B. S. Lid der Euangel. Lütherfchen gemeente te Arafterdaffl. aan DEN opsteller en de önderteekenaars VAN HET formulier, VOOR DEN H. DOOP DER JONGE KINDEREN, VOÖR DE EUANGELISCHE LUTHERSCHE GEMEENTE TE campen; ingevoerd den 27 Decemb; 1789. Amfterdani, 1791. By J. C. ROEDEK   aan den OPSTELLER en de ONDERTEEKENAARS van het FORMULIER, voor ■ ■ ■ ' ■ DEN HEIL. DOOP DER JONGE KINDEREN. Onweetend dwaaiende medebroeders! W^ars van de godsdienstige begrippen uwer voorvaderen, in dè fimbolifche boeken onzer kerke vervat, en met eene zucht naar nieuwigheden vervuld, fchoon ;èr toch, Volgens het zeggen van den wyzen Salomon, Pr.-i.v.o. niets nieuws onder.de zon .is, komt gymet uw nieuw doopformulier (*) in de geleerde waereld te voor- C) Doopformulier, zaaklykniet alleen, maar byna woordelyk ontleend uit het Hoogduitfche gefchrift, getiteld: An~ reden und Gcbetc zum Gcbrauche bei dem gemeinfchafU lichen und aüch dem hauslichen Goltesdienfte, von G. I. ZOLLIKOFER, Evangel. Reform. Prediger zu Leipzig, gedruckt zu Leipzig bei Weidmanns Erben und Reich. 1777. p. 125 etc. a 2 TTW  .voorfchyn, in waan zynde, dat gy haar door ék nieuws mede te deelen, grooten dienst doen zult, en haar tot uwe manier van denken overhaalen: maar neemt het my niet kwalyk, dat ik uw L. reeds op den voorgrond myner aanmerkingen zeg, dat, offchoon uw Formulier hun, die flechts een natuurlyk vernuft, maar geen geoeffende zinnen hebben in de leere der waarheid tot godzaligheid , en die dus geen bekwaame rechters in dit ftuk zyn, moge behaagen, het echter by my en alle weldenkende Christenen, uw Lieder gebrek van zelfkennisfe en regte vreeze Gods, die toch het begin van alle waare wysheid is, verraadt. Vraagt gy my naar de redenen, waarom ik zo ongunstig over uw geliefd ontwerp oordeel, ik zal ze uw L. Üw nieuw Doopformulier in zo verre genaamd} als gyL. ,aan het flot van zyn E. nagefchreeven gebed deeze woorden :f onsen Heere, om by uw Lieden welbekende, maar by my verdachte redenen, 'er uitlaat, zeggende niet zo als Zollikofer: Verhoor ons, lieve Fader ! door onzen JJeere Jcf. Chr.! maar alleen, door J. Ch. In zo verre vervolgens ook het uwe, als gy 'er eene verdraaide Apostolifche geloofsbeleidenis by voegt, om daarop uw toegebragt Kind te doopen, zynde het niet gebruiklyk in de Gereformeerde Kerke de Kinderen op het Apostolisch geloof tc cloopen, welke geloofsbeleidenis om die reden by Zolfikp. yét niet gevonden word, ."' ' " *"ü~,Ji'  x s x L. in deeze myne aanmerkingen onder het'öög' brengen, Gave God maar, dat gy L. oögenhad om te zien hóë gy'doolt, en ooren om te hoosén naar den wyzen raad, dien ik w Lf denk te geven! Maar laat ik zonder vérdere omwegen u w Lr. doopformulier nietzö zeer woordelyk, als'wel zaakelyk gadeflaan, en üw L. doen zien ,, dat ik ter goeder trouwe handel, als ik myné aanmerkingen daar over üw L. mededeel, zoekende uw L. op uwen dwaalweg te doen ftil ftaan, om omtezien naai* den reg'ten weg, die ten keven leidt1. 'Er wWd uw L. een Kind gebragt, oni door den dööp het Christendom te worden ingeleid, dit word als eene gewichtige handeling befchoüwt, die zeer veel indruk op allen, daarby tegenwoordig, maken moét, wanneer zy zich gezonde denkbeelden daar over vormen, éh aan hun doopverbond ié rug denken, inzonderheid, wanneer Vader en getuigen het geluk bezejfen van dit hun Kind, en zich' de verpligttngtn levendig voor den geest brengén, waartoe' zy zich by deeze handeling zo plechtig en in de tegenwoordigheid van God verbinden. Pag. ï. Deéze ernstige opwekking' iot aandacht ên eerbied by* de verrichting van den doop vooraf hebbende laten gaan, zonder iets van A 3 des  )o( 6 )oC des Kinds zedelyken toeftand te fpreeken, even als of dit kind niet ware in zonden ontfangen en gebooren, maar door de overfchaduwing des IJ. Geestes, zo als de Heere J. Chr, de eenige Mensch in genade; even als of het niet ware een natuurlyke zoon yan Adam, zyn beeld, en niet Gods beeld draagende, 't welk Adam oorfprongklyk droeg; en als of het niet moest vernieuwd worden tot kennisfe naar het evenbeeld des geeneii ,die hetgefchapen heeft; vleeschvan vleesch zynde en den roem misfende, dien wy voor God moesten hebben, volgens Rom. 3. v. 23. zonder iets van dit alles gade te flaan,'zeg ik, fpreekt gy yan het geluk deezes kinds, '£eftaan-' de daarin, dat'het op zulke.grondbeginzels als gy L. koestert, gedoopt word:, voorts van het geluk des Vaders en der getuigen, als zy dit bezeffen, en zich levendig voor den geest brengen , waartoe zy zich by deeze plechtige handeling verbinden. Ik wil gaarne bekennen, dat ik, misfehien door myn bekrompen verftand, niet zien kan dat het waar zy, wat gy L. hier zegt: want ik noem het geen geluk voor het kind, noch voor de ouders of getuigen, dus den doop' te ontfangen. ofte z:en bedienen; 't is by my een bloote plechtigheid zonder ziel, leven, kracht of geest verricht, bywoonen: en kan dit een waar geluk  )o( 7 H geluk voor iemand aanbrengen? Neen! Het te-, gendeel zal nader blyken, wanneer wy uw L, verder hooren fpreeken. De Joop, zegtgy, Cpag, i onder aan) ft een plechtige inwying in het Christendom, en door on~, zen Heere J. Chr. geboden, Matth. a8. 9. IQ. Hy is dus niet meer dan een bloot uiterlyk teeken, waar aan men een Christen kennen kan, zo als men een Jood daaraan kent, dat hybefneden is. Uw L. geheele befchryving of bepaaling van deidoop, dunkt my, zegt niets meer. Hierop laat gy nu volden: Jooden en Heidenen, die het Christendom mlden aanneemen, moesten als op nieuws geboren worden,, dat is, de Jood moest zyne vaderlyhgebruiken veroordeelen; de Heiden zyn afgodendienst verlaten, en beiden moesten zy alle zonden en ondeugden vaarwel zeggen, en eene geheel daar tegen overgehelde denk en handelwyze aanneemen. Welk geluk, vraag ik uw L. nu, geniet dit kind by uwen doop, als een bloot uiterlyk teeken van inlyving befchouwt? >t Behoeft immers zo-niet wedergeboren te worden, als een Jood en Heiden, naar uw L. uitlegging, wedergeboren wierd: 't is reeds in zyne ouders dus wedergeboren. Zy hebben den Joodfchen godsdienst en der Heidenen bygeloof 'in hunne voorouderen verlaaten , zyn Christenen geworden en A 4. VeH~  >PC 8 )o( brengen'kieren ter waereld; die men M Turken Jooden of Heidenen noemen kan. Voorts kan dit uw gedoopt kind die vrucht van den doop niet genieten, dat het zyne zonden en ondeugden vaarwel zeggen, en eene geheel daar tegen overgehelde denk en handelwys aanneemen kan , alzo hej nog niet vatbaar voor reden en ondervvys is, en in dit opzigt ook niet behoefde gedoopt te. worden. Het heeft nog daarenboven geen erfzonde,volgens uwL. veronderftelling, gy L. fpreekt 'er althans geen woord van j dus heeft het den doop ook niet als een genademiddel nodig, als een bad der wedergeboorte Des kinds natuur behoeft niet veranderd, maar watbefnoeid en verbeeterd te worden.' Door het Christendom te leeren kennen,'een goed voorbeeld der ouders voor zich te hebben, 'endoor het onderwys van wyzc deugdzaame lieden zal dat wel lukken. 'tBehoeft derhalven eindelyk den doop ook niet als een bad der vernieuwinge des H. G' volgens Tit. 3.y. io\ want het beho°eft niet 'vernieuwd te worden totkennisfe naar 4 evenbeeld van God, wyl heft zelve naar uw Lr. inzien niet verlooren heeft in Adam. Waar lteekt dan toch het geluk yan het kind m, als het gedoopt woord? Naar rnync; gedachten had men 'er wel zo lang meè kunnen wachten, als de Men- noni-  ,■ v. v.n j'nr • b jiqop n, , aa ? v i. t a nh donifen doen, en dpopen het op zyn eigen be- lèWéhis"van'hëtLCliristendom, als men toch op zyn Mennonitisch denkt, en niets van don be- l^agensw'aardigen toeftarid der Kinderen weten wil , of nipt erkent dat zy in zonden ondangèn en geboren worden, 'tlswaarlyk dan geen geluk ■voo a u ,>ao,*j.' £ cis pooï ■■■ voor ligt kind, poch voor den vader en getuigen , om op uwe grondbeginzels gedoopt të worden. Echter zyt gy den kinderdoop toegedaan. Gy vraagt den Vader en getuigen pag. 3. waarom'zouden wy dit kmd dan ook niet door den. doop Gode toewyden en in het Christendom opneemen? Nu fpreekt gy I,. verder van de verandering, die 'er in gedoopte Christenen moét' plaats hebben pag. 3. op een zo hoogdraavenden trant, dat 'er fchier volmaakte menfchen van worden. Zy moeten zich geheel naar de leer en het voorbeeld van Christus, hunnen Heiland vormen, zo gezind zyn als hy gezind was, en zo wandelen als hy gewandeld heeft, even als of dit zo in onze magt ftondj, zonder het wederbaarend vermogen te ontfangen van den H. G. uit kracht van uw lieder inlyving in het Christendom, en om dat wy by den doop, waardoor wy het Christendom aaneemen , ons daartoe verpligten. Gy vind zelfs een fraai zinnebeeld van deeze verandering des menfchen na den ■A- S doop  doop in bet water, en waant dat wy met water gedoopt worden, om uit die handeling te leeren, dat, gelyk het water onze ligchaamen rynigt, wy tn den Godsdienst van Jefus alles vin-: den, wat ons van zonden en gebreken rymgen kan. pag. 3. in 't midden. Maar hoe ver gezocht en gedwongen is deeze zinipeeling! hoe min komt zy hier te pas, en hoe fterk verraadt zy uw Lieder onkunde in het oogmerk van den Heere J. C. by de inftelling van den H. waterdoop? Het water, by den doop gebruikt, is geen zinnebeeld van dat wy in den Godsdienst van Jefus alles vinden wat ons van zonden en gebreken rynigen kan, in dien zin naamlyk als gy het meent, door zelf verbeetering: want al wat wy tot dat einde in den Godsdienst vinden, is Jefus zoen-bloed. Dit maakt ons ryn van alle zonden. 1 Joh. 1. v. 7. Maar het water, by den Doop gebruikt, is een levendige zinfpeeling op onze. geestelyke befmetting in Adam, die met het hemelfche water, de genadewerking van den H. G. afgewasfehen word in het bloed van J. Chr., het onfchuldig Lam Gods, voor ons geflagt, opdat onze natuur niet meer onryn, maar ryn mogt zyn in de heilige oogen Gods. Wy zyn het dus wel in zoverre eens, dat wy, door den» dóop  doop het Christendom ingeleid, deugdzaarn moeten worden, en dat de doop als een verbond met God en ons aangegaan, ons daartoe verpligt; maar wy worden het nooit hierin- eens, hoe wy deugdzaam worden. Gy L. meent 'er kracht toe te vinden in uwe natuur, en fchryft dus het geloof niets toe: wy fchryven de natuur niets toe? en verwachten alles van het geloof, Wy vertrouwen alleen daarop, dat wy in den doop van den onveranderlyken God in 't verbond der genade aangenoomen zyn, om voor hem deugdzaam te worden, en weeten , c|at. offchoon wy ongetrouw zyn, hy getrouw blyft. Nog al bezwangerd met de gedachten van dat gewaand groot geluk, van op uwe grondbeginzels door den doop het Christendom te zyn ingelyfd, en vol van hoop, om 'er tot deugd, en dus tot uw waar geluk, door opgeleid te worden, offchoon gy het waare doelwit des wyzen Inftellers van den doop niet erkent, verzeekert gy uw L. van Gods goedkeuring, om dat het Christendom 'er ons van verzeekert;. maar gy Lf denkt niet, dat gy geen Christenen geWorden zyt door deezen uwen doop: want waart gy dat, dan zoud gy den grond van uwe verzeekering op- de aanfpraak van alle die heilgoederen  deren des' euangeliums,' waarvan gy L. fpreekt, nier in uwe inlyving in het Christendom, hoe dèüfdzaam' gy 'er ook door möogt worden, zoeken, maar in den Infteller des doops zei-" en gy zoud u dan met de godlyke goedkeuring van uwe valïche begrippen niet vlyen. Jn^ièrs daar kan geen anderen grond5 van aan-' fpraak op al die heilgoederen gelegd worden, als die 'er reeds gelegd is/ en die eenen anderen leggen wil, is vervloekt. Gy {. dérhalven, dieniet door de regte deur, Jefus en zyii' verdienst naamlyk, in zyne Schaapftal, de Kerk, of het Christendom, zyt ingegaan; geen Christenen geworden zyt door boete en geloof; maar om het omhelzen van uwe willekeurige begrippen , u L. Christenen noemt; gy vie/t u te vergeefsch met Jefus liefde, met de vergeeving uwer voorige zonden ér óiivermydelyke tegenwoordige zwakheden j even of God zo goedertierend was, dat hy alles maar door de vingeren zag, met u, zyne Christenen, hoe gy ook dagt oyer uW zeiven en over zyne volkoomenheden, als hy maar goede neigingen tot deugd in u L. befpeurde; vergeefsch vleyt gy u met den Godlyken byftand in liet goede : want gy fpreekt, als in eenen adem op' dezelve bladzyde van voldoen aan de voorfchriften yan het euan-  ..euangelium, zonder dat gy God om dien byftand fmeekt : even als of J|et.cene zo geringe zaak ,w:ar,e^waartQe m|n?w;el.wat byftand van God noodig heeft t maax geen heiligmakende kracht van Gods Geest behoeft. En met zulk eene gemoedsgefteldheid, zonder ootmoed, zonfvreeze Gods, wilt gy uwe heiligmaking:in 4e ,vreeze Gods volvoeren. Arme Menfchen ! ^ult,gy uw hartrynigen, dat volgens MPj¥ woord geheel onryn is! Daar zal nooit iets van worden. God moet het ryn voor hem ^akgn^opr^^e.n.jGeest; het is het werk des Scheppers, des .godlyken Alvermogens. David, die van zyne gecstelyke onmagt ten goede over- rtujgd w^as, Pf. 5.1. v. .7. zucht om dat werkend ^vgcmo^p G^ds,aan, 5*.yn.h?rt, in't 10 v. van „^eer^at het^g.^egggn^y ^een.^yn hart voor God pe hebben, j|n rg/,(L. , ,dje de verlichte ryden in het Christendom beleeft, daar .men thans zo veel ophefs van maakt, dat 'er de ,. w^are godsvrucht over treurt ? dan zyn k&x. geen verlichte,, maar duistere ryden, ,in opzichte van de waarheid . tot godzaaligheid, te noemen. Immers, offchoon gy L. .een ,phjn van lee.rftellige begrippen kunt .maken, datmenJchj|, jeukerig ^pr Qwatnrjieuws, van ligtyaar- dige  X 14 X dige zinnen, en vreemdelingen in hunnen eigen ' boezem, kan behagen, zo als dit uw doopformulier is; offchoon gy veel Van gödsdiensi's pligten moogtfprèeken, eri op derzelvér beoeffening fterk'aandringen , zo als gy L. bok iri dit formulier doet:' het zal uw L, het oogmerk, dat ge daarmee bedoelt, niet doen bereiken; gy zult 'er geen- deugdzame menfchen, géén ëuangélifche Christenen, maar waanwyze wërkheiligén doormakén; Pharifeè'n, die dén fplintëf in huns broeders oog zien, maar den • balk in hürt ëigên oog niét ontdekken. Gy zult door al üwën aandrang op de deugd hét hart van den mensch, verflaafd aan de eidelheid, van dë üéfdë dér waereld niet los fcheuren én hemelsch gezind maken zonder het geloof: want dat word gërynigd door 't geloof, Handl.' 15; v. p: En zonder het geloof, hétwaare gèloof'naamlyk ; naar zynen aart vooraf befchrevén, is het onmooglyk God te behagen, Hebr. 11. v. 6. Nu vaart gy L. voort en zegt pag.' 3. boven aan:' In de eerjie Christelyke Kerke vierden de doopelingen geheel en al in 't water gedompeld, en aanflonds daarop wederom uit 'het zehe getoogen. Hierin doet ons de Apostel Paulus een fraai zinnebeeld zien van den dood en de opftanding van onzên Heiland) en van de wyze, waarop Wy~ 'dan bei-  X i5 X leiden deel neemen. Der zonden naAmlyk mbetm W affixen, dezelven geheel en al afleggen, en aan derzelvér aanlokzelen én verzoekingen even zo min gehoor gieten, als een doode zulks doen kan, en daai tegen in een nieuw, zuiver en heilig leven wandelen, ingericht naar den wil van J&f Chr. en naar de voorschriften van zyn euangelmm. Dat de ApostelPaulus een fraai zinnebeeld vind, in de indompeling en h fchielyk uitrukken der gedoopten uit het water, van den dood en de ópftanding van onzen Heiland, zeg ik ronduit, niet te geloven zonder eenig bewys: want het komt my veel natuurlyker voor te denken, dat hy daarop oogt, dat onzen ouden Adam moet gedood Worden in ons , en Christus in ons opftaan, dat is, dat wy van natuurlyke. nieuwe Schepzelen moeten worden, na onzen doop, ■ zynde toen met Christus begraven in den dood, öm met hem verwekt uit den dooden, in een nieuw leven te wandelen, en. ten dien einde in het water, dat een doodende kracht voor ons heeft, gedompeld of daar meede befprengt, • en daar fchielyk uitgetrokken, opdat het water, als 't waare, na onzen oudgn mensch gedood te hebben, zyn- groejend vermogen aan ons, die een nieuw leven door den doop verkreegen, kan mededeelen. Althans dus fpreekt Paulus Kom. ö. v.  X 16 )oC v. 3. 4. Wat zal ik nu zeggen op dVade zinipeeling, naamlyk van de wyze hoe wy aan beiden deel neemen? Hier drukt gy L; u zo op zyn Heidensch over uit, dat ik'er niets Christelyks in vind, en .zeggen moet:, 't is êene ', befchryving óp dezelve wyze opgefmukt > als Senéca zyneri wyzen man befchryft ; uhet ..fchynt of die groote man wêer herleeft, die nérgens af beroerd word én. God gelyk is^ Inimgrs|;yxL. draaft zo hoog met uwe gedachten en fpreèktvan ëehe volmaaktheid > die onder gèen menfchén-, kinderen ooit gevonden is. en nooit byuhen zal ^gevonden worden : een godlyke volmaaktheid eischf gy van onvolmaakte menfchen,; Harzénfchimmen ftelt gy L. u als waarheeden voor* en bedriegt dus uw zeiven en anderen. .Hoei mag ik, wel vraagen, denkt gy L. niet, dat gy aan.dwaaling, zelf bedrog, zonde, lyden en dood onderworpen zyt, en dat gy pocht op de yerbeetering 'van uwe natuur, wier ziekte gy niet kent, omdatgy haar niet naar.'t woord van God hebt leeren beoordeelen? ,Denkt gy Li niet. dat het waar zy ook van uw. hart, wat de Profeet Jer. zegtXap; 17. v. p. het hart van den mensch •,is een trotsch en verzaagd ding: Wie kan het doorgronden? Moet 'David u L. ook in .dit -fi.uk van kehnisfe te boven gaan üvdeeze.uwe ver-  X 17 X verlichte tyden ? Doorgrond my o God! en proef* myn hart! zegt hy Pf. 139- v. 23. Stavende dus wat God by den Profeet Jer. zegt Cap. 17-. v. IO. Ik de Heere doorgrond het hart. Baat het nu den Vader en de getuigen, beoordeelt het zelv, medebroeders! wel iets, dat gy L,hun wilt tot vreugde aanfpooren over eene zaak> waar in geen waare' vreugde te vinden is; over een. geluk, dat in loutere inbeelding beftaat, zo als wy vooraf getoond hebben? Echter doopt gy h. het Kind om het dit gewaand geluk deelachtig te maaken, op valfche fchyngronden uw zeiven en anderen onweetend misleidende. Mogen wy dan niet veel eer ftof tot droefheid dan tot vreugde uit uwen kinderdoop ontkenen, zynde van menfchen verricht, die niets van Jefus oogmerk by het inftelkn van den doop kennen noch verftaan; van menfchen, die niet Willen gelooven wat hy zelv getuigt, en waarom zyne tydgenoten hem hateden, riaamlyk dat de waereld en haare werken boos zyn: Joh. 7. v. 7. van menfchen eindelyk, die zich Christenen noemen, en echter Christus noch het oogmerk zyner komste regt kennen, ziende hem flechts aan voor eenen nieuwen wetgeever, daar wy de hoogfte, de volmaakfte wet, de wet der liefde jegens God en onzen B naas-  )o( 18 )o( naasten reeds van God ontfangen hebben doof Mozes: eene wet. die Jezus volmaakt vervuld heeft, naar zyn eigen getuigenis Matth,g. v. 17. daartoe gekoomen zynde; zo vervuld, dat hy het einde der wet, en al wie in hem gelooft, zalig is. Handl. 13. v. 38.39. Zou het ons niet fmarten* datgy L. onzen dierbaren Verlosfer niet hoger aanziet, dan als een Stichter van eenen nieuwen Godsdienst, nieuwe leeringen en nieuwe wetten verkondigende ? daar hy zelv getuigt: Ik ben gekoomen , niet om my te laaten dienen, maar om zelv te dienen, Matth. 20. v. 28. Opdat zy het leeven en overvloedig genoeg hebben,Joh. 10 v. 12. Om: .te zoeken en zalig te maaken wat verboren is, Matth, 18. % 11. Om beladenen met hunne .zonden rust te geeven voor hunne zielen.Matth. n.v. 29. En dus niet om iets van ons te ontfangen., maar ons te fchenken wat ons ontbreekt; om, niets anders van ons te eifchen als onze zonden, opdat hy dezelve als het Lam Gods draage en voor de overtreders bidde. Dit eindoogmerk zyner komste is reeds door hem -bereikt. Ingegaan zynde in 't heilige, zonder handen gemaakt, keft hy om voor ons te bidden. Hem komt- den eertytel toe van Verlosfetó Voor ons veitzoent hy God met het lig— cnaam zyns Vlsesch& door dan- dood,,, opdat hy- ons  X 19 X om zoude ftellen heilig,. onberispelyk en zonder vlek voor hem, Col. i. v. a*. daarom laat hy ook prediken bp'ete en vefgeeviJfg dér' zönttón door >t geloof m' zynen naam, onder alle volken, naar 't gftX^M^^ Om readeïi Van uwen Kin^eadóop te geeven , zegt gy -pag. 3 onder aan: - Heeft Jefus ii-kt mtdrukkelyk bevolen de kindeken ~M doof en , hy heeft hen sok nergens daar»an ühgefiom,> fmifr Weleer 4e kinderen die men hem bragt, liefdtryk ontfangen, de handen op hen gelegd en 'ze géZeëgend. Dit is bybeltaal, die weHer fneede in ons écht? doopformulier aangehaald -word* maar-fei uw formulier in een valsch licht géplaa'tsf,vóe#komt. Dit zal uit uw L. ver hunnen ouden Adam, als 't waare in d,en doop affterven, om onderworpen aan Gods wille te kunnen wandelen, zal God hen In Chr, beminnen, Hje£ 2de gedeelte uwer ftelliag is, dat Jefus ook thans geneegen is , om hen, dje Gods gewyd en taegebragt worden , aan te mernen en te zegenen. Deeze Helling is wel waarachtig, wanneer de . ouders, van het kind, als wel on~ derweezeiie Christenen, des kinds elende erkennende, aan den doop als een genademiddel denken j en God, gelovig bidden, by de verrichting  X 23 X fing van denzelven, dat hy zy een bad der wedergeboorte . en der vernieuwinge des H. G. voor dit hup, kind. Zulk een kind is Jefus wel gencegen aanteneemen; ouders, die met hun kind zo tot den H. doop koomen, hebben zo wel deeze belofte van Jefus, wie tot my komt zal ik niet uitftooten. Joh. <5. v. 37. als de volgende. Al wat gy den vader bidden zult in mynen naam, dat zal hy u geeven Joh. 16. v. 23. Maar welke belofte hebt gy , die het kind doopt-, zonder deszelfs elende te erkennen, enkel om het door den doop tot een Christen en tot een wys en deugdzaam mensch te maaken, door het onderwys en ftichtelyk voorbeeld zyner ouderen? Ik weet geen eene, en daar kan 'er ook geen eene zyn: want dus den doop te verrichten is tegen 't oogmerk van den Infteller deszelven handelen, en daarop kan geen zeegen verwacht worden, Gy L. roept 'er echter uwen God om aan pag. 4. onder den tytel van lïefderyke God ett Vader, en van Vader der liefde! in uwe dankzegging pag. 7. Maar, mag ik uw %. wel eens vraagen: Is dat de God, die Adam in den hof verfcheen , toen byzich met Eva verborg voor de ftemme Gods;, m dra hy die hoorde, Geil. 3. v. &, Of richt gy onder deeze benamingen B 4 met-  met de Athenienfers ook eenen altaar op voor den onbekenden God? en mogt Jefus dan niet wel tegen uw L. zeggen, >t geen.hy eens tegen de Samaritaanfche vrouw fprak Joh. 4. v. 22. Gy lieden weet niet wien gy aanbidt :■ want het heil kamt uit de Jaoden, uit Abrahams zaad, uit Chr. In uwen zaade zal ik, u zegenen, fprak God tot Abraham, Gen. ai. v. ia. Christenen kennen geen anderen God, dan den geopenbaarden in Chr. Nu, die waarachtige God, de God van Abraham, Ifaak en Jacob, en van alle gelovigen heeft zich geopenbaart, niet als een liefderyke God en vader der zondaaren, maar als een hard vervolger derzelven ter dood toe; niet als een Vader der liefde, maar als een geftreng Rechter: Hy verdoemt de zonden in hetvleesch door de zonde, laat het onfchuldig Lam Gods boeten voor *s waerelds zonde; maakt hem, die van geen zonden wist en voor ons als Middelaar optreed, om ons met hem te verzoenen, tot zonde, tot een vloek, om ons te verlosfen van den vloek der wet, en den zeegen Abrahams deelachtig te maaken en zynen beloofden Geest door het geloof. Gal. 3. v. 14. Hy doet hem, den Verlosfer der menfchen, in Gethfemane klagen: myne zie) is bedroefd ter dood toe! Hy laat hem valfchelyk befchul- digen,  X 25 X digen> ter dood veroordeelen, aan 't kruis in 't midden,, of als het hoofd van oproermakers . en doodfchuldigen, tusfchen hemel en aarde, als beiden onwaardig hangende, klagen : myn God! myn God! waarom hebt gy my verlaaten? Hy doet hem dorften naar zynen liefderyken invloed, om voor onzen dorst naar de eidelheid te boeten , en eene zucht in ons naar zyne gemeenfchap te verwekken. Hy doet de geheele natuur van zyn ongenoegen over de zonde by het lyden zyns zoons getuigen. De zon verduistert op 't midden van den dag, toen Jefus, de Zon der gerechtigheid, over Gods verlaating klaagde. By zyn fterven beeft de aarde, de rotzen fplyten, als of zy gevoelig waren over den dood huns Scheppers, bevreesd om ■f,yn heilig lichaam in zich te befluiten. Dit is de God der Christenen • vergramd over de zondaars, heeft hy zich in Christus geopenbaart, en niet als een liefderyken Vader der menfchen, voor dat hy met hen verzoend is., door 't bloed zyns zoons aan het kruis, en hen .die verzoening door zynen H. G. kan laten verzeekeren en aanbieden, om zich eigen te maken door 't geloof, en dus door Christus tot God te gaan als tot hunnen verzoenden Vader. Zo trekt de Vader door den Zoon hen tot zich B 5 vol-  )o( 2,(5 )qC volgens J.oh. 6. v. 44. Hen als wetgever naamlyk door den eisch der zedelyke wet, van hem boven alles te beminnen, brengende tot erkentenis van zonde, en door het drygement: vervloekt is wie met houd al wat 'er gejchreeven Jiaat in 't boek der wet, dat hy hetzelve doet! te doen uitzien naar de verworvene en aangebodene gena e in het euangelium. Den zulken Is God een God van vojkoomen zaligheid, een liefderyke Vader; 't voorwerp niet alleen van hunne aanbidding en dankbaare wederliefde, maar ook van hun vertrouwen des harte: 'er is niets ver•doemelyks in hen, wyl zy in Chr. J. zyn, en ,niec naar het vleeseh wandelen, maar naar den geest Rom. v. v. 1. God, die zynen eigen Zoon niet heeft gefpaard, maar voor ons allen in den dood gegeeven, zou t die ons met hem niet alle dingen fehenken? zeggen zy met Paulus Rom. 8. v. 32. Maar hoe kan God eenlief'deryke Vader voor uw L. zyn, die Gods gericht over de zondaaren niet vreest, en u echter als verlosten, niet met verganglyk zilver of goud, maar met het dierbaar bloed van J. C, het onfehuldig en onbevlekt Lam Gods, aanmerkt; voor u, die den grsnd- om God uwen Vader te* mogen noemen met m hem zoekt, maar in 'tbloot aanneemenvan het Christendom, wiens voor-  X «ft X. %9G$hÊÊ$g8i .gy. denkg sptevolgen, en met de» godlyken byltand te beleven. Voor uw L, die-:)n. 'U;we verminkte Apostolifche gelö§fsbej.fidenis. p fchaamt, Jefus onzen Heer te noemen, en ?er daarom dien godlyken eertytel uitlaat, die zyne ontfangenis van den H. G. een wonderdadige werking van den Allerhpogften., maar Biet;yan b#m zeiven noemt, en dus zyne god-^ lyke kracht hierin niet erkent, pag. 5. ja die zelfs liet perfoonlyk heftaan van den H. G* bocliënt, hem noemende de H. Christelyke Kerk, pag. 6. Hoe vraag ik uw. L. nog eens, kan de waare God der Christenen uw liefderyke..;G©d< en Vadgr zyn, en op wat grond durft gy hem dus noemen? Waaraan weet gy dat hy meer pw Vader is dan uw Richter ? Heeft hy zich by de wetgeeving op Sinai niet aan zyn eigen Volk verfchrikkelyk vertoont; en zingt David niet van hem: God is een-.rechtvaardig Richter en een God die daaglyks. drygt ? brengt hy; de leugenaars niet om, heeft hy geen afkeer van bloedgierigen en yalfchen? Zegt gy hierop: Wy noemen God Fader der liefde! om dat hy getuigt, dat hy de waereld zo lief gehad heeft, dat hy zynen Zoon gebonden heeft, en die gezand qn© des Vaders zelv getuigt Joh. \%%'n\r. 3. Dit is ligt eeuwig, leven? dat zy u. kennen den waa ■  X ?* X waarachtigen God en dien gy gezonden hebt, J. Chr. Dan antwoorden wy uw L., wy hebben vooraf reeds aangemerkt dat God zyn Schepzel als Schepzel wel bemint, en uit dien grond deszelfs verloslinge beraamt heeft; en wy erkennen dat de liefde Gods de Ipringbron van 't werk der genade is: maar zeggen met een: God kan onmooglyk den mensch beminnen als een overtreder van zyn gebod. Dit heeft hy in de zending van zynen zoon getuigt, door hem onfchuldig voor de zonde te laaten lyden en fterven: maar gy L. wilt dit getuigenis Gods niet aanneemen, dus erkennt gy immers God niet voor de waarachtige, die dit in zynen Zoon ten fterkfte verzeekert, en door zyn lyden en fterven bevestigt: daarom hebt gy by uwe kennis van Chr. als de gezondene des Vaders, om te bevestigen dat God de waarachtige is, geen eeuwig leven in hem, geen recht tot de kindfchap Gods, of om hem uwen Vader te noemen. Wanneer gy God echter als uwen liefdery-* ken God aanroept, kan men dan het zeggen van Apostel Jacobus niet op uw L. toepasfen ? Cap. 4. v. 3. gy bidt en ontfangt niet, om dat gy kwalyk bidt: als ook *t geen Jefus tegen zyne jongeren fprak, die hem nog niet kenden als de eeni-  X *9 X eenige weg tot den Vader> en dus kwalyk baden, Joh. 16. v. 24. gy hebt nog niet gebeden ■ in mynen naam, maar doet dit, dan zult gy -ontfangen!' Want offchoon gy by het flot van uw gebed zegt: verhoor ons, lieve Vader! door Jef. Chr., kan God uw L. niet verhooren, om dat gy in de orde des heils niet tot hemt komt, niet door boete en geloof, maar vol waans, om uw zeiven tot wyze, tot deugdza: me menfchen te kunnen maaken door 't beoeffenen der voorfchriften van Jefus Godsdienst, zonder den invloed van zynen Heiligen en heiligmaakenden Géést. - Dus denk ik over uw lieder doopformulier, én bied uw L. myne aanmerkingen aan om 'er over te leeren denken. Zegt niet broeders! dat ik uw L. te hard of vyandig aanval. Neen! ik fpreek uit den geest des geloofs, en die is - een geest der liefde, des vredes, der zacht en langmoedigheid: maar tevens een geest, die geene dwalingen in de geloofsleere kan verdraagen, en een vyand is van al het onnut geklap. Uit dien geest befchouw ik u L. als de Joodschgezinde Christenen, ten tyde van den Apostel Paulus, die nevens de gerechtigheid des geloofs -de gerechtigheid der werken zogten op te richten; als menfchen, die in hunne harten afgoden •■ maa-  X 3° X maaken, en 5 er voor neder knielen afe voor' den waaren God v?n Ifraé'1, die Dagonsbee-lden plaatzen nevens, de. arke de-s verbonds; als menfchen,' die voor deeze hunne afgodèn yveren. maar tevens niet wee&eri dat zy den levendigen God da-ar- meedS hooneöv ■ Ik treéd- die-fhalyen uw Lieden, .als Datid weleer .Goliath deed,onder het oog , in ..den naanr des Heeren Zeb'aoth; ik zoek uwén» Goliath niet lichamelyk 'met eenen flingerfteen te treffen-, maar met het Schild des geloofs en het zwaard- des geestes üe dooden. La&e. ons* zeg ik, met den Profeet Elias i Kon. 18. v. 21. niet langer op beide zyden hinken! Is Baal God, of is het de Heer der Heirfchaaren? Zyn de Afgoden- der Vol^ ken waare Goden, of is het God,, die den hemel en de aarde gemaakt heeft? Wat denken, wat gevoelen wy van Jefus van Nazareth: Is hy alleen , groot by ons door zyne yoortreffelyke leere; door zyne- verbazende wonderwerken ,. waarmeede hy dezelve -en zyne godlyke'zending' ftaafde'? Groot alleen-in zyn zedelyk Karacter? -Verzeilen wy hem niet alléén met eerbied., als wy hem grootmoedig naar Jerufalem zien gaan met zyne Jongeren, offchoon hy wist, zeeker .wist,- dat hem aldaar het fmaadlykst lyden en den vervloekten kruisdood wachteden;  X 31 X teden; maar ..zien wy hem ook op Golgotha, met denzelven eerbied voor zyn verheeven Karacter, een godlyk geduld onder zyn lyden bel toonen, voor zyne vyanden bidden, het gedrag zyner beulen van de verfchoonlykfte' zyde befchouwen en zynen hemelfchen Vader voordragen? Roemen, verheffen wy dit alles hoog, maar zien wy tevens niet in,' hoe hy in deezen zynen kruisdood God met ons verzoent heeft; en zoeken' wy ons deeze verzoening niet eigen te maaken door 't geloof in zynen bloede: dan achten en vereeren wy hem flechts als men een mensch vereert van een verheeven verftand en ongemeen zedelyk Karacter, wien men' gewoon is met achting te noemen,' en met eenen eerbied, 'zyn voorbeeldig gedrag dubbele! waardig, te befchouwen. Dan is hy wel groot, uitmuntend groot by ons, maar echter zo groot niet, dat wy onze volkoomen Verlosfmg van zonden en dood uit hem verwachten. Dan vereeren wy hem wel, maar niet zo hoog als hy van zynen godlyken Vader vereerd is, die hem als Middelaar het beftier van het ryk der genade, heeft overgegeeven, en hem door middel van zyn woord en Geest onder zyne Vyanden zo. lang ,zal laaten heerfchen, tot dat hy ze allen ten voetbank zyner voeten gelegd hebbende, . zyh  X T~ X zyn ryksbeftier zynen godlyken Vader overgeeven, en hem zelv als Middelaar onderworpen zal zyn, opdat God zy alles in allen, i Cor. 15. v. 2.8. Dan geven wy hem dien naam niet boven alle naamen, welken God hem gegeevert heeft; dan buigen wy de knieën onzer harten niet zo voor hem, ais God het van alle Schepzelen in den hemel, op en onder de aarde begeert; dan erkennen wy niet, dat hy de Heer is ter eere Gods des Vaders. Phil. 1. v. 11. Dan waarderen wy niet, dathy gaven ontfangen heeft om uittedeelen onder de menfchen Pf. 68. v Is het geloof dus van een'Godlyken Oorfprong, dan moet hef van ^ 7*^^ -genfehappen hebben, van eene rechtvaardig: en heiligmakende krach ^MiéeffhëfdiekraehtHktbJons, dani e ■^rkdés H. G. in ons, maar een bloote mondbeleidehis te noemen ;andersZOuPu ; ^nlogentaai^tebefchuldigen zyn, diegetuigt, d wy daardoor gerechtvaardigd worden en vret met God verkrygen. Rom. s. v. L Kan dit nü ponder heiligmaking gefchieden, daar dezelve Ti G°d Zieri *» ons des alle, te famen vatten , en tot het waare doelwit onzer aanmerkingen koomende , dus fpreeken. Wy verkrv • gen door ?t geloof vrede mPf r „A YrsiüQ met God, vreugde in C den  )c( 34 X den H. G., recht op alle de heilgoederen , ons in het euangelium aangeboden; en hoe dieper wy onze elende zien, hoe grooter ons Jefus word, die gekoomen is, om 'er ons van te verlosfen: des danken wy God door J. C. met Paulus Rom. 7. v. 25, omdat wy de volmaakte verlosling van het lichaam der zonde en des doods uit hem verwachten. Ons heil is dan in Christus en niet in ons .te vinden , en met de beoeffening van het Christendom bewyzen wy alleen dat wy gelooven; wy bewerken hier Hechts in zo verre ons geluk daardoor, dat wy in ons bekrachtigd vinden wat Salomon in zyn fpreukboek getuigd de wyze is voor zich zeiven, wys, en ' t is beter wysheidte bezitten dan goud en paarlen,wyl 'er niets by haar te vergelyken is. Maar hetHoofdftukderChristelyken leere, door Paulus verdeedigd, blyft de leere des geloofs, en wy zyn gelovigen,als wyde waarheid hiervan inpns bekrachtigd vinden. Kunnen en mogen wy dan ook niet wel met rechtzeggen; De Rechtvaardige leeft zyns geloofs, of dq geheele leer der reformatie valt in duigen, Dit hoofdleerfmk immers heeftLuther in zynen tyd tegen alle werkheilige vernuftelingen zo yverig verdeedigt, alsPaulushet ooit te-en de wetgezinde en Pharifeeuwfche Christenen gedaan heeft. Tot dit eene hoofdpunt be-  X 35 X behooren alle de leerltellige begrippen van |he Christendom, alle de waarheden en verborgen heden des geloofs. Daar ditregt geleeraard \* or* en zuiver bewaard, rust de Kerk op den eenigen Hoekfteen Jefus Christus, en in tegendeeldaar dit niet regt geleeraard word, is babel en fabel; menfchenleer; hout, hooi en ftoppelen, die door het vuur der tegenfpoeden verteeren, en ons voor de uure des doods doen beeven. Legt 'er nu een ieder Christen zo veel aangeleegen, dat hy deeze waarheid kent, dan hgt 'er inzonderheid uw L. veel aangeleeo-en, dwaalende medebroeders! die 'er in 't geheel geen begrip van hebt, en aan de leere des Geloofs blind zyt. Bidt God derhalven ootmoedig, in den naam van J. Chr. zynen zoon, verhoogd tot eenen Zaligmaker der volken, met den blinden, op den weg naar Jerufalem van Jefus ontmoet, dat gy L. zien mogt! want dan zal Jefus, die door zynen Geest in 't woord, allen tot hem om ontferming roependen vraagt: wat wilt gy, dat ik „ doen zal7 ook tot uw L. zeggen: weest ziende! uw gekofheeft «geholpen. Lue. 18. y. 4I. 42. Maar vraan met uiteen trotseh hart, dat uit onweetenheid gebooren word, met> Pharifeën en Schriftgeleerden: zyn wy dan ook blind? want Jefus zou u L. zo wel als hen antwoorden »aart gy blind, dan hadt gy geene zonde, maar HU  )o( 36 X na,s& zegt, wy zien! zo blyft uwe zonden. Joh. p. v. 41.4a. Dén ootmoedigen bewyst God zyne genade zegt Petrus 1 br. C. £. v. 5. Om genade voor u L. te verkrygen, wil ik myne knieën buigen voor God, den Vader van onzen Heere J. Chr. > hem fmeekende dat hy u geeve verlichte oogen des. verftands totkennisfse van uw zeiven en van J. C., dathy in uwe harten woone door 't geloof, en gy in zyne liefde geworteld en gegrond word, om te leeren begrypen met alle heiligen, hoe breed en lang, hoe- diep en hoog zy is, en erkennen, dat Christus liefhebben beter is dan alle menfchelyke wetenfehap, van tyd tot tyd wasfende in zyne genade en kennisfe, tot dat wy te famen tot eenerlei kennis en geloof koomen van den Zoone Gods, en volkoomen mannen worden, die zich niet laten beweegen en wiegen door allerlei menfchenleer, daar zy héimelyk mêe aankoomen om ons te . verleiden, zo wy geen geoefende zinnen hebben in ons Christendom. Tot dien einde »y de- genade van God' den Vader, de liefde van God den Zoon, ; en de o-emeenfchap van God den IÏ. G. uw L, hartelyktuegewenscht van my,. uwL.-heilzoekenden medebroeder!