01 2427 9506 UB AMSTERDAM  .APOLOGETISCH- EPANORTHOTISCH DIDACTISCHE APOSTROFHE VAN FRANTZ GEORG CHRISTOPH RÜTZ, hoogduitfche en oudjle Lieraar der Evangelisch" Lutherfche Gemeente, toegedaan aan de Onver' anderde. /lugsburgfche Confesjie, in 'sHaage, AAN CAR.ËL PHILIP SANDER, thans Leef aar der Lutherfche Gemeente te Groningen, Honorair Medelid van het Hertog-* lyk- Brunswyk- Lunenburgfche Genoodfchap te Heltnfladt. e. z. v. gedrukt ten voordeele van het Luthersch Weeshuis In 'sHaage, by J. S. DORNSEIFFEN, Boekverkooper op de Beestenmarkt. ' 1 7 9 2.  S IR ACH XL 7.  APOLOGETISCH- EPANORTHOTISCH* DIDACTISCHE APOSTROPHE VAN FRANTZ GEORG CHRIST. RÜTZ, hoogduhfche c« oudflè Leeraar der- Evangelisch - Lutherfche Gemeente, toegedaan aan. de ■ Onveranderde ^gsburgfche Confesfie, in 'sHaage, AAN CAREL PHILIP SANDER, th-akts Leeraar dei- Lutherfche Gemeente te Groningen, Honorair Medelid van het Herioglyk- Brunswyk- Lunenburgfchs Genoodfchap te Helmfladt. e. z. v. MYN HEER! f5 VJJy hebt helaas! van u kunnen verkrygen een Sermoen te doen drukken en ?er eene Foorreden voor te plaatzen, die wel geen onpartydig ■weldenkend en braaf Man zonder Verwondering, Verbaastheid en Verontwaardiging kan of A 2 zal  zalleezen, en diq byden, naar het oordeel vazt Allen, die ite 'er over heb hooren fpreeken en vonnisfcn, om uwentwille het licht van den dag nooit hadden moeten aanfchouwen. Ik twyffel' niet, of ook Gy, zult aan het flot van deeze myne Apojlrophe of Aanfpraak aan u daarvan ten vollen overtuigt zyn > en zelfs wenfchen, dat byden, en Sermoen en Voorreden, Kinderen der duisternis mogten gebleven zyn! Ja! my diyikt, althans ik hoope dat het zoo zyn moge, ik hoore U reeds thans nadat u gistend bloed, en uwe aan het kooken geraakte Gal, door den weldoenden tyd tot bedaaren gebracht zyn — met berouw en leedweezen zeggen, 't geen Euripides inzyneMEDEA dus uitdrukt: l$avQava fiiv e<# fyav (liXhu xctuci (*). maar helaas! Qvpos «Te xo&ittwv tuv fiatev- Ziet! zoo wreekt zich zoms de vroome Zedekunde aan hen, die haare goede lesfen Psalm IV. 5. Ephes. IV. 26. met voeten treeden! Zoo wreekt zy zich aan Predikanten, die anders leven dan zy leeraaren, en die zich an- (*) Ik heb zeer wel gewpeten hoe veel kwaads ik wilde doen en ftichten. (t) De Toorn was myn Meester, en kokende Gal ïnyn Wetgever,  (5 ) anders gedragen, dan zy zei ven geïooven! —•' Wanneer het in de Ziel ftormt, en in het hart de vliegende Orcaan waait dien de Aeolus der Affecten veroorzaakt, dan moet en mond en hand en voet rusten, en de Pen moet zich dood ftil houden, ten minften zoo lang, tot dat hei Onweer bedaard en de Zee ftil geworden is. Geen Schipper, ten zy dat hy heel of half raazend is, zal de touwen laaten los rhaaken, of zoo hy voor anker ligt, hetzelve doen ligten en in zee fteeken, terwyl een vliegende ftorm en een woedende Orcaan., hem den dood en aan zyri Schip den Ondergang dreigen. Geen Bevelhebber , of hy moet niet wel by zinnen zyn, zal te Veld trekken om flag te leveren, zoodra en waneer hy weet, dat hy in zyne eige Armee, die Vyanden vindt, die hem de overwinning roovën zullen! Maakt de toepasfing, Myn Heer / quö clifcas fapere & in poflerum cautius mercari! Hadde' ik zoo en op dien voet willen handelen als gy gedaan hebt; my zoude uw hart lot voor een gedeelte te beurt gevallen zyn; Want toen ik Uwe Voorreden — (die voor een gedeelte niemand dan my raakt, en tegen niemand dan tegen my gericht is) — geleezen hadde, was ik, — (ik ben ook een Mensch, en houde myne eer en goeden naam niet voor eene Seepblaas, en den Zegen van myn heilig Ampt op verre na niet voor een Zero! — in het geheel maar niec in myn Evenwigt I 'Er waaide een redelyk ftarke ftorm in myn hart, toen ik gezien hadde, hoe verwoedt gy in uwe Voorreden, kwaamc op my A 3 a?  C 6 > af galoppeeren. Hadde ik nu in die drift myn Cheval de Batailh willen zadelen, en 'er my op zetten , om u omvertejaagen; zoo hadde ik groot gevaar geloopen, van u omverrydende, zelve Armen en Beenen te breeken. Wel is waar! ik heb, eenige daagen naderhand begonnen een Paard optetoomen en te zadelen ; Maar ! ik vertrouwde my ?er niet op i Kundige Vrienden hebben hetzelve gezien en geoordeeld: dat het voor myn Karacler en jaaren te vlug en te wild en voor u, té gevaarlyk zy. Ik heb het daarom op ftal gezet, en daar ftaat het nog ! By Gelegenheid zoude ik U onder vier oogen wel eens kunnen laaten zien, de Qualiteiten die hetzelve bezit, en ik twyfiël' niet, of ook Gy zoudt alsdan zeggen: zy lykenen my in 't geheel niet '. —— 'tSpytmy, dat ik twee volle Dagen gedood, en den kostelyken tyd, dien ik met nut tot myn Voordeel hadd' kunnen gebruiken als 't ware vermoord heb, met meer dan Vier Vellen Papier compres vol te fchryven om u den Weg aantewyzen die uit het Slagveld na huys voert en u tot rust brengt, en die ik, om goede redenen ongebruikt in myn Lesfenaar moet laaten rusten! Van harten gaarne , zoude ik naar den raad dier geenen geluisterd hebben, die van Gevoelen waren , dat ik dat gedeelte van Uwe Voorreden, 't welk niemand dan My raakt, met die Verachting zou aanzien die uwe geheele .Voorreden verdient, en 'er met ftilzwygen op antwoorden 1 Dan, voldoende en gewichtige redenen hebben het voor my ondoenely k gemaakt, om dien raad op-  ( 7) optevolgen. VZou onnut zyn om u die voldoende redenen onder het oog te brengen, omdat gy niet vatbaar zyt om het Gewicht van dezelven te bezeffen en te voelen. Waret gy daarvoor vatbaar, zoo zoudt gy nooit 200 en op dien poet, als gy gedaan hebt, tegen my gefchreven hebben. Zoo min ik dus deezen raad heb kunnen opvolgen, al zoo min heb ik kunnen en willen luisteren naar het Gevoelen van anderen, die van Meening waren: — (ik zal de eigenfte Woorden aanhaalen, waarvan zich Ee'n hunner bediende, edoch enkel historisch, en zonder 'er thans verder deel aan te neemea) — » dat het „ thans tyd zou zyn en te pas koomen, om te„ genCAREi. Philip Sander, die als ée'a „ van die Mannen, die de openlyke Kerkwe„ gen onveilig maaken, met Vuur in de hand „ en gewapend met het zwaard van Pinéhas* „ uitgegaan is, om de eer en den goeden naam „ van anderen te verbranden, en den Zegen van „ het heilig Predikampt, zoo al niet te vermoor„- den, ten miniton toch gevaarelyk te kwet„ fchen, — al het Gefchut, 't welk hy zeiven „ tot zyn nadeel gegooten en fcherp gelaaden heeft „ tegen hem in 't veld te brengen en lostebran„ den, al kwaame 'er gen Gebeente van hem „ te regt, of, al moest hy met Stukken en „ Brokken, uit het flagveld gehaalt worden." e. z. v, Dat ik dien raad niet opgevolgd* en 't geen zy van my eischten, niet gedaan heb, dat, Myn Heer, hebt gy dank te weeten, aan degroote en welverdiende Hoogachting, die ik teV A 4- fcens  C 8 > kens In my befpeure, wanneer Ik aan uwen braa* ven en waardigen in God rustenden Vader denke, aan de Achting die ik aan my zeiven verfchuldigd ben, en aan den Eerbied dien ik toedrage aan het heilig Ampt, 't welk wy byden bekleeden. — Niet dan met groote moeke, en na lange Zoekens heb ik eindelyk den Toon gevonden, die in deeze myne Apostrophe aan u heerfchen zal, waarin ik u ooglcnynlyk en handcastelyk zal bewyzen : „ Dat gy in dat Gedeelte van uwe Voor„ reden, 't welk tegen my gericht is —. (de „ geheele overige Cioac die uit uw Hoofd en „ Hart door de Pen in dezelve is t' zaamen ge„ vloeit, raakt myniet en wordt door my met „ die Verontwaardiging, met dien Affchuw, en „ met die ^Verachting, aangezien, die hy ver„ diendt) •— duidelyk toont, dat gy van die i3 Zaak, waarover gy op eene zoo vermetele als ,, beledigende wyze oordeelt, geen de allerminste „ kennis hebt : „ Dat uwe geheele griekfehe , hebreeuw„ fche en botanifche Schyngeleerdheid of Charla„ tanerie, waarmede gy pronkt, voör zoo verre „ zy tot wederlegging van myne Verklaring, en „ tot ftaving van de uwe dienen zal, eenSchnik„ fchnak is, die kant noch wal raakt, aan myne „ Verklaring hoegenaamd geen nadeel toebrengt > j> en u, op verre na , tot geene eer verftrekt: „ Dat myne Vertaaling en Verklaring van „ het griekfehe Woord, 't welk ik door Bee„ renklaauw vertojke, en welk grieksch woord »s aan  (O „ aan u ten eenemaale onbekend fo, door n'j M zonder den allerminften grond daartoe te » hebben, afgekeurt en verworpen wordt, tert> wyl groote Mannen dezelve goedgekeurd heb„ ben, welken wy byden niet tot aan de knieën „ ryken , al ftondt gy boven op myne fchoude„ ren, of ik op de uwen. — Nsèat ik u hier* door in een Doolhof zal gebragt, en, aldaar „ in een Wargaaren ingewikkeld hebben, waari, uit gy, met al uwe geringe kundigheden, „ waarop gy in uwe Voorreden pag. 8. fteunt, „ u niet zult kunnen teregt vinden en ontwik-" „ kelen; Dan zal ik u n Myne Vertaaling en Verklaring genetisch „ befchryven, de gronden aanwyzen Waarop by„ den berusten, en u het goed, wettig en waar„ dig oogmerk doen kennen, 't welk ik daar- door te bereiken trachte. En dan zal ik 'er w Nog het eene en andere byvoegen, tot „ On der wy zing en tot Stichting!" Vermits ik vooraf met zekerheid weet, dat ik u zaaken zal vernaaien, die meenigeen voor onmoogelyk en ongelooflyk zoude kunnen houden; zoo zal ik dat gedeelte van Uwe Voorreden, 't Welk tegen my gericht is, onder den Text, als eene Nota doen afdrukken, om den Leezer de Bewyzen in handen te leveren, daarvan, dat ik waarheid fpreeke en fchryve. Wyders zal ik deeze Nota, door middel van Cyffers of Letters, in kleene Stukken als 't ware verdeelen, terwyl deeze myne Jpoftrophe dezelve eer zal genieten, en ook door Cyffers of Letters, (dewelke op A 5 die,  C 10 ) dic, ó\e in de Nota gevonden worden * zullen flaan), in kleine partikelen worden gefneeden. Dus doende zal ik niet noodig hebben, om het zwaare Werk en dén ondankbaaren Arbeid te verachten , van uwe Woorden te moeten overfchry/en, en de geduldige Leezer zal, als 't ware, met een opflag van het oog en met weinig moeite tonnen zien, 't geen waarop myne Woorden en Gedachten doelen. Gaan wy, met ons byden, thans, ten fine voorfchreeven, dit gedeelte van uwe Voorreden, eens met een kritiek oog van naderby befchouwen 'en beoordeelen! Gelieft attent te zyn, Myn Heer! Ik zal door duidelykheid uwe oplettenheid onderfteunen! _(I.) Ik ben het ten vollen met u eens, terwyl gy vastftclt, dat de. Waarheid van Jefus Opflan' divg, voor. eenen Christen en voor de Waarheid van onzen allerheiligften Godsdienst, van het grootst Gewicht en het alleruiterst xBelang is, en Gy fchryft in uwe Voorreden pag. 7. fj.) Aan de Waarheid van Jefus Opftanding uit den Dood, ligt eiken Christen zeer veel gelegen, en dat, getyk dit Leerfluk, reeds in vroegere "ïaaren is aangetast, het zelve in het vervolg ook wel zal aangetast worden, is zeer waarfchynlyk. «— Zelfs onder de omftandigheden van Jefus borgiochtlyk Lyden, zyn zulke, die men reeds begint zodanig te verklaar en, dat eene Gemeente moet vraagen: kunnen wy langer de Letter in eenigerty opzicht gelooyen ?  (ii) en ftemme geredelyk toe, dat dezelve in vroegere Jaaren is aangetast, e. z. v. Maar! wanneer gy;( 'er nu byvoegt, dat het zeer waarfchynlyk zy, dat z~y ook wel in 't vervolg zal aangetast worden i zoo wil ik wet bekennen dat ik van een geheel ander gevoelen ben ! Het is niet zeer waarfchyntlyk, dat dit gebeuren zal: Heen! Myn Heeri het is vast en zeeker dat het werkelyk gefchieden zal zoo lange 'er in de Waereld Vyanden van de allerheiligfte Religie van Je sus zullen worden gevonden, en die zullen helaas 1 wel niet uitfterven. De Opftanding van Je sus van harten gelooven: van de Waarheid van dezelve ten vollen overtuigd zyn, en nochthans geen Christen zyn , en den Godsdienst, den voortreflyken en weldaadigen Godsdienst van Je sus niet aanneemen, maar denzelven verwerpen en vyandig behandelen , zyn twee Zaaken', die in e'e'n en hetzelfde Hoofden Hart volftrekt niet kunnen huisvesten! — Gy fchynt zeer behoedzaam en omzichtig te fchryven , maar gy denkt zeer inconfequent. Of de Omzichtig- en Behoedzaamheid tot uwe voornaamile deugden behooren, onderzoeke en-beflisfe ik hier ter plaatfe liefst niet. My dunkt een Man als gy, die, gelyk uit uwe Voorreden pag, 6. biykt, den Verrekyker fchynt te bezitten, met denwelken hy tot binnen in de Harten der Menfclien kyken, en daarin Zaaken ontdekken kan die geen ander Mensch kan zien, die zoude toch ook wel kunnen zien, 't geen in de toekomst zal, ja! moet gebeuren, en behoefde, myns inziens, zoo overtollig behoedzaam niet te zyn, als  ( i> ) als gy zyt! Ik bezïtte, wel is waar, dien Ver» rekyker niet, die my in ftaat zou ftellen, om in uw hart te kunnen zien; maar het geheele beloop van zaaken, maakt het in myn oog allerwaarfchynlykst, dat 'er geheel andere Gedachten in uwe Ziel geweest zyn, dan gy in de eerfte drie Volzinnen van dit gedeelte van uwe Voorreden hebt uitgedrukt, óf hebt durven uitdrukken. Konden die Gedachten, die werkelyk door u op het Papier geflanst zyn, en die als droog zand aan eikanderen ha'ngen, zien, fpréeken en Koor en; 200 twyflëleik.niet, ofzy zouden eikanderen met verbaastheid aankyken, en zich onderling vol van Verwondering vragen: Eilieve! hoe koomen wy toch hier hy eikanderen te ftaan en in Gezelfchap ? Ik zal, om redenen > flegts één Gedachten aanftippen, die naar de regelen van de hoogfte Waarfchynlykheid in uwe Ziel geweest is, toen gy den tweeden Volzin op eene zeer inconjequente wyze met die Woorden : dat eene Gemeente e. z. v. opzicht gelooven. geëindigt hebr. Het flot Van die Periode, hadd' gy willen confequent fchryven, en uwe onwaardige Gedachten durven Uitdrukken, hadd' eigenlyk dus moeten luiden: dat men redenen heeft om te vreezen, en beducht te zyn, dat men welhaast ook beginnen Zal het borgtogtelyk lyden van Jesus zelfs aantetasten, e. z. v. De overige fchandelyke en zwarte Gedachten en oogmerken, zal ik in de pen laaten zitten. Een denkend Leezer zal ze thans wel van zelve vinden. —.Het is geen braaf en eerlyk Luthersch Predikant, die dit en alle andere ge- wich-  (II) wichtige m weezenlyke Leerftukken van den a\lerheiligften Godsdienst van Jesus , niet van harten gelooft, en rein en zuiver leeraart! — Qf deeze Leerftukken hier of elders, zoo als 't behoort, rein en louter voorgedragen worden? daarover.zoudt gy, Myn Beer! een zeer incompetente Rechter zyn! Dat zal ik u kort,, zaakelyk en bondig, uit u Sermoen bewyzén'. Vooraf echter zy het gezegd , dat het volltrckt myn oogmerk niet is , om u tot een 'Ketter te demonftrceren, die met kennis en intentie'onrechtzinnigs Leeren voordraagt. Ey God! neen ! ik laat u gaarne voor een regtzinnig Predikant pasfeefen: onder die conditie, dat gy u niet onder de Theologanten rangeert. Want in die Clasfe, verdient gy zoo min eene plaats, als ik dezelve voor my prcetendeere. Hebt gy echter ten eenemaale onrechtzinnige Stellingen in u Sermoen ingelascht; zoo is het uit onkunde in onwèetenheid'en by Abuis gefchied: en op zyn fterkst genoomen, zoudt gy. kunnen worden gehouden voor een Ketter by Abuis. Want, om een 'rechte Ketter te zyn of te worden: daartoe behoort meer Kennis en Verftand, dan wy met ons byden te zaamen bezitten! En nu het beloofde Rewys van uwe Non-Competentie! Gy weet immers zelfs, in één der gewigtiglle Articulen, in de groote leer van üenGodmpnsch, jefus Christus, voütrekt niet wat daarin rechtzinnig of onrechtzinnig is, en onze Lutherfche Kerk, en ik met haar, daarvan gelooven en leeraaren? Hoe zoudt gy dan een Compe$ente Rechter kunnen £yn, in zaaken raakende " •-' - de  C m ) dé Recht- en Onrechtzinnigheid van Lutherfche Leeraaren? HetBewys, waarop de Waar¬ heid van myn gezegde fteunt, datgy, by abuis onrechtzinnige Stellingen voordraagt, hebt gy zelve in uw Sermoen pag. 65. en 67. gegeven. Gyfchryït pag. 65': „ Dat Je sus onze groote „ Verlosfer meer zy dan Mensen, dat Hy de „ waarachtige God zelf zy, dat Hy de verhêve „ Godmensen zy, zyn Waarheden die, e. z. v. Haclenus bene! en is van u zeer wel gezegd. Maar! nu één ftap verder! en men vindt u midden onder de Ketters, die ik u naderhand noemen zal. Want gy gaat onmiddelyk op den aangehaalden Volzin voort en fchryft: doch in het tegenswoordig geval houden wy ons, als of wy van deeze belangryke Waarheden niet weeten, en befchouwen onzen Jesus, slegts als Mensch, als iemand die gekruist, gestorven en begraven is. Maar! Heer en Vriend ! Wie heeft u toch het Recht, de Magt en de Vryheid gegeven, in het tegenswoordig, of in eenig ander geval, hoe ook genaamd!- Jefus fiegts als Mensch te befchouwen, en u te houden als of gy niet weet, dat hy God en Mensch in éénen onverdeelden Perfoon is en blyft! De regtzinnige Lutherfche Kerk kent en weet van zulk eenen Mensch Jefus — niets! Wel is waar! zy fpreekt met den Bybel wél van Jefus, als van een' Mensch; Maar! zy houdt zyne waarachtige en eeuwige Godheid teffens, en ik met haar, ftyf en vast in het oog, en duldt het'niet en kan het niet dulden, dat de twee Natuaren in den God-Mensch. Je-  C *5 ) Jefus, in Gedachten en met Woorden zoo van eikanderen afgezonderd worden, als gy ze van eikanderen fchydt: terwyl zy dien geenen, die het doedt, en de twee Natuuren van eikanderen afzondert, en Jefus flegts als Mensch befchouwt, zonder Genade in haaren Schoot voor onrechtzinnig houdt. —-— Waar hebt gy toch uwe onrechtzinnige denk- fpreek- en handelwyze geleerd ?! —— Wil'ik ueens zeggen in welk School gy dezelve hebt kunnen opdoen? in geen ander, en in geen ander beter, dan in het School van den Ketter Ceuinthus ! Gy fpreekt zöo volmaakt de taal van deezen Ketter, als of gy lange onder zyne handen geweest en by hem-Schooi gegaan hadt. Zeg my toch eens om Godes wille! wat u bewogen heeft uw Sermoen nog meer te 'bezoedelen', met onregtzinnige 'Cerlnthiaanfche fpreekmaniören ?!! ■ —-« Weet gy het niet? Wel nu, dan zal ik het u zeggen:. Gy hebt deezen onrëgtzinnigen ftap met Cerinthus gedaan, om pag. 67. met fatzoen de volgende Cerinthiaanfche, nog flerkere en gekkere vragen te kunnen doen, die ik niet dan mèt verbaastheid heb kunnen leezen: Hoe was, >— dit zyn uwe eige Woorden — „ Hoe was het moogeiyk dat n Jefus vóór zyn Lyden, voor zeeker konde n weeten, dat hy niet zoude fterven, dat hy in ,, eène flaauwte zoude vallen ? hoe lange hy in „ dezelve zoude doorbrengen ? en op welken tyd „ hy weder tot zich zeiven zoude koomen ? — „ Hing het ook van zynen Wil af om van die n flaauwte te herftellen, wanneer het hem be-  „ haagde,namelyk op den derden dag? e. z. v." Kan men, vraagt u zeiven, fterker en dommer vragen, om te bewyzen dat men in de groote Leer van onzen Goddelyken Verlosfer in 't geheel niet te huis is? Vriend! Vriend! Gy draait in uwe Voorreden na eenen zeekeren orthodoxen Hoek toe, omdat gy denkt of weet, dat u de Wind uit eene andere orthodoxe Hoek contrarie waaid ! Maar weet gy wel, dat gy den Wind uit eenen Hoek doedt waaijen, die n naar een Gewest dryft, waar geen Haven of Land te vinden is? Met dien Wind, waarmede gy zeilt, zult gy nooit een orthodoxe Haven, en geen regtzinnig Land bezeilen, De Draai- en Zwenk-kunst komt wel in het burgerlyke en militaire te pas , om 'er als een eerlyk Man op eene wettige wyze van te leven •, maar in het politieke en kerkelyke, en in de moreele Waereld, behoort zy niet onder de fraaije Konsten, en is zeer gevaarlyk, fchadelyk en nad.eelig!, Duidelyker durf ik niet wel fpreeken, ten zy dat gy het uitdrukkelyk eischt: en dan is het tot uwen dierst. — Ik ftap 'er van af, met het Verzoek: ftu deert eerst meer, en byzonder den Afticul yan onzen Goddelyken Yerlosfer, en dien de Communicatione Idiomatum s en leert eerst meer , voor en aleer gy het op uwe hoorens neemt, om over Recht- en Onrechtzinnigheid te praaten, en'er quafi over te oordeelen^ ten einde eerlyke Mannen, ft diis placet! te verketteren , om Gemeentens te ontrusten en in beweging te brengen! Dat  (i?) (II.) Dat gy uwe' Gedachten openbaart, ten aan^ izien van de Doemen kroon, dat ftaat u ten vollen Vry en ligt niemand minder dan my in den weg. Maar dat gy den mond zoo vol neemt, en u door den Magnatismus opblaast, om uwe geringe kundigheden, waarop gy, pag. 8. roemt en fteunt, te verbergen, dat, dunkt my, ftaat u niet wél en is zeer onvoeglyki In plaats van te zeggen: wy zyn verzocht, om onze Gedachten, e. z. v. hadt gy het gemakkelyk en gevoeglyk kunnen Hellen: met het eenvoudige en nedrige : ik ben verzocht om myne Gedachten te openbaaren. (fll.) De Leeraarwaarvan gy hier ter plaatze gewaagt, heb ik , F. G. C. Rütz, de eer te zyn! Dit weet myne geheele my dierbaare Gemeente en ik ben 'er ten vollen van overtuigt. Aan de kennis, die 'er myne Gemeente van heeft, dat gy my in het oog hebt, moet gy het alleen dank weeten, dat gy het finguliere Plaifier geniet, van deeze Apoflrophe te leezen en te kunnen herleezen. Wist het niemand, dan gy en ik; wees verzeekerd, dat dan tusfehep myne (II.) Wyzyn verzogt, om onze Gedachten te open' baar en, ten aanzien der Doornen Kroon, , die Jefus vyanden, den lydenden Verïosfer hebben op' gezet, dewyl in dit Jaar, ter gelegendheid dat dit gedeelte van Jefus Lyden, in eene onzer Ge-* meentens, wierd voorgeleezen, en verklaard moest worden, (III.) een Leeraar, B  né Apoflrophe aan u, en tusfchen die van een stom en blind Man geen ondsrfcheid hoegenaamd zon zyn geweest. (IV.) Gy vertelt my: dat ik zeekerlyk niet geroepen ben om den Romeinen eene Apologie te houden! Wel! dat heb ik lang geweeten, voor dat ik nog wist, dat gy verrekykende? of byiiende? Polyhijlor in de Waereld war't. Maar mag ik wel eens vragen: Waarvandaan weet gy, dat" ik gedroomd of het oogmerk werkelyk gehad heb, om den Romeinen eene Apologie te houden? — Gy zyt een fingulier Etre! Gy hebt myne Predicatie niet gehoord, kent myn waar Oogmerk zoo min als myne Gronden: Uwe geringe Kundigheden laaten het niet toe en uw Hart verbiedt het u, een goed, wettig en waardig oogmerk optezoeken, te vinden en my toetekennen; en vermits ik toch een oogmerk moet gehad hebben, zoo zyt gy behoedzaame, omzichtige en vermetele Foomdenaar.asfurant gertoeg, bmeen onwaardig oogmerk te verzinnen, waaraan ik in den droom niet eens gedacht heb, en my hetzelve aantedraaijen, ten einde, Vraag vj zeiven eens, Myn Heer! met welk een edel en liefderyk Inzicht en Oogmerk, gy my, onder het (IV.) zckerlyk niet geroepen, om den Romeinen eene Apologie te houden , de Gemeente zogt te overreden, dat men den lydenden Jefus , een  C XP ) het oog van het Publiek > en myne lieve Gemeente, dit onwaardig oogmerk hebt getracht toetefchryven? — Voor een Confequentiemaaker zal geen braaf Man achting kunnen hebben! (V.) De Krans van Beerenklaauw gevlochten, is u Verzinzel. Ik heb 'er niet van gefprooken. Ik heb van eene Kroon, uit Beerenklaauw gevlochten , gefprooken. Ik weet zeer wel, dat het griekfehe Woord, en door Kroon en door Krans, kan worden vertaald; maar begrype ook teffens dat het hier ter plaatfe niet door Krans, maar door Kroon, moet worden vertaald. Wat heeft y toch bewoogen, om my het woord Krans, in den Mond te leggen?!!! (VI.) Ik gisfe, dat het u genoeg fpyt, dat gy 'er geene volmaakte Kettery hebt kunnen uit draai jen en verdraai jen, en dat gy het hebt moeten laaten berusten, daarby: dat gy my, naar uw gefcherpt oordeel, flegts van onvoorzichtigheid hebt kunnen befqhuldigen, en my doen voorkoornen, als iemand, die door nieuwigheden , e. z. v. Ik kenne nog geen zoort van Spinnekoppen, die niet uit de fraaifte Bloemen, een zeker Vergif kunnen zuigen! (VII.) Het ftaat u, omzichtige Voorredenaar! by- (V.) Krans van Beerenklaauw gevlochten, had opgezet. — Offchoon deze Verklaaring geene (VI.) Kettery behelsd, vinden wy het nochtans (VII.) onvoorzichtig, dat men door diergelyke Nien* wigheden t die, B Z  C 20 ) ïsyzonder wél van te praaten van Onvoorzichtig-* heid! (VIII.) Wie heeft u dat vertelt, dat ik het 'zelfs erkend heb, dat myne Vénaaling en Verklaring van weinig belang is, en dat het eene Nieuwigheid is? Het tegendeel, Mannetje! is waar! gelyk ik u 'naderhand zal toonen! (IX.) Dat ik de Smarten, die Jefus verduurde, daarby heb willen verminderen, e. z. v. is, -— als ik het kind by zyn rechten Naam mag noemen —— leugen- en lastertaal, die niet dan uit den Mond van een onkundige Confequentiemaaker kan koomen , die hy uitbraakt, om myne Rechtzinnigheid als van verre verdachtig te maaken, en myne Gemeente, ware het mogelyk en doenelyk, te ontrusten eri te verbysteren. Wel is waar, ik heb gezegd, dat men Jefus eene Kroon van Beerenklaauw op het hoofd gezet heeft, enkel om hem te befpotten ! Byaldien nu gy, C. P. S ander, in ftaat zyt om te becoOgen: dat dé Doornen Kroon en de Smarten die dezelve aan Jefus heeft veroorzaakt, een gedeelte van zyn borgtochtlyk Lyden zyn : dat hy die Smarten heeft moeten gevoelen j zou anders zyn Lyden ver- (VIII.) naar men zelf moet erkennen,van weinig belang zyn, en waarby men maar de fmarten, die Jefus verduurde wil (IX) verminderen, en de Romeinen als Medelydende voorjiellen , eene Gemeente •yerbysterd, en haar in verlegendheid brengt, -—  .( 21 ) verzoenend zyn : en dat hy, die dit ontkent, het verzoenend Lyden vermindert en dus niet regtzinnig is; . zoo bewyst het ; Maar! , betoogt teffens meer dan gy wel denkt te bewyzen! dat is te zeggen: bewyst teffens, dat i) alle die geenen, die in alle 7 Provintien het bekende Gezang: è Jefu groote Godts Zoon e. z. v. zingen , niet regtzinnig zyn: want daarin kpomen de volgende Woorden vóór: Ook moest gy heil'ge Godes Zoon Ten spot, een fcherpe doorne kroon. e. zf v. En dat 2.) de Kerkvaderen, die vóór de tyden van Tertullianus geleevt en gefchreven hebben, onrechtzinnig en Ketters geweest zyn. Want geen een van hen , fpreekt van de Doornenkroon, wanneer hy van het Lyden van Jefus gewaagt! — Hoewel, ten 'naasten by denke ik : als gy my maar kondet verketteren, dan zoude het'u om hét even zyn, of de Patres vóór de tyden van Te it tulliaan, al of niet mede verketterd wierden ! (X.) Gy Myn Heer i zyt in de daad te onkundig, órh (X.) Wanneer deze Verklaaring eenen invloed had, \ op andere deelen van Jefus Lyden, die daardoor beter wierden ingezien, of op andere Waarheden, het zoude de Plicht zyn van eenen Leeraar, zyne Gemeente te recht te wyzen, en met gronden het gebrekkige in eene Vertaaling aan te toonen: maar, ditjluk, zo geheel op zich zeiven ft'aande, en'geene verdere 'opheldering - toebrengende, mogt de B 3 Lee-  < 22 ) om te kunnen beoordeelen ; wat al of niet een' invloed heeft, daarop, dat andere Zaaken beeter worden ingezien: en daarom hadd' gy den overtolligen raad, dien gy my, ' met uwe vrypostige Neuswysheid opdringt, gerust en zonder myn Nadeel wel voor u zeiven kunnen behouden * e. z. v. (XI.) Dat zou ik' u juist ook niet fterk kunnen aanraaden! en dat wel om redenen die niet buiten, maar binnen in u worden gevonden. Gy hadd' in 't geheel niet noodig gehad, om het eens voor altoos te zeggen. Gy hadd' het in 't geheel kunnen zwygen. Want, ik zal bezwaarlyk van my verkrygen, om tegen een' Man in het geleerd ftrydveld te verfchynen en met hem te vechten, van wiens geringe Kundigheden, daar hy zelfs op fteunt en roemt, ik geen voordeel zou kunnen hebben , en door wien te overwinnen en hem uit het flagveld te jagen, ik luttel eer zou behaalen. Studeer en leer eerst meer; en fpreek dan van vechten! Wilt gy ondertusfchen vechten, zoo vecht met u zeiven: en dan is het Parthy egaal. (XII.) Leeraar zyn beter inzien, wel voor zich zeiven behouden, en zyne Gemeente de Verlegenheid fpaaren. (XI.) Myn oogmerk is in het geheel niet, (_dit zegge ik eens voor altoos,) my in het geleerd Strydvtld te waagen, met dien Man,  C&3 ) (XII.) Of gy voor- myn Hoofd Eerbie ping, die uwer ten vollen waardig is en handrastelyk demonftreert, dat gy van de by zonder e goddeiyke Ingeving van Gods Geest en van derzelver Oogmerk, een voortreflyk denkbeeld hebt, en met het Woord : Spraakgebruik, een fingulier Begrip fchynt te verbinden. Voor 't overige weet ik niet, of gy by dien Cours, dien gy in uwe Voorreden neemt, wel wél gedaan hebt, dat gy het, in onze daagen, hier en elders zoo apocryphe en gevaarlyke Woord: Spraakgebruik, uit uwe pen hebt laaten vloeijen. (XXI.) Ei lieve! waar is het Bewys dat de griekfehe Vertaaling van het O. T. verfcheide Benaamingen heeft, om Doornen, die in het hebreeuwsch pp. Koz genoemd worden,uittedrükken ? — Ik zoude dit Bewys niet weeten te geven, en Lankisch geevt het ook niet. Dat de LXX Taaismannen nog 12 andere Woorden gebrui- Ookin het Nieuwe Testament, ontmoeten u*y, behalven in het Gefchiedverhaal van Jefus Lyden, noch verfcheide maaien, het %voord Doornen, zo wel van Jefus zeiven, als van Paulus gebruikt, en offchoon de Grieken ,gelyk uit de (XXI.) Griekfehe Vertaaling van het Oude Testament blykt, verfcheide benaamingen hebben, om Doornen uit te drukken, vindt men, en dit is aanmerkelyk, in het geheele Nieuwe Testament, voljlrekt, nergens een andar woord gebruikt, dan het woord ctxavêx, dat wy ook van Jefus Doornen Kroon, vindtn gebezigd. ........ ' C ' "' ' ~  < 34? gebruiken,.om n. andere bebreeuwfche Benaamingen te vertolken van zeeker.e andere Zoorten van Doornen, die ik niet kenne, en die onze groote Luthêr altemaal door doornen vertaald heeft, dat weet ik uit Lankisch. Maar! dat de LXX. Taaismannen het Woord yip Doornent door een ander Woord,, dan doör azavêa, vertaaien is my onbekend. Ei lieve, noem my die andere griekfehe Woorden eens! — 't Begint my te verveelen en de lust vergaaj: my, om den treurigen rest van uwen quafi botanifchen ongezouten Schnikfchnak met u doortegaan, om u te tooien: dat: dezelve kant noch wal' raak t: tegen myne V.:r~ taaling en Verklaaring niets hoegenaamd afdoet: geen oortje, waard fs en door my reeds kort en kleen genoeg gehakt zynde tot niets diknek-, dan om u belachlyk te maaken en waard is als reen bedurven Huspot, die, zoo alsgy 'er zelfs over onrdeeld, reuk nog fmaak heeft, aan den Aschbeer der Litteratuur gegeven, of in de Vulnisbak geworpen te worden: (XXIL)Want, 't geen'gy hier laat volgen durf ik ' ; ' " niet (XXlIjHieruit bejluitenwy dus: datwy of overal, waar wy in het Nieuwe Testament van Doornen ieezen, altoos aan Beerenklaauw moeten denken K dewyl overal het zelfde Grondwoord word gebruikt, b, v. Matth.1 VII. vs. 16. Kan men ook Druiven leezen.van de Beerenklaauw, of naar Luc. VI. vs. 44; Vygen van de 'Beerenklaauw. Matth. XIII. vs, 7, Zommig zaad viel onder de Beeren- klaauwj  < SS ) niet analyfeeren, uit vreeze van het Bewys te zullen klaauw, en de Beerenklaauw ging op. Hebr. VI. vs. 8. De Aarde die Beerenklaauw en Distelen draagd, en dit zal niet ligt iemand beweer en; of wy beftuiten, dat het woord te recht, door Doornen vertaald, ook in de Gefchiedenis van Jefus Lyden, gebezigd word, als eene algemeene henaaming van alle Zoorten van Doornen, en niet bepaaldelyk van de Beerenklaauw. Wil -men eenig onderfcheid maaken tusfchen Doornen en Distelen, dan diendde Beerenklaauw, wel onder de Distelen gerekend te worden; maar in de Bybel word, wanneer daarin van Distelen word gefproken, -een ander Woord, dan Acantha gebezigd, voornamentlyk, als men Doornen en Distelen by elkander aantrefd; by voorbeeld Hebr. VI. vs. 8. alwaar ook Acantha ftaat, zal niet ligt iemand leezen: de Aarde die Distelen en Distelen draagd; dus ook Matth. VII. vs. 16. Kan men ook Druiven leezen van de Distelen, en Vygen van de Distelen. Vermits dus op beide Plaatzen twee verfchillende woorden worden gebruikt, waarom zouden wy die dan niet ook door twee verfchillende woorden in de Vertaaling uitdrukken? — Dit geeft reden te denken, dat vermits Acantha , van Distelen 'word onderfcheiden, wy daar door ook in de gefchiedenisfe van Jefus Lyden geene Distel, dus ook geen Beerenklaauw, die eene Zoort ven Distel is, maar eigentlyke. Doornen te verftaan hebben. Doch merke ik aan, dat wy Overal in het Oude Testament, door de LXX. Griekfehe Vertaalers, C a het, ,,  zullen vinden, dat u eene Wiek van de Moolen onzacht getroffen heeft, kort voor dat.gy Uwe Voor- fa*, van de Doorne Kroon van Jefus gebruikt woord Acantha, gebezigd vinden, waar wy in het Hebreeuwsch yip leezen, begrypende, dat het Griekfehe Acantha, de betekenisfe van het woord X"ip het best uitdrukke, dat dit woord yip ook Doornen in het gemeen betekend, en te kennen geeft, dat, waarvan wy onaangenaame gewaarwordingen hebben, zonder dat daardoor een byzonder zoort word aangeduidt. En, wilde men van de algemeene benaaming Doornen afgaan, uit hoofde van het gebezigd Grondwoord, waarom moet, het dan juist door' Beerenklaauw worden vertaald, daar ook Kruis kruid of Kruis Wortel, Acatha word genoemd, en de Witte Tuindistel, of Spina alba, ook den naam draagd van Leucacantha? — Hier by zat men zich beroepen, op het cierlyk Gewas van de Beerenklaauw, en veelligt op 't Oud gebruik dat men yan dezelve maakte ; dan dit alles is niet toereiJtend ter verdeediging van hem, die buiten noodzaakelykheid, by zyne Gemeente de gewoone Vertaaling van den Bybel in Verdacht brengt, zo dat zy eindelyk niet meer weet, wat zy moet gelooyeo, of voor Waarheid houden, en by elke gelegenheid vraagen : zoude dit wel goed vertaM zyn h zoude dit woord niet iets anders betekenen? — Een ieder weet op den Klank van het Woord, wat Doornen zyn, maar niet ieder Toehoorder is een Botanicus, en weet wat Beerenklaauw is. ■ En welk een onderfcheid tusfthen den Klank van beide Woorden ? — (XXIII.)  ( 37 ) Voorreden te fchryven begonnen hebt: of dat gy in een' verbaasden Transport van gramfchap, en toorn en Colère en wraakzucht moet geweest zyn. (XXIII.) Deeze hebreeuwfche Woorden zyn bykans de eenigfte goed? en genietbaare Brok die in den geheelen bedurven en bitteren Huspot van uwe Voorreden gevonden wordt. Want, — ik twyffele/fcrfc, of gy het zelfs wel wectJ — zy behelzen de eigenaartigfle Kritiek over uwe eige Verklaring, en luiden in 't Nederduitsch vertaalt dus; deeze (myne')' Verklaaring heeft Reuk nog Zmaak! of, daarin is Geest nog Zmaak te vinden. En ik zeg daartoe van harten : Amen ! ja! Amen! Ik weet wél dat het uwe kritike Intentie geweest is, om door middel van deeze hebreeuwfche woorden, uw groen, ontydig en onryp oordeel en vonnis over myne Vertaaling en Verklaaring, waarvan gy geen de allerminste kennis hebt, te willen ftryken en vellen ; maar in uwe hebreeuwfche Onkunde en Eenvoudigheid ftrykt gy door het woordeken fltn hasfeh , deeze, het waare en verdiende vonnis over uwe eige verklaring. Hadt gy over myne Vertaaling en Verklaaring in deeze woorden willen oordeelen en vonnisfen ; zoo hadt gy moeten fchryven IttJlTSla (beperufcho) in zyne Verklaaring. Maar dewyl gy fchryft: nin (XXIII.) Met één Woord: ritn vma ron oytj m  ( 38 ) flin beperusch hasfeh in deeze Ver- klaaring; en de myne in 't geheel niet kent; zoo kunnen deeze hebreeuwfche woorden, — de Hemel weet, of niet een looze Spotvogel dezelven op uw verzoek aan u geleend ofgefuppediteert heeft, om u te railleer en — volftrekt op geene andere dan op uwe Verklaring doelen ! Och! of deeze Man er u nog hadde doen byvoegen: i*jn isn& pn • rnn ^irwh^ï en myne geheele Voorreden is een Mesthoop of Cloak ! Ware dit gefchiedt, dan zou ik hebben moeten beken- _ nen, dat ik weinig Recenfenten kenne, die deeze zoo korte als eigenaartige .en recht treffende Kritiek zouden kunnen verbeteren. (XXIV.) Dat gy by de gewoone Vertaaling blyft, mag ik wel lyden ! Het ligt my niet in den weg en ftaat aan u, zoo als aan anderen, ten vollen vry: zoowel als het u vryltaat, om volgens Michaelis van de Patres die voor de tyden van Ter- (XXIV.) Wy blyven dus tettertyk by de gewoone Vertaaling, en gclooven, dat onze Duurbaare Verlosser Jnfus, in zyn Lyden, door onmedogende Beulen, (want, wanneer zy zo medelydende waren, wanneer zy Jefus Jlegts wilden befpotten en niet fmarten veroorzaaken , waarom maakten zy geen krans van Strooi? waarom Jloegen zy hem het Hoofd met een Stok, na dat zy hem die Kroon van dat fteekend gewas hadden opgezet?) met eens Doornen Kroon, in den eigentlykjïen, en onbef aaiden zin , wierd gekroond. —«' (XXV.}  ( 39 ) Terttjllian leefden en van het Gevoelen van rechtzinnige Lutheraanen af te wyken, die in het Gezang: 6 Jefu groote Godes 'Zoon e. z. v. gelooven en zingen: dat men Jesus eene Doornen kroon op het hoofd gezet heeft , enkel om Hem te befpotten en niet om Hém te kwellen. Egter beleide ik zeer gaarne, dat, — byaldien het düidelyk in Gods heilig Woord gefchreeven ftond, of byaldien het uit Gods heilig Woord op eene bondige wyzé konde worden beweezen of beweezen ware: dat de fmerten, die onze goddelyke Verlosfer, door het dragen van die Kroon verduurt heeft, tot zyn borgtogtlyk Lyden behoort hebben, en dat zonder die fmerten te verduuren, zyn Lyden niet zoude voldoende geweest zyn, — ik er geen Woord zoude tegen inbrengen. Dan! of dit bewys ooit gegeven is, of zoude kunnen worden gegeven ? dat is eene geheel andere vraage! Want dit is, myns inziens, geen wezenlyk ftuk van onzen allerheiligften Godsdienst en van Jesus borgtogtlyk Lyden. (XXV.) Dat gy de Woorden van Paulus Gal. V. 10. niet vergeet, daaraan doet gy zéér wél. Maar! wees zoo goed en herinner u ook (XXV.) Wy vergeeten niet het geen PauluS Gal. V. vs. 10. zegd: Wie u doet dwaaien, of eigentlyker naar de Grondtaal, wie u ontrust, bekommerd of verlegen maakt, die zal het oordeel draagen, by zy wie hy zy. C 4  ( 40 ) ook aan 't geen de rust- en vredelievende Apostel van Jefus vs. 12. zegt! Werpt alsdan de Vraag by u zeiven op: Wie is die geene, die niet ééne, maar, ware het mogelyk, meer andere Gemeentens tracht te ontrusten, te verftooren, optewiegelen, en de liefde, de agting en het vertrouwen der Leden der Gemeentens , voor jegens en tot hunne Leeraaren te verzwakken, zoo niet te vermoorden? Antwoordt op deeze vraage naar gemoede en naar waarheid, en fmeekt dan, dat de wensch van Paulus aan dien woelzieken rust- en vredeftoorer niet vervuld worde, maar dat hy zich bekeere en betere! ——.— ! Thans,- Myn Heer, hebben wy — wat ben ik blyde! — het einde van dat Gedeelte van Uwe Voorreden, 't welk teges my gericht is, maar teffens ook het hart van den Doolhof gevonden, waarin gy u naar myne gedachten, thans bevindt en waarnatoe ik u heb willen brengen. Leg nu hier —als 't u belieft! — deeze Apojlrophe ter zyde , en 'vraag u in de Stilte en Eenzaamheid eens zelve: of gy den uitgang uit den Doolhof, en myne Vertaaling en Verklaring beneffens derzelver Oogmerk en Grond vanzelve wel zoudt kunnen vinden, en u uit het wargaaren los en vry maaken, waarin ik u gewikkelt heb? Zoo gy met Attentie geluisterd en geleezen, en er by gedacht hebt, zoo zoude het, dunkt my, mogelyk zyn , dat gy den uitgang uit den Doolhof, en het Oogmerk en den Grond van myne Vertaaling en Verklaaring van zelve zoudt kunnen vinden. Want ik heb u meer dan ééne»  ( 4i ) éénen Wenk in 't voorgaande gegeven, die u teregt brengen kan. Hoewel ik wel wil bekennen, dat ik éénen draad, dien ik had laaten vallen» wederom opgewikkeld heb , die u, hadde ik hem laaten liggen, na den uitgang zoude gebragt hebben. My dunkt, ik hoor' u zeggen: Neen! ik ben verbystert en verwart, kan den Weg niet vinden, en my niet loswikkelen! — Laat den Moed niet zinken! — Ik zal u helpen en trachten te regt te brengen , en u het goede, wettige, en waardige Oogmerk, en den goeden Grond van myne Vertaaling en Verklaaring onder het oog brengen! Maar! dat kan ik niet doen, zonder aan u myne Vertaaling en Verklaartng genetisch, of, hoe zy hy my ontjïaan is, te befchryven en het volgende te vernaaien. — Ik ben in het Jaar 1764 Predikant te Breda geworden en heb toentyds ia deeze myne geweeze Gemeente te Breda gevonden een' zeekeren Medicina Doélor, die als Chirurgyn Major by een Regiment ftondt, 't welk aldaar in Guarnifoen lag. Zyn Naam begint mee een B. In myne tegenwoordige Gemeente is nog Iemand voorhanden die deezen Doctor B, gekend heeft, en zeer wél weet, dat hy aan de Orthodoxie niet overleeden is: Want hy is dood, en was een Medicyner! waaronder ookveele braave en waardige Mannen zyn. Voor dat ik te Breda' kwam, was hy zelden of nooit in de Kerk te vinden geweest. Dan! by my,— zoo lange hy aldaar in Guarnifoen lag, — is hy naarftig en vlytig iri de Kerk gekoomen. Met deezen, zeeker zeer kundigen Man, heb ik meer dan één uurtje, op C $ eene,  C 42 ) eene, voor my aangenaame, en, durf ik het «eggerij voor hem zoowel als vosr my niet onnutte wyze doorgebragt» Onze Zaamenfpraaken, hadden doorgaans de Religie tot een Onderwerp. Dat hy in 't geheel niet Jtreng orthodox en een Medicyner geweest is, heb ik u reeds verteld, en verzoeke u, dit" in het oog te houden. Eens gebéurde het, dat wy byden by een' zeekeren Heer waren, in wiens Foorkamer het Beeld van onzen Goddelyken Verlosfer hing, zoo als hy met de Doornen kroon, door de Schilders afpbeeldt wordt. In dit Schildery hadd' de Schilder op het Hoofd van den Zall^maaker eene .Doornen kroon gezet, waaraan fcherpe punten waren, die wel ten quart zoo niet een halve duim lang waren terwyl het aangezicht van het Ikeld van den Verlosser der Waereld op veele plaatzen met Bloedsdroppelen gefchildert was, zoo als gewoonelyk eefchiedt. Het oog van den DoBor B. viel op dn Schildery, dat zag ik! Maar! -hy iprak geen Woord, en/fe zweeg ftil! Eenige dagen naderhand ontmoetede ik hem, en toen apoflropheerde hy my dus: Herr Vaflor! das Gemdhlde, das Wir jiingsthin gefehen haben, ist ein redender Bemis , dafs die Evangelisten incredibiha erzalilt haben! Hy was een Duitfcher > ik zal den rest. in 't Nederduitsch verhaalen ! Herinner u .dat Dr. B. een kundige Medicyner was en 'er byvoegde: die pynkan geen menschlyk ligchaam uitflaan die " zulke eene Doornen kroon moet veroorzaa" ken ■ Zoodra één van die fcherpe punten eene Ader l op de Zyde van het Hoofd kmseht, m«jm  ( 43 ) Mensch zich dood bloeden, ê. z. v. Ik deed wel myn best, om op deeze, de eer van de h* Evangelisten aantastende Zwarigheid en tegenwerping te antwoorden en mynen Doctor pal te zetten; Maar ik kon het niet gedaan krygen. Hy was my te kundig en te magtig. Aan het laatfte was de Schilder en m y n e Onkunde fchuld. Gy kunt en zuit gemakkelyk bezeffen, dat het my niet fterk bolde, dat een Medicina Doftor óver de Eer der h. Evangelisten, als 't ware, triumpheërde én my met myne Verdediging hunner eer van de hand wees. Vermits ik overtuigd was, dat ik wel degelyk geroepen zy, om de h. Evangelisten te verdeedigen, of zoo als gy het uitdrukt, den h. Evangelisten eene Apologie te houden, zoo kunt gy wel begrypen, dat ik het 'er niet by liet zitten, maar myn best deedt om zulke Wapenen te vinden, met de welken ik, ter Verdediging der eer van de h. Evangelisten, mynen heterodoxen en voor 't overige braaven Medicina Doftor met kracht en voordeel zou kunnen aantasten en wederleggen. Ik zocht na deeze Wapenen , waar ik maar zoeken kon; Maar! helaas! overal waar ik kwam, zat een' — Uil. Ik vond niet 't geen ik zocht! Myn Medicina Doctor vertrok eenigen tyd daarna, en liet my, met het Mes in den buik, te Breda zitten. Toen hy vertrokken was en ik lang genoeg te vergeefsch gezocht hadde, zonder te vinden 't geen ik zocht, wieri ik het zoeken moede, en zocht niet verder! Ik wil wel en gaarne bekennen, dat ik naderhand niemand wederom ontmoet  ( 44 ) moet heb, die my die tegenwerping - gcmaakJ: heeft: En ik heb my wel gewacht, om ze bekend te maaken, voor en aleer ik geloofde en overtuigd was, dat ik dezelve op eene voldoende , althans op eene, myns inziens, voldoende wyze konde oplosfen! Ziet gy nu wel myn goed, wettig en waardig oogmerk al langzaamerhand voor den dag koomen?! Ik ben vari Ge¬ dachten , dat 't geen my werkelyk gebeurd is, ook anderen in myne Gemeente kan gebeuren: en dat, zoo als my die Tegenwerping verlegen maakte, dezelve ook anderen kan verlegen maaken , en ben overtuigd, dat ik als Leeraar myner Gemeente verplicht ben, zoo veel myn zwak Vermogen het toelaat, alle moogelyke zorge te dragen, dat de Leeden myner Gemeente in het Bezit van die Hoogachting en van dien Eerbied blyven, dien wy allen aan de h. Evangelisten verfchuldigt zyn. Zoudt gy ook niet denken, dat ik en elk Predikant daartoe wel degelyk geroepen zy? i De Tegenwerping zelve, zoo als zy myn Doctor Medicina my maakte, — om u dit tusfchen twee Haakjes als a gouverno te zeggen, — heb ik m*heden toe voor my gehouden. Ik heb dezelve niet aan myne Gemeente medegedeeld, omdat het, naar myn fmaak en myns inziens, onbetaamelyk en onvoeglyk is, om dezelve op den Predikftoel te uitten: maar floeg op den .Kanfel een' anderen weg in dan de Medicina DoBor iniloeg, om, zoo als gy het noemt, myn beeter inzien, op eene gevoeglyke wyze, aan myne Gemeente, tot haare Beveiliging, medetedeelen. Want  ( 45) Want ik ben , om gewichtige en voldoende redenen, overtuigd, dat het maar in 't geheel niet raadzaam is , om van den Kanjet de Steenen van Zwaarigheden en Tegenwerpingen in het Hart der Hoorderen te gooi jen, op eene wyze, die niet ftrookt met den Eerbied, dien men aan de heilige Religie'Waarheden zoowel als aan den goddelyken Stichter van denzelven en: aan de h. Evangelisten en Apostelen verfchuldigd is. Gy ziet dus oogfchynelyk, Myn Heer! dat ik niet gedroomd, veel min 'er aan gedacht heb, om den Romeinen eene Apologie te houden. Neen ! myn eenigst, waar, goed, wettig en waardig oogmerk was, de eer der h. Evangelisten te redden en te verdeedigen! Ik ben niet beducht, dat een braaf Man dit wraaken zal 1 Ja! wat meer is, ik ben niet beducht, dat myn oogmerk thans, nu gy het kent, door u zal kunnen worden gewraakt. En dat is, om redenen, veel, heel veel gezegt! Bedrieg ik my echter, zoo vertrekt het my niet tot Schande! — Thans een' ftap verder, om u te toonen den echten en goeden Grond, waarop mym Vertaaling en Verklaaring, en teffens myne Apologie fteunten rust! Kortelyk! Ik moestin't Jaar 1790, laat in 't Najaar, in Basilii Fabri Thefaurus, iets, ik weet niet meer wat? nazien, terwyl myne oogen, by geval, op het woord Acanthus vielen. Ik heb de plaats reeds pag. 29. aangeftipt, maar vinde my verplicht, om dezelve hier ter plaatfe volledig overtefchryven : Acanthus, — dit zynB, Fabri woorden: „ Acanthus, i. ra.  ( 4* ) ■fy'aneivBoi, planta hortenfis & filveftris. Hor„ tehjis inquit Diofcorides §. 17. a romanis pa„ dèfota dicitur.Bdren-klau. Foliorum ejus figuras „ non columnarum folum ornamentis addebant fed & veftibus intexebant vid. Plin. 24. 12. „ Vitr. 27. 41. Veil. 256» 2. Virgilius Aen. 649. „ gc-circumtextum eroceo velarnen acamho. De acantho vero filveftri idem Georg. 2. 119. „ & baccas femper frondentis acanthi." — Zóó, als ik by het Woord Acanthus, het griekfehe Woord: uxctvQos, ontwaar wierd : dagt ik by my zelfs,' vol van verwondering ( deeze is, gelyk gy weet, de getrouwe Vriendin of Dochter van de Onweetenheid! ) — 'akaAs ?! 'cwaiiöoff ?! — Dat zal wel, voegde ik 'er in myne Onkunde in gedachten by, een Drukfout zyn. Want — zoo onnozel, zoo dom redeneerde ik by my zeiven, zonder het minste Nadenken! — dat griekfehe Woord kenne ik niet, dat heb ik nooit geleezen, bygevolg zal het wel een drukfout zyn. Ik verdiene het, dat ik my zeiven deswegen openlyk capittele, gelyk ik mits deezen ben doende! Myn troost is, dat ik in eene Waereld leeve, waarin ik veelen ontmoete, die met my in e'én en hetzelve Geval zich bevinden en Zaaken verwerpen, die zy niet kennen ; Wilde God ! dat deeze veelen ook zoo denken en handelen mogten als ik ben doende l My dunkt iemand , die maar een weinig van de latynfche en griekfehe taal verftaat, moet het kunnen tasten en voelen, dat acanthos, niet by ■de Romeinen maar by de Grieken t'huys behoort! . e. z. v. Maar, ik bekenne het —— ik dagt 'er niet  ( 4? ) niet .aan! Ik wist dat Doornen in *t Grieksch. ebtutvfa, acantha hieten en niet djcxvêo; acanthos. In nu-draafde ik door, op myne onkunde fteunende en aan geen eigen Nadenken hoegenaamd denkende : vloog van het eene Griekfehe Lexicon na het andere, en vond tot troost van myne geringe Kundigheden, dat, — ik zal ze u allen noemen, — nochDEnus, noch Pasok, noch Knolxius , helaas !myne eerste griekfehe Schoolvrienden en Troosters, noch Krebs , noch Spohn , noch Herman, noch Bahrdt,noch Biel, noch Schrevelius, (enthans koomende Folianten),noch Srjidas, noch Pollux, — het Woord «Wöc? acanthos geboekt hadden. Of ik my ook in en met myne geringe Kundigheden opblies ?! 't Is a! evenwel, eene Drukfout, dagte ik in myne domheid! Maar ik vattede des al niet te min de pen niet terftond op om eene Voorreden te fchryven en daarin op myne geringe kundigheden te roemen. Edog J. Pollux op zyn' plaats gezet hebbende, vattede ik 7. Scapula by den kop! en hier begon myn onkundige opgeblazenheid en domme hoogmoed te flinken! AnctA?, acanthus, zegt Scapula is een boom die Doornen heeft, &e. By hem ftaat in myne Bibliotheek de oude eerwaardige Veter Gill, die reeds in de XVI. Eeuw overleden is, en die vertelde my, dat Scapula gelyk, en ik met alle myne geringe Kundigheden ongelyk hadde. En nu was het»gedaan met mynen op myne geringe Kundigheden fteunenden Hoogmoed: »k»^os, afawAoj,wierdopdeJystvanj»yw drukfouten doorgehaak: ik begon met blydfchap  C 48 ) „te doen, 't geen ik vooraf hadde dienen ..te .doen, en ving aan te redeneeren, of over de Zaak natedenken, nadat ik B. Faber, nog eens nageleezen hadde. Dat ik by dezelve terftond aan den overleden' Dr. B. en aan de Dporne .kroon dagt, behoeve ik u wel niet te vertellen, zoo min als dat ik eene byzondere vreugde in myn hart voelde, daarover, dat ik hier .de wapenen vond, waarmede ik den Naturalistifchen Medicyner, leefde hy nog, met voordeel tot redding van de eer der h. Evangelisten zou kunnen aantasten. Van de plaats af» die ikby B. Faber gevonden hadd', tot op die plaats waar deeze Wapenen lagen ,hadd' ik maar een' enkelen ftap. te doen, en zy waren in myne handen. Te weeten : 't was my bekend dat de h. Evangelist MattheusCap. XXVII. 29. en Johannes Cap.'XIX. 2. van de Kroon gewagende, welke de Krygsknechten op het hoofd van Jefus gezet hadden, den Genitivuspluralis duavflcav , acanthon gebruiken en dat Johannes Cap. XIX. 5- en Marcus Cap. XV. 17. het adjectivum. d*a,$im , acanthinos, bezigen. Ik wist dat dxa.vQa, acantha, Doornen, en ditavtlos, acanthos, Beerenklaauw,»»Genitivopluralia byden, dauvöaiv hebben, en dat het adjectivum dKetvhvos, acanthinos, zoowel van Doornen als van Beerenklaauw kan worden gezegd en gebruikt: en thans behoefde ik den genitivus pluralis eiitebvQ&v acanthon, flechts van ditavQo? acanthos, Beerenklaauw afteleiden , waartoe ik een onbetwistbaar Recht hadde, — en ik hadde de Kroon van Beerenklaauw, en teffens de Wapenen gevonden eu in handen, waarmede ik de eer der h. Evan-  C 49 ); 1 Evangelisten, verdedigen en redden konde, Êy deeze Waarheid en Gedachten', voegden zich onder het nadenken daarover, nog volgende Voortellingen : fcherpe Doornen laaten I zich maar. in 't geheel niet gemakkelyk Vlechten en met moeite gevlochten zynde en op het hoofd gezet en gedrukt wordende j veroorzaaken zy volftrekt ondraaglyke fmerten, en zyn voor het leven van hem, dien zy op het hoofd gezet en gedrukt word, ten ■üiterften gevaarlyk: de Purper Mantel, dien zy Jefum aandeden en het riet 't welk zy hem in zyne rechter hand gaven, zoude dienen enkel om den Verlosfer te befpotten: en de Kroon, die zy hem op het Hoofd zetteden, zoude dienen —« om hem te martelen , te kwellen en te pynigen? —• Neen! dat kan niet tezaamen gaan ! zy , de Kroone , moet hebben zullen dienen, om hem als eenen Koning te befpotten, en daartoe kan duizendmaal beeter Beerenklaauw dan fcherpe doorben gebruikt worden, waaruit gemakkelyk eene zoort van Kroon kan worden gevlochten, e. z. v. Alle deezè omftandigheden en nog meer andere gronden bepaalden my, om het dndv^cov, acdn* ■ thon, der h. Evangelisten niet van mm^u, acah- ■ iha Doornen, maar van cckuvQoï, acanthos, Bee* : renklaauw, afteleiden e. z. v. En gy Myn Heer, : ïnet alle uwe geringe Kundigheden, zult veel te .zwak zyn, om deeze gronden, van myne Ver, taaling en Verklaring aan het waggelen te kun: nen, brengen of omverteftooten. Dat ftemme ik . toê>- eene demonftrative.Kracht, waardoor myne ï> Ver-  Vertaaling tegen alle tegenfpcaak in vyligheid ■wordt geftelt, en waardoor alle andere mogelyke Verklaaringen worden uitgeflooten en omvergeworpen, hebben deeze Gronden niet en kunnen dezelve natuurlyk ook niet hebben. Maarl zulk eene kracht heeft ook op verre na niet, de Vertaaling, die de Schilders volgen! Myne Vertaaling heeft, myns inziens, zoo veel kracht als zy hebben möet,om Zich ftaande te kunnen houden en om den geenen den mond te floppen, die uit de andere Vertaaling de Gronden ontleenen, om de eer der h. Evangelisten aanteranden, en in het hart van onfchuldigen en eenvoudigen, den Eerbied inde Hoogachting te verzwakken, die wy allen aan deeze heilige Mannert verfchuldigt zyn. Eene zwaarigheid wel is waar, bleef by my in 't Jaar 1790 nog overig: t. w. deeze: Vermits de Beerenklaauw , hier te lande eerst in Juny of July bloeit; zoo ontftond by my de Vraag: of in de Maand van April, toea Jefus gekruist wierd,reeds Beerenklaauw in Palaftina te vinden zy geweest» Deeze Vraag konde ik my toentyds flegts met waarfchynlykheid oplosfen. Maar thans, in het laar 1791, ja reeds zeedert meer Jaaren herwaards, is zy door anderen, en wel door den Geleerden Heer J. G. Buhlb in Calendaria Paiajlina OeconottiiCo Götting. 1785, ten vollen opgelost. Want, hy merkt op, dat de Acanthus ïh Palaftina reeds in de Maand van Maart bloeit. Dit, ik bekenne het, hadde ik reeds in 178Ö, kunnen weeten, maar beleide teffens dat ik het niet vroeger dan in het Jaar 1791. geleerd hek.  In dit Jaar 1791. is myne kennis hieromtrent 'vermeerdert en myne overtuiging daarvan , dat myne Vertaaling en Verklaring goed is, heeft nieuwe kracht en fterkte verkreegen. Want ik heb gevonden, dat twee groote Mannen, ZachAry Pearce Bisfchop van Rocöester, in zyn Commentary with Notes on the Evangelïsts, and the ASs of the Apostles, en onze groote Johan David MiChaelïs, in Zyne Orientalifthe Und Exegetifche Bibliothek Deel 13. No. 194. pag. 77. en in zyne Neue O. e. È. Bibl. Deel I. No. 14. en 15. pag. i8 ■•■ ■ ' ■ . • • hoop)  ( S3 ) happ, ten eenemaale onfchutdige Leeden van myne Gemeente , aangetast en lasteringen tegen dezelven uitgebraakt, die maar in de hel kunnen verzonnen worden, en die zich zei ven wederleggen , enkel omdat men zich in het hoofd gezet hadde, dat ook deeze ten vollen onfchuldige Lieden aan de Teleurftelling van den Wensch en de hoop die men zonder Grond gekoestert hadde, part en deel hadden; en omdat men dit wilde en moeste wreeken! Oordeel zelfs, Myn Heer! hoe affchuuwelyk en onwaarachtig deeze lasteringe moeten geweest zyn , dèwyl zy, die dezelve uitgebraakt heeft, door de zoo onverdiend gelasterde brave en deftige Lieden, ter reede geftelt zynde , om zich tegen grootere fchande te bevyligen, niets anders w^ist te z:ggen, dan dit: heb ik het gezegt, zoo ben ik — onbekwaam geweest, -— toen ik het zydel e. z. v. — Met Woorden heeft men zeekere Zaaken geftoolen, — die het licht van den dag bykans nooit, nadat zy gedragen zyn, tot dus verre gezien hebben, en dezelven met lastertongen weggefchonken, om deeze en andere nog affchuwelykere lasteringen optefchikken, en ware het moogelyk, waarfchynlyk te maaken! -r- Laat ik 'er van afftappen; — Ik zoude warm, worden! — en wil liever duifter fprecken en fchryven, dan alles zeggen! — Weest bly, Myn Heer! dat deeze Apoftrophe, zeggen kan: ik ben, na ryp en lang overleg uit het Hoofd en de Pen in de Drukkery gezonden! De fecunda & pofteriores curce, de tweede befch%ving heb ik niet kunnen ondergaan ! ik zoude anD 4 • ders  ( 50 ders meer Peper en Zout ontfangen en médegebragt hebben! Een Leezer, die zich verbeeldt en kan verbeelden, in myne verdrietige en tenhoogften onaangenaame Omftandigheden te zyn, waarin ik, zoo onfchuldig en onverdiendt door u, en andere onwaardige lasteraars gebragt ben; die zal zich verwonderen, dat ik in een' zoo zachcen en half lachenden toon kan fpreeken en fchryven, en het gaarne verfchoonen, dat ik hier en daar, eene ernflige uitdrukking gebeezigt heb! Het dreigement, 't welk gy op de Nominatie fpeculeerende, aan my hebr laaten doen, van my, een Confrater van my geworden zynde, niet als een° Collega, maar als een' Vader te zullen eeren, deed my enkel denken aan het Latynfche Vaers 't welk begint met: fiflula dulce canit: en hadd' voor de rest geen invloed in de verandering van myn genoomen vast Befluit. Hadt gy u dus aan iemand willen wreeken, zoo hadt gy u moeten aan u zeiven en aan iemand anders wreeken en niet aan my: want ik ben ü Vyand niet geweest: ik heb flechts naar myn geweeten gehandelt : ik ben nog u Vyand niet, en zal het nooit,worden, zonder egter uwe Vriendfchap — dit Woord in den eigenlyken Jlrengen zin genoomen ooit te zoeken. Merk dit weinige aan als eene Print, die aan eene Nürnberger Doos evenaart, waarin veele andere Doozen liggen, die ik niet gaarne aan het Publiek zou vertoonen. Byaldien gy echter begeerig zyt om ze te zien, en ze met geweld wildt zien, zoo zullen zy tot uwen dienst zyn!  ( 57 ) gyn! Dat is te zeggen; ik zal de Gefchiedenis van de taatftè Nominatie., die in onze Gemeente gemaakt is , met Leedweezen om uwentwille, als* dan moeten verhaalen. En daarin zouden wy in eene zeer verfchillende Gedaante verfchynen. Daarom aanraden, — om aan die Begeerte den teugel te vieren, — dat zou ik van my niet wél kunnen verkrygen. ■ Edog! al zoo als gy wilt. Gy zyt een vry Man, om te eifchen, en ik ben een vry Man, om aan uwen Eisch te voldoen, Veelen is die Vraag een Raadzel geweest: Waarom heeft toch C. P. San de r te Kerstyd een Sermoen laaten drukken, waarin eene Stoffe heeft zullen verhandelt worden, die op het Paaschfeest te pas komt ? Thans hebben zy den Hemel in handen, om dit Raadzel optelosfén! C. Myn Gevoelen, omtrent de Kroon, die men op het hoofd van ODzen goddelyken Verlosier gezet heefc, is geen. Geloofs-Artykel, en ik zoeke hetzelve nog aan n, nog aan iemand optedringen; laatende gaarne ook daaromtrent aan elk zyne volle Vryheid, en aan u het Recht, om het Spraakgebruik van uwe LXX alexandryn/chs Ver taaier s volgende, dén Genitivus pluralis «'««c(lav, acanthon, van axcti/Qa., acantha, doornen afleiden, ten vollen verzeekert zynde, dat niemand aan my het volle Recht zal betwisten, het welk ik heb, om deezen Genitivus pluralis van *kccvQos, acanthos Beerenklaauw, afteleiden, en daardoor de Eer der h. Evangelisten tegen hunne vyanden te verdedigen. D 5 D, Is  ("5* ) D. Is deeze Apojlrophé, waarin ik aan u de vuiligheden, die gy in uwe Foorreden uitgeworpen en daarin bewaart hebt, flechts als met een Theelepel terug offereere, en die aan u, misfchien nog eens, door een ander Man met volle Soeptepels kunnen toegediendt worden, niet zeer naar uwen Smaak; zoo vertrouwe ik, dat gy het u zeken van harten vergeven zult, dat gy het my ondoenelyk gemaakt hebt om ze minder onfmaakelyk en meer fmaakelyk te maaken. E. Ik heb thans reeds, zeeker niet met Vergenoegen, maar met Verdriet en Tegenzin, zoo veele Gedachten, uit myne Ziel, uitgefchreven, dat 'er meer dan drie gedrukte Vellen Papier mede opgevult zyn, (en meer Papier zoude ik niet gaarne verbruiken); maar het is met my nog zoo geftelt, dat'ik van my met Waarheid, — edog ïn 't oog houdende, den grooten Xfftand die zich vindt tusfchen den heiligen Schryver, op wiens Woorden ik doele, en tusfchen my i kan zeggen, 't geen gy leest Job XXXII. 19. Het zal my byzonder aangenaam zyn, als ik door u, het zy middelyk of onmiddelyk, rechts of links., in Profa of in Faerfen, in Comadien of in Tragediën, niet genoodzaakt worde, tot redding van myne Eer, en tot verdediging van mynen goeden Naam en Rechtzinnigheid, de pen wederom optevatten, om u fchrifcelyk te apoftropheeren. — Hebt gy lust en trek tegen my te fchryven; zoo ftaat het aan u ten vollen vry, om aan die jeukerige Geneigtheid den vpUen en xnh men  C 59 ) men teugel te vieren; maar draagt zorge, dat gy beeter, als in «we Foorreden, beflagen tegen my in het flagveld verfchynt, en dat gy my niet het Brandmerk van een zoogenoemd Nieuwlichter e. z. v. aan myn Voorhoofd tracht te zetten; want in dat geval zoudt gy groot gevaar loopen , om van eene bedroefde reize t'huis te koomens terwyl ik ongefchonden en ongekwetscht het flagveld denke en vertrouwe te zullen verlaaten. De Grond waarop myne Vrees ten aanzien van u, en myn Vertrouwen ten opzicht van my berust; moet gy echter geenszins in myne Sterkte, — want ik ben niet fterk — maar in uwe Zwakheid en mislyke Situatie zoeken, waarin gy u door uwe eige fchuld bevindt, en dan zult gy den Grond gemakkelyk vinden. Myn Zetter in de Drukkery heeft my laaten weeten, dat het vierde Vel, — (hét vierde Vel! ■— ik wenschte en hoopte, 'een Gedeelte van myne Gedachten op drie Vellen te zullen kunnen laaten drukken! — maar helaas!) dat het vierde Vel bykans vol is, dus dat ik 'er op zyn best maar nog het volgende kan en durf byvoegen. F. 't Zal u zeeker vreemd voorkoomen; dat ik in deeze Apofirophe, aan u niet eene eenigfte keer, den Tytel of Eernaam heb gegeven, die aan u uic hoofde van het heilig Ampt, 't welk gy bekleed, toekomt. Dan! vraag u zeiven: h,ebt gy u in uwe Voorreden gedragen, als een Wel-Eerwaardig of Eerwaardig Man ? en zoo Neen! hoe kaa ik dan aan y dien Eernaam, gêeven? Ziet.'  ( 6o ) Ziet! gy moet uwe Voorreden, Denkwyze era gehouden Gedrag niet anders aanmerken: als den Text, dien ik in deeze (*) Apostrophe verklaare : Als nu de Text, onwaardig is en uwe geringe Kundigheden tuide verkondigt, terwyl hy eene denk- en handelwyze predikt, die ik volftrekt niet de myne zoude willen, en Goddank! ook niet'zou kunnen noemen; kan en mag ik dan, —7 byaldien ik den Text niet verkeerd wil verklaaren—• het woord , Eerwaardig, pf Wei-Eerwaardig gebruiken, van groote Kundigheden, van edel, lofen pryswaardige zaaken, van rust- en vreedelie- . ven- (?) Ik heb deeze Apofiropjie op- den Tytel genoemd, eene Apologetisch- Epanorthotisch- Didattifche Apofirophe, cn bcfpcurt, dat zommigen die myne Advertentie in de Courant hebben geleezen, niet begrypen wat deeze vreemde en uitheenisch luidende Woorden in het Nederduitsch willen te kennen geven, en daarom vergun my, dat ik 'er, als in 't voorbygaan, by voege: dat deeze Tytel in 't Nederduitsh vertolkt zynde dus zoude luiden : Verdeedigende, Befiraffer.de en Onderwyzende Aanjpraak. Maar, vermits ik U, een' Man , die zoo veel grieksch en hebreeuwsch verftaat, en een Botanikes fchynt te zyn, moest aanfpreeken; zoo fcheen het my tee, dat een verftaanbaare nederduitfche Tytel te gemeen en te ongeleerd zy, en daarom koos' ik den uitheemfchen, en geleerd fchynenden Tytel.  venheid e. z. v. fpreeken! en geene andere dan zoete en aangenaame Uitdrukkingen gebruiken ? i Echter! wil ik wel toeftemmen! dat ik uwen geheelen Text, op verre na nog niet ten halven. verklaart heb: terwyl ik teffens hiermede aanneeme en beloove, dat, byaldien, onpanydige en oordeelkundige Mannen, die uwen' Text^ kennen en -verftaan, oordeelen, dat, ik in myne Verklaring iets heb laaten invloeijen, 't geen in den Text niet Jigt opgeflooten, en daaruit niet folide kan-worden betoogt, ik in dat geval openlyk zft palinodeeren. G. Dat het my ondertusfchen in de Ziel fmert, dat meer dan eene Perfoon, waar mede gy zeer naauw verbonden zyt, en voor welker edel moreel Karakter ik'waare Hoogachting heb,moeten zien èn ondervinden, dat ik uwen onwaardigen Text, zoo en niet anders, dan ik gedaan heb, heb kunnen en moeien verkiaaren; dat, Myn Heer! kan ik naar gemoede met Waarheid betuigen, en wenschte hartelyk dat ik niet door u ware genoodzaakt geworden, om u in deezen Toon te moeten apostropheeren, ten einde myne orthodoxe eer, mynen goeden Naam, en den Zegen van myó heilig Ampt, die gy aanrandt, te beveiligen: terwyl ik ten vollen verzeekert ben, dat deeze Apostrophe, de gevolgen, die gy u door den Text reeds hebt berokkent, niet zal vermeerderen en vergrooten. Aangenaam daarentegen, recht zeer aengenaam zal het my zyn, wanneer geen één van die  ( «3 5 dre nadeelige Gevolgen, waaraan gy u door den Text hebt bloot geftelt, u werkelyk treft, en wanneer gy daarentegen, in het volle bezit en Genot van de Agting , de Liefde en het Vertrouwen van uwe Gemeente, waarop gy in uwe Voorreden» roem draagt, ongeftoort blyft, de rust zoekt en den Vreede, die op Waarheid en deugd gegrond is, zoo yverig en hartelyk bemind, als hy Gode zy dank! doedt, die blyde is, dat by u Vaar wel! toeroepen, en fluiten kan met: ik heb gezegt! F. G. C. RUT Z. Drukfouten: De Genitivus pluralis, van «xuvQx Acantha Doornen, moet overal waar hy Voorkomt geleezen worden 'AKotvQcov Acanthoon, en die van dtcwQoc, acanthos Beerenklaauw ctK«vSa>v Acanthon*