, dan men tot hiertoe had, moesten verwek* ken. Het nieuwe leerftelfel, hieruit geboren, zo ligt bevattelijk in het verklaeren der natuurverfchijnfelen, hoe zeer ook, in het eerst en bij fommigen zelfs tegenwoordig nog, betwist; doch, door herhaelde onzijdige proeven, hoe * 3 ' Jan,  Voorrede van den. langer hoe meer, bevestigd, wordt tegenwoordig door bijna alle Scheikundigen omhelsd; en het oude, in zo verre hee ftrijdt met de nieuwe ontdekkingen, ongegrond bevonden zijnde , vervalt» Alle voorige leerboeken der fcheikunde hierdoor eenigszins onbruikbaer geworden zijnde, werd.elke land5ercin.de behoefte gefield, om 'er één, naer die nieuwe ontdekkingen ingericht-, Sn zijne eigene taele te bezitten. 'Bij veelen ishierin reeds voorzien'. Men heeft deze ontdekkingen en de nieuwe leerbegrippen, uit dëzelverfvloeijende, ook bij' gedeeltens, in afgezonderde of ïosfe verhandelingen en bij inlasfchirigein de: Letterkundige Tijdfchriften, aen het Gemeen békend gemaekt en medegedeeld; waerin de uitmuntende'Heer kastèLÊyn, te .vroeg voor dit vak der weetenfctiappen overleden, zich inzonderheid, bij onze Landgenooten, heeft verdien* ftelijk gemaekt: dan een volledig famenflelfef, het'ganfche vak 'dér nieuwe fcheikunde, toegepast op de anfenijbereïdrngen, omheiferidé, ontbrak ons tot* hiertoe; en zulk één wordt'den Nèderlandfchen Natuuronderzoeker en- bemirinaer van Weetenfchappen, der vreemden taelen.' minder kundig, in het tegenwoordige werk aen-. geboden, — Dif zij genoeg, omtrent de aenleiding tot deze vertaeling en uitgave. Het zou overtollig zijn, om hier uittèwijdete oveif-  Ver taeler. vii over de verdienden van deszelfs Schrijver, die de meeste proeven van dèn Heer lavoister, enz. te Parys, ,in perfoon heeft bijgewoond; alzo deszelfs jiaein en roem, bij de Letterkundigen, genoeg bekénd en gevestigd is. Het tegenwoordig werk prijst zich zelf aen door zijne bondigheid en, beknoptheid; twee verëischten, in een goed Leerboek noodzaekelijk. Menheefc het ook, om,deze laetfte reden, ter vertaelingeuitgekoozcn, .boven veele omflachtiger werken, in de franfche, boogduitfche en engelfche taèlen, ■over' deze. #ofiè, uitgegeeven, Daer nieuwe ontdekkingen .van zaeken mëesc altijd nieuwe kunstwoorden tengevolge hebben: zo heeft zulks, ookvoornaeralijk plaets gehad ia ;deze veranderinge der /leqrMUge fcheikunde. •:Men herinnert derhalven «og omtrent de ;vertaeling, dat men alle nieuwe .bewoordingen, ■ZO nabij doenlijk was, met den aert der zaeken .overéénkomuig, in het- Nederduitsch gefield en', tot .verhoeding van alle misvattingen, de vreemde kunstwoorden daerbij gevoegd heeft;, naeid>en een flecht kunstwoord, in de Leerboeken, altoos beter is, dan de fierlijkÜe omfchrijving. - De vertaelei?. * 4 VOOR-  voorrede DES S C H K IJ V E R S, ' JtÏec oogmerk van dit' boek is, om de voornaemfte en gewigtigfte leeringen, nevens de daedelijke ondervindingen der Scheikunde, mijnen toehoorderen te konnen voorleggen in die orde en dat verband, volgens welken de eigene overtuiging en ondervinding mij bepaeld hebben dezelven aen hun voor te draegen en te verklaeren. Zonder hierom eenige aenfpraek te maeken op nieuwigheid en bijzonderheid, gebruik ik alleen het recht, dat ieder Leeraer heeft, om zelfs een leerboek op te Héllen voor zijne Toehoor deren, gefchikt naer derzelver behoeften en de grenzen, nevens, de bepaeling van het voorgefchreven ontwerp zijner voorleezingen. Ik fpaer het derhalven ook voor mij, om mijne toehoorders, mondeling , te onderrichten van de gronden, die mij bewoogen hebben, zo wel tot die omhelsde orde, in het .algemeen ; als ook om, in veele enkele gevallen, de zaeken aldus en niet anders voor te draegen. Dat ik, in weerwil mijner aenkleevinge aen het nieuwe leerftelfel, nogthans de oude, gansch re-  VOORREDE DES SCHRIJVERS. jrX redenlooze kunstwoorden aengehouden heb, is eensdeels gefchied; dewijl men nog geene der voorgetelde nieuwe duitfche fcheikundige naemlijsten voor algemeen aengenomen kan erkennen; als ook, dewijl de kennis en beöeffening der oude benaemingen, van wegens derzelver nog altijd voortduurend gebruik in de artfenijwinkelen,voor hetgroocfte gedeelte mijner Toehoorderen bovenal noodzaekelijk is. Ten laerften moet ik nog aenmerken, dat bij het opgegevene evenredige gewigt der lucht- of ^foorten altijd de franfche lengtemaet moet verflaen worden. De  De volgende feilen gelieve de Leezer te verheieren. %• 39- rtS' 4- ft"" een» lees ééne, 45. —— 13. —— tweehonderden! — twee honderd. 106. 6. 0,44444. — 044444 van één grein. iïo. — 4. vinden — bevinden. Ï39. i. §. 159. J. 139- 3I8. 1. §. si8. 5. 3l8- 347. — J. — kunst ■— rust. 3S1. — is. 3,337. — 3,773. 41(5. — 1. —— ijzervitriool — verkalkt ijzervitriool. - . g. kristallifatie water—nog overige kriscallifatis» water. 429. — 5. —— Zwavelvuur — Zwavelzuur. 440. — ii. ■ ■ Wohi.se — Wouin, 468. — i, als ook Blz. 177. — 20. —— Agaatsteen —— Gaoaet. §. 550; — 2. — opegeheve» —• opgeheven, Blz. 160 8. LH. — LM. O •  INHOUD DES EERSTEN DEELS. inleiding •. . , ; % h Van de Scheikundige ontbindinge. . s II. Van de Scheikundige verwandfchap. 20 III. Van de Warmteftoffe. . . ,/ IV. Van de LichtftofFe. . '. * 43 V. Van den Dampkring. . . . 45 VI. Van het Water. . . , 5g Het rijk der delfstoffen. VII. Over de Zouten in het algemeen. . m .119 XXIII. Van de Koolenzuure SW*, of het . Mljnftoffelijk Loogzout. . . xzt XXIV. Van het Koolenzuure Ammoniakzout, of vlugtige Loogzout. . 123 (XXV. Van de Aerden, in het algemeen. . 126 XXVI. Van de Kalkaerde. . - . Iz? XXVII. Van de Pleisterkalk, of Gyps. . 130 XXVIII. Van het Kalkfalpeter. . . 132 XXIXi Van het] vaste Ammoniakzout van glauber. .... 133 XXX. Van het Smeltfpath. . . .134, XXXI; Van de Goüdlijm- of Boraszuure Kalkaerde. . . . . 135 XXXII. Van den gemeenen Kalkfteen. . 136 XXXIII. Van de Zwaeraerde. . . .137 XXXIV. Van de Zwavelzuure Zwaeraerde. . . . . . I3g XXXV. Van dé Salpeterzuurë Zwaeraerde. "... 13^ XXXVL Van de Zeezoutzuure Zwaer- ' aerde. . • - ... 140 XXXVII. Van de Koolenzuure Zwaeraerde. i I4i XXXVIII. Van de Bitter-aerden t . .14e XXXIX. Van het Bitterzout. . . . 143 XL,- Van de Salpeterzuurë Bitteraerde. 145  INHOUD, sni yt t " Bladz. XLL Van de Zeezoutzjiure Bitteraerde. Me vr t J' £** d£ Kü0len^uure Bitteraerde. i47 XUII. Van de Aluinaerde. . IAs XLIV. .Van het Aluin. . .* \ * XLV. Van de overige Aluin aerdigeMid- denzouten. , XLVI. Van de.Kiefelaerde. * . ' . jlz XLVII. Van de Zirkonaerde. . ." lg. XLVIII. Van de. Diamantfpathaerde. . .' 155 XLIX. Van de.brandbaere ligchaemen in het algemeen. . . r ihi^ L. Van den Diamant. . > LI. Van da Zwavel. . ! 156 .LIL Van „het Zwavelzuur in het algemeen. . . , J5g UIL Van het volkomene Zwavelzuur' 160 LIV. Van het onvolkomene Zwavel- ZUUr* ' 161 LVr Van de Zwavellever, in het al door juiste gevolg- A trek-  * ARTSENIJKUNDIGE trekkingen uitgetrokken; om, in gelijke omftandighe» den , de uitkomst reeds vooraf te kunnen bepaelen. Het ligchaem en de famenvoeging dezer gevondene wetten wordt een scheikundig leerstelsel; doch de bewerkingen, tot dit oogmerk hefteed , worden proeven, Procejfus, Operatiemes, genoemd. §.3. Het voorwerp der Scheikunde zijn alle lig— chaemen der natuure, welke in vaten kunnen befloten worden: want deze omftandigheid wordt noodzaekelijk verëischt, om eenig ligchaem fcheikundig te onderzoeken. Sommige, der nieuwere Scheikundigen, hebben wel begonnen eenrge ligchaemen te onderzoeken, welke, op zich zelve en in eenen onvermengden ftaet, aen dezen eisch niet konden voldoen ; maer deze ftoffen nimmer, op deze wijze, in de natuur fchijnende te beftaen, en dus altoos, in hunne famenvoeging met andere ftoffen, befchouwd, of waergenomen wordende: zo blijft de oude bepaeling van eoerhaave ftand houden en de Scheikundige onderzoekt maer de ftoffen, welke hij in vaten kan befluiten. §. 4. Hoewel de proeven en bewerkingen, door de Scheikundigen gebruikt, om het wijdloopig gebouw van hun leerftelfel opterichten, zeer talrijk en, menigvuldig zijn: zo kan men alle dezelven nogthans beperken tot twee hoofdbewerkingen, welke door dezelven onophoudelijk geöeffend worden. De eerfte derzelven is de ontleding of scheiding, dnalyfis; de andere is de samenvoeging, Synthefts. In de eerfte, namelijk in defcheiding, worden de famenftellende deelen der ligchaemen van elk- an-  SCHEIKUNDE* § ander gcfcheiden. Bij voorb. wanneer brj den CV*, «afar, int zwavel en kwikzilver famengefteld, da zwavel van het kwikzilver gefcheiden, en elk dezer twee famenltellende deelen op zich zelve daergelteld wordt, dan zegt men: de Cinnaber is ont= Leed of gescheiden. $• 5. Indien men daerentegen Verfcheide ligchaemen bij elkander voegt, en 'erontftaet uit deze faroenvoeging een nieuw ligchaem; dan heeft men eens scheikundige samenvoeging, eene Spithefy be« werkt. Om dus bij ons voorbeeld te blijven: wanneer men, door fmelting of opdrijving, fublimemng , zwavel met kwikzilver famenvoegt en veréénigt , dat er Cinnaber uit ontftaet; dan is zulks eene fchel. kundige bewerking door samenvoeging , of een*. fynthetifche proeve. %. 6. Wanneer men een ligchaem, door fcheikundige middelen, derwijze ontleed, dat deszelfr famenltellende deelen zuiver verkregen worden en in denzelfden ftaet, waerin het ligchaem ze bevatte; dan kan men gerustelijk befluiten, dat hetzel. ve mt zulke deelen zij famengefteld geweest. Die befluit moet de famenvoeging, of Syntkefr, ook bevestigen; wanneer, namelijk, door de veréénigius derverkregene famenftellende deelen, het voorigW! ehaem wederom volkomen ten voorfchijn gebral wordt. Dit zoude ook gebeuren in ons eerfte voorbeeld, mdien de zwavel en het kwikzilver zodanig verkregen wierden, als ze in den Cinnaber tegenwoord* waren; vermits derzelver famenvoeging den voongen Cinnaber weder voortbrengt. S. 7. Maer het is te beklagen, dat zulks, in de icheilsundige bewerkingen, maer zelden maggebeu, A a ren*  f ARTSENIJKUNDIGE ren; alzo de famenftellende deelen, door onze bewerking gefcheiden, gedurende dezelve, bijna altijd eenige verandering ondergaen ; zich , het zij met de ftoffe, tot fcheidingmiddel gebruikt, of met de overige famenftellende deelen, ten gelijken tijde vrijgemaekt, onder nieuwe betrekkingen en omftandigheden, verbindende. Men zou derhalven , na zulk eene proeve, grootelijks mis hebben , indien men de verkregene ftoffen hield voor de famenttellende deelen van het onderzochte ligchaem; gelijk dan ook de weder-famenvoeging dezer ftoffen nimmer een ligchaem, aen het voorige gelijk, zal voortbrengen. Wanneer men, bij voorb. een Ituk houts door fcheikundige middelen onderzoekt, en men verkrijgt een zuur water, olie, kalkaerde , potasch en eenig ijzer; dan zoude men zeer valfchelijk redenkavelen , door deze ftoffen uittegeven voor de famenftellende deelen van het hout: alzo «it derzelver wederverééniging nimmer iets, aen het hout gelijk, zoude voortkomen. $. 8. De wijze van ontleding kan derhalven, volgens deze twee algemeene uitkomften van alle fcheikundige bewerkingen, bekwaemelijk verdeeld worden in twee foorten, waervan de eerfte is, d e ECHTE, Of ENKELVOUDIGE ONTLEDING, Analyjis vera feu fimpkx; de tweede, de ONëoH- TE, Of VEELVOUDIGE ONTLEDING, Analyfïi fpuria vel eomplicata. Deze eerfte gebeurt zelden, hebbende maer alleenlijk plaets, wanneer eenig ligchaem in zijne famenftellende deelen zodanig ontleed wordt, dat men dezelven zuiver, onveranderd, kan verkrijgen; juist zo, als ze te vooren in het ligchaem bevat waren % en dat de wederfamen- voe-  SCHEIKUNDE. $ Voeging dezer famenftellende deelen, welke men tFiT B re Nies el s, EduEta, noemt, het voo,lTiï chaem, volmaekt en onveranderd,' wedergïkan VOOrtbrengen> de veelvoudige of s a 51e n- fcleikundige bewerkingen, meestal voorkomt; en S der E, de/dVe dC «^nde deelen der ligchaemen, doorgaens, met nieuwe f* kr::ir§wo§edn-De li§chaemen > <*«~*5?£ \ noemdln voor^^n gsels, iW*, St de uifr, ?r°et Zkh Wd Wachtc"> delven met de mtbrengfelen te verwisfelen. voudi'^'ontl^110011 "U de voortbre"g^ls der veelvuucube ontleding ons niet toebeten, om van de f::n\rllrd: ,te befluiten lamenftellende deelen der ligchaemen: zo is echter heft ï ge?'-°m °0gmerk te bereiken- Ook t^ 1 eVe°rÏnle 't^> ™B * d« <= uen jaeien, de kennis van de enl^l :if7«^ d- %chaemen zodani vet meerderd dat men tegenwoordig, voor het grootfte gedeelte, m ftaet is, om uit de verfchiflende voortbrengen van bijna de meelle onechtlonlt dingen op verfchillende wijzen bewerkt, de onm ddelbaere famenftellende deelen der ligchaemen KPJaele°n naeuwkeurig te §• 10. Alle ligchaemen der natuur zijn, of e n kelvoudig, beftaende uit louter gel deelen, of samengesteld, uit oneeliikfoor tige, verfchillende deelen, befta'ende. De trtn voor geene üheikundige ontleding vatbaer, wofdm A 3 door  gf ARTSENIJKUNDIGE êoor de Scheikundigen grondstoffen, of Elementen, genoemd. Men zij echter bedacht, om «leze fcheikundige grondftoffen niet te verwisfelen •met de grondftoffen der Natuurkundigen: want de Natuurkundige begint eerst, waer de Scheikundige eindigt. Al is het ook, dat eenig ligchaem niet meer kan gedeeld worden in ongelijkfoortige deelen , en door den Scheikundigen voor enkelvoudig, of voor eene grondftoffe verklaerd zij : dan ïiogthans verbeeldt zich de Natuurkundige dit lig• chaem, als nog in gelijkfoortige deeltjes verdeelbaer; tot dat zelfs deze gelijkfoortige deeltjes voor geene verdere verdeeling, hoedanig dezelve ook zijn moge, vatbaer zijn; en deze laetfte deeltjes, die in verdere gelijkfoortige deeltjes niet verdeelbaer zijn, noemt de Natuurkundige grondftoffen. De natuurkundige grondftoffen , of elementen, zijn dus enkel denkbeeldige zelfstandigheden, wélke door de zintuigen niet meer bemerkbaer zijn daer, in tegendeel, de Scheikundige zijne grondftoffen aen de zintuigen kan vertoonen. g, ii. Onze voorouders, wanhoopende, om bunne ontledingen te kunnen vervolgen tot op de fcheikundige grondftoffen, verdichtten, naer hunne verbeelding, eenige verönderftelde grondftoffen, uit welken zij alle ligchaemen der natuure achtten famengefteld te zijn. Dus waende aristoTeles, en met hem alle Wijsgeeren der Perl* pathetijche gezindheid, dat alle ligchaemen beftonden uit Vuur, Lucht, Water en Aerde. paraCelsus, en de Akhymisten zijner eeuwe, bepaalden de grondftoffen tot den Mercurius, het Phlegma, Zout §n de Aerde, beqher erkende daer- voor  SCHEIKUNDE* § voor Hechts het Water en drie verfcheidene foorterf van Aerde, zijnde: de glassoortige aerde, terra prima Becheriana ; de bRAndbaere a e rde, die hij ook Phlogiflon noemde, terra fecunda Becheriana, en * Mercurialè- of metael-aerbe, terra tertia Becheriana. Tën laetften ftelde MEYfa,Jn de" reeds nieuweren tijd, vier nieuwe grondftoffen voor, namelijk: water, aerde lichtstoffe en zijne, dus genoemde, VETI te z u urs to f fe. Alle deze grondftoffen heeft éénzelfde noodlot getroffen: in het begin greetig omhelsd, met opgetogenheid geprezen, beftreeden en verdedigd, werden zij ten laetften vergeten h.J' i2' DC nieUW£re Scheikundigen, getracht Hebbende alle gewaegde verönderftellingen uit hunne weetenfehap te verwijderen, en mner onmiddelbaer, uit daedelijke ondervindingen willende oordeelen, hebben dit leerftelfel van grondftoffen od verönderftellingen en losfe verbeelding ^ro'nd met reden, ter zijde gefteld; zich vergenoegende' met alle ligchaemen, welker famenftdlino- doo! onmiddelbaere proeven niet kon bewezen worden zo lang voor enkelvoudig te houden. Zij benoe'. men deze ligchaemen wel met den gepasten naem van grondftoffen, of niet-ontleedde ligchaemen, zonder nogthans derzelver niet-ontleedbaerheid, als eene bewezen' zaek , aen te neemen. Het 'o-etal der bekende grondftoffen is hierdoor tegenwoordig wel veel aenzienlijker geworden; maer men mag van den ijver der thans levende en toekomende Scheikundigen, naer alle waerfchijnlijkheid verwachten, dat hetzelve allengskens zal verminderen, en men de middelen zal uitvinden, om eeniA 4 ge  1 ARTSENIJKUNDIGE ge dezer ligchaemen ook, in hunne famenftellende deelen te ontleden. Tot dat ditgebeure, mag men intusfchen deze ligchaemen, voor enkelvoudige zelfftandigheden of grondftoffen , gerustelijk laeten doorgaen. Een bedreven Scheikundige maekt fomtijds wel overleggingen en gistingen over de meerdere of mindere waerfchijnlijkheid der ontledinge van zijne grondftoffe, en van derzelver, mogelijke , famenftellende deelen, als het voorwerp zijner verdere nafpooringen ; maer hij draegt dezebefpiegelingen niet in het gedenkboek zijner weetenfchap, alvoorens de ondervindelijke proeven ze hebben bevestigd. I. van de scheikundige ontbindinge. §. 13. Allen ligchaemen der natuure is ingeplant eene zekere kracht, door welke zij trachten tot elkander te naderen; welke men noemt de aentrekking-kracht, Vis attraclionis. De Wijsgeeren hebben, tot hiertoe, te vergeefsch gezocht naer de reden van dit verfchijnfel en , de Natuurkunde leert ons flechts de wetten , naer welken deze kracht, in evenredigheid der grootte en desafftands van het ligchaem , zwakker, of fterker werkt en , hoe men door deze aentrekkingkracht van grootere klompen , die algemeene verfchijnfelen verklaert, •welke onder den naem van zwaerte, ïïgtheid, gewigt, dading en opklimming der ligchaemen , enz. bekend zijn. §. 14. Deze zelfde eigenfchap, die plaets heeft |a groote klompen van ligchaemen, beftaet ook in de  SCHEIKUNDE. 9 de Heinfte deelen, waeruit zij famengefteld zijn«J zijn aen deze kracht alleen hun ligchaemlijk be' ftaen verfchuldigd. Deze aantrekking, welke onder degronddeeltjes der ligchaemen plaets heeft, en aen welke dezelven hunne grootere, of kleinere vastheid verfchuldigd zijn, wordt genoemd de aenkleving or samenhouding, AttraStlo aggregatie. Hoewel nu de wetten, volgens welken tof kracht tuschen de l.ghaemsdeeltjes werkt, voor elk derzelven fchijnen bijzonder en verfcheiden te zijn, en ook nog niet zo bepaeld en berekend zijn, gelijk bij de klompen ,n groote tuschcnruimten: zo is echter bewezen, dat dezelfde oorzaek daervan de grondag 1S, en niemand twijffdt 'er langer aen, of het » ééne en dezelfde kracht, welke de Zonne-ftel, leis in hunne kringen omwentelt, en de ftofjes van Marmer tot eencn klomp, of brok, vórmt. $. 15- Men verbeelde zich nu , dat een ftuk Marmerlteen een enkelvoudig ligchaem zij; dan zal hetzelve beftaen Uit enkele, oneindig kleine, gelijkt ^ deeltjes, die elkander in gedaente ,' pootte en fcheikundige e.genfchappen, volkomen gelijk zijn en door ons gronddeeltjes genoemd worden De' ze deeltjes hangen, door hunne onderlinge aentrekking, derwijze aen dén , dat 'er eene groote werktuigje kracht verëischt wordt, om ze van eikanderen IniTl rVr en ^ aentrekI««gkracht, tuschen zulke gel.jkfoortige gronddeeltjes, is het, die men ae aenki.eving noemt. S. 16. Maer deze kracht verfchilt zeer, naer de verfcheidenheid der ligchaemen ; bij fommig'en ftel mzn lT"-m ZWakkCr Werkende' Dus weet «Mn, dat het iJzer veel moeijelijker in kleine ftuk- A 5 jes  IQ ARTSENIJKUNDIGE jes te verdeelen is, dan een brok krijt; dat de aenkleving van het ijzer aldus veel grooter is, dan die van het krijt. Des niet tegenftaende, kan men de wetten en trappen, naer welken hier de aenkleving toe- of afneemt, rdet zodanig bepaelen , gelijk het bij de ligchaems-klompen, in groote tusfchenruimten, gefchiedt; van welken wij weeten, dat de aentrekkingkracht van twee groote ligchaemen ftaet in de juirte evenredigheid hunner klompen, en in eene omgekeerde reden, als het vierkant hunnes afftands. Deze omftandigheden zijn ons bij de enkele gronddeeltjes geheel onbekend , en wij weeten Hechts eenige weinige zaeken , tot hunne bepaeling. Derhalven moeten wij intuschen berusten, met te zeggen : dat de krachten van aenklevinge, hij elk ligchaem der natuur e in het hijzonder, verfcheiden zijn. §.17. Gelijk nu de gelijkfoortige gronddeeltjes eenes enkelvoudigen ligchaems elkander onderling, door de aenklevingkracht aentrekken: zodanig worden ook de gronddeeltjes van twee verfcheide ligchaemen onderling aengetrokken. Wanneer men dus twee ongelijkfoortige ligchaemen in aenraeking brengt, zoo, dat de aentrekkingkracht tuschen hunne gronddeeltjes kan werken, en deze kracht fterker is, dan de aenklevingkracht der enkele ligchaemen te famen genomen: dan zullen de gelijkfoortige gronddeeltjes van eikanderen fcheiden, met de ongelijkfoortige gronddeeltjes tot de meest mogelijke, gelijkvormige, aenraeking overgaen en hierdoor een nieuw famengefteld ligchaem vormen. Dit verfchijnfel wordt in de fcheikunde de ontbinding , Solutio, genoemd en, de aentrekkingkracht, tusfchen de gronddeeltjes van twee onderfcheidene lig-  SCHEIKUNDE. n ligchaemen plaets hebbende, heet de scheikundige verwandschap , Affinitas chemica , vel AttraStio tompofitionis. $. i8. De vcrwandfchap verfchilt dus van de aenklevinge maer hier in : dat de laetfle, te weeten de aenkleving, alleenlijk werkt tusfchen de gelijkfoortige gronddeeltjes van eenzelfde enkelvoudig ligchaem, en dat de verwandfchap plaets heeft tusichen de ongelijkfoortige gronddeeltjes van twee . onderfcheidene ligchaemen. ; §• ip. Men neeme, bij voorbeeld, een ftuk zuivere kalkaerde , en werpe het in eene willekeurige hoeveelheid des vloeibaeren .vochts, dat men falpetcrzuur noemt: dan zullen deze beide ligchaemen beginnen op elkander te werken; daer zal ecnige hitte ontftaen; het ftuk kalkaerde verdwijnt allengskens en men verkrijgt wederom een helder, doorzichtig vocht. Welke is nu de reden dezer verfchijnfelen? "De kalkaerde is een vast ligchaem, Wiens gronddeeltjes door de aenklevingkracht famenhangen ; het falpeterzuur is een vloeibaer ligchaem, wiens gronddeeltjes ook door de kracht van aenklevinge veréénigd zijn ; voorts heeft het falpeterzuur eene verwandfchap met de kalkaerde, dat 16, de gronddeeltjes van het falpeterzuur hebben eesie kracht van aentrekkinge tegen die van de kalkaerde. Indien nu de aenklevingkracht van het falpeterzuur, gevoegd bij die van de kalkaerde, fterker ware, dan de verwandfchap tusfchen beiden heerfchende; dan zoude elk deeer ligchaemen op zich zeiven blijven, en geene verééniging derzelven plaets hebben. Maer nu overtreft de kracht der verwandfchap, zeer verre, die van de aenkleving  la ARTSENIJKUNDIGE ving dezer beide ligchaemen, en dus fcheiden derzelver gronddeeltjes van één, om zich wederzijds met eikanderen te verbinden ; nu wederom een nieuw, gelijkvormig ligchaem, uit falpeterzuur en kalkaerde famengefteld , vormende. De gronddeeltjes der kalkaerde waren te vooren door de aenklevingkracht Veréénigd, en nu zijn zij het, door de verwandfchap , met die van het falpeterzuur. §. 20. Deze fcheikundige ontbinding verfchilt zeer veel van, de werktuiglijke vermenginge of fa-, menhoopinge. In deze laetfle konnen de famengeftelde ligchaemen, door werktuiglijke middelen , we* deröm gefcheiden worden, en wij konnen de grootte der ongelijkfoortige famenftellende deelen bepaelen. Daerëntegen is in de ontbinding, geene werktuiglijke kracht in ftaet, om de famenftellende deeltjes van één te fcheiden : zelfs ontvlugt derzelver grootte aen de fterkfle, bekende, vergrootglazen , en nogthans zal in deze allerirfogelijkfte kleine verdeelinge, elk deeltje gelijkaertig zijn met het geheel. (§. 32.) §. ai. De aenklevingkracht is echter altoos in de vaste ligchaemen ongelijk flerker, dan in de vloeibaere, en wij weeten nog geen voorbeeld, dat de verwandfchap tuschen twee vaste ligchaemen zo groot geweest zij, dat zij de famengevoegde aenklevingkrachten hadde overtroffen. .Om derhalven twee vaste ligchaemen, fcheikundig, met elkanderen te veréénigen , wordt verëischt, dat, ten minften bij één derzelven, de aenklevingkracht der gronddeeltjes verzwakt worde, en dit bewerkt men* door hetzelve te brengen in eénen vloeibaeren ftaet; waerdoor de gronddeeltjes meer van eikanderen verwij-  SCHEIKUNDE. ls wijderd worden en , derzelver onderlinge aenklevingkracht minder werkt. Op die wijze verkrijgt de verwandfchap alsdan de meerderheid en de verééniging gelukt. Wanneer men , bij voorbeeld , een (luk zwavel in aenraeking brengt met een ftuk zilver, zullen zij geene werking op elkander oeftenen , al hebben zij onderling eene groote verwandfchap; maer wordt de zwavel, in het vuur vloeibaer gemaekt, dan zal dezelve het zilver aen! ftonds ontbinden. Zullen derhalven twee ligchaemen , fcheikundig, met eikanderen veréénigd worden, dan is, over het algemeen, nodig, dat, ten minften, één derzelven vloeibaer zij. Dit is de grond dier oude Leerftellinge : de ligchaemen WJÏRKEN niet OP elkanderen, 't en zij dezelve vloeibaer zijn. Corpora non agunt nifi fluida. %. 22. Wij kennen maer twee middelen, om een vast ligchaem vloeibaer te maeken, zonder hier door in zijne fcheikundige eigenfchappen benadeelt te worden: het ééne is door het water, en het andere door het vuur. De ontbindingen worden hierom verdeeld in twee foorten; namelijk: de ligchaemen welke zich veréénigen, worden, of door het water vloeibaer gemaekt, en dan heet deze vereniging eene ontbinding door den natten weg ; of de ligchaemen zijn door het vuur vloeibaer gemaekt en dit is de ontbinding door den droogen weg! Dus werd in onze proeve (§. 19.y het faI ter. zuur door water vloeibaer gemaekt, en onze ontbinding gefchiedde, bij gevolg, door den natten weg; maer de verééniging des zwavels met het kwikzilver CS. 5O was eene ontbinding door den droogen weg.  14 ARTSENIJKUNDIGE §. 23. Naerdien verders de ontbindingen Hechts dan gebeuren, wanneer de oppervlakten der gronddeeltjes van de ligchaemen, in onmiddelbaere aenraekinge zijn: zo gebeurt dezelve des te fpoediger en gemakkelijker, naer maete de oppervlakte, die de ligchaemen elkander bieden , grooter en me» nigvuldiger is. Men is , om deze reden, gewoon , in de ontbindinge eenes vasten ligchaems, door den natten weg, hetzelve vooraf, door werktuiglijke middelen, allerkleinst te verdeelen; en om dezelfde reden, worden in de ontbindinge, door den droogen weg, de ligchaemen, welke veréénigd zullen worden, na voorafgegaene werktuiglijke verdeelinge en alvoorens zij aen de werkïnge des vuurs uitgezet worden, zo veel doenlijk is, met eikanderen vermengt: want, in beide gevallen, worden de aenraekingftippen der ligchaemen, daerdoor , reeds van het begin af, buitengemeen vermenigvuldigt en bij gevolg, derzelver onderlinge werking naer evenredigheid vervroegt. §. 24. Offchoon veele ligchaemen, welke eene verwandfchap met eikanderen hebben , zich in alle mogelijke betrekkingen laeten veréénigen : zo heeft nogthans de ontbinding, in de meeste ligchaemen haere paelen; dat is: het ligchaem A. kan maer eene zekere hoeveelheid ontbinden van het ligchaem B. en dezelve eens in zich veréénigd hebbende , toont het geene verdere verwandfchap tot eenige nieuwe bijgevoegde hoeveelheid van hetzelve. Deze grenspael der ontbindinge wordt het punt van verzadiginge genoemd, en men zegt dan: het ligchaem A. is met het ligchaem B. ver* zadigd. Dus ziet men in onze proeve, (§. 19.) \ dat  SCHEIKUNDE. jS dat eene zekere hoeveelheid van falpeterzuur alle bijgevoegde kalkaerde ontbond; maer dit zal niet meer plaets hebben, wanneer ik 'er eene nieuwe hoeveelheid van kalkaerde bijvoeg; alzo 'er dan eenig niet ontbonden gedeelte zal overblijven, op het welk het falpeterzuur geene kracht meer oeffent. Men zegt dus in zulk een geval: het falpeterzuur is met de kalkaerde verzadigd. S« 25- Omtrent gelijke ligchaemen en onder dezelfde omftandigheden, is het punt van verzadiging altijd hetzelfde; maer bij verfchillende b>« chaemen is het zeer verfcheiden. Indien ik, bij voorb. de hoeveelheid van falpeterzuur en kalkaerde, door het gewigt, had bepaeld; dan zoude ik bevonden hebben, dat honderd grein falpeterzuur juist zes en negentig grein kalkaerde ontbonden, en deze evenredigheid zal altijd dezelfde zijn , zo dikwils men kalkaerde in het falpeterzuur ontbindt. Doch hetzelfde falpeterzuur, met eenig ander ligchaem veréénigd zijnde, bij voorb. met depotasch, dan zal 'er ook wel een punt van verzadiginge plaets hebben ; maer volgens andere wetten. Het falpeterzuur zalbekwaem zijn, om eene veel grooter^ hoeveelheid van potasche te ontbinden, dan het van de kalkaerde vermogt te doen. Wij weeten doorproeven , dat dezelfde honderd grein falpeterzuur altijd twee* honderd vijftien grein potasch ontbinden, en derhalven nog meer, dan het dubbeld getal van de kalkaerde. §. 26. De maet van hitte, Temper atura, of de verfchillende trappen van warmte, in welken de ontbindingen gefchieden, hebben ook eenen grooten invloed op derzelver punt van verzadiginge. Veele ligchaemen ontbinden, in eenen hoogen trap van  te ARTSENIJKUNDIGE van warmte, van eikanderen veel meer, dan in mindere, of koudere trappen. Dus, bij voorbeeld, ontbindt het warme water veel meer fuiker, dan het in den kouden ftaet vermag te doen. Men moet derhalven , in het vermelden van het punt van verzadiginge bij twee ligchaemen, teffens ook den trap van warmte, waerin de oplosiing bewerkt werd, bepaelen. §. 27. Alfchoon in de verééniging van twee ligchaemen, derzelver werking 'op eikanderen wederkeerig is, en beide elkander altoos even fterk aentrekken: zo zijn de Scheikundigen evenwel dikwils gewoon , om het ééne ligchaem te onderfcheiden bij den naem van ontbindingmiddel, en liet andere, door dien van ontbonden ligchaem. Het eerfte heet in het latijn Menfiruum, in 'tnederduitsch maendelijks; eene benaeming , afgeleid van de gewoonte der Alchemisten, om hunne ontbindingen , binnen den tijd een er maend te volbrengen. Men heeft verfcheidene verklaeringen, ter vastftellinge van deze willekeurige onderfcheidinge verzonnen ; doch geene derzelven is aen dit begrip, door de gewoonte ingevoerd, meer gepast, dan de volgende : dat het ontbindingmiddel , omtrent de beide ligchaemen, dat geene zij, wiens uitwendige gedaente nader overéénkomt met het famengeftelde ligchaem, uit tdeze verééniging geboren. Dus is in de ontbinding der kalkaerde in het falpeterzuur, dit laetfle het ontbindingmiddel, of menftruum; dewijl de ontbinding een vloeibaer ligchaem blijft: daerëntegen is in de verééniging des zwavels met het kwikzilver, de eerfte het ontbindingmiddel ; dewijl de zo genoemde mijnftoffe- lijke  SCHEIKUNDE, lelijke moor, Aethiops mineralis, daeruit ontfhtende, een vast ligchaem wordt. §. 28. Hoe gewigtig deze losfe onderfcheiding ook was voor de oude Scheikundigen; zowordt dezelve nogthans bij de nieuweren in geene aenmerking genomen , en zulks, gelijk men ligt bezeft, met alle reden : want, waerom zouden wij, wier zaek het is , de natuur in alle Haerë Happen te volgen , eenige onderfcheiding zoeken , waer de natuur 'er geene gemaekt heeft? Wanneer wij dus^ in de famenvoeginge van twee ligchaemen, op geene zijde eene fterkere neiging ter verééniginga' konnen bemerken; dan is het ook overtollig om den ligchaemen, in deze betrekkinge, eenige rangfchikking te geven ; en dit te meer, daer het gevoelen, het welk eertijds de voornaemfte hoofdpijlaer van deze onderïcheidinge was, reeds geheel vergeeten is. Naer dat gevoelen moesten de ontbindingmiddelen beliaen uit louter .kleine wiggen, die, bij de ontbinding, in detusfehenruimten der ligchaemen indrongen, en op die wijze, da fcheiding der gronddeeltjes van het ontbonden ligchaem bewerkten. Een leerftelfel, het welk in den tegenwoordigen ftaet onzer kundigheden geene wederlegging meer behoeft. §. 29 Wanneer men nu het famengeftelde nieuwe ligchaem, door de ontbinding geboren, befchouwt, in vergelijkinge met die, waeruit het gefproten is: dan zal men bevinden, dat het Wel fomtijds, in zijne eigenfehappen, met dezelven eenige gelijkheid heeft; maer ook dikwils geheellijk van dezelven afwijkt. Stahl en zijne tijdgenoten , hebben dus zeer ge. * DEEL' B dwaetdi  ï« ARTSENIJKUNDIGE dwaeld, wanneer zij waenden, dat het nieuwe famengeftelde ligchaem, in zijne eigenfchappen, altijd den middenweg hield tusfchen de ligchaemen , uit welken het ontftaen is : want, offchoon wij, uit de verééniginge van twee metaelen een nieuw famengefteld metael zien ontftaen, het welk eenige hoofdëigenfchappen gemeen heeft met zijne famenftellende deelen: zo komt echter, van de andere zijde, uit de verééniginge van het bijten'de fterk water met den vernielenden brandfteen, een zacht , onfchadelijk middenzout voort; en uit het zoutzuur met het kwikzilver veréénigd, welke beide ligchaemen zonder nadeel inwendig konnen gebruikt worden, fpruit het fchroomelijkfte vergift , het bijtend opgeheven kwikzilver, of Sublimaet. Dus ontftaet uit twee vloeibaere ligchaemen één vast: uit twee verwloozen één gekleurd, en uit twee gekleurden één verwloos: uit twee zonder reuk, één riekend, en dus omgekeerd. Kortom: iften kan van de eigenfchappen eenes famengeftelden ligchaems, uit de gelijkvormigheid of analogie , nimmer, met zekerheid, befluiten op de eigenfchappen zijner famenftellende deelen j en twee ligchaemen, welke zich, uit kracht der fcheikundige verwandfchap , met eikanderen veréénigen , vormen een nieuw ligchaem, wiens hoedanigheden , met die van de famenftellende ligchaemen, geene gemeenfchap hebben en 'er dikwils ganfchelijk van afwijken. : §. 30, Wanneer Hechts twee enkele ligchaemen in eene fcheikundige verbindtenis treeden, dan noemt men de verwandfchap , die ze bewerkt heeft, EENS ENKELVOUDIGE VERWANDSCHAP , Af-  SCHEIKUNDE. 19 finitas fimptex; maer indien drie of meer ligchae» men , uit hoofde hunner wederkeerige aentrekkingkracht tot elkander, in eene algemeene Verééniging treeden, een nieuw gelijkaertig ligchaem Vormende, dan noemt men het eene->veelvüldi» ge Verwandschap, {Afftnitas complicata ,). Dus gefchiedt de verééniging des waters met fuiker doof de enkelvoudige verwandfchap; om dat hier maer twee ligchaemen te berde komen. Maer voeg ik bij deze verééniging nog den wijngeest, dan noeme tnen de kracht, door welke deze drie ligchaemen, te weeten, de wijngeest, de fuiker en het water, alsdan ééne gelijkaertige vloeiftoffe uitmaeken, eene veelvuldige verwandfchap. De enkelvoudige ver» wandfchap wordt, in den ftrengften zin, maer zelden in de natuur ontmoet; alzo de ligchaemen meestal uit meer, dan twee deelen famengefteld zijn» £• 31. Naerdien in de ontbindinge, de werking alleenlijk plaets heeft tusfchen de enkelvoudige gronddeeltjes der ligchaemen, en het ééne dezer gronddeeltjes zo fterk werkt, als het andere: zo volgt daeruit, dat, na de volbragte verééniginge van twee ligchaemen, de evenredigheid der famenvoeging volkomen gelijkvormig is en, dat in elk, zelfs nog zo klein gedeelte, het Welk ik, door werktuiglijke middelen, van het geheele kan affcheiden, de famenftellende ligchaemen zullen begrepen zijn in dezelfde reden van hoeveelheid, j als bij den ganfchen hoop. Dus weeten wij, dat in onze verzadigde ontbinding (§. 19,) de menigte van falpeterzuur ftaet, tot die der kalkaerde, in ] de reden van honderd tot zes en negentig. Wan» ' tier ik nu deze vloeiftoffe verdeel, in welke des» B a len  ao ARTSENIJKUNDIGE len het ook zij, dan zal dezelfde evenredigheid der famenftellende deelen bij alle dezelven plaets hebben. In elk, zelfs allerkleinst droppeltje, zal de hoeveelheid van het falpeterzuur, tot die van de kalkaerde, zijn gelijk honderd tot zes en negentig. §. 32. De achtgeving op deze wet der ontbindinge is zeer gewigtig; dewijl de meeste bewerkingen , tot onze nafpooringen ingeiteld, op dezelve gegrond zijn ; Want deze kennis alleen leert ons, dat, wanneer wij eenig gedeelte van een geheel, al was het ook zeer klein, fcheikundig onderzoeken en de evenredigheid zijner faemenftellende deelen bepaelen , wij dan gerechtigd zijn te befluiten, dat even zodanig ook is de evenredigheid der famenftellende deelen in den ganfchen hoop des ligchaems. Op deze wet berust ook alle juistheid van het munten; doordien zij ons gerust ftelt, wanneer wij twee metaelen, in zekere evenredigheid, fcheikundig met eikanderen veréénigen , dat deze zelfde evenredigheid onveranderd zal blijven,. zelfs in de kleinfte, afgefcheidene deeltjes van den geheelen klomp en dat, bij gevolg, in de kleinfte munt dezelfde evenredige hoeveelheid van zilver of goud begrepen is , welke pkiets heeft in den geheelen, famen gefmolteneh hoop van metaal, waervan deze munt een deel is. II. VAN DE SCHEIKUNDIGE VERWANDSCHAP» §. 33. Hoe gewigtig alle deze bemerkingen ook zijn mogen voor de waere kennis der fcheikundige verééniginge van de ligchaemen; zo ontmoeten wij echter nog ééne andere, wier belang de oveïi- gea  SCHEIKUNDE. gen verre overtreft; welke de grondflag is van onze geheele weetenfchap, en zonder welke dezelve niet «oude kunnen beftaen. Het is deze, dat, alfchoon de fcheikundige verwandfchap plaets heeft tusfchen bijna alle ligchaemen der natuur, evenwel de neiging der ligchaemen tot hunne verééniging, in flerkte of grootheid zeer verfcheiden is: dat de neiging ter verééniging in fommige ligchaemen veel heviger werkt, dan in anderen en, dat 'er, bijgevolg, hooge en laege trappen van verwandfchap zijn. Dus kan, bij voorbeeld, het ligchaem A. eenige verwandfchap hebben met het ligchaem B ; terwijl hetzelfde ligchaem A. ook eene verwandfchap heeft met het ligchaem C.; maer de neiging van het ligchaem A. ter verééniginge met het ligchaem B., kan grooter of kleiner 'zijn, dan die, ter verééniginge met het ligchaem C.; en ten opzichte van deze grootere of mindere kracht, zegt men: het ligchaem A. heeft eene grooter, of mindere verwandfchap met het ligchaem B. , dan met het ligchaem C. §. 34. Uit deze grootere of mindere trappen van de verwandfchap der ligchaemen met eikanderen volgt gansch natuurlijk, dat, alfchoon twee enkelvoudige ligchaemen reeds daedelijk met eikanderen zijn veréénigd, en men 'er een derde bijvoegt, hetwelk met één dier beiden eene grootere verwandfchap heeft, dan die ligchaemen met eikanderen hebben, dat , in dat geval, de verééniging, tusfchen dezelve reeds beftaende, gebroken wordt: het nieuw bijgevoegde ligchaem verdringt één der overigen en veréénigt zich met het andere, tot een nieuw ligchaem. Wanneer, bij voorbeeld, de kalkaerde veréénigd is met het falpeterzuur en ik voeg 'er potB 3 asch  ê& ARTSENIJKUNDIGE fiscli bij, dan zal de eerfte verééning gebroken wor^ den; de potasch zich veréénigende met het falpeterzuur, en de kalkaerde, wederom vrij geworden zijnde, op den grond vallende. De reden hiervan is, dat de verwandfchap tusfchen het falpeterzuur en de potasch veel grooter is, dan die tusfchen het gemelde zuur en de kalkaerde; het falpeterzuur verlaet dus deze laetfte, om zich met de potasch te ver* éénigen. §. 35. In het gemelde voorbeeld, valt het ligchaem, hetwelk door bijvoeging van een derde Uitgedreven werd, op den grond of bodem der vloeiftoffe neder, en dit wordt in de kunstfpraek der Scheikundigen , de nederploffing Praecipitatio, genoemd. Dit is echter niet altijd het geval; fomtijds vervliegt dit uitgedrevene famenftellende deel in de lucht, onder de gedaente van eene luchtvormige vloeiftoffe oï gas. Wanneer ik, bij voorbeeld, gemeene potasch, zijnde een ligchaem uit zuivere potasfche en luchtzuur beftaende, met het falpeterzuur veréénige; dan zal, uit hoofde der nadere verwandfchap des laetften met de potasfche, het luchtzuur in de gedaente van lucht, gas, of fijne damp, worden uitgedreven. Het vcrfchijnfel, in de bewerking dezer proeve voorkomende, heet de opbruisen© , Effervéfcentta, en men zegt in dat geval; de gemeene potasch bruist op met het zuur. 35. Dit middel, namelijk, de verééniging wan twee ligchaemen te breeken door de tusfehenkomst van een derde, 't welk met één van beiden «ene grootere verwandfchap heeft, wordt in de ont» lidinge van de ligchiemen, door de Scheikundigen , , foei meest gebruikt ? en men ziet hieruit, van welk een  SCHEIKUNDE. a$ «en oneindig belang, de kennis der verfcheidene trappen van verwandfchap in alle ligchaemen, voor den Scheikundigen zijn moet; zelfs kan men met vertrouwen zeggen, dat onze geheele weetenfchap in deze kennisfe berust. 37' stahl was de eerfte, welke deze hoe- ' danigheid der ligchaemen met veel meer oplettenheid befchouwde , en het gelukkige denkbeeld van de trappen der verwandfchap aan de hand gaf; hetwelk, door deszelfs opvolgers , vervolgens allengskens werd uitgebreid. Ten laetften maekte geoffroy, < in het jaer 1718. de eerlte proef, om al het geene over dit ftuk, tot aen zijnen tijd, bekend was , tot meerder gemak, in eene tafel te brengen, door hem de verwandschaptafel, Tabula affinitatum, genoemd. Op deze tafel vindt men alle bekende ligchaemen, door tekens uitgedrukt, in die rangfchikkinge, waerin zij, uit hoofde van hunne verdere of nadere verwandfchap, tot elkander ftaen; derwijze , dat, wanneer men een famengefteld ligchaem heeft, hetwelk men wil ontleden, men op deze tafel aenftonds kan zien, welk ligchaem met het ééne famenftellende deel van hetzelve, eene nadere verwandfchap heeft, dan deze famenftellende deelen onder malkander voeden en, bij gevolg, dat ligchaem kunnen ontleden. §. 38. Deze verwandfchaptafel werd vervolgens , van de opvolgende Scheikundigen, door ontallijke proeven verbeterd en vermeerderd. Twee groote Mannen hebben hierin bijzonder uitgemunt, van welken de eerlte is de vermaerde gellert, in Freyberg; en de andere, de onflerflijke bergman. De eerlte heeft niet alleen de tafel der verwandfchap- B 4 j>£B  *4 ARTSENIJKUNDIGE pen door veele eigene werkfameproeven vermeerderd ; maer öok een nieuw vak daerbij gevoegd van zulke ligchaemen , van welken bewezen was, dat zij geene verwandfchap met elkanderèn hebben, bergmann heeft eindelijk de tafel der verwandfchap ook getracht te verbeteren, overéénkomltig de nieuwere proeven en den ftaet der fcheikunde in zijnen tijd. Hij zonderde de verwandfchappen der ligchaemen op den natten weg gebeurende, af van die, welke door den droogen weg bewerkt worden; waerdoor deszelfs tafel in twee groote afdeelingen wordt gefcheiden. Dezelve heeft voorts vijftig vakken , en de ligchaemen zijn daerin gefchikt naer de orde van geoffroy , dat is, zulken, die met de bovenltaenden de grootfte verwandfchap hebben, ftaen ook allereerst, of allernaest dezelven. §. 39. Wanneer een ligchaem , uit twee zelfItandigheden beftaende, door de bijkomfle van een derde , eene grootere verwandfchap dan de andere , met een derzelven hebbende, ontleed wordt, dan noemt men deze ontleding eene ontleding door 3>e enkelvoudige verwandschap. Zodanigen waren de twee gemelden (§. 34. en 35.5 namelijkdie van het mengfel der kalkaerde met het falpeterzuur, door de bijkomst der potasch; en die van de verééniging des luchtzuurs en der potasfche, door de tusfchenkomst van het falpeterzuur. In deze gevallen wordt de ontleding alleen bewerkt door de verwandfchap des bijkomenden ligchaems met één van de famenftellende deelen. §. 40. Maer wanneer twee famengeftelde ligchaemen in aenraeking komen, waervan elk uit twee zelfstandigheden bcltaet, en deze ligchaemen malkan»  SCHEIKUNDE. £$ kander ontleden, derwijze, dat hunne famenftellen-' de deelen zich, bij verwisfelinge, veréénigen en twee nieuwe famengeftelde ligchaemen voortbrengen; dan noemt men zulke ontleding, eene ontleding door de dubbelde verwandschap. Wanneer, bijvoorbeeld, het keukenzout, een ligchaem, uit keukenzoutzuur en het delfftoffelijke vuurvaste loogzout, offoda beftaende, veréénigd wordt met zilverfalperer, een ligchaem, uit zilveren falpeterzuur beltaende; dan zullen beide deze ligchaemen ontleed worden. Het falpeterzuur zal zich met de foda veréénigen en het zilver met het keukenzoutzuur. Ik verkrijg, op die wijze, twee nieuwe famengeftelde ligchaemen, waervan het ééne thans beftaet uit falpeterzuur en foda, en het andere uit zilver en keukenzoutzuur. Men zegt in dat geval: het keukenzout en het zilverfalpeter ontleden eikanderen door eene dubbelde verwandfchap. $• 4i' De rede van het voorgaende verfchijnfel is dezelfde, als bi{ de ontleding der enkelvoudige verwandfchap; behalven, dat hier de verwandfehappen van alle vier ligchaemen in aenmerking komen. Deze twee famengeftelde ligchaemen worden door elkander ontleed; dewijl de fom der verwandfchap hunner famenftellende deelen tot elkander grooter is, dan de fom der verwandfchap, die zij tot hunne eigene famenftellende deelen hebben. Men is gewoon , de eerfte vervvandfehappen te noemen de uitdrijvende ver wandschappen eil de aildcreil de rustende. Wanneer dus de fom der uitdrijvende vervvandfehappen grooteris, dan die der rustenden , dan volgt 'er eene ontleding. Maer zijn de rustende verwandfehappe* fterker, dan de uitB 5 drij-  s& ARTSENIJKUNDIGE drijvende!!?, dan blijven de ligchaemen onveranderd." §. 42. Tot deze twee foorten van ontledinge door verwandfchap, konnen alle mogelijke, voorkomende gevallen worden betrokken. Het is derhalven overtollig, om zich langer op te houden hij de menigvuldige verdeelingen der verwandfchappen , door eenige Scheikundigen voorgefteld. De-; zeiven dienen tot niets anders, dan om met eene onnodige naemlijst het geheugen te bezwaeren. Zodanigen zijn: de toeneigende verwandschap , (Jffinitas appropriata, ) de voorbereidende verwandschap, (Affinitas praeparata,) en dergelijken meer. Men kan deze beiden hierdoor verklaeren, dat een famengefteld ligchaem zijne eigene trappen - orde van verwandfchap heeft, welke van die, der famenftellende deelen van het andere, dikwils zeer verfchilt. §. 43. Hoewel nu de tafelen der verwandfchappen ons de trappenörde van de fterkte 'der verwandfchappen, tusfchen verfcheidene ligchaemen aenwijzen: zo had men evenwel nog geen middel bedacht, om de evenredigheid dezer fterkte der verwandfchappen door getallen uittedrukken; tot dat de vermaerde kirwan, met zijne bekende fchranderheid en geregelden waernemingsgeest, dit onderwerp begon te bewerken. Door menigvuldige proeven trachtende de verfchillende punten van verzadiginge der ligchaemen tot elkander , te bepaelen, geraekte hij op de gelukkige ondervinding, dat deze punten van verzadiginge in eene juifte evenredigheid ftaen, met de verfchillende trappen der verwandfchap van de ligchaemen. Hij bevond namelijk, dat, wanneer eene be- pael-  SCHEIKUNDE. 2? paelde hoeveelheid van het ligchaem A. twee deelen van het ligchaem B. kan ontbinden, en dezelfde hoeveelheid van het ligchaem A. vier deelen ontbindt van het ligchaem C.; dat dan de verwandfchap van het ligchaem A., met het lighaem B. en de verwandfchap des ligchaems A. met het ligchaem C., tot elkander ftaen in de juifte rede van de hoeveelheden, die het ligchaem A. vermag te ontbinden van de ligchaemen B. en C. dat is, gelijk .2. tot 4. Bij voorbeeld: honderd grein falpeterzuur verëifchen , tot hunne volle verzadiginge, zes en negentig grein kalkaerde; maer deze zelfde honderd grein falpeterzuur ontbinden ook tweehonderd vijftien grein potasch: bij gevolg gedraegt zich, volgens den Heer kirwan , de verwandfchap des falpeterzuurs met de kalkaerde , tot de verwandfchap van het zelfde falpeterzuur met de potasch, gelijk zes en negentig tot tweehonderd vijftien. §. 44. Naerdien nu de hoeveelheden, die een ligchaem kan ontbinden van twee andere verfcheidene ligchaemen, met beiden van welken het in verwandfchap ftaet, zich gedragen in de omgekeerde reden , gelijk de hoeveelheden , welke deze beide ligchaemen van het eerfte konnen ontbinden : zo kan men deze wet, door den Heer kirwan uitgevonden, op tweederlei wijze uitdrukken. Voor eerst aldus : de hoeveelheden van twee zelfftandigheden, welke door eene gegevene hoeveelheid van een derde ligchaem konnen ontbonden worden , verhouden zich juist, gelijk de verwandfchappen dezer twee zelfftandigheden tot het derde ligchaem. Ten tweeden: de hoeveelheden eener zelfftan» <%-  ui ARTSENIJKUNDIGE digheid, welke door gelijke hoeveelheden van tufte andere, onderfcheidene ligchaemen konnen ontbonden worden , gedragen zich in de omgekeerde reden, gelijk de verwandfchap dezer zelfftandigheid tot de beide laetstgenoemde ligchaemen. Dat deze laetfte ftelling ook gegrond zij, is niet alleen door proeven bevestigd geworden; maer het kan , naer wiskundige beginfels , uit de eerfte ftellinge betoogt worden. §. 45. Naerdien de zuuren altoos de ligchaemen zijn, naer welken men , over den natten weg, de verwandfchap der overige ligchaemen tracht te Tbepaelcn: zo plagt de Heer kirwan, van wegens het nut eener algemeene fpraek-uittinge, altoos de hoeveelheid eenes ligchaems, welke door honderd deelen van een gegeven zuur ontbonden wordt, te gebruiken voor de betekenis der verwandfchap van zulk een ligchaem met het zuur. Dus zegt hij, bij voorbeeld, de verwandfchap der kalkaerde met het falpeterzuur is gelijk zes en negentig; de verwandfchap der potasch mfet het falpeterzuur is gelijk tweehonderderd vijftien; de verwandfchap der kalkaerde met het vitrioolzuur is gelijk honderd tien enz. Hij heeft, op deze wijze, door ontelbare werkfame proeven , de verzadigingpünten van verfcheide ligchaemen met de zuuren, door den natten weg, bepaeld, en derzelver verwandfchap met dezelven, door getallen uitgedrukt. §. 46. Men kan derhalven, door deze evenredige bepaeling van de grootte der verwandfchappen, dikwils, zonder voorafgaende proeven, bij voorraed Weeten, of zekere ligchaemen gefchikt zijn, om het één of ander famengefteld ligchaem te  SCHEIKUNDE. 4<, te ontbinden. Men hebbe , bij voorbeeld , een ligchaem, uit falpeterzuur en kalkaerde beltaende: zo weet men, dat de verwandfchap tusfchen deze beide ligchaemen is, gelijk zes en - negentig: men weet ook, dat de verwandfchap tusfchen de potasch en het falpeterzuur is, gelijk tweehonderd vijftien. Dus kan men reeds vooraf bepaelen, dat de potasch het bovengemelde famengeftelde ligchaem zal ontbinden. $• 47' Tot meerder opheldering kan men zulk eene ontbinding, naer de handelwijze vaH bergmann , op de volgende wijze uitdrukken : Salpeter, r , Salpeterzuur 215. Potasch. Kalkfalpeter «5 96. L Kalk. 215. > 96. & 48. Op gelijke wijze ook de ontbinding van het ammoniakzout door zuivere kalk : f ——> I Ammoniakzout Ammoniakzout «{ 79. I Zeezoutzuur. 89. Kalk. «- -v- * Zeezout-zuurekalk. 89-> 79 §■ 49- Wanneer echter de ontbindende verwandfchap kleiner is, dan de rustende, alsdan volgt 'er  ga ARTSEN Ij KUNDIGE 'er geene ontbinding; Bij voorbeeld, wanneer itë koper bij het ijzervitriool voeg , als : f ■» | Zwavelzuur 260. Koper» Ijzervitriool ^ 270. | Ijzer". 260. < 270. §. 50. Het nut van deze bepaelinge der Verwandfchappen door getallen, zal nog helderer doorftraelen in de ontledingen door dubbelde verwandfchappen : alzo wij de fom der ontledende verwandfchapkrachten en die van de rustende verwandfchappen , duidelijk konnen bepaelen en met eikanderen vergelijken. Bijvoorbeeld, in de wederzijdfche ontbinding van het zilverfalpeter en het keukenzout : Teerlingsch Salpeter* / :—-— > fSoda* 165. Salpeterzuur |-t^-j^ Zeezout^ 158. 375- 5>fal * Zeezoutzuur. 420. Zilver. I * i v Hoornzilver. 165. + 420. > 158. + 375» §. gr. Hoewel nu het nut dezer handelwijze buiten allen twijffel gefield is : zo is het gebruik van dezelve evenwel niet zo uitgebreid, als het wel te wenfchen ware: want, en dit is te beklagen, de verwandfchapkrachten veeier ligchaemen, doof den natten weg, zijn nog niet juist genoeg bepaeld, en  SCHEIKUNDE. 3$ en omtrent de ontbindingen door den droogen weg heeft men in dit vak nog minder verricht. III. van de warmtestoffe. S- 52. De Natuurkundigen waren eertijds Omtrent de oorzaeken der verfchijnfelen, die wijonder den naem van Warmte, Hitte, Koude verftaen, in hunne gevoelens zeer verdeeld; doordien veele dezelven Hechts hielden voorde uitwerking van eenige werktuiglijke veranderinge der ligchaemen. Thans echter komen zij alle daerin overéén, dat zijdeze verfchijnfelen befchouwen, als de uitwerkfels eener eigene, bijzondere zelfftandigheid, aen welke men den naem van warmtesïoffe , Cakricum, heeft gegeven; door welke deze verfchijnfels ook, doorgaande , op eene aenëengefchakelde en voldoende wijze, konnen verklaerd worden. S' 53- De Warmteftoffe is eene ondoor•dnngbaere, ten hoogften veerkrachtige en zo dunJie vloeiftoffe, dat haere zwaerte, door geen verIchijnfel kan bemerkt worden. §. 54- De Warmteftoffe is door alle ligchaemen der natuur verfpreid, zij zijn allen met dezelve, in grootere of kleinere maet, door nadere .of verdere verwandfchap, veréénigd. Daer is nogeen ligchaem bekend, hetwelk met dezelve geene ■verwandfchap hebbe; en men heeft tot hiertoe, door geenerlei kuostwerking dezelve van eenig ligchaem, geheellijk, konnen affcheiden. Bij gevolg kan de Warmteftoffe, voor zich alleen, of in den zuiveren ftaet, in de natuure , nimmer gevonden worden. De fcheikunde kan derhalven ook nimmer, over het  32 ARTSENIJKUNDIGE het algemeen en in de naeuwfte betekenisfe, eenig enkelvoudig ligchaem ten voorfchijn brengen.' Dit is de reden, waeröm de Scheikundigen, in de optellinge van de famenftellende deelen eenes ligchaems , op de warmteftoffe meestal, geene bijzondere acht flaen; dezelve, als behalven dien inbegrepen , gewoonlijk voorbijgaande. §. 55. Ieder ligchaem ftaet dus in eene fcheikundige verééniging met eene zekere hoeveelheid van warmte - ftoffe,'dat is, zijne gronddeeltjes ftaen met die van de warmteftoffe in eenen gelijkvormigen afftand; zijnde, door tusfchenlaegen der laetfte, van eikanderen gefcheiden. De gronddeeltjes der ligchaemen raeken dus elkander nooit, en zulks blijkt door de hoedanigheid , allen ligchaemen der natuure eigen , om , koud wordende, van omtrek te verminderen. §. 56. Naerdien nu de warmteftoffe een volkomen veerkrachtig ligchaem is, en haere gronddeeltjes, geenen tegenfland ontmoetende, zich tot in het onmeetelijke van eikanderen zouden verwijderen : zo zouden alle ligchaemen, met dezelve veréénigd , even hierdoor ook, in het oneindige uitgebreid worden; indien 'er geene kracht was, welke dezer afwijkende kracht der warmteftoffe tegenftond. Deze kracht is de aentrekkingkracht der ligchaemen , of derzelver aenéénkleving. Alle ligchaemen der natuure zijn derhalven altoos onderworpen aen tweederlei krachten, die elkander, meer of minder , in het evenwigt houden. Eene derzelver tracht de gronddeeltjes der ligchaemen van eikanderen te verwijderen; en de andere poogt dezelven nader bij eikanderen te brengen. S- 57.  SCHEIKUNDE, 33 S- 57' Hoor de evenredigheid dezer krachten, wordt de uitwendige gedaente van alle ligchae* men bepaelt. Heeft de aenklevingkracht de boyenhand, dan zijn het vaste ligchaemen; maer is de aenklevingkracht van beiden de zwakfte, dan worden de gronddeeltjes verder van eikanderen verwijderd, en bijgevolg de omtrek der ligchaemen, in evenredigheid, vergroot. Wanneer de gronddeeltjes, ten laetften, door de warmteftoffe zodanig van eikanderen worden verwijderd, dat zij zich gefte'id vinden buiten den werkkring hunner acnklcvingkracht, dan verliezen ze hunne famenhouding, en het ligchaem zijne vaste gedaente. Zij worden'dan VLOEIBAER, 0f LUCHTVORMIG, gasvormig. §• 58. Beftonden nu deze twee gemelde krachten alleen, dan zouden de ligchaemen nimmer an den vloeibaerenftaet blijven; maer door de opklimmende kracht der warmteftoffe, uit den vasten toeftand aenftonds, en geduurig aen, in den lucht- of £«-vormigen overgaen : doch . daer is nog eene derde kracht, door welker medewerking de ligchaemen worden bewaert in den middenftaet, dien wij noemen eene druipende vloeibaerheid; het is de drukking des dampkrings. Buiten deze omftandigheid joude 'er in de natuure geene druipende vloeibaarheid aenwezig zijn; maer alles beftaen, of in vaste ligchaemen, of in luchtfoorten. §• 59^ Alle ligchaemen der natuure konnen dus , uit hoofde hunner veröéniginge met de warmteftoffe , verfchijnen onder driederlei gedaenten. door de volgende omftandigheden b/paeld: 1.0 De fterkte der aanklevingkracht, waermede rie gronddeeltjes famenhangen. ,, h DEEL. ' C aO  S4- ARTSENIJKUNDIGE 2. ) De hoeveelheid der warmteftoffe,' waeraiede het ligchaem veréénigd is. 3. ) De grootere of kleinere drukking des damp» fcrings. §. 60. De middelen, om eenig vast ligchaem fn een vloibaer te veranderen , zijn i(us: 1. ) De verééniging met eene nieuwe toereikende hoeveelheid van warmteftoffe. 2. ) De verééniging met eenig ander, reeds vlo«ihaer ligchaem. De bewerking van het vloeibaermaeken, langs den eerften weg, heet de smelting, waer van ds grond blijkt uit het voorengemelde. Maer, in het tweede geval, wordt het nieuwe famengeftelde ligchaem eerst dan vloeibaer, wanneer de hoeveelheid van warmteftoffe , m het famenftellende vto'eibaere ligchaem ontbonden, ook tevens toereikende is, om de famengeftelde gronddeeltjes van liet nieuwgeboren iigchaem, in den verëischten afftand te hóuden , en derzelver aanéénkleving behoorlijk te ver•minderen» $. di. De middelen, door welken een vloeibaer ligchaem in een vast ligchaem ovèrgaet, zijn : ■ 1.) Het verlies eener menigte van inhebbende •Warmteftoffe. 2. De verééniging met eenig ander vast ligchaam. In het eerlte geval verliest hetligchaemdie hoeveelheid van warmteftoffe, welke het overwigtg if aen de lerugflootende kracht der gronddeeities. Dezelven naderen dus elkander en de aanklevingkrachr kan wederöm werkén. Men noemt zulk eene verji "dering der ligchaemen het bevriezen. In het tweede geval wordt het famengeftelde ligchaem tot een vast^  SCHEIKUNDE. 55 vast, wanneer de hoeveelheid van warmteftoffe jfl de famenftellende vloeiftoffe onthouden, niet meer toereikt, om tevens de aanklevingkracht der thans famengeftelde gronddeeltjes des nieuwen ligchaems, te overmeesteren; waerdoor de laetfte de boven* hand behoudt. §• 62. Een vloeibaer ligchaem gaet in dea luchtvormigen ftaet over: «0 Wanneer hetzelve veréénigd wordt met eene nieuwe hoeveelheid van warmteftoffe, welke gerioegfaem is, om het evenwigt te houden met de drukkinge des dampkrings. 2.) Wanneer de drukking des dampkrings vermindert, ofwel in het geheel weggenomen wordt* S- 63. Eene luchtvorraige ftoffe wordt tof eene druipende vloeiftoffe verdikt; n) Door het verlies van die hoeveelheid van warm* teftoffe welke der drukkinge des dampkrings we. derftond. 0 20 Door eene genoegfame vermeerdering van de drukking des dampkrings. S- 64. Bij elke foort van luehtvormige ftoffe, of gas, moeten wij dus twee voornaeme famenftellende deelen onderfcheiden: de warmteftoffe die haer de uitwendige gedaente geeft en het ligchaem t welk door de warmteftoffe ontbonden is, ert de bijzondere fcheikundige eigenfchappen v?n de luehtvormige ftoffe, of gas, bepaelt. Dit lae'tfte wordt ook wel genoemd de grondstoffk Bafis van de luchtfoort, of gas, en men moet zich wel wachten, om dezelve met de luehtvormige ftoffe, of net gas zelve, te verwisfelen» S. 65. De warmteftofle heeft eene a&nhöiiV a dt;u»  s# ARTSENIJKUNDIGE dende neiging, om zich in het evenwigt te houden. Wanneer dus twee gelijkfoortige ligchaemen, bij voorbeeld, twee Hukken van éénzelfde metael, doch van ongelijke warmte, dat is, met eene verfcheidene hoeveelheid van warmteHoffe voorzien, in aenraeking gebragt worden : dan zal de warmteHoffe zich, door deze beide ligchaemen, gelijkvormig verdeelen ,1 en de hoeveelheid der warmteHoffe, in deze twee ligchaemen dan onthouden, zal in eene juiste evenredigheid flaen met derzelver grootte, of zwaerte. §. 66. Zijn echter deze twee ligchaemen ongelijkfoortig, dan zal zich de warmteHoffe. ook wel in het evenwigt Hellen, en beide zullen gelijkvormig op den warmtemeeter, Thermométer, werken ; maer des niet te min zal de1 hoeveelheid der inhebbende warmteHoffe , bij de beide ligchaemen , niet in evenredigheid flaen met derzelver grootte of zwaerte; maer onderfcheiden zijn, naer de verfcheidenheid dier ligchaemen. §. 67. Deze hoedanigheid der ligchaemen, van verfcheidene hoeveelheden van warmteHoffe nodig te hebben, om tot denzelfden graed des warmtemeters verwarmd te zijn, werd door den Heer black genoemd, de vatbaerheid , Capaciteit, voor dê warmtestoffe, en de hoeveelheden zeiven, de eigendommelijke , fpecifique , warmtestoffe. De reden van dit verfchijnfel berust in de verfchillende trappen van de verwandfchap der ligchaemen met de warmteftoffe, en deze vatbaerheden konnen'derhalven gevoeglijk befchouwd worden, als de verfchillende verzadiging-punten, daar uit volgende. §. 68. ' Wanneer eenig ligchaem, ten opzichte  SCHEIKUNDE. •$ te van de warmteftoffe, in evenwigt ftaet met alle overige ligchaemen, die het zelve omringen: dan zal deze warmteftoffe door geen uitwendig teken of gevoel bemerkt worden. Dit noemt men de ge! bondene warmtestoffe. Black noemde het de verborgene warmtestoffe , Calor latens, en in het Engelsch Latent heat. % 69. Wordt echter deze gebondene warmteftoffe , door eenigerlei oorzaek , onverfchillig welke, gedwongen, om gedeeltelijk uit een ligchaem uittegaen, en zich met de omliggende ligchaemen te verbinden: dan noemt men deze warmteftoffe, tot zoo lang het evenwigt wederöm herfteldzij, eene vrije of voelbaere warmtestoffe, Calor fen~ fibills. §.70. De vrije warmteftoffe is het,'die op onze zintuigen werkt, en die gewaerwording verwekt, welke wij warmte noemen. Deze is het ook alleen, die wij door den warmtemeeter konnen bepaelen en nagaen. t de maet van warmte, Temper-atura, eenes ligchaems is dus, de bepaeling der uitzettinge van het kwik des warmtemeeters, of Thermometers, veroorzaekt door het overgaen zijner warmteftoffe ia het evenwigt, met die van het andere ligchaem. §. 71. De oorzaeken, die het evenwigt der warmteftoffe ftooren , zijn: 1.) Wanneer de ligchaemen, door fcheikundige ontledingen en famenvoegingen , in hunne vatbaerheid voor de warmteftoffe eenige verandering ondergaen. £.) Door eene uitwendige werktuiglijke drukking. De rede van het uitgaen, of intreden der warmte* C 3 ftoffe,  %t ARTSENIJKUNDIGE ftoffe, in het eerfte geval, ligt in de reeds aenge* flipte algemeene wetten der fcheikundige verééniginge 3 namelijk, dat het famengeftelde ligchaem, in de eigenfchappen van zijne famenftellende deelen, eene afwijking ondergaet. De vatbaerheid eenes famengeftelden ligchaems voor de warmteftoffe, beftaet derhalven niet altijd in het evenredige middensgetal van de vatbaerheid zijner famenftellende deelen ; maer is r,u eens grooter, dan wederom kleiner; en in gevolge dezer grootere of mindere vatbaerheid des frimengtfteldai ligchaems voor de warmte, wordt, onder het verbinden van deszelfs famenftellende deelen, eenige warmteftoffe uitgedreven, of uit de omringende ligchaemen aengetrokken. In het eerfte geval zal dus de warmtemaet der omringende lig¬chaemen verhoogd worden , en in het tweede geval, daelen. §. 72. Wanneer een ligchaem, met eene zekere maet van warmte voorzien , in aenraeking gefield wordt met meer andere ligchaemen, welker warmtemaet minder is , dan die van het eerfte: dan zoekt de warmteftoffe zich in het evenwigt te brengen. De warmteftoffe van het eerfte ligchaem, die -eigentlijk het evenwigt Hoort, verfpreidt zich allereerst, gelijkvormig over het naestliggendeligchaem, het welk zich daeröp met het verder naestvolgende in evenwigt brengt, enz. tot dat alle deze ligchaemen wederom eene éénvormige maet van warmte zullen verkregen hebben. Zulke midden ligchaemen, door welken de warmteftoffe, op deze wijze, wordt voortgeplant, noemt men Geleiders der warmtkstoffe , Conductor es cah' rff/.a Naer maete ook de overgang der warmte ftoffe  SCHEIKUNDE. 09 floffe door dezelven fpoediger, of langfamer, gebeurt, zijn. de Geleiders der warmteftoffe beter, of «legter. $• 73- Alle ligchaemen. der natuure bezitten deze ei-enfchap, van de warmteHoffe voortte, planten, in meerder', of mindere maat, en zijn dus, bij gevolg, beter of flegtere. geleiders van dezelve. Wij Rennen tot hier toe, in uit ftuk , maer eene enkele uitzondering, te weeten, het water ia eenen vasten toefland, of het ijs,. Dit ligchaem neemt alle warmteftoffe, door andere ligchaemen aen het zeltve medegedeeld , in zich op, zonder het minfte daer van te laeten toekomen , aen andere ligchaemen, met welken het in aenraeking ftaet; en zulks doet het zoo lang, totdat het eene 'genoegfame hoeveelheid der warmteltoffe, ter wederkrijginge van den vloeibaeren ftaet, heeft Ogenomen. Het water, in een vloeü.aeren ftaet, volgt als dan wederom de algemeene wet der. natuure en is een geleider der warmteftoffe. .§. 74* Wanneer derhalven een ligchaem, meteen* zekere maet van warmteftuffe voorzien, in aenraeking gebragt wordt met een ftuk ijs; dan zal het ijs de warmteftoffe van dit ligchaem zo lang overneemen , tot dat het zelve de warmtemaet van het ijs heeft verkregen; en 'er zal van dit ftuk ijs, zo veel warmteftoffe in het water zijn overgegaen, als de hoeveelheid oer opgenomene warmteftoffe bekwaem. was vloeibaer te maeken. Maer deze hoeveelheid der warmteftoffe was het eigentlijk , die het ligchaem , uit de warmtemaet van het ijs, konde opvoeren tot die,'welke het ligchaem voor deze C 4 pr«e-  '40 ARTSENIJKUNDIGE proeve had, en welke, door ons, de eigendömmelijke, fpetifidiie, warmteftoffe genoemd wordt. Naerdien nu, verders, gelijke hoeveelheden van Warmteftoffe, ook evenredig-gelijke hoeveelheden vaïi het ijs moeten fmelten : zo volgt 'er uit, dat de eigendömmelijke hoeveelheden van de warmteftoffe der ligchaemen zich, in gelijke omftandigheden, verhouden in de reden der hoeveelheden van het ijs, die zij in ftaet zijn te fmelten, wanneer deze ligchaemen met hetzelve in aenraeking komen. §. 75. Hier uk volgt dus: ■ r.) Wanneer gelijke hoeveelheden van éénzelfde ligchaem , onder dezelfde maet van warmte, eik bijzonder , met het ijs in aenraeking komen; dan zullen op beide zijden, gelijke hoeveelheden van het zelve fmelten; om de ligchaemen op de warm- , temaet van het ijs te brengen. ■ a.) Wanneer ongelijke hoeveelheden van éénzelfde ligchaem, op die wijze, behandeld worden; dan zullen de hoeveelheden van het gefmolten ijs, in eene juiste evenredigheid ftaen,-tot de hoeveelheden dier ligchaemen. l 3.) Indien echter gelijke hoeveelheden van onderfcheidene ligchaemen' aen deze proeve worden önderWorpen ; dan-zullen de hoeveelheden van het gefmolten ijs, zie'h juist verhouden, gelijk de hoeveelheden der 'Warmteftoffe, die deze ligchaemen hebben verlooren; of, dat 't zelfde is: gelijk de hoeveelheden van warmteftoffe, welke toereikende waren, om de ligchaemen, uit de warmtemaet van het ijs, te verheffen tot die, welke 'zij in het begin der proeve hadden en, bij gevolg, de-hoeveelheden der ligchaemen elkander gelijk geweest zijnde; gelijk  SCHEIKUN DE. & lijk de eigendömmelijke hoeveelheden en, ten laetften: gelijk de vatbaerheid der ligchaemen voor de warmteftoffe. Deze proeven bewijzen dus niet alleen het belteen van verfcheidene vatbaerheden voor de warmteftoffe in de ligchaemen ; maer geven ook een middel a;en de hand, om derzelver evenredige grootheid te bepaelen. §. fSi De warmte en koude zijn, ten opzichte van het gevoel, niets anders dan gewaerwordingen, door den in- of uitgang der warmteftoffe inóf buiten ons ligchaem voortgebragt, wanneer hetzelve in aenraeking wordt gebragt met een ander ligchaem, eene hoogereof laegere maet van warmteftoffe, dan ons eigen ligchaem, bezittende. Dewijl hü deze gewaerwording, even gelijk al het overige ligchaemlijke gevoel, van de gewoonte en, opvoeding afhangt: zoo is dezelve ook geheel betrekkelijk tot enkele menfehen; tot voorafgegaene foort» gelijke gewaerwordingen; en tot andere, nog niet Volkomen bepaelde , bijkomende omftandigheden. Dit gevoel Van warmte'en koude komt derhalven ook niet altijd overéén met den waeren toeftand der ligchaemen, ten opzichte van de maet hunner warmteftoffe. '§. 17' Zo dra het gevoel der warmte begint lastig te worden aen' onze zintuigen , dan noemt men de trap der warmtemaet, dit voortbrengende , de hitte. Maer wanneer de fnelle uitgang der warmteftoffe, uit eenig ligchaem, met licht verzelt gaet, dan noemt men dit verfchijnfel de gloeijing, en de warmtemaet, in welke zich het ligchaem dan fcevind, de gloeijende hitte. Het gloeijen van C 5 een  4% ARTSENIJKUNDIGE een lucht- of gas-vorm\g ligchaem heet eene vlam. De Glo ijing en de vlam, zijn dus verfc-ijnfels «ener fnelle, met licht verzelde, ontbindinge der warmieftufFe, waervan , het begin de ontvlamiuiao genotmd wordt., Deze zo evengenoemde ver* ichijiiiels, met elkaivieren üenomen, vormen ten. la-erlten het denkbeeld uf de voorltelling van het geene wij door het woord vuur verftaen. § 78. Bij alle deze.trappen van warmte moet men tweederlei hoeveelheden van warmteftoffe in aanmerking neem-en. De eeifte is die, welke hetoverwigt, ten opzichte der oyj rige omringende ligchaemen , uitmaekt, en die wij, ouder den-naem van voelbaere warmte, of hitte, konnen meeten; bet zij door den gemeenen \v e LviTRMPF.TRR, Thermometer, of door den vuurmiTEi- , Pyrometer, van weogwood. De tweede is die gelieele hoeveelheid van warmteftoffe, welke dan, ma het ligchaem daedelijk verbonden zijnde , door ons, deszelfs bep^elde of kigentlijke, ahfoJute, warmte , genoemd, en door den warmteftoffe meeter van la place bepaeld wordt. De eerfte is maer een gedeelte van de laetfte. §. 79 Uit deze hoofdwetten , welke de warmteftoffe in haere verééniging met andere ligchaemen volgt; gelijk ook uit de gemelde eigenfchappen van dezelve, kan men nu veele verfchijnfelen verklaeren, die in de fcheikundige ontbinding van alle ligchaemen voorkomen en de warmteftoffe totgrondUag hebben, als: i.) Waeröm twee vaste ligchaemen eikanderen nimmer konnen ontbinden; maer dat, tot dit einde, ten mmften één derzelven vloeibaer zijn moet. a.) Waer»  SCHEIKUNDE. 43 s.) Waeröm bij de meeste famenvoegingen van vaste en vloeibaere ligchaemen, de ontbinding door de warmte wordt bevordert. 3-) Waeröm in de ontbindinge van luehtvormige ligchaemen ia vlueiftoffen , het tegendeel plaets heeft. t i 4-) Hoedanig uit de verééniging' van twee vas,te ligchaemen; van twee vloeibaere; of van één vast, en één vloeibaer ligchaem, naer omftandigheeden , t zij een vast, of een vloeibaer ligchaem kan ontftaen. 50 'Welke verfchijnfelen, zao ten opzichte van den omtrek, volumen, of der eigendömmelijke zwaerte, en van de maet der warmte, daer bij gebeuren moeten. §. 8o. Des niettemin is 'er bij de verbinding der ligchaemen nog een gewigtig verfchijnfel, van de warmteftoffe afhangende, welks verklaering nog niet duidelijk genoeg is daergefteld. Het is de vermindering der verwandfehapkrachten tusfchen twee ligchaemen, na dat derzelver warmtemaet verhoogd, of verlaegd is geworden. %. ii. De verwandfchap der ligchaemen houdt, bij de opklimmende warmtemaet, dikwils geheellijk op , en de ligchaemen worden ontleed Dit verfchijnfel verfchaft eenen grondflag tot de ontledingen veeier ligchaemen door de bloote overhaeling, of deflillatie. IV. Van de lichts toffe. Sa. Offchoon de natuurkundige eigenfchappen en de wetten der werkinge van het licht, de*  44 ARTSENIJKUNDIGE den Natuurkenneren reeds genoegfaem bekend zijn: zo heeft men echter, omtrent deszelfs fcheikundige eigenfchappen en verbindingen, tot hiertoe, nog 'maer zeer bekrofflpene begrippen ; en onze ganfche kennis van dezelven bepaelt zich tot eenige weinige daedzaeken. §. 83. Men kanintusfehen,'zelfs doorproeven, bewijzen, dat de lichtstöffe is eenebijzondere,ondoordringbaere, veerkrachtige vloeiftoffe,welker zwaerte, even gelijk die van de warmteftoffe, door geene proeven kan nagefpeurd worden: dat zij, als zodanig, haere fcheikundige verwandfchappen heeft, naer welken zij zich met de overige ligchaemen verbindt; de faméngeftelden ontleedt, en uit haere verbindingen wederom uitgedreven wordt. §. 84. De hoofdverandering , welke de verbinding derlichtfloffe in de ligchaemen voortbrengt, is de verandering van kleur; en het is zeer waerfchijnlijk, dat de ligchaemen, deze uitwendige hoedanigheid, voornamentlijk, aen de lichtftoffe verfchuldigd zijn. §. 85- De werking der lichtftoffe is inzonderheid zichtbaer in de bewerktuigde, georganifeerde, ligchaemen , welke, zonder derzelver invloed, hunnen wasdom niet konnen volbrengen. De gewasfen zijn derlichtfloffe, voornamentlijk, hunne groene kleur verfchuldigt. §. 86. Zulke ligchaemen, welke lichten, zonder dat de maet hunner warmte daer bij verhoogd wordt, worden lichtvoerende , phosphorifche , ligchaemen genoemd. Veele verkrijgen deze eigen' fchap eerst, wanneer 'zij eenigen tijd aen het licht zijn blootgefleld geweest, en verliezen ze daerna al-  SCHEIKUNDE. 4$ allengskens, wederom, in het donkere. §. 87. Thans blijft nog voornamentlijk, de opheldering der volgende vraegftukken, omtrent de lichtftoffe, over. 1. ) Is de lichtftoffe een enkelvoudig, of een famengefteld ligchaem? 2. ) Is dezelve, in het eerfte geval, een ligchaem, op zich zelve beftaende; dan altijd een famenftellend deel der warmte ftofFe? . 3.) Is, in het tweede geval, de warmteftoffe een famenltellend deel van dezelve? 50 Welke is , in beide gevallen, derzelver invloed en medewerking, bij de verfchijnfelen der warmte. V. Van den dampkring. §. 88. Die lucht, of gw-vormige', vïoeiItoffe, onzen aerdbol, op alle zijden, omringende; in welke alle ligchaemen , die op de oppervlakte der aerde zijn, als ingedoopt liggen en, welke alle grootere tusfehenruimten dezer ligchaemen vervult: deze werd door de Natuurkenners, van alle eeuwen af, de dampkring, Atmosphdira, genoemd. §. 89. Reeds voorlang fielden de Natuurkundigen den dampkring tot een voorwerp hunner nafpeuringen, en de meeste natuurkundige eigenfehap* Pen van denzelven zijn federt langen tijd bepaeld. Men kende deszelfs doorfchijnendheid en kleur; men had ook deszelfs dichtheid, zwaerte- en middenpunt - vliedende - kracht gemeeten. Echter begon men eerst voor weinige jaeren, die vloeiftoffe, eertijds, onder de benaemingvan lucht, voor eene grondftoffe gehouden, insgelijks fche.i- kua*  46" ARTSENIJKUNDIGE kundig te onderzoeken cn in haere famenftellende deelen te ontleden. Het is derhalven in dezelaetfte betrekkinge, dat de dampkring een voorwerp der fcheikunde is, en uit dit gezichtspunt moeten wij denzelven hier befchouwert. §. 90. Naerdien men den dampkring moet houden voor de algemeene werkplaats der natuure, in welke alle fcheikundige veranderingen der ligchaemen , op de oppervlakte onzes aerdbols gebeuren* de,, verricht worden; in welke daerënboven alle ligchaemen, onder deze verrichtingen, in lucht* of gv^-vormige gedaente ontbonden, zich uitftorten: zo kan men reeds vooraf gemakkelijk bezef* fen, dat de lucht een famengefteld ligchaem moet zijn. Maer de fcheikundige ontleding van dezelve heeft ons geleerd, dat de meesten dezer ligchaemen, enkel bij toeval, en niet aenhoudend , in de famenftelling' der lucht gevonden worden , en dat de dampkring eigentlijk beftaet uit een veel minder ge» tal van famenftellende deelen, in welken alle de overigen , als in hun algemeen ontbindingmiddel, zijn onthouden. Deze hoofddeelen, den dampkring famenftellende, zullen wij derhalven allereerst leeren kennen. §. 91. Men neeme een' glazen kromhals, Retorte , en doe 'er in eene willekeurige hoeveelheid van kwikzilver: men zette dezen kromhals daeröp in een zandbad, en laete deszelfs opening, door middel eener glazen pijp, gemeenfchap hebben met eene glazen klok, ftaende in eene, tot luchtproeven gefchikte, ofj>neumat!fche,\vateikas. Men doe het water, alsdan, door middel eener glazen zuigpijp, in deze klok opklimmen, tot dat het eene ge*  SCHEIRUND E. 4f gelijke hoogte hebbe met het overige water in de vvaterkas, en geeve aen het zandbad zulk eenen trap van warmte , dat het kwikzilver, tot nabij het kookpunt, verhit worde: Dan zal de lucht, in de klok zo wel, als in den kromhals opgeiloten, door de eerde werking der warmte iets uitgezet worden, ea het water in de klok naer om laeg perfen; daerna echter zal dezelucht beginnen in haeren omtrek te verminderen en het water, in de klok, om hoog te rijzen. Ten gelijken tijde zal het kwikzilver, waeraen in het eerst geene bijzondere verandering was te bemerken, beginnen zijne vloeibaerheid, en zijnén metael-glans voor een gedeelte te verliezen, en tot een roodagtig,'fchubbig, poeder over te gaen. §. 92. Wanneer deze bewerking zo lang wordt voortgezet, tot dat de lucht geene vermindering meer ondergaet, en ook geene nieuwe hoeveelheid van kwikzilver, in meer zodanig poeder, veranderd wordt; waer toe, doorgaens, eene tijdruimte van tien tot twaelf dagen nodig is; dan zal men bevinden: lO Dat de lucht in de klok omtrent één vijfde Van haeren omtrek heeft verboren ; en dat de overgebleevene hoeveelheid, ter voeding eener vlarame, en voor de aedemhaeling der dieren, niet meer zo gefchikt is, als te vooren. ai) Dat het kwikzilver, nu, voor een gedeelte, in een rood poeder veranderd, in zijn gewigt aenmerkelijk vermeerderd is, en de eigendömmelijke zwaerte van het roode poeder minder is, dan die van het kwikzilver. 5- 91- Het roode poeder, in de voorgaende bs-  «4 ARTSENIJKUNDIGE bewerking verkregen, worde van het onveranderd de metael» kwikzilver, hetzelve nog .aenkleevende , naeuwkeurig gezuiverd, en men doe het in eenen glazen kromhals, aen wiens opening een toeftel, ter opvanging van druipende- en lucht- of gas-voxmïge vloeiftoffen gefchikt, aengelegd is. Men geve dari in het begin een zacht vuur; hetzelve trapsgewijze verfterkende: dan zal het roode poeder eerst in zijne kleur verhoogd worden , en ten laefc> ften geheellijk overvliegen; verkrijgende men, in den ontvanger, loopend metaelkwikzilver; nevens eene groote hoeveelheid van lucht- of gas *voxmig& vloeiftoffe. §. 94. Het gewigt des metaelkwikzilvers, op deze wijze verkregen, is minder, dan dat van het roode poeder was, en dit onderfcheid van gewigt bedraegt juist het gewigt van de verkregene luchtof gw-vormige vloeiftoffe. Ook is deze verkregene lucht- of gas-fooxt tot de voeding eener vlamme, en tot de ademhaeling der dieren, ongelijk gefchikter, dan de lucht des dampkrings zelve. §. 95. Uit de nadere befchouwinge dezer twee proeven, blijkt 'er dus : 1.) Dat de lucht, in de eerfte bewerkinge, ontleed wordt, en dat één famenftellend deel van dezelve zich met het kwikzilver veréénigende, dat roode poeder voortbrengt, hetwelk men kwikzil verkalk noemt: terwijl het andere gedeelte der lucht achter blijft. a.) Dat het famenftellende deel der lucht, hetwelk dus met het kwikzilver veréénigt was, in de tweede bewerkinge, door het flerker vuur, wederom gefcheiden wordt; waer door dan zo wel het kwikzil-  SCHEIKUNDE. . 4$ *il'vef, als deze luchtfoort, in hunnen zuiveren ftaet herkregen worden. $• 96. Naerdien nu de verééniog dezer tWe« lucht- of gw-foorten de voorige dampkrings - luebÉ wederom ten voorfchijn brengt; zo mogen wij veilig beihnten ,dat de lucht des dampkrings beftaet uit twee lucht- of ^-foorten, waervan de ééne bekwaem is tot de voeding eener vlammeen tot de ademhaeline der dieren en, de andere hier toe niet bekwaem i* S. 97- Elke dezer ludht- of ^-foorten beftaet voorts uit warmteftoffe en uiteen eigen ligchaem» het welk haere grondftoffe, bafis, uitmaekt. Deze twee hgchaemen, welke de grondftoffen der twefi lucht- of gas foorten uitmaeken, en door ons nimmer zuiver en onvermengd konnen verkregen worden; noch ook, op geenerlei wijze, verder ontleed zijn, worden, door de nieuwere Natuurkundigen, als enkelvoudige ligchaemen befchouwd, en moes! ten, den Ouden onbekend zijnde, door hun meÊ nieuwe benaemingen onderfcheiden worden. Zij noemden derhalven de grondftoffe van dat famenftellend deel des dampkrings, het welk voor de ademJiaelmg dienftig is, de zudrstoffe, Oxtge* ntum , en de grondftoffe van het andere famenftellende deel ,< de smoorstoffe of stikstoffe « Azottcum. Maer de twee lucht- of gas-foorten! uit deze ligchaemen ontftaende, werden door' hun. de levenslucht, het levensgas, GasOxl gemum, en de smoorlucht, stiklucht, of gas, kjasazoticum, genoemd. . £ 98- DevviJ'1 het nu de lucht- of gdt-vöt*ange ftaet dezer ligchaemen is , waerin dezelven het LDfiEL' D mu  $t» ARTSENIJKUNDIGE zuiverst gevonden worden: zo zullen wij ook derzelver eigenfchappen, in dezen ftaet, nagaen , en wel allerëerst de uitftekendfte kenmerken van de levenslucht onderzoeken. §. 99. De levenslucht is in die van den dampkring onthouden, in de reden van zeven en twintig tot honderd. Haere eigendömmelijke zwaerte ftaet tot die van de gemeene lucht, gelijk 1103. tot' 1000. Een teerlingfche duim van haer weegt 0,50694 eenes greins. Zij wordt door het water flechts in eene zeer geringe hoeveelheid ontbonden, en het zelve ondergaet 'er geene verandering door. §. 100. De levenslucht wordt door de metaelen en meer andere ligchaemen , in eene hoogere of laegere maet van warmte, ontleedt. Deze ligchaemen veréénigen zich met haere grondftoffe, of de zuurftoffe, en vormen met dezelve, naer omitandigheden , verfcheidene famengeftelde ligchaemen; terwijl de warmteftoffe vrij gemaekt wordt, en als eene voelbaere warmte 'er uitgaet. De bewerking van dit ftuk heet de verzuuring, Oxideering, Oxidatio, en de famengeftelde ligchaemen , daer door verkregen, worden zuuragtige ligchaemen, Oxiden, Oxida, genoemd. 101. Wanneer deze ontleding fnel gefchiedt, en de warmteftoffe, op eens, in zulke menigte wordt uitgedreven , dat zij de warmtemaet der ligchaemen, tot de gloeijende hitte toe, verhoogt; alsdan noemt men deze bewerking, eene verbranding, Comhuftio. Bij de metaelen wordt het oók wel genoemd eene verkalking , CalcinaU». Zulke ligchaemen, die, uit hoofde hunner ver»  SCHEIKUNDE. S} verwandfchap met de zuurftoffe, gefchikt zijn tot de verbranding, worden brandbaere ligchaemen genoemd. §. ioa. Slechts in zeer zeldfaeme gevallen , is de bloote aenraeking eenes brandbaeren ligchaems met de-zuurftoffe toereikend, om eene verbranding te bewerken : want meestal moet het begin van de wederzijdfche inwerkinge dezer ligchaemen, door eene verhoogde maet van warmte bewerkt worden • wanneer zij dan van zelve voortgaet. Het is eigen! lijk het begin der verbranding, het welk men de ontvlamming noemt. Zulke ligchaemen, welke door de warmte van onzen dampkring ontvlammen, worden lichtvoerders , Phosphori, genoemd. S- 103. Naerdien nu de verbranding der ligchaemen in de dampkringslucht alleenlijk plaets heeft in de reden der hoeveelheid van de zuivere of levenslucht, die zij bevatten; zo volgt daer uit dat de dampkringslucht, bij alle verbrandingen en verkalkingen , in haere famenftellende deelen wordt ontleedt: De grondftoffe der levenslucht verbindt 2ich met het brandende ligchaem; haere warmteftoffe wordt vrij gemaekt en de fmoor- of ftik-lucht blijft terug. Dewijl verders deze verbranding des tefpoediger gebeurt, naer maete de aenraekingpunten des brandenden ligchaems met de levenslucht, meni-Tuldiger zijn : zoo blijkt hier uit, waeröm alle verbrandingen in de levenslucht des te geweldiger zijnen waeröm, bij verbrandingen in de gemeene lucht! deze bewerking door de beweeging wordt bevor- %• 104. De levenslucht is eigentlijk dat famenftellende deel des dampkrings, het welk tot de D a adem-  at ARTSENIJKUNDIGE ademhaeling der dieren gebruikt wordt. ' In deze Verrichting wordt de levenslucht ontleedt tri haere famenftellende deelen: de zuurftoffe veréénigt zich, voor een gedeelte, met het bloed , dat in de long is, en aen hetzelve alsdan zijne roode kleur verfchuldigd is; maer gedeeltelijk veréénigt zij zich ook met de koolenftoffe, die uit het bloed der long ontwikkeld is, en vormt daermede het koolenzuur. De warmteftoffe, in dit geval, tevens vrij gemaakt, veréénigt zich met het bloed, zich daer mede fueïlijk, over het geheele dierlijke ligchaem verfpreisdende, en in hetzelve die maet van warmte voortbrengende, welke wij de dierlijke warmte noemen; doch het nu voortgebragteluehtvormige koo* lenzuur wordt, benevens de onveranderde hoeveelheid der ingeademde fmoor- of ftikïucht, en de overig zijnde levenslucht, wederom uitgeademt. §. 105. Hier uit blijkt dus: 1. ) Waeröm1 een dier, in de levenslucht opgelloten, vier tot vijfrnaeï langer leeft, dan in eene gelijke hoeveelheid dampkringslucht: en waeröm, in beide gevallen , de levenslucht vermindert en eindelijk, tot de verdere ademhaeling ongefchikt wordr. 2. ) Waeröm zulke dieren, welke in het geheel niet adcmhaelen , of tot deze verrichting minder levenslucht behoeven, ook eenen minderen trap van dierlijke warmte bezitten. 3. ) Waeröm alle die oorzaeken, welke in het dierlijke ligchaem de ademhaeling vermenigvuldigen , ook altijd de dierlijke warmte vermeerderen. §. I06. De SMOOR-, Of STIKLUCHT, i» Hl de dampkrings-lucht onthouden, in de reden van drie cn zeventig tot honderd. Haere eigendömmelijke  SCHEIKUNDE. 53 fee zwaerte ftaet, tot die van de gemeene lucht, als 985. tot duizend. Een teerlingfche duim van dezelve weegt 0,44444. Zij wordt door het water even zo min, als de levenslucht ontbonden. Zij is onbekwaem, om het vuur te voeden cn het leven der dieren te onderhouden. Bradende ligchaemen , in dezelve gebragt, blusfchen aenftonds uit, en de dieren nerven in dezelve, bijna op het oogenblik. Zij vertoont daerënboven geen blijk van eenig zuur en is, op zich zelve, geen brandbaer ligchaem. §. 107. De twee lucht- of ^-foorten, den dampkring voornamelijk famenftellende , konnen «rel, door het gezicht, van elkander niet worden onderfcheiden; maer dewijl de ondervinding leert, dat zij zich , enkel door rust, verdeelen in twee lagen, die in evenredigheid hunner eigendömmelijke zwaerte , boven elkander drijven : zo volgt 'er hier uit dat deze twee lucht- of gas-foonen, in geene wezentlijke verééniginge ftaen ; maer alleen , tuigwerkelijk, of mechanisch , met eikanderen zijn vermengd. $• 10S. Behalven deze twee voornaemfte famenftellende deelen des dampkrings, aen welken dezelve zijne hoofd-eigenfchappen verfchuldigd is, beftaet dezelve, als gezegd, nog uit meer lucht- of ^-vormige ligchaemen, waervan de meesten evenwel toevallig zijn; kunnende de dampkring, zonder dezelven , volkomen beftaen. Van dezen zullen wij 'er maer twee, als de gewoonlijkften, iets nader hefchouwen. Het eerfte is het water, en het andere het luchtzuur. S- 109- Alle, tot hier bekende, lucht-.of D 3 gcf.  ARTSENIJKUNDIGE gas- foorten hebben eene meerdere of mindere verwandfchap met het water, hetzelve in meerder of mindere hoeveelheid ontbindende ; welke verééniging alle kenmerken eener waere fcheikundige ontbindinge heeft. Dienvolgens onthouden de tweeluchtof gvM-foorten, den dampkring famenftellende, altoos eenig water; het welk, door vermindering van .warmte, of dooreenig ligchaem, in grootere verwandfchap met het water ftaende, 'er uit kan afgefcheiden worden. §. iip. De hoeveelheid des waters, in den dampkring ontbonden, verfchilt naer de maet van deszelfs warmte. De evenredige betrekkelijke hoeveelheid van hetzelve , wordt bepaelt door den vocht me ter, Hygrometer; en de waere hoeveelheid , in deszelfs affcheiding, door middel van ligchaemen, die 'er eene nadere verwandfchap mede hebben: als, bij voorbeeld, eenige zouten. De grootfte hoeveelheid waters , welke een teerlingsch voet lucht, in eene matige warmtemaet, kan ontbinden, beflaet, volgens den Heer de saussure , in twaelf grein. §. in. Naerdien 'er door de ademhaling der dieren, ten allen tijden lucht- of gas-voxmlg luchtzuur geboren en in den dampkring verfpreidt wordt; zo begrijpt men ligt, dat dit ligchaem een famenftellend deel des dampkrings moet uitmaeken, in alle ftreeken, die door dieren bewoond worden. Men heeft echter ook nog eenige, hoewel geringe, hoeveelheid van deze lucht- of gas-tooit in den dampkring ontdekt, op plaetfen, daer volftrekt geene dieren zich onthielden. Maer aengezien de hoeveelheid zo gering is, en tot de dampkrings-lucht maer  SCHEIKUNDE. 55 ïaaer ftaet in de reden van 0,01. zo kan dit ligchaem niet onder de vaste famenftellende deelen des dampkrings gerekend worden. §. 112. Dewijl de dampkrings-lucht, door de menigvuldige veranderingen der ligchaemen, op de oppervlakte der aerde gebeurende, in luiere iamenftellende deelen geduurig ontleed en door anderen wederom, op nieuws, gevormd wordt; zo zoude men denken, dat de verhouding der levenslucht en van de fmoor- of ftiklucht, op onderfcheidene tijden, en onder verfchillende omltandigheden, ook in reden moest verfchillen; maer de ondervinding heeft geleerd, dat, des niet te min, alle veranderingen der evenredigheid van deze;tweelucht-ofgvz*foorten des dampkrings, zelfs, in de grootfle ophooping van denzelven, nooit drie , of ten hoogften vier honderdfte deelen te boven gaen ; dat ook in de wijsfelijk aenééngefchakejde natuur alles derwijze gefchiktis, dat, in weerwil dergeduurige omkeeringen , de dampkrings-lucht echter altoos blijft in dien ftaet, welke tot de onderhouding der dieren en des vuurs het gefchiktfte is. §. 113. Om deze evenredigheid tusfchen de levenslucht en de fmoor- of ftiklucht, op eene gemakkelijke en vaerdige wijze te konnen bepaelen, heeft men verfcheide werktuigen uitgedacht, die men meters van de deugd der lucht, of deugdmeters der lucht, Eudiometers noemt. Alle deze werktuigen berusten op de ontleding der gemeene lucht, door eenig ligchaem , dat met de zuurftoffe der lucht eene naeuwe verwandfchap heeft, en zal, bij de verhandeling over die ligchaemen, nader befchreven worden. D 4 VI  gd ARTSENIJKUNDIGE VI. Van het water. §. 114. Het water is eene doorzichtige verw|ooze vloeiftoffe, van geringe veerkracht, zonder ?euk en zonder fmaek, in de famenftellinge der meeste ligchaemen van de drie rijken der natuure voorkomende, en ook, op zich zeiven, in groote hoopen, zo wel in den vasten, als druipbaeren toeftand, een natuurlijk famenftellend deel van onzen aerdbol uitmaekende. Zijne eigendömmelijke zwaerte verftrekt tot eene maet voor alle overige ligchaemen, en wordt als 1. gerekend. Da warmtemaet, in welke het water uit den vasten „ftaet overgaet in den vloeibaeren en uit den vloeibaeren ftaet in den lucht- of gas vovmlgen, verftrekt insgelijks tot een vergelijkingspunt der warmtemaet van alle ligchaemen. §. 115. Offchoon het water in.de natuur kan voorkomen onder dricderlei gedaente, en zijne natuurlijke hoedanigheden dienvolgens verfchillen: zo heeft echter deze verfcheidenheid, ten opzichte der fcheikunde, geenen anderen invloed , dan dien, welken de warmteftoffe, door haere verééniging, in alle ligchaemen der natuure veröorzaekt. §. 116. Het water, gelijk wij het in de fchepping ontmoeten, en zelfs het regenwater, is onzuiver, inhoudende veele ontboudene vreemde deeltjes. Alvoorens wij derhalven tot deszelfs onderzoeking overgaen, moet het van alle deze onzuiverheden ontdaen worden. Dit wordt bewerkt door de en5 §. 119.  ff ARTSENIJKUNDIGE 5. 119. Wanneer men eene gefolieerde ijze-t ren pijp waterpas vestigt in eenen oven; het eene eind van dezelve verbindende met eenen glazen kromhals, die eene bekende hoeveelheid van zuiver water onthoudt en, het andere eind der pijp, met eenen ontvanger voor vloeibaere en lucht- of gas-vormige ligchaemen; de ijzeren pijp daeröp aen het gloeien brengt, en het water in den kromhals , ten gelij? ken tijde, tot het kooken toe, verhit: dan zullen de waterdampen gedwongen worden, door de gloeiende pijp heen te loopen, en men zal in den ontvanger eenig water en éene groote hoeveelheid lucht- of gas vinden. §. 120. Wanneer nu al het water uit den kromhals, damp- of luchtvormig, door de ijzeren pijp is overgegaen, en de toeftel verkoeld is, dan zal men vinden: 1. ) Dat de binnenvlakte der ijzeren pijp is verkalkt geworden en dat , bij gevolg, de ganfche pijp in gewigt heeft toegenomen. 2. ) Dat de hoeveelheid des waters, in den ontvanger verkregen, minder is, dan die het eerst in den kromhals gedaen werd. s 3.) Dat het gewigt der verkregene lucht- of gas-foorte, gevoegd bij dat , waermede de pijp vermeerderd is geworden, juist bedraegt het gewigt van het verlooren water. §. 121, In de voormelde twee proeven wordt het water ontleedt. Het ijzer veréénigt zich met één van deszelfs famenftellende deelen, tot eene verkalking, en het andere veréénigt zich met de warmteftoffe, tot eene lucht- of g^-vormige vloeiftoffe. Naerdien de verandering, die het ijzer in deze be- wer-  SCHEIKUNDE. 59 .werking ondergaet, eene waere verzuuring, of oxideering, is: zo konnen wij hierdoor reeds één der famenftellende deelen van het water bepaelen; namelijk, de zuurstoffe, of het Oxigene. §. 122. Wanneer wij nu de eigenfchappen der lucht- of gvw.foorte, in deze beide bewerkingen verkregen, onderzoeken; dan bevinden wij: 1. Dat dezelve veel ligter is, dan de lucht des dampkrings ; alzo haere eigendömmelijke zwaerte zich verhoudt, tot die van de gemeene lucht, gelijk iooo: 15000. Een teerlingfche duim van dezelve weegt 0,03539 van een grein. 2. Dat zij eenen eigenen, onaengenaemen, reuk heeft, en gansch onbekwaem is tot de ademhaeling der dieren en tot de voeding van brandende ligchaemen. 3. Dat zij zelve een brandbaer ligchaem is, en in haere aenraekinge met de levenslucht ontvlamt. §. 123. Naerdien nu deze lucht- of gasfoort zich door de brandbaere hoedanigheid van alle overigen onderfcheidt: zo heeft men ze belegd met de benaeming van brandbaere lucht of gas. Het ligchaem aen dezelve tot grondftoffe verftrekkende en eigenlijk het tweede famenftellende deel des waters uitmaekende, tot hiertoe nog niet verder ontleedt, wordt door de nieuwere Scheikundigen genoemd, de waterstoffe , Hydrogenium. $. 124. Gelijk nu het water, door deze en meer andere wijzen van bewerkingen, kan ontleed worden in zijne twee famenftellende deelen : zo kan het door de fcheikundige verééniging dezer famenftellende deelen, insgelijks wederom herfteld worden. Zodikwils, namelijk, de brandbaere luchf- of  6b ARTSENIJKUNDIGE of gas in de levenslucht verbrandt wordt, ontftaet 'er, uit de verééniginge van de grondftoffen dezer lucht- of gw-foorten, zuiver water; en deze verbranding bewerkt zijnde in geflotene vaten, zal het gewigt van het verkregene water juist zo veel bedraegen, als dat van de gebruikte hoeveelheid der twee lucht- of gvw-foorten. §. 125. Het water is dus famengefteld uit twee deelen: uit de zuurftoffe, zijnde de grondftoffe der levenslucht; en uit de Waterftoffe, of de grondftoffe van de brandbaere lucht, of gas; ftaende deze ligchaemen in eene waere fcheikundige verééniginge. De evenredigheid dezer famenftellende .deelen is, volgens de ontledende, analytifche, en weder famenftellende , fynthetifche, proeven , tot hier toe bekend, gelijk omtrent zes tot één , of gelijk 85,663:14,337- Dat is, honderd grein water beftaen uit zes en tagchentig grein zuurftoffe, en uit veertien grein waterftoffe. Of, naer den omtrek te rekenen , hebben twee deelen brandbaere lucht, tot hunne verbranding, één deel levenslucht nodig; en het water, daer uit ontftaende, beflaet maer omtrent één twee duizendfte gedeelte van dezen omtrek. §. 126. Wanneer de brandbaere lucht reeds, vóór haere ontfteeking, met levenslucht vermengd is; dan gefchiedt haere verbranding plotfelings, en 'er ontftaet, van wegens de groote vermindering van omtrek, op hetzelfde oogeublik, eene ledige ruimte, in welke de omringende lucht, met geweld , fnel indringende, dat geluid voortbrengt, hetwelk wij een slag, of schoot, noemen. Deze fchoot is, in reden van de zuiverheid der levenslucht ,5 en van de naeuwkeurige evenredigheid der lucht of ^-foorten |  SCHEIKUNDE. 6% *en-} tot de wederzijdfche verééniging nodig, ook des te harder. §• i»7. Doordien de verbranding der brandbaere lucht in de dampkringslucht, maer in zo verre plaets heeft, als 'er levenslucht in dezelve gevonden Wordt: Zo heeft men dit ligchaem ook gebruikt voor eenen deugdmeter der lucht, Eudiometer. Tot dat einde vermengt men gelijke hoeveelheden van dampkringslucht en brandbaere lucht in eene glazen pijp, die met een kraentje kan geOoten worden, en met eene maetladder voorzien is. Deze vermengde luchtftoffen worden daeröp, door de ontlaeding eener kleine Leydfche vies , iu brand geftoken, en de kraen, onder het water, wederom geopend; wanneer het water, in de pijp treedende, de vermindering der ruimte en, bijgevolg, de evenredige hoeveelheid der levenslucht aanwijst. §. 128. Uit deze kennisfe van de famenftellende deelen des waters kan men nu verklaeren : 1. Waeröm 'er bij de verbranding van ligchaemen, die eene groote menigte waterftoffe, tot hun famenftellend deel hebben, gelijk, bij voorbeeld, vet, olie, wijngeest, enz. altijd water geboren wordt, en hoe het gewigt des verkregenen waters, dikwils,' dat van het" verbrande ligchaem kan te boven gaen. 2. Waeröm eenig water, zelfs in geringe hoeveelheid, op deze brandende ligchaemen gefpuit, de verbranding bevordert. 3. Hoe dat 'er, door de ontleeding des waters, op de oppervlakte der aerde zo menigvuldig gebeurende , levenslucht in den dampkring verfpreid wordt. 4. Hoe  62 ARTSENIJKUNDIGE 4. Hoe in veele zeldfaemer gevallen, door dezen zelfden weg, brandbaere lucht, of gas, ontftaet; gelijk wij duidelijk zien bij de moeras-poelen en ftaende wateren: waer door de dwaellichten of ftalkaersfen ontftaen, enz. 5. Waeröm deze brandbaere lucht, door haere eigendömmelijke ligtheid, in de hoogere ftreeken des dampkrings opklimmende , aldaer door de elektrifche vloeiftoffe, die zich in het evenwigt ftelt, kan ontdoken en wederom in water veranderd worden; waer door gelegenheid gegeven wordt tot de verfchijnfelen van het weêrlicht, het onweê-r, den donder, en gedeeltelijk ook van den regen. §. iag. Het is ten hoogften. waerfchijnlijk, hoewel nog niet ten vollen betoogd, dat een gedeelte van de ingeademde levenslucht zich met de waterftoffe, hydrogene, in de long ontwikkeld, ververéénige tot water; waer door de uitgeademde lucht altijd vochtig wordt, zonder, dat 'er de long bij uitdrooge. HET  SCHEIKUNDE. 6$ HET RIJK der DELF-STOFFEN. D e ligchaemen van het rijk der delfftoffen konnen, naer hunne fcheikundige hoedanigheden, gevoeglijk verdeeld worden in vier foorten en, naer deze verdeeling, zullen ze hier verhandeld worden in de volgende orde : i.) De zouten, Saks; 2.) de aarden, Terrae-, 3. de brandbaere ligchaemen, Inflammabilia^ en ten 4.) de metaelen, Metalla. VII. Over de zouten in het algemeen. §. 131. Naerdien men, in alle drie rijken der natuure, ligchaemen ontmoet, welke, uit hoofde hunner overéénkomflige eigenfchappen, moeten gebragt worden onder de verdeeling der zouten: zo is het geene hier, bij voorraed, over de algemeene eigenfchappen dezer ligchaemen gezegd wordt, alvoorens wij tot de delfftoffelijke zouten overgaen, ook toepasfelijk op de zouten uit het rijk der gewasfen en der dieren. §. 132. Hoe gemakkelijk het ook voor een, Hechts weinig geoeffenden, Scheikundigen valt,om eenig zout van andere ligchaemen te onderfcheiden: zo moeijelijk daerentegen is het, en zelfs bijna onmogelijk, om eene bepaelde, uitfluitende, befchrijving van eenig zout. te geven. Des niettemin berust de bepiieling dezer ligchaemen in de overéénkomst der volgende eigenfchappen, in alle zouten, meer of min'., aenwezig. §• 133.  6* ARTSENIJKUNDIGE §. 133. Alle zouten ontbinden zich in zul* ver water, offchooh de trappen dezer ontbinding zeer verfcheiden zijn , en met de evenredige hoeveelheid des kookenden waters, tot die van het Zout zelve, bepaelt worden. Dus hebben fotnmige zouten wel duizend deelen waters nodig, tot hunne volkomene ontbinding; terwijl anderen maer een half gedeelte daertoe behoeven. Het is naer dezê trappen van ontbindbaerheid, dat men getracht heeft de grenzen, tusfchen de zouten en aerden, te bepaelen. Ook wordt, door fommige Natuurkundigen, alleen voor zout erkent zodanig een ligchaem, het welk in miust twee honderd deelen kookend water ontbindbaer is. Bergmann bepaelt daer toe duizend deelen. §,134. Dè meeste Zouten verwekken op de tong die prikkeling, welke wij den smaek heeten. Dewijl nu deze gewaerwording, voor een gedeelte , in evenreedigheid ftaet met de ontbindbaerheid des zouts in bet fpeekfelvocht: zo hebben de zouten des te meer fmaek, naer mate zij meer ontbindbaer zijn ; en, bij z'ulken, die flechts weinig ontbindbaer zijn, is de fmaek naeuwelijks te bemerken. §. 135. Veele zouten konnen, na hunne ontbindinge in het water en daeröp volgende uitdam'pinge van hetzelve , wederom zuiver herkregen worden, en ontvangen hierdoor teffens eene bepaelde, regelmatige, gedaente. Men noemt ze dan gekristalliseerde zouten. Zulke, waervan het warme water meer, dan het koude, ontbindt, kristalüfeeren reeds- onder het verkoelen der looge. De zouten,welke, door geen bekend middel, in kristalIs®  SCHEIKUNDE. ff; Ienfthieten, worden onkristallizeerbaer genoemd. Daer zijn ook veele zouten , welke nimmer tot een vast ligchaem konnen gebragt worden en andere verfchijnen zelfs, in hunnen zuiveren Itaet, niet dan lucht- of #w-vormigi S- 136. Veele Scheikundigen hebben de onBRAndbaerheid gehouden voor eene algemeene ei* genfchap der zouten en zulks is, in den naeuwiten fcheikundigen zin, ook waer. Het zout kan immers door het vuur wel ontleed worden , waerna deszelfs enkele famenftellende deeleh kunnen verbranden; maer als zout, kan het nimmer verder, dan in eene echte verbinding met de zuurftoffe of Oxygenium, overgaen. . S' I37' 0nder alIe ligchaemen der natuure, bezitten de zouten de uitgebreidfte krachten van verwandfchap, wordende hierom altoos gebruikt tot de ontbinding der ligchaemen. Om deze reden werd hun door de oudfte Scheikundigen, den naem van ontbinding - middelen , bij voorkeur, .re, geven. 0 §. 138. De zouten worden, naer hunne fch'ei* kundige eigenfchappen, verdeeld in twee foorten» in zvvke zouten, of zuuren, Acida, en in loogZouten of alkaliën , Alcalia. Uit de weder, zijdfche verééniginge dezer beide foorten van zout, ontftaet vervolgens de derde foort, namelijk, DE onzijdige , of middenzouten, Saks neutri. $• 159. De algemeene kenmerken van het zuur, zijn: 1. ) Een bijzondere, eigene fmaek, dien wij gewoon zijn zuur te noemen. 2. ) Dat het de verfche blaeuwe fappen van de h Deei" E ge  66 ARTSENIJKUNDIGE gewasfen, en de ontbinding van het lakmoes, rood' vervvt, , < 3.) Dat zij zich gemakkelijk veréénigen met de loogzouten, opilurpende aerden en metaelen, met dezelven een onzijdig , of middenzout vormende. §. 140, De zuuren worden, naer de rijken der natuur, in welken zij het meest voorkomen, verdeeld in delfstoffelijke zuuren, dtida fosfllia; pxantzuuren, acida vegetabilia; en, dierlijke zuuren, acida animalia. §. 141. Van de delfftoffelijke zuuren zijn 'er, tot hier toe , maer tien hekend; als : 1. ) Het zwavel- of vitrioolzuur, acidum'-fulphuricum feu vitriolicum. 2. ) Het salpeterzuur', acidum nitrofum. 3. ) Het zee- of keukenzoutzuur , acidunp muriaticum. 4. ) Het koolenzuur , acidum carbonicum. 5. ) Het GOUDLijM- of boraszuur , acidum boracicum. 6. ) Het smelt- spathzuur, acidum fluoris vel, fluor icum. 7. ) Het barnsteenzuur , acidum fuccini. 8. ) Het arsenikale, of rattenkruidzuur, acidum arfenicale. 9. ) Het waterloodzuur , acidum molybdicum. 10.) Het tungsteenzuur, acidum tungfiicum vel Tutigfieni. Van de plantzuuren telt men 'er insgelijks tien; als: 1. ) Het azijnzuur , acidum aceticum. 2. ) Het su1kerzuur, ofzUURKLAVERZUUR,tfa- dttm facchari vel oxalictsm. 3-) Het  SCHEIKUNDE. 6f 3. ) Het wijnsteenzuur , acidum tartarofum. 4. ) Het galnootenzuur , acidum gallaceum. 5. ) Het citroenzuur , acidum citricum. 6. ) Het appelzuur , acidum malicum. 7. ) Het BENzoëzuuR, acidum benzoicum. 8. ) Het brandig houtzuur, acidum pyre-/i* gnofum. 9-) Het brandig suikerzuur, 0f slijmzuur, acidum pyro-mucofum. 10. Het kamfbr-zuur, acidum camphoricum. Van de dierlijke zuuren zijn 'er agt; als: iO Het phosphorzuur ; acidum phosphoricum, 2.) Het melkzuur; acidum laclicum. 30 Het melksuikerzuur; acidum faccho-lacticum. 4-0 Het mierenzuur ; acidum formicum. 50 Het vetzuur, acidum febacicum. 60 Het bloedzuur, of berlynschblaeuwzuur, acidum prusjicum. 70 Het rupsenzuur , acidum bombicum. 80 Het blaes-steenzuur , acidum lithicum. %. 142. In vroeger tijden hield men de zuuren voor enkelvoudige ligchaemen, of men koefterde veele gewaegde verönderftellingen over derzelver wording en famenftellinge; doch tegenwoordig heeft men door proeven bewezen, dat alle zuuren beftaen uit een eigen ligchaem, het welk in verbindtenfsfe ftaet met de grondftofFe der levenslucht, die hiei1 van daen ook den naem van zuukstoffe heeft verkregen. De ligchaemen , die het tweede famenftellende deel der zuuren uitmaeken, worden grondstoffen van het zuur, Ba/is feu Radicale acidi, E 2 ge.  ft ARTSENIJKUNDIGE genoemd, en konnen zo wel enkelvoudig, als uit meer deelen famengefteld zijn. §. 143. Alle zuuren ontftaen dus, het zijdoor verbranding, of door zuurmaeking, Oxideering ,• en de ligchaemen, door deze bewerkingen , eenig zuur leverende, heeten zuur-vatbaere grondstoffen, Safes acidifiabiks. %. 144. Wanneer eene zuur-vatbaere grondftoffe volkomen verzadigd is met de zuurftoffe; dan wordt het zuur, daeruk geboren, een volkomen zuur genoemd; maer de grondftoffe in meerdere hoeveelheid d'aer zijnde , wordt het zuur, daei' uit geboren , onvolkomen genoemd. De nieuwere Scheikundigen drukken het eerfte , in het latijn, uit door de flotletters icum, en het tweede , door die van ofum; bij voorbeeld: Acidum nitricum en nitrofum; aceticum en acetofum, enz. Doch wanneer de zuurftoffe in zulk eene geringe hoeveelheid met de zuur-vatbaere grondftoffe veréénigd is, dat het ligchaem, daer uit famengefteld, nog geene eigenfchappen van zuur te kennen geeft: dan wordt hetzelve hechts een halfzuur, een zuuragtig ligchaem, Oxide, genoemd, (§. 100,) In eenige, hoewel zeldfaeme gevallen, laet zich de zuurftoffe in eene overtreffende hoeveelheid, of overmaet, met het reeds geboren zuur veréénigen, en dan heet.men het een overgezuurdzuur , Acidum oxygenatum. %. 145. De algemeene eigenfchappen van een zuiver loogzout, zijn: 1.) Dat het eenen brandigen, bijtenden, feherpen, fmaek heeft, welken men loogzoutig of alka* •lisch, noemt. 20 Dat  SCHEIKUNDE. 69 a.) Dat zij de blaeuwe plantfappen groen, de geele ontbinding van Curcuma bruin en de roode ontbinding van Fernambukhout paers , of violet, verwen. 30 Dat zij, met de zuuren veréénigd, onzijdige zouten vormen. J. 146. De loogzouten zijn, of vuurvast , welke door geene bekende verhooging van warmtemaet lucht- of ^x-vormig worden; of zij zijn vlugtig en neemen, in de warmte des dampkrings, aireede eene luehtvormige gedaente aen. Van de eerften kent men twee foorten ; namelijk de potasch Of het vuurvaste plantenloogzoüt, Potasfa feu alcal, fixum vegetabile, en de soda, of het vuurvaste delfstoffelijre loogzout, Soda feu alcali fixum minerale. Van de vlugtigen is 'er ons maer één bekend, namelijk: het Ammoniak- 0f vlugtige loogzout, Ammonia feu alcali volatile. %. 147- Men ontmoet de loogzouten zelden zuiver; meestal zijn zij reeds met het koolenzuur tot een onzijdig zout, veréénigd, en worden dan zachte, Of milde loogzouten, Alcalia mitia genoemd , in onderfcheidinge van de volkomen zui' vere, die men bijtende, scherpe, of brandende loogzouten, Alcalia caufiica, noemt. i. 148. Men heeft betoogd, dat het vlugt,V loogzout uit fmoor- en waterftoffe famengefteldis • maer omtrent de famenftellende deelen der vuur-' vaste loogzouten, hebben wij, tot nog toe, maer enkele verönderftellingen; waer van ééne der waerfchijnlijkften is, dat de fmoorftoffe een algemeen famenftellcnd deel van dezelven uitmaekt. E 3 S- 149.  >o ARTSENIJKUNDIGE §. 149. De kenmerken vaneen onzijdig en m 1 d d e nz out zijn: 1. ) Een eigene, bijzondere fmaek; niet zuur, noch loogzoutig: welken men gewoon is zout, of ziltig, te noemen. 2. Zij vermogen de kleur van het vioolenfap, noch die van de Lakmoes-ontbindinge, niet te veranderen. 5. 150. Deze derde foort van zouten is, naer de verfcheidenheid der ligchaemen , met welken het zuur veréénigd is, tweefoortig; en heeten: 1. ) Onzijdige zouten, Saks neutri, wanneer het zuur met een loogzout veréénigd is. 2. ) middenzouten , Saks medii, wanneer zij beItaen uit een zuur met aerde, of metael. Zij worden ia het eerfte geval, aerdagtige middenzouten, en in het laetfte geval, metaelagtige middenzouten, genoemd. §. 151. Dewijl, in de onzijdige en middenzouten, de zuuren, zo wel in den volkomenen, als onvolkomenen ftaet, konnen ontbonden zijn, en deze zouten hierdoor verfcheidene eigenfchappen hebben: zo volgt hieruit nog eene andere, belangrijke verdeeling dezer foorte, namelijk: in zulke onzijdige en middenzouten, die uit een volkomen zuur; en in zulken, die uit een onvolkomen zuur beftaen. De eerften worden, door de nieuwere Scheikundigen, betekend met de flotletteren as. Bij voorbeeld Sulfas, indien het zout beftaet uit een volkomen zwavel- of vitrioolzuur; Acetas, indien het is famengefteld uit een volkomen Azijnzuur. De tweeden daerentegen worden betekend door de flotletteren  SCHEIKUNDE. 7i ren is. Bij voorbeeld Sulfis, Acetis, indien de zouten uit onvolkomene zwavel- of azijnzuuren zijn famengefteld. In de Duitfche taelen heeft men wel reeds voorftellingen gedaen tot gelijkfoortige onderfcheiding- tekenen ; maer nog geene algemeene aengenomene bewoording daer voor bepaeld. §. 152. Veele onzijdige en middenzouten neemen ook wel eene bovenmatige hoeveelheid van zuur, in hunne kristallizeeringe, tot zich, in welk geval men gewoon is ze te noemen zuuragtige onzijdige- of middenzouten, Saks neutri vel medii eciduli. VIII. Van het salpeter. S- i53> Het salpeter, Nitrum, Nitras Potasfae, Potasfa nitrata, is een onzijdig zout, beftaende uit een eigen zuur en de potasche , of het vuur vaste plantenloogzout. Het wordt gevonden in de fpleeten van een kalkgebergte bij Molfetta in Apuliê; alsmede in veele wateren, en zelfs in het regenwater; ook in de verfche fappen van veele planten , als van de zonnebhème, den tabak, het glaskruid, enz. Het komt van zelve voort op alle zulke plaetfen, waer zijne loogzoutige of alkalifche grondftoffe blootgefteld is aen de vrije lucht en aen de uitwaesfemingen van verrottende, groeijende en dierlijke zelfftandigheden; als: op vochtige muuren, ouden puin, in de aerde van onder de veeftallen, mestbedden en ftookhuizen voor gewasfen. In Spanje, Oostindië en in den omtrek van lima, wordt het, menigvuldig, op de braeklanden en in de E 4 vee.-  7* ARTSENIJKUNDIGE veeweiden geteeld; zelfs wordt 'er gezegd, dat het Hof der landftraeten, in het zuidelijke gedeelte van Spanje, falpeter onthoudt. ' §. 154. Nogthans verftrekte de voorraedvan het dus gevonden natuurlijk falpeter, geenzins, en op verre na niet, tot eene genoegfaetne vervulling van het groot en menigvuldig gebruik, dat men, in onzen tijd, van het falpeter maekt. — Men heeft dus moeten bedacht zijn op middelen, die deszelfs voortbrenging en vermenigvuldiging konden verhaesten, en dezen heeft men gevonden in de konflige verééniginge der bovengemelde ftoffen en omflandigheden, tot de voortbrenging van het falpeter, noodzaekelijk verëischt. Op dezen grond berusten alle bewerkingen, tot de falpeterteelt, in ver- , fchillende landen, geoeffend; of, de zogenoemde sal- feter-plaetsen. §. 155. Bij ons (/» Oostenrijk} gefchïedt zulks op de volgende wijze : Men bereidt een mengfel van losfe aerde, kalk, klei, verrottende en vergaende groeijende en dierlijke zelfftandigheden, waterflijk of modder, puin van gebouwen, uitgeloogde aschevan de haerdfleden ,ascheuitzeeperijen en andere foortgelijke ftoffen. Dit mengfel, de moederaerde genoemd, wordt in hooge hoopen , van manslengte, onder een dak, op elkander geItort, derwijze, dat het wel beveiligd zij voor den regenen zonnefchijn; maer de lucht'er echter, overal, eenen vrijen doortocht hebbe. Deze hoopen worden vervolgens, door overfpuiting met water, altijd vochtig gehouden; jaerlijks eenige mael uit eikanderen gefpreidt, ter deege dooréén gewerkt en dan weder tot hoopen gevormd, als vooren: Aldus  SCHEIKUNDE. 73 dus begint, na verloop van eenige maenden, het zout reeds, op de oppervlakte van den hoop te bloeijen; doch deze eerfte falpeter uitkomst is maer Hechts eenige duim diep. Eerst na verloop van omtrent drie jaeren, zijn deze hoopen, door en door, met zout genoegfaem bezwangerd, en de uitlooging waerdig. 156. Het zout, op deze wijze, door uitlooging verkregen, is echter, op verre na, nog geen zuiver falpeter; ateo het falpeterzuur, buiten zijne verééniginge met de potasche, ook nog met kalkaerde, bitteraerde en ammoniak vermengd is, ook tevens nog verfcheidene andere zouten, uit de verééniginge van het zeezoutzuur, met d ze Aifea* lifche grondftoffen ontftaen, met zich voert. Om het falpeter hier van te zuiveren, ftort men in de falpeterloog eene ontbinding van zuivere milde potasche in water, en dit zo lang, tot dat 'er geene nederploffing meer gefchiedt. Vervolgens wordt de zuivere loog uitgedampt en weggezet, ter aenfchietinge van kristallen. Het falpeter , op deze wijze verkregen, wordt ruw salpeter, nitfum crudum, genoemd. De overgeblevene, zogenaemde moederloog der salpeterkookeAij wordt gebruikt tot het begieten der overige hoopen. §. 157. De potasch, uit-hoofde van haere nadere verwandfchap met het falpeterzuur, verdringt de aerden, nevens het vlugtige loogzout en verbindt zich met het falpeterzuur tot een waer falpeter. In deze bewerkinge, vliegt het vlugtige loogzout, in de lucht- of ^«-vormige gedaente heenen , en het verkregen nederploffel beftaet uit eene milde kalkaerde,met zeerweinigbitterzout vermengd, en wordt onder de benaeming van ïalpeter-ma- E 5 cne-  74 ARTSENIJKUNDIGE GNESië, Magnefia nitri, gebruikt, als een Zuur-op? flurpend geneesmiddel. §. 158. De zeezoutzuure onzijdige en middenzouten , met het falpeter te gelijk geboren, worden ook door de bijgevoegde potasch ontleed en veranderd in zeezoutzuure potasch, of digestivzout , het welk met het ruwe falpeter te gelijk aenfchiet en met hetzelve vermengd blijft. Om nü het laetfte ook van dit zout te bevrijden , ftort men op het falpeter, dat in een houten vat is, beneden met eene kraen voorzien , zo veel zuiver, koud water, als nodig is, om het zelve, met eenen Hok, gemakkelijk te konnen omroeren; het welk dan ook zo lang gedaen wordt, tot dat het zout zijne vuile geele kleur verlooren heeft; wanneer men vervolgens het water, door de kraen, laet afloopen. Dit water ontbindt het digestiv-zout veel ligter en eerder , dan het falpeter, en fpoelt het dus , eenigszins, weg. Men moet evenwel toezien , dat bij deze bewerking, noch te veel water gebruikt worde, noch dat hetzelve te lang ftaen blijve; anders zou het een aenmerkelijk verlies van falpeter veröorzaeken. Om deze reden kan deze affcheiding ook nimmer volkomen gefchieden. §. 159. Dit eerfte falpeter wordt dan verVolgens in de falpeter-zuiverij gebragt; om aldaer van het nog aenklevende digestiv-zout en andere kleurende deeltjes gezuiverd te worden. Dit gefchiedt aldus: Men ontbindt het falpeter in water; zijgt de loog door; laet dezelve in eenen koperen ketel verdampen , en fchuimt de zoutvliesjes, die zich op de oppervlakte vertoonen, zo lang af, tot dat iets van deze heete loog, in eene fchotcl gegooten, kris-  SCHEIKUNDE. 75 kristallen fchiet, zo dra ze koud wordt; of, tot dat men, bij ondervinding weete,, dat het genoeg zij. Dan wordt de nog heete loog allengskens overgefchept in eenen houten bak, waafïn men ze tot kris« tallen laet fchieten. De overige afgegootene loog wordt, het zij alleen, of met eene nieuwe loog wederom verdampt, gekristallizeerd en zulks zo lang vervolgd, tot dat men eene bruine, dikkere loog verkrijgt, welke niet meer dienen kan, en de moederloog der salpeter-zuiverije genoemd wordt. §. i<5o. Deze zuivering berust op het verfchillend gedrag dezer twee zouten , in hunne ontbindinge door het water. Het falpeter wordt door 't heete water, in ongelijk meerder hoeveelheid ontbonden, dan in het koude; daerëntegen is bij het digestiv-zout hierin, naeuwelijks eenig onderfcheid te bemerken. Het falpeter derhalven lijdt, in het begin , door de verdamping des waters , niet het minfte; dewijl de vermindering van het water door de hitte vergoed wordt; maer het digestivzout ten dat verlies niet dulden; zonder, ter eigengenfte plaetfe, alvvaer die vermindering door het verdampen gefchiedt, namelijk op de oppervlakte, uit te vallen en in kristallen te fchieten. De moederloog, het laetst overblijvende , bezit, buiten de uitgetrokkene kleurende deeltjes, nog een weinig falpeter en veel digestiv-zout. §. 161. Het falpeter, door deze zuivering verkregen en, voor het grootfle gedeelte, van het digestiv-zout en kleurende deeltjes bevrijd, moet, door eene tweede zuivering, nog verder ontdaen worden van de laetfte uitgetrokkene deeltjes en van de aenkleevende , overtollige, milde potasche. Om  76 ARTSENIJKUNDIGE Om dit te volbrengen wordt het nog eens in koud water ontbonden, en-deze loog, in kleine koperen vaten, aen het kooken gebragt; waerua men een weinig ongebluschte kalk in de loog werpt , het welk eenen fchuim verwekt, dien men aenftonds -wegneemt en de overige loog doet kristallizeeren. De ongebluschte kalk neemt dan niet alleen alle , nog overige, kleurende deeltjes tot zich; maer verandert ook de tegenwoordige milde potasch in eene brandende, of bijtende, in welken ftaet zij niet meer kan medefchieten in kristallen; maer in de moederloog achter blijft. Dit laetst gezuiverde falpeter is nu het gewoone winkel-salpeter ten onzent. §. 162. Tot het fcheikundig gebruik, moet men zich van de volkomene zuiverheid des falpeters nog vooraf verzekeren door de volgende zuivering ". men ontbindt het falpeter, bijna ter verzadiginge toe, in kookend overgehaeld, of gedistilleerd water; de loog vervolgens aenftonds doorzijgende en iets van eene zuivere potaschontbinding daerin druppelende: wanneer zich dan geen nederploffel vertoont, laet men ze tot kristallen fchieten; maer indien 'er zich een nederploffel vertoont, wordt 'er zo lang potasch bij gedaen, tot dat 'er geene nederploffing meer volgt; en, die loog nog eens aen het kooken gebragt en doorgezegen zijnde, wordt ter kristalfchieting nedergezet. De eerfte kristalfchieting geeft dan het zuiveifte falpeter; de overige loog wordt daeröp weder verdampt en gekristallizeerd. Het digestiv-zout, in het falpeter mischien nog tegenwoordig, blijft eindelijk, in de laetfte loog, terug. §. 163. Het gekristallizeerde, zuivere falpeter,  SCHEIKUNDE. 77 ter, op deze wijze verkregen, vormt holle, kantziuhge, zeszijdige kristallen, met naeldswijze, zeszijdige, toppunten; bij eene kleine warmte in ftukken fpringende, maer in de lucht onveranderd blijvende. Hetzelve heeft eenen verkoelenden fmaek , en verwekt, bij zijne ontbinding in water, eene aenmerkelijke koude. Van koud water worden 'er zeven deelen, tot deszelfs volkomene ontbinding verëtscht; doch van kookend water naeuwelijks één deel. De kristallen fmelten reeds in eene matige hitte, van wegens het water, dat zij onthouden. Wanneer men ze zo lang in het vuur laet, tot dat het water, voor het grootfte gedeelte, verdampt is, en ze vervolgens, doch voor dat zij gloeijen, uit de kroes ftort op eene marmeren plaet, in kleine vakjes; dan verkrijgt men de zogenoemde salpeterkoekjes, Of salpeter-blaedjes, Nitruttl tabllla- tum, van het overige falpeter alleen hierin verfchillende, dat zij minder water inhouden. §. 164. Indien echter deze fmelting des falpeters vervolgd wordt, tot de gloeijing der vaten toe; dan wordt dezelve ontleedt: het zuur vervliegt in de gedaente van levenslucht en fmoorlucht, of gas; maer het loogzout blijft in eenen zuiveren, bijtenden, brandenden ftaet terug. Deze bewerking in eenen aerden, of glazen, verlijmden kromhals, verrichtende, verkrijgt men uit één pond falpeter, naby twaelf duizend teerlingfche duim levenslucht, met Hechts zeer weinig fmoorlucht, of gas, vermengd. $- 165. Om het falpeterzuur, minder ontleed, uit het falpeter te verkrijgen, voegt men bij twee deelen van dit zout, één deel verfterkt, of  ARTSENIJKUNDIGE geconcentreerd', vitrioolzuur, het welk met de potasche nader, dan het falpeterzuur, verwand zijnde , dit laetfte uitdrijft, en met hulp der warmte , in eene lucht of gw-vormige gedaente , salpeter- f züure lucht, of gas, Gas acidum nitrofum, genoemd, doet vervliegen. Deze lucht, of gas, kan op het kwikzilver vergaderd en opgevangen worden en is volkomen doorzichtig; zij wordt echter door het water wel dra ingezoogen, en vormt daermede het vloeibaere salpeterzuur. Het vitrioolzuur vervolgens met de potasche veréénigd, vormt een onzijdig ZOUt, gevitrioolde wijnsteen, dubbeld- zout, Arcanum duplicatum, genoemd. §. 166. Om dit vloeibaere falpeterzuur tot het fcheikundig gebruik, in grooter menigte te verkrijgen, giet men, in eenen glazen kromhals, in het zandbad liggende, op twee, of liever op drie deelen zuiver falpeter, één deel verfterkt, of geconcentreerd, vitrioolzuur, en legt 'er den ontvanger van Woulfzen, na dat men 'er een deel overgehaeH of gedestilleerd water heeft ingegooten: dan zal het luchtvormig falpeterzuur, zo wel uit zich zeiven, als door middel der, allengskens toegebragte warmte , overgaen en door het water in den ontvanger ontbonden worden, en men verkrijgt, na de voleindigde bewerkinge, eene rookende, geele vloeiftoffe, bekend onder den naem van rookend salpeterzuur of salpetergeest , Spiritus nitri fumans Glauberi. In den kromhals vindt men, tot overfchot, eene witte zoutftoffe, zijnde de gevitrioolde wijnfteen, of het dubbeld-zout, en konnende , door de ontbinding inwater enkristallizeering , gezuiverd worden. S- 167.  SCHEIKUNDE. ?9 $. 167. Op eene zelfde wijze wordt het fal, peter ook ontleed door het ijzervitriool, of het vrtnoolzunr - ijzer. Men vermengt namelijk falpeter en wit verkalkt ijzervitriool, tot gelijke deelen, in eenen verlijmden, glazen, of aerden kromhals en handelt even als te vooren; behalven, dat het vuur een weinig «erker zijn moet. Men verkrijgt dan rookend falpeterzuur en in den kromhals blijft het dubbe/d^out, met roode ijzerkalk vermengd, over Door de nadere verwandfchap van het vitrioolzuur* niet de potasch, wordt hier, zo wel het vitriool, als het falpeter, ontleed: het vitrioolzuur verbindt zich met de potasche; het falpeterzuur wordt in lucht- of gw-gedaente overgejaegd en het ijzer blijft in denzelfden ftaet, waerin het zich in het vitriool bevond te weeten, als een zuuragtig ligchaem, Ox,de of metael-kalk, terug. Deze ijzerkalk, het zout er uitgewaschen zijnde , wordt colcothar, doode kop van vitriool, Colcothar Vitrioli, genoemd en tot het polijsten van ftael, enz. gebruikt. %. 168. Het falpeter wordt, op gelijke wijze, ook ontleedt door de kies- of kittel aerde, terra filtcea, de aluinaerde, terra aluminofa, en vooral door de leemaerde, terra argilkfa. Fen deel lalpeter met twee deelen drooge, tot poeijer gedampte leemaerde vermengende en, uit eenen aerden kromhals, onder een fterk vuur, overhaelende, verKrijgt men insgelijks rookenden falpetergeest • terwijl alsdan in den kromhals overblijft eene half-verglaesde ftoffe, uit de verééniginge der leemaerde met de zuivere potasche ontftaen en meestal een> duhbeld-zom in houdende. De reden, of grond, va? deze bewerkinge ligt nog in het duistere verborgen, en  8p ARTSENIJKUNDIGE en de gevoelens over dezelve zijn zeer verdeeld* Sommige fchrijven de ontleding van het falpeter toe aen het vitriool, in de leemaerde tegenwoordig; andere gronden dezelve, met meer reden, op de verwandfchap der leemaerde met de potasche, in deze groote maet van hitte. §. 169. Het rookend falpeterzuur verwekt, onder zijne vermenging met het water, eene aenmerkelijke warmte, en 'er wordt intuschen eene groote menigte roode dampen ontbonden, welke in een lucht- of pneumatisch, toeftel, boven het water, opgevangen zijnde, eene doorzichtige, ongekleurde lucht, of gas-iooïX. leveren, salpeterlucht, gas nitrofum, genoemd. De overgeblevene vloeiftoffe wordt hierdoor groen , door meer bijgegooten water blaeuw, en eindelijk ongekleurd. Dit, met water verdund falpeterzuur, wordt dan sterkwater , Aqua fort is , genoemd , en in de Muntfabrieken, tot affcheiding des gouds van het zilver, gebruikt. §. 170. De bereiding van het fterkwater wordt, in het groot, naer de twee laetstgemelde wijzen beWerkt; behalven dat men dan, van begin af, zo veel water in den ontvanger doet, dat het falpeterzuur aenftonds, naer behooren , verdund wordt. Minder verdund fterkwater wordt, doorgaende , dubbeld sterkwater genoemd. §. 171. Het falpeterzuur, door de gemelde bewerkingen , en inzonderheid op de twee laetfte wijzen verkregen , is altoos met eenig vitrioolzuur vermengd Om 't hiervan af te fcheiaen, ismen gewoon , hetzelve over eene nieuwe hoeveelheid van falpeter over te haelen, of te deftiüeeren. De ondervin-  SCHEIKUNDE. 8* Vinding echter heeft geleerd, dat deze wijze van «mvenng niet, volkomen, aen het oogmerk vol* doet, maer dat 'er altijd nog eenig vitrioolzuur; mede overgaet. S- 172. Om dus het Salpeterzuur volkomen 1 fUrVe^n Van h£t vitrioo'2uur, handelt men op de volgende wijze: Men werpt in 't heet gemaekte zuur eenig wel gezuiverd zilver, waer door het aenftonds onklaer en melkagtig wordt, allengskens een wit poeder naer den bodem doende uitvallen; daeröp werpt men 'er wederom eenig zilver in, en laet het 2?™teenswederöm klaerworden; hiermede zo lang vervo gende, tot dat hetlaetst ingeworpenezilver SindT Ofrhdd T- Vemekt? maCr Z^h hAie ontbindt Of, men druipt i„ het falpeterzuur, een* zilverontbinding, in reeds gezuiverd falpete zuUr voT V" Z° hnS 'er^eene -derploffing meer volgt Het zilver heeft eene nadere verwandfeh» »« het vitriool, en zeezoutzuur, dan met hef fl peterzuur en vormt met dezelven middenzouten die niet konnen ontbonden worden. Zo lartg "ef dus nog iets van die twee zuuren tegenwoordig is, wordt dat witte poeder, hetwelk 't middenzouf s geboren. Naderhand wordt het gezuiverde zt ur van het nederploffel afgegoten en nedergeploej zTmTT' 1qUafmh genoemd! Zal men dit echter tot fcheikundige bewerkingen bezigen dan moet het nog door eene langS overhaehng of****,, van het inhoudende fZ! terzuure-zilver gezuiverd worden. Maer deze overJading moet niet, tot de droogte toe, vervolgd won «en, daer moet nog eenige vloeiftoffe in den kromMEU F hals  Èè ARTSENIJKUNDIGE hals achterblijven; want anders gaet 'er altijd eenig zilver mede over. i §. 173. De Sneeuw en het Ijs worden door het rookende falpeterzuur in een oogenblik gefmolten , waerbij 'er eene ongemeene vermindering van warmtemaet ontftaet. Het falpeterzuur is, in den zuiveren ftaet, nog nooit in eene vaste gedaente vertoond geworden; maer op den tweeden en drievierden graed van Fahrenheit s Thermometer, heeft men fterkwater, wiens eigendömmelijke zwaerte was vier honderd agtien, doen bevriezen. §. 174. Het rookende falpeterzuur veréénigt zich met bijna alle overgehaelde, aetherifche, vette en brandige oliën tot eene taeije, harstgelijkende Itoffe, die meer of min naer muskus, moschus, riekt. Deze verééniging gaet altoos gepaerd met ontwikkeling van falpeterlucht, of gas, en met eene groote, fnelle verhitting, welke dikwils, vooral bij de overgehaelde Indiaenfche , zwaere oliën, tot de ontvlamming toe, rijst. Met de brandige oliën uit zwaer hout, gelijk de guajaca-olie , veréénigd, ontftaet 'er eenige fponsagtige ligte ftoffe , eertijds de philosophische zwam geheeten. Alle deze ontvlammingen fchijnen beter te gelukken, wanneer het falpeterzuur met eenige druppels vitrioolzuur vermengd is. §. 175. In de behandeling der metaelen met het falpeterzuur, wordt 'er altoos falpeterlucht, of gas, geboren. Het falpeterzuur wordt dan ontleed. Een gedeelte der zuurftoffe veréénigt zich met de metaelen en vormt metael - kalken, die zich ia het  SCHEIKUNDE.. us, wanneer het, in groote brokken, wordt uitgedolven: Van zeezout, Sal marinus, wanneer. het  9* ARTSENIJKUNDIGE het uit het zeewater verkregen wordt en, ten laetften van bronnenzout , Sal fontanus , wanneer men het bereid heeft uit zoutbronnen en bergwateren, in Duitschland Sohlen genoemd. §. 399. In alle deze gevallen is het zeezout niet zuiver; maer met vreemde deelen vermengd. Dus, bij voorbeeld, onthoudt het fteenzout altijd eenige pleisteraerde, Gypfum; het zeezout, veele zeezoutzuure bitteraerde; en het bronnenzout dikwils deze beide ligchaemen, in zijn mengfel. Daerenboven konnen zij alle drie bij toeval, nog veele andere zouten onthouden, als: bitterzout, aluin, ammoniakzout enz. Het keukenzout, dat bij ons, In ween en, gebruikt wordt, is, naer zijnen oorfprong, een echt fteenzout; maer het welk, door kunst, tot een bronnenzout gemaekt wordt. Deszelfs loog onthoudt maer alleen pleisteraerde en Glauber-zout, en in 't geheel geene bitteraerde. §. 200. Het middenzout, dat uit bitteraerde of zout-magnefe en zeezoutzuur beftaet, fchiet nimmer tot kristallen, blijvende derhalven, bij het verdampen des bronnenzoutwaters en des zeewaters altoos, in de laatfte moederlooge achter, en deze wordt hierdoor, tot het verdere zoutzieden, onbekwaem. Het is uit deze moederlooge, dat men gewoon is de bitteraerde, magnejia, néér te ploffen door eenig vlugtig loogzout, en hierdoor verkrijgt men dezelve zuiver, tot artfenij dienftig; gelijk ook, door verdamping des vochts, het ammoniakzout. §. 201. Tot het fcheikundig gebruik, moet het keukenzout nog gezuiverd worden, op de volgende wijze: Men ontbindt het in overgehaeld, of  SCHEIKUNDE. 93 gedestilleerd, water, zijgt de loog door, en druppelt 'er vervolgens, eene ontbinding van zuivere foda, zo lang, in, tot dat 'er geene nederploffing meer volgt: daeröp wordt de loog wederom, op nieuws, doorgezeegen en een weinig verdampt; waerna men ze laet koud worden. Indien 'er nu, onder de verkoeling, eenig Glauber- of wonderzout kristallizeert, dan giet men de loog wederom af, en laet ze, door eene langfaerae verdampinge, kristallizeeren. Door de f,da wordt zo wel de zoutzuure bitteraerde , als ook de pleisteraerde ontleed - de zoutzuure bitteraerde en de kalkaerde vallen op den grond, en 'er wordt keukenzout en wonderzout geboren. Dit laetfte kristallizeert door het verkoelen der looge; doch het keukenzout, waervan door het warme water niet meer, dan door het koude, wordt ontbonden , kristallizeert maer door eene verdere verdamping. §. 202. Het keukenzout vormt regelmaetïge teerlingfche kristallen , trapswijze op eikanderen gehoopt , en dan holle vierkante zuilen verbeeldende. Hetzelve heeft eenen bijzonderen , al-emeen bekenden fmaek. Het ontbindt zich gemakkelijk en ten vollen in vierdehalf deelen koud water Van het warme water verëischt het even zo veel tot zijne ontbinding; behalven dat dezelve daerin wat fpoediger gefchiedt. In de lucht droogt het, zonder eenige verandering te ondergaen. %. 203. Wanneer het keukenzout, ijlings, blootgefteld wordt aen eene groote hitte, dan fpringthet van één, met eenig geraas,en dit verfchijnfel noemt men het verenappen, decrepitaïio. Vervolgens wordt  ARTSENIJKUNDIGE wordt het, na. de gloeijinge, vloeibaer; zonder eenige verdere verandering daerbij te ondergaen. Door eene aenhoudende, vermeerderde gloeijingwordt het ten laetüen voortvlugtig. §. 504. Het zwavelzuur, eene nadere verwandfchap met de foda hebbende , ontleedt het keukenzout. Wanneer derhalven een deel verfterkt., of geconcentreerd, vitrioolzuur gegoten wordt op twee deelen gedroogd keukenzout; dan veréénigt zich het eerfte met de foda tot een nieuw onzijdig zout, de zwavelzuure Soda, of het wonderzout van Glauier; terwijl het vrijgemaekte zeezoutzuur in luchtof gvw-vormige gedaente heen vliegt. Gefchiedt deze bewerking in een lucht- of pneumatiek, toeftel met kwikzilver; dan verkrijgt men eene doorzichtige lucht- of gv?ï-foort, de zeezoutzuure lucht, of gas , Gas acidum muriaticum , genoemd. Dit gas wordt door het water, ijlings, ingezoogen en levert dan het vloeibaere zeezoutzuur. §. 205. Om dit vloeibaere zeezoutzuur ia grooter menigte, te verkrijgen, giet men één deel verfterkt, of geconcentreerd, zwavelzuur op twee deelen verknapt keukenzout, in eenen glazen kromhals, in het zandbad liggende, en legt 'er den ontvanger van WoutfvooY, waerinmen een vierde gedeelte waters doet; dan zal het zeezoutzuur, door middel eener zachte warmte, nu in lucht- of gasvormige gedaente overgaende, door het voorgelegde water worden ingezoogen, onder eene aenmerkelijke vermeerdering van warmtemaet, of temperatuur ; en men verkrijgt, na geëindigde bewerkinge, het zuiverst, verfterkt, of geconcentreerd, zeezoutzuur; terwijl in den kromhals enkel wonderzout terug blijft, S* *Q(5,  SCHEIKUNDE. 9$ §. 206. Het keukenzout kan, op gelijke wijze, ook ontleedt worden door het ijzervitriool. Dewijl echter het vrijgemaekte zeezoutzuur op de ijzerkalk werkt, dezelve ontbindende : zo is het verkregen zeezoutzuur alsdan, altijd, met üzer befmet; derhalven wordt deze wijze van bewerkinge weinig gebruikt. §. 207. Door de kiefelaerde, terra fükea, wordt het keukenzout in 't geheel niet, en door de leem- of potaerde, terra argilaca feu c.luminea, flechts zeer weinig ontleedt. Deeze laetfte wordt echter,in het vuur, door het keukenzout zeer ligt in vloei get. bragt en men gebruikt dit middel, om leemen vaten te verglazen. Tot het zelfde einde wordt 'er keukenzout bij het glas gevoegd, om het des te ligter te doen vloeijen. §. 208. Het falpeterzuur met de foda nader, dan het zeezoutzuur, verwand zijnde: zo wordt het keukenzout door hetzelve ontleedt; maer door zijne vlugheid, gaet het, gedeeltelijk, met het zeezoutzuur tevens, in den ontvanger over; behalven dat dit laetfte, daerënboven, in deze bewerking, nog eene bijzondere verandering ondergaet. (§. 224.) §• 209. Het zeezoutzuur, op deze wijze verkregen, is geheel ongekleurd, ftooteude geduuriglijk witte dampen uit, welke, in het water wederom opgevangen, het voorige zeezoutzuur herleveren. Hetzelve heeft eenen eigenen, verftikkenden reuk, en is, in zijne eigendömmelijke zwaerte, ligter, dan het falpeterzuur. §. 210. Honderd deelen watervrij zeezoutzuur verëifchen, tot hunne volkomene verzadiging, jionderd zes en vijftig deelen foda, en 'er wordt da°n we-  ?S ARTSENIJKUNDIGE wederom keukenzout uit geboren. Honderd deelen van dit drooge gekristallizeerde onzijdige zout, beftaen uit drieën dertig deelen zuur, vijftig deelen foda en zeventien deelen water, ter kristallizeeringe. §. 211. In weérwil van alle poogingen der nieuweren Scheikundigen ismen , omtrent de famenftellende deelen van het zeezoutzuur, nog in eene volflagene onzekerheid; zijnde het Hechts bij vergelijking of overéénkomfte, analogie, dat wij veronderstellen, dat dit zuur, gelijk alle overigen, beftaê uit eene zuurftoffe en eene eigene, onbekende grond (toffe. §. 212. Het zeezoutzuur, gelijk wij het op de bovengemelde wijze verkregen hebben, is wel reeds met de zuurftoffe, ten vollen, verzadigd; maer kan niettemin van deze zelfftandigheid nog iets inneemen en verkrijgt daerdoor eenige bijzondere eigenfchappen. Om dit te bewerken , wordt dit zeezoutzuur in aenraeking gebragt met zodanige ligchaemen , die eene groote hoeveelheid van zuurftoffe, of oxigeen, inhouden, en met dezelve mindere verwandfchap, dan het zeezoutzuur, hebben; bij voorbeeld, fommige metaelkalken. §. 213. Wanneer derhalven één deel bruinfteen, of Magnefia vitriariorum, roode kwikzilverkalk , of menie, overgoten wordt met vier deelen verfterkt, of geconcentreerd, zeezoutzuur; dan verkrijgt men eene groote menigte van eene geele lucht- of gw-foorte, zijnde de gezuorde, of oxigeneerde, zeezoutzuure lucht , of gas , Gas acidum muriaticum oxigenatum. Deze lucht, of gas, door het omfchudden, met het water veréénigd, lee-  SCHEIKUNDE. n levert het vloeibaere gezuurde zeezoutzuur, Acidummurlatkum oxigenatum. In deze bewerkinge veréénigt zich een gedeelte van het zeezoutzuur met den bruinfteen, vormende zeezoutzuuren bruinden; maer de zuurftoffe, oxigeen, dezes laetften wordt daerdoor, voor een gedeelte, uitgeftooten en veréénigt zich met het overig gedeelte van het zeezoutzuur, tot een gezuurd zeezoutzuur. $. 214* De gezuurde zeezoutzuure lucht of gas, is doorzichtig geel en heeft eenen eigenen, verftikkenden reuk. Brandende ligchaemen worden in dezelve uitgebluscht en zij is, onder alle lucht- of tfw-foorten, de fchadelijkfte voor de long. ,J' 2I5' Alleplantftoffen, gelijk °ook veele dierlijke zelffta„digheden, verliezen in de gezuurde zeezoutlucht , terftond, hunne kleur en ivordert gansch wit. Deze lucht wordt hierdoor van haere zuurftoffe, oxigeen, berooft en 'er blijft maer gefiieene , zeezoutzuure lucht over. %. 2i6. De lichtvoerders, phosphorus, en de kooien worden in deze lucht, ijlings, ontftoken en, in phosphorzuurtn koolenzuur veranderd. Het fpiesglas. juetael, htt.Bismuth, en meer andere metaelen, worden in dezelve, oogenblikkelijk, verkalkt; onder welKe bewerkinge de warmtemaet dikvvils,tot de gloeiing toe, vsrhoogd wordt. ?" ZIl' ■ °m het vIoei^fe gezuurde zeezoutzuur te verknjgen, laet men, den toeftel van TVoulf aenleggende, deszelfs lucht, ofgas, door het water gaenjby welke bewerkinge men evenwel alle ontvangers m ijs moet verkoelen, Wanneer het water, met deze lucht, reeds zeer verzadigd is, worden 'er m hetzelve kristallen gevormd, die echter, bij , i. Deel. a ^ , eene  9* ARTSENIJKUNDIGE eene geringe warmte, wederom fmelten en gezuurd zeezoutzuur zijn. §.218. De vloeiftoffe, op de voorgemelde wijze verkregen, is geel,hebbende eenen eigenen, wrangen fmaek, en , ftootende, aenhoadend, verflikkende dampen uit. In het licht gefield zijnde, ontwikkelt zich levenslucht uit dezelve, en 'er blijft maer gemeen zeezoutzuur over. Naerdien deze ontwikkeling der levenslucht gefchiedt, in evenredigheid van de grootte des lichts: zo heeft de Heer van saussure , deze vloeiftoffe gebruikt tot eenen lichtmeter , Photometer. %. 219. Het vloeibaere gezuurde zeezoutzuur vernietigt en verbleekt terftond alle kleuren der plantftoffen ; men heeft het dus, met eenen goeden uitflag, gebruikt tot het bleeken van linnen en katoene ftoffen, benevens het wasch. §. 220. Wanneer men de gezuurde zeezoutzuure lucht laet vloeien door eene ontbinding van brandende potasche; dan verkrijgt men, behalven het gemeene digestiv - zout, nog een ander onzijdig zout, beftaende uit het gezuurde zeezoutzuur en de potasche, het gezuurd-digestiv-zout, Muriat oxigenata potasfe, genoemd. §. 2ai. Dit laetstgenoemdè onzijdige zout vormt zeshoekige of langwerpig - ruitvormige, blinkende kristallen, onder het verkoelen der loogeaenfchietende en dus, op die wijze, van het digestiv zout konnende gefcheiden worden. Zijn fmaek is verkoelend. In het donkere gewreeven, geeft het eenen lichten, phosphorifchen, fchijn, of glans, van zich af. Met brandbaere ligchaemen verploft het veel geweldiger, dan het falpeter. In eene gloeiende hitte geö - fteld5  SCHEIKUNDE. n Md, wordt 'er zeer zuivere levenslucht uit ont* wikkelden 'er blijft gemeen digestiv-zout over. §. 222. Het gezuurde zeezoutzuur kan, op gelijke wijze, ook veréénigd worden met de foda ■ behalven, dat het verkregene onzijdige zout „iet hgt tot kristallen fchiet, in de lucht verimelt en, ia den wijngeest ontbonden wordt. S- 223- Het gezuurde zeezoutzuur met hec ammoniakzout vermengd zijnde , verwekt eeftc fterke opbruisfehing; maer geen onzijdig zout wordt er, m dat geval, geboren. Het ammoniakzout wordt maer ontleed; deszelfs waterftoffe, kydrogeen, veréénigt zich met de overtollige zuurftoffe txtgeen, van het zeezoutzuur, tot water \ ide fmoorftoffe vervliegt in lucht-, of ^-vormige. gedaente en, 'er blijft gemeen zeezoutzuur over. Wanneer de genoemde beide ligchaemen , in Juchtof gvw-vormige gedaente, met eikanderen gemengd worden; dangefchiedt deze bewerking met ontvlamming en verploffinge. §. 224. Wanneer twee deelen zuiver falpeterzuur vermengd worden met één deel gemeen zeezoutzuur, dan wordt dit mengfcl verhit; het neemt eene geele kleur aen en 'er ontftaen dampen, naer gezuurd zeezoutzuur riekende. Deze, aldus-bereidde vloeiftoffe, heeft, uit hoofde van haere eigenfchap om het goud te ontbinden, den naem van koningswater verkregen, en wijkt, in haere hoedanigheden, af van beide deze zuuren, op zich zelve gebruikt. §• 225. In de voorgemelde bewerking wordt een gedeelte des falpeterzuurs ontleed; deszelfs zuurftoffe, oxigeen, veréénigt zich met-het zeeG 2 zout-  toe ARTSENIJKUNDIGE zoutzuur en baert daer mede gezuurd zeezoutzuur. De falpeterlucht- oïgas, vervliegt voor een gedeelte, en blijft ook gedeeltelijk met de vloeiftoffe veréénigd. Dewijl, eindelijk, de evenredigheid der beide zuuren niet juist kan bepaeld worden: zo blijft 'er gemeenlijk eenig niet ontleed falpeterzuur terug. Het koningswater beftaet derhalven eigentlijk uit gezuurd zeezoutzuur en onvolmaekt falpeterzuur. §. 226. Het koningswater, Aquaregia, Acidum nitro - muriaticum, heeft eene mindere eigendömmelijke zwaerte , dan de zuuren, tot deszelfs bereidinge gebruikt. Zijne kleur is donkergeel. In het licht gefteld, wordt 'er levenslucht uit hetzelve ontwikkeld en, bij eene zachte warmte , gezuurde zoutzuure lucht, of gas, %. 227. Wanneer men één deel ammoniak- of keukenzout laet ontbinden in vier deelen falpeterzuur , dan verkrijgt men insgelijks een koningswater. Deze beide onzijdige zouten worden, namelijk ontleedt door het falpeterzuur, hetwelk, zich met derzelver loogzoutige grondftoffen veréénigende, het ontvlammend , of vierkante falpeter vormt. Het uitgedrevene zeezoutzuur ontleedt vervolgens het overige falpeterzuur en baert daermede het- koningswater, het welk echter, in deze bewerkinge, altoos met één der beiden gemelden onzijdigen zoute© zal verontreinigd zijn- XII. Van het digestiv-zout, of koortsverdrijvend zout van sijlvius. §. 228. Het digestiv-zout , Sal digestivusfett febrifugusSylvii, Murias pottsfa, Potasfa muriata, is een  SCHEIKUNDE. 101 *en onzijdig zout, uit zeezoutzuur en potasche beftaende. Het wordt, van natuur, gevonden in het zeewater, inde moederaerde van de falpeteriien, m eenige zoutbronnen en in menigvuldige dierlijke vloeiftoffen; hoewel overal in geringe hoeveelheid. De kunstbewerking bezorgt het door onmiddelbare famenvoejing . of door de ontleding van het keukenzout en ammoniakzout, met de potasch. §.229. Het digestiv-zout vormt ruitfietige" of agtzijdige kristallen, in het vuur verknappende! In de lucht blijven dezelven onveranderd en gedragen zich voorts gelijk het keukenzout. Zijn fmaek Jf. e;enVVCl fc.herP«" * ^n dit laetfte. ri ot zijne ontbinding vereischt het twee deelen koud wat r: van warm water iets minder. S. 230. Honderd deelen watervrij zeezoutzuur vereifchen tet hunne volkomene verzadiging, twee honderd vijfhen deelen potasch; en honderd deele, gekristallizeerd di&esHv-zm onthouden dertig £hm zuur; drie en zestig deelen potasch en zeven deelen water, ter kristallizeeringe. XIII. Van het ammoniakzout. ■~u t T' ammoniakzout ,Salammonia- cus Mlinas ammonia, Ammonia muriata, is een onzijdig zout, uit zeezoutzuur en ammoniak, of vin* tigloogzout, beftaende. Het wordt van natuure, e^n wel m eene fraeije gedaente, gevonden bij de opeggen of monden der volcanen, of vuurfpoegende bergen, en in de Tartary. De kunst bezorgt het door eene middelbaere, of onmiddelbaere famenvoe6">g zijner famenftellende deelen. In Egypte verG 3 krijgt  jm ARTSENIJKUNDIGE krijgt men hetzelve, in groote menigte, door op-* drijvmg» fublimatie, van het roet der verbrande mest. §. Het winkel-ammoniakzout, gelijk het verkocht wordt, en bovenal het Egyptifche, moet , tot het fcheikundig gebruik, vooraf nog eens gezuiverd worden, en dit kan men bewerken op twéederlei wijze: Door de ontbinding in water, doorzijging en kristallizeering der looge \ of door opdrijving, fublimatie. In het eerfte geval verkrijgt men buigfaeme, naeldvormige, zeskante kristallen, en in het tweede geval eene half doorzichtige zoutftoffe, meer of minder hard, waerin zelden teerlingfche kristallen gevonden worden ; ammóniakzoutbloemen, Floret falis ammoniaci, genoemd. §• 233' f>e fmaek van het ammoniakzout is , gelijk die van het keukenzout, iets fcherp. Deszelfs kristallen blijven inde lucht onveranderd; maer in eene gloeijende hitte worden zij geheel en al om hoog gedreven , gefublimeerd, zonder ontleed te worden. Dit zout verëischt zes deelen koud watcry tot zijne volkomene ontbinding, die met eene groote vermindering der warmtemaet, temperatuur, yerzelt gaet. Het kookend water daerëntegen ontbindt een gëlijk gewigt van ammoniakzout, het welke dan, onder het'verkoelen der looge , wederom in kristallen fchiet. %. 234. Het zwavelzuur zo wel, als het ialpeterzüur, ontleden het ammoniakzout en verddnigen zich met deszelfs loogzoutige , alkalifche, grondftoffe. Men kan dus , zo wel door het zwavelzuur , als door het falpeterzuur, het zeezoutzuur uit dit onzijdige zout affcheiden; blijvende in het eerfte  SCHEIKUNDE. eerfte geval zwavelzuur-ammoniakzout, of het geheime ammoniakzout van Glauber; en ia het andere geval, vlammend falpeter over. §• 235. Door de aluinaerde wordt het ammoniakzout in het geheel 'niet, en door de bitteraerde, magnefia, maer zeer onvolkomen, ontleed. Dit gefchiedt evenwel door de zuivere kalkaerde en zwaere aerde, terra pondergfa; als welke zich met het zeezoutzuur veréénigende, dus het ammoniakzout ontleden , en het vlugtige loogzout uitftooten. Wanneer men derhalven eenig droog ammoniakzout met levendige kalk wrijft, dan ontwikkelt zich het vlugtig loogzout in lucht- of gvw-vormige gedaente, en 'er blijft zeezoutzuure kalkaerde over. Wanneer deze bewerking gefchiedt in eenen luchttoeftel, met kwikzilver; dan verkrijgt men eene ongekleurde, doorzichtige lucht, of gas, ammoniakxucht , of gas, Gas ammoniacum, genoemd; welke door het water zeer ligt wordt ingezogen, en een zuiver, of bijtend, vwctig loogzout levert. §. 236. Om dit zuiver, bijtend ammoniak, of vlugtig loogzout, fin eene vloeibaere gedaente", te verkrijgen, neemt men één deel droog am-' moniakzout en drie deelen levende kalk, dezelven onder eikanderen mengende; waeröp men het, in eenen glazen, of porceleinen kromhals, den Woulffchen toeftel, met een half gedeelte waters, voorleggende , bij een zacht vuur overhaelt, of definieert; het vuur allengskens, tot het gloeijen van den kromhals toe, verfterkende: dan zal het zuiver ammoniak- of vlugtig loogzout, hier in lucht- of.jpw.Tormige gedaente overgaende, door G 4 bet  ïo4 ARTSENIJKUNDIGE het voorgelegde water, onder eene aenmerkelijke vermeerdering van warmtemaet , temperatuur , worden ingezogen, en levert dan, na geëindigde bewerkinge, het vloeibaere zuivere ammoniak, of den bijtenden ammoniakzoutgeest , Spiritus falis ammoniaci caufticus feu Ammonia pura. In den kromhals blijft zeezoutzuure kalkaerde, of vuurvast ammoniakzout over ; hetwelk, door ontbinding in water en doorzijging , van de overtollige kalkaerde kan gezuiverd worden. §. 237. Op evengelijke wijze, wordt het ammoniakzout ook ontleedt door de zuivere, of bijtende , vaste loogzouten. Men kan derhalven den bijtenden ammoniakgeest ook, zo wel met de bij— " tende potasche, als met de bijtende foda, bereiden. In het eerfte geval blijft 'er digestiv-zout en, in het tweede geval keukenzout over. §. 238. Wanneer men, tot deze bewerking, in plaetfe van zuivere loogzouten, koolenzuure, of milde loogzouten gebruikt; dan gefchiedt 'er eene dubbelde ontleding : Het zeezoutzuur veréénigt zich met het vuurvaste loogzout, en het ammoniak, of vlugtig loogzout, uitgeftooten zijnde , veréénigt sich met het koolenzuur, alsdan tevens uitgedreven, tot een mild vlugtig loogzout, Carbonas ammonia. §. 239. Om dit milde vlugtige loogzout te verkrijgen, neemt men gelijke deelen van gedroogd opgeheven ammoniakzout en van gedroogde milde potasch, of foda, dezelven doende in eenen glazen kromhals, met voorlegging van eenen gemeenen, ruimen ontvanger: dan zal, middels een allengskens verfterkt vuur, het milde ammoniak- of vlugtig loogzout  SCHEIKUNDE. Io5 zout in lucht- of £w-vormige gedaente overgaen , én zich, in fraeije witte kristallen, aen de zijden des ontvangers aenzetten; welke kristallen, in water ontbonden, den gemeenen ammoniakgeest , Spiritus fa/is ammoniaci communis, vel aquofus, daeritellen. _ _ §• 24°« Honderd deelen zuiver zeezoutzuur verëifchen, tot hunne volkomene verzadiging, negen en zeventig deelen vlugtig loogzout; en honderd deelen gekristallizeerd ammoniakzout onthouden twee en vijftig deelen zuur, veertig deelen zuiver ammoniak, of vlugtig loogzout, enagt deelen water, ter kristallizeeringe. XIV. Van het dupi.icaet, of duebeldzout. §. 241. Het dubbeldzout, of de gevitrioolde wijnsteen, Arcanum duplicatum, Tartarus vitriolatus, Sulfas potasfce, Pot as fa vitriolata, is een onzijdig zout, uit zwavelzuur en potasche beftaende. Hetzelve wordt door de natuur, bijna, geheel niet voortgebragt; maer ontftaet meestal door middelbaere, of onmiddelbaere famenvoeging zijner famenftellende deelen. %. 242. Dit dubbeldzout heeft eenen bitteren , onaengenaemen fmaek. De kristallen , die het vormt, zijn zeszijdige naelden, en blijven in de lucht onveranderd. Aen het vuur blootgefteld, verknapt het, gloeit vervolgens en wordt vloeijend; waartoe echter een grooter trap van hitte verëischt wordt. Ten laetlten wordt het geheel vlugtig, zonder echter ontleed te worden. G 5 §• 243-  io6 ARTSENIJKUNDIGE §. 243. Beïialven de zwaeraerde, Baryta,/. Terra ponderofa, heeft geene andere aerde op het dubbeldzout eenige werking; door die alleen wordt het ontleed: doordien zich het zwavelzuur met dezelve verëenigt, tot zwavelzuure zwaeraerde , fpatum ponderofum feu fulfas baryt de findtfpatteutó XX. Va» ssiEtTSPATlizuüR ONZIJDIGE ZOUTEN. vnj vankiezelaerde, moet gebruikt worden- want anderszins wordt, onder de verééniging van n zuur met bet loogzout, de kiezelaerde aflSide en, 'er ontftaet eene fchaleiagW J " ft0ffc> "«"ciaguge , onknstalbaerè S- 280. Wanneer het Zuivere fmeltfriath>mi? ■t potasch. verzadig, wordt, im vorittt ëert H ' ZOllti  U6 ARTSENIJKUNDIGE' zout, het welk zich in water ligt ontbindt, in dé lucht vervloeit, en zeer bezwaerlijk kristallijnt De smeetspathzuure potasch, FlllClSpOtasfa, Potasfa ■fluorata, wordt door het zwavelzuur en de levendige kalk ontleedt. In het eerlte geval veréénigt zich het zwavelzuur met de potasch tot dubbeldzout, en het fmeltfpathzuur wordt, even als §.275. uitgefcheiden ; doch in het laetfte geval, veréénigt zich de kalkaerde met het fmeltfpathzuur tot wederbaering van het imeltfpath, vallende, als een bezwaerlijk ontbindbaer zout, op den grond; terwijl de potasch terug blijft. §. 281. De smeltspathzuure soda, Fluas foda, Soda fluor ata, verfchilt van het voorgaende onzijdige zout hierin, dat het zich in water niet ligt ontbindt, en in kleine langwerpig-vierkante kristallen fchiet, die eenen bitteren fmaek hebben , en, even als het zeezout, -in de gloeijende hitte verknappen. Dit onzijdig zout wordt, gelijk het voofige, door het zwavelzuur en de levendige kalk ontleed. §. 282. Wanneer het ammoniak, of vlugtige loogzout, met het fmeltfpathzuur wordt veréénigd, dan ontftaet 'er een onzijdig zout, smeltspathZüur ammoniak , Fluas ammonia, Ammonia fluorata, genoemd, het welk, de loog verdampende, in kleine zuilvormige kristallen fchiet, die in de lucht Vervloeijen en eenen fcherpen fmaek hebben. Door het /vuur fwordt het geheel opgeheven , gefublitneerd; ook tast het, volgens den Heer wiegleb, het glas en de kiefelaerde aen, even als het fmeltfpathzuur zelfs.  SCHEIKUNDE. ll? XXI. Van het koolenzuur. §• 283. Alreeds voorlang hadden de Scheikundigen kennis van de beide verfcheidene gefteldheden, in welken de loogzouten en de kalkaerde verfchijnen, en naer,welken men dezelven zacht en mild, of scherp en bijtend noemde; maer federt de proeven van blak heeft men eerst bevonden, dat het verfchil tusfchen deze ligchaemen, in de gemelde beide gefteldheden, fproot uit de tegen-' vvoordighcd of afwezenheid van de grondftoffe dier lucht- of^-foorte, welke derzelver uitvinder vaste lucht, Aér fixus, noemde. In laetere tijden werd daerna verders ontdekt, dat deze vaste lucht een waer zuur was, van zijne eigene foorte en .men noemde het, wegens zijne tegenwoordigheid in den dampkring, luchtzuur, Acidum acreum. Doch federt, dat deszelfs famenftelling nader bekend werdt, heeft men het koolenzuur Acidum carbonicum, genoemd. $'. 284. Buiten deze famenfteHingen wordt dit koolenzuur, nog op verfcheidene wijze, van nature gevonden. Dus vindt men het in veele mijnltotfelijke, minerale wateren, die, uit hoofde vin den bijzonderen fmaek, hun door dit zuur medegedeeld , züurbronnen genoemd worden; ook ver afhichtTfIe°ndei'a-rdfChe h0len> P-****, in lucht- of^w-vormige gedaente; desgelijks in den dampkring, ^vaervan het meestal één honderdfte Gedeelte uitmaekt. Hetzelve wordt ook in veele ver «ndenngen en ontledingen van plant- en dierlijkeftoffen geboren en ontwikkelt. De kunst verfchaft het eindelijk, door de ontleding van de koolenzuu, « 3  \i* ARTSENIJKUNDIGE re onzijdige en middenzouten , middels anders zuuren; of, het welk 't zelfde is, bij de ontbindinge der milde loogzouten en van den gemeenen kalkfteen in de zuuren; als ook onder de ontleding dezer ftoffen door het vuur. §. 285. Wanneer men eene zekere hoeveelheid van ruuwe kalkaerde,in eenen lucht- ofpneumatifchen toeftel, overgiet met eenig ander zuur, even eens, welk; dan wordt dezelve ontleed: het bijgevoegde zuur veréénigt zich met de kalkaerde tot een nieuw middenzout, en het koolenzuur wordt uitgeftooten, gaande onder de gedaente eener ongekleurde lucht, of gas, in den ontvanger over; en wordt dan koolenzuure lucht , Gas acidum carbonicum, genoemd. 5. 286. Dit lucht- of gas-vormig koolenzuur verwt de blaeuwe plantvochten rood. Zijne eigen aertige zwaerte is tot die van de gemeene lucht, omtrent als één en één half tot één, en één teerlingfche duim van hetzelve weegt 0,68985 grein. De dieren ftervcn, oogenblikkelijk, in deze lucht en brandende ligchaemen blusfehen daerin uit. §. 287. Deze luchtfoort laet zich gemakkelijk met het water, in gelijke deelen, veréénigen, en men heeft verfcheide toeftellen van ontvangglazen verzonnen , om de bezwangering van het water met dit koolenzuur, in nabootfinge der mijnftoffelijke ,' minerale wateren , op eene gemakkelijke en; goedkoope wijze, te bewerken. §. 288. De koolenzuure lucht, in water ontbonden, of het vloeibaere koolenzuur, heeft eenen eigenen, fcherpen fmaek; het verwt de blaeuwe plantvochten rood, en vertrekt wederom uit het?  SCHEIKUNDE. n$ Water, door aengebragte warmte, of door het bevriezen. §. 289. Volgens de nieuwe proeven beftaet het koolenzuur, even eens als alle overige zuuren, Uk de zuurftoffe en de zuivere koole, of de koolenstoffe , Carbonium, aen dezelve tot grondftoffe verftrekkende : want telkens, als 'er eene zuivere koole verbrand wordt, dat is, met de zuurftoffe in verbindtenis treedt, ontftaet 'er altoos koolenzuur, en wel juist zoo veel, als het gewigt der verbrande koole en der gebruikte levenslucht, te famen , bedraegt. Op gelijke wijze, ontftaet dit zuur ook, wanneermetaelkalken met kooien, in het vuur bewerkt worden; als mede, door eene onmiddelbaere famenftellinge, onder het ademhaelen der dieren. XXII. Van de milde", of koolenzuure potasche. S- 290. De milde of koolenzuure potasch, Carbonas potasfie, Potasfa aèrata, Alcali fixum vegetabile aïratum, is een waer onzijdig zout, uit koolenzuur en zuivere, of bijtende, potasfche beftaende. Men verkrijgt hetzelve, door middelbaere famenvoeging in verfcheidene fcheikundige bewerkingen en , door onmiddelbaere famenvoeging, wanneer men eene verzadigde zuivere potaschloog met koolenzuur, tot de verzadiging toe, bezwangert. §. 291- Dit onzijdige zout vormt regelmatige kristallen, vierzijdige kantzuilen, met evengelijke zuilvormige korte toppuntjes, verbeeldende, hetzelve heeft eenen pisfmaek en verwt de vioolen- h 4 i).  Sao ARTSENIJKUNDIGE firoop groen. Het vervloeit niet in de lucht, maet vervalt of verweert veel eer. In het vuur gefteld , fmelt het zeer ligt en wordt ontleed: zijn kristallizeeringwater en zuur vervliegen, voor het grootfte gedeelte, en 'er blijft zuivere, bijtende, potasch over. Van koud water verëischt dit zout vier deelen, to; zijne volkomene ontbinding; doch van het warme , iets minder. §. 292. Alle zuuren ontleden de koolenzuure potasch, door den natten weg, en dan ontftaen 'er nieuwe onzijdige zouten ; terwijl het koolenzuur in luehtvormige gedaente heen gaet, Door de kiezelaerde wordt dit zout ook, over den droogen weg, ontleed; dezelve zich met de zuivere potasche veréénigende, tot vorming van glas, en het koolenzuur uitftootende; waeraen het opbruisfehen van dit mengfel, onder het fmelten, is toetefchrijven. $. 293. Desgelijks wordt dit zout ook ontleed door de zuivere kalkaerde, of de levendige kalk ; het koolenzuur veréénigt zich dan met de zuivere kalkaerde, eenen ruwen kalkfteen daerftellende, en de potasch blijft, in den zuiveren, of bijtenden, ftaet * over. Wanneer men dus drie deelen levendige kalk vermengt met één deel ontbondene potasch, het vocht doorzijgt en, ter droogte toe, verdampt; dan verkrijgt men een zout, de potasch , in den zuiveren, of bijtenden staet , Potasfa pura feu caufiica, daerftellende; het welk, onder de benaeming van brandsteen, Lapis caufticus, in de geneeskunde gebruikt wordt. §. 294. De zuivere, of bijtende, potasch heeft zulk eenen fcherpen fmaek, dat de huid der tonge * 'ff  SCHEIKUNDE. $er door verveld wordt. Zij verenigt zich met dc zuuren, zonder op te bruischen. De kleur van het vioolenfap wordt daer van terftond donkergroen en, ten laetften geheel vernield en geelbruin. In het vuur gefield, fmelt zij na de gloeijinge, en blijft vervolgens zonder verandering; wordende, Hechts bij eenen zeer hoogen trap van hetzelve, vlugtig. §• 295. In de lucht gefield, vervloeit zij wel dra; zich met het koolenzuur, in den dampkring onthouden, verzadigende: wanneer zij dan ook wederom met de zuuren opbruischt. Zij fmelt zeer ligt in het water en met eene verhooginge der warmtemaet. Wil men ze dan wederom tot eene vaste gedaente hertellen , dan moet zij', ter droogte toe, verdampt worden ; waer bij zij echter nimmer eene regelmaetige gedaente aenneemt. 596. Zo wel de kiezelaerde, als meer andere aerdfoorten, worden door dezelve, op den droogen weg, ontbonden, en vormen met dezelve, meer of min, doorzichtige glasklompen. XXIII. Van de koolenzuure soda, of mijnstoffelijk loogzout. $■ 297- De milde of koolenzuure soda Carbonas foda, Soda aèrata, Alcali fixum minerale aeratum, is een waer onzijdig zout, uit het koolenzuur en de zuivere, of bijtende, foda beftaende. Hetzelve wordt, van natuure reeds gevormd door de zuuren niet ontbonden worden. De eerften, noemt men alkalische, of opslurpende aerden, Terra akaline feu abforbentes, en hiertoe behooren de vier eerften der bovengenoemden. §• 3H- De aerden worden, van natuure, zeer zeldfaem, in eenen zuiveren ftaet ontmoet, als zijnde meeftal met eikanderen of met andere ligchaemen vermengd. Van deze veréénigingen hangt derzelver verfcheidene uitwendige gedaente af, welker befchrijving het onderwerp der mijnftofkunde is. Wij houden ons hier alleen maer bezig met derzelver fcheikundige eigenfchappen, in den zuiveren ftaet. XXVI. Van de kalkaerde. §. 315. De zuivere, Of bijtende, kalkaerde , Terra cakarea pura, heeft men , tot nu toe , maer ^ te bath, met koolenzuure kalk vermengd, en bij den mond van eenige uitgebrande volkanen gevonden. Doch de kunstbewerking verfchaftze, door de ontleding der koolenzuure kalkaerde, of des gemeenen kalkfteens, middels het vuur; of, door de ontleding der overige kalkaerdige middenzouten, door de bijtende vuurvaste loogzouten. Men noemt ze dan levendige kalk , Calx viva. §. 316- De levendige kalk heeft eenen fcherpen, pisagtigen, invreetenden fmaek. Zij verwt het vioolenfap groen en vernielt deszelfs kleur. Haere eigenaertige zwaerte is, volgens bergman, 2,720. In het vuur gefield, blijft zij zonder verandering en, fmelt ook niet in deszelfs fterkften trapj  &3 ARTSENIJ &UNDIGÈ trap; wanneer zij maer in geene aenraeking ftaet, inet andere fmeltbaere ligchaemen. §. 317. In de lucht gefteld, verhit zij,zwelt op, en vervalt ten laetften in poeder. Dit verfchijnfel gebeurt des te rasfcher, naer maete de lucht vochtiger is, en de levendige kalk wordt dan genoemd in de lüchïvervallen kalk. De kalkaerde , door het branden , van haer water geheel beroofd, zuigt hetzelve uit de lucht wederom in; terwijl tevens eene groote hoeveelheid van warmteftoffe wordt uitgefcheiden. Door eene overhaeling, destillatie, over een fterk vuur, kan dit water wederom afgefcheiden en de voorige levendige kalk herkregen worden. Wordt echter deze vervallene kalk nog langer aen de lucht bloot gefield, dan verzadigt zij zich allengskens met het koolenzuur des dampkrings tot gemeene kalkaerde, of koolenzuurekalk. §. 218. Wanneer men de levendige kalk met eene kleine hoeveelheid waters bevochtigt, dan zuigt zij hetzelve geheel in en, blijft even zo droog, als te vooren ; maer kort daerna fpringt zij van één , met een geraes, en vervalt tot poeder, onder eene aenmerkelijke verhooginge van wartemaet. Deze bewerking gaet verzeld, met eenen bijzonderen reuk en met een lichten in het donkere. Hier gebeurd hetzelfde, dat in de voorgaende affnijding gezegd Werd, maer des te rasfcher. De levendige kalk, verzadigd met zo veel water, als zij in den droogen ftaet kan vatten, wordt nu versch gebluschte kalk , Calx exjlin&a, genoemd. §. 319. Indien 'er eene nieuwe hoeveelheid waters op deze versch gebluschte kalk wordt gegoten j.  SCHEIKUNDE, „3 ter), dan ontbindt zich dezelve j zonder geraes én ver; hittinge Zes honderd tagchentig deelen waters nee« wen, op deze wijze, in de warmtemaet van dén damp* Kring, één deel levendige kalk in, en deze ontbhv ding noemt men kalkwater, ^qua eaicisi S- 320; Het kalkwater is eene heldere , klaere vloeiftoffe , welker eigenaertige zwaerte, die van het water, weinig te boven gaet. Hetzelve heeft eenen fcherpen fmaek, verwt het vioolenfap eer" groen en vernielt het daerna. Eenigen tijd in dé lucht gefteld verfchijnt'er op deszeffs oppervlak! te een aerdagtig vliesje, het welk, weggenomen zh> de, door een ander wordt opgevolgd. Dit vliesié noemt men kalkroom, Cremor cakis. Het is kol koo, a 5' °mftaen Uk dC ver^niginge Van het koolenzuur des dampkrings met de levendige kalle des kalkwaters, en wordt, als een middenzout, da m het water niet ontbindbaer is, uitgefeheiden' $• 321. Dil nederploffen der kalkaerde uit het kalkwater gebeurt nog veel fpoediger, wanneer hetzelve ,n aenraeking gebragt wordt met koo et zuure lucht afgas; of dat men 'er deze door lZ jen leidt. Desgelijks gebeurt 'er ook, door de vef, «mgmge eener milde loogzoutige looge met hef kalkwater een nederploffen der kalkaerde , als koo, overgeteld water, de levendige bik zuiver t Z bhjvende. Daerword, nogthans een SM, vnnr vel fchdde,!m lM"16 ^ de JkZ 1 C"" » 1.  lSo ARTSENIJKUNDIGE §. 323. De levendige kalk ontbindt de kiezelSerde , door den natten weg. Wordt 'er derhalven fijn zand gevoegd bij eenige kalk, versch met water gebluscht; dan neemt dit mengfel terftond meer vastheid of Hevigheid aen en verhardt allengskenï in de lucht. Dit noemt men mortel , kalkbeslag, of metselspijs , wiens deugd van de evenredigheid der famenftellende deelen, van den trap der kalkblusfchiijge, deszelfs vermenginge met zand en, van de fijnheid en gelijkvormigheid dezes laetften, afhangt. Op gelijke wijze, wordt de levendige kalk ook veréénigd met trafs, of potaerde, door kunst, of door volkanen gebrand, en vormt daermede eenen voortreffelijk en mortel. §. 324. Op den droogen weg , verbindt zich de levendige kalk geredelijk met de kiezelaerde, ?iluinaerde en bitteraerde, met dezelven fmeltende en meer , of min doorzichtige glasklompen en flakr ken, of fintels, vormende. XXVII. Van de pleisterkalk of gyps. §. 325. De kalkaerde , met het zwavelzuur Veréénigd zijnde, baert een aerdagtig middenzodt, het welk zwavelzuurekalk , seleniet , pleisterkalk , of gyps , Calx vitriolata, Sulfas calcis, Selenites vel Gypfum, genoemd wordt. Men ontmoet dit zout, van natuure en reeds gevormd, in groote bergftreeken, bijna door geheel Europa, als ook in veele mijnftoffelijke wateren, tiet eerfte wordt, naer zijne uitwendige gedaente, door de mijnftofkundigen belegd met de naemen van pleistersteen, cypssteen , vrouwenijs, straelgyps , eUZ. Doch dit  Snderd blijven>Van L . * de IUCht onver' honderd d e e "n ^ k°"d T VerëiScht hii vitf ventig deelen. Men kan den2 lv n dus 1 M «ne langfaetne verdamping fa de iuch ' V°0t kristallen verkrijg, VondVd ^ «' H kristallen onthouden alsdan twee kalkaerde, dertig deelen ^ *** tig deelen water, ter kristallizeering. S ^ S- 327- In het vuur gefield VerlUii j *> *'«,of Wf zijn kristallizeeringwate en vL een wit poeder, het welk men "f™ nVervait tot kalk, ofgm> Gypfuniufttim noem^"ISJf* hevigen trek, onder verhooging va„ lrL ^ * V°rmende « «eeg, het weïïra fa en ™„T, ERKALK tacl S- 329. De pleisterkalk wordt door de ,1 . D:2^nti|ende VUUrVaStC ^^-^o S2 Dezelven veréénigen zich met het zwavel™»/, , nieuwe onzijdige middenzouten de zl , ,°Ê aerde uitfcheidende. De milde vuurvast T ten en het milde ammoniak, ofSo!?0"' ontleden de pleisterkalk ook Wel nfaer d t *erde wordt alsdan in den milln of L ^ Ten, ftaet uitgefcheiden. * koolenzuu* 1 2 XXVIII.  ip ARTSENIJKUNDIGE XXVIII. Van het kalksalpeter. §. 330. Het kalksalpeter, salpeterzuurekalk, of, meestal, zogenoemd aerdagtig salpeter , Nitrum calcareum vel terreflre, Calx vitrata, Nitras calcis? is een aerdagtig middenzout, uit het falpeterzuur en de zuivere kalkaerde beftaende. Van natuure wordt hetzelve gevonden in de moederaerde der falpeterijen, op oude kalkmuuren, ,en in Apulie , onder het gevormde waere falpeter vermengd; doch het zuiverfte wordt door de kunst, en door onmiddelbaere verééniging zijner famenftellende deelen, bezorgt. §. 331. Dit middenzout is bezwaerlijk te kristallizeeren; maer verfchijnt alsdan in zeszijdige kristallen, met tweezijdige toppunten: Hetzelve heeft eenen fcherpen fmaek en vervloeit zeer ligt in de lucht; doordien het eene groote hoeveelheid waters, uit den dampkring , aentrekt. %. 332. Het kalkfalpeter verëischt de helft van zijn gewigt koud water, tot zijne volkomene ontbinding. Het ontbindt zich desgelijks ook in een gelijk deel wijngeest, of Alcohol. In het vuur gefteld, fmelt het en wordt ontleed ; zijn zuur gaet voor het grootfte gedeelte zondei ontleding, en ge■ deeltelijk ook als levenslucht en fmoorlucht, heen; blijvende de kalkaerde, in den zuiveren of bijtenden ftaet, terug. Deze levendige kalk heeft alsdan de eigenfchap om het licht in te zuigen en in het donkere te lichten, wordende naer haeren uitvinder, de luchtvoerder VOtl balduin, PhoSphorUS Balduini, genoemd. §• 333. Honderd deelen falpeterzuur verëisfchen zes en negentig deelen bijtende kalkaerde tot hun-  SCHEIKUNDE. ,3S Hunne volkomene verzadiging, en honderd deelen gekristallizeerd kalkfalpeter onthouden drie en dertig deelen zuur, twee en twintig deelen kalkaerde en vijf en dertig deelen water, ter kristallizeeringe. XXIX. van het vaste ammoniakzout van glauber. §• 334- Het vaste ammoniak van glauber, of de zeezoutzuure kalküerde , Sal dm. moniacus fixus Glauberi, Ca lx fialita feu Murias calff/V, is een aerdagtig middenzout, beftaende uit het zeezoutzuur en de kalkaerde. Van natuure, wordt het gevonden in het zeewater en in de moederlooge der zoutkeeten. Men verkrijgt het verders, door eene onmiddelbaere famenftelling, of bij de ontleding van gemeen ammoniakzout, door de levendige kalk: (5.-236.) §. 335- Het vaste ammoniak laet zich bezwaerlijk kristallizeeren ; maer dit gefchiedende, verfchijnt het in vierzijdige naeldzuilige kristallen ' van eenen fcherpen , onaengenaemen fmaek. In de lucht gefteld, vervloeit het dra, en werd voormaels, in dien ftaet, kalkome , Oleum calcis, genoemd. In het vuur gefteld, gaet het ligt in eene watervloeijing over, droogt vervolgens en blijft onveranderd. Hierdoor verkrijgt het de eigenfchap om in het donkere te lichten; wordende dus in dien ftaet, naer den ontdekker dezer hoedanigheid de ligtvoerder van homberg, Phosphorus Hot>l fargi, genoemd. . S- 336- Anderthalve deelen koud water ontbinden, zeer gemakkelijk, een gedeelte van dit middenZout; maer het heete water neemt meer, dan zijn geI 3 wigt  j34 ARTSENIJKUNDIGE wigt, van hetzelve in. Het wordt desgelijks in de*Wijngeest, of Alcohol, volkomen ontbonden. §. 337. Het vaste ammoniakzout wordt door de zwaeraerde en de vuurvaste loogzouten ontleed ; als welke met het zeezoutzuur eene nadere verwandfchap, dan de kalkaerde, hebben. Ook wordt dit zout, bij eene dubbelde verwandfchap, ontleed door alle drie koolenzuure loogzouten. Wanneer men eene verflerkte, of wel verzadigde ontbinding van dit zout, met eene dergelijke verllerkte ontbindinge van milde potasche,offoda, mengt; dan zuigt de nieuwgeborene milde kalk'al het water in, en het mengfel gaet tot eenen vasten ftaet over. Men noemde dit verfchijnfel eertijds het scheikundig WONdergewrocht , Miraculum chymicum. §, 338. Honderd deelen zeezoutzuur verëischeu negen en tagtig deelen bijtende kalkaerde, tot hunne volkomene verzadiging, en honderd deelen gekristallizeerd vast ammoniakzout onthouden twee en veertig deelen zuur, agt en dertig deelen kalkaerde en twintig deelen water, ter kristallizeeringe, XXX, Van het smelthspath. §. 339. De smeltspathzuure kalkaerde, of het smeltspath, Fluor mineralis, Fluas cal* eis, Calx fluorata, is een aerdagtig middenzout, uit de kalkaerde en het fmeltfpathzuur beftaende. Men ontmoet het, van natuure, menigvuldig, in de mijnen van Engeland, Saxen, Boheemen, Zwitferland, het Hartsgebergte, enz. Door de onmiddelbaere famenftelling kan het de kunst niet, dan zeer bezwaerlijk; maer veel ligter, in de ontledinge des kalkfalpeters door het fmeltfpathzuur, veis krijgen, §. 340,  SCHEIKUNDE. 135 $. 340. Het fmeltrpath laet zich in het water zeer bezwaerlijk ontbinden en kan derhalven, door de kunst, niet gemakkelijk tot de kristalfchieting gebragt worden. Het wordt, van natuure, meestal, in teerlingsvormige gedaente, gevonden, In het vuur gefteld, fmelt het ligt, op zich zelve, tot eenen glasvormigen klomp; wacrbij het echter niet ontleed wordt. Het fmelten van andere aerden wordt desgelijks door hetzelve bevorderd. Op gloeijende kooien geftrooid, geeft het eenen lichtvoerenden , phosphorifchen, glans van zich af. §. 341. Honderd deelen gekristallizeerde fmeltfpath onthouden, volgens scheele, zestien deelen zuur, zeven en vijftig deelen kalkaerde en zeven en twintig deelen kristallizatie water. XXXI. Van de goudlijm- of boraszuure kalkaerde. §. 342. Door de kunstverédniging van hel pijnftillend zout, of Boraszuur, met de levendige kalk, ontftaet 'er een aerdagtig middenzout, het welk, tot hiertoe, nog weinig onderzocht is geworden. Men verkrijgt het door eene ontbinding van pijnftillend zout in kalkwater te gieten , of deo? de boras-zuure onzijdige zouten met de kalkaerdig» middenzouten in verbindtenis te brengen. §. 343. De boraszuure kalk verëischt tien deelen kookend water tot haere ontbinding, en fchiet dan, bij de verkoeling, in witte vlokken. Zij heeft geenen fmaek en fmelt in het vuur, tot eenen glasvormigen klomp. 14 XXXIL  134 ARTSENIJKUNDIGE XXXII. Van den gemeenen kalksteen,' §. 344- De koolenzuure, milde, of luchtvolle kalkaerde, of de gemeene kalksteen, Lapis ca/careus, Calx aërafa feu Carbonas calcis , is een waer, aerdagtig, middenzout, beftaende uit het koolenzuur en de zuivere, of bijtende, kalkaerde. Men ontmoet dezelve zo menigvuldig in de natuur, dat men ze , wezentlijk, voor een famenftellend djeel van onzen aerdbodem mag houden; want onmeetbaere bergketenen beftaen 'er uit, Door de Mijnftofkundigen verkrijgt zij, naer haere uitwendige gedaente, den naem van krijt, marmer, kalkspath, enz. Door kunstbewerking wordt zij verkregen , door onmiddelbaere famenftelling en, door de ontleding der koolenzuure onzijdige zouten , pet de levendige kalk, §• 345- Naerdien de milde kalkaerde door het water bijna geheel niet kan ontbonden worden ; zo heeft men ze, door kunstbewerking, nog nimmer kunnen kristallizeeren. In het vuur gefteld, blijft zij, in het begin, onveranderd, tot dat zij, ten laetften, door een hevig vuur ontleed wordt, het zuur heengaende en de kalk , in den bijtenden ftaet, overblijvende. Op deze wijze, wordt de gemeene kalkfteen, in 't groot, tot levendige kalk gebrand, in de kalkovens. §. 346t Bijna alle zuuren ontleden de milde kalkaerde en vormen met dezelve nieuwe kalkaendige middenzouten; terwijl het koolenzuur, in de gedaente van koolenzuure lucht, of gas, wordt uit, gefcheiden en het opbruisfchen veröorzaekt. S< S4?. Het water, met luchtzuur bezwangerd „  SCHEIKUNDE. 137 gerd, ontbindt eene grootere hoeveelheid der milde kalkaerde, daermede eenigzins eene zuuragtige koolenzuure kalkaerde , Carbonas acidula ca/cis, Vormende; maer door kunst, of warmte, gaet het overtollige koolenzuur wederom heen en de milde kalkaerde ploft neder. XXXIII. Van de zwaeraerde. §• 348. De zwaeraerde, Baryta, Terra ponderofa pura , heeft men, tot hiertoe, nog niet zuiver, in de natuur, gevonden; maer men vindt ze altoos met zwavelzuur veréénigd, als zwavelzuure zwaeraerde; of met het koolenzuur, als milde zwaeraerde, of zogenaemde witherit. Door de kunst, wordt zij verkregen wanneer men de zwavelzuure zwaeraerde, door vuurvaste loogzouten , ontleed. Om dit te bewerken, neemt men één deel zwavelzuure zwaeraerde, in poeder , met drie deelen milde potasche, en laet dit mengfel, in eenen kroes, eenigen tijd gloeijen; waerna men de nieuw geborene zwavelzuure potasch met water uitloogt; wanneer alsdan de zwaeraerde, met koolenzuur veréénigd , overblijft. Om nu verzekerd te zijn, dat 'er geene zwavelzuure zwaeraerde, zonder ontledinge, meer ondermengd zij, laet men dezelve in falpeterzuur ontbinden, en de ontbinding doorzijgende, doet men de zwaeraerde, met milde foda, wederom nederploffen. Ten laetflen fcheidt men het koolenzuur, door uitbranding, cakineering, 'ervan af, en men verkrijgt zuivere , of bijtende, zwaeraerde. $. 349- De zuivere zwaeraerde, is bijtend, even als de levendige kalk, Haere .eigenaertige I 5 zwacr-  138 ARTSENIJKUNDIGE zwaerte is gelijk vier. Zij ontbindt zich volkomen in negen honderd deelen zuiver water; daermede eene gelijke vloeiftoffe, als het kalkwater is, daer Hellende. In het vuur is zij, op zich zeiven, ftiet fmelt baer. XXXIV. Van de zwavelzuure zwaeraerde. §. 350. De zwavelzuure zwaeraerde , of het zw-ierspath, Spatum ponderofum feu Sulfat baryta, is een aerdSgtig middenzout, uit het zwavelzuur en de zuivere zwaeraerde beftaende. Zij wordt, van natuure, menigvuldig gevonden, bijna, in alle gewesten van Europa, als de ertfen in de mijngroeven omkleedende. Door de kunst, wordt zij verkregen , wanneer men de overige zwaeraerdigemiddenzouten , door zwavelvuur, ontleedt. 351. De natuur levert dit middenzout, overvloediglijk , in den gekristallizeerden ftaet, en wel het meest, in de gedaente van ruitvormige tafeltjes. In het vuur gebragt, blijft het, in het begin, zonder verandering; maer fmelt op het laetst tot een glas. Alsdan, verwarmd zijnde, licht het in het donkere. In het water is het bijna geheel niet te ontbinden; ten minften veel bezwaerlijker, dan de pleisterkalk. §. 352. De zuivere bijtende loogzouten oef» fenen geene kracht op de zwavelzuure zwaeraerde; gelijk de overige mijnftoffelijke zuuren zulks ook niet doen. Maer de koolenzuure middenzouten ontleden dezelve , middels eene dubbelde verwandfchap : het zwavelzuur veréénigt zich dan met het loog-  SCHEIKUNDE. 139 loogzout, en het koolenzuur met de zwaeraerde, tot milde zwaeraf de. §• 353- Honderd deelen zwavelzuur verëischen, volgens hermestadt , twee honderd en twintig deelen zwaeiaerde, tot hunne volkomene verzadiging, en honderd deelen zwavelzuiire zwaeraerde , of'zwaerfpath, onthouden dertig deelen zuur, zeven en zestig deelen^zwaeraerde en, drie deelen water. XXXV. Van de salpeterzuurë z wae r arde. $• 354* De salpeterzuurë zwaeraerde, Barotes nitrsta, feu Nitras barytce, is een aerdagtig middenzout, uit het falpeterzuur en de zwaeraerde gevormd. Men heeft dezelve tot nu toe, van natuure, nog niet gevonden; maer door de kunst verkrijgt men ze bij onmiddelbaere famenftelling, of, wanneer men de luchtzuure zwaeraerde, door het falpeterzuur ontleedt. %• 355- Volgens fommige Scheikundigen vertoont de falpeterzuure zwaeraerde, zeszijdige zuilenvormige kristallen, en volgens anderen, driezijdige tafeltjes. Zij heeft eenen fcherpen, bitteren fmaek en blijft in de lucht onveranderd. In het vuur gefteld, wordt zij, gelijk ook haer zuur, ontleed; dit laetfte, als levenslucht en fmoorlucht opvliegende en, de zwaeraerde, in den bijtenden ftaet, overblijvende. Van koud water heeft zij, ten minilen, zes deelen, tot haere volkomene ontbindingnodig. 0 * $- 35<5. De overige aerden en de bijtende loog-  i4o ARTSENIJKUNDIGE loogzouten hebben geene werking op dit midden» zout; maer de milde loogzouten ontleden hetzelve, door eene dubbelde verwandfchap: het falpeterzuur zich verbindende met de zuivere loogzouten en het koolenzuur met de zwaeraerde. Op dezelfde^wijze, wordt het ook ontleed, door het zwavelzuur, dat zich met de zwaeraerde verëenigt tot eene, door konst gevormde, zwavelzuure zwaeraerde, en het falpeterzuur uitfcheidt. ^. 357. Door de laetstgemclde eigenfchap verftrekt dit zout tot een uitmuntendst ptoefmiddel, om de tegenwoordigheid van het zwavelzuur, of vitrioolzuur in andere vochten te bepaelen. Men kan 'er insgelijks het fterkwater van het zwavelzuur mede reinigen, even als door de ontbinding van zilver gefchiedt. Dewijl eindelijk dit middenzout de zwavelzuure onzijdige zouten insgelijks, door eene dubbelde verwandfchap , ontleedt: zo kan men het ook gebruiken tot de ontdekking dezer zouten. XXXVI. Van de zeezoutzuure zwaeraerde. §. 358. De zeezoutzuure zwaeraerde , Murias barytts, Terra ponderofa falita, is het aerdagtig middenzout, het welk, door de verééniging van het zeezoutzuur met de zwaeraerde, ontftaet. Men heeft het, van natuure, nog niet gevonden; maer het wordt altoos verkregen door de onmiddelbaere famenftelling, of door de ontleding der koolenzuure zwaeraerde met het zeezoutzuur. §. 359. Dit middenzout heeft teerlingsvormige kristallens die in de lucht onveranderd blijven en  S C H Ë I k U N D t& ten eenen fcherpen, bijtenden, walgelijken, fmaek "hebben. In het vuur gefteld, blijft het zonder verandering. Van koud water verëischt het drie deelen tot zijne volkomene ontbinding. §. 360. De zuivere loogzouten en alkalifche aerden oelfenen geene kracht op dit middenzout; maer zulks doen de milde loogzouten, die hetzelve, door een dubbeld verwandfchap ontleden. Het wordt desgelijks ontleed door het zwavelzuur en het fmeltfpathzuur; zijnde onder alle bekende middelen het gevoeliglte, tot ontdekking dezer zuuren. • XXXVII. Van de koolenzuure zwaeraerde. §. 361. De koolenzuure , of milde zwaeraerde , Terra ponderofa a'èrata, Carbonas baryté, is een aerdagtig middenzout, uit het koolenzuur en de zuivere zwaeraerde beftaende. Men ontmoet hetzelve van natuure, in het Engelfche Graeffchap Lancaster, en bij Strontiën, in Schotland. Deszelfs kunstbereiding gefchiedt door de ontleding der koolenzuure loogzouten, met de zwaeraerde. §. 362. Offchoon de natuurlijke milde zwaeraerde gevonden wordt in kantzuilvormige kristallen, met zuilvormige toppunten: zo heeft men ze echter, door de kunst, tot die kristalfchieting, nog nimmer konnen brengen. Haere eigenSertige zwaerte is 3,337. Zij heeft geenen fmaek en blijft in de lucht onveranderd. Jn het vuur gebragt, wordt zij ontleed, het koolenzuur in luchtgedaente heen vliegende en, de zwaeraerde , in den bijtenden ftaet, overblijvende. Zij is in het water, bijna geheel niet  Ha ARTSENIJKUNDIGE niet te ontbinden, ook neemt het water, dat met koolenzuur bezwangerd is, maar een vijftien honderd <« vijftigfle gedeelte van dezelve in zich. §. 363. Alle mijnftoffelijke zuuren ontleden dit middenzout, met de zuivere zwaeraerde nieuwe middenzouten vormende; terwijl het koolenzuur wordt uitgefcheiden. Maer de bijtende loogzouten en overige aerden vermogen 'er niets op. §. 364. Honderd deelen koolenzuure zwaeraerde onthouden vijf en zestig deelen zuivere zwaeraerde , agt en twintig deelen koolenzuur en zeven deelen water. XXXVIII. Van de bitteraerde. §. 365. De bitteraerde , magnesie , Mag* fiefta. muri Angiicanus, Sulfas- magnefice , is een aerdagtig middenzout, uit het zwavelzuur en de zuivere bitteraerde beftaende. Hetzelve wordt, van natuure, geVonden in veele mijnftoffelijke wateren , als te Epfom in Engeland; te Seydfchits en Eger, in Boheemen enz. Verders., in den droogen ftaet, in de rotsklooven of fpleeten der Zwitzerfche Alpen, van andere gebergtens en in de zogenoemde Duivelsholen, bij Jena. De kunst bezorgt het door onmiddelbaere famenftelling, of door de ontleding der overige middenzouten, die bitteraerde inhouden, met het zwavelzuur. §. 368. Het bitterzout vormt eigentlijk vierzijdige zuilenvormige kristallen, met vierzijdige toppunten ; maer het fchiet, meestal, maer in zeer üjne-nadelen, die eenen zeer bitteren fmaek hebben en in de lucht haere doorzichtigheid verliezen. In het vuur gefteld, verdampt het kristallizatiewater en het zout vervalt alsdan tot een poeder. Giet men 'er. dan water op, dan verbindt zich het zout  m A&TSENljKÜNDÏGK zout terftónd met een gedeelte van het water tóf een vast ligchaem, het welk eerst allengskens doof het overige water wordt ontbonden. Indien meri echter het bitterzout nog langer in het vuur houdt* dan fmelt het, wordt ontleed, en het zwavelzuur gaet heen* §. 369. Duizend deelen koüd water ontbin» den nabij agt honderd deelen bitterzout, volkomen en gemakkelijk. Doch duizend deelen Van dit zoutverëifchen maer zes honderd zes en zestig deelen kookend water, tot hunne volkomene ontbinding. 370. Het bitterzout wordt door de bijtende kalk en de zwaeraerde ontleed; deze aerden, zich met het zwavelzuur verbindende tot, door konst gewroch*. te, pleisterkalk, gyps, en zwavelzuure zwaeraerdeJ terwijl de bitteraerde wordt uitgefcheiden. Wanneer men dus , in eene ontbindinge van bitteraerdej kalkwater giet, dan ontftaet 'er eene dubbelde nederplofling uit pleisterkalk, gyps, en bitteraerde beftaende. §. 371. De bijtende vuurvaste loogzouten ontleden het bitterzout en baeren met deszelfs zuai het wonderzout of dubbeldzout; terwijl de bitteraerde zuiver nedergeploft wordt. Op dezelfde wijze ontleedt het bijtend ammoniak dit zöut ook, met het zwavelzuur het geheime ammoniakzout daerftellende ; doch hetzelve ontbindt terftond wederöm de nedergeplofde bitteraerde en vormt een drievuldig zout. De milde loogzouten ontleden het bitterzout door eene dubbelde verwandfchap, in welk geval het uitgefcheiden koolenzuur zich met dfe bitteraerde veréénigt tot koolenzuure bitteraerde. S. 372. Honderd deelen zwavelzuur verei* fcheï:  SCHEIKUNDE. ,45 - fchentagchentig deelen bitteraerde tot hunne volkomene .verzadiging en, honderd deelen gekristallizeerd bitterzout onthouden vier en twintig deelen zuur, negentien deelen aerde en zeven en vijftig deelen water, ter kristallizeeringe. XL. Van de salpiterziture bitteraerde. $• 373- De salpeterzuore bitteraerde. of het bitteraerde salpeter , Magnefia nitratn Nitras magnefia is een aerdagtig middenzout, u,t de verééniginge des falpeterzuurs met de bitteraerde ontftaende. Hetzelve wordt, van natuure , gevonden in de moederaerde der falpeterijen en als Hiuurzout De kunst brengt het voort door onmiddelbaere famenftelling. .... , S: m' Dit middenzout laet zich bezwaerlijk knstallizeeren; doch alsdan vertoont het vierzijdige, zuilenvormige kristallen, die eenen fcherpen, bitteren, fmaek hebben en in de luchtvervloeijen. In het vuur gebragt, wordt het ontleed ; het zuur als levenslucht en fmoorlucht heen saende en de bitteraerde zuiver overblijvende. Het^ntbindt z.ch gemakkelijk in wateren in wijngeest, verëiIchende van het eerfte een gelijk gewigt. %■ 375- De levendige kalk, de zuivere zwaeraerde en-het loogzout ontleden de lalpeterzuure bit teraerde; doende de bitteraerde zuiver nederploften. Op gelijke wijze wordt dezelve ouleed door het.zvvavelzuur en fmeltfpathzuur, welke, zich met iïheidïferde VCrtónigende' het Verzuur uitI» Deel. v- - .  Ï4 DE ZEEzoutzuure bitteraerde , Magn'efilfalita, Murias magnefa, is een aerdagtig middenzout, uit het zeezoutzuur en de zuivere bitteraerde beftaende. Men vindt het, van natuure, in het zeewater, in veele mijnftoffelijke, minerale, bronnen en in de moederaerde der falpeterijen. De kunst brengt het door middelbaere, of onmiddelbaere famenftelling voort. §. 378. Dit zout heeft zeer fijne , naeldvormige, kristallen, welke in de lucht vervloeijen en eenen fcherpen, bitteren, fmaek hebben. In het vuur gebragt zijnde, wordt het ontleed; het zuur heen gaende en de bitteraerde zuiver overblijvende. §. 37Q. Door het water wordt dit zout zeer gemakkelijk ontbonden; hier toe maer een gelijk deel van hetzelve behoevende. Des niettegenftaende laet het zich bezwaerlijk kristallizeeren; vormende , in de verkoelinge, flechts eenen fchaleiagti- gen klomp. , §. 380. Hetzelve wordt volkomen ontleed door dé bijtende kalk en de zwaeraerde, gelijk ook door de vuurvaste loogzouten; doch met het vlug-  SCHEIKUNDE. HT tige loogzout ontftaet 'er een drievuldig zout -avel en falpeterzuur ontleden J ^ut Wdil het zeezoutzuur uitfcheidende. ins*enjKs, verëifchefé'én ^—zoutzuur dP rnf in f "tIg deeIen Zlllvere bitteraer¬ de, tot hunne volkomene verzadiging, en, honderd deelen zeezoutzuure bkter,Je fa£ ™ gens BEaoMANK, uit vier en dertig deelen Lur XDII. Van de koolenzuure bit. terae r de. S- 382. De koolenzuure bitteraerde ÏX&fT' Carh0mS i een «rï agug middenzout, uit het koolenzuur en de bitteraerde beftaende. Het wordt, van natuure, met an dere aerdfoorten veréénigd, gev0nden in den Sel perujnfieen Talkfteen, enz. De kunst bereidt het ^^^^^^ naeldvorm ge kristallen Pn Lol • . J » te is a i« * ™nen, haereeigenaertige zwaer- SlftïS'i ^ CeDen aerda«ti««n fmaek en wóSr • T °nVer5nderd- In het vuur gefteld, wordt zij ont eed; het koolenzuur heen gaende en de zuivere bitteraerde overblijvende. In deze bewerkinge ,ifiSt z.. o?55 m zu^e gedeelten, doch met koolenzuur bezwangerd water «r agt honderd vijf en veertigfie deelen.  itf ARTSENIJKUNDIGE §. 384. Alle overige mijnftoffelijke zuuren ontleden de milde bitteraerde en ontbinden ze, met opbruifchinge. De kiezelaerde alleen ontbindt ze niet langs den droogen weg; doch- met de kalk- en kiezelaerde veréénigd, fmelt zij tot een vuurflaend glas. §. 385. Honderd deelen milde bitteraerde onthouden vijf en veertig deelen zuivere bitteraerde ,vijf en twintig deelen koolenzuur en dertig deelen water. XLIII. Van de aeuinaerde. §. 386. De aluinaerde, of potaerde* Terra argillofa feu aluminofa, Alumina, wordt in de natuure, tot hier toe, nog nimmer, ganschzuiver gevonden; maer altijd met andere aerdfoorten vermengd. Te Halle, in het Maegdenburgfche, wordt zij nog het zuiverst ontmoet. De kunst bereidt,ze, gemakkelijkst, door den gemeenen aluin met loogzouten te ontleden. §. 387. De eigenaertige zwaerte der zuivere aluinaerde is gelijk twee. Dezelve heeft, geenen finaek en is door het water geheel niet te ontbinden ; hoewel zij zig in hetzelve zeer fijn verdeeld en 'er een taei, glibberig , deeg mede vormt j waer door zij zeer bekwaem wordt tot eene grondftoffe der fchildersverwen. In de lucht ondergaetzij geene verandering en zuigt geen koolenzuur in. In het vuur is zij, zuiver zijnde, volftrekt onfmeltbaer; maer vermindert aenmerkelijk in haeren omtrek, om welker hoedanigheid wille, wedgwood haer gebruikt heeft tot zijnen vuur- of warmtemeter , Pyrometer. Met drie deelen kalkaerde veréénigd  SCHEIKUNDE. I45 éétógd, levert zij een vuurflaend glas. Zij wordt door de vuurvaste loogzouten, langs den droogen weg, ook ontbonden ; vormende daermede eene uoffe, die in het water ontbindbaer is. XLIV. Van het aluin. 5- 383. Het aluin, ©f de zwavelzuure aluinaerde. Alumen Argilla vitriólafa, Suifas alumma, is een aerdagtig middenzout, beftaende uit het zwavelzuur en de aluinaerde. Dit zont wordt van natuure, gevonden bij de monden, of openingen der volcanen of brandende bergen , en de kunst verkrijgt het door onmiddelbaere famenftelling, of door het vervallen , of ontbinding in de lucht, van de zogenoemde aluinfchilferen en kiefen. S- 389. De aluinërtfen onthouden altoos reeds de voornaemfte deelen des aluins, maer nog niet veréénigd. Het zwavelzuur bevindt zich in dezel ven nog als zwavel, en de aluinaerde met andere aer den vermengd. Het zwavelzuur wordt, geduurende die vervalling, eerst uit de zwavel en de zuurftoffe der lucht geboren ; verbindende zich alsdan, met de reeds tegenwoordige aluinaerde, tot aluin Om deze vervalliiig te bevorderen, moeten veele e.rt fen, door eene zachte roostering, vooraf gezuiverd worden van de aerdharsfige deelen. §. 390. De kalkaerde, bitteraerde en het ijzer, behalven de aluinaerde in de ertfen nog tegenwoordig worden, door het geboren zwavelzuur insgelijks ontbonden ; vormende daermede pleisterkalk bitterzout en ijzervitriool. Deze ftoffen worden door de faistalhzeering van het aluin gefcheiden; wordende K 3 da  &> ARTSENIJKUNDIGE de eerfte onder de verdampinge, in de loog nedergeploft; terwijl de beide laetlten in de laetfte moederlooge overblijven. §. 391. Behalven de gemelde onzuiverheden, wordt 'er, in de eerfte aluinlooge, nog altoos eenig overtollig zwavelzuur gevonden, het welk de kristalfchieting des aluins belet. Men is dus gewoon dit overzuur met potasche te verzadigen. Des niettemin is het winkel- of koopaluin nog altijd met zuur overzadigd en met dubbeldzout verontreinigd. §. 392. Het aluin vertoont zich in agtzijdige kristallen, die eenen zoetagtigen, famentrekkenden , fmaek hebben , in de lucht maer een weinig verwederen of vervallen en de lakmoesöntbinding rood verwen. In het vuur gebragt, fmelt het zeer Ito en verliest zijn kristallizatiewater; terwijl het zeer opzwelt en eene fponsagtige ftoffe vormt, die men gebrand aluin, Alumen ufium. noemt. Het vuur verfterkt wordende, volgt deszelfs ontleding; liet zuur heen gaende en de aluinaerde overblijvende. Van koud water verëischt het vier en dertig deelen tot zijne ontbinding; doch van kookend water maer zestien deelen. §• 393' Door de zuivere kalkaerde, zwaeraerde en bitteraerde wordt het aluin ontleed; doordien dezelven zich met het zwavelzuur veréénigen en de aluinaerde nederploffen. Op gelijke wijze wordt dit zout ontleed door de bijtende loogzouten ; indien dezelven echter overmatig daerbij gegooten worden, dan ontbinden zij de neergeplofde alnihierde weder op nieuws. §. 394. Wanneer eene ontbinding van ge, meen aluin gekookt wordt met een weinig zuivere aluin-  SCHEIKUNDE. tgt aluinaerde; dan fchijnt dit zout zich niet alleen met deze aerde volkomen te verzadigen, maer zelfs te overzadigeh. Deze loog heeft alsdan bijna allen fmaek verlooren, en fchiet, na eenige ruste, teerlingsvormige kristallen, welke men voormaels glasseleniet noemde. §• 395- Honderd deelen zwavelzuur verëifchen, tot hunne volkomene verzadiging, vijf en zeventig deelen aluinaerde en, honderd deelen gekristallizeerd aluin onthouden vier en twintig deelen zuur, agtien deelen aerde en agt en vijftig deelen water, ter kristallizeeringe. XLV. Van de overige aluinaer- dige middenzouten. $. 3S>6. Door de verééniging van honderd deelen falpeterzuur met vijf en zestig deelen zuivere aluinaerde, ontftaet 'er een aerdagtig middenzout, het welk men salpeterzuure aluinabrde of aluinsalpeter , Argilla nitrata, Nitras almtnin heid ijzervitriool overgehaeld wordt uit eenen wel gelijmden, glazen of aerden kromhals, dan verkrijgt men in den ontvanger het zwavelzuur, door het kristallizatiewater gebonden; blijvende roode ijzerkalk in den kromhals over. Hetzelfde gebeurt, wanneer de aluin, op gelijke wijze, wordt bewerkt; behalven , dat 'er alsdan zuivere aluinaerde , als doodekop, .overblijft. Het verflerkte , geconcentreerde, zwavelzuur, door deze bewerking verkregen, wordt gemeenlijk vitrioololie, of alutnolie, Oleum vitrioli feu Aluminis,, genoemd. §• 4i7« Indien echter de zwavel verbrand wordt onder eenen grooten glazen helm, met waterdampen bevochtigd ; dan veréénigt zich het zwavelzuur, geduurende de verbranding der zwavel geboren , met het water dat aen den helm hangt, en gaet in den aengelegden ontvanger over. Het wordt alsdan genoemd zwavelgeest , Spiritus fulphuris per campanam. De zwavelgeest wordt in het groote bereidt, door de verbranding der zwavel in groote bakken, van binnen met lood bekleed, op welker bodem zich eenig water bevindt. §. 418. Buiten dat, kan men het zwavelzuur ook verkrijgen, wanneer men zuiver falpeterzuur herhaelde rijzen overhaelt over zwavelpoeder. Dan wordt 'er bij elke overhaelinge, of depllatie, eene groote hoeveelheid filpeterlucht, of gas, geboren en in den kromhals blijft, op het laetst, zuiver zwavelzuur over. Het falpeterzuur wordt in deze bewerkinge ontleed ; een deel van zijne zuurftoffe , oxigeen, veréénigt zich met de zwavel, tot zwavelzuur ; terwijl het ander famenftellend deel des falpeters, te weeten de falpeterlucht, of gas, heen gaet. s.  l6o ARTSENIJKUNDIGE $. 419. De zwavel kan met onderfcheïdene hoeveelheden van de zuurftoffe veréénigd worden, en vormt in die reden volkomen zwavelzuur of verfcheidene trappen van onvolkomen zwavelzuur.-Deze vloeiftoffen zijn in veele hunner eigenfchappen zeer verfchillende, en moeten derhalven afzonderlijk verhandeld worden. LIL Van het volkomene zwavelzuur. §. 420. Om het volkomen zwavelzuur , Acidum fulphuricum, in den zuiverften ftaet, te verkrijgen , haelt men eene zekere hoeveelheid van gemeene vitrioololie, uit eenen glazen kromhals, over. Dit bewerkende , gaet 'er allereerst eene dikke, bruinagtige, vloeiftoffe over, welke afgezonderd en in eene welge-flotene vies bewaerd, onder het verkoelen , aen de zijden der vies ijsvormige kristallen fchiet, die voormaels vlugtig vitrioolzout, Sal vitrioli volatile, genoemd werden; daerna volgt dan het water, dat in de vitrioololie tegenwoordig geweest is, en ten laetften, het vuur verfterkt Zijnde, het zuiver volkomen zwavelzuur. Men verkrijgt echter niet altoos bet eerfte kristallizeerbaervocht; maer gemeenlijk alleen bij zulke vitriool* olie, welke van ijzervitriool bereid is. §. 421. Het zuiver, volkomen zwavelvuur, op deze wijze verkregen, is gansch helder, als water; zonder kleur en zonder reuk. Zijne eigenaertige zwaerte is van 1,900. tot 2,125. In de lucht gefteld , wordt het water uit dezelve door dit zuur greetiglijk ingezogen. Het meest verfterkt zijnde, of in den allergeconcentreerdften ftaet, bevriest het reeds ,  SCHEIKUNDE. ï6i reeds, in de warmtemaet van vijftien graeden, tot eene kristallijne ftoffe , eertijds ijsvormig vitrioololie, Oleum vitrieli glaciale, genoemd. Het verëischt eenen grooten trap van warmte, om vlu-ti* te worden en gaet dan in witte, verflikkende dimt Pen heen. Geduurende zijne vermenginge met het water, verhit het, en wordt dan vitrioolgeest, Spiritus vitrioli genoemd. §. 422. Alle brandende ligchaemen, onverfchilhg uit welk natuurrijk, ontleden het volkomen zwavelzuur, wanneer zij, in de verëischte warmte, met hetzelve in aenraeking komen. De zuurltoffe, oxigeen, van het zwavelzuur veréénigt zich geheel, 0f maer gedeeltelijk, met het brandbaere ligchaem en 'er blijft onvolkomen zwavelzuur of ook wel zwavel zelfs over. $• 423' Het zwavelzuur zuigt de koolen• zuure lucht, of gas, in vrij groote menigte in, zich daermede veréénigende. Met het zeezoutzuur gemengd, verhit het, zeezoutzuure dampen uitftootende. Het veréénigt zich desgelijks ook met het zuivere falpeterzuur. $. 424. Volgens de proeven van den Heet bertholet beftaen hoaderd deelenzuiverzwavelzuuf uit negen en zestig, tot twee en zeventig deelen zwavel en één en dertig, tot agt en twintig deelen zuurftoffe. LIV. Van het onvolkömène zwavelzuur. $• AH* Wanneer men het zuiver kwikzilver, m eenen glazen kromhals, met verfterkt zwavelzuur overgiet en vervolgens heetmaekt, dan ontwikte t z,ch hieruit eene luchtfoort, gas, welke in 1» Deel, t u eenen  l6a ARTSENIJKUNDIGE eenen lucht, of pneumatifchen, toeftel met kwikzilver, kan opgevangen worden, en vlugtige zwavelzuure lucht, of gas, Gas acidum fulphurofum, genoemd wordt. In den kromhals blijft dan een droog wit poeder over, zijnde eene verééniging van het zwavelzuur met de kwikzilverkalk. Een gedeelte van dit zuur wordt in deze bewerkinge ontleed; deszelfs zuurftoffe, oxigeen, veréénigt zich met het kwikzilver, om hetzelve in het overige zwavelzuur ontbindbaer te maeken ; terwijl het ander gedeelte, als onvolkomen zuur, in luehtvormige gedaente heen gaet. §. 426. Hetzelfde lucht- of gvwvormig vlugéi| zwavelzuur verkrijgt men ook, wanneer andere brandbaere ligchaemen, onverfchillig welke, in behoorlijke warmtemaet, met volkomen zwavelzuur bewerkt worden. Het zwavelzuur wordt dan altoos ontleed; een deel van zijne zuurftoffe,.oxigeen, veréénigt zich met het brandbaere ligchaem en het blijft zelfs in den onvolkomen ftaet over. §. 4'27. Deze lucht- of gvwfoort is veel zwaerder , dan de dampkringslucht; één teerlingschduim van'dezelve 1,038 grein weegende. Zij is voor het leven der dieren ten hoogften.gevaerlijk en , brandende ligchaemen blusfehen in dezelve plotfelings uit. Zij verwt het vioolenfap eerst rood en ten laetften wit. Door het water wordt zij langfaem ingezoogen en men verkrijgt dan een zuuragtig vocht, het welk onvolkomen zwavelzuur is, in eene vloeibaere gedaente. 5. 4"8. Dit vloeibaer onvolkomen zwavelzuur ," 'Acidum fu/phurofum , verkrijgt men nog veel gemakkelijker door het vervloeijen van het vlugtige vitrioolzout (§. 420.) of, wanneer men * 0 plant»  SCHEIKUNDE. tS) onmiddelbaere famenffelli„,r. t,Kltgen doof lamenitellmg; wanneer men, name- «- o„t ^£&5?yE5 IgMntft pferf/fo, genoemd. S« 429. Het onvolkomen zwavelzuur heeft eene zwarte, of zwartbruine kleur en ftoot al oo3 Witte verdikkende dampen uit. Met Wae ver! nengd, verhit het zeer; terwijl zich luSrZ onvolkomen zvvavelvuur ontwikkeld en het over f zwavelzuur in eenen volkomen, maer v dunden geest van onze arfeni,winkelen, door de verdunning van de gemeene vitrioololie met water, bereid J. 430. Door de falpeterlucht, of gat veN krijgt de vlugtige zwavelgeest eene Vaate^^dS ge gedaente,.en dit is de reden der verfchi nLg Tan de ijsvormige vitrioololie , op het laetst ier bewer- SKïoverhaeiinge *■ metT; LV. Va» dezwaveheveunhet algemeen. »i« 4,3t' • ?C Vlmrvaste loogzouten Zo wel J het vlugtig loogzout, alsmede alle alkalif^ toden, uitgezonderd de aluinaerde, iaeten zich met de zwavel veréénigen, en vormen daermede eige ne famengeftelde, ligchaemen, door de Scheikundl «en ZWavellever, Hepar Whurisifulphuretum. L 4 ge.  i64 ARTSENIJKUNDIGE genoemd; welke, naer de verfcheidenheid der gebruikte zes akalifche grondftoffen, in hunne eigenfchappen van eikanderen verfchillen. LVI. Van de eigentlijke zwavellever.' , §. 432. Wanneer men twee deelen zuivere, drooge potasch, of Soda, met één deel zwavel, in eenea glazen mortier ter deeg,vermengd, in eenen kroes laet fmelten, en zulks dan op eene fteenen plaet uitgiet; dan verkrijgt men eene bruine, leverkleurige ftoffe, welke eigentlijk genoemd wordt alkalische zwavellever, Hepar fulphuris alcalinus, Suïphuretum foda vel potasfa. Dit ligchaem kan ook verkregen worden, wanneer men dubbeld- of wonderzout met ftof van kooien, in eenen kroes afbrandt, of calcineert. De koole verbindt zich dan met de zuurftoffe, oxigeen, des zwavelzuurs tot koolenzuur en vliegt |luchtvormig heen; terwijl de overgeblevene zwavel, met het loogzout, de zwavellever daerftelt.' §. 433. De zwavellever heeft eene bruine leverkleur, en trekt de vogtigheid des dampkrings zeer fpoedig in; waerbij zij teffens eenen reuk, naer verrotte eijeren zweemende , aenneemt. Zij ontbindt zich zeer ligt in het water, onderwijl zich eene bijzondere lucht- of gasfoort, ontwikkelt, zwavelleverlucht, of gas, Gas hepaticum, genoemd. Deze lucht- of gasfoort, is eene waere brandbaere lucht, ontbondene zwavel inhoudende, en wordt hierom , door de nieuwere Scheikundigen, gezwavelde waterstoffelucht , of gas, Gas hydrogenium fulphuratum, genoemd. §. 434*  SCHEIKUNDE. i6s §• 434« Deze ontbinding der zwavellever heeft eene donkerroode, of groenagtige kleur, naer dat de zwavellever laeter of vroeger bereid was, en fchiet, in de verkoelinge, naeldvormige kristallen, in de lucht gefteld, wordt zij allengskens onklaer, kr»Jgt, op haere oppervlakte, een vliesje, en fcheidt eenige zwavel uit. De zwavel veréénigt zich , in dat geval, met de zuurftoffe , oxigeen , des dampkrings , en baert zwavelzuur ; waerdoor de zwavellever allengskens veranderd wordt in waer dubbeld- of wonderzout. Vermits deze verandering alleen gefchiedt naer evenredigheid der levenslucht, in den dampkring tegenwoordig, zo heeft scheele de zwavellever gebruikt voor eenen luchtmeter , Eudiometer. Deze zelfde verandering wordt door de warmte nog verhaest. §• 435' Alle zuuren ontleden de zwavellever, zich met het loogzout', tot onzijdige zouten veréénigende; terwijl de zwavel, in de gedaente van een wit, fijn poeder wordt nedergeploft. Wanneer de zwavellever, in water ontbonden, door den azijn ontleed wordt; dan verkrijgt men een melka^tiomengfel, door de vroegere Scheikundigen zwavel^ melk, Lac fulphuris, genoemd. Doch met het overgezuurde, oxigeneer de, zeezoutzuur volgt 'er weinig, of wel in het geheel geene nederploffinoom dat de overtollige zuurftoffe zich met de uitge'ftootene zwavel, terftond tot zwavelzuur veréénigt Geduurende alle deze ontledingen wordt 'er teffens eene meer, of mindere hoeveelheid van zwavelleverlucht ontwikkelt. ( §• 436. Naerdien de verschbereide, droo^e zwavellever geene zvvavelleverlucht, gas, inhoudt; •k 3 uiac?  166 ARTSENIJKUNDIGE maer dezelve altijd eerst dan onftaet, wanneer de zwavellever in het water ontbonden wordt, of in de lucht vervloeit, of terwijl zij door de zuuren ontleed wordt: zo volgt hier uit, dat het tegenwoordig water, in alle deze gevallen, tot derzelver vorming bijdraegt. Deszelfs zuurftoffe fchijnt Zich dus, met' een gedeelte der zwavel, tot zwavelzuur, te veréénigen; maer de waterftoffe, hydrogeen, een ander gedeelte der zwavel te ontbinden , en in de gedaente van zwavelleverlucht, of gas, heen te gaen. Vermits evenwel dit verfchijnfel niet gebeurt, wanneer zuivere zwavel in water wordt ontbonden; zo moet de verwandfchap des loogzouts, dat in de zwavellever tegenwoordig is , met het zwavelzuur, dat 'er ftaet gevormd te worden , bij deze veranderinge medewerken. §. 437. De deelen, waeruit de zwavelleverlucht , of gas, beftaet, worden door de onmiddelbaere famenftelling van dezelve betoogt; want men Verkrijgt dezelve insgelijks, wanneer men zwavel, door middel van een brandglas, doet fmelten, in eene glazen klok, met brandbaere lucht, gas, gevuld ; Alsdan ontbindt zich de zwavel allengskens in deze lucht, of gas , en baert dus de zwavcllever" lucht. Men verkrijgt dezelve ook nog door de ontbinding van zwavelkies , of eenes mengfels van ijzer en zwavel, in verdund zwavelzuur. §. 438. De zwavelleverlucht is zwaerder, dan de dampkringslucht, en heeft eenen eigenen , bijzonderen, naer verrotte eijeren zweemenden, reuk, Zij wordt door het water ingezoogen; alzo honderd leerlingfche duimen water, zestig teerlingfche duimen zwavelleverlucht konnen inneemen, in de aen* rae-  S CHEIKUNDE. iS? raekinge met levenslucht, of dampkringslucht, ontfteekt zij en verbrandt met eene blaeuwe vlamme. §. 439- Met de dampkringslucht, of levenslucht , vermengd zijnde, wordt deze lucht, of gas-ïoort, langfaem ontleed; haere waterftoüe, hydrogeen, veréénigt zich met de zuurftoffe tot water en de zwavel wordt nedergeploft. De zwavelleverlucht , die in het water ontbonden is, wordt op gelijke wijze ontleed, en hierin ligt de reden, waeröm de mijnftoffelijke minerale, bronnen, deze lucht van natuure inhoudende, altoos zwavel afzetten. Door het onvolkomene zwavelzuur, het falpeterzuur en het overgezuurde zeezoutzuur wordt, uit hoofde der zwakke verééniginge met hunne zuurftoffe, deze ontleding nog rasfer bewerkt; hebbende men, op die wijze, gevonden, dat een teerlingfche duim zwavelleverlucht, één agtlte grein zwavel onthoudt. LVII. Van beguins zwavelgeest. §. 440. Het zuiver ammoniak, of bijtend vlugtig loogzout werkt, regelrecht, wel iets op de zwavel; maer deze verééniging, van wegens de vlugtigheid des ammoniaks, door de hitte niet kunnende bevorderd worden: zo moet men, om zulks te bewerken, andere kunstmiddelen gebruiken. Men neemt derhalven zes deelen levendige kalk , twee deelen zuiver ammoniak , nevens één deel zwavel; en deze ftoffen wel met eikanderen vermengende,' en uit eenen glazen kromhals overhaelende in eenen voorgelegden toeltel van woulse, met water , verkrijgt men alsdan eene geele, rookende vloeiftoffe, door haere eerfte uitvinders, beguins of x o Y l e S rookende zwavelgeest, Spiri- L 4 tas  «63 ARTSENIJKUNDIGE tus fumans Beguini ƒ. Boyïei, en door de laetere Scheikundigen vlugtige zwavellever, gezwaveld ammoniak, Sujphuretum ammonia, genoemd. Het ammoniak wordt, in deze bewerkinge, door de levendige kalk ontleed, en het bijtend ammoniak, in luehtvormige gedaente ontwikkelt, ontbindt de zwavel, die op denzelfden tijd gefmolten is, en (telt daer mede de vlugtige zwavellever daer. §. 441. De vlugtige zwavellever heeft eene goudgeele, donkere kleur en ftoot, in aenraeking met de lucht zijnde, aenhoudend witte dampen wit; Allengskens fchieten 'er,door de rust, dikwils kleine veelkleurige naelden, welke fchijnen vlugtige zwavellever te zijn , in eene drooge gedaente. Doou de hitte wordt zij ontleed, gelijk ook door de levendige kalk en de vuurvaste loogzouten. §, 44a. Door de zuuren wordt de vlugtige zwavellever ontleed en de zwavel uit dezelve neêrgeploft; waerönder zich eene zeer ontvlambaere lucht, of gas, ontwikkelt. Indien men nu deze ontleding wilde bewerken met verfterkt zwavelzuur, of rookenden falpetergeest; dan zoude 'er zulk eene groote hitte en opbruisfehing-onder dezelve ontftaen, dat niet alleen hetgani'che mcn'U'el uit het vatfpatte^ maer ook het vat zelfs in ftukken gefiagen wierd* LVIII, Van de kalkzwavellever», §. 443. De bijtende kalk verbindt zich gemakkelijk met de zwavel, zo wel langs den droogen,,. als langs den natten weg. De kaikzwavellever , of de gezwavelde kalkaerde , Hepar• calcis, Suh phuretum cakis, wordt, langs den droogen weg, bereid  SCHEIKUNDE. s69 reid door het afbranden , caliïneeren , van twee deelen levendige kalk met een deel zwavel. Indien men echter water giet op een mengfel van levendige kalk en zwavel; dan is de hitte, van zelve daer. int volgende, reeds genoegfaem, tot bewerking der verééniginge der zwavel met de kalk, en men verkrijgt , het mengfel doorzijgende, eene ontbinding van gezwavelde kalk in water. §• 444- De verschbereiJde, drooge, gezwavelde kalk bezit de eigenfchap van het licht intezuigen, en vervolgens in het donker te lichten. Boven anderen, heeft de kaikzwavellever, uit gebrande oesterfchelpen bereid , deze hoedanigheid m eene groote maete, en men noemt dezelve alsdan, naer den uitvinder dezer bereidingswijze , de canTonsche lichtvoerder , Phospharus Cantoni. $■ 445. In de lucht verliest de kaikzwavellever wel dra haeren reuk en kleur. Daer ontwikkelt zich zwavelleverlucht uit, en 'er blijft ten laetIteu enkel pleisterkalk, of gyps-, over. Hier gebeurt dezelfde fcheikundige ontleding, als bij de gemeene zwavellever plaets had. Eenen langeren tijd in het vuur gefteld zijnde, verbrandt de zwavel, wordende in zwavelzuur veranderd, en 'er blijft dus ook hier, maer enkel pleister, of gyps, over. §• 44. De ontbinding der kaikzwavellever in water heeft eene meer of minder roode kleur, en fchiet, volkomen verzadigd geweest zijnde, in de verkoelinge , naeldvormige- roodgeele kristallen, welke echter, in de lucht, allengskens haere klemverliezen en ondoorzichtig worden. Zij wordt door alle zuuren ontleed; terwijl zich eene groote menigte zwavelleverlucht, gas , ontwikkelt cn d.e L 5 zwa,-  S7o ARTSENIJKUNDIGE zwavel, als een wit poeder, op den grond valt. Dit poeder werdt eertijds genoemd meesterpoeder van zwavel , Magijïerium fulphuris. LIX. Van de zwaeraerde-zwavellever. §. 447. De verééniging der zwaeraerde met de zwavel, wordt best bewerkt langs den droogen weg , door eene dubbelde ontleding. Men vermengt, tot dat einde, agt deelen zwaerfpath, of zwavelzuure zwaeraerde, in poeder, met één deel ftof van kooien en laet het, in eenen kroes, ter deeg gloeijen. De koole verbindt zich dan met de zuurftoffe van het zwavelzuur, tot koolenzuurj gaende ïn luehtvormige gedaente heen, en de overgeblevene zwavel blijft, met de zwaeraerde veréénigd, terug; vormende de zwaeraerde zwavellever, Hepar laroticus, Sulphuretum barytte. §. 448. De gezwavelde zwaeraerde ontbindt zich zeer gemakkelijk in 't water , hetzelve donkergeel kleurende. Deze ontbinding fchiet, onder het verkoelen, geelagtige kristallen, welke in de lucht vervloeijen en ten laetden ontleed worden. Door de zuuren wordt zij ontleed, de zwavel nedergeploft en zwavelleverlucht, of gas, ontwikkeld. Wanneer deze ontleding door zwavelzuur gefchiedt, dan wordt, behalven de zwavel, ook de wedergeborene zwavelzuure zwaeraerde nedergeploft. §. 449. De zwaeraerde - zwavellever bezit insgelijks de eigenfehap om het licht aen zich te trekken , en in het donkere te lichten. Zij was, in dezen opzichte, reeds lang bekend , onder den naem van licht voerder , Phosphor , van bo- logne,  'SCHEIKUNDE. 1?, tOGNE, Phosphorus bononienfis. Men vervaerdigt gemeenlijk, tot dat einde, van het poeder der zwavelzuure zwaeraerde, met het flijm van gom dragant, kleine balletjes, welke men vervolgens, in eenen kroes toet koolenpoeder gevuld, doet gloeijen; waerdoor zij in gezwavelde zwaeraerde veranderen. LX. Van de bitteraerde-zwavellever. $. 450. Om de bitteraerde-zwavellever , Hepar, feu Sulphuretum magnefice, te bereiden, doet men een weinig koolenzuure bitteraerde met eene gelijke hoeveelheid zwavel, in eene vies vol zuiver water, en laet dit mengfel eenigen tijd in het waterbad ftaen; dan bekomt het water eenen Hinkenden leverreuk en fchiet, in de verkoelinge, kleine kristallen. Hetzelve onthoudt'nu eene waere, ontbondene bitteriierdezwavellever, en de zwavel kan 'er , met zuuren, wederom uit nederoeploft worden. LXI. Van het polychrestzout. §• 451. Wanneer men zuiver falpeter, in eenen kroes, laet fmelten , en 'er, van tijd tot tijd, zwavelbloemen opwerpt; dan ontftaet 'er eene «tweldige verploffing, dieevenwel, ten lactften ophoudt; derwijze , dat de laetst ingeworpene zwavel ftilletjes verbrandt. Daer blijft alsdan in den kroes eene grijze (toffe, die echter door langer uitbranding, caleineering, geheel wit wordt en, in het water ontbonden en gekristallizeerd zijnde, een onzijdig zout daerltelt, het welk , naer zijnen uitvinder, ge-  17» ARTSENIJKUNDIGE genoemd wordt glasers polychrestzout, Sal polychrestus Glaferi. Dit zout kan men ook verkrijgen , door een mengfel van gelijke deelen zwavel en falpeter, in eenen reeds gloeijenden kroes, bij kleine hoeveelheden, te laeten verploffen. §. 452. De zwavel heeft, in deze warmtemaet, of temperatuur, eene nadere verwandfchap dan de fmoorftoffe, met de zuurftoffe, oxigeen, des falpeterzuurs ; zij veréénigt 'er zich dus mede, en baert zwavelzuur. Maer de fmoorftoffe wordt als fmoorlucht, of indien 'er nog eenige zuurftoffe mede vermengd is, als falpeterlucht, of gas, uitgefcheiden. Het nieuwgeboren zwavelzuur veréénigt zich daeröp met de potasche, die nu ook vrij gemaekt is, en vormt het polychrestzout. %. 453. Het Polychrestzout beflaet dus uit zwavelzuur en potasche , en is derhalven in geenendeele, van "het dubbeldzout onderfcheiden. Indien, bijgeval, dit mengfel, na volëindigde verploffinge, niet genoegfaem uitgebrandt, gecalcineert, ware, dan bevindt zich het geboren zwavelzuur nog met overtollige zwavel veréénigd, dus in den onvolkomen ftaet, en het verkregen-onzijdig zout zoude, in zijne eigenfchappen, overéénkomen met het zwavelzout van stahl (§. 247.). LX1I. Van het donder-of slag-poeder. §. 454. Wanneer een mengfel van één deel zwavel, twee deelen drooge , koolenzuure potasche en drie deelen falpeter, in eenen ijzeren lepel, langfaem, tot het fmelten toe, verhit wordt; dan ontftaet 'er eea geweldige flag, of donder , en de gefmolten©  SCHEIKUNDE. 1?5 tene ftoffe wórdt geheel en al verfprengd. Men noemt dit mengfel, om deze reden, het donder- of slagpoeder, Pulvis tonitruans. Wanneer dit poeder, onmiddelijk, geftrooid wordt op gloeijende kooien; dan verploft het flagpoeder, zonder eenig bijzonder geraes. §• 455- Vermits dit poeder ook kan bereid worden, dooreen mengfel van één deel drooge zwavellever en twee deelen falpeter; zo kan de werking van dit flagpoeder gemakkelijk opgehelderd worden, uit het gedrag dezer beide ligchaemen in het vuur. Namelijk : vooreerst wordt 'er uit de zwavel en de potasche, zwavellever gevormd, en deze geeft, in die warmte, zwavelleverlucht van zich af; het falpeter nu, ten gelijken tijde fmeltende, ontwikkelt eene groote hoeveelheid van levenslucht, welke, met de zwavelleverlucht, eene zeer ontvlambaere llag - lucht daerflelt, welke zo lang opgefloten blijft, in die, zo taeije ftoffe, tot dat zij, tenlaetIten, door een gedeelte der zwavel, dat ontvlamt, ontploft wordt; het welk dan den flag en het wegfpnngen der ftoffe veröorzaekt. Men bemerkt daerom ook, voor de losberfting, eene opzwelling en eene kleine vlam. LXIII. Van het buspoeder. §• 456. De vermenging der zwavel met falpeter en ftof van kooien , levert ons het buspoeder , Pulvispyrius, door zijne ontzettende kracht en gebruik zo algemeen bekend. De evenredigheid var, deszelfs famenftellende deelen is, naer de verfcheidenheid der landen en des gebruiks, dat men 'er  i7* ARTSENIJKUNDIGE '•er van maeken wil, onderfcbeiden. In Vrailkffjk onthouden honderd deelen zuiver buspoeder, vijf en zeventig deelen falpeter, negen en één half deel zwavel, en vijftien en één half deel ftof van kooien, §• 457« Om het. buspoeder te bereiden , worden deze deelen eerst , in bijzondere molens, geheel van hout getimmerd, onder eene geduurige bcvochtiginge met water, geftampt ,en bekomen alsdan den naem van meelpoeder. Dit meelpoeder heeft wel reeds alle eigenfchappen van een goed buskruid; maer, om wegens zijne fijnheid, in het laeden der fchietbusfehen, niet overal te blijven zitten, wordt het verders gekorrelt. Dit wordt bewerkt , met het poeder, nog vochtig zijnde, door een lederen zeef te persfen en het ten laetflen, door fijne zeeven, geheel van ftof te zuiveren. Eindelijk wordt, tot het fijnfte gebruik, dit gekorrelde poeder, door het fchudden in eene groote houten tonne, die aen eene as gevestigd is, glad ge-maekt of gepolijst, op dat het de vingers niet vuil •maeke; waerna het dan in de zonne, of ia ftookkamers, voorzichtig, wordt gedroogd. §. 458. Alle kooien, onverfchillig van ligt, of hard hout, zijn even goed om het buskruid te bereiden ; alleen de dierlijke kooien zijn 'er niet gefchikt toe. Doch zonder kooien, is 'er volftrekt • geen buskruid te bereiden; alzo een mengfel, flechts uit zwavel en falpeter beftaende, de verëischte werking niet zoude voortbrengen. §. 459. Het gekorrelde buspoeder is in zijne kracht veel zwakker, dan het «meelpoeder; naerdien het vocht, ih het korrelen nodig, het falpeter in hes  SCHEIKUNDE. i7$ het poeder doet kristallizeeren; waerdoor de Vermenging der famenftellende deelen van haere éénvormigheid afwijkt. Het glad gemaekte, of gepolijste buspoeder is nog zwakker; zijnde de deeltjes dan vaster aen één gedrukt, waerdoor de ontvlamming wordt vertraegd. Over het algemeen, hangt de deugd des buspoeders af van de zuiverheid en evenredigheid der famenftellende deelen, en van derzelveu innige, éénvormige vermenginge. $. 460. Naerdien de evenredige maet' des falpeters in het buspoeder zo groot en deszelfs vermenging zo éénvormig is, zo wordt hierdoor elk zwavel- en koolendeeltje met eene falpeter korst omkleed en omvangt dus, in de ontvlamminge, uit het fmeltende falpeter , meer levenslucht, of gas, dan •het tot zijne volkomene verbranding behoeft. De zwavel en de.koole verbranden dus hier even zo als of zij in eenig vat met levenslucht, gedoopt waren; zij worden derhalven ook terftond veranderd in luchtvormig.zwavel- en koolenzuur; waerbij zich dan, de fmoorlucht uit het falpeter en het, in dampen veranderde water, nog voegen. Uit dit alles kan men niet alleen de plotfelinge ontfteeking des buspoeders , zelfs in geflotene vaten; maer ook deszelfs verfchrikkelijke kracht, ligt verklaeren. §. 461. Om het buspoeder te ontleden en deszelfs famenftellende deelen te bepaelen , moet men hetzelve eerst met water, ter deeg, uitbogen; waerdoor het falpeter wordt ontbonden, de zwavel met de koole overblijvende. Deze beide laetften worden vervolgens door de opheffing, fublimatie, der zwavel gefcheiden. S- 462. Dewijl het overgezuurde, oxige- neer-  ïy6 ARTSENIJKUNDIGE veerde, digestiv-zout, de overtollige levenslucht» of gas, veel eerder loslaet, dan het falpeter kan ontleed worden : zo heeft men beproefd om het eerlte, in ftede van het andere zout, tot de buspoeder-bereiding te gebruiken. Ook overtrof het aldus vervaerdigde buspoeder, het gewoone uit falpeter, zeer verre, in krachten; maer het vernielde de fchietbusfen ook zoo veel te fpoediger. Het zeezoutzuur , namelijk , door het geborene zwavelzuur, uit het digestiv-zout gefcheiden, verkalkte het metsel in eene veel hoogere maet, dan in het gemeene buspoeder, door het zwavelzuur zelve gefchiedt. LXIV. Van de naphta. §. 463. Onder debenaemingvan naphta, verftaen deMijnftofkundigen eene waterheldere, verwlooze vloeiftoffe, welke, in Perfie en eenige gewesten van Italië, gevonden wordt op de oppervlakte van bronnen en meiren, en ook gedeeltelijkuit kleiagtige fteenen vloeit. §. 464. De Naphta heeft eenen bijzonderen reuk, en laet zich noch met het water, noch met den wijngeest verbinden. Zij is ligter, dan het water; haere eigenaertige zwaerte zijnde 0,7. Zij is ontvlambaer en verbrandt met agterlaetinge van eenig roet. In eene maetige warmte overgehaeld , gedestilleerd, wordende, gaet zij geheel en al over, zonder iets agter te laeten. Door de zuuren verdikt zij en wordt gelijk hars. Met het rookende falpeterzuur ontvlamt zij. LXV.  SCHEIKUNDE. m LXV. Van de steenölie en de bergteer. $. 465. De steenölie , O/eum petra, Petra. van de Naphta maer onderfch'eiSent ïijn door vreemde , bijgemengde deelen. Men vindt haer in verfcheidene gewesten van Europ " uit de fpleeten der rotfen nitvloeijende. Haere kleur" is min of meer geelbrnin, en haer reuk gelijk die van de Naphta. Overgeheld wordende, geeft J j? bruine olie , nevens eenig zuuragtig water • bl iven de er in den kromhals over eene'koole wel " ot' asch gebrand zijnde, niet dan ^ t0t 3' f66' De bergteer, verfchilt va_ de voonge bergölie Hechts door eene groote maet van onzuiverheid. Zij is zo dik als hl g, Vw en dikwils met veele aerdagtige deelen vermengd LXVI. Van het jodenpek en den agaatsteen. r^Ss^i^ vangen van deDoode zee, in het joodfche land 00 welker oppervlakte het drijft en aen ftrand g worpen r/plaetti11 ^ ^ n°*b'M °°k °* ™^ EwnrSri • " Cenegladde breekbaere ftoffe, zwaitkleung5 met eene bl.nkende e TZ? d£" WlJngeeSt iS het niet °ntbindbaer. Ove gehae d wordende geeft het eene foort van door konsthereidde, fteenölie en eene zuure M blij-  I7» ARTSENIJKUNDIGE Blijvende in den kromhals over eene koole, die met veele aerdagtige deelen vermengd is. §. 468.' De agaatsteen, Gagathes, is een hard, glasagtig ligchaem , dat eene zeer goede verglanzing of polijsting aenneemt, en voorts in zijne fcheikundige eigenfchappen zich verhoudt als de jodenlijm , van wien hij enkel, door eene hoogere maet van hardigheid, fchijnt te verfchiilen. §. 469. De steenkoolen , Lit'-antrax, worden in verfcheidene gewesten van Europa, in boven eikanderen loopende' aderen, gevonden. Het zijnblinkende , zwarte,breekagtige zelfftandighedenvan een btaderig weeffel: De famenftellende deelen der fteenkoolen zijn de bergölie , bergteer en jodenlijm, welke met andere aerdagtige deelen en fomtijds ook met zwavel en plantftoffen , meer of min, vermengd zijn. Dienvolgens ontvangen zij van de Mijnftofkundigen en in de gemeene famenlevinge, verfcheidene bijnaemen, en zijn tot het huishoudelijk gebruik , meer of minder , bekwaem. §. 470. Goede fteenkoolen verbranden, in een open vuur, langfaem , met eenen reuk, die maer aerdpekagtig is, eene goede vlam en groote duurzaeme hitte geeveude, alsmede eene, maer aerdagtige, asch. Uit eenen kromhals overgehaeld, of gedefinieerd, leveren de fteenkoolen eenig water, vlugtig mild loogzout, in drooge gedaente, en eene, door konst bereidde fieenöhv , nevens eene groote hoeveel heid van bergteer. Het alsdan overblijvende in den kromhals is eene verüakte, of verfintelde, zwarte ftoffe, die in het open vuur, doch zonder vlamme, offchoon met groote warmte, tot asch verbrandt. In Engeland gefchiedt deze overhaeling, deftülatie, in het  SCHEIKUNDE. m het groot, en de fteenkoolen, op deze wijze verkoold, of verfinteld, worden Coak's genoemd. LXVÜ. Van den barnsteen. §. 47i. De barnsteen, Succinum, EUctrum, wordt in eenige gewesten van Europa, zo wel gevonden in de aerde, leem , zand en moeras - ijzerërtfen; als ook, en zulks wel menigvuidiger, in de zee. De eerfte wordt gegravene barnsteen genoemd; maer de andere, of de zeebarnfteen wordt, inzonderheid door de Oostzee , geduurende de ftorl men, aen ftrand geworpen ; of, de wind landwaerds waeijende, door de ingezetenen, met tegengeftelde netten, opgevischt. §• 472. De barnfteen verfchijnt in wanftaltige, witte, geele of bruine, meer of min doorzichtige ftukjes ; de roode en groene barnfteen zeer zeldfaem zijnde. Hij is fmaekloos, en heeft maer eenigen reuk, wanneer hij gewreven wordt, waerbij hij ook tevens zeer elektrisch wordt. Door het water wordt hij in 't geheel niet ontbonden, en door den wijngeest maer zeer weinig; hoewel de laetfte, met huipe der potasche , iets daervan geverwd wordt' hetwelk men dan noemt: Tinctuur van barnsteen , Tinblura fuccini. §. 473. De barnfteen ontbindt zich, door medehulp van warmte, vrij wel in de uitgeperste oliën , en deze ontbindingen , met terpentijnolie verdund, leveren het zogenoemde barnsteenvernis. Met het zwavelzuur vertoont de barnfteen eerst eene roode, en ten laetften eene zwarte ontbinding. S- 474. Op zich zelve, uit eenen kromhals M s over-  18© ARTSENIJKUNDIGE overgehaeld, levert de barnfteen eerst een zuurag-» tig water, vervolgens eene ligte olie, welke allengskens donkerder en , op het laetst der bewerkinge dik en zwart wordt. Ten gelijken tijde wordt 'er ook, in het bovenst van den kromhals, opgeheven een wit zout, het welk een bijzonder zuur is van eene eigene foorte, barnsteenzuur , Acidum fuccini, Sal fuccini, genoemd. In den kromhals blijft eene blinkende koolenagtige ftoffe, over. %. 475. Men kan de barnfteenölie, door dikwils hervatte overhaelingen met water of leemaerde, ongekleurd en ten laetften zo helder, als water, verkrijgen, en men noemt ze dan gezuiverde barnsteenölie, Oleum fuccini reclificatum. Rouelle Itelt voor, om deze olie, bij eene enkele overhaelinge, met veel water, uit eenen glazen kromhals, met eenen foortgelijken helm, uit het waterbad te bereiden. $. 476. Het verkregene barnfteenzuur kan door eene herhaelde ontbinding in water en weder kristallizeering, gansch wit en van alle aenkleevende olie bevrijd , daergefteld worden. Dit zelfde kan ook bewerkt worden door eene opheffing met leemaerde of keukenzout. Doch, volgens hermbstadt , het allergemakkelijkst, wanneer men het barnlteenzout, in eenen glazen kromhals, overgiet met twee deelen verdund falpeterzuur, en het mengfel daer na overhaelt. Het falpeterzuur wordt dan ontleed, en gaet, voor het grootfte gedeelte, als falpeterlucht heen; maer het barnfteenzuur blijft, in fraeije, witte kristallen, over. §. 477. Het zuiver barnfteenzuur vormt driezijdige zuilenvormige kristallen. Dezelven verëi- fchera  SCHEIKUNDE. 181 fchen, tot hunne ontbinding, tien deelen koud water; doch maer drie deelen van 't heete. Door den wijngeest, warm gemaekt zijnde, wordt meer, dan de helft van zijn gewigt ontbonden. In het vuur gefield, fmelt het eerst en vliegt daerna, geheellijk, iu de gedaente van witte fmoorende dampen, heen. §. 478. Met de foda veréénigd, baert het barnfteenzuur een onzijdig zout, hetwelk in de lucht niet vervloeit en in driezijdige kantzuilige kristallen fchiet; doch met de potasche baert het een onzijdig zout, het welk vervloeit en eenigszins bitter van fmaek is. Beide deze zouten worden in het vuur ontleed en laeten hun zuur heengaen. Met het zuivere ammoniakzout vormt het barnfteenzuur een vervloeijend onzijdig zout, hetwelk in kleine naeldvormige kristallen fchiet, en in de warmte geheel wordt opgeheven, gefublimeerd. Wanneer echter een ammoniakzout, dat nog met dierlijke olie veréénigd is, of de gemeene hartshoorngeest, veréénigd wordt met een barnfteenzuur, het welk insgelijks met barnfteenöliebefmet is; dan ontftaet'er een vloeibaer onzijdig zout, hetwelk den naem draegt van barn- steenzoute - hartshoorngeest , Liquor cortlU eervi Jüccinatus. §. 479. Met de kalk en de zwaeraerde levert het barnfteenzuur kristallizeerbaere middenzouten die in het water zich zeer bezwaerlijk ontbinden, en in de lucht onveranderd blijven. Met de bitteraerde vormt dit zuur een onkristallizeerbaer vervloeiend zout; maer de barnfteenzuure-aluinaerde blijft in de lucht onveranderd en fchiet in kantzuilige kristallen. Alle deze zouten worden door de hitte ontleed en laeten hun zuur los, M 3 §. 480,  xSa ARTSENIJKUNDIGE §. 4§o. Uit dit alles blijkt, dat de barnfteen een der zuiverden aerdharsfen is; bijna gebeellijk beftaende uit eene vlugtige olie, door een eigen zuur verdikt, en uit weinige aerd- cn koolendeeltjes. Doch de grondftoffe van het barnfteenzuur is , tot hiertoe, nog niet regt ontdekt en bekend. §. 481. Door de verééniging van de zuivere barnfteenölie met het zuivere ammoniakzout en een weinig zeep, in wijngeest ontbonden, ontftaet het bekende eau de luce. Men neemt tot dat einde vier oneen verfterkten , geconcentreerden , wijngeest, of Alcohol, en ontbindt daerin tien, of twaelf grein zeep; daerna doet men 'er ééne drachme witte barnfteenölie en ten laetften zo veel bijtenden ammoniakgeest bij s tot dat het mengfel melkagtig wordt. LXVIII* Van de amber. 5. 482. De amber, Amhra gryfea, is een zeer ligt, graeuw ligchaem, het welk, in Oostindië, door de zee aen ftrand geworpen wordt. Zij heeft eenen zeer lieffelijken reuk; zelfs wanneer zij verbrandt. In eene matige warmte wordt zij week als wasch, en levert, droog overgehaeld wordende , een eigen zuur, in vloeibaere en drooge gedaente, niet zeer ongelijk aen het barnfteenzuur; voorts eene geele, niet onaengenaem riekende olie; fcietende eindelijk zeer weinig koole over. §. 483. Door den zuiveren wijngeest wordt de amber maer onvolkomen ontbonden; doch door den, met potasche veréénigden, getartarifeerden, wijngeest , wordt zij ten vollen ingenomen. De vette en overgehaalde, flotene vaten overgehaeld, gedefinieerd, wordende-, geeft het eene aenzienlijke hoeveelheid van levenslucht , en wordt in metaelkwikzilver herftelt. Vermits nu de levenslucht volftrekt nodig is tot de bereiding van dit nederploffel, en derzelver afdrijving het kwikzilver wederom in metael herftelt: zo volgt hieruit, dat hetzelve niet meer, dan eene waere kwikzilverkalk zij, $• 537- Het zwavelzuur werkt niet op het kwikzilver, dan in eenen zeer verfterkten , geconcentreerden, ftaet. Om deze verééniging te bewerken , giet men twee tot drie deelen verfterkt zwavelzuur op één deel kwikzilver en verwarmt het . mengfel; waeröp dan eene geweldige opbruifchlng ontftaet, en eene groote hoeveelheid van vlugtige, zwavelzuure lucht, of gas, ontwikkeld wordt. Wanneer men nu dit mengfel, ter droogte toe, heeft overgehaeld, gedefinieerd; dan vindt men in den kromhals eene witte zoutftolfe, voor het grootlte gedeelte beftaende uit kwikzilverkalk , met nog eeii weinig zwavelzuur, één derde meer, dan het gebruikte kwikzilver weegende , en de vochtigheden der lucht aentrekkende. Men noemt dezelve kwikzilver-vitriool , Vitriolum mercurii, §. 538. Wanneer dit kwikzilver-vitriool uitgeloogd wordt met koud water J dan blijft 'er een wit poe-  ao4 ARTSENIJKUNDIGE poeder over, het welk eene zuivere kwikzilverkalk is; maer indien deze uitlooging gefchiedt met warm water; dan wordt dit poeder geel en heeft den naem van mijnstoffelijke turbith , Turpethum minerale. Wanneer het water der uitlooginge wordt verdampt; dan fchieten 'er kleine naeldvormige kristallen , welke met het water ook in turbith kunnen worden veranderd. §• 539' Indien het kwikzilver-vitriool met het zuur overzadigd is; dan wordt het door het water niet nedergeploft. Doch in beide gvallen wordt het door de alkalifche aerden en loogzouten ontleed; het kwikzilver nederploffende, als eene geele kalk, Welke echter, op zich zelve, door het vuur, in metael kan herfleld worden. §. 540. Het falpeterzuur werkt zeer ligt op het kwikzilver; maer de verfchijnfels, deze ontbinding verzeilende, verfchillen , naer maete dat het zuur, meer of min verfterkt, geconcentreerd, is geweest en de ontbinding door ée'ne 'toegebragte warmte, al of niet werd bevorderd. Wanneer men hetkwikzilvet overgiet, met een middenmaetig fterk falpeterzuur, en men laet het mengfel koud flaen ; dan gefchiedt de ontbinding maer zeer langfaem en zonder veele roode dampen: Ook blijft het verkregene vocht dan, bij de toegietinge van zuiver water, onveranderd; gevende, in ruste ftaende, vierzijdige, platte kristallen;. maer, afgedampt wordende , geeft het geftreepte kantzuilen. §. 541. Wanneer deze ontbinding des kwikzilvers in het falpeterzuur, door de warmte wordt bevorderd; dan ontwikkelt zich eene veel grooter hoeveelheid van falpeterlucht, of gas, en zuiver / ' -wa»  SCHEIKUNDE. S05 •water daer bij gegoten zijnde, doet het kwikzilver voor het grootfre gedeelte daer uit nederploffen, als een wit poeder; doch het water warm geweest zijnde , als een geel poeder. Deze ontbinding levert „ dóór de verdamping, eene witte, half gekristallizeerde ftoffe. 1 §. 5+2. De reden van het onderfcheid tusfchen deze twee ontbindingen , fchijnt hierin te berusten, dat de warm bereidde , eene veel grooter hoeveelheid, van kwikzilverkalk, dan de koudbereidde, inhoudt en, deze hoeveelheid van de kwikzilverkalk, door de verdunning met het water, niet langer geheel ontbonden kan blijven, en bijgevolg uitvalt of nederploft: Want het nederploffel, op deze wijze verkregen, is maer louter kwikzilverkalk, en het overige vocht onthoudt nog falpeterzuurkwikzilver. Eene koudbereidde kwikzilveröntbinding wordt, zeer verwarmd geweest zijnde, insgelijks door het water ontleed; vermits in dat geval een gedeelte van het falpeterzuur is ontleed geworden, en de evenredige hoeveelheid der kwikzilverkalk tegen hetzelve daerdoor is vermeerderd geworden. Wanneer men eindelijk bij eene , door het water ontleedde, kwikzilveröntbinding, eenig nieuw falpeterzuur doet, dan wordt het nederploffel wederom ontbonden. §• 543* Deze ontbinding zo wel, als het gekristallizeerde falpeterzuure kwikzilver, zijn zeer bijtenden fcherp, de huid geel verwende. Dezelfde kleur verkrijgt het drooge zout in de lucht. Op gloeijende kooien geftroeid, ontploft het, en in geflotene vaten verhit, wordt het eerst geel en daerna rood; in welken ftaet het den naem draegt van rood kwikzilver - neder plof sel , Mercurius pracipi- tatus  «eS ARTSENIJKUNDIGE iattis ruher* Het grootfte gedeelte van het falpeter* zuur wordt, in dit geval, ontieed, in de gedaente Van levens- en fmoorlucht, of gas, heen gaende. Het roode nederploffel is dus eene kwikzilverkalk, die, met Hechts een weinig falpeterzuur nog Veréénigd is; langer en.fterker verhit zijnde, wordt zij opgeheven, gefublimeerd, en in metaelkwikzilver herfteld. §. 544. De loogzouten, als mede de kalkstwaer- en bitteraerde, ontleden het kwikzilverfalpeter, het metael nederploffende, als eene, min of meer, bruine of groene kalk, die door bloote hitte in haer metael kan herfteld worden. Wanneer eene halve drachme van deze kalk , met zes grein zWavehbloemen te famen ■ gewreeven , in eenen ijzeren lepel, op het vuur gezet wordt; dan ontvlamt dit mengfel met eenen flag, en 'er blijft een blaeuwagtig poeder over, het welk gezwaveld kwikzilver is. 545. Het gemeene zeezoutzuur werkt niet ïegtftreeks op het metaelkwikzilver; maer wel op de kwikzilverkalk. Zo dikwils, immers , het zeezoutzuur en de kwikzilverkalk in middenbaere of onmiddenbaere aenraeking komen, veréénigen zij .zich , een middenzout vormende, het welk in het water zeer bezwaerlijk wordt ontbonden. Wanneer men dus eenig zeezoutzuur of eene ontbinding van zeezoutzuure onzijdige zouten, druppelt in eene ontbinding van kwikzilver in falpeterzuur; dan gebeurt 'er eene ontleding, het zeezoutzuur , met het kwikzilver veréénigd, nederploffende in de gedaente van een wit poeder, wit kwikzilver -nederpLöfsel , Mercurius prcecipitatus alhus, feu cofmeticus , genoemd.  SCHEIKUNDE. tof §. 546. Doch gansch anders gedraegt zich het overgezuurde, geoxi'geneer-de, zeezout, als vormende met het kwikzilver een middenzout, hetwelk in het water zeer wel is te ontbinden en , bijgevolg in de bovengemelde gevallen, geene nederploffing veröorzaekt. Deze verééniging des kwikzilvers met het overgezuurde zeezoutzuur, wordt, uit hoofde der gewoone bereidingswijze, genoemd, bijtend opgeheven kwikzilver , Mercurius fublimatus corrojivus, en kan, bij voorkeur, verkregen wor« den, op de navolgende wijzen: §. 547. Wanneer eene kwikzilverontbinding in falpeterzuur, ter droogte toe verdampt, in eenen glazen mortier , behoorlijk gewreeven Wordt met gelijke deelen verkalkt ijzervitriool en verknapt keukenzout, en vervolgens in eenen glazen kromhals gefteld wordt in het zandbad, op het vuur; dan ontwikkelt zich eerst eenige falpeterlucht, of gas 1 waerna eene drooge zoutftoffe, in witte' dampen Daer. boven (tijgt, offublimeert, en deze is het bijtende opgeheven kwikzilver. Op den bodem van den kromhals blijft 'er alsdan eene roode, tigchelkleurige ftoffe. Het ijzervitriool ontleed allerëerst het keukenzout, door de uitfcheiding van het zeezoutzuur, hetwelk vervolgens, op het kwikzilverfalpeter werkende, het falpeterzuur niet alleen uitfcheidt, maer ook, voor een gedeelte, van deszelfs zuurftoffe, of oxigeen, berooft, en hierdoor in den overgezuurden ftaet verzet wordt. Het falpeterzuur gaet dus in de gedaente van falpeterlucht, of gas, heen-; het overgezuurde, geoxigeneerde, zeezoutzuur veréénigt zich met het kwikzilver, wordende ^net^het zelve opgeheven; terwijl 'er wonderzout, uit  lef ARTSENIJKUNDIGE Dit de verééniginge des zwavelzuurs, met de foda des keukenzouts, geboren, nevens uitgefcheidene ijzerkalk , in de doodekop achterblijven. §. 548. Of, men Wrijft vier deelen kwikzilvervitriool met vijf deelen verknapt keukenzout, ze doende opheffen , of fublimeeren, gelijk in het voorige. In dit geval wordt het keukenzout, regtftreeks, door het zwavelzuur ontleed en het uitgefcheidene zeezoutzuur veréénigt zich met het reeds verkalkte kwikzilver. Men kan eindelijk het bijtende, opgeheven kwikzilver, of fublimaet, ook nog bereiden, door eene ontbinding van falpeterzuurkwikzilver, met het overgezuurde zeezoutzuur te ontleden. Het gemengde vocht wordt, namelijk, dan afgerookt en het fublimaet fchiet in kristallen aen. §. 549. Het bijtend opgeheven kwikzilver heeft eenen zeer fcherpen , walgelijken , metaelagtigen fmaek, die ook nog, bij de grootfte verdunninge zijner ontbindinge met water, te befpeuren is. In de lucht blijft het onveranderd. Langfaem verwarmd zijnde, wordt het geheel en al vlugtig, en hecht zich aen de koudere ligchaemen in eene regelmaetige , kristallijne gedaente, welke kristallen alsdan zeer platte kantzuilen verbeelden. Gansch fnel verhit zijnde, wordt het half verglaesd. Het ontbindt zich volkomen in zestien deelen koud, en twee deelen heet water, fchietende, in het laetfte geval, bij het verkoelen der loog, in platte, kantzuilige kristallen. Door den wijngeest wordt het desgelijks ontbonden. • 55°- De vuurvaste loogzouten ontleden het bijtend opegeheven kwikzilver, het kwikzilver, als I  SCHEIKUNDE.. a<# Vis eene geele kalk nederploffende. Door het amnioniakzöut wordt dezelve wit nedergeploft. Het kalkwater ontleedt dit zout insgelijks , het kwikzilver als eene geele kalk nederploffende; welk mengfel alsdan genoemd wordt, het wegbijtend water , /iqtta pkagadccnica, Liquor mercurialis. §• 551' Wanneer gelijke deelen van bijtend opgeheven kwikzilver, of fublimaet, en metaelkwikzilver, te famen gewreeven worden in eenen glazen mortier; dan veréénigen zich deze twee zelfstandigheden tot een graeuw poeder* Wordt dit mengfel vervolgens in eenen kromhals opgeheven, of gesublimeerd; dan vindt men, na voleindigde bewerkinge , boven in den hals eenig bijtend opgeheven kwikzilver, e-n meer beneden, eene witte, vaster, kristallijne ftoffe, het verzoete bijtend , opgeheven kwikzilver , of verzoet subllmaet , jMer-curius dulcis, genoemd. %. 552. Door eene zeer langfaeme opheffing, of fubUtneering, verkrijgt men het verzoete kwikzilver fublimaet, in vierzijdige, kantzuilige kristalJen , met vierzijdige toppunten. Het zoete kwikzilver fublimaet is gansch fmaekeloos en, in het water bijna geheel niette ontbinden. Wanneer hetzelve, bij herhaelde maelen , op nieuws wordt opgeheven , of gefuilimeerd; dan verkrijgt het den uaemvan galomel, Calomel, Panacea mercurialis; In die bewerkinge wordt altijd een weinig metaelkwikzilver uitgefcheiden en, naer evenredigheid, eene geringe hoeveelheid van bijtend, opgeheven kwik? zilver geboren. §• 553* Het metaelkwikzilver, hetwelk gevoegd wordt bij het bijtende fublimaet, wordt doof h Deel. b 7. Vermits de eerfte en tweede dezer nederploffingen, van wegens haere geweldige werkinge, in de geneeskunde bijna nimmer gebruikt wordenen de derde nederploffinge, op de voormelde wjjs maer zeer twijffelagtig en van ongelijke deugd verkregen wordt: zo heeft men tegenwoordig andere middelen gebezigd, om dit artfenijmid* del, wiens beftaen moet zijn eene innige verééniging van het fpiesglas met de zwavel, in eene vaste , be.paelde evenredigheid, op eene naeuwkeuriger en gelijkvormiger wijze te bereiden. Men fmelt, namelijk, twee oneen fijn gewreeven fpiesglas met anderthalf once zwavelbloemen en zes oneen drooge potasche, .te famen en ontbindt de uitgeftortte ftoffe in zuiver water; of, men laet het bovengemelde mengfel van zwavel en fpiesglas, in eene looge van bijtende potasche, ter volle ontbindinge toe, kooken. In beide gevallen wordt de ontbinding doorgezegen , met veel water verdund, en verdund zwavelzuur in dezelve gedrupt, zo lang 'er iets uit nedervalt. Het afgewasfehene, of verzoete, en gedroogde nederploffel levert dan eene fpiesglanszwavel, die altoos famengefteld is uit 0,25 deelen fpiesglaskalk en 0,75 deelen zwavel. §. 6*8,  SCHEIKUNDE; i4t S- 628. Een ander, maer fbortgelijk artfenij- ïniddel, is de mzjnstoffelijke kermes, of het karthuiser poeder, Kermes minerale, Pulvis cartnufianorum. Om dit te bereiden , laet men één deel fpiesglas in poeder, met vier deelen potasche, den tijd van één vierendeel uurS, kooken in zestien deelen water, en de loog, doorgezegen en Verkoeld zijnde , laet een bruinrood poeder vallen , het Welfc atgezoet en gedroogd zijnde, de mijnftoffelijke kermes daerftelt. Hier wordt, over den rtatten we-, bereidt eene fpiesglas houdende zwavellever, die°! na de Verkoelinge, de zwavel nevens de metaeldeelen laet uitvallen. Honderd deelen van deZe kermes onthouden agt en veertig deelen zwavelen twee en vijftig deelen fpiesglasmetael. S- 629. Wanneer men drié deelen falpeter, met één deel rtiuw fpiesglas in poeder, vermengd! in eenen gloeijenden kroes doet, dan verkrijgt men na gedaene ontploffing*', eene witte ftoffe, zijnde Het niet afgezoète zweetdrijvend spiesglas Antimonium diaphoreticüm non ablutunn Vermits de evenredige hoeveelheid des falpeters hiér zoo groot is , dat niet alleen alle zwaVel in zwavelzuur Wordt veranderd; maer ook al het metael verkalkt wordt en 'er zelfs nog eenig niet ontleed falpeter over! blijft : zo beftaet deze bereiding uit zeer verkalkt fpiesglasmetael, dubbeldzout, falpeter en eeniee potasche. 5 S« 630. Indien het voormelde artfenijmiddel door eene herhaelde uitlooging met Water; van alle bijgemengde zouten bevfijd wordt, dan blijft er eene zeer overgezuurde, oxideerde, witte fpiesglaskalk over , het afgezoète zweetdrijvend1 L Dbel' Q «wa  94a, ARTSENIJKUNDIGE spiesglas , Antimonium diaphoreticüm ahlutum, genoemd. Uit het afzoetwater verkrijgt men, doorbijvoeging van eenig zuur, nog eenige witte fpiesglaskalk , die van de eerfte, niet verfchilt, en eertijds genoemd werd paerlstoffe , Materies perlata. Doch wanneer men het afzoetwater kristallen laet fchieten; dan verkrijgt men een famengefteld zout, het welk ook spiesglassalpeter , genoemd wordt. §. 631. Wanneer drie deelen van fpiesglas in poeder, in eenen glazen mortier, met vier deelen bijtend opgeheven kwikzilver, behoorlijk gewreeven , en vervolgens uit eenerikorthalsfigen kromhals overgehaeld, of gedestilleerd, worden, in eenen gewoonen ontvanger; dan verheft zich, in den hals. van den kromhals, eene witte, boteragtige, ftoffe, welke, de hitte door gloeijende kooien verfterkt zijnde, tot in het ontvangglas kan gedreeven worden. Indien het vuur nog al meer verfterkt wordt, na dat alle deze ftoffe is overgegaen; dan verheft zich een waere Cinnaber, en 'er blijft eenig fpiesglasmetael in den kromhals over. §. 632. Het bijtend opgeheven kwikzilver wordt, in de laetstgemelde bewerkinge, ontleedt; het overzuurde , oxigeneerde, zeezoutzuur zich met het fpiesglasmetael veréénigende baert den zee- zoutzuuren spiesglaskoning, of DE spiesglasboter , Butyrum antimonii. Deuitgefcheidene zwavel veréénigt zich dan met het vrij geworden kwikzilver tot een Cinnaber, die flechts met een weinig fpiesglas verontreinigd is, en eertijds spiesglascinnaber, Cinnaharis antimonii, genoemd, werd. Wanneer de fpiesglasboter te bruin is, kan zij, door eene  S C II E I K Ü N D Ê. m eene herhaelde overhading, of defliliatie, gezuiverd en verwloos daergefteld worden. ■$• 633. Men kan de fpiesglasboter nog, op eene eenvoudiger wijze, bereiden, wanneer men, in plaetfe van ruuw fpiesglas, fpiesglasmetael neemt; doch, m dat geval, verkrijgt men geenen cinnaber, maer alleenlijk metaelkwikzilver, in het overbliiffel! Men handelt nog beter, wanneer men twee oneen graeuwe fpiesglaskalk, of fpiesglasfafraen , in eenen kromhals overgiet met vier oneen verdund zwavel, zuur en het, ter droogte toe, overhaeld, of*. flilleerd. Dan veréénigt zich het uitgefcheiden zeezoutzuur met de fpiesglaskalk, tot fpiesglasboter, en in het overfchot blijft het wonderzout. ... %: 6^'.c De fpiesglasboter is een zeer fcherp, bijtend, vergift.g ligchaem, dat reeds in eene zeel inaet,ge_ warmte vloeibaer wordt. In de lucht vervloeit zij en laet dan het grootfte gedeelte van lire fpiesglaskalk, als een wit poeder uitvallen. Deze ontleding heeft nog fpoediger plaets, wanneer mert ze met water vermengd; alzo deze fpiesglaskalk die uittermaeten vergiftig is, dan in menigte word nedergeploft. Men noemde dezelve voormaels alga 8.0thp0eder, Pulvis algaroth, Mercurius vit* §. 635. Het gemeene, ruuwe fpiesglas om» bindt zich in de zuuren veel beter, dan de fpies*laskoning en de zwavel wordt alsdan uitgefcheiden. Dit gefchiedt het allerbest door het koningswater i wanneer, namelijk, het fpiesglas in dit famengeftelde zuur geftoofd, oï gedigereerd wordt; dan wordt het zuiver metael langfaem ontbonden, en de zwavel blijft, a!s een wit poeder, over» S- 63Ó. Wanneer zulk eene ontbinding van Q 2 het  *44 ARTSENIJKUNDIGE het fpiesglas in koningswater, benevens de uitgefeheidene zwavel, ter droogte toe verdampt, en de verkregene grijze ftoffe, met gelijke deelen ammoniakzout, uit eene kolv' opgedreeven, oïgefublimeerd, wordt; dan verkrijgt men ammoniakbloemen, die zwart, rood, geel, wit en grijs gekleurd zijn; terwijl, ten zelfden tijde, ook eenig ammoniakzout in het ontvangglas overgaet. Daer wordt dus hier eenig ammoniakzout ontleedt, en behalven dat, zijn deze ammoniakbloemen famengefteld uit de zwavel van het ruwe fpiesglas, en uit het ammoniak, dat met de fpiesglaskalk veréénigd is. Zij zijn , bijgevolg, zeer vergiftig en worden van helmont's spiesglasbloemen, Flores ftibü Helmontit, genoemd. §. 637. De fcheiding van het fpiesglasmetael uit het ruwe fpiesglas, om het, op zich zelve, bijzonder, te verkrijgen, gefchiedt in het kleine, allerbest, op de volgende wijze. Men vermengt twee deelen ruw fpiesglas in poeder, met drie deelen ruwen wijnfteen en één deel falpeter, welke ftoffen men allengskens werpt in eenen gloeijenden kroes; na dat nu alles ontploft is , verfterkt men het vuur , op dat de ftoffe regt dun vloeije ; waerna men zo overgiet in eenen warmen , met wasch of kaersfmeer gefmeerden ijzeren kroes, in welken men, na de verkoelinge, den metaelkoning, beneden vindt, met bruine fmtelen , of flakken, gedekt. §. 638. Uit de ontploffinge des wijnfleens met liet falpeter, ontftaet de zogenoemde zwarte vloei, of eene potasch, met koole veréénigd. Deeze verbindt zich, uit hoofde van nadere verwandfchap, met dezwnvel,en de fpiesglaskoning wordt uitgefcheiden. De tegenwoordig zijnde kooien befchermen den uit-  SCHEIKUNDE. H5 gefcheidenen fpiesglaskoning wel, gedeeltelijk, voor de inwerking der zwavellever; maer des niettegenftaende moet de ftoffe, nu ontploft zijnde en goed vloeijende , niet langer in het vuur gelaeten, maer terftond uitgegooten worden ; indien men met een aenmerkelijk verlies van den koning onderdergaen wil. De verkregene Hakken bettaen dus uit zwavellever, polychrestzout en eenigen fpiesglaskoning. §• 639. Behalven de vuurvaste loogzouten zijn 'er ook veele metaelen, als het ijzer, zilver, tin enz. die het fpiesglasmetael, over den droogen weg, uit het ruwe fpiesglas uitfeheiden. Men noemt deze, door andere metaelen nedergeplofte fpiesglaskoningen, naer de metaelen, daertoe gebruikt , ijzeren of martialifche, z 1 l ve r e n of Iuna~ rifche, tinnen of jovialifche, spiesglaskoningen enz. in onderfcheidinge van den voorigen, dien men ook wel den eenvoudigen of vegetabilifihen spiesglanskoning gewoon is te noemen. Dewijl nog. thans de evenredige hoeveelheid der ontledende metaelen nimmer juist kan bepaeld worden: zo onthou- ' den de verkregene fpiesglaskoningen meestal no» iets van deze metaelen en zijn derhalven onzuiver^ der, dan de éénvoudige fpiesglaskoning, §. 640. Om den braekwijnsteen , Tartarus emeticus, te bereiden , worden gelijke deelen fpiesglasfafraen en tot poeder geftootene wijnfteenkristallen, in twaelf deelen zuiver water gekookt, heet dooigezeegen , en de verkregene loog langfaem verdampt, tot zo lang alle wijnfteen wederöm in kristallen gefchooten is. Het overvloedige wijnlteenzuur van dit zuuriigtige, onzijdige zout ontbindt, Q 3 in  t46 ARTSENIJKUNDIGE in deze bewerkinge, de fpiesglaskalk en kristallï'zeert met den overigen, nu ontzuurden, of getartarifeerden, wijnfteen , wien hetzelve eene braeking verwekkende kracht mededeelt. Op dat echter deze kracht, door den ganfchen hoop , eveneééns verdeeld worde, moet dezelve, terftond, geheellijk, tot poeder gewreeven en gelijkvormig vermengd worden. LXXX. Van het zink. g. 641, Het zink, Zincum, grenst, wegens zijne rekbaerheid, het naestaen de metaelen: want, hoewel het zich niet, in groote brokken, onderden hamer laet rekken ; zo kan men het echter, op persmolen , in dunne platen trekken. Het laet zich niet tot poéder ftampen, heeft eene bladerige breuk en zijne eigenaertige zwaerte is, gelijk 7=>ï9°8 tot i,cooo. In kleinere ftukjes wordt het allerbest verkregen door de korreling, granulatie, met water. §. 642. Het zink ondergaet in de lucht bijna geene verandering. In het vuur fmelt het, zo dra het begint te gloeijen , en gefchiedt dit in geflotene vaten, dan verheft, of fublimeert het zich, zonder veranderinge, in kleine metaeldruppelen; of kristallizeert, door eene langfaemeverkoelinge, in vierzijdige kantzuilen. Doch in opene vaten gefmolten wordende, ontvlamt het zink, verbrandende met eene fchitterende witte vlamme, en eenen witten ïook, die als een wit, vlokkig poeder, wederöm neêrploft en e'ene waere Zinkkalk daerflelt, onder debenaeminge van zinkeloemen, Floret zinci, Nïhihsm album, Pompholix* %. 643»  SCHEIKUNDE. $• 643. Deze zinkbloemen weegen omtrent één vierde meer, dan het gebruikte zink, en zijn, op zich zelve niet vlugtig; maer blijven, op nieuws in eenen kroes gegloeid wordende, zonder verandering; gevende maer, geduurende eenigen tijd, eenen geelen phosphorifchen glans van zich af. In een zeer fterk vuur, fmelten zij, ten laetften, tot een fraei, doorzichtig, glas. Op gloeijende kooien geftrooid, worden de zuivere zinkbloemen geel, en men kan hierdoor weeten, of zij met krijt vermengd of vervalscht zijn. §. 644. Het water werkt op het gloeijende zink even, als op het ijzer. Wanneer het water, of waterdampen, in aenraeking komen met zink' dat begint- te gloeijen; dan wordt dit laatfte zeer* verkalkt en eene groote hoeveelheid van waterftoffelucht, of gas, ontwikkelt; deze laetfte is evenwel altijd met koolenftoffe vermengd; dewijl het ïnetaelzink bijna altijd eenige koole onthoudt. §. 645. Het verdunde zwavelzuur ontbindt zeer gemakkelijk het zink. Dan ontwikkelt 'er zich eene groote hoeveelheid van brandbaere lucht, en 'er wordt meestal een zwart poeder uitgefcheiden het welk potloot of gekooid ijzer daerftelt. De ontbinding verdampt wordende, verkrijgt men een wit zout, gekristallizeerd in vierzijdige kantzuilen, met foortgelijke zuilvormige toppunten. Wit vitriool of zinkvitriool , Fitriolum album feu zinci, Sulfas zinci, genoemd. Dit zout heeft eenen faméntrekkenden fmaek en wordt door de lucht en het' vuur, voor een gedeelte, maer door de loogzouten en alkalifche aerden, geheellijk, ontleedt. $. 646. Het falpeterzuur werkt, zelfs alreeds in den Q 4 kou-  ARTSENIJKUNDIGE fcouden ftaet, op het zink, en onder deze ontbinding wordt 'er falpeterlucht, of gas, ontwikkelt, en eenige potloot uitgefcheiden, Deze ontbinding is groenagtig, en fchiet, na de verdampinge en verkoelinge in vierzijdige vlakke kantzuilen, met foortgelijke tópzuilen, die, op de gloeijende kooien ontploffen en desgelijks door de loogzouten en alkalifche aerden ontleed worden. §, 647. Het zeezoutzuur werkt op het zink , even zo geweldig, als het falpeterzuur; met dit onderfcheid nogthans, dat hier wederöm brandbaere lucht, of gas, geboren wordt. Daer wordt insgelijks wederöm eenige potloot uitgefcheiden. Deze ontbinding laet zich niet kristallizecren; wordende bij eene geringe hitte, ten deele, reeds ontleed, Uit eenen kromhals overgehaeld, of gedefinieerd, levert dit zout een weinig rookend zeezoutzuur, waerna het overige, zeezoutzuure zink, als eene boteragtige ftoffe overgaet. Dit zout wordt des ge-, lijks door de loogzouten en alkalifche aerden ontleed. §. 648- Wanneer de voorengemelde veréé. nigingen des zin-ks met de zuuren ontleed worden door de loogzouten en alkalifche aerden, on-» yerfchillig welke; dan wordt het zink nedergeploft, als eene witte of geelagtige kalk, die in de zuuren en in de loogzouten wordt ontbonden. Wanneer dus in een nederploffel door een loogzout, evenééns. welk, dit laetfte'in eene overmaet wordt bijgegoo-. ten ; dan verdwijnt het nederploffel en wordt we-, d^röm ontbonden, §. 649. Het zink, kan door de kunst, za *m\ over den droogen, al§ natten weg, niet, dan zeer  SCHEIKUNDE. £4? Zeer bezwaerlijk, met de zwavel veréénigd worden ; des niettemin heeft men, door eene aenhoudende famenftelling dezer beide ligchaemen, derzelver Verééniging bewerkt, en eene onechte kunst-blende, Pfeudo-galenaartificiaiis , daergelteld. Dewijl het lood zich veeljigter, dan het zink, met de zwavel veréénigt: zo gebruikt men het eerfte om het zink van het lood te zuiveren. §. 650. Met het koper , in verfcheidene evenredigheden veréénigd, vormt het zink, die foort van metaelvermenging, welke bekend is onder den naem van messing, tombac, prinsmetael, pinxbek, Manheiriergoud , Oricïwkum. Deze vermengingen zijn veel ligter te fmelten en harder, dan het koper; zij worden ook niet zo ligt aengetast door het roest. Zij worden bereidt, het zij, door onmiddelbaere famenfmelting; of door de kope.rplaeten laegswijze leggende, cementeerende, tuschen de natuurlijke zinkkalk, of kaLamintsteen, Lapis cai/iminaris. LXXXI, Van het bismuth, S- 651. Het bismuth, Bismuthum, is een balfmetael van eene grootbladerige breuk; wiens eigenaertige zwaerte, tot die van het water ftaet» gelijk 9,8227 tot 1,0000. Offchoon het in het begin, onder den hamer een weinig uitzet: zo is het evenwel ftijf genoeg, om zich tot poeder te laeten ftampen. §. 652. Het bismuth bezwalkt in de lucht, en wordt ten laetften bedekt met eene witte oker. In het vuur wordt het ligt vloeibaer en fmelt al, beVoorens het gloeit. Het verheft, of fublimeert zich dan, in geflotene vaten, zonder verandering; of bet Q 5 kris-  »So ARTSENIJKUNDIGE kristallizeert, bij eene langfaeme verkoelinge, ligt,: in veelhoekige zuilen. In aenraekinge met de lucht gefmolten , verkalkt het in de oppervlakte , tot een grijsgroen poeder. Indien het evenwel, op deze wijze, ter gloeijinge toe, verhit wordt; dan verbrandt het met eene zwakke, blaeuwagtige vlamme en eenen geelen rook, die zich aen de koudere ligchaemen aenzet, als een gelijkkleurig"poeder, Bismuthbloemen, Flores Wtmüthi, genoemd. Deze bismuthbloemen zijn daerna vuurvast en fmelten, in een fterker vuur, tot een groenagtig glas. §. 653. Het zwavelzuur werkt in den verfterkten, geconcentreerder!, ftaet, met bijhulp van bet zieden, op het bismuth; Alsdan ontwikkelt zich eenige vlugtige, zwavelzuure lucht, of gas, en ten laetften blijft 'er over eene witte ftoffe, voor het grootfte gedeelte beftaende uit verkalkt bismuth, en eenig bismuth vitriool. Dit laetfte kan met water worden uitgeloogd en kristallizeert, door de verdamping, in kleine naelden. Dit zout vervloeit in de lucht en wordt door het vuur, de loogzouten en alkalifche aerden, en zelfs ook door eene grootere hoeveelheid van water, ontleed. §. 654. Het verfterkte, geconcentreerde, falpeterzuur werkt, zelfs alreeds in den kouden ftaet, met veel geraes, op het bismuth, wanneer zich eene groote menigte van falpeterlucht, of gas, ontwikkelt. Men verkrijgt alsdan eene ongekleurde ontbinding, welke na de verdampinge en verkoelinge, in kristallen fchiet, nu eens kantzuilen, dan eens ruiten vormende. Dit zout ontploft langfaem in het vuur, met achterlaetinge eener groenagtige kalk. In de lucht vervalt het, en in het water ont- bon-  SCHEIKUNDE. 351 Londen zijnde, wordt het ontleedt en het grootfte gedeelte der bismuthkalk, als een wit poeder, uitgefcheiden. Het zelfde volgt ook, wanneer men de verzadigde ontbinding des bismuths in falpeterzuur, met water verdund. De uitgefcheidene bismuthkalk wordt alsdan genoemd meesterpoeöer van bismuth , Magifterium bhmuthi. §• 655» Het zeezoutzuur werkt zeer bezwaerlijk , en niet, dan in den verfterkten, geconcentreerde^, ftaet, rnet bijhulpe eener langduurige ftoovinge, digeftie, op het bismuth. Alsdan ontwikkelt zich eene (tinkende lucht, of gas, en men kan de bismuthkalk, met het zuur dadelijk veréénigd, door de uitlooging met water verkrijgen. Dit zout laet zich niet kristallizeeren, maer wel opheffen, fublimeeren , en vormt alsdan eene weeke, vervloeiende zoutftoffe , bismuthboter , Butyram bismuthi, genoemd. Het wordt door het water insgelijks ontleed. %. 656. De zwavel laet zich, door het fmelten , met het bismuth , gemakkelijk, veréénigen en vormt met denzei ven een grijs-blaeuw konsterts , het welk in fraeije, vierzijdige naelden kristallizeert. Het bismuth veréénigt zich ook zeer gemakkelijk met het tin en lood. Agt deelen van dit metael, met vijf deelen lood en drie deelen tin, te famen gefmolten, leveren een metaelmengfel, het welk, in de warmte van kookend water, reeds vloeit en fmelt. LXXXII. Van het nikkel. §. 657. Het nikkel, of kopernikkel, Nico-  S5S ARTSENIJKUNDIGE coJmm, wordt thans door alle Scheikunftenaers gehouden voor een halfmetael; hoewel men het zeer bezwaerlijk in den gansch zuiveren ftaet kan daerftellen; als blijvende nog altijd met kobalt en ijzer vermengd. In den mogelijkst zuiveren ftaet, heeft het eene korrelagtige breuk en wordt door den zeilfteen aengetrokken. Zijne eigenaertige zwaerte is, .gelijk 7,8070 tot 1,0000. Het is voorts vrij taei en iets rekbaer. §. 658. In het vuur gebragt, fmelt het nikkel niet, dan in eenen zeer hoogen trap van hitte. In aenraekinge met de lucht gegloeid wordende, verkalkt het in zijne oppervlakte, tot een groen poeder, het welk, met het goudlijm, of borax, gefmolten, hijacinthen- kleurig glas levert. §. 659. Met zwavelzuur, in het vuur, bewerkt, verandert de nikkelkalk in eene grijze ftoffe, onder ontwikkelinge van vlugtige zwavelzuure lucht, of gas. Deze ftoffe , in water ontbonden, levert eenfraei, groen vocht, het welk verdampt zijnde, fraeije, groene, tienzijdige kristallen fchiet, die door het vuur wederöm konnen ontleed worden. §. 660. Het falpeterzuur laet zich, zo wel met het nikkelmetael, als met de nikkelkalk veréénigen. Men verkrijgt alsdan eene groene ontbinding, die gelijkkleurige bladerige kristallen fchiet; welke nogthans in de lucht vervloeijen. Evenééns gedraegt zich ook het zeezoutzuur ; fchietende, met het nikkel , in ruitvormige groene kristallen, die echter in de lucht ontleed worden. 661. Met de zwavel veréénigt zich het nikkel tot eene geele harde ftoffe. De vuurvaste loogzouten werken, over den natten weg, op de nikkel-  SCHEIKUNDE. If£ keJkaHy dezelve ontbindende. Zulks doet ook het. bijtend ammoniakzout*, het welk 'er eene donkerblaeuwe ontbinding mede daerftelt. LXXXIII. Van het kobalt. §. 662. - Het kobalt, Cobaltum, heefteen* fijne, korrelige, digte breuk. Zijne eigenaertige zwaerte is, gelijk 7,8819 tot 1,0000. Het bezit bijna geheel geene rekbaerheid, en laet zich gemakkelijk tot poeder ftampen. In het vuur fmelt het eerst na de gloeijinge en niet, dan in eene zeer groote hitte. Alsdan, langfaem verkoelende, kristallizeert het in naeldvormige, bos wijze te faemengehoopte kristallen. %. 663. In aenraekinge met de lucht gefmolten , verkalkt het kobalt wel een weinig in de oppervlakte; doch men bereidt deze kalk veel gemakkelijker , door den kobaltkoning, tot poeder geftooten, in eene roostpanne te laeten gloeijen. De kobaltkalk, op deze wijze Verkregen, is zwart, fmeltende op zich zelve, hoewel maer in het fterkfte vuur , tot een donkerblaeuw glas. Met verglaesbaere ligchaemen vermengd, fmelt deze kalk veel ligter, vormende een meer, of min blauw glas, het welk, tot poeder gewreeven, smalt, of blaeuwsel , Smalta, genoemd wordt. Het- zogenoemde saffra, Zafera, is eene gelijkfoortige kobaltkalk, .met eenig fijn zand vermengd. §. 664. De verééniging des zwavelzuurs met het kobalt wordt allerbest bewerkt door de kobaltkalk met verdund zwavelzuur te laeten ftooven, digeretre». Men verkrijgt alsdan eene roozen- kleu-  «5*- ARTSENIJKUNDIGE kleurige ontbinding, na de verdampinge, in gelijk* kleurige ruitvormige kristallen fchietende; welke doof den wijngeest ontbonden worden , in de lucht vervallen en in het vuur ontleed worden. §. 665. Het falpeterzuur ontbindt zo wel het kobaltmetael, als deszelfs kalk en levert daer mede, na de verdampinge, bruinroode , vervloeijende kristallendie in het vuur ontleed worden. Het zeezoutzuur ontbindt insgelijks de kobaltkalk zeer ligt, leverende eene bleekroode ontbinding, na de verdampinge, fchietende in bleekgroene, naeldvormige kristallen, die in den wijngeest ontbonden, en door. het vuur ontleed worden. §. 666. Deze ontbinding zo wel, als die van het kobalt in koningswater, bezitten die bijzondere eigenfchap, dat, met water verdund, de letters, op papier daermede gefchreven , onzichtbaer zijn en ; eerst na de verwarminge, met eene groene kleur verfchijnen. Deze tover- of fympathetifche inkt wordt allerbest bereidt, wanneer men, bij de ontbindinge des kobalts in falpeterzuur, eenig keukenzout voegt. Dit, namelijk, verandert het falpeterzuur in koningswater en het vierkante falpeter, te gelijk ontftaende, beveiligt het papier voor de doorëeting. §. 667. De eenvoudigfte wijze, om het kobalt in de metaelgedaente te verkrijgen, is de wederherftelling uit het fmalt. Wanneer men één deel fmalt, in eenen kroes, met zes deelen foda fmelt; • dan vindt men, na de verkoelinge, den kobaltkoning op den bodem, gedekt met eene ftoffe, die in het •water ontbindbaer is en uit de verééniginge der/s-da met de kiefelaerde des fmalts ontftaet. LXXXIV,  SCHEIKUNDE. *55 LXXXIV. Van den bruinsteen. ' §. 668. Reeds over lang was 'er eene mijnftoffe bekend, onder den naem van bruinsteen, Magnefia vitriariorum, welke in verfcheidene handwerken en reederijen , menigvuldig gebruikt en* door deMijnftofkundigen,voor een ijzererts gehouden werd. Daer zijn echter maer weinige jaeren verloopen, federt men betoogd heeft, dat dit ligchaem; eene metaelkalk is en in eenen koning, zijner eigene foorte, kan herfteld worden. Dit bruinsteejmme-? Tael , Magnefwm , heeft eene korrelige breuk en is zeer broos, hoewel het vrij hard is. Zijne eigenaertige zwaerte is, in den zuiverften ftaet, gelijk 6,850 a 7,000 tot 1,000. §. 669. In de lucht wordt de bruinfteenkop ning dra bezwalkt en allengskens geheel verkalkt. In aenraekinge met de lucht verhit, wordt hij rascH verzuurd , oxldeerd, veranderende in eene zwarte kalk, die des te zwarter wordt, hoe meer men ze verkalkt. Deze bruinfteenkalk geeft aen het glas ,waermede zjj gefmolten wordt, eene bruine, of blaeuwagtige kleur, die door het toedoen van brandbaere ligchaemen verdwijnt en door het falpetec wederöm ten voorfchijn gebragt wordt. Om te fmelten, verëischt de bruinfteenkoning een bovenmaetig fterk vuur. §. 670. Wanneer de natuurlijke bruinfteenr kalk, in geflotene vaten , bewerkt wordt; dan laet zij een groot deel van haere levenslucht, of gas, los en wordt echter hierom, op zich zelve, nooit in de metaelgedaente herfteld. Om het bruinlteenmetael te verkrijgen, moet men eene geringe hoe* veel-  ARTSENIJKUNDIGE veelheid van hetzelve behoorlijk gloeijen, met oh'tf en kaerfenfmeer tot eenen deeg kneeden, en hetzel* ve vervolgens, één "uur lang, aen de fterkfte gloeijende hitte blootftellen in eenen kroes, met koolengruis gevuld; dan vnadt men den bruinfteenkoning op den bodem van den kroes. §. 671. De bruinfteenkoning ontbindt zich zeer ligt in verdund zwavelzuur, onder ontwikkelinge van brandbaere lucht, oï gas; maer de bruinfteenkalk wordt, hoewel niet, als met bijhulpe van het zieden, door het verfterkte , geconcentreerde, zwavelzuur aengetast. In beide gevallen levert de ontbinding, na de verdampinge , een roodagtig, ruitvormig, gekristallizeerd zout, het welk eenenfcherpen lmaek heeft en, gegloeid wordende, eenige levenslucht en zuiver zwavelzuur van zich afgeeft. ^ $. 672. Het falpeterzuur ontbindt den bruinfteenkoning, met ontwikkelinge van falpeterlucht, of gas; maer de bruiniteenkalk wordt niet, dan in het rookende falpeterzuur ontbonden. In beide gevallen fchiet de ontbinding, na de verdampinge, tafelvormige kristallen, die in de lucht vervloeijen en, in het vuur, levenslucht en falpeterzuur van zich afgeeven. §. 673. Het zeezoutzuur ontbindt zo Wel den bruinfteenkoning, als ook deszelfs kalk, zeer gemakkelijk. Onder de ontbindinge dezer laetfte, wordt overgezuurde , oxigeneerde, zeezoutzuure lucht, of gas, ontwikkeld en men verkrijgt, door de verdamping, eene zoutftoffe, die in de lucht dra vervloeit. §. 674. Wanneer de brüinfteenkalk, in het vuur, met zwavel bewerkt wordt; dan ontwikkelt zich  SCHEIKUNDE. aS7 skh eenig vlugtig zwavelzuur, met achterlaetinge eener geelgroene ftoffe, die den gezwavelden bruinsteen daerflelt.: Indien men één deel natuurlijke bruinfteenkalk, met drie deelen falpeter, in eenen kroes te famen fmelt, tot zo lang 'er geene levenslucht meer ontwikkeld wordt; dan Verkrijgt men eeu groenagtig broos poeder, de mijnstoFfelijke kameleon, Chamcekon mineralis, genoemd. Wordt deze in gemeen water ontbonden; dan ver* krijgt men een groen vocht, het welk kort daerna paersverwig of violet, en ten laetften rood wordt* Door eenig vooraf bijgevoegd zuur wordt deze ontbinding, van begin af, rood; en met overgehaeld, gedefiii/eerd, water bereid, blijft zij langen tijd groen. LXXXV. Van het arsenik. $• 675. Het arsenikmetael , J^eguius arfenici, is zeer broos en hard. Zijne eigenaertige zwaerte ftaet tot die van het water, gelijk 5,7633 tot 1,0000: In de. lucht verliest het zijnen metaelglans j bezwalkende eerst geel en daerna zwart. In geflotene vaten wordt het opgeheven, gefiuhlimeerd zonder veranderinge; waerbij het kristallizeert in driehoekige naelden en zuilen* Doch in opene vaten gefmolten, ontvlamt het en gaet, onder verfpreidinge van eenen knoflookagtigen reuk, heen, in de gedaente eener witte kalk, die zich aen dé koudere ligchaemen aenzet en, naer maete dat zij , min of meer verglaesd is, den naeni draegt van wit I. Deel. R ar-  «58 ARTSENIJKUNDIGE arsenik, Arfenicum album, of van arsenïkglas* Vitrum arfenici. §. 676. De arfenikkalk onderfcheidt zich van alle overige metaelkalken hierdoor, dat zij zich in het water laet ontbinden en hierom, daedelijk, eenen fcherpen fmaek heeft, en zich met de vuurvaste loogzouten, over den natten weg, veréénigt tot eene dikke, bruine ftoffe, arseniklever , Hepar arfefiici, genoemd. Doch, over den droogen wég, veréénigt zich de arfenikkalk met de vuurvaste loogzouten , tot eene witte , zeer vuurvaste ftoffe, eertijds vuurvast arsenik , Affenicim fixum, genoemd. §, 677. Het zwavelzuur werkt alleen in den verfterkten , geconcentreerden, ffaet en met bijhulp der warmte, op den arfenikkoning, en ook dan gebeurt 'er nog geene waere ontbinding; maer het metael wordt flechts verkalkt. Doch het zeezoutzuur ontbindt, met bijhulpe der warmte, zowel den arfenikkoning, als ook deszelfs kalk en men verkrijgt eene ontbinding, welke in het vuur en door de loogzouten kan ontleed worden. %. 678. Wanneer het witte arfenik, in eenen kromhals met buizen , getubuleerd, allengskens overgooten wordt met twaelf deelen verfterkt, geconcentreerd, falpeterzuur; dan wordt, door bijhulp der warmte, eene groote menigte van falpeterlucht , gas, ontwikkeld , met achterlaetinge eener witte ftoffe, welke door de gloeijing, in eenen kroes, van al het falpeterzuur, dat 'er nog aenklceft, kan bevrijd worden. Het falpeterzuur wordt, hier, allengskens, door het arfenik volkomen  SCHEIKUNDE. %$9 men ontleedt; zuigende deszelfs zuurftoffe, exh geen, ten grootften deele in, en wordende hierdoor zelfs tot een zuur, het welk men het arsenikzitur , Acidum arfenicum , noemt. $• 679. Het avfenikzuur is zeer vuurvast en fmelt, op zich zelve, tot een doorzichtig glas. Het laet zich volkqmen ontbinden in twee deelen koud water. Met potasche verzadigd zijnde, vormt het oen onzijdig zout, het welk in groote ruitvormige kristallen fchiet, in de lucht niet vervloeit en, in het vuur, tot eene glasagtige ftoffe fmelt. Doch met de foda ontftaet 'er een zout, het welk agtzijdige kristallen vormt, en in de lucht vervalt. Het arfenikzuur en ammoniakzout eindelijk, geevenruhv vormige kristallen, die in de lucht droog blijven; maer in het vuur ontleed worden. §. 680. De arfenikkoning zo wel, als ook het witte arfenik, worden door fmelting, met de ' zwavel ligt veréénigd. Dit gezwavelde arsenik verheft, fublimeert, zich, in geflotene vaten, geheel naer boven, en wordt, haer de verfcheidene evenredigheid zijner famenftellende deelen, .reelof rood. In het eerfte geval wordt het genoemd&oPER. ment, Arfenicum citrinum, Auripigmentum, hetwelk omtrenttien deelen arfenik en één deel zwavel onthoudt; en in het tweede geval voert het den naem van rood arsenik, Arfenicum rubrum, waerïn de evenredigheid der zwavel tot die des ar feniks ftaet, gelijk 1. tot 4. $. 681. Het falpeter wordt door het witte arfenik ontleedt. Wanner, men dit mengfel uit eenen kromhals overhaelt, definieert; dan verkrijgt men R * roa*  aea ARTSENIJKUNDIGE rookend falpeterzuur , en 'er blijft arfenikzuure potasch over. Het zelfde gebeurt ook, wanneer men falpeter met wit arfenik, in eenen gloeijenden kroes, laet ontploffen. §. 68a. Wanneer gelijke deelen van den arfenikkoning en het kwikzilver -fublimaet te famen overgehaeld, gedefinieerd, worden; dan verkrijgt men eene dikke vloeiftoffe, arsenikboter, Butyrtim arfenici,- genoemd. De bijtende opgehevene kwik wordt hier ontleedt; het overgezuurde, oxigèneerde, zeezoutzuur verbindt zich met den arfenikkoning en baert arfenikboter; terwijl het kwikzilver wederöm in zijne metaelgedaente herfteld wordt. Door het witte arfenik wordt het bijtend opgeheven kwikzilver niet ontleed; maer het verheft , fublimeert, zich met het zelve, zonder verandering. §. 683. De meeste metaelen laeten zich met het arfenik veréénigen, en alle worden 'er'ftijf en breekagtig door. Met'het 'koper veréénigd, vormt het arfenik eene witte metaelvermenging, die eene 'fraeije polijsting aenneemt en, onder den naem van -urgent, haché, tot verfcheidene werkftukken wordt gebruikt... Hetzelve wordt meestal bereid door de famenfmelting van vuurvast arfenik met-koper en ftof va'n kooien. - G~ « LXXXVI. Van het wolfram. §. 684. Reeds voorlang was den Mijnflofkundigen bekend, eene bijzondere fteenfoort, die van wegens haere aenmerkelijke zwaerte, den naem kreeg  SCHEIKUNDE. atft kreeg van tungsteen of zwaeresteen. Men hield' denzelven , langen tijd, voor een tinerts; doch zulks werd, door de proeven , rasch wederlegt. Eindelijk bevond bergmann , door een naeuwkeurig onderzoek, en betoogde, weinige jaeren geleden , dat deze fteen een waer 'aerdagtig middenzout was, beftaende uit kalkaerde en een eigen zuur, door hem tungsteenzuur , Acidum tungflicum vel tungfleni genoemd. §. 685. Niet lang daerna werd eene andere, twijffelagtige mijnftoffe, het wolfram , gemeenlijk voor een ijzererts gehouden, ook naeuwkeuriger ontleed en men bevond, dat hetzelve was famengefteld uit hetzelfde zuur, met bruinfteen en ijzer veréénigd. Ten laetllen heeft de Heer elhuyar ontdekt, dat dit zuur, daedelijk,in eene metaelgedaente kan herfteld worden en, bijgevolg, een metaelzüur is. Sedert heeft men, doorgaende, dit metael genoemd wolframmetael , tungsteenmetael j Tungftenum, en het zuur wolframzüur gehee-1 ten. §. 606. Dit zuur wordt, volgens de aenwijzing van scheele , op de volgende wijze uit den tungfteen uitgefcheiden: Men laet een deel tungfteen in poeder, flooven, digereeren, met drie-deelen verdund falpeterzuur, het welk 'er dan eene geele kleur van krijgt. Daerna doet men 'er twee deelen bijtend ammoniakzout bij, waerdoor het poeder dé geele kleur wederöm verliest. Vervolgens overgiet men het wederöm, op nieuws, mét drie deelen fterkwater, en 't herkrijgt zijne geele kleur, van welke men het, door bijgevoegd ammoniakzout, wederöm R- 3 be-  aös ARTSENIJKUNDIGE berooft. Op deze wijze gaet men voort tot dat alle tungfteen verdweenen en ontbonden is; waertoe omtrent twaelf deelen falpeterzuur en agt deelen ammoniakzout verëischt worden. Daerna wordt de ontbinding met potasche nedergeploft, en dit nederploffel weggenomen zijnde, ploft men het-overige vocht met falpeterzuur neder. §. 687. De Tungfteen wordt door het falpeterzuur ontleedt; hetzelve veréénigt zich met de kalkaerde en ploft het wolframzüur, als een geel poeder, neder; welk laetfte zich hierop met het ammoniak, tot een ontbindbaer onzijdig zout, veréénigt. Men verkrijgt dus een vocht het welk uit kalkfalpeter en wolframzüur-ammoniak is famengefteld r de kalk wordt uit hetzelve gefcheiden door de potasch, en vervolgens het wolframzüur ook, in de gedaente van een wit poeder, door het falpeterzuur. De geringe kiezelaerde blijft reeds in de eerfte bewerking achter, en bet ijzer kan vooraf, door de bloedloog worden neergeploft. §. 688. Om het wolframzüur uit het wolfram te fcheiden, fmelt men één deel wolfram, in poeder , met drie deelen drooge foda; waerna men de uitgegotene, gefmoltene ftoffe in water ontbindt, het vocht doorzijgt, en vervolgens met falpeterzuur nederploft; dan verkrijgt men een wit poeder, het wolframzüur daerftellende. Het ijzer, met het wolframzüur veréénigd, wordt hier, door de foda uitgefcheiden, en blijft, na de ontbindinge, in het doorzijgen achter; maer het zuur der wolframzuure foda, wordt door het falpeterzuur uitgefcheiden. $. 689. Het wolframzüur, op welke der voormelde  SCHEIKUNDE. ^$ melde wijzen ook verkregen, wordt in de vlamme der foudeerpijp geel, bruin en zwart, zonder te fmelten of vlugtig te worden. Het verëischt tot zijne ontbinding, twintig deelen kookend water, en verwt alsdan het vioolenfap rood; ook heeft he» eenen zuuren, metaelagtigen fmaek. Met falpeter en zeezoutzuur overgooten, wordt het terftond geel, en met zwavelzuur gewarmd, blaeuw. $. 690. Met de potasche, foda, en het ammoniak vormt het waere, onzijdige zouten , in kleine naeldvormige kristallen fchietende, die zich in het water gemakkelijker, dan het zuiver zuur, laeten ontbinden. Met het kalkwater baert het wolframzüur eenen kunftigen tungfteen, die, zowel als de natuurlijke, door het water niet kan ontbonden worden. §. 691. Wanneer het wolframzüur met ftof van kooien, in eenen krpes, door een zeer fterk vuur bewerkt wordt; dan verkrijgt men den wolframkoning in kleine, vergruisbaere knopjes. Deszelfs eigenaertige zwaerte is gelijk 17,600 tot 1,000. Hij is ten hoogften onfmeltbaer ; maer verkalkt ligt tot een geel poeder. De drie mijnftoffelijke zuuren ©effenen geene kracht en werking op denzelven. LXXXV1I. Van het Waterlood. §. 692. Het waterlood. Molybdena, is eene bijzondere mijnftoffe, die door de Mijnftofkundigen langen tijd gehouden wordt voor eene zelfde ftoffe met het potlood; tot dat scheels bewees i dat deze beide ligchaemen, in hunne fchejR 4 kun*  £é>4 ARTSENIJKUNDIGE kundige eigenfchappen, hemelsbreed verfchilden en, dat het natuurlijke waterlood een waer metael* zuur onthoudt, het welk, naderhand, door hielm en pelletier, tot eenen waeren metaelkoning is herfteld geworden, welken men tegenwoordig waterloodkoning, Molybdenum, noemt. §. 693. Om de waterloodkalk, of het waterloodzuur , Acidum molybdicum, uit het natuurlijke waterlood te fcheiden, laet men een deel waterlood, iii eenen kromhals, ftooven , digereeren, met dertig deelen falpeterzuur, waervan men telkens zes deelen te gelijk opgiet. Dan wordt 'er eene aenmerkelijke hoeveelheid van falpeterlucht, gas, ontwikkeld, en 'er blijft ten laetften een wit poeder over, het.welk, eenige maelen met water uitgeloogd zijnde, het zuivere waterloodzuur daerftelt. Het falpeterzuur wordt hier ontleedt en deszelfs zuurftoffe, oxigeen, aen het waterloodmetael overgegeeven; het welk hierdoor gezuurd, of verkalkt wordt; terwijl de falpeterlucht, gas , heen gaet. Indien het natuurlijke Waterlood eenige zwavel onthield, zoude dezelve, hier,'ook in zwavelzuur veranderd, maer door de uitlooging met koud water, van het waterloodzuur wederöm gefcheiden zijn. Men kan het waterloodzuur ook verkrijgen door eene langfaeme roosting van het natuurlijke waterlood, onder de moffel, waer hetzelve gekristallizeerd achterblijft. §. 694. Het waterloodzuur wordt door het kookende water ontbonden; het heeft dan eenen eigenen zuur- en metaeliigtigen fmaek, en verwt het lakmoes. Met bijhulpe der hitte veréénigd het zich met  S C HE IK UND E. a6> r wet het zwavelzuur', en wordt,door de verkoeling,blaeuw en dik;, welke-beide verfchijnfels echter door de. warmte , wederöm Verdwijnen. Hét gedraegt- zich .bijna eveneens" met hef -zeezoutzuur , welke-ontbinding, ter droogte toe verdampt ziinde,> een.blaeuw poeder achtërlaet. $■ 695. s In aenraeldnge met de lucht, door het vuur verhit,.wordt.het^waterloodzuur geheel vlugtig, zich opheffende ; fubïimeerende, in' de gedaente- van .kleine i.acldv.orniiga kristallen.- Metde potasche vormt het waterloodzour: een onziïdiff zout, het welk zich in het. water, ligter laet ontbindenden, bij deverkoeling^intieihe.kristallenfchiet, die in het vuur niet vlugtig worden. Daerenboven veréénigt het zich met verfcheidene metaelen, blaeuWe ontbindingen met dezelven vormende. LXXXVIII. Van het uran. S- 696. De zogenoemde Pekblende, een li», chaem , den Mijnftofkundigen tot nu twijffelag. Hg, is, volgens de gemaekte proeven van den Heer klaproth, het erts eenes halfmetaels, dat, in zijne eigenfchappen, van ajle overige bekende afwijkt , en door denzelven uran , Uranium, genoemd werd. Om hetzelve te fcheiden uit de pekblende 'die uit de verééning dezes halfmetaels met zwavel en ijzer beftaet, laet men het eenigen tijd met verfterkt, geconcentreerd, falpeterzuur ftooven digereeren, en ploft vervolgens de doorgezijgde' ontbinding met potasche neder; wanneer men een geel poeder verkrijgt, het welk de urankalk is. Het  *6S ARTSENIJKUNDIGE uit derzelver hout en wortel uitzweet; maer ook door de opdrijving, fublimatie, menigvuldig uit dezelven wordt verkregen. De kamfer, die in Europa verkocht wordt, komtallegaer van de Japanfshe. kamferlaurier. §. 768. De kamfer heeft eene witte kleuren een kristallig weeffel. Zij heeft eenen eigenen , {ierken reuk, en vervliegt in de warmte des dampkrings; zonder iets achter te laeten. In de geflotene vaten Hijgt ze geheel en al naer boven, fublimeert, zonder verandering. Zij is eigenSertig' ligter, dan het water, het welk 'er niet het minde van ontbindt. Maer in den wijngeest, de vlugtige en vette oliën, wordt zij ligt ontbonden. §. 769. Desgelijks ontbindt zich de kamfer in de mijnftoffelijke, mineraele, zuuren. Wanneer men over een deel kamfer, twaelf deelen falpeterzuur, agt* maeloverhaelt; dan verkrijgt men een droog, zuur zout, het kamferzuur, Acidum camphoricum, daerftellende ; het welk in zijne eigenfchappen met het kla■ verzuur , veele overéénkomst heeft. Met potaerde gemengd en overgehaeld , verandert de kamfer in eene geele olie, kamferolie , Oleum camphora, genoemd; welke, behalven de vloeibaerheid, van de kamfer zelve niet verfchilt. XCIX. Van De suiker. §. 770. De suiker , Saccharum , is eigentlijk eene witte kristallijne ftoffe , die men door verdamping en behoorlijke zuivering verkrijgt uit het uitgeperste fap van het gemeene fuikerriet. Men kan echter even zulke fuiker ook bereiden uit het fap van veele andere planten ; gelijk zijn de manna ën de honig, welke', na behoorlijke zuivering, van de  SCHEIKUNDE. >f. ie gewoone fuiker, fcheikundig, niet verfchillen. §. 771. De fuiker heeft, in haere algemeene eigenfchappen , eenige overéénkomst met de zouten. Zij heeft eenen eigenen zoeten fmaek, ontbindt zich, ligt in het water en in den wijngeest, en maekt, door haere verééniging, de oliën ontbindbaer in het water. §. 77*. Wanneer een deel fuiker, overgehaeld, gedcftilherd, wordt met drie deelen falpeterzuur en , zo dra 'er geene falpeterlucht , gas, meer overgaat, wederom op nieuws met drie deelen falpeterzuur overgehaeld wordt; dan zet zich, in het 0 verblijf fel, een wit, gekristallizeerd zout aen, het suikerzuur , Acidum fiacchari, daerftellende. Het falpeterzuur wordt in deze bewerkinge vooi\ een gedeelte ontleedt; zijne zuurftoffe, oxigeen, veréénigt zich met de fuiker, het fuikerzuur vormenda De falpeterlucht, gas, gaet heen en het overige falpeterzuur gaet in den ontvanger over. §. 773* Het fuikerzuur vormt regelmaetige, vierzijdige, kantzuilige kristallen, en beeft eenen fcherpen, niet onaengenaemen zuuren fmaek. In twee deelen koud water ontbindt het zich volkomen, met eenige verknapping. In geflotene vaten, op zich zelve, verhit, ftijgt het gedeeltelijk naer boven, fublimeert, in de gedaente van een wit poeder en, gedeeltelijk wordt het ontleed, gaende als brandig fuikerzuur in den ontvanger over. §. 774. Het falpeterzuur veréénigt zich met de vuurvaste loogzouten, tot onzijdige zouten, die in warm water ligt ontbonden worden, zich met het zuur laeten overzadigen, alsdan ligt in zuilenvormige kristallen fchieten en, eindelijk, door het vuur ontleedt worden, het loogzout, In den mil-  P ARTSENIJKUNDIGE milden ftaet, achterlaetende. Met het ammoniak wordt 'er een onzijdig zout geboren, het welk insgelijks vierzijdige zuilen vormt, in'de lucht vervalt en, in het vuur, gedeeltelijk wordt opgeheven, gefiüiJtmeerd, en gedeeltelijk ontleed. §. 775. Onder alle alkalifche grondftoffen, heeft de kalkaerde met het fuikerzuur de naeste verwandfchap. Het middenzout, daeruit ontftaende, is door het water bijna niet te ontbinden, en liet zuiver fuikerzuur zo wel, als de fuikerzuure onzijdige zouten, leveren de beste middelen om de kalkaerde te ontdekken. De fuikerzuure kalkaerde, •wordt allerbest bereidt, door het kalkfalpeter met fuikerzuur te ontleden. 776. De zwaeraerde en de bitteraerde baeTen, met het fuikerzuur, middenzouten, welke, maer bij de overmaet van het zuur, in het water ontbindbaer zijn; alsdan laet zich het eerfte ook kristallizeeren. De fuikerzuure aluinaerde is eene geeliigtige, en kfistallizèerbaere, in de lucht vervloeijende ftoffe. §. 777. Het fuikerzuur veréénigt zich met, "bijna, alle metaelen, met dezelven middenzouten vormende, welke bezwaerlijk zijn te ontbinden. Het fuikerzuure kwikzilver bezit, aen Ui et vuur blootgefteld zijnde, eene donderende eigenfchap. C. Van het klaverzuuring zout. §. 778. De klaverzuuring, Oxalis Acetefella, de veldzuuring, Rumex acetofia, en mis* fchienalle, waerlijk zuur fmaekende planten, ont* houden een zout, het welk door de verdamping en rust$ m  SCHEIKUNDE. ffc rust, uit het fap dezer planten, in kristallen fchiet, en het eigen zout , Sal esfentialis, dezer planten, doorgaande wordt genoemd. Om hetzelve uit de klaverzuuring, of veldzuuring, te bereiden, wordt het verfche fap der plante, tot de lijvigheid van honig verdampt zijnde, gegoten in eene glazen vies met eenen engen hals,, en boven op eenige olijvenolie gegoten. Dan zet zich, na verloop van eenige weeken, eene korst af, die het klaverzuuring» zout, Sal acetofella, is. Uit het overgeblevene fap, kan men, de bewerking herhaelende, nog meer zodaenig zout verkrijgen. $. 779. Het klaverzuuringzout is een zuurag» tig onzijdig zout, beftaende uit potasche, met een eigen zuur overzadigd. Het fchiet in kleine, bladerige kristallen , wordt in zes deelen heet water volkomen ontbonden en blijft in de lucht onveranderd. Om het te ontleden, wordt in deszelfs ontbinding , door het water, eenige falpeterzuure zwaeraerde gegoten; dan vcrëenigt zich het lylaverzuur met de zwaeraerde en het falpeterzuur met de potasche. Vervolgens wordt de nedergeplofte klaver, zuuring-zuure zwaeraerde ontleedt, door ze op zwavelzuur te laeten ftooven , digereeren. $. 780. Eertijds hield men het klaverzuuringzuur, Acidum oxalicum, voor een eigen zuur, van het fuikerzuur verfchillende ; doch thans heeft men door proeven beweezen, dat deze beide zuuren , naer alle hunne eigenfchappen, in niets verfchillen; de benaemingen van klaverzuuringzuur en fuikerzuur van gelijke faetekenisfe houdende en gebruikende. Cl.  ft* ARTSENIJKUNDIGE CL Van het benzoë-zuur. §. 781. De BENzoë, Benzoë, onthoudt eert bijzonder zuur zout, in den vrijen ftaet, het ben* zoë-zuuR, Acidum benzoicum, genoemd; hetwelk' langs verfcheidene wegen, uit dezelve kan verkregen worden , waervan de besten zijn , de twee volgende : Men laet de benzoë,bij eene maetige.warmte fmelten in eene aerde kolv, met een kegelvormigen papieren , of leemaerden hoed bedekt; dan verheft , fublimeert, zich het zout in fijne witte kristallen, welke ook BENZoë bloemen, Flores benzoet, genoemd worden. Of, de benzoë, tot poeder geItooten , wordt ,. met versch gebluschte kalk in water gekookt, het vocht doorgazegen en verdampt; vervolgens doet men in de verkoelde loog eenig zeezoutzuur, en het benzoëzuur ploft, als een wit poeder, neder. §. 782. Het benzoëzuur heeft eenen brandenden , eigenen fmaek, en vormt dunne kristallen, als zijde blinkende, die in de lucht onveranderd blijven. In koud water wordt het bezwaerlijk ontbonden; veel ligter in heet water en in den wijngeest. In geflotene vaten, aan het vuur blootgefteld ,,Hijgt het geheellijk, en zonder ontleding naer boven. In aenraekinge met de lucht, verbrandt het met eene vlamme en ouder eenen aengenaemen reuk. Door het falpeterzuur. wordt het weinig veranderd. §. 783. Met de loogzouten vormt het benzoëzuur onzijdige zouten, die in naeldvormige kristallen fchieten en, in de lucht, de vochtigheid aëntrekken, of vervallen. Met de kalkaerde baert het een middenzout, het welk in het water volkomen  5CHEIKUNDË. # tïièn ontbindbaer is en eenen zoetagtigen fmaek heeft. Alle deze zouten worden door het vuur ontJeedn. §. 784- Veele andere harsfen en balfemert leveren ook een benzoëzuur, gelijk de balfem van Peru, Toledo, de Storax, enzi, CU. Van het citroenzuur. §. 785. Het Citroenfap is eigentlijk uit vier deelen famengefteld : uit het eigentlijke citroenzuur, ^«'i«ffmVr/V«w;uithetappeizuur;uit het slijm en uit water. Het zuiver citroenzuur wordt, op dé Volgende wijze, uit hetzelve verkregen : Men werpt zuiver krijt in een verwarmd, zuiver citroenfap; dan veréénigt zich het citroenzuur met het krijt, tot een onöplosbaer middenzout; terwijl de appelzuure kalkaerde ontbonden blijft. Het afgefcheiden nederploffel laet inen vervolgens met verdund zwavelzuur ftooven, digereeren, en men verkrijgt alsdus, doof £et verdampen der afgezonderde vloeiftoffe, het zuiver citroenzuur in kristallen. §. 786. Het citroenzuur vormt met de loogzouten kristallizeerbaere, vervloeijende, onzijdige zouten; doch met de alkalifche aerden, onkristaliizeerbaere middenzouten. ' Het onderfcheidt zich van het wijnlteenzuur, voornamelijk, hierdoor, dat het digestivzoui 'er niet dóór wordt ontbonden;, Met falpeterzuur gekookt, verandert het in fui* kerzuur*  34 ARTSENIJKUNDIGE CIII. Van het appelzuur. §. 787. Het appelfap bezit een eigen zuur s het appelzuur , Acidum malicum, het welk 'er , op de volgende wijze, uitgelcheiden wordt: Men verzadigt eene zekere hoeveelheid van versch appelfap met potasch, zijgt de loog door en druppelt 'er, zo lang, azijnzuurlood in, als 'er iets in nederploft. Dit uitgezoette of uitgeloogde nederploffel laet men met verdund zwavelzuur ftooven, digereeren, en giet daerna het vocht af, welk het zuiver appelzuur daerftelt. 5. 788. Het zuiver appelzuur laet zich nimmer kristallizeeren. Met falpeterzuur, op nieuws, gekookt, verandert het in fuikerzuur. Met de loogzouten vormt het vervloeijende onzijdige zouten. Met de kalkaerde volkomen verzadigd is het middenzout , daar uit geboren, in het water niet ontbindbaer, en daerëntegen ligt ontbindbaer, wanneer, bet appelzuur, met de kalkaerde onvolkomen is verzadigd. §. 789. Door het appelzuur wordt het ijzer gemakkelijk ontbonden. Wanneer men in versch appelfap ijzervijlfél laet ftooven , digereeren; dan verkrijgt men eene bruine ontbinding, welke, op zich zelve, door de verdamping verdikt, het zogenoemde appelzuur e ijzeruittreksel , Extractum martis cum fucco pomorum, en met wijngeest veréénigd, de appelzuure ijzertinctüur, Tinctura martis cum fucco pomorum , daerftelt. 5. 790. Buiten de appelen , zijn 'er nog veele 1 andere zuuragtige vruchten en besfen, die het appelzuur onthouden als een deel van haere famenftel- linge  SCHÈIKÜNDEU ïinge; altoos meer, of min, met citroenzuur en wijnfteenzuur vermengd. Zodaenige zijn: de berberissen, sleeproimen , aelbessen, kerssen, framboisen , aerdbezien , braembezien , et7Zi Uit alle deze kan het appelzuur, volgens de befchrevene wijze, ($. 787.) afgefcheiden worden» CIV. Van hèt galnotenzuur. §. 791- Men kent reeds, federt langen tijdj de bijzondere eigenfchap van fommige plantdeelen t die men de samentrekkende, adfiringeerendet noemt. Deze eigenfchap werd altoos toegefchreVen aen een bijzonder famenftellend deel, het welk men de samentrekkende grondstoffe , Principium adftrtngens, noemde; doch in onzen tijd heeft men , doorlaetere proeven betoogd, dat deze grond» Itoffe van eenen zoutagtigen en, naer alle waerfchijnlijkheid, van zuuren aeft zij. De plantdee- ' len, dezelve in meerder hoeveelheid bezittende 1 zijn: verfcheidene basten van boomen, als de eikenbast; voorts de theebladen, die van de Sumach, Rhus; doch boven anderen de galnooten, waervarl zij ook den naem van gaLnootenzuur , Acidum) gallaceum, draegt. §. 792» Zo wel het water, als de wijngeestt neemen het galnootenzuur, uitdeplantert, tot zich, en de opgietfels en uittrekfels daervan gemaekt, onderfcheiden zich allegaer door eenen eigenen, famentrekkenden fmaek; als ook hierdoor, dat zij de metaelen, uit hunne ontbindingen , nederploffen $ feil zulks onder bijzondere verfchijnfelen. Dus Wórdt het goud en zilver door de2elven nédérgeC £ olofij  S6 ARTSENIJKUNDIGE ploft in de metaelgedaente; maer de overige metaelen in verfcheidene kleuren. Het meest van allen is bekend, de zwarte nederploffing des ijzers uit het ijzervitriool, met een opgietfel van galnooten, bewerkt; welke, nevens het overige vocht, met een weinig gom gemengd, onder den naem van inkt, gebruikt wordt. §. 793. Alle deze nederploffingen konnen befchouwd worden, als middenzouten. Door de mijnHoffelijke, minerale, zuuren worden alle deze nederploffingen wederöm ontbonden , en daerëntegen door de plantzuuren niet aengetast; weshalven de azijn, zonder eenig nadeel, in de inkt kan gedaen worden , om ze voor den fchimmel te bewaeren. §. 794. Om het zuiver galnootenzuur te verkrijgen, worden de geflampte galnooten met agt deelen koud water overgoten en, na eenige dagen dus geftaen te hebben, het wijngeele op• gietfel afgegoten en op eene warme plaets gefteld; wanneer, zich, na verloop van eenige maenden, eene bruine ftoffe affcheidt, welke men met wijngeest, Alcohol, overgiet , en het kleurig uittrekfel, of de tincluur, vervolgens, ter droogte toe, doet verdampen. Op deze wijze verkrijgt men dit zout in kleine kristallen. §. 795. Het galnootenzuur heeft eenen zuuren fmaek, verwt het lakmoes uittrekfel rood, en bruischt op met de luchtzuure loogzouten. Door anderthalve deelen kookend water en vier deelen wijngeest wordt het volkomen ontbonden. Op zich zelve, in geflotene vaten, overgehaeld, gedefinieerd, levert het eenig zuuragtig water, phlegma en een droog, om hoog geftegen,gefublimeerd\ £QUt3  SCHEIKUNDE. 37 zout,aen het benzoëzuur gelijk in gedaente; doch, m zijne eigenfchappen zich gedraegende als het galnootenzuur zelf. Met falpeterzuur gekookt, wordt het galnootenzuur, bijna geheel, in fuikerzuur veranderd. CV. Van de overige zouten, welke de planten, in den vrijen staet, onthouden. §• 796\ Behalven de reeds gemelde zouten onthouden bijna alle planten nog eenig vuurvast loogzout, het welk 'er door ftooving, digeftie, met zuuren uit kan verkregen worden. Verders , ont- ^omTge Planten' dikvvij'ls' biitoe™' ook uiijnftoffehjke, minerale, onzijdige en middenzonten, as, bij voorbeeld, het falpeterzuur uit de zonnebloem, den tabak, de bernafie, enz.; het keukenzout, uit de zeeplanten; het dubbeldzout, uit het duizendblad, of de Haezengervve en uit eenige reuk of fpecenjplanten; het zout van Glauber uit ue lamanscus, enz, CVI. Van de houding der planten en van haere deelen, in eene HOOr gere warmtemaet. ™ Au797" ,Alle' tot ^ertoe, aengeftelde proeven hebben geleerd, dat de planten, in een fterk vuur bewerkt, zich, ten opzichte der veranderinge, welke zij ondergaen, op tweederlei wijze gedragen: ook heeft boerhaeve dezelven, uit dien c 3 hoof.  %$ ARTSENIJKUNDIGE hoofde, in twee fcorten verdeeld. Om de planten, naer deze wijze, te onderzoeken, worden zij, zonder bijvoegfel, in eenen glazen kromhals , allengskens, tot aen het gloeijings-punt verhit, en de Voortbrengfels, die bij de verfcheidene maeten van warmte, in den ontvanger overgaen, afzonderlijk bewaerd. §. 798. Alle planten der eerfte foorte leverei! op deze wijze: i.) Het natuurlijke water der plante, met de reuK-* ftoffe en, naer omftandigheden, ook met de vlugtige olie veréénigd. a.) Eene bruine, brandig riekende, zuure vloei* ftoffe, die, van tijd tot tijd, bruiner en eindelijk zwart wordt. 3 ) Eindelijk eene zwarte,brandigriekende olie. On der dit laetfte tijdftip, ontwikkelt zich ook eene groote hoeveelheid van brandbaere en koolenzuure lucht, gas, en ten laetllen, bij het fterkfte vuur, gaet 'er geene geringe hoeveelheid van koolenzuur am, moniak over, In den kromhals blijft eindelijk eene bloote koole terug, §. 799. De vloeiftoffe, allereerst verkregen 5 is het 'natuurlijke water der plante (§. 700.); behalven, dat het, in dit geval, dikwils, eemgfints door de overige voortbrengfels reeds is verontreinigd. Het tweede voortbrengfel is een waer zuur; doch iet welk ook niet aldus, gelijk wij het verkrijgen, in de planten was onthouden; maer eerst geboren wordt uit de fiijmige en olieagtige deelen, in deze hoogere warmtemaet verbrandt en, voor een gedeelte, door de zuurftoffe, oxigeen, van het natuurlijke  SCHEIKUNDE. s9 water der planten , in zuur verandert. Dit zuur, het welk men, in grooter hoeveelheid kan verkrijgen uit de vastere plantdeelen, als hard hout enz. wordt doorde nieuwe Scheikundigen genoemd: het brandig houtzuur , Acidum pyro- lignofum. In de gemeene famenleving noemt men het den houtazijn. De brandige reuk van dit zuur fpruit, voor het grootfte gedeelte, uit de brandige olie, die 'er mede veréénigd is, en van welke het zelve, gedeeltelijk, door eene herhaelde overhaeling, destillatie kan gezuiverd worden. §. 800. De brandige, of zogenoemde empyreumatifche olie, Oleum empyreumaticum, op het laetst met het brandige zuur overgaende, wordt, zonder twijffel, eerst onder de bewerking geboren, en yerfchilt, waerfchijnlijk, van de vlugtige oliën, alleen door eene grooter hoeveelheid van koolenftoffe, die zij in haere famenftellinge onthoudt. Door eene op zich zelve, dikwils herhaelde overhaeling, del tülane, worden deze brandige oliën kleurloozer fcheiden telkens een weinig zuur uit, en laeten een weinig koole achter; wanneer zij dan ook in den wijngeest, volkomen, konnen ontbonden worden. $. 801. Het koolenzuur ammoniak, dat bij het laetfte, fterke, gloeijende vuur, uit de planten verkregen wordt, is ook een bloot voortbrengfel. Alle famenftellende deelen van het koolenzuur en ammoniak zijn reeds in de planten tegenwoordig en worden maer, bij deze warmte, vrij gemaektom zich, naer de omftandigheden, te konnen veréénigen. %. 802. De doode kop, in deze bewerkinge C 4 over-  £o ARTSENIJKUNDIGE overgebleven, is eene zwarte zelfftandigbeid, aen Welke men den naem van koole geeft. Deze koole , al wordt zij, in geflotene vaten, ook nog zo lang in het vuur gehonden, verandert niet verder. Doch, in aenraekinge met den dampkring, verbrandt zij, met eene witte vlamme: bijna drie vierendeel van dezelve veréénigen zich met laet zuur tot luchtzuus en 'er blijven maer potasch, of foda, kalkaerde en metaeldeeltjes over. Dit overblijffel noemt men J?e plan ten asch. §. 803. Alle plantdeelen der zoogenoemde eerlte foort en derzelver waterige uittrekfels gedraegen zich op deze wijze; behalven, dat de laeN ften minder water, meer brandig zuur en olie geeven , nevens eene koole , die , bij haere verbrandinge, veel potasch en weinig aerde onthoudt. Indien echter eene plant, vooraf, door lange afkooking, volkomen uitgekookt en dan overgehaeld, gedefinieerd, wordt; dan verkrijgt men weinig zuur en olie, nevens eene koole, die verbrand zijnde, geene potach , maer flechts eenige aerde en metael» deelen achteiiaet. §. 804. De asch , welke men verkrijgt doo? bet verbranden der gemeene plantkoole, of ook regtftreeks, door het verbranden der verfche plant-» deelen in het open vuur, beftaet uit zoute, aerd-* agtige en metaelagtige deelen; die evenwel niet altoos dezelfden, noch ook altijd in dezelfde evenre-* digheid, tegenwoordig zijn. De zoutdeelen wor» den, door eene ontbinding in water, doorzijging en daeröp volgende verdamping, van de overigen gefcheiden. |. 8p|, Uit deze verhouding der uitgetrok-, k.en$  SCHEIKUNDE. 4, kene en uitgekookte planten, in de drooge overhaeling, deftillatie, kan men befluiten. 1. ) Dat zo wel de brandige zuuren en de brandige olie, als ook , voor het grootfte deel, de potasch hun beftaen ontleenenvan die deelen der plante, welke in het water ontbonden worden. 2. ) Dat de gemeene koole beftaet uit eene eigene zelfftandigheid , die met potasche, aerde en metaeldeeltjes veréénigd is. 3. ) Dat deze zelfftandigheid, welke, tot nu toe, nog niet is ontleed geworden, en welke de grondftoffe van het koolenzuur uitmaekt, in de planten reeds, vooraf, beftaen heeft, en een waer uitbrengfel, eduü, is. Men noemt ze de koolenstofbe, Carbonium. §. 806. Alle planten,'verre van de zoute wateren groeijende, onthouden in haere asch, grootftendeels potasch; maer zulke, die aen het ftrand der zee en van zoutmeiren groeijen, leveren, op deze wijze foda en , deze zelfde planten , wederöm verre van de zee aengekweekt wordende, leveren ook dan maer potasch. Het grootfte gedeelte van potasche en foda, in den koophandel voorkomende , wordt, op deze wijze, uit de plantasche verkregen. §. 807. Doch de f»da en 'potasch, op deze wijze, uit de planten verkregen," is niet zuivermaer gewoonlijk met, meer of min, dubbeldzout' Glauberzout, keukenzout, enz. vermengd. Om 'er deze zouten van aftefcheiden , ontbindt men de potasch , of foda, in water, verdampt de doorgezijgde loog, gelijk het behoort, en laet ze daerna verkoelen ; dan fchieten deze onzijdige zouten in krisC 5 ' tal-  4* ARTSENIJKUNDIGE tallen, en het loogzout blijft, bijna zuiver, in de loog over. §. 808. De plantdeelen onthouden in hunne asche, niet altoos dezelfde hoeveelheid van zout; de hardere, vastere deelen , gelijk de harde houtfoorten , geeven daervan meer, dan de weeke plantdeeJen. Nogthans zijn 'er onder deze laetften, die hierin, met de houten , bijna gelijk ftaen , als : het varen - wijfke , Pteris aquilina, de alsem en meer andere. De gemeene potasch, Cineres clavellati, gezuiverd zijnde, is altoos een zelfde zout, uit Welke plante zij ook bereid zij; waeruit blijkt, hoe onnut en overtollig de potasehen zijn, uit verfcheidene plantaschen bereid, welke voormaels, onder den valfchen naem, van eigene zouten, Salet esfentiales, in de geneeskunde gebruikt werden. §. 809. Men had eertijds , in de artfenijwinkelen, nog eene bijzondere foort van deze, zogenoemde, eigene zouten , welke op de volgende wijs bereid werd: Men verbrandde de planten, in eene ijzeren pan, met zodaenig een dekfel voorzien, tot asch en loogte het loogzout uit. Deze zouten, werden, naer hunnen uitvinder, genoemd tacheniaensche zouten, Saks Tachepiani. Dewijl de aschwording der plante hier niet volkomen gefchieden, konde; zo onthielden deze zouten nog iets van de brandige olie en waren ook nimmer geheel wit. Doch indien men deze asch, gelijk fommige wilden, voor de uitlooging, in eenen kroes liet uitgloeijen ; dan was het alsdan verkregen zout toch verder niets, als eene waere potasch. §. 810. Buiten deze Tacheniaenfche zouten , heeft men in de artfenijwinkelén nog de. zogenoemde,  SCHEIKUNDE. 4J <3e, met zwavel bereide plantzouten, SaleS eifientiales cum fulphure parati. Om deze te bereiden, laet men gelijke deelen van een, zogenoemd, eigen plantzout, met zwavelbloemen fmelten en nog eenige nuren lang wel door gloeijen; waeröp de Verkregene ftoffe in het water wordt ontbonden, doorgezegen, verdampt en door verkoelinge tot kristalfchieting gebragt. Vermits de zwavei, in deze bewerkinge, geheel verbrand wordt: zo bezeft men rasch, dat deze, zogenoemde „ met zwavel bereide plantzouten, niets anders, dan dubbeld zout zijn. Men moet zich derhalven wel wachten, om dezelven , in de artfenijwinkelén, met de gemeene plantzouten, zonder zwavel bereid, door vergisfing , niet te verwisfelen. §. 811. Wanneer alle zouten, door het uitloogen, uit de plantasche zijn uitgetrokken; alsdan blijft 'er nog over een poeder, beftaende uit kalk ƒ fomtijds uit eenige pleisteraerde, gijps, en, uit zeer weinig metaelijzer en bruinfteenkalk. §. 812. De planten, door boerhaeve tot zijne tweede foort gerekend, leveren, op zich zelve , even zo droog, als bovengezegd is, overgehaeld, gedefinieerd, zijnde: 1. ) Het natuurlijke water der plante, het welk bijna altoos eenen kwaeden reuk heeft. 2. ) Eene zeer ftinkende, brandige olie. 3. ) Een mild, vlugtig loogzout, in eene vloeibaere en drooge gedaente. Als overblijffel verkrijgt men eene half inééngefmoltene koole, welke, verbrand zijnde, geen zout, maer flechts aerde en metaelagtige deeltjes qnthQUdt, §. 813.  U ARTSENIJKUNDIGE §. 813. De wording dezer voortbrengfelerf kan maer, op dezelfde wijze, als bij de planten der eerfte foorte, verklaerd worden. Dat hier geene vuurvaste loogzouten en alleen vlugtig loogzout geboren wordt, hangt waerfchijnlijk af van de verfchillende evenredigheid der grondftoffen, welke de planten dezer beide foorten famenftellen. De koole van de planten dezer foorte is moeijelijker, dan die van de planten der eerfte foorte, tot aseh te branden; hierin meer overéénkomst hebbende met de kooien van dierlijke deelen. $. 814. ' De meeste bekende planten behooren tot de eerfte foort; maer tot de tweede foort behooren vooreerst, alle die fcherpe planten, welker reuk doet niezen, of traenen uitperst. Zodaenige zijn, de tabak, de nieswortel, de uije, het knoflook , mostaerdzaed, de peperwortel, en het geheele natuurlijke vak der planten met kruisvormige bloembladen. Nogthans vindt hier ook eenige uitzondering plaets; want de Gaffelbloem, Cramhe Taiaria, bij voorbeeld, behoort tot de eerfte foort» en de moerbeziënboom tot de tweede. CVII. De bijzondere houding van enkele plantdeelen, in eene hoogeremaet van warmte. §. 815. Zo wel de vlugtige, als ook de Vette oliën, wanneer zij, op zich zelve, bij eea Iterkvuur, overgehaeld, gedefinieerd, worden, leveren brandbaere en koolenzuure lucht, gas, eenig brandig plantzuur en eene brandige olie, met achterlaetinge eener koole, welke, tot asch verbrand  SCHEIKUNDE. brand zijnde, eene bloote aerde, zonder zouten , ©verlaet. §. 816. Wanneer de oliën, evenééns welke, in geflotene vaten, met levenslucht, of dampkringslucht gevuld, verbrandt worden; dan zijn de verkregene voortbrengfels, produ&en, alleenlijk wateren koolenzuur, in verfchillende evenredigheid, naer de verfcheidenheid der oliën. Derhalven fchijnen de oliën, in het algemeen, te beflaen uit waterftoffe , hydrogeen, koolenzuur en een weinig aerde , en zulks naer de verfcheidenheid der oliën , in onderfcheidene evenredigheden. §. 817. Het wasch, den vetten oliën, in alle fcheikundige eigenfchappen, zo nabij komende, levert ook gelijkfoortige voortbrengfels, in de drooge overhaelinge en verbrandinge. Wanneer versch wasch, op zich zelve, uit eenen kromhals wordt overgehaeld ; dan verkrijgt men eene kwalijk riekende ftoffe, naer boter gelijkende, waschbotür , Butyrum cera, genoemd, als mede eenig zuur; blijvende eenige weinige koole, insgelijks, over. De waschboter , op nieuws wordende overgehaeld, levert wederöm eenig zuur, eene vloeibaerder olie' wascholie, OJeum cera, genoemd, en laet ook wederöm eenige koole over. S- 818. De gommen, flijmen en de fuikeragtige zelfftandigheden der planten, geeven dezelfde voortbrengfels, als de planten der eerfte foorte; behalven, dat het brandig zuur, hier verkregen, van het brandig houtzuur een weinig verfchilt, en daeröm den bijzonderen naem draegt van brandig 3u1kerzuur , Acidumpyro-mucofum. De koole de,zer zelfftandigheden is meestal zeer fponsagtig en blin-  a* ARTSENIJKUNDIGE "blinkend, ketende, na de verbrandinge tot asch 4 geen loogzout, maer, blootelijk, eene zuivere phosphorzuure kalkaerde over. Het brandig fuikerzuur kan door eene nieuwe overhaeling, deftilleenng, het zij op zich'zelve, of met bijvoeginge eenigeï zuivere leemaerde, gezuiverd worden. §. 819. De harsfen, en zelfs de veerkragtige hars, geeven, droog overgehaeld zijnde, dezelfde voortbrengfels, als de verfehe planten der eerfte foorte; behalven het eigene water. Ook rieken de brandige oliën van dezelven niet zo onaengenaem; eenigen zijn zelfs welriekend, gelijk die van de benzoë. Ook laeten zij, vooral de zuiverften, minder koole over, en deze, tot asch verbrand, levert ook geen loogzout. §. 8ao. De balfemen, na dat in de eerfte hitte, derzelver eigene olie is overgegaen, leveren dezelfde voortbrengfels, als de harsfen. §. 821. De voortbrengfels der gomharsfert zijn faemengefteld uit de voortbrengfelen der harsfen en gommen. §. Sas. De meellijm, of pap, levert, droog overgehaeld zijnde , de voortbrengfels van de planten'der tweede foorte , doch het geheele meel zelfs , die van de eerlte foorte ; behalven, dat het verkregene, brandige plantzuur, gedeeltelijk, met ammoniak is verzadigd. §. 823. Het roet is dat ligchaem, het welk, inde verbrandinge vanplantftoffen, als rook,wordt opgeheven, gefublimeerd, hebbende geen tijd ge* had, om volkomen te verbranden. Droog overgehaeld zijnde, geeft hetzelve altoos de voortbrengfels van de planten der tweede foorte. £VtH»  SCHEIKUNDE. ft CVIII. Algemeene beschouwing der verder afzijnde deelen , welke de planten samenstellen. §.824. Offchoon wij nog veel ten agtereif zijn in de naeuwkeurige en laetfte ontleding der groeijende ligchaemen: zoo mogen de bijgebragtte daedzaekenen ondervindingen, nevens de algemeene bedenking, dat alle plantftoffen , door de/verbranding, konnen ontleed worden in koolenzuurammoniak, loogzouten , aerde, ijzer en bruinfteen» ons intusfchen wel veroorloven, om de volgende algemeene , laetfte grondftoffen der planten te ftellen: 1.) Zuurftoffe, oxigeen; 2.) Waterftoffe, hydrogeen; 3.) Smoorftoffe, azote; 4.) Koolenftoffe j 5-) Kalkaerde; 6.) Ijzer; 7.) Bruinfteen. §. 825. Deze enkelvoudige ftoffen, in onderfcheidene evenredigheden veréénigd, vormen, volgens den Heer lavoisier, alle groeijende ligchaemen. Aldus beftaen de oliën , uit waterftoffe en koolenftoffe en, deze ligchaemen, onder malkanderen, in verfcheidene evenredigheden, met de fmoorftoffe en een weinig minder zuurftoffe veréénigd , zullen de fuikeragtige zelfftandigheden, de gom, het flijm enz. daerftellen; alzo de Heer lavoisier, deze ligchaemen houdt voor waere halfzuuren , oxiden. Met meer zuurftoffe veréénigd, zoudeii zij de onderfcheidene plantzuuren leveren. CIX. Over de gistinge , in het algemeen.' , $.8*6. Die verandering, welke de plantdeeien, van zelve , en zonder bijkomfte eener kunftige warm-  4s ARTSENIJKUNDIGE warmte , in zekere omftandigheden en gefleldhedeti4 öndergaen, en daerdoor in hunne fcheikundige eigenfchappen zeer veranderd worden, noemt men eene gisting , Fermentatie-. Deze gisting wordt, naer de verfcheidenheid der voortbrengfelen, die zij daerftelt, verdeeld in drie foorten: in de wijngisaiNG, Fermentatio vinofa, die den wijngeest, alcohol, baert; in de zuure gisting,of de azijngis* ting , Fermentatio acida, den azijn voortbrengende ; en in de verrotting , PutrefaStio , waeruit het ammoniak ontftaet. CX. Van de wijngisting. §. 827. Niet alle plantdeelen zijn tot de Wijngisting bekwaem; het zijn maer dezulken, welke de fuikerftoffe, of de fiijmige deelen in grooter hoeveelheid bezitten. De omftandigheden en ge" Ileldheden, welke daerënboven tot de wijngisting verëischt worden, zijn: 1. ) Eene zekere maet van vloeibaerheid. AI t« vloeibaere en al te dikke plantfappen gisten niet ligt. 2. ) Eene warmtemaet van omtrent vijftien graeden. 5.) Eenige voorraed van ftoffe; want in kleine hoeveelheden gaet de gisting niet goed voort. 4.) De toegang der lucht, ten minlten in eene zekere maete. §. 828. Wanneer eenig versch plantenfap, onder de bovengemelde voorwaerden, begint te gisten; dan befpeurt men in hetzelve, eene inwendige beweeging, die geduurig toeneemt, tot dat de gis-  SCHEIKUNDE # gisting in haere volkomene werkfaemheid is. Ten zelfden tijde vermeerdert de vloeiftoffe, evenredig, in haeren omtrek en de warmtemaet klimt op tot omtrent.* twintig graeden. Vervolgens begint de vloeiftoffe onklaer of troebel te worden, en 'er ontwikkelt zich uit dezelve eene groote menigte van koolenzuure lucht, gas, die, alles bedaerd zijnde, als eene bijzondere laeg op de vloeiftoffe rust. Alle deze verfchijnfelen neemen daerna allengskens wederom af-; het vocht wordt klaer, bezit nu eene dronkenmaekende kragt en wordt wijn genoemd. $• 829. Hoewel elk plantenvocht, eene 'zekere hoeveelheid van fuikerftoffe bezittende, tot de geestige gisting bekwaem is en eene foort van wijn kan leveren: zo worden echter, tot het huishoudelijk gebruik de volgende ligchaemen, bij voorkeur maer daertoe gebruikt, als : 1. ) Het druivenfap, uit het welk de eigentlijke wijn ontftaet. 6 Jïe 2. ) Het appel- en peerenfap, uit hetwelk de aP. pelwijn, Cyder, en de peerenwijn bereid worden. 30 De gerst, die het bier levert. 40 De honig, van welken de meê komt. 5») De kersfen» <5.) De kwetfen. 70 De rijst. 80 De ruwe, gemeene fuiker. De eerfte vier wijnfoorten worden in haer geheel genuttigd; doch van de vier laetfte foorten alleen de overgehaelde geest. %• 830. Alle deze wijnfoorten beftaen voornamelijk uit eene bijzondere, vlugtige vloeiftoffe, wijngeest, Akohl,genoemd; voorts uit een eigert IL DE£L' £> «out,  50. ARTSENIJKUNDIGE' zout, den wijnfteen, en uit een harsagtig-gotnmig uittrekfel, aen het welk de wijn ook zijne kleur en, voor een gedeelte, zijnen fmaek verfchuldigd is. § 831. Om den wijngeest, Alcojiol, van de overige famenftellende deelen des wijns aftefcheiden , wordt eene gegiste vloeiftoffe , onverfclullig welke, uit het waterbad, of ook bij een zacht vuur, overgehaeld, .gedefinieerd; dan verkrijgt men denzelven, als eene ongekleurde vloeiftoffe; in den ontvanger. In deze eerfte overhaelinge, vooral wanneer de hitte iets fterker geweest is, is de wijn-, geest nog met water en eenige vlugtige olie veréénigd, van welken dezelve door eene tweede, omzichtige , overhaeling uit het waterbad, kan gezuiverd worden. §„ 83a. De wijn, na de affcheiding van den wijngeest, Alcohol, overblijvende, heeft allen reuk verlooren en bezit eenen zuuren, wrangen, oniiengenaemen fmaek. Hij beftaet uit den wijn (leen, deharsfrge, gommige en kleurende deelen. Door eene behoorlijke verdamping kan men nu een waer uit- TREKSEL VAN WIJN , WIJ-NEXTRACT , ExtraÜUtn VI- m, daeruit bereiden. §. 833. Om de zuiverheid van den wijngeest, Alcohol, te erkennen, heeft men verfcheidene middelen gebruikt; als bij voorbeeld , het verbranden, op zich zelve, wanneer dezelve geen water moet overlaeten; of, het verbranden over buskruid , het welk dacrvan moet ontfteeken. Maer alle deze middelen zijn niet toereikend; dewijl zij gedeeltelijk afhangen van de evenredige hoeveelheid, die tot deze proeven gebruikt wordt. Het beste middel, om eenen wijngeest, Alcohol, te onderzoeken, tó de droo-  SCHEIKUNDE. £ drooge potach, die het water aentrekt, en daermel\LeCn"a&z™d^ vloeiftoffe,- op den bodem blrjft; doch veel zekerder en gemakkelijker is de toets met den luchtmeeter , Aerometer. 8?f* 00 zm>ere wijngeest, Alcohol, is eene waterklaere, ongekleurde vloeiftoffe, van eenen fcherpen, heeten fmaek en aengen,,emen reuk, die fecl tei „aer de verfcheidenheid der ftoffen, uit welken hij bereidt wordt, iets bijzonders heeft. Hif bevriest ,„ geenen bekenden graed van konde. Zij. ae eigenaertige zwaerte is, gelijk o,85q3. ïn geüi tene vaten, aen het vuur blootgefteld, wordt hij voortvlugtig, zonder veranderinge; maer zulks gefchiedende in «enraekinge met de lucht, dan ontvlamt hij, verbrandende met eene blaeuwe vlam zonder eenig roet te baeren, of eene koole ach' tertelaeten. Men verkrijgt daerbij niets als water en een weinig koolenzuure lucht, gas. . , 835' De wijngeest, Alcohol, veréénigt zich met het water, in alle evenredigheden; zijne verwandfchap met hetzelve is zo groot, dat verfcheidene onzijdige zouten, welke de wijngeest niet ontbindt, door denzelven , uit het water, worden neergeploft; gelijk verfcheidene, in den wijngeest ontbondene ftoffen, door het water, uit denzelven ook konnen nedergeploft worden. Op deze wijze' ontftaet, bij voorbeeld, uit devermenginge der benzoennétuur met water, de zogenaemde maegden» S- 836. De wijngeest heeft geerte bekende Werking op de aerden en metaelftoffen. Van de onzijdige zouten ontbindt hij 'er éenigen, en anderen wederom niet. De vuurvaste loogzouten, in de„  5* 5* ARTSENIJKUNDIGE zuiveren of bijtenden ftaet, veréénigen zich met den wijngeest, alcohol. Wanneer bijtende potasch, eenigen'tijd, op denzelven ftaet te trekken, digereeren; dan verkrijgt men eene bruingekleurde ontbinding, in de artfenijkimde, potasch-tinctuur. , Tinclura falis tart ar) vel potasfe, genoemd. De beste wijngeest, alcohol, ontbindt, op deze wijze, 0,187 deelen van de bijtende potasche. §. 837. Het bijtend vlugtige loogzout wordt desgelijks door den wijngeest ontbonden; welke ontbinding doorgaends genoemd wordt de wijnagtige ammoniakgeest , Spiritus falis ammoniaci vinofus. Dezelve wordt het best bereidt, door onmiddelbaere vermenging van den verfterkten , geconcentreerden, bijtenden ammoniakgeest (§. 236.) met den wijngeest, alcohol; of, wanneer men, in de bereiding des eerlten, wijngeest, in ftede van water , in den toeftel van woulf , voorlegt. §. 838. Wanneer men in den wijnagtigen ammoniakgeest vlugtige oliën ontbindt; dan verkrijgt men den zogenoemden olieagtigen ammoniakgeest, Spiritus falis ammoniaci oleofus; hoedanige zijn de olieagtige ammoniakgeest, met lavendelolie bereid; of, het zogenoemde pijnstillende water , Spiritus falis ammoniaci Iavandulatus, jive Aqua anodyna. Met meer vlugtige oliën, te gelijk, vermengd zijnde, noemt men het ook het olieagtige vlugtige zout, Sal volatilis oleofus. §. 839. Het milde vlugtige loogzout laet zich in den wijngeest, alcohol, volftrekt niet ontbinden; het wordt integendeel door denzelven, uit zijne verzadigde ontbindinge in water , nedergeploft. , Wan*  SCHEIKUNDE. 5J Wanneer derhalven gelijke deelen , van den verkerkten, geconcentreerden, gemeenen ammoniakgeest CS. a3j.) en zuiveren wijngeest, alcohol, te famen gemengd worden; dan ontftaet'er eene witte knstalhjmge ijsvormige ftoffe, de koek van helmont , Offa Helmontiana, Sapo chymicus, genoemd, welke in de lucht allengskens vervloeit en alsdan, van eenen verdunden wijnagtigen ammoniakgeest alleen door den milden ftaet des ammoniaks onderfcheiden is. S- 840. Bijna alle zuuren werken op den wijngeest, alcohol, daermede bijzondere verfchijnfels baerende. Wanneer men gelijke deelen van verfterkt, geconcentreerd, zwavelzuur, in eenen goeden, glazen kromhals, giet op zuiveren wijngeest; dan ontftaet 'er eene aenmerkelijke hitte en er omwikkelt zich een aengenaem riekende damp. Wordt dit mengfel, vervolgens, in een zandbad, met den voorgelegden toeftel van woulf, of ten nunftenvan eenen anderen ruimen ontvanger, tot het kooken toe, verhit; dan verkrijgt men de navolgende voortbrengfels; 1. ) Eenen aengenaem riekenden , p-edeeltelijk reeds met het tweede voortbrengfel verenigden wijngeest, alcohol. 2. ) Eene bijzondere vloeiftoffe, de vlugtige vitriool- wijngeest, vitriool -.(ether of zwa- vel -^ther, Aether vitriolicus feu fulfuricm, Naphta vttrioli, genoemd, 3-) Een vlugtig zwavelzuur , met eene geele olie m eene kleine hoeveelheid. Dit noemt men zoete' wijnolie , Olemm vtni dulce. Wanneer nu het vuur verfterkt wordt j dan gaet D 3 het  $+ ARTSENIJKUNDIGE het geheele mengfel, als eene fponsagtige, fchuimende ftoffe in den ontvanger over; doch wanneer het vuur, met omzigtigheid, allengskens verfterkt wordt; dan verkrijgt men, als overblijffel, in den kromhals eene drooge harsagtige ftoffe. §. 841. Dewijl door het menigvuldige ope» nen der famenvoegingen van den toeftel, veel vlugtigen wijngeest, at her zoude verlooren gaen: zo laet men meestal, de beide eerfte voortbrengfels in denzelfden ontvanger overgaen en fcheidt den vlugtigen wijngeest, */A 86o>  6fs AR-tSENIJKÜNDIGÉ $. 860. De omftandigheden en voorwaerden1 y tgt de zuure gisting verëischt, zijn: 1, } Eene warmte van +twintig tot + vijf en twintig graeden. 2. ) Eene zekere maet van vloeibaerheid , of dun* lieid. - 3.) De toegang der vrije lucht. 4.) Een niette groote hoop of hoeveelheid* , De verfchijnfelen, in die gisting voorkomende * zijn: eene inwendige beweging en de inzuiging van eene groote hoeveelheid lucht. Het heldere vocht, wordt, gëduurende de gisting, onklaer en troebel; doch wordt, na de volbragte gistinge, wederom helder. :, §. 861. De gegist hebbende vloeiftoffe beftaet* voor het grootfte gedeelte, uit een bijzonder zuur , Azijn, edik , dcetum, genoemd. Men kan 'er geeij.cn blijk van wijngeest, alcohol, meer in ontdekten; dezelve is geheel ontleedt geworden. Docli hoe meer wijngeest het vocht, voor de zuure gisting , bezat, des te meer oprechten azijn verkrijgt men. De azijn is altoos meer gekleurd, dan de wijn en bederft, wanneer hij langen tijd, op eene war3Pe plaetfe , wordt bewaerd. §. 862. Om den azijn in den verfterkten, gtconcentreerden, ftaet te verkrijgen, laet men hem bevriezen. Het eigenlijke azijnzuur bevriest niet, maer het water alleen. Wanneer men derhal ven het ijs van het onbevrozen vocht afzondert; dan verkrijgt men eenen veel fterkeren azijn. Door deze handelwijze wordt de azijn nogthans niet gezuiverd, dat is, van de aenkleevende kleurende en uittrekbaere deeltjes gelcheiden. $. 863.  SCHEIKUNDE. 6j §. 863. Wanneer de azijn, op zich zelve, bij een allengskens verfterkt vuur, uit eenen kromhals wordt overgehaeld; dan verkrijgt men, vooreerst, een zuuragtig, naer azijn riekend water; daerna volgt een fterker, aengenaem riekend zuur, den 0ve3.gehaelden azijn, Acetum defiillatum\ daerftellende , dat geduurig fterker wordt, maer ook dra eenen brandigen, '■ empyreumatifchen reuk medebrengt; ten laetften verfchijnt een brandig azijnzuur, eene brandige olie en een weinig mild am-, moniak. $. S64. Het azijnzuur, Acidum acetofum, op deze wijze verkregen, is niet gekleurd en heeft bijna altoos eenen iets brandigen reuk. Met de potfsche. volkomen verzadigd zijnde, vormt het eert bladerig onzijdig zout, de zogenoemde bladerigs aerdevan wijnsteen, Terra foliata tartari, Acetis lixivee, Potajfa acetata. Om deze te bereiden brengt men eene zuivere potaschöntbinding, in een glazen of tinnen vat, aen het kooken en druppelt 'er dan zo lang overgehaelden azijn in, tot dat 'er geene opbruisfehing meer volgt, en nog iets daerboven. Deze loog wordt vervolgens, zeer voorzichtig en langfaem, ter droogte toe verdampt, wanneer men een bladerig wit zout verkrijgt, het welk de azijnzuure potasche is, in de lucht vervloeijende, en welke in gelijke deelen water ontbonden , onder den naem van vervloeide bladerige aerde van wijnsteen , Liquor terra foliata tartari, in de artfenijwinkelen, bewaerd wordt. §. 865. Vermits de geringde hitte den azijn reeds aenbrandt, en aen de bladerige wijnfteenaer4e eene geele of bruine kleur bijzet j dit zout ook daer- ■:- < : 1 ' ■  <4 Alt SENIjKÜNDÏGË daerëwboven,tothet artfenijgebruikmaerbereidt Wordt met gemeenen azijn, die'er de kleurende en uit* trekbaere deelen doet inblijven : zo heeft men verIcheidene middelen voorgefteld , om dit zout vart zijne bruine kleur te ontdoen. De besten daervan zijn, vooreerst, dat men het gedroogde zout, in een aerden of beter, in een zilveren vat, onder ge« ftadig omroeren, zo lang fmelt, tot dat de dampen zich ontfteeken; vervolgens het zout, van nieuws, ontbindt, doorzijgt, en na bijvoeginge van nog een weinig overgehaelden azijn, ivoorzichtig wederom verdampt. Ten tweeden, dat men de loog, welke ftaet verdampt te worden met poeder van kooien mengt; dezelve eerst doorzijgt, wanneer zij bijna droog wil worden en ze vervolgens in het waterbad, ter droogte toe, laet verdampen. §. 866. De bladerige wijnfieenaerde heeft eenen iets fcherpen fmaek, en haelt de vochtigheid uit de lucht fterk aen. Zij ontbindt zich, zeer gemakkelijk, in gelijke deelen van koud en warm water ; fchietende , wanneer de loog, ter dikte van de {iroop verdampt en verkoeld is, in kleine, naeldvormige kristallen. In den wijngeest wordt dit zout, insgelijks, volkomen ontbonden, verëisfchende hiertoe twee deelen warmen zuiveren wijngeest, alcohol. %. 867. Door de verééniging van den overgehaelden azijn met de foda, ontltaet 'er een onzijdig zout, in zuilenvormige kristallen fchietende, die in de lucht niet vervloeijen, maer vervallen, en j met den naem van drooge bladerige wijnsteenaerde , Terra foliata tart art ficca, Acetis foda, fo~ da acetata, belegd worden. Deze bladerige aerde is ook zeer ontbindbaer in den wijngeest en wordt, ge-  SCHEIKUNDE. g$ gelijk de voorige, door de mijnftofFelijke, mintrah zuuren en door het vuur ontleed. De eerden fcheiden het azijnzuur, in den zeer verfterkten ftaet als raimtèhmhva. ($, 873.) uit; doch in het laetfte geval wordt het zuur zelfs ontleed, en gaet als brandbaere en koolenzuure lucht, gas, en ammoniak , heen. S- 868. De overgehaelde azijn met het vl«gtige loogzout, ter verzadiging tot, veréénigd zijnde, levert eene onzijdige zoutloog, de geest van minderer, Spiritus Minderen, Acetis ammoniet^ Ammonm acetata, genoemd- Deze vloeiftofFe wordt op het kragtigfte en gemakkelijkfte bereid door de ontleding van het drooge, milde ammoniakzout, met overgehaelden , gedefiilkerden, Herken azijn en kan niet, dan zeer bezwaerlijk, tot kristallizeenng gebragt worden. Op zich zelve, uit eenen kromhals overgehaeld, verheft, fublimeert, zich .ten laetrien eene witte zoutügtige korst, het azijnzuure ammoniak, in eene drooge gedaente, daer■ftellendei §. 869; Het azijnzuur veréénigt zich met alle alkalifche aerden, met dezelven, eigene, aerdagdge middenzouten vormende, vyelke allegaer door het water ligt ontbonden worden, zich naeul welijks laeten kristallizeeren, in de lucht vervloeijen en door het vuur ontleed worden. Het azijnzuur laet zich desgelijks, met bijna alle metaelen, het zij in den metael- of kalkvormigen ftaet veréénigen, met dezelven eigene, metaelagtige middenzouten vormende» waervan de volgende, de aerimerkelijkfte zijn. §. 870. Het koper wordt in de metaelgedaen11 Deel; . £ lé  6$ ARTSENIJKUNDIGE te en nog veel ligter in den kalkvormigen ftaet 9 door den azijn ontbonden. Het metaelkoper wordt van den azijn maer eerst doorvreeten en verkalkt; gelijk men, in het zuidelijke gedeelte van Vratikrijk, zulks, door eene laegswijze legging van koperen plaeten en gistenden wijndroesfem, in het groote bewerkt. De groene koperkalk, op deze«wijze ververkregen en van de koperen plaeten afgefchtaept, komt in den koophandel voor, onder den naem van spaengroen , Viride aris , Aerugo, cn onthoudt maer weinig azijnzuurkoper. §. 871. Het fpaengroen, op deze wijze verkregen, wordt alsdan , zeer ligt en volkomen in den overgehaelden azijn ontbonden, en vormt daermede eene blauwe ontbinding, welke, verdampt en verkoeld zijnde, in fraeije, groene, vierzijdige, zoutvormige afgeknotte kristallen fchiet, overgehaeld spaengroen, Aerugo deftillatax feu crystallifata9 Crystalli veneris, Acetis cupri, Cuprum acetatum , genoemd. §. 872. Het gekristallizeerde fpaengroen heeft eenen zeer famentrekkenden fmaek, en laet zich in vijf deelen kookend water, gelijk ook in den wijngeest, volkomen ontbinden. In de lucht verflenst het en vervalt tot een bleek groen poeder. Door de loogzouten en alkalifche aerden wordt het ontleed en het koper, als eene groene kalk , nedergeploft. Het ammoniak uitgezonderd, als door het welk dit nederploffel aenftonds wederom wordt ontbonden. §. 873. Wanneer men, tot poeder geftooten, overgehaeld fpaengroen, op zich zelve, uit eenen kromhals overhaelt; dan verkrijgt men, nadat het Kris-  SCHEIKUNDE. g kristallizeeringswater overgegaen is, een waterklaer, zeer verfterkt, geconcentreerd, fterk en fcherp naec azijn riekend zuur, radicael-azijn , Acetum radicale feu aruginis, genoemd. In den kromhals blijft, wanneer men het vuur op het laetst niet te veel verfterkt heeft, een bruin poeder over, het welk metaelkoper is, en zich als een vuurhoudend ligchaem, pyrophorus, gedraegt. Vermits de radicael-azijn nog dikwils met eenig koper verontreinigd is: zo wordt hij door eene herhaelde langfaeme overhaeling bijeen zacht vuur, niet ter volkomene droogte toe, gezuiverd, gerectificeerd, én men verkrijgt hem dan gansch helder, als water en zuiver. .. 8?4, De radicael-azijn verfchilt, in veele zijner eigenfchappen , zeer veel van den gemeenen overgehaelden azij„ en de nieuwe Scheikundigen houden hem voor het volmaekte azijnzuur, Acidum aceticum ; terwijl zij den gemeenen overgehaelden azijn maer voor het onvolmaekte azijnzuur, Acetum acetofum, houden; welk gevoelen door de verfchijnfels in deszelfs bereidinge geftaefd, Wordt. §• 875. De radicael-azijn is zeer fcherp en bijtend; ook zo vlugtig,'dat hij, in de warmte des dampknngs reeds geheel en al vervliegt. Wanneer hij verwarmd wordt; dan zijn zijne dampen ontvlambaer en hij fchijnt dan zelfs te branden. Met de loogzouten en alkalifche aerden vormt hij eigene onzijdige en middenzouten, van die des gemeenen azijns verfchillende en met gezuiverden wijngeest, alcohol, naer behooren, overgehaeld, baert hij den vlugtigen wijngeest-azijn, azijn-^ther, Aether 0ceticust E a %. %76.  ÓS ARTSENIJKUNDIGE §. 876. Het metaellood, doch nog veel beter de loodkalk, wordt in den overgehaelden azijn ontbonden; welke ontbinding men lood-azijn, Acetum litkargyri feu faturni , noemt. Dezelve wordt, tot het artfenijgebruik, gewoonlijk bereidt, door het loodfchuim in gemeenen, goeden wijnazijn, ter verzadigingè toe,te ontbinden. Deze ontbinding, tot de lijvigheid van den honig verdikt, wordt lood-extract, Extra&um faturni, genoemd. §. 877. Wanneer het lood, in dunne plaetjes, aen de azijndampen Wordt blootgefteld; dan Wordt het overkleedt met een wit poeder , het welk , afgefchraept zijnde , gebruikt wordt onder den naem van loodwit, Cerusfa. Doch, dit loodwit is niets minder, dan azijnzuurlood; het is maer luchtzuurlood. Wanneer nu hetzelve, ter verzadigingè'toe, in zuiveren overgehaelden azijn wordt ontbonden; dan verkrijgt men insgelijks eenen loodazijn, die, verdampt en verkoeld zijnde, kleine, witte , naeldvormige en ook vierzijdige, kantzuilige kristallen fchiet, een waer azijnzuurlood , Acetisplumbi, daerftellende, en doorgaende loodsuiker , SacCharum faturni, genoemd wordende. §. 878. De loodfulker heeft eenen zoetagtigen, wrangen fmaek en vervalt in de lucht tot een poeder. In het water en den wijngeest wordt Zij volkomen ontbonden , verëisfchende , in de warmtemaet des dampkrings, van beiden, omtrent gelijke deelen. Zij wordt door het vuur , de loogzouten, en alkalifche aerden, ontleedt. Het eerfie fcheidt 'er het zuur, gedeeltelijk niet ontleed, van uit, en de laetften doen zulks het lood, als eene witte kalk. Zij wordt desgelijks ontleed zo wel doo?  SCHEIKUNDE. ^ door het zwavelzuur, als ook door de zwavelzuuJe onzijdige en midddenzouten. Door het zwavelzuur wordt het zuur uitgefcheiden als radicael-azijn. 879. Zo wel de zwavellever, als ook de wateren, die zwavelleverlucht, gas, onthouden, ontleden, verders, de loodfuiker en het lood wordt, benevens de zwavel, als een bruinzwart poeder nedergeploft. De zwavellever, of het geen beter is, de zwavelleverlucht, gas, verftrekt derhalven tot het beste proefmiddel of toets der wijnen ten opzichte hunner vervalfchinge met de loodfuiker. Hiertoe dient allerbest het zwavelleverluchtwater volgens den Heer hahnemann, op de volgende wii ze bereid: Men wrijft gelijke deelen van tot poeder geftotene oesterfchelpen en zwavel, naer behooren, met elkander en laet ze in eenen bedekten kroes den tijd van twaelf minuten , wit gloeijen. Het witgrauwe poeder, of de kalkzwavellever, aldus verkregen, wordt in eene welgeftopte vies bewaert. Wanneer men nu eene wijnproef wil maeken; dan neemt men eene fterke vies en doet in dezelve een meugfel van twee drachmen der bovengemelde kalk- ' zwavellever en zeven drachmen fijn gewreevene wijn- . fteenknstallen, hetzelve overgietende met zestien oneen zuiver koud water, de geflotene vies tien mh minuten lang fchuddende en het troebele vocht verVolgens laetende zinken. Wanneer een eetlepel vol van het vocht, dat op het dikke grondzetfel ftaet gegoten wordt in vier tot zes lood, van den wijn ' dien men onderzoeken wil; dan zal, ingeval eene* vervalfchinge met lood, een meer of min, bruin nederploffel volgen. S- 880. Het kwikzilver wordt in zijne me. fi 3 taei  ARTSENIJKUNDIGE taelgedaente,door den azijn niet ligt aengetast; doch wanneer men verkalkt kwikzilver (§. 535.)? of het geele, nedergeplofte kwikzilver CS* 539-)? met azijn kookt; dan verkrijgt men eene ontbinding, welke, verkoeld zijnde , kleine zilverglansfige fchubhen afzet, die het azijnzuure kwikzilver , Jee* .$>& De kunstbalsemen, Balfama cirtifivaZlrT famen^van uitgeperste oliën, Vlugt,ge, «thcrifche, oliën, harsfen en andere vaste hgchaemea, welke hun de lijvigheid van boter geeven. fa de meesten beftaet de grondftoffe, ofderzelver ligchaem, Corpus pro balfamo, uit de uitgeperste olie van muscaetnooten; maer dikwils ook uit wasch, Boter, enz., Dezelven worden gemeenlijk met roet, latraen, vermillioen en'foortgelijken geverwd. S- 909. De zalven , Unguenta, beflaen voormemehjk uit wasch, honig, uitgeperste oliën, dierlijk vet, boter, hars, enz. welke, met verfche of drooge plantdeelen, metaelkalken, zwavel, loodlijn , enz. op het vuur gefmolten of gekookt wor«n-, tot eene boteragtige lijvigheid. Hier van is de kw 1 k2ilverzalf, Unguentum rriercuriaie, uitgezonderd, als zijnde Hechts eene verkalkincn ontbinding des metaelkwikzilvers in varkensreuzel, door eene genadige wrijving bewerkt De dunnere zalven worden dikwils ook smeersels Lmimenta,tn de vastere zalven, waschzalven of waschpleisters, Cerata, genoemd. S- 910. De pleisters, Emplaftra, onderscheiden zich van dezelven, voornamelijk door haere vastere lijvigheid; derwijze, dat zij zich met de handen, zonder 'er aen te kleeven, laeten'vormen m vingerdikke ftaefjes. Het hoofdligchaem derzelven beftaet het zij uit wasch en harsfei, of Uit ohjvenölie, met loodkalk ingekookt. Zij worden dienvolgens verdeeld in tweeën, in wasch pleisters , Emphflra cerata, en in loobpleisTers, Emplaftra faturnina. ii. Deel, f o vëü  S2 ARTSENIJKUNDIGE OVER HET RIJK DER DIEREN. §. 911. Het levende, dierlijke ligehaem beftaet uit vloeibaere en vaste deelen, die alle, door den bewerktuigden bouw der vaten, trapswijze, uit de voedfelmiddel«n zijn gevormd; aenhoudende vernieuwd, en dus ook aenhoudende, als uitwerpfels van verfchillenden aert , uit het ligehaem afgefcheiden worden. De zelfftandigheden, hiertoe betrekkelijk, konden wij gevoeglijk verdeelen in drie hoofdfoorten; te weeten : in zulken , die een noodzaekelijk deel van het beftaen des levenden ligebaems uitmaeken; in de uitwerpfelen; en in dieftoffen, welke tot bijzondere bepaelde oogmerken afgezonderd worden. Maer jammer is het, dat wij de fcheikundige eigenfehappen van alle deze deelen, enkeld genomen, nog te weinig kennenen hier al te veele gaepingen ontmoeten, om de dierlijke ligchaemen, naer deze orde volledig te konnen doorgaen. Intusfchen moeten wij ons laeten genoegen, met de dierlijke, vlosibaere en vaste ligchaemen, naer die orde te verhandelen, in welke ons derzelver fcheikundige eigenfehappen, meer of minder „ bekend zijn. CXVI. Van de melk. §. 91a. De melk is eene witte, zoetagtig fmaekende, weinig riekende vloeiftoffe, welke in de borsten der wijfjes van de zoogdieren wordt afgefcheiden, om derzelver jongen, in den eerften tijd hunnes levens, te voeden. Deze vloeiftoffe is niet alleen in verfcheidene dieren; maer ook in één zelf=>  SCHEIKUNDE, g3 «elfde dier, naer onhandigheden, verfchillende; doch dit onderfcheid hangt, voor het grootlte h£ deelte, af van derzelver voedfel. Wij zullen tot onze onderzoeking, de koeijenmelk kiezen. ' S- 9i3^ Wanneer men verfche koeijenmelk Uit het waterbad overhaelt, defiilkerd; dan verkrijgt men een fmaekeloos water, het welk met de riekende zelfftandigheid, aroma, der melk bezwangerd is, en zeerfpoedig tot de verrotting over-aet De overgeblevene melk is dan geheel veranderd in een droog poeder, uittreksel van melk , Extracmmla&tï genoemd, het welk, in warm water wederom ontbonden,-de voorige melk daerftelt; maer zonder reuk. ' S. 914. Indien nu het uittrekfei van melk, verders op zich zelve, bij een open vuur, wordt overgehaeld; dan verkrijgt men uit hetzelve eenebrandbaere en koolenzuure lucht, gas, een weinig bran- „£. ZUUr'-f^f brandi§e oIie en VIu§tig loogzout, Het oyerbhjffel is eene koole, die eenige weinige potasch dtgefih- zout en phosphoorzuure ktikïvte onthoudt. §• 915. De verfche melk geeft geenen blijk van de tegenwoordigheid eenes zuuren, noch alkalifchen zouts te kennen. Door de rust, vergadert zich op haere oppervlakte eene dikke zelfflandigheid, de room, Cremor laclis, genoemd. Deze weggenomen zijnde, heet de overgeblevene melk ontroomde melk, Lac deflofatum. Wanneer deze room, door de beweging gefcheiden wordt van de nog aenklevende, ontroomde melk; dan verkriin wen eene fmeerige olie, de boter, Butyrum , genoemd, en de afgefcheidene ontroomde melk, welke S^arum /J, $• 9U. De melkfuiker heeft eenen flaeuwen ^ 3 zoet-  të ARTSENIJKUNDIGE Zoetagtigen fmaek en ontbindt zich volkomen h vier deelen heet water. Bij een verfterkt vuur, op Zich zelve overgehaeld zijnde, gedraegt zij zich als de gemeene fuiker. Wanneer één deel melkfuiker met negen deelen falpeterzuur bewerkt worden op dezelfde wijze, als in de bereiding van het folkerzuur (§. 772-); dan fcheidt zich, onder deze bewerking een wit poeder af en het overige vocht fchiet in .lange kristallen, welke een waer fuikerzuur daerftellen. §. 922. Het bovengemelde poeder heeft eenen aerdagtigen fmaek tn is in het water zeer bezwaer-. lijk te ontbinden. Op zich zelve overgehaeld , gedefinieerd, wordt het zwart en verheft, fublimeert,zich ten deele, als een zuur, naer barnfteen gelijkend zout, met agterlaetinge eener koole. Met de loogzouten vormt het onzijdige kristallizeerbaere zouten, en met de alkalifche aerden onöplosbaere middenzouten. Op de metaelen heeft 't weinig werking. Deze zelfftandigheid wordt door de nieuwe Scheikundigen gehouden voor. een eigen en bijzonder zuur, hetzelve noemende melksuiker-* zuur, Acidum facchola&icum. §. 923. De melkfuiker is dus eene ftoffe, welke famengefield is uit de grondftoffen van twee zuuren ; waervan het ééne , met het luchtzuur, oxigeen , veréénigd, het melkzuur vormt; en het tweede een waere fuiker febijnt te zijn, welke door de zuurftoffe in fuikerzuur veranderd wordt. §. 924. De wei, aen zich zelve overgelaeten, gaet zeer fpoedig tot de zuure gisting over. Men kan derhalven, door vermenging van dezelve Riet een weinig wijngeest en daarop volgende gis* trog,  SCHEIKUNDE. ^ ring, eenen waeren melk-azijn, Acetum lactis, bereiden. Dit zuur, waerïn het kaeswater, of de wei op zich zelve gistende, wordt veranderd, houden veele nieuwere Scheikundigen, voor eene eigene foort, hetzelve melkzvuk , Acidum la&ls , noemende. Anderen daerëntegen oordeelen, dat het niet verfchilt van het azijnzuur. Om hetzelve zuiver te verkrijgen, verzadigt men de gegist hebbende wei met krijt, zijgt ze vervolgens door en doet er zo lang fuikerzuur bij, tot dat 'er geene nederploffing meer volgt. Het melkzuur, dus vrij ge worden, wordt op nieuws doorgezeegen , tot de lijvigheid des honigs ingekookt en vermengd met drie deelen zuiveren wijngeest of alcohol, welke het melkzuur ontbindt en de melkfuiker agterlaet. De wijngeest, eindelijk, afgetrokken zijnde, blijft het zuure melkzuur over, het welk zich niet laet kristallizeeren §• 9*5- De verfche kaes of het ftremfel is eene witte, veêrkragtige ftofFe , welke, aen zich zeive overgelaeten, zeer fpoedig ter verrottinge overgaet. Door de drooge overhaeling geeft zij een fmaekloos water, brandbaere en koolenzuure lucht, gas, vlugtig loogzout en eene zeer Hinkende' hrmAige, empyreumatifche, olie. Het overblijffel be' ftaet in eene aenmerkelijke hoeveelheid van eene koole, welke niet gemakkelijk tot asch. brandt en welker asch geen loogzout, mztxphosphoorzuur en koolenzuure kalkaerde onthoudt. In het water is de kaes niet te ontbinden en door het ziedende water wordt zij hard. Door verfterkte, geconcentreerde,zmxva. en de bijtende loogzouten wordt zij ontbonden. Uit dit alles blijkt, dat zij met dé F 4 lijm-  83 ARTSENIJKUNDIGE lijm- of papftoJTe des meels de meeste overeenkomst heeft. §. 926. Door het inzouten en famenpersfen wordt het ftremfel of de verfche kaes, tot gemeene kaes gevormd. Wordt het eerfte maer gefcheiden uit de ontroomde melk; dan onthoudt het maer weinig boter, en de kaes wordt gering en maeger; daerëntegen is zij beter en vetter, wanneer zij uit verfche, vette melk bereid is, waer alle room 'er in blijft. §. 957. De hoter , van alle kaes-en weideelen gezuiverd , is van eene zachte lijvigheid, wit of geelagtig van kleur, aengenaem en ftreelend van fmaek en zonder reuk. Zij fmelt in eene maetigs warmte en flolt wederom in de verkoeling. Op zich zelve overgehaeld zijnde, geeft zij eene geringe hoeveelheid van fmaekloos Water, een zeer fchcrpriekend zuur, naemlijk vetzuur,en eene kwalijkriekende olie, boterolie , Oleum butyri, genoemd. Het overblijffel beftaet in zeer weinig dierlijke koole, §. 928. Bij eene, iet verhoogde warmtemaet, ontwikkelt zich het vetzuur, allengskens,-van zelve uit de boter, welke dan begint fcherp van reuk en fmaek te worden, en men noemt ze, in dien ftaet j garstig , of sterk. Dit gebrek kan, ten deele, verholpen worden, wanneer men 'er het vetzuur, met wijngeest, alcohol, van afwascht. Met de loogzouten vormt de boter Êene waere zeep. Uit dit alles blijkt, dat deze zelfftandigheid,in haere fcheikundige eigenfehappen , zeer veel overéénkomst heeft met de vette plantöliën. §. 929, De melk beftaet dus, eigentlijk uk «eene vette olie en eene lijm.T of papagtige, ftoffe, die, doo;  SCHEIKUNDE. g9 door de bijkomfte eencr fuikeragtige ftoffe, in het water onvolkomen zijn ontbonden ,eneenigzins het voorkomen eenerplantmelk, dierlijke emulfie , heeft. §• 93°. Wanneer eene versch gemolken meik gefield wordt in eene warme plaetfe en men, door menigvuldig roeren, de affcheiding der boter en kaes van de wei belet; dan gaet de laetfte wel tot de gisting over, maer veel langfaemer, en het tijdperk der wijngistinge is korter; derwijze, dat men uit zodaenige melk, door de overhaeling, eenen waeren wijngeest, alcohol, kan verkrijgen. Door de bijvoeging van gist, wordt de gisting der melk, even als die van de plantvochten, bevorderd. Daerënboven geeft de melk, naer alle waerfchijnlijkheid , zo veel meer wijngeest, als zij meer melkfuiker bezit. _ §• 93i- Alle melk, evenééns van welk dier is uit de bovengemelde deelen famengefteld; maer alle foorten onthouden ze niet in dezelfde evenredigheid ; wijkende dienvolgens, in haere eigenfehappen, van de koemelk, af. §• 932. Elke melk heeft eenen eigenen, bijzonderen, reuk, aroma. Dus een bedrevene kan erkennen , of zij van eene koe, geit, merrie, ezehnne , of eindelijk van eene vrouwe af komftig zij. Ook fcheidt alle melk eenen .room af; maer deze is van de fchaepen- of geitenmelk dikker, en daerëntegen dunner en minder overvloedig in de ezelinnemelk en vrouwenmelk. §• 933. De boter fcheidt zich bij de geitenmelk even zo gemakkelijk af, als bij de koemelk, en is vast, hetende zich niet wederom met de overige melk vermengen. De fchaepen boter is week. F 5 De  $o ARTSENIJKUNDIGE De boter van ezelinnen, merriën en eindelijk, ook van menfchenmelk, fcheidt zich in het geheel niet af, of ten hoogften maer in de gedaente van room; zij kan ook, door bijkomende warmte, in de overgeblevene melk , gemakkelijk, weder ontbonden worden. §. 934, Het kaesdeel der geitenmelk, is even, als in de koemelk, vast en veêrkragtig. Dat van de ezelsmelk en merriënmelk is zulks minder, en dat van de fchaepenmelk is maer kleverig. Daerëntegen neemt het kaesdeel der vrouwenmelk, nimmer eene vaste gedaente aen , zijnde altoos vloeibaer. In deze laetfte volgt de affcheiding der kaes niet, dan zeer bezwaerlijk en bijna nimmer van zelve. §. 935. De wei onthoudt altoos de reuk-, ftoffe, aroma, der rmelk en heeft derhalven altijd eenen eigenen fmaek en reuk, naer dat zij van het één of ander dier afkomftig is. De vrouwenmelk, gelijk die van ezelinnen en merriën, bezitten veel wei; de geiten- en koemelk daerëntegen minder en de fchapcnmelk het allerminst. §. 936. De melkfuiker is altoos dezelfde, van welk een dier de melk ook genomen zij; maer olke melk onthoudt ze niet in dezelfde evenredigheid. Naest de melk van merriën en ezelinnen, bezit 'er de vrouwenmelk het meest van. §. 937. De overige onzijdige zouten betreffende, is derzelver tegenwoordigheid in de melk meest toevallig; van het voedfel der dieren afhangende. Dus wordt 'er, bij voorbeeld, in de koemelk , dan eens digestivzout en zeezoutzuure kalkaerde en dan eens wederom niet, gevonden. 938. Uit de gemelde , verfchillende , eigenfehappen der deelen, die de melk famenftellen, en der-  SCHEIKUNDE. 9t derzelver evenredigheid in de onderfcheidene foorten der melk, kan men nu derzelver vcrfcheiden gedrag, ten deele , verklaeren. Waeröm, bij voorbeeld, de vrouwenmelk het langst kan bewaerd blijven, zender zuur te worden ? Om dat namelijk, de boter en de kaes 'er niét zo ligt van affcheiden en, door haere verééniging met de wei, de gisting dezer laetfte beletten. Waeröm de merriënmelk, door de gisting, meer wijngeest, dan de koemelk levert? Om dat dezelve meer melkfuiker onthoudt, enz. §.939. Alle deze verfcheidenheden dermelkfoorten, hebben daerënboven nog hunne trapswijze afwijkingen, naer de verfchillende levenswijze en het voedfel der dieren. Deze omttandigheid is, bovenal, van gewigt omtrent de melk der vrouwen: Want al het geene,tot hiertoe , van dezelve gezegd is, heeft maer alleen plaets , wanneer de vrouw eene, alleen dierlijke, of, ten minften, gewoone levenswijze houdt, dat is, een gemengd voedfel van vleesch en planten geniet. De melk eener vrouwe, alleen van groentens levende, komt nader overéén met de koemelk, minder room afzettende, fpoediger zuur wordende en, door de zuuren en verders gebruikelijke middelen, eerder en volkomener ftremmende. CXVII. Van het bloed. §. 940. Het bloed is niet alleen in de onderfcheide dieren , maer ook in hetzelfde dier, naer de verfcheidenheid der ligchaemsdeelen , verfchillend. Dus weeten wij, bij voorbeeld , dat het bloed ia fommige dieren de warmteraaet des dampkrings heeft;  92 ARTSENIJKUNDIGE heeft; in anderen dezelve tebovengaet: dat hetflagaderbloed, door het inzuigen des luchtzuurs, oxigeen, rooder is, dan dat van de bloedaderen; enz. Men heeft echter alle #deze verfchillendheden nog niet genoegfaem onderzocht; weshalven wij ons met de ontleding van het verfche, gelaetene menfchenbloed moeten vergenoegen. |. 941. , /Het bloed, uit de ader van een volwasfen, gezond meüsch gelaeten, is donkerrood, - dik, een weinig ziltig fmaekende. Op zich zelve verkoelende, ftolt het allerëerst geheellijk, en fcheidt zich daerna allengskens in twee deelen ; waervara het ééne beftaet in een vast, rood ligehaem, de koek van het bloed , Cruor feu Placenta fanguifit's, genoemd; het andere, in eene geele vloeiftoffe, het bloedwater , Serum feu lympka fanguinis, genoemd. §. 942. Het geheele bloed, aen zich zelve overgelaeten, gaet in eene maetige warmtemaet zeer ras tot de verrotting over. In eene zachte hitte, -droogt het in tot eene zwarte ftoffe, die men het uittreksel van bloed , ExtratJum fanguinis, noemt, ©p zich zelve overgehaeld zijnde, levert het bloed een fmaekloos water, dra verrottende, eene brandige olie, en een onzijdig ammoniakzout, beftaende uit een brandig zuur, tot hier toe nog niet genoeg onderzocht, het welk overzadigd is met ammoniak. Onder deze bewerking zwelt het bloed zeer op, ook wordt 'er veele brandbacre en koolenzuure lucht, gas, ■ ontwikkeld, en het overblijffel is eene zeer fponsagtige koole , die uittermaeten bezwaerlijk tot asch brandt en dan' uit keukenzout, foda. en phosphoorzuure kalk beftaet. 5- 943*  SCHEIKUNDE. jf §. 943- Het bloedwater is eene geelagtige, groene vloeiftoffe van eene kleverige lijvigheid en iets ziltige* fmaek. In het vuur gebragt, ftremt het voor het grootfte gedeelte reeds, alvoorens het kookt en levert, in het waterbad, overgehaeld, gedefileerd, wordende, een fmaakloos water; terwijl het geftremde deel alsdan achter blijft. In een fteii vuur overgehaeld wordende , zwelt het zeer op en levert koolenzuure en brandbaere lucht, gas een viugtig, loogzoutig vocht, veel mild ammoniakzout en eene dikke brandige olie. Het overblijffel is eene groote koole, zeer bezwaerlijk tot asch te branden en alsdan zeezoutzuure en koolenzuure fida, nevens phosphoorzuure kalkaerde, leverende. §• 944' Het bloedwater veréénigt zich m'et het koude water, in alle mogelijke evenredigheden zonder eenige bijzondere verandering; doch in het kookende water geflort zijnde, ftolt het terftond Een gedeelte van hetzelve veréénigt zich wel met het water tot eene melkagtige vloeiftoffe; maer kan ook, door verdere kooking, of door het bijvoegen van wijngeest, daervan afgefcheiden worden. Evenééns ftolt het bloedwater ook met de mijnftoffelijke zuuren en wanneer het geftrernd gedeelte 'er alsdan ,bij doorzijginge , van afgefcheiden wordt; dan verkrijgt men, door de verdamping van het overig vocht, een onzijdig zout, hoewel in zeer geringe hoeveelheid, door de verééniging van het gebruikte zuur met de foda geboren. De plantzuuren, i„ eenen verfterkten, geconcentreerde», ftaet, doen het bloedwater desgelijks nolle,:; maer de loogzouten fchynen hetzelve veeleer te verdunnen. S- 945. Het geftremde bloedwater is in het wa-  94 ARTSENIJKUNDIGE water niet te ontbinden, en verdroogt in eene msè* lige warmte, tot eene hoornagtige ftoffe. De ver* fterkte mijnftoffelijke zuuren zo wel, als de bijtende loogzouten, ontbinden het geftremde bloedwater; doch de eerfte ontbindingen worden door het water en die van de laetften, door de zuuren ontleedt. Over het algemeen heeft deze ftoffe veele overéénkomst mst het kaesgedeelte der melk. Wanneer het geftolde bloedwater, in eene hoogere warmtemaet , temperatuur , bewerkt wordt met ver* dund falpeterzuur; dan verkrijgt men fmoor- en falpeterlucht, gas, en 'ér ontftaet, in het overblijffel, fuikerzuur en een weinig appelzuur. §. 946. Het bloedwater fchijnt derhalven, volgens de voormelde proeve, te beftaen uit water, ftrembaere wei, lympha , eenige fchalei, keukenzout , milde foda en phosphoorzuure kalk. De dierlijke fchalei is de verzuurbaere grondftoffe, welke zich in fuiker- en appelzuur laet veranderen ; doch. het is de ftrembaere wei, welke, in eene drooge ©verhaeling, de oliën vormt, en zich voornamelijk onderfcheidt door de eigenfchap, van in de warmte een vast ligehaem daer te ftellen. '§. 947. De bloedkoek droogt, door eene niaetige warmte, allengskens in en wordt bros; maer in de warme lucht verrot zij zeer fpoedig. Dezelve met koud water uitwasfehende, kan men ze verdeelen in twee deelen, waeruit zij beftaet. Het ééne ontbindt zich in het water, aen hetzelve de roode Meur geevende; het andere, overblijvende, is eene witte draedige ftoffe, het veselagtig gedeelte der bloedkoek, Pars fibrofa fanguinis velcruoris, genoemd. $. 948.  r"1 u 17 t rr tt »■» " v u ü i iv u IN IJ i,, pij $. 94S. Het water, door de bloedkoek geverwd, onthoudt eigentlijk alle kleurende deelen des Moeds. In de fcheikundige onderzoeking is deze vloeiftoffe van het bloedwater nergens in verfchillende; behalven, dat zij eene groote hoeveelheid van ijzer in zich ontbonden heeft. Dit metael wordt 'er door de afbranding uitgefcheiden; wanneer het in de uitgeloogde asche, als eene bruine kalk overblijft. Dit heeft aen fommige Phyftologisten aenleiding gegeeven, om de roode kleur des bloeds van het onthouden ijzer afteleiden. §. 949- Het vezelagtig gedeelte, de bloed. *^iv Kuucimeuena, is geneel hnaekloos, en in het water en den wijngeest niet ontbindbaer. In het water gekookt, of, op eenige andere wijze, in eene maetige hitte gebragt zijnde, wordt hetzelve hard; en wanneer zulks plotfeling gefchiedt, dan kronkelt het in één, als perkement. Door de bijtende, vuurvaste loogzouten wordt het, alleen met hulpe der ziedhitte, ontbonden; en, het bijtend ammoniak doet 'er geene werking op. De zuuren ontbinden het, onder ontwikkeling van falpeter- en imoorlucht , gas. Door het falpeterzuur wordt alsdan ook fuiker- en appelzuur voortgebragt. Uit deze óntbindinge wordt het door de loogzouten wederom nedergeploft; echter in eenen veranderden ftaet. In de vochtige lucht verrot dit vezelagtig deel zeer fpoedig. Door eene drooge overhaeling levert het veel'vlugtig, mild loogzout en eene zeer ftinkende brandige olie; met agterlaetinge eenerkoole, die gemakkelijker tot asch brandt, geene foda en onzijdige zouten, maer alleenlijk zuivere en phosphoorzuure kalkaerde onthoudt.  ])6 ARTSENIJKUNDIGE §. 950. In liet paerdenbloed , en bij ontftee* kingsziekten ook in het menfchenbloed, zondert zich het vezelagtig gedeelte des bloedkoeks gedeeltelijk van deszelfs andere famenftellende deelen af; deze laetften, in de gedaente van eene geele leder* ïigtigc huid, overdekkende. Deze huid wordt in het menfchenbloed genoemd de ontsteekingkorst of spekhuid , Crufta inflammatoria. §. 951. Wanneer het bloed, zo, gelijk het Versch uit de ader is gelaeten, opgefloten wordt in eenig vat, dat luchtledig, of gevuld is met eene lucht, gas, ter ademhaeling niet gefchikt; dan ftremt het bloed ook wel, maer niet zo fpoedig, noch tot zulke vastheid, als in de dampkringslucht. De bloedkoek , daervan affcheidende, is dan ook niet zo helderrood, maer veeleer zwart. Wanneer daerëntegen het verfche bloed wordt opgefloten in de levenslucht; dan volgt 'er ras eene ftremmingen de bloedkoek wordt even zo rood, als in de lucht van den dampkring. §. 952. Wanneer een helderroode bloedkoek, in de vrije lucht geftremd, opgefloten wordt in eenig vat met brandbaere lucht , gas; alsdan volgt 'er allengskens eene vermindering dezer lucht en de bloedkoek verliest zijne kleur, die in het paers- of purperkleurige en eindelijk in het zwart verandert. Indien nu deze zwarte bloedkoek, of eenig andere, in het luchtledige, of in eene lucht, ter ademhaelinge ondienftig , geftremd, gefteld" wordt in aenraeking met de lucht des dampkrings, of, het welk nog beter is, met de levenslucht, in eenig gefloten vat; dan herkrijgt dezelve zijne roode kleur en, in het laetfte geval vermindert de levenslucht en  SCHEIKUNDE; W »«• wordt eenige koolenzuure lucht, gas. «s boren. ö ' ö . , S' 953> Wanneer het verfche bloed der bloedleren , het welk, gelijk men weet paers , purperkleurig of zwart is, met levenslucht wordt bezwangerd; dan verkrijgt het eene heldere, roode kleur die evenwel allengskens wederom in de paerfe en zwarte overgaet. Deze laetfte verandering gebeurt zelfs ook dan , wanneer het bloed in eene ónS&e* brokene aenraeking met de levenslucht gefteld is Men kan het alsdan ook door geene nieuwe bezwangering met dezelve wederom helder rood maeken; Wanneer men daerëntegen eenig helder rood flagaderbloed opfluit in eenige lucht, gas, ter aderrthaelmge ondienftig, evenééns welke; dan verliest het allengskens zijne kleur, en wordt paers of purperkleurig. §• 954- Wanneer in eenig versch bloedaderbloed overgezuurd, oxigtneert, zeezouteuur gegoten wordt ; dan wordt het terftond zwartkleurig; Het gemeene zeezoutzuur, van dezelfde fterktej *lS het overgezuurde, veröorzaekt geetie verandering 111 de kleur. Het verfterkte, geconcentreerde > ' zeezoutzuur doet het bloed wel ijlings ftollen, zonder het nogthans zwart te verwen. §• 955- Uit alle deze uitgezochte proeveri hebben de nieuwere Scheikundigen en Phyfiologisten dit gevolg getrokken: 1. ) Dat het zwarte bloedaderbloed 953.) zich met de levenslucht, gas, veréénigt, dezelve ontbindt en van dezelve zijne roode kleur bekome. 2. ) Dat de levenslucht, na met het roode bloed reréémgd te zijn, eerst allengskens ontleed wordt:  ARTSENIJKUNDIGE deszelfs zuurftofFe, oxigeen, zich met de koolenen waterftofFe , hydrogeen, des bloeds, enkeld genomen, inniger veréénigende, water- en koolenzuur vormt; waerbij het bloed zijne roode kleur (§,953.) alwederöm verliest. Deze laetfte verandering ge, beurt fpoediger in de lucht- of gas-foorten, ter ademhaelinge ongefchikt, dan wanneer het bloed ftaet in eene achtervolgende aenraekinge met de levenslucht, gas. In het laetfte geval nogthans ook maer hierom: dewijl het bloed, zijne overvloedige water- en koolenttoffe dervende, geene verdere verwandfehap met de levenslucht fchijnt te hebben. §. 956. Uit de overéénkomste der verfchijnfelen , in deze proeven plaets hebbende, heeft men verders opgemaekt, dat omtrent de ademhaeling der dieren hetzelfde evenééns gebeure. De ingeademde lucht veréénigt zich met het bloedaderbloed, in de longen teruggevoerd,en zulks, ten deele voor het geheel, ten deele ook met deszelfs water- en koolenftofFe, ieder bijzonders. Daer ontftaet dus water' en koolenzuur, die uitgeademd worden ; maer door de verééniging van het overige zwarte bloed met de levenslucht, gas, het roode flagaderbloed, in het welk, geduurende den omloop door het ligehaem, de verééniging der zuurftofFe , oxigeen, met de koo' len- en waterftofFe allengskens vervolgd wordt, tot dat het bloed ten laetften zwart,met nieuwe koolenen waterftofFe verzadigd, door de bloedaderen, in de long terug komt. §. 957. Alle warmteftofFe der levenslucht wordt dus in de longen niet uitgefcheiden; maer alleen een gedeelte vau dezelve: en deze blijft ook geene voelbaere warmteftofFe; om dat zij aenftonds befteed wordt  SCHEIKUNDE» n Wordt ter lucht- of ^vorming van het geboren water- en koolenzuur. Het grootfte gedeelte der warmteftofFe, in de levenslucht onthouden, wordt dus, geduurende den omloop des bloeds, door de trapswijze veréeniging der zuurftofFe, met overvloedige kooien- en waterftofFe, vrij gemaekt , en als eene voelbaere warmtefto'fFe uitgefcheiden. Deze voelbaere warmteftofFe is het nu, welke, dopr haere aenhoudende gelijkvormige uitbreiding over het geheele ligehaem, eigentlijk het meeste bijdraegt* om hetzelve geduurig te houden in die maet van warmte, welke men de dierlijke warmte noemt» §• 958. Volgens dit leerbegrip kan men nu de reden van de grootere eigenaertige warmteftofFe des flagaderbloeds tegen het bloedaderbloed,. en van meer andere verfchijnfelen in den gezonden en zieken ftaet des menfchelijken ligchaems, gemakkelijk, opgeevein CXVIII. Van het berlijnsch blaeuwzuur. S- 959- Wanneer het uittrekfel van het bloed zachtjes gegloeid wordt met een vuurvast loogzout, en vervolgens van de aenkleevende koole door de uitlooging wordt bevrijdt ; dan bevindt men , dat dit loogzout thans alle eigenfehappen van een onzijdig zout heeft verkregen. Onder de verbranding namelijk van het bloed, wordt een eigen zuur geboren , het welk men bloedzuur , berlijnsch blaeuwzuur, blaeuwzuur, Acidum Prusficum* noemt, het welk zich, met het loogzout veréénigende , het bovengemelde onzijdig zout daerftelt* Dit laetfte wordt ook wel genoemd bloedloog , of Cr g CS-  ARTSENIJKUNDIGE gephlogisticeerd alkali, Alcal't phlogifttCatUffit' Men kan de bloedloog, op dezelfde wijze, ook bereiden uit beenderen , hairen en andere dierlijke ftoffen. §. tflSo. De bloedlóog heeft eene geele kleur én eenen bijzonderen , eigenen reuk. Zij bruischt niet op met de zuuren, kleurt ook niet het vioolenfap en ontleedt evert zo min de aerdagtige middenzouten. Doch alle metaelen , in zuuren ontbonden, worden 'er door nedergeploft; het loogzout veréénigt zich alsdan met het zuur des metaels , en de mttaelkalk daerëntegen met het bloedzuur, het welk aen die kalk eene bijzondere kleur mededeelt. Dus wordt 'er het ijzer in eene donkerblaeuwe , het. koper in eene bruinroode, het lood in eene witte en het goud in eene geele kleur, door nedergeploft. §. 961, Indien de verzadigde bloedloog langfaem verdampt wordt; dan fchiet dezelve teerlingvormige en vierzijdige zuilenvormige kristallen van eene geele kleur, het blaeuwzuure loogzout, Prusfias f~od bemden; welk .middenzout door de bijtende " 3 loog-.  \ot ARTSENIJKUNDIGE loogzouten, die zich met het blaeuwzuur veréénigen , wordt ontleed. §. 967. Het blauwzuur is niet alleen te vinden in het dierrijk, maer het wordt, met ijzer veréénigd , ook gevonden in het rijk der mijnftoffen j ook kan men het voortbrengen uit het roet der plantgewasfen, wanneer men hetzelve met loogzouten bewerkt. §. 968. De grondftoffe van het bloedzuur is, buiten twijffel, te farnengefteld, of veelvoudig; maer omtrent de deelen, die ze famenftelkn is men nog onkundig, en de gevoelens der Scheikundigen zijn, dit aengaende, verdeeld. Sommige verönderftelle.n, dat het alleen beftaet uit waterftofFe, koo^ lenftofFe en fmeerftofFe ; terwijl andere , daerëntegen , de phosphoor voor een hoofdfamenftellend deel van hetzelve houden. CXIX. Van de gal. , . §. 969. De gal, Bilis feu Fel, is eene mee? bf min, geelagtige, groene, taeije vloeiftoffe, van eenen bitteren fmaek en walgelijken reuk, welke in eene bijzondere, hiertoe bepaelde , groote klier , de lever genoemd, uit bet geheele bloed.wordt afgefcheiden, In veele dieren heeft zij,reeds versch; doch bij anderen eerst na eenige verdampinge, of door den ouderdom, eenen aengenaemen muskusagtigen reuk. • §. 970. De gal blijft, in de rust, zonder verÜnderinge; door de warmte en den ouderdom begint zij eerst te verrotten. Indien zij uit het waterbad wordt overgehaeld, verkrijgt men een fmaek- loos  SCHEIKUNDE. lö3 loos water, zeer dikwils naer muskus riekend, en ras m verrotting overgaende. Alsdan blijft 'er over eene drooge, brooze, groenagtige zelfftandigheid het uittreksel van de gal, Fel infpisfatum-, Extra&um bi/is, genoemd. Dit uittrekfel van gal in een fterker vuur, op zich zelve, overgehaeld, Ie1 Vm een vluSdg loogzoutig vocht, droog, mild ammoniak en eene ftinkende, brandige, empyreumatifche, olie. Onder deze bewerkinge zwelt de ftoffe zeer op , en 'er blijft eene blinkende, groote koole over, welke gemakkelijk tot asch brandt en " alsdan uit foda, phosphoorzuure kalk en ijzer, famengefteld is. §. 971- Zo wel de gal, als het uittrekfel der gal, zijn in het water volftrekt niet te ontbinden. Door de mijnftoffelijke zuuren en den azijn wordt de gal ontleedt en eene geftremde ftoffe , gelijk aen het geftremde deel des bloedwaters, of aen het kaesgedeelte der melk, uit dezelve gefcheiden. Dit nederploffel kan in eene overmaet van zuur wederom ontbonden worden en vormt met het zeezoutzuur eene roode ontbinding. Wanneer men het overige vocht verdampt, verkrijgt men altijd dat onzijdige zout, het welk uit het gebruikte zuur en de foda famengefteld is. §. 972. Door den wijngeest en door de zuuren wordt de gal ontleed. Wanneer men, het nederploffel afgezonderd hebbende, de overige tinctuur ter gal verdampt; dan verkrijgt men eene harsfige, balfemagtige ftoffe, welke, op een weinig fchalei na, door den wijngeest wederom geheel kan ontbonden worden. In de loogzouten ontbonden zijnde, vormt de gal groene ontbindingen. Op G- 4 zich  *Q4. ARTSENIJKUNDIGE zich zelve overgehaeld wordende , levert zij ee& geelagtig, bitter water, eene dikke, balfemagtige, braudige olie, nevens eenigen blijk van een vlugtig loogzout. Het overblijffel beftaet in eene harsvormige, zwarte ftoffe. S: 973- De gal laet zich niet veréénigen met de vlugtige overgehaelde oliën, noch met de vette oliën en de boter, en nog veel minder niaekt zij deze ligebacmen ontbindbaer in het water. Zij, kaa derhalven ook geenzins gehouden worden, voor eene zeep.. Indien zij al, met eenig goed gevolg, gebruikt Wordt om yetvlakken uit de ftoffen te veegen: zo ligt de reden daervan hierin, dat de gal eene nader re verwandfehap heeft met die ftofFen, dan de vette pliën en aldus deze Iqetfren verdringt j. gelijk men ze alsdan ook altijd ju druppels ziet uitzweeten. S- 974-. D& gal. beftaet derhalven altijd, volgens de aengehaelde proeven, uit eeu ftrembaer lij. migt vocht, !ympha, ttw hars.fige ft.-ffe., dierlijke fchalei, foda en ij.zerdeeLtjes. De laetften zijn 'er in minder hoeveelheid tegenwoordig; ook is het nog niet vastgefteld o,f de foda, in den vrijen ftaet, in de galle tegenwoordig zij. §• 975, Wanneer de. gal in de galbhes te langen tijd rust, uit welk eene reden zulks ook zij -y dan zet zij eenige vaste ligchaemen af van eene bruine kleur en, voor liet grootfte gedeelte, van een ftraelvortriig weeffeL, calsteenen, cahuli fellei, genoemd. In fommige dieren worden dezelven, op zekere tijden , altops gevonden. Deze galfteeneu zijn tweefoortig: fpmmige derzelven laeten zich in den wijugeest, de olie en de zeep ontbinden; waer^an, de geestige ontbinding alsdan een zuuragtig zout,*  SCHEIKUNDE. ïoi zout, in dunne bladen, afzet. Andere galfteenen worden geacht uit dit zout reeds te beftaen. Naer het gevoelen der meesten Scheikundigen zijn deze galfteenen maer enkele gal, door het inzuigen van de zuurftofFe, oxigeen, verdikt; welk gevoelen daerenboven „og verlterkt wordt, doordien men de gal, met het overgezuurde, oxigeneerde, zeezoutzuur, in eene foortgelijke zelfftandigheid kan veranderen, 1 CXX. Van het maegsap. • §• 976\ Het maegsap, Succus gaftricus, is die vloeiftoffe, welke in de maeg der dieren afgefcheiden wordt, om de verteering der fpijfen te bevorderen. Hetzelve is in elke dierenfoort, overéénkom ftig derzei ver voedfel en degefteldheid der maeg verfchillend. Dus vermag het in de hoenderfoort der vogelen, alleen het voedfel, door de gefpierdo maeg reeds behoorlijk voorbereid, in eene brij te veranderen ; terwijl het in de reigers en kraeijen dit werk geheel afdoet. Eene foortgelijke voorbereiding vereïscht hetzelve ook in de herkaeuwende dieren; terwijl het zulks in de tweeflagtige , amphybiên,en in de roofvogelen niet behoeft. Dus volbrengt het in de tweeflagtige dieren en in de visfchen deze fpijsverteering reeds in de warmte des dampkrings; in de zoogdierenen vogelen daerëntegen maer in eene hoogere warmtemaet: in de eerften langfaemer; in de anderen fpoediger. In fommigen werkt het flechts op de plantdeelen; in anderen op de dierlijke deelen en nog in anderen op beiden. Eindelijk, het maegfap van fornmige dieren isbekwaem, om, zonG S der  aoó ARTSENIJKUNDIGE der eenige werktuiglijke medewerkinge , de zenuwen , bandvliezen en zelfs de allerhardlte beenderen te ontbinden en week te maeken; welke kracht hetzelve ook na den dood nog uitöefFent. §• 977* Hef maegfap heeft geenen reuk. Zijn fmaek is ziltig. Op zich zelve verrot en gist het niet; zelfs belet het, door zijne vermengingmet andere zelfftandigheden , derzelver verrotting en gisting. Het kleurt het vioolenfap rood. Met het water laet het zich in alle evenredigheden veréénigen en wordt noch door de zuuren, noch door de loogzouten geftremd. Met den wijngeest baert het een fchaleivormig nederploffel. Het doet de melk ftremmen en veréénigt zich met het bloed op geenerlei wijze. Het maegfap der volwasfene, herkaeuwende dieren wijkt van deze eigenfehappen hierin af, dat hetzelve alfpoedigtot verrotting overgaet, het vioolenfap groen werwt en de melk niet doet ftremmen. §. 978. Het maegfap van onderfcheidene dieren fchijnt zich ook in de drooge overhaeling verfcheiden te gedraegen. Evenwel gaet het altijd, bijna geheel, over als een fmaekloos vocjit, het welk noch zuur, noch loogzoutig is; buiten dien heeft het maer een weinig brandige olie. Het overblijffel is eene ziltige ftoffe, veeltijds uit keukenzout, ammoniak en een weinig koole beftaende. Men verkrijgt maer zelden eenig vlugtig loogzout. §. 979. Men ziet uit de bijgebragte proeven, dat de fcheikundige ontleding van het maegfap ons, op verre na, niet in ftaet ftelt ter verklaeringe van alle de bijzondere verfchijnfelen, die bij deszelfs invloed op de fpijsverteering plaets vinden. Het fchijnt voornamelijk te beftaen uit water, dierlijken flijm en zouten, CXXI.  SCHEIKUNDE. I07 CXXI. Van de traenen. §. 980. Het vocht, dat in de zogenoemde traenklieren wordt afgefcheiden en, in eene overmaetige hoeveelheid daer zijnde, zich door den neus. en over de benedenfte oogleden, op de wangen uitftort, tuaenen genoemd , is in den zuiveren ftaet zo klaer , als het water en zonder reuk; maer van eenen vrij ziltigen fmaek. Het vioolenfap wordt door hetzelve groen gekleurd. §. 981» In de lucht , gelijk mede bij eene maetige warmte, verdroogen de traenen tot eene geele ftoffe, in welke men echter fomtijds teerlingfche kristallen, duidelijk, kan ontdekken. In een fterker vuur overgehaeld , gedefinieerd, wordende, levert dit ingedroogde vocht eenig wateren brandige olie;, eene koole overlaetende, welke, tot asch gebrand, keukenzout, een weinig foda, nevens phosphoorzuure kalk en phosphoorzuure foda daerftelt. §. 98a De verfche traenen konnen in het water geheel ontbonden worden ; doch wanneer zij eenigen tijd aen de lucht zijn blootgefteld geweest, ofwel ingedroogd zijn; dan laeten zij zich niet meer ontbinden. Door de loogzouten worden de verfche traenen verdund en , zelfs, de ingedroogden weder ontbonden. De wijngeest, alcohol, doet de traenen ftremmen en fcheidt 'er het fh'jmige deel van af; wanneer men vervolgens, uit den overigen wijngeest, door de verdamping , keukenzont en foda verkrijgt. §• 9§3' Het zwavelzuur en zeezoutzuur tooJien weinig inwerking op de verfche traencn; maer de  to8 ARTSENIJKUNDIGE de ingedroogden ombinden zij met opbruisfchinge. In het eerfte geval ontwikkelt zich zeezoutzuur en koolenzuure lucht, gas, eenig glauberzout, tot overblijffel, agterlaetende. In het tweede geval, of met het zeezoutzuur bewerkt, ontwikkeltƒ zich'enkel luchtzuur met agterlaeting van eenige, volkomen verzadigde , foda. Het overgezuurde , oxigeneerde, zeezoutzuur verwekt in de traenen terftond die verandering, welke zij anderOns, in de lucht, maer langfaem ondergaen, §. 984. Uit deze proeven blijkt, dat de traenen voornameljk beftaen uit water, eenen bijzonderen ü\)m,keuXenzom,phosphoorzuure kalk ,phosphoorzuure foda en, eindelijk, uit eenige vrije foda, welke laetfte 'er in den bijtenden ftaet, fchijnt tegenwoordig te zijn; om dat de verfche traenen hetkalkwater niet onklaer maeken; gelijk de ingedroogden zulks wel doen. Anderfins fchijnt de verandering, welke de traenen bij haere uitdrooginge ondergaen, uit eene waere inzuiging van het luchtzuur, exigeen, en het koolenzuur te ontftaen. CXXII. Van het snot of den slijm. §• 985. Onder deze betekenisfe verftaet mem die vloeiftoffe, welke, vooral geduurende de verkoudheid , in vrij groote hoeveelheid, door het vlies van schneider in de neusholte doorzijgt. Hetzelve is, in het begin, klaer, doorzichtig en zonder reuk, met eenen fcherpen, ziltigen fmaek. In dezen ftaet, verfchilt het, omtrent de fcheikundige eigenfehappen en famenftellende deelen, niet van de traenen; maer eenigen tijd in de neuze verbleven zijn-  SCHÉIfcUNbE. zijnde, wordt het ondoorzichtig, geel, taeivloeijend, in het water niet te ontbinden en droogt, op het laetst, in tot eene geelgroene zelfftandigheid. $. 986. De reden dezer verandering fchijnt voornamelijk te berusten in de lucht, welke in groote menigte, door de neuze ftroomende, haer luchtzuur in den flijm afzet. Daerënboven wordt de vrije foda door het koolenzuur der uitgeademde lucht verzadigd en, de verkoudheid groot zijnde , dan wordt deze verandering, welke door het inademen van eene overgezuurde, oxigemerde, zeezoutzuure lucht, gas, bijna plotfelings bewerkt wordt, waerfchijnlijk ook nog bevorderd door de verhoogde warmtemaet, die de koorts aenbrengt. CXX111. Van het speeksel. §• 987. Het speeksel, Saliva, wordt in de fpeekfelklieren der dieren afgefcheiden vanhetbloed, en door verfcheidene buizen in den mond gebragt, zo wel, om de fpijzen, door zijne vermenging met dezelven onder het kaeuwen , tot de verteering voor te bereiden; als ook om veele derzelven te ontbinden en hierdoor derzelver prikkelende krachten op de zenuwtepeltjes der tonge, in werking te brengen. In den zuiveren, gezonden ftaet is het eene fchuimende,kleurlooze, fmaek- en reuklooze vloeiftoffe, welke, aen zich zelve overgelaeten zijnde, in de warme lucht, zeer fpoedig tot de verrotting overgaet. §• 988. Het verfche fpeekfel kleurt het vioolenfap niet en toont ook geene andere kenmerken van eenig vrij zuur, of vrij loogzout. In het water  $ljt ARTSENIJKUNDIGE ter Iaet het zich vrij wel ontbinden; maer de wijn* geest doet het ftremmen. Met vette oliën laet het zich niet veréénigen. §. 989. • Met de zuuren , in eene geringe hoeveelheid , veréénigd zijnde, ftremt het; doch in eene grooter hoeveelheid van dezelven wordt het ontbonden. De milde loogzouten ontbinden het desgelijks; maer de bijtende loogzouten en de Ievendige kalk fcheiden 'er eenig ammoniak uit. §. 990. In het waterbad overgehaeld , gedefinieerd, zijnde, levert het fpeekfel een fmaek- en reukloos water, meer dan vier vijfde gedeelten des overgehaelden fpeekfels bedraegende, en fpoedig ter verrottinge overgaende. Het overblijffel is alsdan eene witte, blinkende, vergruisbaere, ftoffe, uit welke men , in een fterker vuur, de algemeene voortbrengfels der dierlijke ligchaemen verkrijgt. §. 991. Hoewel deze proeven, tot hiertoe Biet het fpeekfel gemaekt, ons niet toereikend fchijnen, om deszelfs famenftellende deelen naeuwkeurig te bepaelen: zo is het echter, vólgens dezelven zeer waerfchijnlijk , dat het fpeekfel hierin , ten grootften deele, overéénkome met het fnot, en voornamelijk maer door eene grootere hoeveelheid waters, van hetzelve verfchille. CXXIV. Van den etter. §• 992. De etter , Pus, is eene witagtige» iets dikke, fmeerige, ondoorzichtige vloeiftoffe, welke in alle deelen des dierlijken ligchaems, door eene bijzondere, tegennatuurlijke verandering, wordt geboren. Hij kan dus niet befchouwd worden als-  SCHEIKUNDE. ïit een famenftellend deel van hetzelve, in den gezonden ftaet; maer heeft echter, in de uitwendige gedaente, zo veele overéénkomst met het fnot, dat het dikwils zeer bezwaerlijk valt deze beide zelfftandigheden van eikanderen te onderfcheiden. S? 993- De verfche , milde of goedaertige etter heeft geenen reuk en eenen zachten fmaek. Hij verandert het vioolenfap niet en geeft ook geen ander kenmerk van de tegenwoordigheid eenes vrijen loogzouts, of van eenig vrij zuur. In eene maetige hitte gefield zijnde, gaet de etter fpoedig tot de zuure gisting over en werkt op het vioolenfap en lakmoesvocht. Op het laetst begint deze zuure etter te verrotten, inzonderheid in de vrije lucht • waerbij zich een vlugtig loogzout ontwikkelt en eert ftinkend vocht overblijft. Beide deze veranderingen ondergaet de etter dikwils in het dierlijke ligehaem en de zuure etter voert in de geneeskunde, gewoonlijk, den naem van kwaedaertige etter Pus malignum,- en de rottige dien van stinkende etter , Jchor, pus ichorofum. §. 994- De etter ontbindt zich niet in het water; door tusfehenkomst van fchudden en wrijven, veréénigt hij zich Hechts met hetzelve tot eene melkagtige vloeiftoffe, uit welke zich de etter, door de rust, wederom affcheidt. Door den wijngeest alcohol, wordt de etter, wegens de berooving vart het water, Wel verdikt, maer geenzins ontbonden. Even zo min ontbinden hem de vette oliën volkomen. Met de dierlijke fchalei, het fnot of flijm en het bloedwater , laet zich de etter in alle evenredigheden veréénigen. S' 995- De verdunde rnijnftoffelijke zuuren  ïï* ARTSENIJKUNDIGE ren hebben weinig inwerking op den etter; maer de verfterkte , geconcentreerde, ontbinden hem; Deze ontbindingen worden echter door bijvoeging van watër wederom ontleed en de etter, weinig veranderd £ nedergeploft. Volgens brugmann , wordt de etter door de milde loogzouten niet ontbonden. De bijtende loogzouten veréénigen zich met denzei ven tot eene taeije, fchaleiagtige vloeiftoffe, uit welke de etter, door de zuuren, wederom gefcheiden wordt. §. 996. In het waterbad overgehaeld zijnde , levert de etter een fmaek- en reukloos water en 'er blijft eene bruinagtige, dikke ftoffe over. In een fterker vuur bewerkt, levert de etter de algemeene voortbrengfels der dierlijke ftoffen. §. 997. Uit alle deze proeven konnen de nadere famenftellende deelen des etters nog niet bepaeld worden. Men ziet ook uit dezelven de zwaerigheden, die 'er zijn, om een juist onderfcheidingsmerk, tusfchen het fnot of flijm en den etter, optegeeven. Het zekerde van dezenis, de overgang des etters in de zuure gisting; terwijl het fnot maer regtflreeks verrot. §. 998. De Heer grasmeyer heeft onlangs nog getracht het volgende kenmerk , door den Heer salmuth het eerst opgeegeven, nader te bepaelen en te bevestigen: Men mengt, namelijk, de ftoffe, die men onderzoeken wil, door de bijhulp vanwrijvinge , met gelijke deelen laeuw water en giet 'er vervolgens zo veel verzadigde, volkomen milde potasch op, als de ftoffe bedroeg , het mengfel een weinig fchuddende, waerna men het laet ftaen. Was het nu etter 0j of ook raaer met etter vermengd, dan IcheidS  SCHEIKUNDE. aig fcheidt zich, uitterlijk binnen eenige vnu-en, uit deze! vloeiftoffe, eene doorzichtige taeije fchalei. Doch in het tegenoverftaende geval blijft de vloeiftoffe onveranderd. CXXV. Van het zaedvocht, L S' 999' het zaedvocht, Semen, Sperma. Van eenen gezonden, jongen man heeft, in zijne ontlasting, tvveederlei gedaenten: een deel van hetzelve «; eene melkagtige vloeiftoffe; het andere, eene dikke, taeije flijmige zelfftandigheid. Zijn reuk is fterk en bijzonder en zijn fmaek fcherp en prikkelend. Gansch versch zijnde, wordt 'er het vioolenfap groen door gekleurd en het ontleedt de de aerd- en metaelagtige middenzouten. $. iooo. Zo dra het zaedvocht, na zijne ontlastinge, de warmtemaet des dampkrings heeft aengenomen, verliest het zijne doorzichtigheid noS meer, een vaster beftaen aenneemende. Doch n* verloop van eenige uuren herkrijgt het zijne vloeibaerheid en wordt nog vloeijender en klaerder dan het te vooren was. Dewijl geene vermeerdering van gewigt hier plaets heelt: zo hangt deze verandering niet af van het aentrekken eener vochtigheid , noch van het inzuigen des luchtzuurs axtgeen. 9 §• iooï. Het zaedvocht, deze verandering ondergaen hebbende, fchiet vervolgens, na eenige dagen, ten deele doorzichtige, ruitvormige, ten deele ondoorzichtige bladerige kristallen , welke beide phospfoorzuurekzlk zijn. Het zaedvocht wordt Ut DïEL' H daer-  Ii4 ARTSENIJKUNDIGE daeröndèr wederom dikker en verdroogt ten laetfieö tot eene hoornagtige ftoffe. §. 1002. Het verfche zaedvocht is in het water volflrekt niet te ontbinden; maer, de bovengemelde verandering ondergaen hebbende, laet het zich gemakkelijk met hetzelve veréénigen. Door de loogzouten wordt deze ontbinding bevorderd; doch de wijngeest, alcohol, en het overgezuurde, migeneerde, zeezoutzuur fcheiden het zaedvocht wederom .uit, in de gedaente van witte vlokken. g. 1003. Wanneer het zaedvocht, op zich zelve, wordt overgehaeld, gedefinieerd; dan verkrijgt men eenige brandige, empyreumai'ifiche, olie en eenig vlugtig loogzout, met achterblijvinge eener koole, welke, tot asch gebrand zijnde, foda en' phosphoorzuure kalk levert. Alle zuuren ontbinden het zaedvocht, het eenige overgezuurde zeezoutzuur uitgezonderd, door het welk het zaedvocht in witte vlokken geftremd wordt. §. 1004. Het blijkt uit deze proeven , dat dei famenftellende deelen des zaedvochts zijn: water, dierlijke flijm, foda en phosphoorzuure kalk, en zulks in de volgende evenredigheid: Honderd deelen zaedvocht onthouden negentig deelen water, zes deelen flijm, één deel phosphoorzuure "kalkaerde en drie deelen zuivere kalk. Doch het is verre, dat men, uit deze kennis der famenftellende deelen * alle bijzondere verfchijnfels, bij het zaedvocht waergenomen wordende, zoude kunnen verklaeren. exxvL  SCHEIKUNDE* »g CXXVI. Van het vet. j. 1005. Het vet, Sebum, is zo wel naer zijne vastheid, als naer zijne kleur, niet alleenonderfcheidene dieren, maer ook in éénzelfde d,er, naer de Ugchaemsdeelen 4 waerïn het gevortden wordt, verfchillend. Dus is het Vet inde tweèilagtige dieren , amphybVèn , en in de visfehen bijna Vloeibaer; in de vruchtëetende dieren wederom vaster dan in devleeschëetende dieren. Ook is het vet onder de huid en bij de nieren vaster, dan bij-de ingewanden. Verders, in oude dieren vaster, en -eéIer, dan in de jongen. Volgens deze onderfcheidene uitwendige gedaente en oorfpronk wordt het dus ook reuzel, talk of smeer, traen, walschot, merg, enz. genoemd. S. 1006. Het dierlijke vet, van alle aenkleevende vreemdfoortige deelen gezuiverd, komt, fh zijne fcheikundige eigenfchapppen, volkomen overéén met de vaste, uitgeperste plantöliën. Het heeft eenen zachten fmaek en geenen reuk; het finelt in eene maetige warmte en verftijft wederom door de verkoeling; door den ouderdom wordt het garstis en vormt met de bijtende loogzouten eene zeep. . . S' 10°7* Wanneer het vet, op zich zelve, tut eenen kromhals wordt overgehaeld , gedefinieerd; dan zwelt het fterk op en men verkrijgt een zuur water, eene brandige, empyreumatifike, olie en zeer veele ikoolenzuure en brandbaere lucht ■gas, met achterlaetinge eener blinkende koole die' zeer bezwaerlijk is te verbranden en eene asch levert, ■ uit phosphoorzuure en zuivere kalk beflaende De ohë, op deze wijs verkregen, is van eene vasl H a tere  a6 ARTSENIJKUNDIGE tere lijvigheid; maer kan, even als de brandig® plantöliën, door herhaelde overhaelingen, vloeibaerder, kleurloozer en den overgehaelden vlugtigen oliën meer gelijk, daergefteld worden. Wanneer zij zo helder is, als het water; dan voert zij den naem van dierlijke olie van dippel , Oleum animale Dippelii, %. 1008. Om de Dippelfche olie gemakkelij'ker te verkrijgen, haelt men de bruine olie, in eene zeer maetige hitte, of in vermenging met water, over, wel agt geevende, om de olie zo omzichtig in den kromhals te gieten, dat geen druppel van dezelve in den hals blijve hangen. Maer deze olie laet zich niet lang bewaeren , verliezende, wanneer zij niet naeuwkeurig gefloten is, wel dra haere witte kleur. §. 1009. Het zuur, in de eerfte overhaelinge van het vet zo wel, als geduurende de verfijnende overhaeling, rectificatie, verkregen, verfchilt aenmerklijk van alle overige zuuren en wordt derhalven vetzuur, Acidum fiebacicum, genoemd. Om hetzelve in eenen zuiverder en verfterkten, geconcentreerde», ftaet te verkrijgen, wordt het met potasch verzadigd en het verkregene zout zo lang uitgebrand, gecalcineerd, tot dat al het, nog aenklevende, vet verbrand is. Daerna doet men 'er ter helfte van zijn gewigt, zwavelzuur bij en haelt dat mengfel, op nieuws, in eene maetige hitte over; wanneer zich het zwavelzuur met de kalkaerde veréénigt en het zuiver vetzuur in den ontvanger overgaet. §. 1010. Men kan het vetzuur ook onmiddelijk uit het vet affcheiden en aldus betoogen, dat het  SCHEIKUNDE. II? het reeds, voluit gebeeld, in hetzelve tegenwoordig zij. Men ünelte, namelijk-, eene zekere hoeveelheid van fmeer, in eene maetige hitte, en doe er, onder een.geftadig omroeren, één derde deel ziines gewigts, levendige kalk bij; dan zal zich de laetfte met het vetzuur veréénigen. Daerna kookt men den .gebeden hoop iP veel water, om de vet. zuure kalk te ontbinden en fcheidt 'er het overgeblevene vet en de niet ontbondene kalk, bij doorzuginge, af; waeröp men de loog ter droogte toe verdampt, het verkregene zout een.weinig uitbrand. 7VlZZea' VOlSenSS* I009' m« —velzuur §. ion. Het zuiver vetzuur vormt, met de loogzouten en alkalifche aerden, onzijdige en middenzouten, welke met die van het azijnzuurste Z! l±0mS\h^n' ««««wigoud, doch nog beter het verkalkte, wordt door hetzelve ontbonf. den en vormt daermede een kristallizeerbaer middenzout Het zilver en kwikzilver worden insgelijks door het zuivere vetzuur ontbonden. Hetzelveploft het lood uit het falpeter- en azijnzuur, gelij/ook Het tin uit het koningswater, neder. Met den wihw geest, alcohol, bewerkt, levert liet eenen waerenvet/ether , Aether febacicus. $. ioi2. Uit dit alles blijkt, dat men. de dierlijke vetfoorten befchouwen kan als waere zo genoemde zuure zeepen (S. mj uit het en de dierlijke, vette oliën famengefteld. Voorts * kan het vetzuur ook door het falpeterzuur vertederd worden in fuikerzuur. ♦ Si -1013: T°£ de 'dierIiJ'ke forten behoort, buiten het oorsmeer, Cerumen aurium, H 3 het  ïW ARTSENIJKUNDIGE; liét welk, naer alle waerfchijnlijkheid een waer, door den toegang der lucht en door de warmte., garstig en bitter geworden vet is, ook nog het civet, Zibethum, hetwelk zich, door eenen Herken balfemagtigert reuk, van alle overigevetfoorten onderfcheidt, CXXVIL Van de eijeren. §. 1014. De Vogeleijeren , Ova avium, beftaen, naeuwkeurig befchouwd zijnde, uit vijf deelen: 1.) Uit de schael, tefta; 2.) Het eijervtTES , pellicula j 4.) Het e-ijerwit , albumen f 4.) De «aenentree , ckatrkula; 50 Den dooier , of het Eijergeel, vitellüs. De fchael beftaet uit kalk.aerde en-phosphoorzuure kalk ,-door eene dierlijke flijm veréénigd. De eijerfchael wordt derhalven, regtftreeks, door de verfterkte , geconcentreerde zuuren, riict dan zeer hezwacrlijk, maer met verdunde zuuren geftoofd , digererd, volkomen ontbonden; Wanneer zich de flijm, ih eene afgezonderde laeg , daervan affcheidt. $. 1015. Het eijerwit komt, in zijne fchëïkundige eigenfehappen, met het bloedwater en het kaesdeel der melk , volkomen overéén. Het vioolenfap wordt door hetzelve groen gekleurd, en op zich zelve geheten, gaet het ras tot verrotting over. ïn de hitte van het' ziedend water verhardt het tot eene fchaleiügtige ftoffe, welke in eene voortduufende, maetige, warmte, of ook in de lucht, tot eene doorzichtige hoornagtige zelfftandigheid verdroogt. Indien deze bewerking gefehiedt bij gefloterte vaten, in het waterbad; dan verkrijgt men een fïïia'ekloos water, het welk zeer fpoedig verrot. In een  SCHEIKUNDE. m een fterker vuur overgehaeld, gedefinieerd, levert het eijerwit maer koolenzuure en brandbaere lucht gat, nevens eene brandige olie en vlugtig i00*l zout. Het overblijffel is eene koole, welke tot Jch gebrand zijnde, phosphoorzuure kalkaerde Zfl , S- ioïö. Het verfche eijerwit ontbindt zich m het water; maer niet het verharde. Het wordt door alle zuuren geftremd en het geftremde .deel, -1J doorziJgmge, afgefcheiden zijnde, verkrita men, door de verdamping van het overige vochT ■ dat onzydrge zout, het welk uit het gebruikte zuur en de foda famengefteld is. De wijngeest, alcohol, doet het eijerwit desgelijks ftremmen. S- 1017. Het eijergeel, of de dooier, beftaet voornamelijk uit eijerwit, met eene vette, die . Ijjke olie en eenige fchalei veréénigd. Het laet zich dienvolgens, t,n deele, in het water ontbinden , met hetzelve eene naer plantmelk. gelijkende vloeiftoffe daerfte lende. Herwordt verhard door het vuur hoewel maer tot eene vergruisbaere ftoffe, uit wel', ke men, na eene zachte roostinge, door de persiinge, kan affcheiden eene olieagtige zelfftandigheid ElJEaoLIE, Oleum ovorum, genoemd, de hoedanig', heid eener vaste uitgeperste ph„tölie hebbende • maer zeer fpoedig garstig wordende. De overig' zogenoemde, Ei,erzemelen zl- h ft j> ' gedeelte der dooie, Door de zuuren en 2*2 geest alcohol, wordt het ejjergeel ten deele L ftremd. Droog overgehaeld zijnde, levert het de voortbrengfels van alle dierlijke ligchaemen. „,™iS' T8' Het eiJ'ervliesJ'e komt met de bloed, ▼ezel volkomen, overéén..en. de-haenemrêe onderH 4 fcheidt  ïso ARTSENIJKUNDIGE fcheidt zich van het eijerwit alleen door meerder vastheid. CXXVIII. Van de witte , weeke samenstellende deelen der dieren. §. 1019. De huid , cutis, de kraekbeenen, cartilagines, de peesen, tendines, de bindsels der .beenderen, ligamenta, het netvlies, tela cellulofa, de vliezen, membrana, de zenuwen, vervi, enz. hebben alle, fcheikundig befchouwd, dezelfde eigenfehappen en verfchillen, waerfchijnlijk, maer in hunne werktuiglijke, organifche,{zvnenflellinge. In water gekookt, worden zij door hetzelve, ten deele, ontbonden, en zo lang daerïn gekookt, als 'er zich iéts van laet ontbinden, blijft aer eene vezelügtige zelfftandigheid over, die met het vezelagtig gedeelte des bloeds overéénkomt. §. 1020. Wanneer men het water, waerüi deze, dierlijke deelen gekookt zijn, laet verdampen; dan ftolt het eindelijk, bij de verkoelinge, in eene veerkrachtige, doorfchijnende ftoffe , dierlijke 3chalei of dierlijk slijm, Gelatina animalis, genoemd. Doch fterker verdampende, blijt 'er over eene doorfchijnende, brosfche hoornagtige ftoffe, rjiERLijKE lijm, Colla, geheeteu. §. ioaa. De verfche, zuivere fchalei heeft geenen reuk en eenen flaeuwen fmaek. Zij is niet ontvlambaer, en gaet, aen zich zelve overgelaeten, eerst tot de zuure gisting en aenftonds daeröp tot de verrotting over. Zij laet zich in alle gefield* heden door het water ontbinden; maer niet in den wijngeest, alcohol. In het waterbad overgehaeld, le*  SCHEIKUNDE. Ï2t levert zij een fmaekloos water, met achterlaetinge van een droog lijm. Deze laetfte, bij een fterker vuur, uit het zandbad, overgehaeld zijnde, levert vlugtig loogzout en eene brandige olie; achterlaetende tot overblijffel, eene koole, die bezwaeilijk tot asch brandt, eri wier asch keukenzout e" ptiosphoorzuure kalk onthoudt. Door de zuuren, g (ijk ook door de loogzouten, wordt de fchalei'volko-men ontbonden, en het falpeterzuur ontwikkelt 'er eene groote menigte fmoorlucht, gas, uit. §. 1022. De witte, weeke deelen der dieren beftaen dus voornamelijk uit fchalei en het vezelagtig gedeelte des bloeds. Maer de fchalei is min of meer gekleurd en ontbindbaer, naer dat zij uit het eene, of andere deel is bereid geworden. CXXIX. Van de spieren. §.1023. De spieren, mufculi, of het vleesch, earo , zijn reeds werktuiglijk famengefteld , beftaende uit een netvormig weeffel, wiens tusfchenruimten met vaste en vloeibaere deelen zijn opgevuld, welke echter, van wegens hunne fijne verdeelinge, alleen door fcheikundige middelen van eikanderen kunnen afgefcheiden worden. Dus beftaet het vleesch eigentlijk uit het vezelagtige famenftellende deel, uit fchalei, wit en rood bloedwater, vet, eene bijzondere, uittrekbaere ftoffe en uit zouten. §. 1024. Het vleesch, in het waterbad overgehaeld zijnde, levert een fmaekloos water, ras ter verrotting overgaende, en blijft voorts droog over. Dan, ineen fterker vuur overgehaeld, levert het een vlugtig loogzoutig water, eene brandige olie, en een droog, H 5 mild  122.. ARTSENIJKUNDIGE mild ammoniakzout; tot overblijffel ketende eene; koole, welke, tot asch gebrand, een weinig foda, en keuken- of digefiivzom. onthoudt. §• 1025. Om nu de famenftellende deelen van het vleesch te fcheiden en elk bijzonders daer te Hellen, handelt men best op de volgende wijze:.. Men wascht het vleesch voorëerst in koud water , zo lang, als hetzelve daervan gekleurd wordt; daerna; wordt het overfchot in wijngeest, alcohol, geftoofd, digereert, en eindelijk geheel met water uitge-, kookt. Het. eerite water neemt het bloedwater tot zich, hetwelk door eene langduurende verdamping, ftremt, en kan afgezonderd worden. Vervolgens verkrijgt men , door eene verdere verdamping, een, gedeelte der zouten. De wijngeest, alcohol, ontbindt alsdan de uittrekbaere deelen en de overige zouten. Eindelijk wordt door de laetfte bewerking de fchalei en het vet uitgetrokken; waerna de fpiervezel alleen overblijft. . §. 1026. Het bloedwater,de fchalei, het vet;en de vezel zijn reeds bekend; maer het zogenoemde uitujttrekbaerr gedeelte is minder onderzocht geworden. Hetzelve is, zo wel in het water, als in den wijngeest ontbindbaer, heeft eenen bitteragtigen , fcherpen fmaek en fpecerijagtigen reuk, welke, door meerdere verdamping verlterkt worden, en eindelijkde gebrande fuiker nabij komen , gelijk men zulks aen de bruine korst van het gebraaden vleesch kan bemerken. Even zo weinig heeft men, tot hiertoe, de zouten naeuwkeurig bepaelt; hoewel dezelven, volgens het geen men 'er van weet, naer alle waerfchijnlijkheid, voor het grootfte gedeelte beltaen uit phosphoorzuure foda en kalkaerde. cxxx.  SCHEIKUNDE; m CXXX. Va n de beenderen. §. IOS7. De beenderen, Osfa, hoorns, Cornua, klaeuwen, Ungula, en de overige harde deelen, het roodbloedige dierlijke ligehaem famenftellende, beftaen voornamelijk uit fchalei, een weinig vet en uit een. aerdagtig middenzout, gevormd uit een eigen zuur, het phosphoorzuur, en uit kalkaerde. De fchalei en het vet kan men, gelijk uit de witte, weeke deelen, verkrijgen, door .eene herhaelde uitkooking met water, en dfcn blijft het aerdagtige deel over. Het hartshoorn, op deze wijze, van alle fchalei en al het merg bevrijd, werd eertijds genoemd, philosophisch . bereid hartshoorn, Cornu cerviphilofophke przparatum. Deze ukkooking der beenderen wordt, het volmaeksr, bewerkt in het Papiniaenfche werktuig. §. ioa8. Wanneer de beenderen, op zich zelve, in een fterker .'vuur, overgehaeld worden; dan verkrijgt men, behalren veele brandbaere en koolenzuure lucht, gas, een vlugtig loogzoutig vocht, het welk reeds, ten deele, met brandige olie veréénigd is; verders eene zuivere brandige, tmpyreumatifche, olie en een mild ammoniakzout, in eene drooge gedaente. Het overblijffel is eene koole, die bezwaerlijk tot asch brandt. Het loogzoutig vocht, uit het hartshoorn, op deze wijze, verkregen, voert in de artfenijwinkelen dennaemvan geest van hartshoorn , Spiritus cornu cervi; het loogzout, dien van zout van hartshoorn , Sal cornu cervi; en het uitgebrande , gecalcineerde , overblijffel, dien van gebrand hartshoorn, Cornu cerviuflum. $. 1029. Uit deze, van alle fchalei en vet  :s4 'ARTSENIJKUNDIGE vet beroofde beenderen verkrijgt men, door de uitlooging met koud water, een weinig foda, en door de uitlooging met warm water nog een weinig pleisteraerde, gyps; alsdan blijft 'er voorts niets, als phosphoorzuure kalk over, uit welke men bet zuur kan affcheiden, op de volgende wijze : Men overgiet vier deelen, van deze , tot poeder gebragte beenasch, onder eene genadige omroering, met drie deelen verdund zwavelzuur; dan zal het zwavelzuur zich. met de kalkaerde veréénigen en het phosphoorzuur uitfcheiden. Men loogt vervolgens dit'mengfel eenige mael uit met water en laet deze loog langfaem verdampen; dan fcheidt zich de nog. onthoudene pleisteraerde allengskens uit; wanneer men eindelijk het phosphoorzuur, Acidum phosphoricum, verkrijgt, in eene drooge glasvormige gedaente. §. 1030. Of, men ontbindt de beenaerde geheel in falpeterzuur en druppelt 'er dan zwavelzuur in, tot zo lang 'er eene nederploffing volgt; dan verkrijgt men , het mengfel van de pleisteraerde , gyps, afgietende, het falpeterzuur met het phosphoorzuur veréénigd ; welk eerfte vervolgens, door de overhaeling, van het laetfte kan gefcheiden worden. §. 1031. Om nu het phosphoorzuur gansch zuiver te verkrijgen," van alle kalk- en pleisteraerde bevrijd, verzadigt men het volkomen met vlugtig loogzout, zondert 'er de nedergeplofte kalk, bij doorzijginge, van af, en verdrijft naderhand, de loog ten vollen verdampt zijnde, door eene llerke uitbranding, het vlugtige leogzout, en het, misfchien geborene, geheime ammoniakzout. §. 1032. Het zuiver phosphoorzuur is in een* glas-  SCHEIKUNDE. If| glasvormige gedaente; maer het trekt de vochtigheden al Ipoedig aen, vervloeijende tot een reuken kleurloos vocht. Het is zeer vuurvast, en fmelt in een verfterkt vuur tot een glas, het welk in het water ontbindbaer en Hechts dan onöntbindbaer is, wanneer hetzelve met kalk- of pleisteraerde is verontreinigd. Het werkt niet op de kiezelüerde, maer tast het glas evenwel aen. §. 1033. Het phosphoorzuur, met de potasche verzadigd zijnde, vormt een onzijdig zout, de phosphoorzuure potasch , phosphas lixiva, geïioemd, fchietende vierzijdige, kantzuilige kristallen, met zodaenige toppunten. Dit zout blijft in de lucht droog; ontbindt zich ligt in het water; fohuimt, wanneer het op gloeijende kooien wordt geltrooid en fmelt tot eene glasvormige ftoffe. §• 1034. Met de foda vormt het phosphoorzuur een onzijdig zout, phosphoorzuure soda, phosphas foda, geheeten; het welk, vooral wanneer her met de foda overzadigd is, kantzuilige en ruitvormige kristallen fchiet, die in de lucht vervallen en gelijk het keukenzout fmaekett. Dit zout verëischt ■tot zijne volkomene ontbinding drie deelen koud en anderthalve deelen ziedend water. Hetzelve fchuimt in het vuur en fmelt tot eene glasfoortige ftoffe. Men noemt dit zout ook wel paerlzout , Sa!perlatus. §. 1035. Met het vlugtig loogzout verzadigd, baert het phosphoorzuur een onzijdig zout, phosphoorzuur ammoniakzout, Phosphas ammonia, geheeten; fchietende kantzuilige en ruitvormige kristallen, die in de lucht onveranderd blijven/eenen bitteren, verkoelenden fmaek hebben, in zes deelen koud water volkomen ontbonden en, in het vuur  126 ARTSENIJKUNDIGE vuur ontleed worden; doordien, namelijk s het loog* zout heen gaet, het phosphoorzuur achterlaetend. §. 1036» Door de bijtende kalkaerde wordt de phosphoorzuure potasch ontleed en 'er ontftaet, telkens, wanneer de genoemde kalkaerde met het phosphoorzuur volkomen is verzadigd , een middenzout , het welk in het water bijna niet is te ontbinden , de phosphoorzuure kalkaerde , of phos» phoorseleniet , Phosphas calcis , genoemd. Dit -zout kan echter, door eene ftooving, digefite, met 'het phosphoorzuur, overzadigd worden, wanneer het in het water ontbindbaer wordt en bladerige kristallen fchiet. De milde loogzouten ontleden de phos» phoorzuurt kalkaerde wederom door eene dubbelde verwandfchap. Zij blijft in het vuur onverjfndend-, fmeltende alleen in de fterkfte hitte tot een geelag-. tig glas. §. Ï037. De phosphoorzuure zwaeraerde, Phosphas baryt is eene haldoorfchijnende, bleekgroene vloeiftoffe, van eene Ueevenge lijvigheid, weinigreuks en zi tigen fmaeks, het vioolenfap groen kleurende en het kalk" water onklaer maekende of ontroerende. Korfn. zijne afzonderinge uit de gewrichten, neemt het een fchaleiagtig beftaen aen, het welk men noch door eene maetige warmte, noch door verkoeling, blootftelhng aen de lucht, of berooving van dezelve kan beletten. Kort daerna wordt het echter weder, om vbeibaerder, een vezelagtig grondzetfel hetende vallen en eindelijk ter verrottinge overgaende. $• 1054. Het lidwater, in eene geringe hoe. veelheid, blootgefteld aen dê drooge fucht , "er. droogt ras, tot eene fchubbige korst, in welke men, duidelijk, tweederlei zouten kan ontdekken, waervan het eene teerlingfche kristallen vormt en het andere vervallen en ontglanst is. Het eerfte is keukenzout en het andere koolenzuure foda. loss. Het lidwater laet zich , in alle evenredigheden, met het koude water veréénigen tot eene kleeverige vloeiftoffe. Doch met het heete water ftremt het ten deele, vormt eene melkagtige vloeiftoffe d,e nog altijdkleeverig ia,en zet eenige geftremde vhesjes af. De wijngeest, alcohol, vï riSSS geHjke ftremming' zonder beve¬ righeid volkomen te niet te doen. ffnffA1056' ,DC VtMt^Seconcentreerde, mijn. ftoffel jke en plantzuuren verwekken in het lidwater een vlokagtig nederploffel, het welk zich echter Z het vocht dra wederom ontbindt. De zeer verdun, * 3 ds  134 ARTSENIJKUNDIGE de mijnftoffelijke en bovenal de plantzuuren, bij voorbeeld de azijn, doen het lidwater volkomen ftremmen, hetzelve de kleeverigheid ontneemende. De vloeiftoffe wordt klaer en zet een vezelagtig nederploffel af, §. 1057. De milde loogzouten veréénigen zich zeer wel met het lidwater; maer veranderen hetzelve voorts niet. De bijtende loogzouten fchijjien het lidwater dunner te maeken; ook ontbinden zij volkomen het uitgedroogde lidwater en het vezelagtige nederploffel, volgens §. 1056. verkregen, §. 1058. Door de drooge overhaeling, de* ftiïïatie, levert het lidwater, 1.) Een fmaekloos water, dra verrottend; 2,) Eene vlugtige loogzoutige ftoffe; 3.) Eene brandige, empyreumatifche, olie en een mild ammoniakzout, in drooge gedaente. In den kromhals blijft eene koole, welke, dooruitf ïooging, keukenzout en milde foda levert. De uitgeloogde koole tot asch gebrand zijnde, verkrijgt men nog eenige phosphoorzuure kalkaerde. §. 1059. Uit dit alles blijkt, het lidwater te zijn eene bijzondere vloeiftoffe, welke de eijerwitftoffe, lympha , in tweederlei ftaet onthoudt, De eerfte is die, waerï'n dezelve zich bevindt in alle overige dierlijke vochten en deze wordt door het heete water en den wijngeest (§. 1055.) afgefcheiden. Doch in den tweeden ftaet laet zich dezelve alleen affcheiden door de plantzuuren, of over het algemeen, zeer verdunde zuuren, (§. 1056.) Deze laetfte dunne, kleeverïge vloeiftoffe, lympha, onderfcheidt zich daerënboven nog van de gewoone , door de vezelagtige, uitwendige gedaente, die zij, in haere ftremming, aenneemt, en hierdoor, dat zij ajch met koud water, mits eene bijkomende fchud- dings  SCHEIKUNDE. ,35 ding, laet mengen; uit welke ontbinding zij alsdan door de zuuren en den wijngeest, in de gedaente van vlokken , wederom nedergeploft wordt. §. 1060. De.famenftellende deelen van het ïidwater zijn derhalven: 1.) Eijerwitftoffe, in eenen bijzonderen ftaet. a.) Gemeene eijerwitftoffe. 3.) Water. 4.) Keukenzout. 5.) Milde foda. 6.) Phosphoorzuure kalk. Twee honderd agtëntagtig grein van het lidwater der osfen, met het welke deze proeven eigentlijk gemaekt zijn, onthouden, volgens den Heer margueron, deze famenftellende deelen in de volgende evenredigheid: Van de bijzondere eijerwitftoffe vierendertig grein. Van de gemeene eijerwitftoffe, dertien grein. Van het keukenzout, vijf grein. Van de milde foda, twee grein. Van de phosphoorzuure kalk, twee grein en van het water, twee honderd tweeëndertig grein. CXXXIV. Van de pis. 1 -i'iS De PIS' urim'is misfrhien van alle vloeiftoffen die, welke niet alleen naïr de verfcheidenheid der dieren; maer ook naer den onderfcheiden ftaet van gezondheid, voedfel en zelfs van -emoedsaendoeningen, het meest verfchilt. De Art fen befchouwen de menfchenpis voornamelijk onder twee omftandigheden, namelijk die, welke onmiddehjk, na hetgenootene voedfel ontlast is en de Rüwe pis, Urinacruda, genoemd wordt; en die welke na de volbragte fpijsverteering ontlast zijnde 1 den naem van gekookte pis, Urina co£ta, voert. §.1062. De verfche pis van een gezond mensch is wijngeel, klaer, van eenen laffen reuk en zdtigen fmaek. Zij kleurt de vioolenfiroop niet; - 4 maer  ?3ö ARTSENIJKUNDIGE maer het kalkwater en de loogzouten, verwekken 'er altoos eenen ammoniak-reuk in. Op zich zelv? gelaeten, gaet zij ter verrottinge over en ontwikkelt veel vlug:ig loogzout. Zij zet alsdan, altijd, zelfs wanneer zij van eenen gezonden perfoon komt, iets af van een wit poeder, het welk in de koortsagtigen rood is en dan fpoediger afgezet wordt, Somtijds kristallizeert 'er ook, aen de zijden van het vat, eene zoutagtige ftofFe. §. 1063. Wanneer men verfche pis, uit het waterbad, overhaelt; dan verkrijgt men eene walr gelijk riekende, wateragtige vloeiftoffe, en'er blijft een aerdagtig, rood uittrekfel over. Dit laetfte ujt eenen kromhals, in het opene vuur, wederom overgehaeld wordende, dan verkrijgt men eene vlugtige loogzoutige vloeiftoffe, de pisgeest, Spiritus urine, genoemd; verders een droog vlugtig loogzout en eene zeer Hinkende, brandige olie, fomtijds ooks, bij een zeer fterk vuur, een weinig phosphoor. Het overblijffel is eene koole, welke, tot asch gebrand, keukenzout, digefiivzont, phosphoorzuure foda en kalkaerde, levert. %. 1064. Wanneer men verfche pis, bij herhaelinge, zagt verdampt, en vervolgens op eene koude plaets nederzet, dan fchieten verfcheide zouten, uit dezelve, in kristallen. Deze zouten zijn voornamelijk het digefiivzom , keukenzout en het zogenoemde menschenzout of microcosmischzout, Sal microcosmicum; zijnde een mengfel van phosphoorzuur ammoniak en paerlzout, of phosphoorzuure foda. Wanneer nu alle zouten , op deze wijze , uit de pis zijn gefcheiden; dan blijft 'er eene uitr 8^^°£$£e- ftoffe over, waervan een gedeelte „ • ffiaer..  SCHEIKUNDE. n? maer in den wijngeest en het andeje maer in het water ontbindhaer is. Het eerde is zoutani» de vochtigheid der lucht aentrekkende; doch voor het overige nog onbekend; doch het laetfte is naer waerfchijnlijkheid Van fchaleiagtigen aert. ' 1065. Het grondzetfel, door de pis, hi de ruste, inzonderheid geduurende de verrotting en zelfs bij zekere ziektens, in grooter menigte, aWe. zet, beftaet nit phosphoorzuure kalkaerde en den fhTen der blaes. ; §• 1066, De verrottende pis onderfcheidt Zich van de verfche hierdoor, dat zij een vrii £-e. «aekt, vlugtig loogzout onthoudt; doch dat haer overblijffel, tla de overhaelingc in het waterbad een vrij gemakt phosphoorzuur onthoudt en zij dus door de verdamping minder menfchenzout-levertten zij men 'er, geduurende de verdampinge, eeniVlugtig loogzout hebbe bijgedaen. S- 1067. Uit dit alles blijkt, dat de waero famenftellende deelen der pis, de volgende S< Waterkeukenzout, J/^Vzout,phosphoorzuur1 Codaen ammoniak, fchalei, het bijzonder uittrekbaer gedeelte en den blaes-fieen. Uit deze famenftellende deelen kan men ook de wordingder overige Ji^chae men, die men door de fcheikundige bewerking der' Pis verkrijgt e„ derzelver voortbrengfels zijn, ver! klaeren. CXXXV. VAN D£N BLAES-STEEN» $. 1068. De famengroeifels, welke men in de pisblaes dikwils ontmoet; de ftoffe, welke in de Inoopendergewrigten, bij dejichtigenvergaderd,en 1 « he%  -3% ARTSENIJKUNDIGE hetgrondzetfel dcrpis,zijn,icheik-undig befchouwd, ééne en dezelfde ftoffe. Hoewel 'er uu ook zelfs m de verfcheidene ftccnen der blacs een aenmerkelijk onderfcheid placts heeft, voor-Si in de evenredigheid der famenftellende deelen: zo komen zij evenwel allegaer, nabij, overéén in de volgende eigenfehappen. §. 1069. De fteen der blaes laet zich, door medewerking eener ziedende hitte, in het water wel volkomen ontbinden; maer zulks gefchiedt echter in eene zeer geringe hoeveelheid; één deel van den fteen verëischt, tot zijne ontbinding, één duizend deelen waters. De wijngeest, zo wel de gemeene, alcohol, als de vlugtige, Aether, hebben geene werking op den blaesfteen. §• 1070. Het zeezoutzuur werkt niet op den fteen der blaes; maer het verfterkte, geconcentreerde, zwavelzuur ontbindt denzelven, met bijhulp der warmte, volkomen, en 'er [ontwikkelt zich , geduurende de ontbinding, eenig vlugtig zwavelzuur. Het verdunde falpeterzuur werkt, reeds inden kouden ftaet, op den fteen der blaes en, in de warmte , ontbindt het denzelven volkomen. Deze ontbinding , ook wanneer zij met dien fteen voiüit verzadigd is, heeft eenen zuuren fmaek, is geel en verkrijgt, door de verdamping verfterkt, geconcentreerd, eene roode kleur; ook verwt 'zij de huid cinnaberkleurig. Onder de ontbinding ontwikkelt zich koolenzuure en falpeterlucht, gas; fomtijds ook ka» men, met het ftaikerzuur, 'er eenige kalkaerde uit nederploffen: fomtijds ook niet, Met nieuw falpeterzuur bewerkt, verandert deze ontbinding,ten laetften , in fuikerzuur.  SCHEIKUNDE. '39 $. 1071. De bijtende loogzouten ontbinden den fteen der blaes volkomen, met denzelven eene zeepachtige vloeiftoffe vormende; maer de milde loogzouten hebben 'er geene werking op. Het kalkwater ontbindt maer eene zeer kleine hoeveelheid van dezen fteen en verliest daerbij zijne bijtende eigenfchap. §, 107a. Wanneer de fteen der blaes , op zich Zelve, uit eenen kromhals, wordt overgehaeld; dan verkrijgt men, behalven eene groote menigte van brandbaere en koolenzuure lucht, gas, eene vlugtige loogzoutige vloeiftoffe en een bruin, droog zout, het welk door eene nieuwe [opdrijving, fublimatle, wit wordt en alsdan alle eigenfehappen van een zuur heeft. Het achterblijffel is eene koole, die bezwaerlijk tot asch brandt en eenige phosphoorzuure kalkaerde overlaet. Sommige leveren ook eenige brandige olie. §. 1073. Men kan derhalven uit deze proeven befluiten, dat de blaesfteenen voornamelijk beftaen uit een eigen, bijzonder zuur, het blaessteenzuur , of bezoarzuur, Acidum lithium feu bezoardicum, genoemd; het welk met eene dierlijke fchalei en veelmaels met phosphoorzuure kalk veréénigd is. Sommige Scheikundigen houden dit zuur voor enkel fuikerzuur. CXXXVI. Van den menschendrek. §. 1074. Hoewel men gemakkelijk zal bezeffen, dat de drek of de uitwerpselen, Fceees, Excrementa, in den gezonden ftaet , alleen beftaende uit die deelen, welke uit de fpijzen afge, fehel-  140 ARTSENIJKUNDIGE fcheiden, ter voedinge onbekwaam zijn, naer de verfcheidenheid dier fpijzen ook moet verfehillen: zo ontbreekt ons echter nog eene naeuwkeurige ontleding van dezelven. Al het geene wij 'ér van weeten, bepaelt zich hierop: dat de drek zijne kleur ontleent van de bijgemengde en medegevoerde gal; dat de reden van zijnen kwaeden reuk berust in het begin der verrotting, die hij in den langen tocht door het gedarmte heeft ondergaen; alsmede, dat hij, in de drooge overhaelinge, de algemeene voortbrengfels van dierlijke zelfftandigheden levert. CXXXVII. Van het zweet. §. 1075. De moeijelijkheid, om het zweet, Sudor, in genoegfaeme hoeveelheid te konnen verkrijgen, heeft de nauwkeurige ontleding van hetzelve , tot hiertoe , verhinderd. Wij weeten nogthans, dat hetzelve insgelijks, naer omftandigheid , zeer verfcheiden is. Zijn imaek is bijna altoos een weinig ziltig; zijn reuk nu zwakker, dan fterker, fpecerijagtig, vlugtig loogzoutig, of fcherp; zijn beftaen meestal waterig; dikwils echter ookilijmig, dik, taei; echter zo', dat het hard indroogende een overblijffel achterlaet. Bijna altijd verwt het de blaeuwe plantvochten rood, waeruit men de tegenwoordigheid van eenig vrijgemaekt phosphoorzuur heeft afgeleid,- het zweet der geeuen, die het voeteuvel hebben, bezit boven anderen deze eigenfehap. In fommige zeldfaeme gevallen heeft men waergenomen, dat het linnen en de witte wollen ftolfen,door het zweet blaeuw geyerwd werden.. cxxxvin.  SCHEIKÜ-NDË, I4i CXXXVIII. Van be vloeistoffe , welke in de waterzucht wordt afgescheiden. $. 1076. De vloeiftoffe, welke zich in de vericheidene foorten der waterzucht en in de melkkoortfe, op onderfcheidene plaetfen des ligchaems affcheidt, komt bijna geheel overéén met het bloedwater. Zij is meestal geelagtig, niet zeer onklaer, en reeds, naer het uitwendig voorkomen, gelijk aen het bloedwater. Zij heeft eenen laffen, veeltijds zuuragtig fchijnenden reuk, gelijk, bij voorbeeld,in de melkkoortfe, en eenen ziltigen fmaek. .. S" IO?7' Aen zich zelve overgelaeten, wordt zij eerst onklaer en begint eindelijk te verrotten Aen de ziedende hitte blootgefteld, ftremt zij ten grootften deele en, in heet water gegoten, vormt zij een melkagtig vocht, het welk het falpeterzuur niet ftremt. Het vioolenfap wordt door haer groen geverwd. Alle zuuren ftremmen haer; maer de loogzouten fchijnen ze veel eer te verdunnen en door de milde loagzouten volgt 'er fomtijds, na eenige uuren, een fchaleivormig nederploffel het welk (volgens $. 998.) van de tegenwoordigheid des etters zal getuigen. §• 1078. Het wit, ondoorfchijnend, veta>tig vlies, het welk, in de gemelde ziekten, deze vloeiftoffe dikwils verzelt en het ontsteekingvlies van ruysch , Pfeudomembrana Ruyfchii, genoemd wordt, komt met de bloedvezel en de fpekhuid des bloeds overéén. Het verdroogt in de lucht, gelijk in de warmte, tot eene hoornagtige ftoffe en gaet, in e«ne vochtige lucht, wel dra tot de verrotting over, Door  m ARTSENIJKUNDIGE Door bijhulpe der wrijvinge, wordt het in het WS* ter, hoewel maer zeer onvolkomen, ontbonden eö uit deze ontbinding ploffende milde loogzouten eene fclraleiagtige ftoffe neder, CXXXIX. Van de vloeistoffe , welke door de blaestrekkende PLEISTER wordt afgescheiden* $. 1079a De vloeiftoffe, onthouden in dé blaezen, door de trekpleisters opgetrokken, komt in haere fcheikundige eigenfehappen ook met het bloedwater overéén. Zij heeft gewoonlijk eene meer donkere geelagtige. kleur, dan het laetfte , alsmede den reuk. der pleister aengenomen. Men heeft geen onderfcheid kunnen bemerken tusfehen deze vloeiftoffe van eenen gezonden perfoon, of die van eenen rotkoortfigen zieken, af komftig. §. 1080. Met deze vloeiftoffe komt ook volvolkomen overéén die, welke onthouden is in de blaezen, door mostaert-pappen, verbranding, den fteek van infecten, de beet van mieren en door eenige huidziekten, voortgebragt. CXL. Van het mierenzuür. 5. 1081. Aen vroeger Natuurönderzoekereö was het reeds bekend, dat de mieren eene bijzondere vloeiftoffe uitfpuiten, welke de bloemen rood kleurde en eenen zuuren fmaek had. Echter werd deze vloeiftoffe eerst door de laetere Scheikundigen nader onderzocht en voor een eigenaertig, bijzonder1 zuur verklaerd. Men verkrijgt dit mierenzuür, Acidum formicüm uit de roode mier, Formica rufa, van LiNNffius, het zijdoor uitpersfinge, overhae- linge 3  SCHEIKUNDE. ,43 linge, defiillatie, of door eene opgieting van heet water. $. 1082. De vloeiftoffe, door uitpersfing uit demieren verkregen, is nog geen zuiver mierenzuur; maer zet, door de rust, eene geelbruine, waschvonnige, flijmige olie af, uitgeperste mierenolie, Oleumformicarumpresfum, genoemd. Wanneer men alsdan het overgeblevene zuur, in eene maetige hitte, overhaelt, definieert; dan verkrijgt men eene ongekleurde zuure vloeiftoffe, het zuivere mierenzuür daerftellende. Op deze vloeiftoffe volgt, bij verfterkinge van het vuur, een brandig zuur en, ten laetften, eene brandige olie. Het overblijffel is eene koole, welke , tot asch gebrand zijnde, eenige phosphoorzuure kalk achterlaet. §. 1083. Het zuiver mierenzuür heeft eenen eigenen, zeer doordringenden reuk, laet zich nimmer kristallizeeren en is gansch vlugtig, derwijze, dat het onveranderd kan overgehaeld worden. Met de potasche, de foda en het ammoniak, vormt het vervloeijende onzijdige zouten, den azijnzuuren onzijdigen zouten nabijkomende en eenen bitteren fmaek hebbende; doch het vormt met de kalk- en zwaeraerde kristallizeerbaere middenzouten. §. 1084. Het mierenzuür, met den wijngeest, alcohol, bewerkt, vormtéén echten vlugtigen&mierengeest, mieren^ether, Aether formicus. Wanneer men nogthans den wijngeest regtftreeks, over de mieren, in het waterbad, overhaelt; dan verkrijgt men eenen zwakken, verzoeten mierengeest, welke in de geneeskunde gebruikt wordt onder den naem van mierengeest , Spiritus formicarum. §. 1085. Wanneer men de verfche mieren  ttt ARTSENIJKUNDIGE in water laet kooken en ze dan uitperst; dan verkrijgt men ook eenige vette mierenölie. Doch wan* neer de mieren overgehaeld, gedefinieerd, worden j dan verkrijgt men een weinig vlugtige, atherifiche olie, de vlugtige , overgehaelde, ^etherische , mierenölie, Oleum formkarum athereum, daerftellende* CXLL Van het rupsen^uur. §. 1086. Wanneer de zijdérupsen, zijwormen , Phalcsna mort, beginnen in poppen te veianderen; dan bezit haer fap alle eigenfehappen van een zuur, het welk in de poppen nog tegenwoordig is en op de volgende wijze verkregen wordt: Men overgiet de levendige poppen met wijngeest, alcohol, denzelven naderhand wederom afgietende en door de verdamping fcheidende van het zuur > het welk achterblijft en van welks hoedanigheden zeer weinig bekend is. Op evengelijke wijze kan 'er een zuur gefcheiden worden Uit de wormen der zogenaebide molenaeren Of meijtorren , MeM profbarahceust CXLII. Van de spaensche vliegen. §. 1087. De spaense vliegen, MeM vefi* catorius , zijn, fcheikundig, nog weinig onderzocht geworden; men is eigentlijk nog onkundig, omtrent het famenifellend deel, waer'in derzelver feherpheid en artfenijkraeht huisvest. Nogthans is dit famenftellend deel niet vlugtig en gaet bij het opdroogen niet heen. Hetzelve wordt door het water niet ontbonden, en deze vliegen, hebben, door de koo»  SCHEIKUNDE» ^ kooking ia water, haere kracht niet verlooren. Maer de wijngeest trekt die kragt uit, en de tinctuur van spaense vliegen, TinÖura cantharidum, bezit de blaestrekkende eigenfchap. S' 1088. Zo wel de fpaenfche vliegen > als ook de wormen der meytorren, de gemeene vliegen en fommige vlinders leveren, in de drooge overhae* fing, behalven de algemeene voortbrengfels van dierlijke zelfftandigheden, ook een bijzonder, brandig zuur, het welk, met het ammoniak veréénigd zijn* de, zich als een onzijdig zout daerftelt. CXLUI. Van het bevergeil en hét civet* _ $• 1089. Het bevergeil , Caftoreum, is eene bijzondere ftoffe, welke men in de beide gefla-nert van den bever, Caftor Fiber, ontmoet, in twee eigene, daertoe bijzonders bepaelde beurzen. Hetzelve heeft eenen fcherpen, bitteren, walgelijken «nk 3 tTl fterkGn' dgenen' fPeceriJ'^igen remt, Het beftaet uit eene harsfige ftoffe, welke door den wijngeest, alcohol, en door den vlugti-en wijngeest, mher, kan uitgetrokken worden; verders uit eene fchalei, die het water ontbindt en uit een bijzonder zout, tot hiertoe nog niet genoeg' onderzocht, het welk,uit de waterige ontbindinge door de verdamping, kristallizeert. Het celagti* weeffel, waerïn het bevergeil onthouden is, onder-' fcheidt zich niet van eehig ander celügtig weeffel, (§. 1019.). Droog overgehaeld wordende, levért het bevergeil eenige vlugtige, ttherifche, olie, en een vlugtig loogzout. Het vet, dat zich bij het bevergeil bevindt, Amngia cafiorei, verfchHt-van II. Deel. k h  2+g ARTSENIJKUNDIGE het gewoone vet alleen hierdoor, dat het met de xeukftoffe bezwangerd is. §. 1090. Het civet, de muskus, Moschus9 wordt gevonden in eene eigene beurze, bij den navel van het mannelijke civet- of muskusdier , Möfehus moschiferus. Het is eene ontvlambaere, aen het gevoel fmeerige, roestkleurige zelfftandigheid 4 van eenen bitteren fmaek en fterken, aenkleevenden reuk. In zijne fcheikundige eigenfehappen komt het overéén met het bevergeil, en beftaet uit harsfige en fchaleiagtige famenftellende deelen. Met de vuurvaste loogzouten gewreeven zijnde, riekt het naer ammoniak, CXLIV. Al GEMEENE bespiegelingen over DE NADERE EN VERDERE samenstelLENDE DEELEN DER DIERLIJf KE LIGCHAEMEN. §. 1091. Het blijkt uit de bijgebragte ontledingen der dierlijke deelen, dat men de volgende zelfftandigheden mag houden voor de voornaemfte , algemeene en nadere, famenftellende deelen van het dierlijk ligehaem; als: r.) Water. 2.) Schalei. 3.) Eijerwitftoffe of lympha. 4.) Suikerftoffe. 5.) Vet. 6.) Hars. 7.) Bloed- of Spiervezels. 8.) Zouten. 9.} Kalkaerde, §. 1092. De dierlijke ftoffen zijn dus meer famengefteld, dan de plantftoffen.. Beide hebben evenwel eenige famenftellende deelen met eikanderen gemeen, als: het water, de fuikerftoffe en de kalkaerde. Vede famenftellende deelen behooren daerëntegen aen sik bijzonders; dus hebben de planten voor  soheikünbë. i# voor hun deel de vlugtige, «therifche, oliën ei fcemge eigene plantzouten; de dieren de eijerwitftoffe Jelke tnen flechts in zeer geringe hoeveelheid, ri de planten ontmoet. Eindelijk3 wordt 'er tusfcheri fommige famenftellende deelen der planten en dieren, ook wel eenige overéénkomst èrl gelijkheid gevonden; maer daer zij» ook wederom toereikendé kenmerken, om ze va» eikanderen te onderfcheidem *ï n V??/ ^ ZodaniSe «Ifftandlgheden zijn: 10 De dierlijke fchalei, welke in haere eigenfchan, Jen wel veele overéénkomst heeft met de^t tten en de gom; doch zich van deze laetften k4 noegfaem onderfcheidt door haere bezwaerlijke Ver* drooging; het aentrekken der vochtigheid uit den dampkring; de bijzondere lijvigheid, of lilagtigheid ï endoor de grootere neigingterverfottinge.DeSgelijk, oHilnft r7£ZeI b,iina M*^chzPPen der pap. Of lijmftoffe des meels;; maer is van deze laetfte Oofe onderfcheiden door eene veel grootere taeiheid e„ teerkragt: Behalven nogdit deze eerfte zelffta». digheid, mongelijk grooter evenredigheid, gevonden wordt in het dierenrijk; dan de laetfte i„ dè de planten; ook, dat zij eigenlijk het voornaemfte famenftellend deel des dierlijken ligchaems uitmaekt. Het dierlijke vet e» hars, wijkt, ten befluite, zelfs m de meeste uitwendige eigenfehappen, af van dé ««geperste oliën en plantharsfen. S- '°94« De zouten des dierlijken rijks verfehil en insgelijks van de pIantzouteni BefeaI het keukenzout en de foda, welke men in de bef. ^ rijken, offchoon maer in eene geringe hoeveelheid, ontmoet; en het vetzuur, dat ongeluk me^vuldiger in het dierlijke vet,' dan inlfvéïte K a oligj^  i4» ARTSENIJKUNDIGE oliën der 'planten, tegenwoordig is: zo onderfcheids zich het rijk der planten door het fuikerzuur, wijnfteenzuur, appelzuur, citroenzuur en benzoëzuurj het dierenrijk, door het melkzuur, phosphoorzuur9 blaesfteenzuur, mierenzuür en de grondftoffe van het melkfuikerzuur. §. 1095. Alle deze (§. 1091.) bijgebragte nadere famenftellende deelen des dierlijken ligchaems laeten zich, eindelijk, ontbinden in de volgende verder afzijnde grondftoffen: namelijk, in zuurftofFe , oxigee%i waterftofFe, hydrogeen; fmoorftoffe, azoot; kooïzniloïïe; phosphoor iikalkaerde en ijzer. Deze verdere afzijnde famenftellende deelen komen nu met die der planten volkomen overéén; behalven, dat deze laetften maer eene zeer geringe hoeveelheid van den phosphoor en de fmoorftoffe bezitten, en deze beide ftoffen daerëntegen in de dieren een vast en voornaem famenftellend deel uitmaeken. CXJLV. Van de verrottinge der dierlijke zelfstandigheden. §. 1096. Alle dierlijke deelen gaen over tot de verrotting, zo dra de bewerktuigde, organifche, werking in dezelven ophoudt, of, zo dra zij dood zijn. Al zijn 'er ook eenige famenftellende deelen, die vooraf de zuure gisting ondergaen; zo is zulks echter maer van zeer korten duur. De verfchijnfelen, deze verrotting verzeilende, verfchillen niét alleen van die, in de planten voorkomende; maer ook zelfs naer ck, omftaödigheden., onder welken de dierljke zelfstandigheden deze verandering ondergaen. $. log?,  SCHEIKUNDE. H9 $.1097. De omftandigheden, onder welken de verrotting van dierlijke zelfftandigheden , liet best voortgaet, zijn : i.) Genoegfaeme vochtigheid. 2.)De toegang der vrije lucht. 3). Eene warratemaet van -f-tien graeden, of iet daerboven. Wanneer nu een week dierlijk deel, bij voorbeeld een Huk vleesch, onder deze omftandigheden of gefteldheden begint te verrotten /* dan wordt het bleeker, weeker; het begint zijne vastheid en famenhang te verhezen; het zweet alsdan een waterig kleeverig vocht uit, naer de/yw/A, gelijkende, enjriekt laf en walgelijk. Vervolgens vermindert het in zijnen omtrek en valt in één; zijn reuk wordt alsdan fcherper en ammoniakael; in welken ftaet het met de zuuren opbruischt en het vioolenfap groen kleurt. Het ammoniak vliegt, verders, allengskens heen, wanneer 'er, ten zelfden tijde, die eigene, rottige, doordringende luchifoort, gas, uitkomt, welke op de dierlijke ligchaemen zo geweldig en fchrikkehjk werkt, en waervan de reden noch derzeher famenftelling niet volkomen bekend zijn; hoewel fommige Scheikundigen dezelve houden voor een mengfel van gephosphoorde en gekooide brandbaere lucht, gas. Dit tijdperk duurt zeer lang; de verrottende ftoffe zwelt wederom fterk op en 'er ontwikkelt zich zeer veele koolenzuure lucht, gas De bewerktuigde famenftelling wordt dan geheel vernietigd en alles verandert in eene bruine of groene pap , welke nu wederom eenen flechts laffen en walgelijken reuk aenneemt, en eindelijk tot eene " vergrtusbaere, donkerbruine ftoffe verdroogt Het tijdbeftek , in hetwelk eene vrij vaste dierlijke zêlfitandigheid, onder de bijgebragte omftandigheden, K 3 of  ifr ARTSENIJKUNDIGE of gefteldheden , deze verandering volkomen onder-! gaet, fchat men ten minften op agtjen maenden, of fen hoogden, op drie jaer. §. 1098. De verrotting van 'vloeibaere dierlijke zelfftandigheden en van vaste dierlijke deelen, gaet veel fpoediger voort in het water. Daerëntegen verrotten de dierlijke deelen langfaemer in de geHotene vaten; gelijk ook in de aerde. In dit laetfte geval verfchillen de omftandigheden der verrottinge wederom naer de hoedanigheid des aerdrijks. Wanneer de aerde zeer droog, zandig en los, ook de plaets voor de lucht en den regen beveiligd is; dan zuigt de eerfte,al fpoedig, alle vloeibaere deer lén in zich; derwijze, dat de vochtigheid, ter verrottinge nodig , ontbreekt, en dezelve hierdoor niet alleen vertraegd, maer dikwils zelfs geheellijk verhinderd wordt. De verrotting wordt daerëntegen in eenen kleigrond, onder den vrijen hemel, door de geduurige vochtigheid , verfpoedigd. De aerde zuigt alsdan de nieuwgeborene ftoffen in en wordt 'er zwart en fmeerig door, tot den groei der planten , bij voorkeur, bekwaem, 5. 1099, Men heeft, in eenige zeldfaeme gevallen , bemerkt, dat de ligchaemen, wanneer zij in een groot getal, zonder tusfchenruimte van aerde , te famen begraeven worden, geene waere, volkomene verrotting ondergaen,- maer dat zij, de beenderen alleen "Uitgezonderd , veranderen in eene fmeerige, in het water ontbindbaere ftoffe , welke in haere fcheikundige eigenfehappen overéénkomt met de zeep en uit een bijzonder vet en vlugtig loogzout beftaet. De ftoffen, welke anders lucht-, of Uivormig heen gaen, konnen in dit geval niet weg; dus  SCHEIKUNDE. 1§3t ' dns fchijnt de waterftoffe, hydrogeen, zich hier ten deele, en naer gewoonte, veréénigd te hebben met de fmoorftoffe, azotum, tot ammoniak; en ten deele, met de koolenftofFe, ter vorminge van deze bijzondere olie, welke met het ammoniak die zeepagtige zelfftandigheid daerftelt. S- noo. De verrotting der dierlijke ftoffen Komt dus volkomen overéén met die der gewasfen van de tweede verdeelinge of foort, en het leerbegrip daerömtrent is ook hetzelfde, ($. 891.) Behalven, dat 'er, wegens den grooter voorraed van imoorftoffe, azoot, en phosphoor, ook eene grootere menigte van ammoniak en gephosphoorde waterstoffe- lucht, gas, ontftaet; alsmede, dat de reuk der dierlijke verrottinge, over het algemeen, veel kerker en nadeeliger is. K 4 GROND-  >5£ ARTSENIJKUNDIGE GRONDSCHETS van het BRANDBAERE, PHLOGIS TIS CHE, LEERSTELSEL. §. iioi. Becher was de eerfte Scheikun-i dige, die aen de brandbaerheid eene eigene grondftoffe toeëigeHde; om hierdoor niet alleen de werking van het vuur, in het verbranden derligcbaemen3 snaer ook verfcheidene van de voornaemfle, toen bekende , verfchijnfelen in de feheikunde, te verklaeren. Hij hield dezel\^ voor eene enkelvoudige grondftoffe, element, en , gelijk zijne twee overige elementen, van eenen aerdfchen aert, weshalven hij ze denzelven ook bijvoegde, als de tweede, of brandbaere aerde , Terra fecunda Beccheriana. %. 1102. Stahl bepaelde de bevatting van deze brandbaere grondftoffe nader, door zijne opheldering, en gaf haer den naem van phlogiston of brandstoffe. Ten opzichte van de natuure dezer zelfftandigheid verwijderde hij zich van het gevoelen zijnes Leermeesters, dezelve verklaerende vooreen zwavelagtig, fulpkyrisch, beginfel. Volgens hem, bezitten het alle ligchaemen der drie natuurrijken, in meer of mindere hoeveelheid; behalven het water, de enkelvoudige zouten en de aerdfoorten. §. 1103. De brandftoffe, of het phlegijïon, is  SCHEIKUNDE. j53 is in alle brandbaere ligchaémeh , bet eigentlijke, brandbaere famenftellende deel, of, gelijk stam, zich uitdrukt, eeniglijk geschikt , geschaepen en bekwaem tot de vuurbeweeging ; het ligchaemelijke vuur , of de eigentlijke vuurstof- fe. Nogthans kan het phlogiflon, op zich zelve, zonder met andere ligchaemen veréénigd te zijn, geen vuur daerftellen; maer het vervliegt en verwae1t in eene onzichtbaere fijnheid; of, het vormt alleen een wijdverdeeld , onzicht- baer vuur, namelijk de warmte. Dit vervliegen en verwaeijen kan evenwel ook niet gebeuren , zonder de tusfchenkomfte van andere ftoffen, inzonderheid van de lucht en van het water. §. 1104. Naer dat nu de brandftoffe, het phlogijlon, zich in meerder, ©f minder hoeveelheid, met de overige ligchaemen. der natuure veréénigd ; verandert zij, zo wel derzelver uitwendige eigenfehappen, alsook, in het bijzonder, de fcheikundigen. De voornaemfle uitwerkingen van haere tegenwoordigheid toont zi^in de metaelen, de zwavel, de kleuren en riekende zelfftandigheden. %. 1105. Na dat echter, in de laetfte tien jaeren , de bekende proeföndervindingen in de fchcikunde, zo ongemeen hebben toegenomen: zo wilde de bovengemelde bevatting der brandftoffe, phhgifton, door stahl bepaeld, op verre na, niet toereiken, om alle verfchijnfelen teverklaeren ; weshalven de Scheikundigen zochten dit leerbegrip nader te bepaelen en algemeener toetepasfen. Doch in deze verklaeringen heerscht eene groote verfcheidenheid, en 'er zijn hierover zo veele gevoelens, ' K 5 als  254- " ARTSENIJKUNDIGE als hoofden; waervan de volgende, als de voojriiaemften, ten voorbedde konnen verftrekken. §. 1106. Bauwe gevoelde, dat de brandftoffe , of hetphlogifton, beftond uit de vuurftoffe, met eene grondftoffelijke , element ar ifche , aerde veréénigd. Macquer hield dezelve flechts voor de gebondene Ijchtftoffe. Scheele beweerde, dat zij was een famenftellend deel der warmteftoffe, en dat deze beftond xüxphlogifton en levenslucht. Scopouen volta veréénigden het koolenzuur en de warmteftoffe, om 9er hun phlogifton uit te yormen, Kirwan en lametherie achtten het te zijn eene eerfte grondftoffe, den wordt, het water, dikwils, ter ziedinge toes verhitten. Wanneer de bewerking eens aen den gang is; dan blijft het water, in de beveiligingbuis, 'geduurig óp dezelfde hoogte en verandert maer in de volgende gevallen. 1.) Wanneer de ontwikkeling der lucht- of gas* ftoffe, door eene, onvoorzichtiglijk, vermeerderde hitte, of om andere redenen, zo fchielijk toeneemt,, dat derzelver overgang door de gemeenfchapbuizeit  SCHEIKUNDE. t?s niet ijlings genoeg kan gefchieden , en dezelve, bijgevolg, in de eerfte vies wordt opgehoopt. In die geval rijst het water; het weikin eene groote maet plaets hebbende en de beveiligingbuis niet lang genoeg zijnde, dan Hijgt al het water, inde eerfte vle» bevat, door de beveiligingbuis naer buiten uit: de toeftel zich, op deze wijze, van zelve openende. Het is de beveiligingbuis, welke derhalven, in dit geval, den toeftel, altijd, voor het in ftuk fprin°-en beveiligt. 2.) Wanneer de dichtheid der vloeiftoffe in de tweede en derde vies, door de alreeds ingezogene lucht- 'of gasüoffe wordt vermeerderd. Men moet derhalven nimmer te veel water in eene vies gieten, maer hetzelve liever in veele vlesfen verdeden, of de beenen der gemeenfehapbuizen 'er niet zo diep laeten indompelen:-■'-want, in de meeste bewerkingen , neemt de dichtheid der vloeiftoffe , op het laetst, aenmerklijk toe en de tegenftand wordt kragtig vermeerderd. 30 Wanneer de ontwikkeling der lucht- of gasftoffe vermindert; dan zakt het water in de beveiJigingbuis. Dit gebeurt door de onvoorzichtige vermindering van het vuur, of op het laetst der bewerkinge. Wanneer men den toeftel volkomen koud laet worden ; dan wordt de lucht in de eerfte vies zo zeer verdikt, dat de dampkringslucht, door de beveiligingbuis indringt. Indien 'er deze laetfte nu niet was ; dan zoude, noodzaekelijk, de vloeiftoffe uit de tweede vies overgezogen worden in de eerfte. Dit zelfde zoude insgelijks gebeuren bij d£ derde vies , indien men het pijpje op de tubukering der tweede gemeenfchapbuis niet opende en der bui-  176 ARTSENIJKUNDIGE buitenlucht, op deze wijze, den toegang bezorgden Ingeval men geene gepijpde of getubuleerde gemeenfchapbuis heeft; dan moet de belijming der derde vies ijlings geopend en de vies zelfs weggenomen worden. 4. ) Eindelijk neemt de hoogte des waters in da beveiligingbuis ook af, wanneer de tweede en derde» vies meer verkoeld is, of dat, om eenige andere reden, de inzuiging van de luchtftoffe, gas, fneller, dan de ontwikkeling derzelve, voortgaet. 5. ) Het gebeurt ook dikwils,'in het midden der bewerkinge, dat de ftoffe in den kromhals , in plaets van lucht, gas, te ontwikkelen, dezelve , voor eenen korten tijd, inzuigt, bf ook plotfeling in haeren omtrek afneemt, waerdoor insgelijks eene daeling des waters in de beveiligingbuis wordt veröorzaekt. De beveiligingbuis bewaert derhalven den toeftel niet alleen voor het in ftukken fpringen; maer verhindert ook de vermenging der vloeiftoffen in de vlesfen. Zij is, over het algemeen, de maetftok, naer welken men den gang en loop der bewerkinge beoordeelt. Wanneer men, onder de bewerking, befpeurt, dat 'er eenige luchtfoort, gas, niet ingezogen zijnde, doof den openen hals der derde vies heen gaet; dan moet men terftond eene vierde vies, door eene gemeenfchapbuis , met de derde veréénigen , op gelijks wijze, als de derde vies met de tweede veréénigd is. Doch hierbij moet men altijd zorgen, dat de drukking in de eerfte vies vermeeerderd worde, en ie beveiligingbuis gade flaen. De bewerking geëindigd en de toeftel verkoeld zijnde, bevindt men het water, in de vlesfen ont- hou*  SCHEIKUNDE. Jfj houden» bezwangerd met de ontwikkelde luchtfoort gas, en wel in de eerfte vlesfen meer, dan in de laet! ften. Deweinige'vloeiftoflè in de eerfte vies is dikwils iet onzuiver; doordien de druipbaere vloeiftoffe in geringe hoeveelheid overgaende, de onzuiverhe' den der overgehaelde zelfftandigheden met zich voert; maer de overige vloeiftoffen zijn volkomen zuiver. Wanneer men het gewigt des waters, dat in elke vies voorgelegd is, naeuwkeurig opgenomen heeft; dan kan men, na voleindigde bewerkinge, uit de vermeerdering van dit gewigt, niet alleen het volle gewigt der verkregene luchtfoorte gas, maer ook de maet van^fterkte, concentratie, der vloeiftoffen in ieder vies, naeuwkeurig bepael ten; waervan de volgende berekening in eene dae^ dehjk verngtte bewerkinge, tot voorbeeld kan verstrekken* Bereiding vAn den bijtenden ammoniakgeest. Anderthaif pond gedroogd ammoniakzout werd' met Vier en één half pond levendige kalk gedaen in eenen ' glazen kromhals, op de volgende wijze: Een half pond kalk werd zuiver op den bodem gelegd; daèröp volgde een mengfel van drie en één half pond kalk en anderthaif pond ammoniakzout; ten laetften werd alles met het overige halve pond kalk bedekt. De kromhals werd in het zandbad gelegd erf met den toeftel, naer de hier boven befchrevene wijze ingerigt, veréénigd; De overhaeling werd toen, onder een, allengskens, ter gloeijingë toe, verfterkt vuur, zo lang vervolgd, als 'er nog lucht, m gas i  ï?S ARTSENIJKUNDIGE gas, ten voorfchijn kwam. In de eerfte vies wedden , ter indompeling van de beveiligingbuis, gegoten zes lood overgehaeld water; doch in de tweede en derde , in elke één half pond. Na wederopening van den toeftel bevond men in de eerfte vies agt lood, twee drachmen en veertig grein, onzuiVeren zwakken ammoniakgeest; in de tweede vies waren vier en twintig lood.en agt en twintig grein van allerzuiverften, fterkften ammoniakgeest; en , in dé derde vies negentien lood, drie drachmen, zestien grein , zeer zuiveren , maer zwakkeren ammoniakgeest; gelijk men op de volgende tafel, in eens, kan overzien : Vlesfen. Water. Vermeerdering in lucht, gas. N°. li 6 lood. a lood. 2 drachmen. 40 grein. 2. 16 lood. 8 lood. —— 28 grein. 3. 16 lood. 3 lood. 3 drachmen. 16 grein* Te famen 38 lood. 14 lood. 2 drachmen. 24 grein. Uit deze berekeninge ziet men dus, dat i| pond ammoniakzout levert 14 lood , 2 drachmen en 24 grein zuiver, lucht- of gasvormig ammoniak, welke in 38 lood water ontbonden, 51 lood, 2 drachmen en 24 grein ammoniakgeest daerftellen; waervan het kleine gedeelte, in de eerfte vies onthouden, onzuiver en zwak zijnde, bijgevolg niet te rekenen is; dat gedeelte in de tweede vies, echter allerfterkst is, vermits twee deelen water één deel dier luchtfoorte, gas, onthouden; het derde gedeelte, eindelijk, insgelijks zuiver, maer niet zo fterkis; doordien de evenredigheid der luchtfoorte lot het water ftaet, gelijk omtrent r. tot 5.  SCHEIKUNDE. *j| Samenstelling des toestels van woulfe < wanneer de ligchaemen, ten deele , 1M eene druipbaere, ten deele in luchtvormige gedaente overgaen. , Wanneer in eene 'overhaelinge, onverfchillig welRe, de overgaende uitbrengfels ten deele in den dnupbaeren ftaet, en ten deele lucht- of^-vortaig verfchijnen; dan konnen 'er driederlei gevallen plaets hebben: 1. ) Dat de overgaende lucht- of ^foort ontbindbaer zij in het water en, in deze veréénigingc, van de druipbaer overgaende vloeiftoffe gefcheiden; Ronne opgevangen worden. 2. ) Dat de overgaende lucht- of gasfoort, zij moge in het water al of niet ontbindbaer zijn, in dezen ftaet kan opgevangen, en tevens de druipbaere vloeiftoffe afgefcheiden, zonder verlies, verkregen worden. 3. ) Ingeval de overgaende lucht- of^foort tweederlei, ten deele in het water ontbindbaer, ten deele met ontbindbaer is: dat men het ontbindbaer gedeelte , in verééniginge met het water; het niet ontbindbaere, in lucht- of ^vormige gedaente en de druipbaere vloeiftoffe, alle drie bijzonders, zonder verlies konne opvangen. In het eerste geval wordt de toeftel famengeft«ld op de wijze, als Fig. i. ftaet afgebeeld. j Men veréénigt, namelijk, den kromhals onmiddelijk met den gepijpten, getubuleerden, bol, en dezen, door het pijpje of de tubuleering, en eene gelykbeenige gemeenfchapbuis, derwijze met eene M 2 «ttrier-  SS6 ARTSENIJKUNDIGE driehalzige Wouffche vies, dat de beenen der ge** meenfchapbuis zo wel in den bol, als in de vies s maer tot in den hals reiken. In eenen anderen hals dezer vies plaetst men de beveiligingbuis, en door den derden halswordt dezelve, middels eener ongelijkbeenige gemeenfchapbuis, derwijze veréénigd met eene tweede Woulffche vies , dat het korte been, in de eerfte, maer reike tot in den hals en het lange, in de tweede, tot bijna op den bodem. In veele gevallen kan deze tweede vles,i op gelijke wijze, veréénigd worden met eene derde. Men laet den bol ledig. In de eerfte vies wordt alleen het nodige water, ter indompelinge der beveiligingbuis, gegoten; doch in de tweede en de volgende vlesfen, wordt het water, ter inzuiginge der lucht- of gastoon be> ftemd, voorgelegd. De druipbaere vloeiftoffe, geduurende de overhaeling overgaende, vergadert aenftonds in den ledigen bol en blijft op deszelfs , bodem zitten; maer de lucht- of gvwvormige vloeiftoffen, na de gemeene lucht uit den toeftel verdrongen te hebben, ftijgen door de eerfte gemeenfchapbuis in de eerfte vies, verwekken in de beveiligingbuis de behoorlijke drukking en gaen vervolgens door de tweede gemeenfchapbuis in de tweede vies, om zich met het water, in dezelve, te veréénigen. Na de voleindigde bewerkinge vindt men de druipbaer overgegaene vloeiftoffe in den bol, en in de tweede vies de luchtfoort of gas, door het voorgelegde water gebonden. Men kon , des noods, den bol wel aenftonds met de tweede vies, derwijze , verbinden, gelijk het de laetfte is met de eerfte; maer de middenvies met de beveiligingbuis, is van aen groot nut; niet alleen, de-  SCHEIKUNDE. m dewijl men den loop der bewerkinge door dezelve kan nagaen; maer ook, dewijl zij, ingeval de lucht in den kromhals wierd ingezogen, verhinderd dat het water der vies overgae in den bol, en hierdoor de vloeiftoffen niet alleen vermengd wierden, maer ook dikwils de bol, door de verwekte hitte, konde in ftukken fpriugen en den arbeider in gevaer brengen. Voorts heeft alhier, ten opzichte der nadere om- Handigheden en omzichtigheid , hetzelfde plaets, dat in de voorige afdeelinge gemeld is. Deze famenftelling van den Wonlffchen toeftel wordt gebruikt tot de overhaeling des vlugtigen wijngeest, ather, en van de verzoete zuuren; doch inzonderheid tot de bereiding van het falpeterzuur, welke laetfte hier, ten voorbedde, vermeld wordt. i Bereiding van het salpeterzuur. Vier pond falpeter, door het fmelten van het kristalhzeeringwater beroofd, werden, tot poeder gebragt, in eenen glazen kromhals gedaen, de toeftel, op de befchrevene wijze famengefteld en alle voegen, behalven alleen die tusfchen den kromhals en den bol, met vette lijm en linnen reepen verlijmd. Daerna werden , door den hals van den kromhals,op het falpeter gegoten twee pond best,Noordku*. fer, vitrioololie; de laetfte voege ijlings mede verlijmden de overhaeling, uit het zandbad, met een zeer maetig vuur begonnen; dit laetfte echter, allengskens, ter gloeijinge van den kromhals toe verfterkende, De eerfte Woulffch? vies ojrthieid* M 3 te?  li* ARTSENIJKUNDIGE ■ ter indompelinge van de beveiligingbuis zes lood) water; de tweede vies onthield een pond water. De bewerking afgeloopen zijnde, bevondt men iri den bol te zijn vier en vijftig en één half lood hoogst verfterkt, geconcentreerd, rookend falpeterzuur; de eerfte vies onthield elf en één half lood rookend, groen falpeterzuur; en de tweede vies twee en vijftig lood blaeuw, zeer fterk falpeterzuur. Aldus: De Vlesfen. ' 'Water. Vermeerdering* De bol. ,'54| Jood. No. i. 6 lood. 5ï Jood. 2. .32 lood. 20 lood. ■ —j i - , — mi Te famen 38, lood. 80 lood. Waeruit blijkt, dat men, buiten de 54 \ lood roor kenden falpetergeest-j in welken het zuur gebonden is door het water, in .hetgebruikte zwavelzuur onthouden, in deze bewerking nog verkregen heeft; &5i lood falpeterzuure lucht, gas, met de voorgelegde 38 lood water veréénigd. Tweede geval. Wanneer men, bij eene overhaelinge, waerïn de ligchaemen > ten deele druipbaer , ten deele luchtvormig overgaen, de luchtof gwfoorten in de luehtvormige gedaente, over water of kwikzilver van de vloeiftoffe afgefcheiden , wil verkrijgen; dan veréénigt men den kromhals , even als in het eerfte geval, met dep gepijpten of getubuleerden bol, endezen, door zijnen bijhals, middels de omgebogene gepijpte of, getubuleerds gemëenfchapbuis, met eene klok, die] in eene luchttoeltellige,/»Ke»?»r/. . .871 gqllaceum. . . 79^ lixiva. ■. . 864 lacticum. ■ . . 924 mercurii. . . 880 ' Üthicum. . . 1073 p!umbi._ . ,877 malkum. . . 787 ./ctó&e, . . . 867 molybdkum. . 693 jiCETUM. < ,. 861 ^ muriaticum. 204-205 defiillatum. . 863 muriatkumoxygena- la&h. :. . 924 . 213 lithargyri. . 876 - muriaticum. radicale f. fimplcx & complka* • kiefel- . 312.-399 ta. , . 30 leem- 312. 386. 387 Afkooken. . . 718 loogzoutige of op- Afkookfel. . . 710. 904 flurpende. , 313 Albumen. , . 1014-ioid Ah  Van den INHOUD. jgp Alcahest van glauber. AMMONIA ' • ' §• 186 fiuorata. §. $82 dLCALIfixumminerale.\& nitrata. . . 193, jftw» *»/» zwavelzuure. 388 vuurvast van glau- gebrand. . . 392 ber. . 334-338 olie. . .416 geheim van clau- falpeter. . . 396 ber. . . 25> ALUMEN. . . 388 AMMONIAKZOUT- uflum. . .392 GEEST, gemeene. 239 Amalgama. . . .560 olieagtige. . 838 Amber. . . 482. 483 wijnagtige. . 837 AMBRA gryfea. 482. 483 Amylum. . . - . 727 AMMONIA. . . u6 jiNALTSIS. . . \ acetata. . . 868 fpuria vel complka* aerata. . 303 ta. . . g. boraxata. . verafeufimplex. 8 ANO-  loö T A F Ë L ANOD TNUM minerale, . §. 623 ANTIMONIUM. . 612 diaphoreticum ablutum. . . 630 non ahlutum. . 629 Apparatus Woulfii. II. Deel Bladz. 164. Appelzuur. . • 787 »4QPA. io8-iiö. 114 ' • / ■' i . . 129 anodyna. . .838 calcis. . .319 deftillata medicinalis. . 732 fimplex. . 116 vinofa. . 851 forti 5^ . .169 precipitata. 17a phagadanica. . 550 Rabelii. . . 844 fr^/rf. . . 3.0.6 vulneraria cum aceto. . 882 Arbor Diana. . . 562 Arcanum duplicatum. 241 Argent hacké. . . . 683 ARGENTUM. . . 521 fulminant.' . 524 fitreum artificiale. .53a ARGILLA nitrata. . 396 falita. i . 397 ARGILLA vitriolata. . §. jSi Aroma. . . 701-704 ARSENICUM album. 675 ■ citrinum. . . 680 fixum. . . 676 rubrum. . . 680 ARSENIK. i . 675-683 boten . . 682 gezwaveld; f. 680 glas.. . .675 toning of metael. . 675 lever. . . 676 rood, gezwaveld. . 680 vastgemaekt. . 676 wit. . . 675 zuur. ■. . 678 Asbest. . . . 365 Aspkaltum. . . 467 Atmofphara. . . 88-113 ATTRACTIO aggregatienis. . 14 compojïtionis. . 17 AttraBionis vis. . . 13 Auripigmentum. . * 686 AURUM. . . 502 fulminant. . 507 mujlvum. . . 603 AXUNGIA. . 1005-1013 ca/lorei. . . 1089 Azoticum live Azotum. 97 AZIJN  VAN D E N I N'H OUD. ■igi ■Azijn. . . 5. 86l AZIJN radicaIe. ■ s> 873 tether. . - .875 vlugtige wijngeest, gisting. . 859-883 . . t 8?5 honig. . . 90^ wondwater. . 88a kruidige. . . 882 zuur. . . 864 lood. . . 876 kwikzilver. 880 overgehaelde. . 863 B. BALSAMA. . §. 764 Beenderen. $. 1027-1038 artificialia. . 908 BEGUINS rookende zwaBalfamum fulphuris Ru- velgeest. . 440-442 landi. . 757 Benzoëzuur, BenzoëbloeBALSEM, zwavel - van men. . . 781-784 Ruland. . . 757 BERG MAN S ontleBALSEMEN natuurlijke ding - tafelen. .47-50 • 74 Bergteer. . . 466 kunftige. . . 908 BERLIJNSCH BLAEUW Banden. . . IOi9 . ... 962 Bandvliezen der Beende- zunr. . % 959 deren. . 1019 Beveiligingbuis. II. Deel. BARNSTEEN. . 471-48! Bladz. 167. olie. . . 474-475 Bevergeil. . . 1089 ' tincTruur. . . 472 Bevriezen. . . 61 vernis. . . 473 Bewaermiddel, ingelegd, zoute hartshoorn- .... 895-89$ geest. . 477 Bezoarzuur. . , 1073 zuur. . . 475 Bier. . . .829 Baryta. •. . 312-348 £//ƒ,. . . 969-975 BASIS acidi. . . i42 Bindfels der Beenderen. acidifiabilis. . 143 . t , Ioig gas. . . 64 Bifam. . . .1013 Beenbanden, . . ÏOi9 BISMUTH. . . 651-656 BIS1-  T A F E h BlSMUTI-Ibloemen.§.65a BLOED water §. 941 94$ boter. . 655 . \ 946 meesterpoeder. 654 BLOEMEN Bismuthum. . . 651 ammoniakzout- 232 BITTERAERDE. . 312 ijzerhoudende. 1-365-366 . , . 50G koolenzuure. 382-385 Benzoë. , . 781 phosphoorzuure. . . Bismuth . . 652 • I037 Spiesglas- van hel- falpeterzuure. . 373 mont. 636 • • 376 zilverkleurige, zeezoutzuure. . 377 , t .613 • ♦■38.1 zink. . . 642 zwavelzuure. . 367 zwavel. . . 413 k * • 37a BORAS ammonia. . 272 BITTËRZOUT. 367-37* potasf*. . . 270 BLAES-STEEN. .1073 BORAS, GOUDLIJM. 259 zuur. . . 1073^ zuur. . . 259 Blaestrekkende pleister-' zuur-ammoniak. 272 vocht. . . 1079-1080 BORAX. . . . 259 Blaeuwfel. . . 663 calcinatm. . 262 BLAEUWZUUR. 959-968 BOTER Arfenik- . . 682 ammoniak. . 966 Bismuth- . . 655 kalk. . . .966 Cacao- . . 752 loogzout. . . 961 melk- . . 0,5 jBLOED. . . 940.968 tin- U j 855 koek. . 941 947-950 vl;eSi > _ ^ loog. . . 959 wasch- . .817 fpekhuid. . . 950 Braekwijnfteen. . . 640 uittrekfel. . . 942 Brandfteen. . , 293 vezel , vezelagtig Brandftoffe. . . noa deel der bloed- BRUINSTEEN. 668-674 koek. . . 947 gezwavelde. . 674  van dén INHOUD. i93 BUIZEN3beveiliging-II.D. B UT TR UM Bladz. 167. antimonii. %. 632 Gemeenfchap-II.D. arfenici. . .682 Bladz. 166. bismuthi. . . 655 Buspoeder. . S. 45<$ cer^ > 8 BUTTRUM. . .9I5 fianni. . . 555 C. Cacao-boter. . §. 75* CA RB O NAS Calcinatio. ' . . 101 ammonia. §.238.303 Cakiili feli&i. . . 975 . . «6l CALOMEL. . . 55a calchm . . . C«/Ör fenfibilis. . . 69 magnefia. . . .38z Calorici conduStores. . 72 potasfa. . . 290 Galarkum. . . . 52 y«fe. . . 297 CALX . .312-315 Carbonium. . . 289. 805 N  m T A F E L CÏNNABARIS artificia- Cornu cervi u0um. %. iq0 HfM §• 558 Corpus pro halfamo. . 908 CINNABER, door konst CREMOR valeis. . 320 bereide.- .- . 558 laElis. . .915 Citroenzuur* .■ ■•. 785 tartari. . . 853', Civet. . , . 1013 GROCUS antimonii f. wze- Clarificatio. ♦ . 717 talhrum. . 623 Clysfus nitri. . .186 mart is adjlringens. Cobaltum. . . 66a . . . 576 COERULEUM berolinen- apperitivus. 578' fe. . „ . 962 Cruor fanguinis. . . 941 COHjESIQ. , . . 14 . . . .947-950. ejusviresdiverfie. 16 Cru/la in-flammatoria. 950 Colcothar vitrioli. . . 167 CRTSTALLI tartari. 853 Ce//«. ... 1020 veneris . . 871 Combuflio. . . 101 CUPRUM. . . 564 Conferva. . . 895*898' ; fulphuratum. . 573.; Cornud. . . 1027 Cutis. . . . 1019 Cornucervtphilofophicepr£* Cijder. * . . 829- paratum. . . 1027" D.. Dampkring. » %. 88.113 Dierlijk ligehaem, deszelfs Deco&io; decoStum. . 886 verre famenftellende dee- Decrepitatio. . . 203 len« • $• 1091-1095'- Deftillatie , famengeftelde, Dierlijke lijm. . . 1020 . Jl. Deel, Bladz.-161. olie van dippel D'etonatio. . §. 185 .... 1007 DIAMANTSPH AT H. fchalei. . .1020, 407 DIGESTIV-zout. 228-230 aerde.' . . 312. 407 gezuurd. . . 220 Dtatia's boöüï . . 562 DIPPELS dierlijke olie.1007  Van den INHOUD. jq^ Donder-goud. §. » 5o7 DUBBELDZOUT. §, 165 poeder. . 454-455 * . ... 241 zilver. • . 524 gezuurd. . . 246 DOOIJER, EI- 1014-1017 Du&ilitas* . . 488 Doodekop van vitriool. 167 Dijkaerde, . , 88fi E. EaudeLuce. , §.481 Epfom-zout. , ^367 Edik- • ' • 8Ö1 ERTS, kundig glas- 572 Edu&a. ...... 5 koper glas- 573 Efervefcentia. . . 35 . . ^ • • 1014-1018 ETTER. . , 992 998 geel of dooijer. . EUDIOMETER. . 113 . 1014-1017 van fontana. .78 one- • • 1017 van schiïelë. . 434 vlies. . 1014-ioïS Eudiometrunii . .113 wit. . . 1014-1016 Excrementa. . . 1074 zemelen. . . 1017 EXTRACTJ ficca, moIlia9 Eijerdop of fchael. . ior4 fimplicia, compofita.. 723 Elxofaccharum. , . 892 EXTRACTUU qquofuw, Electrum. . .471 f, gummofum. .719 723 Electuarium. . . 907 bi lis. . . 9J0 Elementa. . , 10-ia , ' Mtis. . ' Qi3 Elixiriu, MgtVoctiten.763! «u» Elixir vitrioli düke. . 844 pomorum, . 789 Emplaflra. . . 910 fanguinis. . . 942 Emulfum. . . 758 jWtó . . 876 Engelsch purgeerzout. 367 [pirituofum. . 763 -E/w j, . 573 ^ . . 83a F. £^ * ' S' IO?4 ^ * ' ' SFecula. . , . ?2$ infpisfatum. , 970 N 2  10(5 TAFEL Fermentatie. . %. 826 FLORES flibii Helmontii. Ferrugo. ... 578 . . . §. 636 Ferrum. ■. . .575 fulphuris. . . 413 Flintglas. . . . 606 zinci. . . 642 FLORES antimonii argen* FLUAS ammonia. . 282 tei. . 613 ca leis. . ". .339 benzo'ès. . .781 pot as fa. . . 280 bismuthi. . . 652 foda. . .281 falis ammoniaci. 232, Fluor mineralis. . r 339 martiales. . 590 G. Gagaet. . . §. 468 GAS waterftofFe. §. 123 Gagates. . . 468 gephosphoord. GAL. . . . 960-975 . . . 1045 fteenen. . . 975 gezwaveld. 433 uittrekfel. . . 970 zeezoutzuur. . 204 Galena plumbi artificialis. overgezuurd. . .611 , ... 123 Gallitsfteen. . . 645 GAS acidum carbonicum. Galnootenzuur. . 791-795 . , 285 GAS. . . 62-64 fluoricum. . . 275 brandbaer. 122.123 muriaticum. . 204 koolenzuur. . 285. oxygenatum. 213 • 287 nitrofum. . .165 levens- ... 97 fulphurofum . 425 falpeterzuur.' . 165 ammoniacum. . 235 fmeltfphatzuur. 275 azoticum. . . 97 fmoor- of ftik- . 97 hepaticum. . . 433 vlugtig loogzoutig. hydrogenium. . 123 • 235 phosphoratum. zwavelzuur. 425 . . . 1045  VAN DEN INHOUD. IQ? ' 97 GISTING, in het algeWiESi , ammoniak-bij- meen. . §. 826 tende. . 236 leerbegrip. 888-891 gemeene. . 239 wijn- . . .827- olieagtige. S38 zuure. . . 859 wijnagtige. 837 GLAS . . . 4o3 hartshoorn- . 1028 erts, door konstbe- kruidige. . . 851 reid. . . 532 mieren- . . 1085 Gloeijing, gloeijende hitMinderer's. . 868 te. 77 pis- . . . 1063 Gluten farime. . . 707 planten- . 701-704 GOM. . . ?6a ïookendevanBeguin Copael. . . 4g4 ofBoyle. . 555 harsfen. . .' 765 van Libavius. GOUD. . , 502-513 ' • • 555 lijm of borax. o wjjnfteen- . . 838 famentrekkendê der zeezout- verzoete. gewasfen. . 79i . 848 Grondmeel. . . . 724 zwavel. . . 4I? Guajaca-olie. . ." I?4 vlugtige. . 428 Gummi. . \ 7g2 GEESTEN,fpecerijagtige. Qopal'. \ 4g4 ... 851-852 retina. . 76< CELATINA. . . 906 GIJPS. . . animalis. . , 1020 gebrand. . . 307 N q  %9B T A F E L GIJPS, gebluscht. §. 328 GTPSUM. : §. 32-5 Heen. . . 325 ■ ttftum. , , 327 H. Haenentréc. §. 1014-1018 HEPAR arfenici. . 676 Hairen. . . 1050 baroticus . %. 447 Hairpoeder- . . 725 ca/cis. , . . 443 Halfzuur. . . . 144 magnefia. . . 450 HamerOag. . . . 576 fulphuris. . .431 Harden van het ftael. 577 alcalinus. . 432 Harsfen. ... 763 HIERNE'S kristallen. 845 gom- . . 765 HITTE, gloeijende. . 77 HARS, veerkragtige 766 Honigfap, . . 905 HART «HOORN Hoorens. . .1027 gebrand. . . 1028 HOORNLOOD. . . 609 geest. , 1028 - zilver. . 526. 529 barnfteen-zoute. HOUT- azijn. , . 799 . ' • 478 ; ■ zuur, brandig. 799 philofophisch be- Huid der dieren. . 1019 reid. . . 1027 Humus. . . 886 ZOUt, . . 1028 Hydrargyrum. , . 534 Helmonts koeken. . 839 Hydrogenium. . . 123 Helfche fteen. . .523 • Hydrofiderum. . . 1048 HEPAR antimonii. . 621 Hygrometer. . . iiq • ; J ' ' - f' I. ■ > . Jargon. •, $. 405 Jodenpek. I . §.467 Inflammabilia, . .130 -jPupiter, . . . 590" Jnfufum. . . 706  van ö'en- I N iH O U D. Sat K. fCAAS. . . §. 925. 926 KALK wijnfteenzuure. water. . . 9i6 . «8-7 JCalamintfteen. . .650 zeczoutzuure. '. 334 zuivere of bijtende. zwavellever. .. 443 ' • • 283.-315. 324 . •. . 44ó M.ALK blaeuwzuure. . 342 zwaveiznure. . 325 • 343 Kalkbeflag, mortel. . 323 boraszuure, , 966 KAMELEON, mijnitofïegezwavelde. 443-446 lijke, . . . 674 in de lucht verval- KAMFER. . . 767.769 lene. . . 317 olie. . . 76p koolenzuure. . 344 zuur. . . 7<$p . 347 Karaten. . . .511 gezuurde. . 347 Karteufer poeder. . 6*8 levendige. . . 315 Kermes minera^ \ ' metael- . . 493 KERMES ..mijiiltoflelijk'e. milde. 283. 344-347 . . m olie- * - 335 Keukenzout. . . 198.027 phosphoorzuure. . Keiftecnen. . . 4li . 1036 Kies. . . " '' pleister- . • 3-S KIESEL AERDE. .* 312 room. . . 320 .... 309, 404, falpeter, falpeter- glas> \ ^ ^ ZUUre. , .3^50 vnrht - , r , 00 voent. . 400-401 fmeltfpathzuure. . Rlaer maeken der afkook- - • • 330 34i felen. . . . fpath. . . 344 Sheuwew . ' . sI02- fteen, gemeene . . KLAVERZUURING • 344 347 zout. . . 77g versch gebluschte. 2UUE, . m y8o • • .318 Klei. . 3Ia. g86. 38? water. « .3,9 Knorpel. . . ICI9 N 4  406 ' TAFEL •KOBALT. . §. 662-667 koning. . . 667 Koek van helmont. 839 Koelvaten, II. D. Blz. 167 Koningswater. §. 224-227 Koole. . . . 802 KOOLEM ftoffe. 289. 805 zuur. 108. 283-289 vloeibaer. 288 zuur ammoniak. 303 potasch. . 390 foda. . . 297 Kopael. . . 484-485 KOPER. . . 564-574 geel. . . 650 gezwaveld. . 573 glas-erts,konftig.573 vitriool. . 566-568 Kopernikkel. . . 657 Koude. . . . 76 Kvaekbeenen. . . 1019 KROMHALS gepijpde of getubuleerde,H. D. Bladz. 171. L. LAC defloratum. . %. 915 . butyratum. .915 I fulphuris. . . 435 ] LAPIS calcareus. . 344 calaminaris. . 650 eau ft kus. . . S93 ] Kruiden-azijn. . 5. 882. Krijt.. . . . 344 Kuikentje. . . 890 KWIKZILVER. 534-563 azijnzuur. . . 880 brij. . • .560 moor , door vuur bereid. 557 van zelf bereid. • • • 535 zonder vuur bereid. . 557 . nederploffel, rood. • -543 wit. . . 545 opgeheven bijtend. . . . .546 verzoet. . 551 • • • 554 van zelve nedergegeploft. . . 535 vitriool. . . 537 zalf. . . 909 LAPIS infernalis. %. 523 ^eemaerde.^ 312. 386. 387 ^evensgw of lucht. . 97 lucht uit gewasfen. . . 699 ^ibav's rookende geest. 555  VAN DEN INHOUD. aot Luchtftoffe. . §. 82-87 LOOD glans , konflig be- LICHTVOE.RDERS. 86 reid. . §. 611 Cantonfche. . 444 glit. . . 605 Lidwater. •. 1053-1060 hoorn- . . 609 Ligamenta. . .1019 kalk. . .605 • • . 906 fuiker. . . 877 Linimenta. . . 909 vitriool. . . 607 Lithantrax. . . 469 wit . . . 877 Lhhargyrum. . . 605 LOOGZOUTEN, LIGCHAEMEN, brand- blaeuwzuure. . 961 baere. 101. 408 gephlogifliceerde. . der balfemen. . 908 . . . 959 lichtvocrende. . 86 rnijnftoffelijke. 146 niet ontleedde. . 12 planten- . . 146 vaste, vloeibaere en vuurvaste. 146. • 302 luchtvormige. 57 bijtende. 147.283 • • .64 zachte, milde. . LIQUOR anodynus Hof- . . 147. 282 manni. . . 844 vlugtig. . * . 146 cornu cervi fuccina- LUCHT , gas. . . 62-64. tus. . . 478 brandbaere. 122.123 mercurialis. . 550 deugdmeter. . 113 nitrifixi. . . 186 • koolenzuure. . 285 filicum. . . 400 ... 287 terra foliata tar- • levens- . 97. 104 tart. . . 864 falpeterzuure, 165 LIJM. II. D. Blz. 168. fmeltfpathzuure. 275 Lijm dierlijke. . . 1020 fmoor- of flik- . 97 meel- . . 727 ... 106 LOOD. . , 604-611 tonders. . . 102 azijn. . . 876 vaste. . . 283 extract. . .876 vlugtige loogzout, gezwaveld. .611 . ..... 23S N 5  êo2 TAFEL LUCHT vlugtige zwavel- LUCHT zuure. . §.425 zuur. .§'108.283 zeezoutzuure. 204 LU NA. . . . 521 overgezuurde. 213 tornen. , , 526 . . . 216 M. MAEGDENMELK. MEEL grond- ofzink-724 • • • §• 835 poeder. . . 4*7 wasch. .. . 760 t, ~ .... n/ »* r * ltofte, hjrnige. 727 Maegfap. . . 076 079 ' . 3 b ' ' * •, fuiker- . . 727 Maet van ^warmte. 20. 70 ' ' MAGISTERIUM • • • PI2"939 bhmuthi. . . 654 afgeroomde. . 915 fulphuru. . . 446 alcohol. . . . 930 MAGNESIA aérata. 382 fziin' ' • 024 ■*«ri*. . .365 b°ter* " '^5 . . 373 zegden- . . 835 nitri. . . 157 room- * * Sf-S falita. . . 377 ftremfel' • • 91* vitriariorum. . 668 iuikêr' * 920-923 Magneftum. . . . 668 zuur* • • 9*2 Malleahilitas. . . 488 uittrekfel. . . 913 Malta. . . . 466 verfcheidenheid van Manheimer goud. . 650 dezelve. 93*-939 MARS. ... 575 Wei' ' • Masficot. . . 605 ?> W)Jngeest. . . 930 MATERIAperlata. . 630 ^ , ' ' • 9°5 o , . . membrana. . , i0jq facchartna fartnee. . jyrenje y „ * * 727 MENSCHEN drek. '1074 vegeto-ammalts, 727 '* -, Mee. . .829 zom* * ' lo64- MEEL. . .. . 727 MERCURIUS. . . 534  VAM DÉN "INHOUD. ÊQ3 WERCURIUS MIEREN geest §. 1084 Calcinatus. §.535 olie, overgehaelde. du/cis. ... 551 ... 1085 pracipitatus alhus f. uitgéperfte. 1082 cosmeticus. 545 zuur . 1081-1085 perfe- '• 535 MINDERER, geest van. ruber. .543 ... 868 fublimatus, corrofi- Mimum. . . . 605 vus. 546 Miraculum chymicum, 337 vit*. . . . 634 Moederacrde der falpeter- MERG. . . . 1005 plaetfen. 155 Mesfing. . . . 650 MOEDERL.0O.G. 'METAELEN edele. . 497 der falpeterkokerij. 156 gephosphoorde. der falpeterzui- . . 1047 verij. . 159 halve. . . 489 Molybdena, Molybdenum. in het algemeen. . . . 692 130. 486. 501 MOOR, rekbaere , of ei- , mijiiftoffelijke. 557 gentlijke. 489 Morfellen. . . .894 METAEL kalk. . . 493 Morfuli.- . . . 894 nederploffing. . 500 Mofchm. . . . 1090 mengfels. . . 501 .Mudlagg. . . . ( . 762 weder herftelling. . Mucus. . . . 985 . . 497 MUR.IAS alumin TAFEL, Osfa. . . . 1027 Oxyda. . . . §. jöó OFA avium. . 1014-1018 Oxydatio. . . i löö Overhaelingfamengeftelde, Oxygenium.. - . 97 II. Deel. Bladz. 161. . Oxymel. . . . 905 P. PAERLSTOFFE. $. 630 PHOSPHOOR van Paerlzout. . . 1034 Canton. . . 444 Panaccamercurialis. . 552 PHOSPHOORZUUR. * 1 Ptfrx cafeofa lactis. .9.6 .... 1029 Parsfibrofa fanguinis. 947 aluinaerde. . 1037 Pasta. . ' . .893 ammoniak. . 1035 peefen. . . . 1019 bitteraerde, . 1037 Pekblende. , .66 kalkaerde. . 1036 Peïlicula ovi. . 1014-1018 onvolkomen, . 1043 Pennen. . . . 1051 feleniet. . . 1036 Petroleum. . . . 465 foc,'a- • ' I034 PHLOGISTON. 11. hoi zvvaeraerde. . 1037 1122 Phosphoreta metallica. 1047 PHOSPHAS Phosphoretum ferri. . 1048 aluminé. . . 1037 PHOSPHORUS. . 1039 ammonice. \ . 1035 Balduini. . 33a baritce. . .1037 Benonienfts. . 449 calcis. . . .10,6 Cantoni. . . 449 ferri. . . 1048 Hombergi. . 335 Uxivé. . . 1033 Pinxbek. . . . 650 magnepa. . .1037 * • .1061-1067 foda. . - 1054 geest- •' • lo69 PHOSPHOOR. . 1039. PLAN EN, onderzoefeleniet. . . 1036 kinS derzelven in eene van Balduin. . 332 hitte> tot aen het zied" van Bologne. . 449 P«nt des waters. . 698Homberg. 335 • •- * * 7°6  VAN DEN INHOUD. Sof haere houding en POTASCH koolenzuure of deelen in eene milde. 290-295 hoogere warmte phosphoorzuure. maet. . 797-823 .... 1033 haere verre famen- falpeterzuure. . 153 ftellende deelen.. fmeltfpatb.zuure.280 . . 824. 825 tinctuur. . . 826 PLANTEN zeezoutzuure. 228 asch. . . . 802 zuivere óf bijtende, geest. .701-704 .... 293-296 melk. . . 738 zwavelzuure. . 241 reukftofFe. . , 701 POTJSSA. . . . I46 Placenta fanguinis. . 94 ■ acetata. . . 864 . 947-950 a'èrata. . . 290 PLATINA , . 514-520 fluorata. . . 280 kalk. . . .518 nitfya. . .153 zeezoutzuure. 517 purafeu cauflica.^ Platinum. . . 514 fa/;ta feu mUriata. PLEISTER-kalk. .325 .... 22S fteen. . . 326 vitriolata. , .241 PLEISTERS. . . 910 Potlood. . . . . 594 lood- . . 910 Prscipitatio. ... 35 wasch- . . 910 Prcecipitatummetallicumsoa Plumbago. . . 594 Principium adflringens PLUMBUM. . . 604 plantarum. . . .791 corneum. . . 609 Prinsmetael. . . 650 uftum. . . 605 Producla. . . g Polychrestzout van gla- PRUSSIJS ammonia. 966 ser. . .. 451-453 calcis. . . 966 Pompholix. . .642 foda vel lixiva. 961 Potaerde. . 312. 386-387 Pfeudo-galena artificialis. POTASCH. . 146 . . . .649 azijnzuure. . 864 Pfeudo * membrana Ruygemeene. . . 808 fchü, , 107S  ao8 T A F E L Pulpa. . . %. 9o6 PURPURA PULFIS Algaroth. . 634. mineralisCasfii.$.5ïo Carthufianorum. 628 Pus. . . . 992-998 pyrius. . .457 Pijnftillend zout. y. . &66 tonitruans. . , 454 water. .' .838 Punt van verzadiging. §.24 PTRITES. . . .411 PÜKGEERZOUT, artificialis. . .592 Engelsen. . . 367 Pijrometer van wegd* PURPER, mijnftoffelijke. wood. . . .78 . 510 Pyropkorus. . . 102 R. RABELS water. . $. 844 ReukftölFe. . §. 701-704 Radicaele azijn. . . 873 Roest. . <. . 578 Radicale acidi. . . 142 Roet. . . . 823 Ramenta ferraria. . 576 Rook. . . . 900* Redu&io metallorum. . 497 Room. . . . 915 Regulus antimonii. . . 612 Rotulje. * 894 arfenici. . . 675 Ruischgeel. . . . 680 Rekbaerheid. . . . 488 Rupfenzuur. . . 1086 Refince. . . . 763 .;••>.•.• ■ . S.< •r/. . .566 Sijroop. . . 899-904 ferri. . . . 581 Syrupus. . . . 899-904 magnefa. . . 367 T. Tabula affinitatum. §. 37 Tafeltjes. . . . 893 Tabula. . . . 893 Talk. . . . loo5 Taeiheid. . .. .488 Talkfteen. . . g6- Tafel der vervvandfchap. 37 TJRTJRÜS. , .853  van den INHOUD. aij TART'ARUS TERRAS alcaline f. ab* boraxatus. §. 270 forbentes. §. 313 em.etic.us. . . 640 primitive f. fimpli* .folubilis. . . 856 cm. . 312 tartarifatus. . 854 vitrescibiles. . 399 vitrioiatus. . . 241 TE STA ovi. . . 1014 TARTRITIS Thermometer. . .70-78 calcarcus. . . 857 TIN. . . . 596-603 potasfe. . . 854 asch. . . 597 Teia cellülofa. . . 1019 blademftanniool.596 Temperatio ferri. . . 577 boter. . . 555 Temperatura. . 70 , gezwaveld. . 603 Tenacitas. . . . 488 kalk. . . 59^ Tendines. . . . 1019 zeezoutzuur. . 556 TERRA. . . . 311 overgezuurd. . argillofa f. alumida. . . . 556 . 386 TINCTURA antimonii Bucheriana prima, fimplexT. tartarifata. 624 fecunda & tertia. r 1 cantharidum. 1 c.87 calcarea. . 312-315 martis akalinaStha- circonia. . . 405 Ui. . 586 foliata mercurialis. cum fuc co porno* , ... 880 rum. 789 tartari. . 869 falis tartari. . 8 36 jicca. 867 fuccini. . . 472 ponder0fa,aërata. 361 Tincture. . . . 763 /«f*. . 312-348 TINCTUUREN,geestige . . 358 uittrekfels , kleurvoch- fan&a Rulandi. 623 ten. . 763 filicea. . 312-399 TINKAL, .. .260 fpathi adamantini. Toeftel van wdulfe, II. D. . 407 Bladz. 164. TERRAS. . . . 130 Tonlbak. . . .650 Q 3  &4 TAFEL Traen; . . . 1005 TUNGSTEEN Traenen. . . 980-984 zuur. §. 684 Trochisci. . . .. 893 Tungflenum. . . . 685 TUNGSTEEN. . . 684 Turpethum minerale. . 538 metael. . » 685 r«r£/tó,mijnftoffelijke. 53$ " ■ '' U.. - . Uifbrengfels 8 . %. 8. Unguenta. ■ . §. 909 UITTREKSEL, waterig Unguentummercur'mle. 909 . ofgommig. . 719-723 Ungula. . . . 1027 geestig. . . 763 Ur.an. . 696. 697. - enkelvoudige en fa- Uranium. . . . 698 • mengeftelde. 723 Urina. . . . 1061.1067. lV. Veerkragtig hars. §. 766 VERWANDSGHAPVENUS. . . . 564 enkelvoudige. §. 30. Verbranding. . . 101 haere begrooting Verkalking. . . i0I door getallen. 45 Verknappen. . . 203 rustende. . . 41 Verlijming. II. D. Blz. 169 feheikundige. . 17 , Verploffing. . . §. 185 . - . . 33.5! Verrekijker achromatifche. toeneigende. . 42, • 606 tafel. . 27. og, VERROTTING van dier- uitdrijvende. '. 41 lijke ftofFen. . 1096-1100 veelvuldige. . 30. plantftoffen. 884- voorbereidende. 42 - 887 Verzadiging punt. . 24 v VERWANDSCHAP door Verzuuring. . . 99 getallen uitgedrukt. 43 VET. .- . 1005.1015 dubbelde. . . 40 ather,. '. . ioii  VAN DEN INHOUD. 21< VET van bevergeil. §. 1089 • zuur. .- . 1009 Viride er is. . . .870 Vitellus. . . 1014-1017 V1TRIOLUMcupri. 566 mart is. . .581 mercurii. . . 537 faturni. . . 607 zinci. . . 645 VITRIOOL ether. . 840-844 blaeuw. . . 566 geest. . . 421 groen. . .581 kunftig. . .581 olie. . . 416 ijsvormige. 421 wit. . . 645 zout, vlugtig. 420 zuur. 414. 415.419 F1TRUM antimonii. 620 arfenlci. . .675 W. WARMTE dierlijke. 104. 957 eigentlijke. . 75 geleider. . . 72 gevoelige.. 70. 76. . 78 maet. . .70 meeter, , . 78 FITRUM boracis. J. 26a Vlam. . '77 VLESSEN , Woulffche, II. D. Bladz. 170. VLIEGEN fpaenfche.1087.1088 tinctuur. 1087 Vleesch. . . 1023. 1026 Vliezen. , . IOi9 Vloeibaerhêid, druipende .... 58 Vochtmeeter. . . IIO VOORLEGGER gepijpde II. D. Blz. 219. kromme II. Deel, Bladz. 167. van woülfe, II. D. Bladz. 220. Voortbrengfels. . . s Vrouwen ijs. . . 325 Vuur. , . 77 WARMTESTOFFE, • • • 552-81' eigendommelijke.67 gebondene .. 6S haere geleiders. • • • -72-75 haer invloed bij de ontbindingen, sê 0<  aió TAFEL WA R MT E S T O F F E Weeffel, celagtig. $. I0Iy .. . nieeter van la pla- Wei, . . 0I6 ce. §. 78 WISMUfH. \ 651-656 vatbaerheid voor de- bloemen, , . 052 zelve, 67 boter. . 65* ^ vrijeofvpdbaer,69 meesterpoeder van WASCH, f ,. 760 . . . 654 boom. _ . . 7 aerde, bladerige. . gehaelde, 851 . . 86. WATERLOOD, 692-695 drooge. . 867 zuur. . . 693 vervloeide. 864 Water, fterk- , , 169 braek- , . 640 dubbeld. . 170 geest, . . 858 nedergeploft. 172 getartarifeerde.' 854 Waterijzer. , . I04S gevitrioolde. . ö4i Waterzuchtig vocht. 107Ó kristallen, . 8,-3  van den Inhoud. ^ wijnsteen olie. §. 858 wijnsteen ontbindbaere. . 856 zuur. 854. 85? room. . . 853 . brandig. . 858 zout. . .858 Zuure krijt. •» «57 • v v Y.' • • r.Wpï w jjs • • §• 73 ijzer kies, konftig. §, 59* vrouwen. . . 325 roest. . . 57$ ijzer. . . . 575 fafraen,openende. 5?« gephosphoord. 1048 ftael. . .593 gezwaveld. . 592 famentrekken- §iet" ' • 595 1 de. . 576 moor- . . 5?9 tinciuur, appelzuu- olie- • 589 • re. . 7s9 houdende ammo- loogzoutige van • makzoutbloemen. stahl. 586 • 590 uittrékzel, appel- koudbreukig. . Zlmr. . ?89 kalk. . .167 vitriool. . 581. 584 . ,noo(fqso;fcf feoÈü.navJ , Zaedvocht. . . 5. 999 ZEEZOUT zuur. § „04 lf^' ' • ■«* • . 205. 208.2,1 ZAL*. . . . 909 vloeibaer. 204 kwik- . . . 909 zuure lucht> t wasch- . . 909 Zlbethum. . . l0I* ZEEP zuure. . . 754 ZILVER. . . Ja; * ZEFynnT^ * ' 756 '^^veld. J£ ZEEZOUT. . . I98 hoorn. . 526-5*9 geest, verzoete. 848 falpeter. . 522 0vergezuurt.2i3.217 • flag- of donder- 524 05  siS TAFEL ZILVER zeezoutzuur. ZUURarfenik- . 5. 678 . . . . §. 526-529 azijn- . , 864-874 Zincum. ... . 641 . barnfteen- . . 474 ZINK. . ■. . 641-650 benzoë-, . . 781 bloemen. 642. 643 berlijnsch - blaeuw. vitriool. . . 645 . . " . 960 Zlnkmeel. . . 724-731 blaerfteen- . 1073 ZINKON. . . .405 blaeuw. „ . 960 aerde. 312.405.406 ( bpras- , . 266 ZOUT ether. . . 848 brandig hout- 799 . bronnen. . . 198 | flijm- . , 818 microkosmisch.1064 . . wijnfteen- 858 . olieiigtig, vlugtig. citroen- . . 785 . . 838 . galnooten. 791-795 . fteen- . . 198 , . klaver- . . 78o zuur, zie zuuren. kooien- , a.83-288 ZOUTEN over het alge- lucht- . . 283 meen- 131 melk- . . . 924 der planten. .808 zuikerzuur. 922 gekristallifeerde.135 mieren- 1081-1085 onbrandbaerheid overgezuurd. . 144 van dezelven. 136 phosphoor- . 1029onkristallifeerbaere. • . 1043 1-135 rupfen- , . 1086 Tacheniaenfche. 809 falpeter- . . jC6 wezentlijke der overgezuurd,of planten. 778 „koningswa- uit de asch der ter. . # 22(J planten. 808 " fmeltfpath- 274-27S zuure, loog- onzij- "fuiker. , . 772 dige en mid- " tungfteen- . . 684 den- . . 138 'vet- . . . 1009: ZUUR appel- . . 787. vitriool-415,420-428'  TAN DEN INHOUD. 2UURwaterlood-. §. 693 ZWAER-AERDE wijnfteen* . . 854 zeezoutzuure.S.358^, • zeezout- . 204. 205 . . . . 360 overgezuurd.213 • zwavelzuure. 350- zwavel-415.420-418 . . . 353 Zuuragtig, . .101. 144 zwavellever.447-449 Zuurbronrten. • . ■. 284 Zwaerfpath. . . 350,353 ZUUREN.» . i 138, 144 Zwaere fteen. . . 684 der planten, 140.141 ZWAVEL. 408. 411-414 dierlijke. . 140-141 tzther. . . 840-844 gedephlogifticeerde. . balfem van Rilland. .... 1112 . . . . 757 half- . . 101-144 bloerden. . . 413 rnijnftoffelijke. 140 geest. . . 417 • 141 rookende, van ee- grondftoffe. .142 guin, 440-442 onvolkomene. 144 vlugtige. . . 428 overgezuurde. 144 gezwavelde wijn- volkomene. . . 144 geest. . 840. 844 ZUURSTOFFE. kies. . . 4II . . 97. 121. 142 meesterpoeder. 446 vette, . .11 melk. . ... 435 Zuurvatbaeregrondftoffen. zuur. 414. 415-419 143 onvolkomen. . Z WAER-AERDE. . . , .425-430 . .312. 348. 349 volkomen. 4.20, gezwavelde. 447.449 . . . ^ milde of kooien- Zout van stahl, 247 zuure. 361. ZWAVELLEVER. in het phosphoorzuure. . algemeen. 43! 1037 alkalifche, eigentlij- falpeterzuure. 344- ke of loogzoutige. •. • • , 347 • , .432 439,  sa» TAFEL van den INHOUD. ZWAVELLEVER ZWAVELZUURE bitteraerde. |. 45o ammoniak. $. 254 kalk- • - 443 kalk. . . 325 lucht of gas. . 433 lood. . , 6o? ..437-438.439 lucht,vlugtige. 425 vlugtige. . . 440 zwaeraerde. . 350 zwaeraerde. . 447 Zweet. . . , I07^ ZWAVELZUURE Zijde. . . . Io52 aluinaerde. . 388 VERKLAERING van de PLAET: Fig. 1. De toeftel van woulfe, ter opvanging der ftoffen, die druipend en luchtvormig overgaen; met verlijmde voegen. 2. De toeftel van wo v l f ter overhaeling dier ftoffen, die Hechts'luchtvormig overgaen ; met onverlijrnde voegen en aengebragte koelvaten. 3. Eene Woulffche vies, met drie halfen. 4. Eene Woulffe vies , met twee halfen. 5. De gebuisde, geiubuleerdebol, of ontvanger. o. De kromme voorlegger. 7. Eene gepijpde, getubuleetde omgebogene gemeenfchapbuis. 8. Eene gepijpde, gefabuleerde,gemeenfchapbuis met ongelijke beenen.    De volgende drukfeilen worden nog ter ver-, betering opgegeven; Eerfte Deel. 5. n8. reg. 24. ftaet: wartemaet, lees warmtemaet. 4*1. —— 1. ——■ zwarelvuur, — zwavelzuur. 489. — 17. — melaelen, — metaelen. £Jz. aCi. — $. 6o