REDENEN, die een Groot aantal LEDEN der LUTHERSCHE GEMEENTE Binnen A MS T E R D A M, Bewoogen hebben, om zich van dezelve at' te zonderen, en, met gunllige approbatie van de Wel-Edele Grootachtbaare HEEREN, BÜRGEMEESTEREN en REGEERDERS deezer Stad, e e n e GEMEENTE op xe richten; Toegedaan de zuivere Luthersche3 of Herstelde Onveranderde Augsburgsche GELOOFSBELYDENIS; Met de nodige Bylagen in 't licht gegeeven DOOK. D I R E C T E U R E N van dezelve. 4f- zo verre ons bewust is, in de Kerklyke Gefchiedenis onzer Gemeenten, zo hier als elders, geen één éénig voorbeeld geboekt ftaat; indien men de onlusten, die van 1682 tot 1698 in deeze Gemeente, en die, welke, in het begin deezer Eeuwe, in de Haarlemfche, heerschten, daarvan uitzondert; en zelfs deeze voorbeelden komen in geene vergelyking met het tegenwoordig geval, wyl de oorzaaken van de toenmaalige en de tegenwoordige onlusten zeer verfcheiden zyn, en de voriA ge  { i ) ge alléén op verfchillende inzigten omtrend het Kerkbeftuur, of op de ongelykheid van Karakter der beide Haarlemfche Predikanten, Manné en Schonenberg, te huis gebragt moeten worden, zonder dat de Leer 'er eenigermaate in betrokken kan worden, gelyk aan elk, die de meenigvuïdige., destyds uitgekomene, gefchriften, en M.UNé's Historie der Reformatie, met oordeel, geleezen heeft, niet onbekend zyn kan. Ook hadden de toenmaalige verdeeldheden die gevolgen niet, die de tegenwoordige reeds gehad hebjben, en nog verder hebben kunnen; want, wat het eerfte geval -betreft, zo wierd het, in Juny 1698, door eenige misnoegde Leden -der Amfterdamfche Lutherfche Gemeente , aan Heeren Burgemeesteren ingeleverd, verzoekfehrift om afzonderlyke vryc Godsdienstoefening, van de hand geweezen: en de afzondering , die te Haarlem Ayerklyk plaats greep, hield, in 1724 met het vertrek van den veroorzaaker derzeive, Ds. MANNé, óp* Dan, dat in eene Gemeente, waarvan de Leeraars en opzieners , door Kerklyke Wetten , zo fterk aan derzel'ver Symbolifche boeken  C 3 ) v ken gebonden zyn , en die, des ongeacht, voor het meerder gedeelte, daarvan afgaan, de daaruit ontftaane verwarringen en verdeeldheden tot die hoogte klimmen, dat dezelven op eene volflagene fcheuring uitloopen; — dit is een geval, zo zeldfaam, zo niet éénig in zyne foort, dat hetzelve wel verdient, der vergeetelheid ontrukt, en eenigzins dieper nagefpoord te worden. Dit is in de tegenwoordige omftandigheden des te noodzaaklyker, om alle verkeerde en ongegronde oordeelvellingen voortekomen , en elk waarheidlievend gemoed te doen zien, dat gcene andere, dan de zuiverfte, beweegredenen de eerfte aanleggers en de volgende deelncemers, in het ontwerp tot eene afzondering , daartoe bewoogen hebben , en dat zy 'er niet toe overgegaan zyn., dan in de overtuiging , dat 'er volftrekt geen ander menschlyk middel overbleef, om het, zo lang te vergeefs gehoopt en gewenscht, herftel van zaaken te bewerken. Zedert het jaar 1779 zagen zy , met zo veele andere Leden onzer Gemeente, lang2aamerhand de nieuwigheden, waartoe zich' A 2 ee-  C 4 ) eenige bekende Schry vers in Duitscbland veroorloofd hadden , ook hier en elders veld winnen, en dat men, onder den fchoonfchynenden naam van eene meerdere verlichting dan onze Voorvaders genooten, en van de grootere vorderingen in de oordeel- en uitlegkunde onzer dagen boven de voorledene, het allengskens waagde , op het voetfpoor van eenigen der Hieuwfte Duitfche Geleerden , veele der gewigtigfte bewysplaatfen uit de Heilige Schrift voor het een of ander Leerftuk, uittemonfteren, na dat men de gemoederen vooraf daartoe voorbereid had , door het voordraagen en aanpryzen van eene onbepaalde Kerklyke verdraagzaamheid , en door het hevig uitvaaren tegen allen , die daarin van de voorftanders der nieuwe verklaar — en denkwyze yerfchilden , en die door hen met den fchimpnaam vanS Kettermaakers, van invoerders van een nieuw Pauslyk juk, van onkundigeen doldriftige yveraars enz., beftempeld wierden. Intusfchen, is het door vcrfcheidene aanzienlyke Godgeleerden onzer Kerke aangetoond, dat de redenen, waarom men eenige dier  C 5 ) dier Bewysplaatfen uitmonftert , verre van voldoende , en zelfs fommige dier zogenaamde nieuwe Verklaaringen,thans niet eerst uitgevonden , maar uit de Schriften eener Gezindheid ontleend zyn, die, voorheen , door alles wat, met recht, den naam van Christen droeg , veroordeeld wierd, doch die thans onder eene andere en zagtere benaaming, vooral in Duitschland, het hoofd weder begint optefteeken. Buitendien, isdeftap, de o vergang, van de ontzenuwing der voornaamfte bewysplaatfen uit de Heilige Schrift voor de eene of andere , ons daarin geopenbaarde , waarheid , tot de ontkenning dier waarheid zelve, niet zo wyd, als het in den eerften opflag fchynt. Ten minden, het geeft een lïerk vermoeden van ligtzinnige verachting dier Godlyke waarheden, wanneer men, geJyk zeer dikwyls het geval is , de bewysplaatfen daarvoor, om de nietigfte en beuzelachtigfte redenen, en fomwylen zelfs met een enkel rnagtwoord en zonder eenigen fchyn van bewys, verwerpt. En wat het hoog opvyzelen eener Kerklyke verdraagzaamheid betreft, wie ziet niet, A 3 dat  C 6 ) dat men daarmede niet bedoelt, om eene re. denlyke en billyke Tolerantie met hen , die buiten ons zyia, en die door niemand onzer rechtzinnige Godgeleerden ooit gewraakt wierd, aantebeveelen , maar om deur en venfters, in de Kerk zelve, te openen, tot het invoeren en dulden van allerhande vreemde en, met het Leerftelfel onzer Kerke, onbeftaanbaare gevoelens ? Door dergelyke middelen baande men zich den weg, om allengskens verder te gaan , en oflchoon het by ons tot zo verre nog niet gekomen is, dat men eenige der gewigtigfte Leerftukken van den Christlyken Godsdienst, als de Heilige Drüéénheid, de eeuwige enwaare Godheid van Christus, en de Leer der Verzoening , met ronde woorden, loochent, zo fpreekt men 'er egtcr zo fpaarzaam van, als doenlyk is, en vermydt zorgvuldig de drangredenen , die de Heilige Schrift, vooral uit de laatfte troostvolle Leere, tot een Gode, in Christus, behaaglyk Leven, afleidt. Over het algemeen maakt men 'er zyn werk opzetlyk van, om Christus als Leeraar en Verlichter van het Menschdom; en in Leven, Ly- den  C 7 ) den en dood , als een voorbeeld ter onze? naarvolging, voortedraagen; maar, om Rem als onzen Borg en Middelaar aantezien, die den gevallen mensch met God verzoend, en eene eeuwige gerechtigheid verworven heeft, hiervan hoort men zeer zelden, en dan nug^ niet anders dan fiaauw en dubbelzinnig fpree. ken. In andere, niet min, wezenlyke ftukken van den Godsdienst, is men reeds verder gegaan. De Leere des alléén zaligmaakenden Geloofs , die Grondzuil van het echte Proteftantendom , door onzen onfterfiyken Luthe r , ten allen tyde, zo manmoedig tegen de doolingen der Roomfche Kerke gehandhaafd , en in onze Symbolifche boeken zo duidlyk geltaafd, onder anderen in het 2 «te tot het 6de, en in het üde, igde en 20^ Artykel der Augs'burgfche Geloofsbelydenis, word thans geheel onkenbaar gemaakt. Meri vooronderftelt den Mensch, veeHil, als uit zich zeiven, en zonder bovennatuurlyke en door den Heiligen Geest gewerkte Genadekragten ,, het vermogen hebbende , om de Godlyke voorfchriften tc kunnen volbren' '. ■ ■ ' ■ ■ ■ A 4' c 'gen>  C 8 ) gen, en wanneer men fomwylen ook al van het Geloof fpreekt, verftaat men daardoor het aanneemen' der Christlyke Leer, eh niet een onwankelbaar vertrouwen op- en eene hartlyke toeëigening van de heilverdienften van Christus , als de eenige verwervende oorzaak onzer Zaligheid. De Genadewerkingen des Heiligen Geests, met en by het Godlyk woord, worden van derzelver kracht beroofd, daardoor, dat men dezelve doet beftaan in zekere zedelyke gewaarwordingen , door den wyzen Schepper in /'s menfehen natuur gelegd, en by het leezen van elk welgefchreeven zedenkundig of ander boek, in beweeging gebragt. De Leer der wedergeboorte heet thans: eene inlyving in de Christlyke Kerk. Om nu niet te fpreeken, dat men niet flegts de lichaamelyke werkingen des Duivels, ten tyde van 's Heilands omwandeling op aarde, maar , ook de zedelyke werkingen van de helfche geesten op de harten der menfehen, ronduit durft loochenen. Wy gaan insgelyks onaangeroerd voorby alle die vreemde, wonderfpreukige en onge- ryra-  ( 9 ) rymde fchriftverklaaringen, die men thans van de Duitfchers ontleent, en die hoe gedrochtdyk ook, in deeze, naar wat nieuws hunkerende, eeuwe, greetig ontvangen en toegejuicht worden, bloot, wyl ze nieuw en ten minften hier niet gehoord zyn. De Wet der Zeden of de tien Geboden, door den Opperften Wetgeever zei ven op Sinaï geseeven, beweert men, dat alléén den Jooden aangaan, als een zeer onvolmaakt famenItelfel van Zedenkunde behelzende. Ondertusfchen beftaat de zogenaamde betere Christelyke Zedenkunde, die men in derzeiver plaats ftelt, en waarop men zich voornaamlyk toelegt, in niets dan in eene fchraale en drooge voorftelling der onderfcheidene Levenspligten , uit den natuurlyken Godsdienst , en niet uit het waare zaligmaakend Geloof in Christus, als derzelver eenige zuivere bron , ontleend , en even min onderfteund door drangredenen , uit de eigenlyke Leeringen van het Chriftendom afgeleid. Ailes komt by veelen uit op rechtgeaartheid of braafheid en deugd, waarby men voorönderftelt, dat men uit zich zeiven 3 en zonder het A 5 waa-  C io ) waare zaligmaakend Geloof als het echte grondbeginfel van alle Chriftelyke deugd, hiertoe geraaken kan. Over het algemeen fchynt men geen denkbeeld zelfs meer te hebben van de Genadewerkingen des Heiligen Geests in de verlichting en bekeering van den in zonden dood zynden Mensch. Dat alle de opgenoemde ftukken, waarby wy nog zeer veele zouden kunnen voegen, indien wy ons niet der kortheid bevlytigen wilden , thans doorgaans in de Gemeente , waarvan wy ons afgezonderd hebben, meer, of min bedektelyk of openbaar, voorgedraagen worden, kan aan niemand, die met opmerkzaamheid en oordeel de uitgegeevene fchriften van eenigen onzer Predikanten geleezen, of derzclver Leeredenen aangehoord heeft , onbekend zyn: maar dat juist deeze ftukken, met Gods onfeilbaar woord, en onze Symbolifche Boeken, die daarop gegrond zyn, ltryden , kan even zo min door een' kundigen onderzoeker van het een enander, geloochend worden. Voorheen had men, by zyne afwykingen van de gewoone Leer der Kerke, zich daar- " me-  mede tragten te helpen, dat hiervan niets in onze Belydenis-Boeken bepaald was, en dat men dus vryheid hieromtrent had: dan , thans is het zo verre reeds gekomen, dat men op den openbaarenLeerftoel, durft ftaande houden , dat men aan geene Kerklyke banden s aan geene Leerftelfels , wil gebonden zyn, maar het recht meent te hebben, om dat geene voor tedraagen, wat men, uit eigene overtuiging , voor de Leere des BybeJs houdt, waarby men egter voorgeeft, zynen Mede Christen, die eene andere overtuiging heeft, de zyne niet te willen opdringen,maar hem dulden. Welk eene onbetaamlyke en wederrechtlyke verwyding der Chriftelyke vryheid in het leeren en onderwyzen; en dit by eene Gemeente, wier Predikanten zo fterk en duur op de Symbolifche Boeken aangenoomen zyn , als by ons gefchiedt! Immers; geen Leeraar is bevoegd, om ■ zyne overtuiging , ftrydig met de Leer der Kerke, te verkondigen, die hem op geene andere voorwaarde tot haaren Leeraar aangenomen en befoldigd heeft, dan dat hy haare en niet zyne Leer, zynen Toehoorderen getrouwlyk en oprechtlyk zal voordraagen. Doet  C i» ) Doet hy dit niet, draagt hy veelëer de tegenö>erftaande dwaalleer voor, en wil hy egter Leeraar dier Kerke , ongeacht zyne dwaalleer, blyven, zo fchendt hy niet alléén het verdrag, met zyne Gemeente gemaakt; maar deze zogenaamde Christelyke vryheid word waarlyk, tot den grootften geweetensdwang; wy! zo veele duizende Christenen, in plaats van door hunnen Leeraar gedicht, en in de Leer hunner Kerke, van wier waarheid zy overtuigd zyn , bevestigd te worden , de overtuiging van hunnen Predikant, die fomwylcn met de hunne vlak uit ftrydjg is, hooren moeten; ongeacht zy hem daarop aangenomen en met recht van hem verwagt hadden, dat hy hun de Leer der Kerke , zuiver en onbewimpeld, zou voordraagen. Indien deeze te ver getrokkene Christlyke vryheid eens algemeen aangenomen, en dusdanig begreepen wierd , tot welke uiterften zou het dan niet met de Kerke komen ? Tot welke verbasteringen in de Leer der waarheid zou dit niet aanleiding geeven ? Hoe zouden het Naturalismus en Dcïsmus dan niet onder den fehynfchoonen naam van verlichting, de  C 13 ) de plaats der eerbiedenswaardigfte, van God zeiven geopenbaarde, waarheden inneemen? Naar voorbeelden hiervan behoeven wy niet lang te zoeken. Ze zyn in Duitfchland te over bekend. Dat, intusfchen, deeze overdreevene vryheid van denken in het Godsdienftige, niemand minder dan de Predikanten in deeze Gemeente voegt, en dat de aangeweezene afwykingen in de Leer tegen hunne eigene plechtige gelofte en eigenhandige onderteekening aangekant zyn, bewyzen zo veele plaatfen uit de Kerklyke Ordonnantie, en onder anderen het ifc Deel, Hoofdftuk Art. i a 3, en 2de Deel 2de Hoofdftuk, Art. 2, en niet minder de 2de, 3dê, 4de ^ 5de en 8fte vraagen van het Formulier, by ons gebruiklyk ter bevestiging der Predikanten. Wy leveren dezelven in de Bylaagen onder Lit. A en B. De bewoordingen, waarin deeze Artykels en Vraagen vervat zyn, zyn zo duidelyk en bepaald, dat de zaaken nimmer tot die uiterften gekomen , en zo veele verwarringen en wederzydfche verbitteringen en zelfs  C H ) zelfs dé thans gebeurde fcheuring verhoed zyn zouden, indien men by tyds voor de handhaaving der Kerklyke Ordonnantie en Formulieren gewaakt had. Dan, dit niet naar den fmaak onzer hedendaagfche zogenaamde Verlichters zynde? en zy nogthans, in de uitvoering hunner voorneemens , door zo veele waardige en weldenkende Mannen, als onder de Predikanten , Ouderlingen en Diaconen voor de zuivere Leere uitkwamen, fterk verhinderd wordende; zo waren zy 'er op uit, om op middelen te denken, om de meerderheid in de Confiftoriaaie en Algemeene Kerklyke Vergaderingen te hekomen. Ten dien einde wisten zy het daarheen te beftieren, dat by de Jaaflykfche Nominatie van Diaconen, geene andere Perfoonen verkooren wierden, dan dió met hun éénerly denkwys hadden, en hun, in alles, van de hand vloogen. Hier door viel het hun ook niet zwaar, om al3e , tegen eenige Predikanten ingebragte, klagten, al was het zelfs door, tegen Kerkenordening en tegenbetuiging der welmeenende Ouderlingen aan, belegde algemeene Kerk-  ( 15 ) lyke vergaderingen, en daarop genomene dictatorifche befluiten, te fmooren, en by openvallende Predikantsplaatfen, alle, voor rechtzinnig bekende , Predikanten te weeren. Wy kennen, voor het overige, de voorwendfels zeer wel , waarmede men de ingevoerde nieuwigheden tragt te vergoclyken. Het eerfte is ontleend van de tegenwoordige verlichting der waereld, en de noodzaaklykheid der aflegging van oude vooroordeelen. Doch, wie ziet niet, dat het eerfte Lid deezer ftelling, op wier algemeenheid nog al vry wat aantemerken zyn zoude, hier zeer verkeerd toegepast word? Immers, de punten in verfchil betreffen waarheden , die wy door het Licht der reden onmogelyk konden weeten; maar die God ons, in zyn onfeilbaar woord, heeft gelieven te openbaaren. Zyn ze nu daarin werklyk geopenbaard , 1 gelyk het ten duidelykfte beweezen is, zo kunnen •de vorderingen, die wy thans in de taal-en oordeel-kunde mogten gemaakt hebben, zo kunnen alle de hulpmiddelen ter verdere naar^vorfching, die wy boven ónze Voorvaders mogten genieten, deeze, ééns van God geopen-  C itf ) openbaarde, waarheden niet omverrukken; vermids alles, wat ééns Godlyke waarheid is, ondanks alle veranderingen in de taaien denkwyze der menfehen, en alle vorderingen in de Weetenfcbappen , altoos Godlyke waarheid is en blyft; of men moest de Godlyke geopenbaarde waarheden afhangklyk willen maaken, van den fmaak en de verfchiilende en afwisfelende bevattingen der menfehen; het welk tevens de uiterfte redenloosheid, zo wel als de grootfte oneerbiedigheid voor de onfeilbaare uitfpraaken van het Opperwezen aanduiden, en den grond tot eene onbegrensde twyfelzucht, en daaruit vioeijend volfiagen ongeloof leggen zoude. En, wat het tweede Lid van dit voorwendfel , de aflegging der oude vooroordeelen, betreft, zo dient tot antwoord: dat, zo lange men niet overtuigend beweezen heeft, en dit zal men nimmer doen kunnen, dat in het geheele rechtzinnig Luthersch Leerbegrip, zodaanig als het in onze belydenisboeken vervat is, één éénig punt gevonden word, 't welk niet volmaaktlyk met Gods Heilig woord overëenftemt, en daaruit ontleend is, geen recht  récht gfeaart belyder dier Leere, welke zich hu over de derde halve Eeuw, tegen allerlye aanx'allcn heeft ftaande gehouden , zich zal laaten het fpoor byfter maaken, om aan derzei ver waarheid en overeenkomst met den Bybel te twyfeleni Het tweede voorwendfel, 't welk men uit* gedagt, of liever van de zogenaamde nieuwe Hervormers in DuitschJand overgenomen heeft, om de zucht tot nieuwigheden te gereeder ingang te doen vinden , beftaat hierin i dat Jefus.en zyne Apostelen in hunnen openbaaren voordragt zich zouden gericht hebben naar de Volksvooroordeelen der Jooden; een voorwendfel, waarvan men zich niet alléén ter wederlegging van het gefchied verhaal der Euangelisten omtrend de Bezetenen , maar ook ter opfmukking van het harsfenfehimmig denkbeeld, uit den Talmud en de Joodfche Fabelleer ontleend, van dien zogenaamden Engel des doods, dat wezen der inbeelding, bediend heeft, om daardoor de troostryke waarheid, die de Apostel ons, Hebr, 2 vers 14 en 15 infeherpt, te ontzenuwen; doch een voorwendfel tevens, door het welk men B iü  C i* ) in ftaat is, alles wat niet met de opgevatte denkvvvze der hedendaagfche nieuwe Hervormers ftrookt, uit de Heilige Schrift weg te verklaaren; gelyk eenigen in Duitschland reeds omtrend de Leer der Verzoening gedaan, en dezelve voor Volksvooroordeel, uit de Joodfche offertheologie ontleend, verklaard hebben ; een voorwendfel, eintlelyk, zo onbeftaanbaar met het Karakter van Jeftis en zyne Apostelen, al ho''dt men den Heiland flegcs, met de zogenaamde nieuwe Hervormers, voor een' Leeraar des Volks; ja zo onbeftaanbaar met het Karakter van elk braaf en kundig man, die, tegen beter weeten aan , zulke 1'chadelyke en zielverderflvke Volksvooroordeelen nimmer zal noch kan dulden, dat men reden te overheeft, om zich over dergelyke handtastlyke ongerymdheden, by zulke voorgewende Verlichters van het menschdom, te verwonderen. Uic het voorheen aangehaalde, blykt niet minder de ongegrondheid van het derde voorwendfl, vvaa.v:m men zich be-dient, om daardoor de ingevoerde nieuwigheden te gereeder ingang te doen vinden, of liever om den eenvoudigen en onoplettenden te verfèhaiken: te weeten, dat de  ( ip ) de gemaakte veranderingen flegts de Leerwyze en niet het Leerbegrip zelve betreffen. Was dit voorwendfel gegrond, 'er was nimmer eenig gefchil in de Gemeente ontdaan, ten minffcen, de gefchillen hadden die gevolgen niet gehad, die zy thans hebben. Doch, elk onbevooroordeeld en der Leer onzer Kerke kundig vrierd der wYarheid, behoeft de voorheen opgegeevené ffrydige punten flegts te beoordeelen, of, nog beter , eenige onzer Predikanten doorgaans te hooren of hunne ui'gegeevene Schriften te leezen, om overtuigd te zyr, dat het hier weldeegelyk op eene verfchei.lenheid in het Leerbegrip , en niet op eene verfchillende Leerwyze, aankomt;, Dus werd deeze, voorheen zo bloeijende Gemeente, finds de laatfte twaalf jaaren, door de ingdlopene en van tyd tot tyd vermeerderende nieuwigheden, géfchokt en verdeeld. D :eh , in dat gantfche tydperk vertoonde zich nimmer klaarblyklyker de afkeer van het grootfte cieél van den Kerkenraad vcK)jr alles wat de oorfpronglyke echte Leer der Kerke toegedaan was , dun in het laatst van het afgeloopen jaar, ter gelegenheid van de vervulling der ffè&tórH*. B 2 plaats,  ( 20 ) plaats, door het overlyden van den Eerwaardïgen en, by verre het grootfte gedeelte der Ge» meente, zeer geliefden Klap, ledig geworden. Door den dood van dien waardigen man bleef 'er flegts ée'n Leeraar over, die voor de oude Studie was. Wat was dus billyker, wat gefchikter geweest, ter bevordering der rust in eene Gemeente, die reeds zo diep over het verlies van haaren overledenen Leeraar getroffen was, en derzelver uitgeftrekt verlangen, om eenen nieuwen Leeraar van dezelfde Studie als de Overledene weder te bekomen, zo zigtbaar te kennen gaf, dan haar in haaren redeiyken en vuurigen wensch te gelieven? De tyd tot het maaken der Nominatie nadert. De Eerwaarde Scholïen word daaropgebragt. Hy predikt hier op het beroep. En hoe hy der Gemeente voldoet, laaten die duizenden echte aankleevers van Luthersch Leer, die meenigte Leden der Hervormde Kerk, getuigen, die, met ons, hem gehoord hebben. Genoeg, wy weeten, federt veele jaaren, geen voorbeeld, dat een Leeraar, by eene dergelyke gelegenheid, zulk eene algemeene goedkeuring by alle weldenkenden , door zyn recht Evangelisch prediken, ver- wor-  C « ) worven heeft, dan hy. Dit bleef den Kerkenraad oolc niet onbekend. Van alle kanten werden de fterkiïe aanzoeken gedaan, om dien waardigen man toch niet voorby te gaan. Behalven de verpligting, die op alle Leden van den Kerkenraad ligt, en die door hunne Voorzaaten in hunne Ampten , by dergelyke gelegenheden, altoos naargekomen wierd, om den wensch van het grootfte en weldenkend.'le deel der Gemeente, wier vertegenwoordigers zy zyn, te volgen; behalven de zucht tot de rust en éénsgezindheid in eene zo zeer ontruste Gemeente, die hen had behooren te bezielen, en welke rust alléén door het beroepen van dien Leeraar kon bevorderd worden, drongen ook andere tydelyke omftandigheden, de uiterlyke bloei en welvaart der Kerke, hun daartoe aan. De Kas der Diakonie was, gelyk Diakonen, by het aankondigen hunner gewoone jaarlykfche Collefte, zeiven klaagen, in een' zeer vervallen toeftand, en zy waren niet in ftaat, om den nood der meenïgte armen, naar behooren, te vervullen. Veele , en daar onder verfcheidene aanzienlyke lieden, verklaarden aan Diakonen: dat zy voor ditmaal hunne giften inhouden zouB 3 den.  C 22 ) den, tot dat zy zagen,' of Ds. S c n o l t e n beroepen wierde, dan niet,- om, in het eerfte gev ;', dezelven te vergrooten, en in het laatfte, met de onderfteuning der Armen geheellyk optehouden. Wy treeden niet in het onderzoek der redenen, die vóór en tegen dit gedrag te berde gebragt kunnen worden. Zo veel is zeker, dat men, wanneer men het zelve befchouwt ith een alleruiterst drangmiddel, ter bevordering eener, buiten tegenfprank, goede zaak; wanneer men daarby overweegt, dat de giften vrywi!lig zyn, en dat de Gemeente niet om eenige dryvers van nieuwigheden onder den Kerkenraad, m ar deeze om der Gemeente wille zyn; dat al het inkomen der Kerk en Armen van de Gemeente af kornftig is, en door derzelver aanhoudende onderfteuning in ftand gehouden moet wo-den;. wanneer men dit alles in overweeging neemt, dat dan, zeggen wy, het gedrag van zo veele weldenkende Leden, die, in allen geval, hunne milde giften, aan den Armen niet onttrokken, mair flegts v or eene korte poos opfchortten, zeer veel \ óór zich heeft. Het gedrag van het grootst gedeelte van den Kerkenraad , 't welk niet befluiten koude , zyne eigene zin-  ( *3 ) zïnnelykheid, aan de rust en het welvaaren der Kerke, aan den wensen der Gemeente, en aan den nood der Armen, op te offeren, en al het voorledene, door het beroep van den Leeraar, door de Gemeente zo vuurig begeerd, weder goed temaaken, verdient, daarentegen, geene de. mïnfte verontfchuldiging, en draagt de zigtbaarfte merktekenen aan zich van partygeest, en van het doorzetten van het voorgenomen plan, om zich als Heerfchers (en niet, gelykzy in den aart der zaake waarlyk zyn, als venegenwoordigers der Gemeente, die alléén derzelver bloei en welvaart bevorderen moeten,) te gjdraigen, al zouden de Armen 'er nog zo veel by lyden, en de geheele Gemeente daardoor te gronde gaan. Aan hun dus, deeze dry vers der ingeflopene nieuwigheden, zyn alléén de droevige gevolgen, daaruit omftaan, aan hun a! éé 1 is de thans tot ftand gekomene fcheuring, waar voor men hen zo dikwerf te vergeefs gewaarfebouwd heeft, te wyten. Deeze fcheuring, waarvoor zo lang gevreesd was, wierd hier door onvermydlyk; wyl men nu te duidlyk de bedoelingen ontdekte der dryvers en volgers in den Kerkenraad der ingevoerB 4 de  C 24 ) de nieuwigheden, om, ondanks alle aangewen, de poogingen van de weldenkende Leden msi hun eigen Lichaam, en ondanks het zo ftetk uit-* gedrukt verlangen tot het tegendeel, van het grootfte deel der Gemeeute, met hun voorlang ontworpen plan , voort te gaan, en der Gemeente Leeraars op te dringen, die haar niet aangenaam waren, en het met de afwy kingen der Leer allengskens zo verre te brengen, dat 'er, op het laatst, van het geheel Luthersch Leerbegrip niets dan den blooten naam zoude overblyven. Door welke middelen nu kon dit laatfle voorgekomen en eene zo noodwendige her-, ftelling van zaaken bevorderd worden ? Zou men dit by den Kerkenraad zoeken? Maar, wat is 'er van menfehen te wagten, die partyen en Rechters te gelyk zyn, die, voor eenige jaaren reeds, eer de zaaken tot die uiterften gekomen waren, en het getal der recht* zinnige Leden van den Kerkenraad nog grooter was dan thans, zulke willekeurige beflui-, ten op de klagten eeniger Leden der Gemeente, genomen hadden, en die althans nu, nu zy zulk eene groote meerderheid in den Ken. keft*  C 25 ) kenraad bezaten, doof voor de bondigfte en best beredeneerde vertoogen van het weldenkende gedeelte der Gemeente, zouden geweest zyn? Zou men de Hooge Overheid met zyne klagten lastig gevallen hebben? Maar, hoe was het van Hoogstdezelve te vergen, dat zy zich in gefchillen zoude mengen over de Leere eener vreemde Kerke, die niet tot de haare behoort? Was 'er niet veeleer van Hunne Wei-Edele Grootachtbaare een dergelyk befluit tevvagten, als Hoogstderzelver Voorzaaten in 1691, by eene foortgelyke gelegenheid, gaven: te weeten, dat Heer en Burgemeesteren verklaarden, „ zo ,, Vr eenig verfchil viele over geloofspointen ter „ Zaligheid, geenzins van meening te zyn, zich „ daarin te geeven; maar het zelve te zullen laaten aan het oordeel der Synodcns van de „ Augsburgfihe Confesfie, hier te Lande te hou„ den?" Deezen laaften weg, dien, van de zaak voor eene Cjasfis en vervolgens voor een Synode te brengen, bleef 'er dus nog over. Maar, was deeze, in de tegenwoordige omftandigheden, raadzaamer dan de vorigen? Om nu niet te fpreeken van de langwyIigheid en kostbaarheid van dit middel; wie B 5 kent  ( 26* ) kent de meerderheid en den invloed niet, die het Amfterdamsch Confiftorie op zeer veele buiten.gemeenten heeft? Wie weet niet, hoe veeie daaronder genoegzaam afhangklyk van de Amflerdamfche zyn ? Wie is onbewust, hoe menfehen - vrees en menfehen-behaagen, in dergelyke gevallen , meen;g anderszins braaf Man, den toon doet mede ftemmen, die door zulk een aanzienlyk Cor.fiflorie aangehefc word? En, boven al, wien is het onbekend, t hoe fterk de ingefloopene nieuwigheden in de Leere, by veelen onzer Nederlandfche Gemeenten, vooral by de jongere Predikanten, zyn doorgedrongen? Zou men het voor zich zeiven, zou men het voor de Nakomelingfchap hebben kunnen verantwoorden, indien men de befl'sfing zyner goede zaak, aan zulk eene Kerklyke rechtbank aanvertrouwen en in derzelver tiitfpraak berusten wilde■? Het is dus uitgemaakt, datv'er, by zulke omftandigheden, geen ander middel tot herllj overbleef, dan eene vrywillige afzondering van eene Gemeente, die zo zeer van derzelver eerfte grondbcginflls afgeweeken is, en de oprechtïng eener nieuwe waarin het woord Gods zui-  ( 27 ) zuiver en onvervalscht, ingevolge den inhoud onzer belydenisboeken, verkondigt wierd. De voordeden eener dergelyke afzondering en oprechting eener nieuwe Gemeente zyn, voor het tegenwoordige reeds , zeer gewigtig. Hierdoor word zulk eene meenigte welgezinde menfehen, die anders als fchaapen, die geenen Herder hebben, omzwerven zoude, weder tot ééne Kerk gemeenfehap verëenigd, waarin zy die waarheden, die hen boven alles dierbaar zyn, en waarop zy begeeren te leeven en te fterven, met nadruk en onbewimpeld, tot verfterking en bevestiging in hun daadlyk Christendom, hooren vonrdraagen; waarin zy gemeenfcbaplyk gedachtenis vieren kunnen van 's Heilands zaligenden Kruisdood , en daar door nieuwe kragten in hun geestlyk leven .ontvangen; waarin zy niet meer ontftichr en geërgerd Worden door allerlye wind der Leere , en waarin zy niet meer behoeven te fchroomen, om het Heilig Avondmaal uit handen van Leeraars te ontvangen, in welke zy, uit hoofde hunner afwykende gevoelens, geen vertrouwen ftellen kunnen. Zyn deeze voordeden niet oneindig te waardeeren boven den te-  C 28 ) tegenvvoordïgen toefljand eener zo zeer verdeelde Gemeente, en de verwildering, en op zetlyke verlaating der Godsdienftige vergaderplaatfen, die daaruit, by verder verloop, en indien 'er niet by tyds kragtdaadige middelen tot herftel wierden aangewend, noodzaaklyk moeten voortvloeijen? Doch, niet alléén zyn de voordeden gewigtig, die uit deeze noodzaaklyk gewordene afzondering en oprechting eener nieuwe Gemeente, voor het tegenwoordige gebooren worden ; de uitzichten voor het toekomende, indien het Gode behaagt, zulk een, in zynen naam en uit zuivere beginfelen, begonnen werk te zegenen,'zyn niet minder groot. Het zou, ten minften, de eerfte maal niet zyn , dat Gods Vaderlyke Goedheid de zwakke, offchoon welmeenende, poogingen van, op zyne magt vertrouwende, menfehen, tegen den alles wegfleependen ftroom van ligtzinnigheid en ongeloof, heeft doen gelukken. En wat is 'er, in dit vooruitzicht, niet al heil uit te wagten? Dit is het eerfte en voornaamfte, dat de opluikende jeugd onder ons bewaard zal bJyven, voor de verleiding tot allerhande wan ge- voe-  ( 29 ) voelens, waarvoor zy anders, na onzen dood, by een verder verblyf in die Kerk, waarvan wy ons thans afgezonderd hebben, zou bloot ftaan. En wie weet, hoe veelei Leden derzelve, die thans nog aan 't weifelen zyn, door deeze afzondering, tot een ernftig en bedaard onderzoek der waarheid en tot omhelzing derzelve, aangezet worden zuilen? Wie weet, welk eenen invloed, dit op andere onzer Broeder-gemeenten, waarin het zaad des ongeloofs niet minder uitgeftrooid word, hebben, en hoe zeer het ryk der duisternis daardoor benadeeld en de waare Euangelifche verlichting, die alléén uit het onfeilbaar woord van God en niet uit menfehen Leer en menfehen vindingen komt, algemeener worden kan? Of elk echt belyder der zuivere Leer, tot bevordering hiervan, zo veel in zyn vermogen is, eene bevoegdheid heeft, duldt geen twyfel, wanneer men flegts gezonde denkbeelden koestert, van de verpligting, die op alle Christenen, zonder onderfcheid, ligt, en die hun zo dikwerf en zo fterk in de Heilige Schrift aanbevolen word, om zelf daarin te zoeken, en niets op menfehen gezag aameneemen,1  ( 3o ) men, dan het geen men daaraan getoetst en overéenkomftig dezelve bevonden heeft. En dit onfchatbaar voorrecht, het eigen onderzoek der Heilige Schrift, der Kerke door het Pausdom onttrokken , maar door den dienst van den grooten Luther aan dezelve weder gegeeven» zouden wy ter zyde ftellen, en de zogenaamde nieuwe Hervormers op hun woord gelooven en blindeling volgen moeten, wanneethet hun goed dacht, bet eene bewys vóór, het andere na, voor de eene of andere waarheid, of de waarheden zei ven, die wy toch uitdrukJyk in de Heilige Schrift leezen, daaruit, onder allerhande ongegronde voorwendfels , . weg te verklaaren, en ons daarvoor de roisiykfte en ongerymdfte gevoelens, en zelfs fomwylen fchadejyke dwaalingcn, in de hand te floppen? Hier¬ tegen zouden wy ons niet verzetten, en, indien dit niet hielp, ons van zulke Leeraars, die, onder dekmantel van verlichting, onze geweetem door menschlijke inzettingen gevangen houden willen, niet afzonderen mogen? Neen! Paulus gebiedt ons veelmeer, Rom. 16 vers 17: dat wy zien zullen op de geenen, die tweedragt en ergernisfen aanrechten, benevens de Leer, die wy ge- • leerd  ( 31 ) leerd hebben, en dat wy van dezehe wyken moeten. Dezelfde Apostel vermaant ons 2 Tesf. 3 vers 6: dat wy ons onttrekken zullen van ieder Broeder , die oncrdentlyk wandelt, en niet na de inzetting , die hy van de Apostelen ontvangen heeft. De belofte des Hahrnds, by Mmh, 16 vers 18: dat de poorten der Helle zyne Gemeente niet overweldigen zullen , die men in deeze dagen zo dikwerf misbruikt, om daardoor de Gemeente tot eene zondige onverfchilligheid en een blind vertrouwen op haare voorftanderen aan te maanen, is niet onbeftaanbaar met eenen gepasten •yver voor de zuivere Leer; want, daar de Voorzienigheid door middelen werkt, zo zou het vermeetelheid zyn, indien men, in het vertrouwen op de vervulling deezer belofte, de middelen , die men tot de inftandhouding der zuivere Leer in handen had, niet behoorlyk aanwenden wilde. Buiten dien, is deeze belofte aan geene byzondere Kerk of Gemeente bepaald, en het voorbeeld der Afiatifche Kerken leert -ons, dat de Heiland fomwylen, door een rechtvaardig oordeel, de Verachteren van zyn Woord en Leer, de zulken, die niet koud noch wam zyn, de laauwe Christenen, bezoeken en hunnen Kan-  C 32 ) Kandelaar van zyne plaats wegjiooten kan, en eg* ter zyne belofte, aan zyne Kerke, in 't algemeen gedaan, weet te vervullen. Door alle deeze drangredenen aangevaurd, befloten eenige Leden deezer Gemeente, ftraks na de laatfte verkiezing eens Leeraars in dezelve , ter verhoeding der daaruit te duchtene onheilen en verdere verwarring en verftrooijing derzelve, en ter voorkoming der droevige gevolgen , die fomwylen uit de onberaadene flappen van zo veele, over de gedaane keuze, ten uiterile misnoegde menfehen , mogten voortvioeijen , een plan ter afzondering en ter op.» rechting eener nieuwe Gemeente te ontwerpen, 'c welk wy hier agter, onder de bylaagen Lit. • C, mededeelen. Vermids dit plan de oogmerken der ontwerpers duidlyk genoeg ontwikkelt, zo achten wy het onnoodig, dit nader uittebrejden. Wy kunnen egter niet af zyn, om elk onpartydig Vriend der waarheid, met de denk- en handelwyze dier eerfte ontwerpers en deelneemers van dit plan, eenigzins nader, bekend te maaken. Over het algemeen, zyn zy Lieden van eenen dek  C 33 ) deftigen middelftand en van eene befchaafde op. voeding en zeden. Dit ftrekke niet tot verwyt van Lieden uit eene mindere klasfe van menfehen, die, in zo verre zy echte geloovigeChristenen zyn, den nederigen en ootmoedigen Heiland even zo waard zyn, en het dus ook zynen - waaren Belyderen zyn moeten, als de grootfte en aanzienlykfte der Gemeente: maar, deeze aanmerking ftrekke ter befchaaming der Lasterzucht, die nog niet ophoudt, de voorftanders der zuivere Leere als Lieden aftefchilderen, uit de heffe des Volks, die even zo onkundig als onbefchaamd zyn* Geene inzichten van partyfchap, hoegenaamd,bezielden deeze eerfte Ontwerpers van het plan ter afzondering; een waarlyk Christelyke ert betaamlyke yver, ter inftandhouding, ten minften onder hun en hunne deelneemers, van de' beleedene waarheid, waarvoor zy alles veil hebben, was de éénige dryfveêr aller hunner handelingen. Deeze, door alle gepaste middelen, te bevorderen, was hun éénig doelwit. Wy' verklaaren by deeze gelegenheid , uit hunnen naam, op het plechtigfte, dat zy géén het minfte deel hebben aan alle de naamlooze gefchrifc ten,, die 'er, federt eenigen tyd, over de heerfchende gefchillen uitgegeeven zyn , erf G die'  C 34 ) die zy geheellyk voor rekening en verantwoording der, aan hun onbekende , fchryvers laaten. Ook erkennen zy, voor het vervolg, geene gefchriften, over deeze verfchillen, uit hun midden, of met hun medeweeten vervaardigd, voor de hunne, dan die by den Drukker deezes uitgegeeven worden zuilen. Zy hebben, dit herhaalen wy, door geheel andere, door gepastere middelen, gewerkt. Hiertoe rekenen wy, datzy, zonder eenige opfchudding te verwekken , of eenig opzien te maaken, met eene bedaarde ftilheid, hun plan algemeener bekend In de Gemeente hebben tragten te doen worden, ten einde een genoegzaam getal deelneemers en een toereikend fonds te bekomen , om daarop zich by Heeren Burgemeesteren, met 'een verzoekfchrift ter vergunning van openbaare Godsdienst oefening , te vervoegen. Hierin zyn zy ook naar wensch gefiaagd. Van den 24 February, dat hun plan het eerst ter tekening gelegd wierd, tot den I5den Maart, toen eenigen van hun de eer hadden , het gemelde Verzoekfchrift aan Hunne Wei-Edele Grootachtbaaren te overhandigen , hebben zy het genoegen gehad, dat een groot aantal doofden van huisgezinnen, deel in hun ont-  C 3? ) werp genomen hebben, welk getal federt nog vergroot is. Dan , niet minder groot was hun genoegen, over de gunftige wyze, waarop Hunne WelEdele Grootachtbaare hun nederig Verzoekfchrift, 't welk hier agter onder de bylaagen Lit. D, afgedrukt is, wel hebben gelieven te ontvangen, en nog meer, over de fpoedige en genegene vergunning hunner bede. Want, na dat Heeren Burgemeesteren , by een provifioneel appointement in dato 8 April, blykens de Bylage Lit. E. eenige nadere ophelderingen hadden gelieven te vorderen, en deze!ven aan Hunne Wel-Edele Grootachtbaare door de Onderteekenaars van het ver^zoekfchrift, zo mondeling als fchrlftelyk gegeeven waren: volgde daarop den 2often dier maand; de finaaje Kefolutie van Hunne Wel. Edele Grootachtbaare , te vinden onder de bylagen Lit. F. Zy, en wy met hun , betuigen daarvoor aan Hunne Wel-Kdele Grootachtbaare onze vuurigfte en hartgrondigfte dankerkentenis. Nimmer zal de onfchatbaare weldaad, het vrylyk belyden en beleeven van onzen Godsdienst, die ons, zo edelmoediglyk, door onze hooggeëerbiedigde Burgervaderen gefchonl^en is, uit ons geheugen ge wisent worC % den.  C 3°" ) den. Wy zullen liet onzen kinderen , onzen afftammelingen vernaaien, en hun zeggen: dat wy, toen wy genoodzaakt waren, onze eigene Kerkgemeenfchap te verlaaten, wilden wy ons niet aan de Onverdraagzaamheid der zogenaamde Toleranten deezer Eeuw, onderwerpen , eene veilige fchuilplaats by onze Burgervaderen vonden, die, als waare Toleranten, door eenen echt Proteftantfchen geest en door de waare Staatkunde, bezield, ons gunJiig toeftonden , God naar -onze Overtuiging te dienen. Dit zal ons ten fpoorflag ftrekkeh, om den roem van ftille Burgers en gehoorzaame Ingezetenen , dien onze Voorvaders verwierven, en die tot hunnen lof in 's Lands Kronyken aangetekend ftaat (*) , door ons gedrag ftaande te houden , en in onze openbaare en byzondere gebeden den Alzegenaar voor den Welftand van Hunne Edele Grootachtbaare en derzelver Regeering ootmoedig aanteroepen. Dus is de wensch der Ontwerpers van het bewuste plan, waartoe zy, pas weinig weeken geleeden, nog zo veele, bykans onöverkomelyke, zwaarigheden zagen, boven hunne' en onzeverwagting, tot dus verre vervuld, en wy (*) Zie Bor, 3de Boek, pag. 166.  ( 37 ) wy mogen aan zo veele bedillaars en heimlyke afgunfligen ,„die, gelyk Nathanaè'i Joh. 2 vers 46, zeiden: 'wat kan van Nazareth goeds komen?- Wat kan door zulke zwakke, .onverlichte menfehen uitgerecht worden ? Met Philippus antwoorden: komt en ziet het. Maar ook aan alle echte Belyders onzer Leer, die nog in zulk een groot aantal by de Gemeente , waarvan wy ons afgezonderd hebben, gevonden worden, voegen wy dit antwoord toe: komt en ziet het. Wyl onze beginfelen zo zuiver en oprecht zyn, wyl wy uit geene partyzucht, noch tydlyke inzichten werken, en in tegendeel, uit liefde tot de waarheid , met vreugde , een gedeelte van ons vermogen, wyl wy 'er onze rust aan opgeofferd hebben, en gaarne verder, ter volkomene inftandbrenging van ons gewigtig voorneemen, opofferen willen, durven wy gerustlyk alle beminnaars der zuivere Euangelie- waarheid onder onze Geloofsgerjpoten, tot het ftrengst onderzoek van onze bedoelingen uitnoodigen; in het vertrouwen dat zy, na alles onderzocht en gezien te hebben, gewilliglyk zullen toetreeden , om deel aan C 3 ons  C 33 ) ons ontwerp te neemen, en het getal der Belyderen der thans , aanvanglyk, herftelde Lutherfche Leer te vergrootenden dcor hunne milde giften het hunne, ter verdere voortzetting van ons ontwerp, edelmoediglyk by te draagen. De vei heerlykte Heiland, die thans op den troon zyner Majeftêit gezeten is, zal daarvoor de aan hun en aan alle waare Belyders gedaane belofte, Matth 10 vers 32 vervullen: wie my beïendt voor de menfehen, dien wil ik ook bekennen, voor mynen hemelfchen Vader. Hun, onder de Predikanten en Voorftanders der Gemeente, van welke wy ons thans afgezonderd hebben, en die, of door het invoeren of doordryven der opgenoemde nieuwigheden, de Kerke Gods zo zeer ontrust en ons genoodzaakt hebben , om ons vaderlyk erf den vreemden ten buit te laaten, indien wy onze geweetens niet verkragten wilden, beveelen wy aan Gods ontfermende Genade en bidden den Koning zyner Kerke, dat hy hun verlichte oogen des verftands geeve, ten einde zy gedenken, waarvan zy gevallen zyn, en boete. en de eerfte wer-  ( 39 ) werken doen., Indien dit gefchiedt, indien dat gelukkig tydftip eens aanbreeken mogt, en zy de fchadelykheid hunner afwykingeh erkennen, en tot het zuivere Leerbegrip onzer Kerke terug keeren, dan zyn wy, echte Belyders en Voorftanders dier Leere, bereid, ons weder met hun te verëenigen en als vooren, ééne Gemeente met hun uit te maaken. Men verge echter niet van ons, dat dit ten kosten der, door ons beledene, waarheid gefchieden, of dat wy, in het geen wy voor zaligmaakende waarheid houden, één hairbreed nageevcn zou« den. Immers, wy kunnen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid, en indien wy ons door dubbelzinnige woorden, door hooge en duure betuigingen van aankleeving aan onze Symbolifche Boeken, van geene doorgaande overtuigende bewyzen van derzelver oprechtheid en welmeenenheid verzeld, verfchalkcn lieten, zo zouden wy, in der daad, de waarheid verkragten en ons misleiden laaten door fchalkheid der menfehen en bedriegery , daar zy onS heimelyk mede aankomen, om te verleiden. Neen, de onderC 4 vin-  ( 40 ) vinding , die wy in de laatfte twaalf jaaren gehad hebben, heeft ons te dikwerf doen zien, hoe weinig ftaac 'er op dergelyke betuigingen te maaken zy, dan dat wy niet ten uiterfte omzichtig hieromtrend handelen en ons ftand. vastig aan de waarheid houden zouden. Dus meenen wy ons gehouden gedrag opengelegd, en ieder, die het om echte Etiangeliewaarheid te doen is, overtuigd te hebben, dat wy alléén uit aandrang onzer geweetens, en na dat alle andere middelen tot hertel te vergeefs, of ongenoegzaam geweest zyn, tot het uiterfte eener afzondering en oprechting eener nieuwe Gemeente, hebben komen moeten. Wy kreunen ons, voor het overige, luttel, hoe ligtzinnige en onverfchilh'ge, of meer of min , door den modetopn van verlichting, weggefleepte menfehen, over onze gedraagingen oordeelen. Indien ons hart en Hy, die grooter dan ons hart is, en alle dingen weet, ons niet veroor deelen, achten wy het oordeel eener misleide meenigte niet. Nog minder , zullen wy ons aan naamlooze Gefchriften en Paskwillen ftooren. ■ Wy weeten, dat het geen in deeze bedor- ve-  C 4* ) vene eeuwe zo veele Schryvers daartoe aanzet, de honger of de Lasterzucht is. Van het laatfte hebben wy , met .betrekking tot de Lutherfche Kerkgefchillen, onlangs een doorflaand bewys gezien , in dat zogenaamd ge. moedlyk antwoord van een Heer uit Rotter, dam, aan zynen VHend te Amfterdam, waarin zo veele fpooren van vuigen Laster, wy fpreeken niet van Perfoonen, maar van den -Bybel zeiven en de dierbaarfte Waarheden , doorftraalt, dat elk Voorftander der zogenaamde nieuwe ftudie , by wien nog een greintje eerbied voor God en Godsdienst overig is, zich over zulk eenen Verdediger zyner zaak, hartlyk fchaamen moet. Van dergelyke Perfoonen gefmaad en gelasterd te worden, ftrekt den waaren Christenen ter eere, en was altoos hun lot, het welk wy ons ook gaarne getroosten, met de Apostelen, Hand. 5 vers 41, vrolyk zynde, dat wy waardig geweest zyn, 07W den naam van jfefus willefmaadheid te lyden. Dat genoegen zullen deeze Lasteraars ten minften niet hebben, dat wy ons verwaardigen zullen, hunne fchimpfchriften te beantwoorden. C 5 Eer  C 4* ) Eer wy eindigen , kunnen wy niet voorby, een woord op zynen tyd te fpreeken tot u, geliefde'Medebroedeis en Zusters in Christus , die zo bereidvaardig de poogingen der eerfte Ontwerpers van het plan ter afzondering, door uwe deelneeming in hetzelve, of reeds onderfteund hebt, of beloofd hebt, het ingefchreeven Fonds door uwe milde giften te vergrooten, zo ras de gunftige toeftemming onzer hooggeachte Burgervaderen daartoe zou ingekomen zyn. Gy hebt u in deezen gedraagen als echte Voorftanders onzer zuivere Leere, die zich we] deegelyk om de fchade Jofefs bekommerden, en niet door vergeeffche zuch' ten en klagten, maar door daadlyk hand aan 't werk te flaan, overtuigende bewyzen daarvan gegeeven. Maar, wat wy u bidden mogen, geliefde Broeders en Zusters, laat het daarby met berusten. Laat ons niet denken, dat het genoeg is, dat wy op die wyze, onze aankleeving aan de rechtzinnige Leer onzer Kerke, aan den dag gelegd hebben, en dat 'er gééne pligten verder ons overfchieten, om te doen. Hier door zouden wy aan de zogenaamde To- le-  ( 43 ) leranten onzer dagen, die den rechtzinnigen zo dikwerf de verwytingen voorhouden, dat zy zich zo fterk met de befpiegelende Waarheden van den Godsdienst inlaaten, dat zy 'er de beoefenende door vergeeten , 'reden tot hun verwyt geeven. Neen, laat ons, veeleer, eene goede confcientie behouden, op dat de geene, die van ons agterklappen als van rnisdaaders , te fchande worden, dat zy onzen goeden wandel in Christus gefmaad hebben. Wy allen, immers, zyn overtuigd, dat de verborgenheden van onzen allerheiligften Godsdienst , verborgenheden ter Godzaligheid zyn , en dat dezelven oneindig fterkere en kragtigere drangredenen tot een heilig en Gode welbehaaglyk leven opleveren, dan de fynst uitgeploozene en kunftig opgefierde redenkavelingen der menschlyke wysheid, immer, aan de hand geeven kunnen. Het vast en onwrikbaar vertrouwen op de heilverdienften van onzen grootenBorg en Middelaar, of met anderewoorden, het waare zaligmaakendGeloof,fchenkt ons immers zulkeene kracht tot alle goede werken, dat geene Heideni'che Zedenkunde, hoe fchoon en behaag- Jyk  ( 44 ) lyk in onze dagen opgefmukt, op verre na, daarby niet genoemd kan worden. Laat ons dan , uit dankbaare wederliefde voor Hem, die ons zo zeer beminde, dat Hy zyn leven voor ons gelaaten beeft, alle die pligten blymoedig en geloovig vervullen , die° Hy , in de tegenwoordige omftandigheden , van ons vordert. Zy zyn tweeledig, en beftaan in die, welke wy onder eikanderen, en die welke wy aan de Leden der Gemeente,, waarvan wy ons afgezonderd hebben , verfcluildigd zyn. Met opzicht tot de eerden, kunnen wyons in weinig woorden uitdrukken, en behoeven ons flegts de vermaaning van de dervende Liefde, den lydenden Heiland, by zyne laatfteaffcheidmaaltyd met zyne Jongeren, Joh. 13, vers 3 1 en 35. te erinneren : Ben nieuw gebod gtef ik v, dat gy u onder eikanderen lief hebt, gtlyk ik u heb liefgehad; op dat ook gy eikanderen lief hebt. Daarby zal een iegelyk bekennen, dat gy myne Jongeren zyt, zo gy liefde ondar eikanderen helt. Liefde dus onder eikanderen, zagtmoedigheid, toegeeflykheid, ééndragt is het, die onze groote Meester van ons, zyne Jongeren, vor-  C 45 ) vordert. En wat is billyker dan dit, voornaam, lyk, in onze tegenwoordige omftandigheden, by de oprechting en inftandbrengingeener nieuwe Gemeente , uit louter oprechte aankleevers der zuivere Euangeh'e-leer beftaande? Maar, wat ook fchadelyker, by zulk eene no* te vestigene Gemeente , dan het involgen van eigenwilligheid en het koesteren van den geringften zweem van tweedragt ? Laat ons dan altoos, maar inzonderheid by het gewigtig werk, 't welk wy te onderneemen hebben, van alle byzondere belangen en by - oogmerken gaarne en gewillig afzien, en onze poogingen , ééndragtlyk, ter bevordering der groote zaak, de vestiging en inftandbouding der zuivere Leer onder ons, met één hart en ééneziel, onvermoeid, aanwenden. Dan, wy hebben ook pligten te vervullen ten opzichte der Leden dier Kerke, waaruit wy gegaan zyn. Deeze zyn , over 't algemeen, dat wy ons der zagtzinnigheid en gemaatigdhefd omtrend hun bevlytigen, endaardoor toonen, door welken Geest wy gedreeven worden. Immers, alle opwellingen van on-  ( \t> ) onbezuisde drift, van wraakzucht, kunnen onmogelyk uit een hart komen , 't welk door het waare Geloof geheiligd is. Ook is dit het middel niet, \ welk menfehen verbeteren en tot erkentenis der waarheid brengen kan. Laat ons daarby nimmer het onderfcheid uit het oog verliezen , tusfehen verleiders en verleiden. Treffen wy de eerften onder onze vorige Medeleden aan, zo vordert onze pligt, dat wy met gepasten ernst, voorde zaak der waarheid uit komen en dezelve onbewimpeld verdedigen, zonder ons echter aan laage verguizingen of fchcldwoorden, diegeenen Christen voegen , fchuldig te maaken ; altoos, by het verdedigen der waarheid, (indien wy daartoe geroepen worden , en de vereischte gefchiktheid daartoe hebben) in het oog houdende, dat de wapenen onzer Ridderfchap niet vleeschlyk maar geestlyk zyn. Worden wy, om de belydenis der waarheid, gevloekt, dat wy dan zegenen, worden wy' daarom gehaat, dat wy God om verlichting en bekeering onzer vyanden bidden, en ons als goede ftryders van Jefus Christus gedraagen. Daar-  C 47 1 Daardoor zullen de fchimpnaamen van Dvveepers, van onkundige, blinde menfehen, die nog aan voorouderlyke vooroordeelen klee. ven, en zich niet door de, in deeze dagen, opgegaane zogenaamde verlichting willen befchynen laaten , ons tot eer ftrekken , en wy zullen ons onder eikanderen met de woorden des Apostels Petrus iflebrief4 vers 14 tot r 6 vertroosten en opbeuren kunnen : zalig zyt gy, wanneer gy om den naam van Christus verfinaad word, want, de Geest, die een Geest der heerlykheid en Gods is, rust op u; hy hun word Hy gelasterd, maar hy u word Hy gepreezen. Maar niemand onder u lyde als een moordenaar, of dief, of mis daad er, of die in een vreemd Ampt grypt: maar, lyd hy als een Christen, zo fchaame hy zich niet, maar hy eere God in dat geval. Ontmoeten wy, intusfchen , onder de Leden der Gemeente, waarvan wy ons afgezonderd hebben , verleide menfehen , en wie zou durven ontkennen , dat het getal derzulken, dat der eerstgenoemden zeer verre overtreft, wanneer men nagaat, hoe zeer de Gemeente, federt eenige jaa-  C 48 ) jaaren, door allerlei wind der Leere geflirigerd, en de echte Bybelkennis daardoor onder ons afgenomen is? — ontmoeten wy dergelyke misleide menfehen, die ter goeder trouw dwaalen en met Pilatus vraagen : wat is waarheid? dat wy de zulken, naar de vermaaning des Apostels, Gal. 6 vers ï, weder te recht helpen met eenen zagtmoedigen geest. Dat wy, vooral, de perfoonen van de dwaalingen wel onderfcheiden, en hoe zeer wy tégen de laatften onophoudlyk waaken , en der waarheid in niets , onder welke voorwendfels ook , te kort doen moeten, zo laat ons echter niet ophouden, tegen de dwaalenden zei ven, de pligten van algemeene menfchenliefde te volbrengen , zonder ons echter hunner dwaalingen deelachtig te maaken, en, buiten noodzaaklykheid, den gemeenzaamen vertrouwlyken omgang van verleiders en verachters der Euangeliewaarheid , te zoeken. In 't algemeen, laat ons meer door daaden dan woorden, de zegevierende kracht van het waare Geloof aan onze medebroederen en aan de waereld tragten te toonen , en geftadig was- Jen  ( 49 ) Jen in de Genade en kennis onzes Heeren en Za* ligmaakers Jejus Christus ,• zo is 'er gegronde hoop, dat God zyn werk, in zynen naam begonnen, ook ter zynër eer gelukkig zal voleinden, en onze nieuwegeftichteGemeente, tot aan het einde der eeuwen, by de zuivere Leer en Christlyke deugd , voor alle .verbasteringen vervalfching, ongefchonden ■ bewaaren. Van Hem toch , dien f eeuwigen bron en oorfprong alles goeds, dié zo zigtbaar zyne goedkeuring op de beginfelen van deeze gewigtige onderneeming gedrukt heeft ; van zyne vaderlyke en gunftige Voorzienigheid, die zich van zulke zwakke en, uit zich zeiven , onvermogende werktuigen, bediend heeft, om, tegen alle menschlyke verwagting en tegen alle menschlyke wysheid aan, zulk een groot ontwerp , tot dus verre , gelukkig ten uitvoer te brengen, op dat de eere aan Hem en niet by menfehen zy — mogen wy , indien wy fiegts voortvaaren, uit zuivere en Christlyke grondbeginfelen te handelen, met recht verwagten, dat Hy onze verdere onderneemingen, zal gelieven D ' te  C ,50 ) te zegenen, en ons met wysheid, met eensgezindheid, met belangeloosheid, meteenen, door zynen Heiligen Geest, verlichten y ver in zynen dienst en met al het geen 'er verder, tot eenen gelukkigen uitflag, verëischt word, uitterusten; waarom wy Hem, pleitende op de heilverdienften van onzen eeuwigen en éénigen Middelaar, eerbiedig en geloovig zullen aanroepen. B Y-  BYLAGEN,   ( 53 ) ,B YL AGE A. Uittrekfel uit de Particuliere Keikelyke Ordonnantie voor de Gemeente , toegedaan de onveranderde Confesfle van Augsburch in deefe Stad Amfterdam. Naar de uitgaave van J722. Eerfte Deel , ifte Hoofdftuk. Fol. 4. Articul r. De beroepene Prajdicanten van deefe Gemeente zullen alle hunne Leer, en Prtedicatien reguleren, en richten naar den Regul des Godlyken Woords, de Bybelfche, Prophetifche , en Apostolifche Schriften ; daar benevens naar onfe Symbolifche Boeken, te weeten de Onveranderde Augsburgfe Confesfie Carolo de Vyfde Anno 1530. overgelevert, derfelver Apologia, fmalcaldifche Arti. culen, en de Formula Concordiee, als mede naar beyde Catechismus Lutheri, &c. geheel doorgaans ,. en tegens defelve niets leeren nog prcediken, 't zy in 't hêymelik, of openbaar, nochte ook eenige andere nieuwe Phrafes invoe-, ren, of gebruiken, welke defelve contrariëeren,, en tegenfpreeken. D 3 Art.  C S4 ) Art. Z, Desgelyks {lillen fy in de twistige poinclen, die wy met andere Gefintheden hebben, hun reguleren naar uitwyfinge en verklaringe der voornoemde Prophetifche , en Apostolifche Schriften, als ook van de voorfchreevene Symbolifche Boeken , en defelve daar uyt alleen onderfcheyden , en Jlechten , mitsgaders den regten grond, en verft and daar af de Gemeente oprecht, en duydelyk voordragen. Art. 3. Ook fullen de Prasdicanten alle hunne Prsedicatien reguleren , en aanftellen tot opbouwinge, van deefe Gemeente, alfo dat fy Gods Woord reyn en fuy ver fullen leeyen, de rechte van de valfche Leere onderfcheyden, den Volke den regten weg infcherpen, op dat fy hun van valfche Leere en Leeraars moge weeten te wachten , en by de eenige, en fuy ver e waarheyd blyven, &c. Tweede Deel, 2