Bibl. H. E. L. Q. Lr. VlJ§.r Nr. JS   HET ZÓ HARTELYK GEWENSCHT ALS GEMOEDELYK ANTWOORD, OP DEN BRIEF VAN EEN LIDMAAT DER LUTHERSCHE GEMEENTE, Te Amfterdam; - . AAN ZYN VRIEND Te Rotterdam. OVER De thans zweevende gefckillen in eerst* genoemde Gemeente; en eene hand* leiding, om de gefioorde rust weder te herfiellen. AMSTERDAM, De Prys is 6 Stuivers.  Ziet toe dat niemand U beroove door de Pkilofophie, en looze verleiding naar de leere der Man* fchen, en naar de inflellingen der Waereld, en niet naar Christus. Paulus aan de Colossen,  < 3 J Mïn Heer! Nimmer heb ik eenig gefchrift ontfangen, va» vrienden of van vyanden, dat my zulk een verwondering en ontroering gebaart heen, dan U Brief, toen ik dezelve doorlezen hadde.— Hemel dagt ik, kan't zyn? — Kan een Mensch zodanig door 't fenyn der dwaling worden weggefleept ( — Kan een Man zo grondig onderwezen m zyn Godsdienst, die met zulk een overtuigen de belvdenis zyner Kerke heeft aangenomen, kan deeze zodanig van denkwyze veranderen , en de dwaling gehoor verkenen? Met een woord, myn Heer, ik wierd door U Brief in de uiterfte verwondering gebragt, en vond my dus buiten flaat, om zo fchielyk.als gy wel begeerde , U te antwoorden. Want wyl ik vermoede , dat gy de waarheid deerlyk miste, en het regte fpoor verlaten hadde, (*) heb ik, eer ik U heb willen antwoorden, de zaak by anderen willen onderzoeken , waar door ik dan ben in ftaat gefteld, aan U verzoek te voldoen. Het is dus myn Heer, U eigen bedryf, dat ik U Brief niet eerder beantwoord hebbe, wyl ik ü verzogt hadde, my een omftandig, en teffens onpartydig berigt, meede te deelen, van de thans, zwevende gefchillen, in uwe anders zo bloeijende Gemeente. Doch, gy hebt op eene geheel party dige wyze , mv eenige zaken meede gedeelt, welke U gunflig ïcheenen. Ik herhaal het dus , gy O Dit myn vemoeden, is maar al te waar «warden, na dat ik by onpartydige, de zaak ryper onderzogt hebbe. A a  en heeft dul,^ S^S?* > verlehoning te vraagen, b g muvan' b? Ugeea . IJc z^gge dari, dat ik met de ui^erftf» vpr«,«« j «fcren V£fen hebt ^4 f * Va~ de Nieuwe Ligt hi . ' e zogenoem^ m ;eer , aangenomen. Dit bleek v/n ti , V1 & terflond de part-, de van U gemelde uwer Gem-en- l ? en daarentegen de tekenaren 4 eene aag-e en hefiin^i i wquest, 0p Baar hj toJSS^L^ vMtë „.kt J *' een « nf ^rrnrff:eT!l];ke'en1ee» voorde arme voor denedri|8. Ue ieiftgemeïde zullen zydus prediken, datzv door deuct. SSfatWe?^leld T°Cten « ^ te wordf d n «kerivi „* dU?°rk geen deugd bezien) zalmen ^ ,tf 7 - , n' dat 7^ doür c Geloof in Christus het bfd kl!öDelnvSf ^ W°Wen- ~ Dkzo zynde > W,r v ' ' vy-W 1 "ly 0? aarden nimmer n* laten worden — vlefe di - D" dyke °",der hunne «^hoorders hebben, KSfeS ^dCn' £-' behoeftmen welmee-.; ^il,n„ V Z™? Dcr£ ple" is 06k /> . m 'de-Me w c TT ' i ^ lk alles' laat ik dan ook maar zereen men  C u ) cligde Leeraars, de Requeftranten zelve den weg gewezen hebben, welke zy moeften inüaan. Ten anderen hun genoodzaakt tot dien ftap, wyl zy, wanneer men hun in 't byzonder heeft aangefprooken, geen voldoend antwoord gegeeven heeft. — -Dus blvkt het myn Heer: dat gy hier al wedterom het'fpoor byfter zyt, en de Requeftr anten zrg hierin' niet misgreepen hebben. Gy hebt dus dit deuntje in naarvolging van andere, ook al m ontyd' gezongen. Had'gy begreepen myn Heer: dat een Leeraar die zig aan valfehe Leer fehuldig maakt, zig niet verzondigt aan enkelde Perzoonen, maar aan de gantfche Gemeente: dan had gy ook begreepen dat zulk een Leeraar niet in 't byzonder maar voor de 'geheele Gemeente moet worden aangeklaagt. — Wanneer gy dan de Zaak regt overwoogen, en niet maar blindelings andere na gefchreeven had, gy zoud de handelwys der Requeftranten hierin niet lwaalyk genomen hebben, nog hun wetten hebben voorgefchreven, hoe zy zig moesten- gedragen hebben. Verder veronderfteld gy, dat ik U misfchien zoude vragen, of uwe oudfte Leeraars geheel onkun-. dig zyn geweest van dit Re-quest eer het algemeen bekent en ter tekening aangeboden wurd ? . . . , Ik vertrouw {dus antwoord gy) naar denaard der liefde, ja! X* zy zyn er geheel onkundig^ van geweest, dog gy had geen zwarigheid dat ik U zulks zoude gevraagt hebben : want een der , Te^ kënaaren, of zoo gy het noemt Requeftranten, heeft my gefchreeven, dat nog een der oudste Let* raars nog eenig aanzienlyke in 't Kerk beftier hier eenig deel in hadde, dat niiïuner. een van • B z heem,  ( 12 ) hun, meteen' der Leeraaren hier over had eefprooken , of met hun geraadideeet. Maar dar hun eigen geweeten hiertoe de chffteer was tl weeft en dat helde tot de waarheid hun had afngefpoord. Dit alles betuigt hy my by God en jyn geweten waar te zyn. - Dog myn Heer! hv Jy?eeten Wie er van £ewettn ^bben en by wie het Kequest is bekent geweeft, eer het is WW: ik Zal 't U zeg^ zommigTdie lrn^«\' * * noemt' hebben door iiftige omkopinge hetRequest weren in handen te Wen, eer het ^«m bekend, was en het^gï etSt °P hUnne verê^erplaatfe, daar zy by eenkomen ea zitten wagten, tot de Preek uit is , entyd word om de Almoefen, of liefdegaven in te zamelen. - Gy begrypt dus wel dat tit oude Leeraars het niet geweten hebben, maar dat de jonge Predikanten er wil van verwittiet zyn geweeft. _ Dog om weer tot de zaak fe Joon en, gy vertroude uit den aard der liefde, dat uwe oudste Leeraars er niets van geweten iSiT.' Ja Zegt gy' Êaarne wenfchte ik nimmer iets vemoomen tc hebben, dat aanleiding eeeftom te vermoeden dat het vuur het welk thans fmeult, het lereerft door onze oudste Heeren Predik*» ten 15 aangeblazen. - Het finert my myn Heer! ja het grieft my m de Ziel, dat ik moet onder- CeZ Wi°° meefteryk de« geveinsde kimt ipeeien Lerft ko«t gy voor met zoete woorden ^S'V""1611611' eü ***** d »-r den aard der liefde, dat uwe oudste Leeraars onkundig zyn geweeft van heiRequest. Dog onmiddelyk hier op verraad gy U zelve, wanneer gy tragt te bejveeren dat van dit al]es de gt te * • inhouwt als de stokers of aanblazers van dit Dit  C 13 ) Dit myn Heer; fchynd gy te willen betogen, wanneer gy my vraagt, of de viering van den openbaaren Godsdienst, niet een hei ige pligt is: — Verder of hier aan do r ,uwe Leeraars altoos beantwoord word. — Gy antwoord U zelve en zegt neen. Hier in wil ik U met betrekking ot zommige Leeraars gelyk geven.— Dog laat ik ook eens antwoorden; ik houde dan de viering van den openbaaren Godsdienst voor ten der heiligste en noodzakelykftepiigten.— Dog wanneer gy vraagt j kan eene Gemeente die in Gods huis verjchynt om gestigt te worden, dit oogmerk bereiken, wanneer de Leeraar de eerste gelegenheid de beste waarneemd, om een of ander ftelling, die zyn Amptgenoot eenige dagen te voor en beweert heeft, en die met zyn denkwyze nietfirookt, vlak tegen te fpreeken, of in een bespottelyk ligt te ftellen? .... Ik zegge ja; de Gemeente kan daar door gestigt worden: — immers verfchynt de Gemeente in Gods Huis om de waarheid te fcooren voordragen, om het Euangelium over eenkomstig het leerftellige hunner Kerke te hooren Verkondigen: dit eyfehen zy met alle regt van hunne Leeraaren, want hier om brengen zy hunne liefde gaaven, op dat daar van onder anderen'ook de Leeraars een redelyk zoldy bekome. Dog wanneer nu een Leeraar anders leert dan het leerftellige hunner Zerk mede brengt, dan is daar door de Gemeente ontstigt gewordem, dog wanneer nu een ander Leeraar die regtzinnig en overeenkomstig de leer zyner Kerke denkt, de gevoelens van de eerst gemelde tegenspreekt, dan is hy juist een middel om de Gemeente te stigten.— Breng dit nu over myn Heer! tot uwe Gemeente. Er zyn onder U Leeraars die tegenstrydig de ge-  C '4 ) immers hebben ( frg ê 18 beweze*0 mi IA dezelve nu ^„om P?^,** oogmerk pan hn« k -Li^ worden zal het wugmerA. aan mm bereikt worden waarom »v iv. Gom hnlsVerfcheihen; dan Sr^SenS S?e htTr Trreeden'de waarheid §t i-eren net Euang-ehum zuiver voordragen én fcT C°^galdie1gedWaalt ^bben zr l' 7™ t g " by myn Vriend' d« wanneer zulk een 2uiks m > ieJ dwaling met tegen fprak, men ligtefyk vermof ■ ^k°"f daf » % dezelve wasS to^edaan °!l Aog zets myn Heer, dat fterker is, wanneer een feTaa^ne^ ff '?? "i.r, ,L 1 6 belofte de Gemeente gedaan $5 ^Üt^11 LeerMr by het aanvaarden ££ È'ïe^r. e °VeR' °m de Gemeente, niet alleen Ke ke 0ve^eens^mende de Wto zyner « f Waarfch°^en voor al zulle leerfn- ' ge welke daartegen flrydeéi (*) hier f"°e\ n°S een Paar worden U j 0vef. fP«eken, ik vraag U dan; is de Leeraar die gy hier bedoelt, (famentlyk die zyn ^g^* ln fn deS uS„f.,V d hy overeenkomstig de zS Pv iCHRI7 ^ °n2e Geleofsèeeken of met? -nfLgy, n' dat ê'y dan^ulksbewyze: dog ik zoude dit met U dan niet eens zyn, want foï «er heb ik gehoon dat iemand Vt ™ meente hier over, met betrekking tot de drie oud-  oudste uwer Leeraaren geklaagt heeft* en een van deeze moet gy dog bedoelen. — Hy is- dan regtzïnnig niet waar ? wel - nu dan meen ik U getoont te hebben» dat het wel deegelyk zyn ' phgt is om tegen te fpreeken al wat dwaling heet, al komt het uit de mond van zyn Collega. Hoe dog is het mogelyk myn Heer ! dat gytot die fnoodheid hebt kunnen overgaan j om uwe Leeraaren over het uytoeffenen van hunnen pligt, durft uitkryten voor ftokers en aan* blazers van twist en onrust: Waarlyk gy geèft hier in blyke, dat gy of onkundig of een snoode geest bezit. — Kent gy zoo weinig de pligten van ,regt geaarde Leeraars, waarom hen dan zoo fchandelyk. veroordeelt? — waarom hebt gy dit dan niet overgelaten voor zulke, welke des kundiger zyn om hier over te oordeelen ? —■ •dog gy zyt des kundig of niet, gy wilt egter zy zullen zwygen — gy wilt zy zouden hunne Gemeenten, die duizende zielen, door Jesus bloed gekogt, en op haare zielen gebonden* gy wilt* zeg ik, zy zouden deze zien verwaarloofen; — zy zouden ondervinden hoe de dwaling van tyd tottyd de overhand neemt, en dan nog zwygen, en hunne pligt verzaken. Dit immers zoude even zoo veel zyn, als of gy van hun begeerde, dat zy ook de waarheid zouden helpen onderdrukken* en de dwaling invoeren, en zig dus tebetoonen* als pelten in Christus Kerk, als zulke die de naam, van Evangeliedienaaren geheel onwaardig waaren — waarlyk myn Heer! ik begin met 'medelcyden aan U te gedenken* dat gy zoo laag van ziel zyt geworden, dat gy der vaischen,' zy die hunne heilige belofte zo fchandelyk verbroeken hebben: dat gy zeg ik zulke ihoode z;ak durft  C 16 ) durft fQXÊW, en regt geaarde Leeraars zoekt te onderdrukken, enwa.r het mogelyk, c o en aanzettenom de ^arhein te verlaaten en Voor God en de Gemeente meineedig te worden ~ Dog myn Triend.' nimmer .al u dat gelukken;neen deze braven zullen niet ophouden, hun Lel ligen Eed geftand te doen . m% aj de vwTd d fherTT 7J de WaSrh£id ^ndhaven n dat het by ha.r g. en geringe zaak is meinedig te worden. — Zy .uilen voirlam ig blyven , ef op Zions wagttcoren als getrouwe wacttrs ziï gedraagen. — Zy zuilelf getrouw bewaak geen hun toeven, ouwt is. J Zy dus in |SJ dooc-ren/'l'1 7 V0lgende • zulle* «iet gl doogen, dat hunne [chaaPcn hun toevertrouwt, geheel door de verbeurende wolven, zu len verfcheuit worden. _ Intusfehen myn Heer! openbaart gy h.er wiens geeftes kind £y % P.ü. Hemel leeft.?--- schroomt gy niet wanneer gy U te binnen brengt, dat Jp.7us die ook v h«[ land is, eens als een almagng Regter over ü S^K1' - MTd ê/-etgdath°et oror^ deel zal f« aar zyn over die geene, die zyne Getrouwe knegten fmaa .en.? -i_ Ach ! denk dan aan de woorden welke wy leezen Mar III vs a9. op dat gy niet eerlang h aan deze rond™ fcnukug maakt, en voor ü geen vergeeving Ts zen weg . doet U kwaad wezen van U. - Wend U m opregtheid der ziele tot uwen genaden Middelaar/ wiens getrouwe knegten gfgetfS heb • snie,k heiTl 0* P^ vSdfetten da -y ü deze snoode lafteringen SrgeïïïT! Kuft dan hem d. n zoon. eer dat hy toornig wor de en gy omkomt op den weg. 7 g W^u  C 17 ) Nu een weinig lager zegt gy, onze oudste Leeraaren maien op fiellingen, die de Jongste niet betoogt heiben; nimmer hebben de Heer en Muizenbecher, Baum, en Sterk, tog kunnen leeren, (zegt gy\) dat de hooge God , by zyne wetgeeving niet meer dan eene oppervlakkige gehoorzaamheid van de kinderen tot hunne Ouderen begeert, en dat in V gebod-: gy zult niet dooden, niets meer dan de Manslag verbied, en egt er word hen dit te laste gelegd. — Mier myn Heer / hebt gy U weer fchul- dig gemaakt aan de allersnoodste Laftering: . ten eerften laftert gy de oude Leeraars welke zulks van uwe jongste Predikanten zouden gezegt hebben -— Ten anderen begryp ik ook uyt U brief dat de tekenaaren in hun gefchrift zulks, de jongfte Leeraars ook te laft lt ggen; en meent gy deeze laafte, dan toont gy dat het U evenveel is of gy logen of waarheid fchryft.—'T kan waar zyn, dat de Requeftr anten de jongfte Predikanten hier mede befchuldigen, dog in hun gefchrift hoe naauwkeurig ik ook het zelve inzie, kan ik zulkï niet vinden. Gy hebt dus ook wederom tegen deze brave uwe lattervolle gallen uitgefpoogen. ■■ Dog mogelykzeg- gy het is hun door hunne Medeampi genomen ter laft gelegt; hier op zoude ik, U met u e igen woorden uit U Brief kunnen antwoorden, wanneer gy zegt, die erg denkt'vaart erg in V hart. Want geltelt eens wanneer dit al is betoogt geworden* waar uit blykt dan dat uwe jongfte leeraars hier mede bedoelt zyn? ik vertrou tog dat hunne namen hier niet by gemeld zyn. Dog gy wilt het dus hebben, gy denkt erg. En volgens u eigen vonnis vaart U erg in t Hart. Zo betigt men hen ook, ( dit zyn verder uwe Woorden) dat zy zouden- leeren: dat men C kan  C <8 ) kan zalig worden zonder het geloof. (*) Hier maakt gy weder een geweldige draai: want in zulk een zin als gy dit hier voorftelt, kan ik het weder in hunge:chrift niet vinden, wel zeggen zy dat men thans de Werken mede infltiit. Daar gy dus zoo loogenagtig word, zullen de volgende woorden van deze uwe afdeeling ook wel iets van St. Anna aan zig hebben; ten minften om dat dezelve door U gefchreven zyn, heb ik geen reden om er eenig geloof aan te flaan. In de volgende afdeeling vind ik deze woorden. — Is het wel een woord op zyn Pas gefprooken? Wanneer de Leeraar na de bediening van het Avondmaal, op Zondag den ^ October deezes Jaars de Communicanten vermaand, dat zy toe firyden moeten voor. de Waarheid; en er alles moeten Voor over hebben. Vond ,gy dit geen Woord ©p zyn Pas gefprooken? Waarlyk myn Heer! dan hebt gy een gering infigt en geheel geen regte denkbeelden van de vrugt en werking van dit Sakrament. — Want is er ooit een gelchikte tyd om de Gemeente hier toe aantemaanen het is in die Ogenblikken, wanneer vorftJEsus hun fpyft en drenkt met zyn waaragtig Lighaam en iSIoed.—Jinmers verkondigen zy dan de dood des Heer en! dat is niet flegts Jefus is geftorven: Neen maar Jesus is tot ons Heil geftorven. Hy heeft voor ons zig in den dood gegeeven. Hy heeft voor ons zyn Leeven ter verlosfing over gegeeven. — Hy heeft door zyn dood dl magt benomen dien, die des Doods geweld had: dat hSft ?,C gr0t? Va" WeIk,e hier in u aanmerking fpreekt tere™* mettoetezendeni *heb deze Loogensmeer  r 19 ) dat is den Duivel. — Hy heeft door zyn dood ons verlof! van den Euwigen Dood. — Hy heet't voor onze zonden voldaan, voor ons de Wet volbragt. Hy heeft ons dus beréid, de Eeuwige Zaligheid! — Dit alles is zoo Waaragtig als Hy ons hier met zyn Lighaam, door middel van het Brood gefpyft, en door middel van den Wyn met zyn Bloed gedrenkt heeft. — Wat dunkt u myn Heer?, — Kunnen er wel tyden zyn, welke betei gefchikt zyn, om de Gemeente te vermaanen' dat zy voor de Zaak van Jesus zukefl ftryden? Als in deze Oogenblikken, wanneer zy zyner Weldaaden in 't byfonder gederkenj ja genieten. — Immers in deze gezegende Oogenblikken, onder 't genieten, der duurbaarite weldaaden, met welke hun Jesus alsdan bedeeld* . verbinden zy zig als op Nieuw aan Hunnen Heiland ! — Sweeren hem een nieuwe trouw. —■ Nemen op Nieuw onder zyn Kruisvaandel Dienft. Beloven Hem op Nieuw nimmer te verhaten, al waaren der Vyanden veel, al waaren zy magtig of dat tezaamen. ■ Kan er, vraag, ik, wel ooit een tyd zyn, welke gefchikrer is om de Chrittenen te vermaanen dat zy voor de Waarheid van Jesus zullen ftryden, en voor zyne Eere waaken , ja dat zy er alles moeten voor overhebben , dan in deze oogenblikken ? — daar zy ondervinden dat hun Verlosser, hun God- delyke - Verlosser ! ! niets te Dierbaar was, maar dat hy alles voor hun overgaf, ook zyn Leven! Ja die nog in deze oogenblikken, zyn Lighaam en Bloed tot eene geeftelyke Zielen fpys hen heeft medegedeelt kan er wel ,,... Dog ik zoude my hier zelve verliezen en aan myn Middelaar zoo langgedenken, dat ik u Brief wel C % Eeuwig  ( *o D wig vergeeren zoude. ■ . Gv ^rrr i /w* A/L / jaat l °y 7egr c1an verder JIJT g k vtrmaan ons liever om ors ge, oef door waare godsvrugt te bev v-en ~1 j l ons op het harte Lt n 7 *evs~ea —- druk mnJiJ, L t{ W ftryden moetentegen onze zondige Neygmgen en dat wy Heufa wandelen gelyk hy die ons geJpen lief™*™ l' tIk,Wfet n^n Heer-' welk een Leeraat dige Godsknegt niet op alle deze nukken ren fterksten aaogedrong en ? ; oo ja ; wat vind Y m hem te berispen? dog zegt gy neen, dtn tt gy hier wederom een verfneifplvt* y Ik ben van her tegendeeU^Te^ Behagen dat* iS er 0üit een Leeraar £ welke op eene zuivre ,> en uit het waare t 00f EïSW* g°dVnigtige L—wandef aai' dnngt < het iS even deeze waardige Leeraar welke gy zoekt te fchandvlekken. J. Wat bZ weegd U dan myn Heer! om in die order aan ^y te fchryven, even als of hy van dit alles gezwegen hadde Foei U dar w „ •g „,1.1,,. fT , . u' öar net een geringe ten do r Vrf W°rden 1S' °0DS getrouwe kne|Z i °,°gem re agterhaalen. — Dog op worden" L 'T6631 l" l3fler Taal nier »fl -uiaar woiden zoekt gy het met een glimp te bedekken, en zegt V 2J verre van my dat ik mvne oudfie leeraaren een flegt oogmerk toe kennel «nillVbt t "lt?r nierS en doel hebt, dan cm uwe-oudite Leeraaren by v^ant hoe ftroofct dat ? wanneer gy zegt, 't verre van d # ^ oud (ie Leeraaren eei jlegt oogmerk toekenne: daar gy hem even nopftookers en aanblafers van tw!Lur noemde ga hen de naam van Laileraars, en valfche befchui . digera  C 21 ) digers toekende. Nu fpreekt gy van half menfihkmdigheid, dog of dit heele menfchenkunde is, iets op te rapen, weder weg tegooijefl, en dan weder op te rapen ~ waardige mannen, alles wat flegt is te laft te leggen, en dan weder vry te fpreeken en dan weder te befchuldigen, en dat alles genoegzaam in eenen Ademof dit vraag ik, een kenmerk is, dat gy een geheele menfchenkunde bezit, laat ik aan U eigen Oordeel. —■ Doet dan eerft myn Heer! een Reis na Smima, haalt grooter vvge blaaden> want, die gy tot hier toe gebefigt'hebt, zyn te klein om u'.ve fnode oogmerken te bedekken, Dog wy. zullen wel meerder tegenfpreekingen in U Brief ontdekken. ' De volgende afd eling van U lafter Papier begint gy aldus: Er is opgemerkt, dat wanneer dey oudfte Leeraaren een of ander fluk dat door de jongfte Leeraaren, betoogt, is, beftryden, dat zy dan-veel al dezelfde bewoordingen ter aanduiding gebruyken die hunne Jmpfgenooten by hunne betooging gebezigt hebben welk eene opmerk zaamheid! .... Dog deze was zoo aanmerklyk niet, (dus vaart gy voort.) wanneer de 'Leeraars dikwyls on* der elkanders gehoor verfcheenen ter bywooning van den openbaaren Godsdienft: maar zy word hoogft aanmerklyk wanneer ik U berigte dat onze Leeraars doorgaans zeer weinig den openbaaren Godsdienft hywoonen Wel nu myn Heer! is dat clan zulk een Misdaad. Wanneer men juift iemands eigen woorden gebruikt, om aan te toonen clat hy gedwaalt heeft'? Ik meende het was een blyk van een opregte handelwys. Dan hoe ftrookt dit nu wederom met, daar gy zoo even my liet■ vragen, waar toe dienen dan dog alle die verkeerC 3 de  ( » ) de uitdrukkingen en verdraaijingen van elkanders woorden? Daar gy nu wederom zegt dat zy juift dezelve bewoordiging gebruiken. ■—■ Tot hier toe ben ik nog al in den waan geweeft gy wilde de Eer der drie jongfte Predikanten verdeedigenj dog ik begin te merken dat gy het hier mede oek al nier wel meent. Wyl gy hun in hun gedrag en Levenswandel gaat befchuldigen: want zoo even zeide gy zoo wel dan ik, dat de viering van den openbaaren Godsdienft, een der heiligften en noodzakehkfien Pligten is. En nu zegt gy ook van die Leeraars we.fce gy poogt voor te ftaan , dat zy van deze heilige en noodzakely- ke Pligt zo weinig werk maken. ■ ■ Hier op vraagt gy. Hoe weten zy dan wat een ander Predikt ? en antwoord: dit meet hen door anderen berigt worden en of men op het verhaal Van een ander zig zoo kan verlaten, dat menden Leerfioel op zulk een verhaal beklimt om er tegente- yveren. ■ Nu laat gy het aan myn oordeel over of men zig hier op kan verlaten dan myn Heer! Gy hebt de Zaak zelf al uitgemaakt: want gy zegt dat zy de zelfde bewoordingen gebruiken: zy moeten dus een getrouw en waaragtig verhaal gehad hebben, tn op zulk een verhaal immers kan men zig geruft verhaten. Dog uwe befchuldigingen, met welke gy uwe oudfte Predikanten agter volgt, ftuite op L1 zelfs te rug • want nademaal gy met U natuurlyk Lighaam, maar op een Plaats gelyk zyn kunt, zoo kunt gy niet en de oude, en de jonge Predikanten gelyk hooren, ook daar ik vertrouw, nademaal gy met de jongfte Leeraars zoo veel op hebt, «tiet veel onder het gehoor der oudfte U begeven zult: zoo moet L o^k veel door andere verhaait  haalt zyn, — Maar waarom verlaat gy myn Heer! U zelf zo fterk op het verhaal van anderen, daar gy dit in uwe Leeraars niet dulden kunt'? Hoe verder ik my daar in begeef hoe meer ik ondervinde dat gy u zeiver tegenfpreékt: maar ook uwe onbillyke onregtvaerdige handelwys, door dien gy met loogen en lafter Taal, waardige Gods knegte regtgeaarde Chriftenen, zoekt te bekladden: ten blyk dat uwe Zaak zeer flegt Haat, wyl gy geen regtfchaapen Wapens hebt om uwe Zaak te verdedigen, — De flot woorden van deze afdeeling luiden aldus. My dunkt men handelde wel zoo verftandig , om tegen niets te [preken dan 't geen tegenspreekens waardig is, en 't geen menzelve gehoord heeft. Wat denkt myn vriend er van? Dat zal ik u ras ontdekken. ■ Wat aangaat niet tegen te fpreeken dan 't geen tegenfpreekens waardig is, keur ik goed: dog ik vraag U op myn beurt* heeft dit hier plaats — Zyn de Zaaken in verfchil zo gering, dat dezelve niet moeten wederfprooken worden? ■ zyn die afwykingen van uwe jongfte Leeraars zoo weinig, dat zy niet moeten wederfprooken worden? ■—. Zoo gy zulks meent myn Heer! laat dan Socyn zelf in uwe Gemeente leeren: en gy zult mogelyk nog geen rede vinden, om hem tegentefpreeken. ■—. Ten anderen handels gy hier wederom tegen u eigen vonnis: want ik heb U zoo even beweert, dat gy veele Zaaken hebt beoordeelt welke gy zelve niet hebt gehoon, maar welke U door andere verhaalt zyn, Laten wy nu zien wat de volgende afdeeling oplevert. ■ Maar, (dit zyn uwe Woorden) in dien deze Brief in handen mynèf oudfte Leeraaren kwam, zouden zy misfchien zeggen: dat ik hen  hen tmonregte hefchuldigde.^- Dit konde ey wel geraden hebben : - 't fchynd of U eyij geweten U hier brandmerkt — ZJ fcn alle wel" denkende met haar, zoude dit met. het grootfte regt moeten zeggen. injniers heb ik u ge- toont, overtuigend getoont, uwe flegte handelwys omtrent de drie oudite uwer Leeraaren: die ly te onregt befchuldigt, belaften, beliegt, en met de lelykie verwe. alfchijden, en verdfgt maakt, als of zy twiftstokers, en tweedragt zaaiers zyn — o Wee U gy die deze zoo waardige Mannen te onregt durft beschuldigen, en dus hun eer en goede naam zoekt te rooven. — Hun in hun hoogwigng Ampt 200 zeer bedroeft, en ontrufh zy die zoo veele Jaaren agter den anderen , ook ten uwen nutte hunne kragten hebben verfpilt—- zy die het zig me., laten verdrieten , om Ü en alle die hen zyn aanbevolen, op den Weg des levens zeker te leiden en te bewaaren, gdyk een Herder zyne kudde, voor den roofzugtlgen wolf LCt 6fvan deze fooode handelwys, bedroef de heiligen Gods niet meer, op dat God *e violen zyner wrake niet fchielyk over U uitgiete: en zyne geregiigheid frrilyk als de blixem, door L te ilraften word uitgeoeffent. _ Hoe zul en nietten genen, grooten Dage, de ftomme Pilaaien van uwe godgewyoe gewelven tegen U getuigen? hoe zullen nie, die waardige Mannen, welke dan zuilen lig en als de Sterren des Hamels , tegen b- moeten optreden en het regtyaard.ge vonnis van den aflerwaereld Rigter, over G moe en buiykenj wanneer het tegen-U heten zal, gaat weg van my gy vervloekte in het eeuwige ff uur dat bereid is den duivet en zyne engelen ~~ J->«n laat 11.hooren wat gy verder zegt. Zy, na- melyk  C 15 ) melyk de oude Leeraars , Iaat gy nu zeggen , dat zy zulk een gedrag ten hoogfte vervoeijen dat zy Ipreekende van Leeraars in deeze dagen of van zogenaamde verftandige Mannen, of van deugd Predikers; hunne Amptgenoten nooit bedoeld hebben ■ en dat hunne wooraover-nemingen by louter toeval zyn gebeurd.— Waarlyk myn Heer! Ik heb medelyden met uwe eenvoudigheid ! is her niet even eens, wie zodanige uitdrukkingen gebezigt heeft, wanneer de Leeraar het zelve als dwaaling wederleg:?- Welk een eenvoudige draai hebt gy hier genomen?— Doch onmiddelyk hier op beweert gy wederom, dat zy tegen hunne Amptgenoten yveren. — Gy ward U hier in een kring, waar in gy, geloof ik, U zelve verdwaalt gy weet nu niet meer waar gy 't zoeken zult .-want mi beweert gy wederom, dat zy misfchien tegen 6q Sociniaanen, Pelagiaanen, en andere het zullen gehad hebben— Maar hoe myn Heer! Zy hebben zegt gy dezelfde bewoordingen hunner Amptgenoten gebezigt: — Dit moeten dan woorden zyn welke ook de Sociniaanen en Pelagiaanen bezigen: waarlyk myn Heer! hier verdient gy weinig lof,, wyl gy U toont geheel van een valfchen aard te zyn: gy komt voor, als of gy de Eer uwer drie jongfte Leeraars wilde verdedigen en nu maakt gy hun tot openbaare Sociniaanen en Pelagiaanen. Nu ontdek ik dat geen, 't welk een myner Vrienden tegen my zeide , toen ik hem ü Brief het leezen; dien man (zeide hy) is vaneen valjchen aard, zyn draaijen en vreemde toeren ontkennen het.— Hier myn Heer! ontdekt gy, dat oy een fnode , een verfoeijelyke huichelaar zyt JÜ JNu maakt gy aan al de Waereld openbaar, welk een verdoemelyk Carakter gy bezit. - Gy komt D voor,  C ï« ) voor, als wilde gy de drie jongfte Leeraars verdedigen, en ingewikkelt verklaart gy hun voor Sociniaanen en Pelagiaanen , voor zulke ketters dus. welke met het grootfte regt, uit de Maatfchappy van Luthers Kerk moesten verjaagd worden — Gy betoont L juist den aard te hebben, van zommige Broodrotten Paskwille Schryyers, welke in dit troebel water gevist hebben, v aar van ik by een myner Vrienden, eenige geleezen heb, die ook den fchyn hebben, dat zy deeze Leeraars willen verdedigen, doch hen met een zwarte Kole zeer lelyk afmaaien. Ja nu gaat gy hun (de oudfte Leeraaren) by alle uwe godloosheid nog pryzen , wyl zy de dwaling van Sticyn en Peïagius, of 't welk volgens uw eigen grondftelling het zelfde is, die van de jongfte l.eeraars beflryden. Nimmer had ik gedagt myn Heer! dat gy zulk een boos hart bezat — Doch Öit alles fchynt gy door de volgende woorden weder te willen omverftoten , want gy vraagt, maar hoe weinig hebben zy 'ermede gewrocht?.,. Weet gy dit niet? Ik zal 't U zeggen; zy hebben hier veel mede gewrocht, of gewonnen: voor eerst, zuiveren zy zig voor de Gemeente , en verzekeren haar, dat zy de oude orthodoxe Waarheid nog niet verlaten hebben. 'Zy ftellen hen gerust dat zy nog zuiver denken; dat zy hun Eed en pligt, hunne heilige belofte God en de Gebeente gedaan , getrouwelyk houden wiilen Ten anderen waakénzy, dat de dwaling niet geheel en al de overhand kryge , door dien zy agtefvolgens hun piigt, de Gemeente voor deeze Zielverderfvehke leeringe waarfchouwen. — Tenderden, verlterken zy de Gemeente in hun Geloof, en evertiiigen'heh , dat hunne eens gedane belydenis op-  ( y ) opregt is. Want zyn de Hellingen van hun party tan dien aard, dat zy' de toets'niet kunnen door* ftaan, en men dezelve kan wederleggen : dan blyft hunne eens'beledene Godsdienst boven allé andere die men op nieuw wil invoeren. Dit myn Heer! en oneindig meer, hebben zy 'er mede gewrocht. Nu al wederom een andere vraag; Wat raken om toch die buiten zyn ?... Hier ofj zal ik U kortelyk antwoorden 5 alle die buiten ons zyn, raken ons niet meer, dan dat zo lang wy onze Godsdienst voor de beste houden, wy alle andere moeten als dwaling erkennen* en voor al die Ketteryen beftryden, van Pelagius en Socyn, a:s zeerverderflyk voor de Ziel. — Hierop fchryft gy my aldus: 'f Is lofwaardig, wanneer een Leeraar belang fielt in V Zielenheil van zyne Natuurgenoten': 'Maar de zorg voor V Zielenheil van zyne Geloofs* ' 'genoten , is hem byzonderst aanbevolen. — Ik ber tuig U 'opregte dank myn Heer! voor den lof welken gy hier de oude Leeraars uwer Gemeente toezwaait* gaarne wenschte ik, dat gy het oprecht meende. — Hier op hebt gy deeze woorden ter jaeder gefteld. Bedenk eens myn Vriend, welk een 'gcwigiige post het is, een Her da, over zulk eene aanzienlyke Kudde, als de Amjlerdamfche Gemeente is, te weezen Welk een gewigtigen post het "is , een Herder over de Amfterdaml'che Gemeente 'te weezen, zullen die Mannen het- best weeten , welke, onder Ü in den dienst van Jezus byna grys geworden zyn: vooral zullen zy het in deze dagen ondervinden, daar zy niet alleen met uitwendige', maar ook met inwendige Vyanden, in de Kerk te worftelen hebben: In de volgende afdeeling. geeft gy U oogmerk. U ' albrfnoodsr oogmerk te'kénnen, en toont aa"n D 3 'al  C 28 ) al de Waereld dat gy geen ander doel heeft, dan om de oude Leeraars uwer Gemeente in onmin te brengen, en gehaat te maken. Gy noemt hen ten dien einde aanblazen van V Vuur dat thans fmeult. Zy moeten by U bevorder 'aars der twist heeten. Deeze waardige Mannen, die zo veele Jaaien, door hunne zuivere voordragt, de Gemeente m rust en vrede gehouden hebben : deeze Idele, deeze getrouwe yveraars in den dienst c;es Leeren! moeten op hunne gryze dagen t< door een vingen lasteraar bedroeft worden j~ o Gruwel!!— Wte U m}n'Vriend, gy die de Maat uwer gruwelen hebt vol gemeten . Hoe zwaar zal het u vallen, tegen den Prikkel achteruit te Haan— Gy.... dcch ik zal Ü niet lcnelden; maar weet , dat U Heiland Jezus , dien gy m zyne getrouwen dienaren beledigt hebt, zal U ten geene dagen, Aan voor zyn aangezigt weg werpen , en U uw loon geven met alle lasteraars: Hy zal L toonen. niet onjverfehülig te zyn, omtrent hun, die zyne Dienaren fmaden en vervolgen. Nu gaatgy met innig medelyden verhalen, dat er onrust, dat 'er Jcheuring in de Gemeente is Lit htb ik ondervonden; want ik meer dan eens in Amfterdam geweest zynde , heb gezien en gehoort, hoe eemge voor deeze , andere weer andere Leeraars waren toegedaan. Maar myn V riend.'Zyn de Tekenaaren hier van de oorzaak ik meen neen , want zulks nu al eenige Jaaren heeit plaats gehad. — Intusfchen moet ik 1) hier iets vragen myn Heer! — Wat'is doch de reede geweest, dat toen eer gy deeze nieuwe Leeraars m uwe Gemeente had; 'er toen altoos rust en vrede onder U was? Om dat zy toen de Waar-  C 19) Waarheid leerden , Gods Woord Predikten ; en geen Menfchelyke reden gingen verheffen boven de Goddelyke Schriften. — Waarom waren 'er in die dagen, niet zulke onrustige geesten in uwe Gemeenten, die tegen hunne Leeraars Q-piïonóen? — Om dat men toen gsen nieuwigheen invoerde, maar het leerftellige van Luthers Kerk leerde. — Verder vraagt gy, wie voorziet de akelige gevolgen? — Zy die door valfche Leer begonnen hebben, konden dit het eerst voorzien.— Nu heet het: zy die de drie oudfte Heer en Leeraaren zyn toegedaan, •waanen verkettert te zullen worden, wanneer zy den Godsdienst by een der drie jongfte Heer en Leeraaren waarneemen. — Dit is van zcmmige de waarheid: ja de ondervinding heeft het my wederom geleert, want ik eenige tyd geleeden , te Amfterdam zynde by myn Vriend Waarmond , (die gelyk gy weet een Man is van groote kunde , en fcherpe doorzigt) hem vroeg, of hy ook onlangs, by een der jongfte Leeraars had ter Kerk geweest: antwoordehymy, zoude ik by Hun ter Kerk gaan, en my iamyne grysheid, nog den troost laten ontnemen : welke my de Godsdienst, in Jezus Christus aanbied, en waarmede ik altoos myn bange Ziel heb kumjen opbeuren, en verkwikken, wanneer haar de Zonde benaauwde— Neen Vriend .' zeide hy , dat zal myn Heiland nimmer gedogen. — Bedenk eens myn Vriend: (dus fprakhy verder tot my) of het wel de moeite waard is , dat men by haar gaat, onlangs ging ik by esn van deeze Leeraars, in de publieke Donderdagfche Cathechizatie; hy moest toen leeren over hetEuangelium ; een heerlyk leerftuk niet waar? Doch wat hoordé ik, ds Leerbar hing een Schildery op van 't Luilekkerland! en vermaakte ons dus even D als  ( 3o ) als of men de Kinderen vermaakt; dit was het genoegzaam al, ais dat hy nog beweerde , dat het Euangelium geen Goddelyle kragt was tot Zalige hpid Dit (zeide hy) wat ik daar verhaal, % zo waar, als 'er een God in den Hemel leeft. — Dan laten wy verder gaan, want de tyd welke my ter beantwoording uws Briefs nog overig is begint merklyk op te korten. — Het heet dan nu, en zy die met de laatst gemelde zyn ingenomen, kunnen het gehoor der eerstgenoemde niet bywoonen, omdat zy meer dan eens pntjiigt zyn geworden, door ruuwe gezegdens en onbefckaafde uitdrukkingen, 'E meer op 's HeerenStraaten, dan op den Kan/el pasfen, en die naar hun Inzien, gebezigt en toegepast warden op hunne bemiymenswaar.dige Leeraaren.— £i iVsyn^Heer.' pasfen ruuwe gezegdens, en onbeschaafde uitdrukkingen op 's Heeren flraaten? Doch dat daar gelaten, maar welk Leeraar bedoelt gy hier ? U Starretje, zal ons dit aanwyzen, want de aanmerking , waar toe het ons heen licht, luidt aldus: Zo bezigde de Lieer Hamel au , by voorbeeld, voor eenige Dagen deeze uitdrukking, dat men dien Bandrekel, fpreekende van den Duivel, thans wil mtbannen.^ Zulke en dergelykc redenen mogen fpotzuchtige kittelen, en zwartgallige aangenaam wezen: Weldenkende worden 'er door geërgerd, en zommigt verbittert'.— Gy hebt hier al zo iets by elkander, *r welk by zommige al eenige fchyn zoude kunnen baaren. Doch laten wy het eens by 't licht befchouwen; voor eerst zegt gy; Zy die met de jongfie leeraars zyn ingenomen, kunnen het gehoor der oudfie niet bywoonen. Geen wonder , want wanneer men waant, dat onze reede ons den weg kan wyzen, o.ntftaat licht by den Menscheen waich voor de Goddflyke Waarnedeii; en andere waarheden • *• wil-  ( 31) will«n de oude Leeraars doch niet voordragen, teh fpyt van U en alle die de Sathan in de hand werken . Laten wy nu eens horen, wat gy 'er van zegt: om dat zy.ontftigt zyn geworden door ruuwe gezegdens, enz. En hier op hebt gy u aanmerking gefield, alwaar gy opentlyk den alzinswaardigen en in 's Heereh dienst getrouwenKnegt, den yveraar Hamelau , te lyf valt* - en waar in beftaat nu zyn misdaad? - Wel hy heeft den Helfchen Geest een Bandrekel geheeten: wel fchrikkelyk, nu, is dat het al?—.Ja:— Dan moet ik U zeggen, dat dit onder die zaken behoort, die geen tegenfpreeken waardig zyn, en deeze wilt gy immers niet tegengefproken hebben : volgens het geen gy op Upag. 8. beweert hebt. Gy hebt dus hier wederom tegen U eigen vonnis gehandeld: ja gy gaat 's Mans loffelyke Naam nog in U laster papier ftellen... Maar om weder tot den Duivel te komen, gy moet waarlyk dien Helfchen Geest al zeer genegen zyn; doch het is ook al zö wat, om zyn Helfche Majepit, een Bandrekel te 'heeten. • Maar wanneer ik U zeide, dat deeze uitdrukking naar aanleiding der Heilige Schrift was, dat ik Brief Jud. V. 6. lees, dat de Engelen, namelyk de afgevallene, de Duivelen dan, gebonden zyn, met Eeuwige Banden in de Duisternis. Wel nu myn Heer! wat dunkt U, wordt het voor U nu ook niet zulk een zaak, die geen wederfpreeking waardig tf. ■—> Gy hebt U dus ook hier in wederom laag genoeg geclraagén , door deezen loffelyken Leeraar ten toon te ftellen. ■ Doch zoortgelyke. uitdrukkingen worden U aanftootelyk, om" dat zy op uwe lievelingen, de Leeraars :en voorftanders van het zogenaamde npn"AA-n3TN tvorden toegepast.—. Maar myn Vriend! hebtgy dit-  C 32) dit wel, zyt gy hier van verzekert? dat W « die Z,«nMrj word toeaenaw , ' et °P 7niirc9 u at luesePast> waar uit weet Namiddags in de Nieuwl^klt daan neeft, *) — V/ar ifttifö 1 V . &e Pr-ek?—- i^RPlF T dKêe°n opruiende ri.eK. Was hg met. doorkneet met rixtverScorende woorden?— Met ruuwe gezets 2 ■~~ Met onbegaafde uitdrukkingen?-!?^ dit een Predikatie, om rust in de gemoederen der foehoorderen te verwekken? ^ Tas dit een Predikatie om zyn Medeampt genoden beminnenswaardig te maken, en hunj&ere te bewaren i — Kon 'er ooit wel een Predikatie gedaan deS^'eeX F-ederen der^oSoor- ILZ' T **? t glSten konde worden ge. maakt, dan even door deeze Predikatie?- vfas bet met juist een Predikatie, om zyne Mei amptgenoten befpottelyk, verachteden fehaat te maken? Ik laat dit alles over, aan 't oordeel van die laten kezen en hvRottwdam komt j zal ik u hebt. e fty zal Juist ^° zyn, zo gy hem gehoor*  C 33 ) Van alle Verftandige, welke des tyds deeze twisr> ftokende Preek gehooi d hebben.. De kwaadé uitwerkzelen^ en flegte gevolgen hier van, hebben zig terftond geopenbaard: (gelyk myn Vi:end my gemeld heeft) — Maar zyn dit nu de" uirv. erkzels van alle die Deugden Liefde Preeken?—. Is dit liefde uitoeffenen? — Is dit zyn. Naasten te beminnen?-— Is dit..;. Doch laar ik ftilie ;yn * en myne Pen bedwingen, op dat ik niet ie:s zegge j 't welk men nier graag hooren zoude. — En gy durft dan nog ten voordeele van zulke Leeraar Sj my met U Schryven las-ig vallen: en waardige Mannenj opregte Herders belasteren: en in een gehaat daglicht ftellen. « Doch dit is het fnoode oogmerk, welk gy met U Brief voor hebt: —. Dochj welk loon gy hier voor ontfangen zult, zal ik aan u eigen ondervinding over iaaten. Geen wonder (dus vaart gy voort) dat fehoon de Gemeente in aantal van Lidmaten vermeerdert, de V?rgadering der Zamenkomfle vermindert ■, —f dat 'er laauwheid en traagheid hoe langs hoe meer toeneemt. Hier zegt gy waar (*). Maar naar U oogmerk , is dit de. Schuit uwer oudfte Leeraaren , maar ik zal U zoo gy niet ziende blind zyn wilt van het tegendeel overtuigen. ■— Hoe was het dog in voorigenDagen in uwe Gemeente geftelt? toen uwe Leeraaren als Priefters des Heeren de Arke des verbonds met • eenparige Ichou- (*) Want dit heb ik ondervonden, toen ik op den io September deezes Jaars, des Zondags in de Oude Kerk kwam; ik om; roerde , en meende ik was aan een verkeerde plaats j doel, ik was te regt: - Hemel dacht ik, hoe is ditGors-Huis zo ledig; daar het weleer, byna fcheen té zullen barften, Van Wegen4 dé vergaderde menigte:— doch ik ontdekte aan den voordracht van den Leeraar, heel ras, wat hier van de rëede was. is Doch hier over ftraks hdch iets nader; Ë  '34> fchouderen droegen. — Toen de plaats J het HüiS daar de Eere des Heeren in 't byfonder woont, a's op gepropt van Menfchen was, en byna fcheert te barrlan, van de groote menigte vergaderde Chriftenen! — Dog nu gelyken deze God ge* wyde gewelven fpelonken waar uyt de inwoorfders ver aagt zyn. .— Geen wonder dan dat die oude waardige Simëons, met bebiggelde wangen, dikwerf van Zions wagttooren klaagen dat Zions Kerk die wel eer de Moeder was, uit welke zoo veele geeftelyke kinderen gebaart wierden; na is aantêfchouwen, als eene vrouw die-de Baardmoeder geflooren is. — Hoe geredelyk kwaamen niet in vorige Dagen, (toen men in uwe Gemeen: te nog niet om uw jongfte Leeraaren dagt,) met gehele Schaarentolymoedig de Chriftënen te zanten , om de ryke goederen zyns Huis deelagtig te worden: om te zien en te fmaken hoe vriende-* lyk de Heere is. Daar er nu byna een zesde gedeelte , en fomtyds nog niet zoo Veel te zamen komen, die begeerig zyn na de goederen desHeeren ! Geen wonder dan zeg ik dat GoDs getrouwe knegten, - weenen en in hunne Ziel bedroeft zyn , wanneer zy den tegenwoodigen toe* ftand, van hunne Gemeente befchouwen, en de* zelve vergelyken', by de voorige Dagen. Nu geeft gy een middel op hoedanig de gerefene gelchillen. zullen vereffent voorden-, ten einde een gewenfte hervorming daaruit voort kon komen: dan .hoe meer ik het Requeft lees, hoe meer ik in die gedagten beveiligt worde dat dit het waare doeleinde , der Requeftranten is. Nu neemt gy den toon eens fpotters aan, (*% en C) Spotten is veel al een kenmerk; van een lage Ziel: ook "een'  ( 3S 3 en noemt hun Requeft een inftrument: men noemt veeityds iets dat groote werkingen doet een inftrument: mogelyk kunt gy voorzien* zonder dat gy 't weet dat dit iets kon uitwerken, mogelyk noemt gy het daarom een inftrument om dat gy zien kunt dat deze machine eerlang in nederlands Zion groote werkingen doen zal. Dan laat ons hooien wat gy van dit inftrument te zeggen hebt, Men vind (dus begind gy) juift niet genoemd tegen wien zy 7 hebben: maar uyt de zamenhang blykt, dat de hier voorgenoemde Heeren Mutzen- be- een beweys, dat men geen regtfchapene Wapenen heeft, ora, zig te verdedigen. —■ Dit is kenbaar in de Perzoon van onzen Goddelyken-Verlosser ! de gewyde, gefchiedenis overtuigt ons hier van. Dog ook zyne ware leeden moeten ook veelal dit ondervinden , en zig allerlei befpottingen en verguifinge laten wel gevallen: voor al dan, wanneer zy voor do Waarheid hervoor treeden, en de Eer van Jesus zoeken te handhaven. — 'c geen ik hier zeg zullen zy my niet tegenfpreeken, die de Zaak der Requestranten als daar toe gefteld bebben waargenomen, en nog waarnemen. —■ Onlangs heeft myn Vriend Opregt my berigt dat wanner deze brave zig voor 't E. Confistorie willen vervoegen, om 't geen hen op het Harte drukt, te openbaaren , en bülyk herftel in de Zaak te verzoeken: zy dan het voorwerp der befpotting zyn; dat men door allerlei fmadelyke Woorden, hen zoekt veragtelyk te maken. Dog hoe zeer verraden zyhier door niet hunne flegte Zaak: hoe overtuigenttonen zy niet, dat zy de Waarheid miffen, het ligt fchuwen; en onder den Vorft der duifternis 't huis hooren. — Hoe kènnelyk word hier door niet dat een lage Geeft in hun woont. — Hoe verfoejelyk is het niet, dat een Kerk - Dienaar, die zynfoldy trekt uit de liefde gaven der Gemeente. — Hoe verfoejelyk zeg ik , is het niet van zulk een, dat hy de Broederen dewelke daar om hunne regtvaerdige Zaak verfchynen, door allerlei fpotredenen, agterhaalt, wanneer zy voor de Waarheid optreeden , en zig aan 't E. Confistorie willen laten aanmelden. — Hoe verfoejelyk ftaat het niet, dat een onder andere fpotrede; ook zyn Dïenftmaagd durft belaften eenPypte floppen, «aar daar by tevoegen dat een voor de vier genoeg is. Wat dunkt U, ik vraag de geheele ver.tanjige Waereld, is dit niet een kenmerk, van de flexie zaak. I %  C sO lecher Baum en Sterk, hunne befchuldigde W* ^ Met-de urerlle .verwondering las ik uyt U Brief die Woorden: Jk geloofde my zelve niet, dan las ut uwe woorden eens over, en dagt heb ik ook • mis geleezen: dan wederom herlas ik hef Requeft dog kon zulks uit den zamenhang niet ontdekken. Hier dagtik dan weder aan de Woorden die erg denkt vaart erg in V Hert. ■ Ik lees wel, eenige Leeraars, of andere meervoudige Wtdrukkingen ; maar wie zal hier nu uitbefluitln Kunnen; dat de opgemelde Predikanten bedoelt worden — ]k zal ü meer zeggen; ik heb er de proer van genomen , en het Requeft aan verfeheide Perzoonen laaien lezen: ik heb nog meer geaaan: ikheb hun de Naamen genoemt, van alle de zes Leeraaren, en hun ge-vraagt, of zy nu ook uit het Requeft konde ontdekken, welke Leeraars bedoelt: wierden, dog geen van haar konde dezelve uit het gefchrift ontdekken •—. Gy begrypt ligtelyk myn Heer! dat zy in de zaak onbekent waaren en de Amfterdamfche Leeraaren niet Kende. —- Waar uit wift gy nu dat.de jongfte Leeraaren bedoelt wierpen? het bhkt uit de zamenlang zegt gy: dog gy zult dog uit een het zelve geichrift niet meer kunne leezen dan ik en andere. —- Gy moet dus aan de jongfte Leeraars zekere Kentekenen hebben, waar uit gy konde opmaaken dat men hun bedoelde. — Want verbeeld U eens dat alle zes de Predikanten eendragteiyk leerden: voeg hier by dat in 't Requeft geene name genoemt wierden: hoe zoud gy nu kunnen zeggen, dat de drie jongfte Predikanten bedoeld wieide. — Nu immers myn Heer! is het openJaar, dat gy zelve de drie jongfte Predikanten ^huidig kent. ,— Hoe huicheiagtig toont gy U hier  O?) hier niette zyn. Gy wilt in rchyn de eer der drie jongfte Predikanten verdeedigen en in-us'chen, roept gy al de Waereld toe; het zyn de drie jongfte Predikanten welke i'chuldig zyn en de Waarheid verkeert hebben. Nu gaat gy tot de befchuldigingen zelve over* en zegt de befchuldigingen zyn de volgende. ■ Dat de Requestranten de genoemde Heeren weinig of byna nooit hooren fpreeken van het leerftuk der H. Drieeenheyd. Hier merke ik aan (zegcgy) dat dit de fchult niet dier Heeren is, maar wel de fchult der Re queftr anten, in dien zy onder hun gehoor kwamen wanneer over dit leerftuk moet gepredikt worden, dan zouden zy blofen , over hunne befc huldiging: dat die Leeraars fchreomen om het woord Perzoon of JDrieeenheyd te gebruiken, — Hier op zal ik U kort antwoorden, en zeggen, dat gy omtrent de Zaak niet wel onderrig: zyt, ik durf U dan verzekeren, dat de Requeftranten op die Tyden wei onder hun gehoor zyn geweeft. Hoe dog konden zy anders hier over klaagen? Hoe konden zy zig hier over befwaart vinden? Dog per flot van deze Zaak; waarom roepen deze Heeren fteeds, dat de woorden Perzoon enDRiEEvpjEvDgeenbybelfche Woorden ?yn, zou men hier by geen oogmerk hebben? Nu myn Heer! is 't weèr U~ beun. Neen (zegt gy) zy agten dit Leerftuk een Pylaar een Grondzuil , waarop de Christel yke- Godsdienst ruft, is (dus vervolgt gy) dit loogen, dat men het tegendeel bewyze. > Diï zal my zeer gemakkelyk zyn, myn Vriend Getrouw heeft myn twee brieven gefchreeven, in eeri van dezelve word my berigt, dat een uwer jongfte Leeraaren gepredikt had, over de bekende  ( 38 ) de We orden uit Pfalm XXXIII. 6. nit welke Woorden hy betoogt heeft, dat hier niet van de Drieeenheyd gefprooken word: ik bemerkte ras dat dit gevoelen ftryd legen de oude regtzinnige godgeleerden, en kon dus hier onder niet ruften, maar vervoegde my by.een Taalkundige of Geleerden, om dit nader te onderzoeken: welke my clan ook berigte, dat het Woord, 't welk hier in de Groondtaal voorkomt, en door den groeten Luther is vertaalt door het Woord des Heeren, eigentlyk betekent, door de Beloofde bes HfereN'! — verder berigte my deze Man, dat wanneer men dit bewys verwierp ter ftaaving van deeze groote Waarheid j men dan alle overige bewyzen even zo gemakkelyk konde verwerpen. Veftig nu myn Heer! U aandagt op myn tweeden Brief, waar in my gemeld wierd, dat een der voorgemelde Predikanten gepredikt had, uit de niet minder bekende woorden, i Joh. V. 7. in welke leerrede hy betoogde, dat deeze plaats niet in den Bybel behoorde (*) maar dat dezelve ©ndergefchooven was (**) Dog wanneer zal men dit bewyzen ? ik weet wel er worden handfchriften gevopden, zoo wel Griekfche als Syrifche. Dog in de over oude Handfchriften word deze plaats immers wel degelyk gevonden, dog is door de Vyanden der Drieeenhevd in zommige affchriften uit gelaten: hierom klaagde de Kerkvader Hieronimus reeds in zyne voorreden over de algemeene Zendbrieven: dat de Vyanden der (*) Door zulks voortegeeven kan men alle leerftukke ont kenne. (**) Deze Moorden welke,de Sacitiieanen fteeds in den Mond hebben paffen voor jfeerr Leeraar in Luthers Kerk.  ( 3S>) derH. Drieeënhèid deze plaats hadden uit gelaateft: — op het Concilie te Nicea gehouden» in den Jaare 315 na Christus geboorte onder deii Keizer Constantinus , waar op 318. Bisfchöppen vergadert waaren j én waar de Ketter Arrius die de DRiEENHEiDloogehende verworpen is,op &i\Concilie> nu mynHeer! heeft Athariafius deze woorden tegen Arrius gebezigt, zonder dat deeze dezelve heeft tegengefpröken , *t welk hy doch zekerlyk zoude gedaan hebben, zo Jezelven niet in den Bybel behoorden.-— De Kerkvader Cyprianus, die voor "den tyd van Arrius geleeft heeft, iaat deeze plaats Veelmaals in zyne fchriften invloeijen: by voorbeeld, in zyn Traktaat van de eenigheid der Ker* ke, zegt hy: De Heere zegt , Ik en de Vader zyn een. En wederom: Van den Vader en den Zoon en den Heilige Geest, .is gefchreeven ; en de drie zyn een. —■ Voeg hier by myn Heer! dat het woordje en, waarmede het volgende 8fte vers begint, een koppelwoord is, 't welk dit 8fte vers aan het voorgaande 7de vers verbind. Wanneer wy nu eens het 7de vers wegnemen, dan ontdekken wy in den zamenhang, eene merkelyke gaa* ping.— Wel nu myn Heer! wat dunkt U nu, is dit nu , door zulke leeringen voor te dragen , deeze groote Waarheid voorftaan, en dezelve voor een Pilaar en Grondzuil van den Godsdienst houden? Of mag dit niet met regt heten, de Waarheid tegen vliegen , de Schrift verdraaijen; doch laat ik liever zeggen, 'er uit krabben, wat niet goed in hun kraam te pas komt. — Nu wy zyn toch aan dit ftuk, laten wy dan nog een paaf woorden fpreeken, van de Leerreden over de DaiEëENHEiD, welke door een der jongfte Predi- kaa-'  C 40 ) raar zoekt te betogen ; oat het Leerftuk der H DRiEeENHEiD uit het Ot de Testament niet L te bewyzen, nog in h; zeive gegrond is: waaruit dan wederom moer volgen, dat deezeLeèr.daeerftelykalle bewyzen moet verdraai jen, uit het Oude Testament; ten andere, dat hy de Vaderen van het Oude Verbond , door den rei der Deugd ten Hemel is dit nu de Geloop Leer van Luthers helpen verdedigen: of is dit dezelve met voeten treeder,— Tkmoet U myn Heer t^/lfr tei1Vra?en' ^tgy wel, dat LatermanÓK gevoelen toegedaan zynde, het zelve in net Jaar 1645, weder moest herroepen. — Ik weet wel 'er zullen zyn die zéggen, dat dieL,* raaren, die ftellingen als fcfe wel m hun hart zyn toegedaan , maar dat zy dwalen in de uitlegkunde; maar wie bagnpt rit, dat wannee men de bewyzen wegneemt, dat de ftellingen dan vanze:veverdvvynen.— Ik ZOude U hier van nteer^nnen lehryver , doch dan zoude ik te lang Nu vangt gy in deeze order aan - De tweede, derde, vierde vyfüe en zesde be[chuldigtng, behelst eene opcenfapelmg van (Idln.gen, zonder eend bewys, mdien het. waarheid waar e, dan zyn genoemd* Heeren, Mofers ui de Kerk, onwaardig om ooi den Leerftoel te betreeden. Verdraaien d fdus vraagt gy verder) de bewyzen voor de Eeuwige Godheia van Christus ? — Zwygen zy geheel van het p len lyden des f erlosfers?~ Spreken zy niet van Chnsiushatuuren?- Ampen, Staat en en Weh da- tXi ter^ie'5, 06626 ^ PlaatS> *™kt de™  C'4') 'daden ? — Spreeken zy van Chrijius molt hógèf 'dan ah van eenen Zedeleeraar ? ■ Wel" zo myrï Heer! maakt gy nu die Leeraars voor wien gy U inde breffe ftelt, tot Monfters? en wel tot Monfters in de Kerk. —• Wel neen, zujt gy Zeggen: Dog ik zal het U toonen. Ik zeg U en heb U almeer gezegt dat de Requeftranten alles bewezen hebben. Wel nu dan is het immers Waarheid. En dan zegt gy zyn zy Monfters. -—* Ik zoude U kunnen bewyzen, dat al!e deze befchuldigingen Waarheden zyn; dog kortheids hal ven, U dit Eene voorleggen. — Onlangs mélde my myn Vriend Doorsigt, dat een Uwer jongfte Leeraars had gepreedikt over i Cor, X. 9 alwaar de Woorden dus luiden en laten wy ook Christus niet verzoeken; ah zommige van geene hem verzogten, en wier den van de jlangen vermeit. —• Welk menfch nu, die een redelyk Oordeel bezit zal niet begapen, dat door de Woorden, - hem verzogten den Perzoon vanjEsusi Christus onze Goddelyke - Verlosser moet verftaan^ worden. En egter kon , en dorft dezeri Leer air zeggen,' dat door de Woorden, hem ver*, zogten den Perzoon van Jesus Christus niét moeft verftaan worden, nog op hem toegepa'ft worden, —-, Wat dunkt U myn Vriend! is dit wel iets anders dan de bewyzen van Jesus Eeuwige Godheid verdraaijenV is dit wel iets anders dan dezelve te ontzenuwen, en te ontkragten. — Dit dan myn Heer! zal genoegzaam zynj bm U te overtuigen, dat ook dé overige befchul^ digingen Waaragtig zyn. ... Nu is dit u vraag. — Zyn zy onregtzlnniglóm dat zy leeren , dat een dood geloof, geen geloof is — Maar mvn Heef ! zeg my eens: waar KeeN E - Efófj  ( 4a ) beft de tekenaren dit geftelt*? in bun gefchrifniet, gy hebt hier dan alweer den valfchaard gefpeeld. — Waar tog worden, die Leeraars voor onregtzinnig verklaard om dat zy leeren, dat een dood geloof geen geloof is, Hier dan is al wederom een blyk van uwe fnode treeken, en teffens dat uwe Zaak zeer fwak ftaat wyl gy. met zulk èen elendig Wapentuig, hun wilt verdedigen. —i Billyk mag ik dan hier U eigen Woorden U toevoegen en zeggen. — o myn Vriend! uwe Leeraaren te befchuldigen, is geen kunft, maar denkt ! hoe groot U verandwoording ten geene Dage zyn zal; wanneer U geweten tegen U zal getuigen. ~—- kVtnneer den blind doek , der dweepzuiegt van U oogen zal afvallen. En wanneer gy de gevolgen levendig zult inzien, die gy door U loogens én lafleringen veroorfaab. hebt: Verfchoon mynen Yver! Wie kan by die godlofe loogens én hfteringen, die gy in U Brief hebt neergeftelt oïwéTfehiilig blyven ?'..*/. Ik kan U verzeekeren dat dat gene Waaragtig is wat de Requeftran* ten in hun gefchrift geftelt hebben. Geloof dit zoo lang, tot dat men het tegendeel niet met tafteren, met loogens, met fchelden, maar met dugtige bewyzen ftave- Op uwe volgende afdeeling merk ik alleen aan dat gyeen fpotter zyt: -— De Woorden waaneer £7 zegt, dat zy hem (de duivel namelyk) liever lot hun gefeljchap houden , enz: leeveren bewys gënóeg op, dat gy een fpotters aard hebt, en ïïier wederom eene valfche gevolggtrekkin gemaakt h'*'bt. Immers bedoelen de Requefr anten niet, óm den duivel tot een vrymagtig weezen te verheffen: maat' willen alleen, dat men zyn beftaan , nog werking; op den menfch, zal logenen. —. Wyl'  C43) Wyl het een artikel hunner beleydenis is- ^ Wanneer gy verders zegt dat uwe jongfte Leeraars het woord duivel niet verklaaren voor allerlei ziektens, en krankheden- zoo geloof ik dat gy dit tegen U beter weeten aan hebt terneder geftelt, Nu wenfcht gy dat de Requefiranten de text uit Matth X.V. 19 veel indagten en laazen. ■—• Dit hebben zy juift gedaan, zy begrepen zeer wel dat uit hét harte voortkpomen, bofe gedagten enz : hier waren zy wel fterk van overtuygt! daarom wilden zy n et toeftaan dat men hun op. hunne werken mog eige geregtigheid leerde vertrouwen, want zy witten dat al hunae Daudennog zoo fchynfchoon onrein en zondig waaren. Maar zy beo-repen ook dat hunne Leeraars menfchenzvnde , ook een vleefchelyk hart bezaten: zy geloofden dus niet, zonder onderzoek, wat ■ deze, hun zeiden j maar beproefden of het regtzmmg was. —. Maar tot hunne grote fmerte, zy hebben het tegendeel bevonden. In de volgende afdeeling, veronderftelt gy en befehouwt, gy de Requefiranten als zulke die het teo-en een heilige Levenswandel gerigt hebben.Jt, Al wederom valfch — zy behoeven dus geen nieuwen bybel. Maar om dat men tegen den ouden Bybel gepredikt heeft, hebben zy zig tegen hunne Leeraars verzet. — Immers willen zy 111 hun gefchrift, dat men in order van boete en ge-, loof en nieuwe Gehoorzaamheid, zal zalig worden. Dog deze, woorden fchynt gy niet te revlekteeren wyl zy in uwe ftudie .niet te pasfe komt. En alle die volgens het i§[tmu3t\[ denken, een\ doorn in 't oog is. —■ Intusfchen geloof ik, dat gy het in de heiligmaaking nog' niet verre, eebragt hebt, iehoon gy een Vriend der deugde t Fa pree?.  ( 44 ) prekers fchynt te zyn. Zy ; hebben het tegen niets minder .myn Heer.' dan tegens het uitoefenen van .deugd.' dit leerd zelfs de reede. Maar zy beklaagen zig, dat men Deugd zonder Geloof predikt, en alzo de bronaader toeftopt, waaruit de Deugd moet voortkomen. En daar het doch waarachtig is, dat zonder Geloof, geen zuivere Deugd zyn kan; zo hebben zy immers niet te veel gezegd; en men kan hen hierom niet als haters der Deugd aanmerken , maar als zulke, die de regte weg tot de Deugd willen inflaan. Doch gy fchynt U op niets anders, dan op verdraaijingen toegelegd te hebben. Dog laten wy zien wat Gy nu opdist. — De Negende befchuldiging (zegt gy) kan ik niet oplos[en. Ik Geloof dat wy Christenen zoo wel ver pligt zyn, om de tien Geboden te Gehoorzamen als ls'ra 'cl, anders had onze Heiland en Apostel Paulus dezelve niet herhaald Dit Item ik U toe. Maar. Gj zegt verder ■ Maar het gevolg dat onze Requefiranten van dezen Leerregel afleiden, is zoo Liefdeloos en Kwaadaardig ais bedagt kan worden— Ei myn Heer! is dat liefdeloos en kwaadaardig gehandeld? daar 'er dog onder u geleerd, is, dat de Zedelyke "Wet of Tien - Gebooden, ons Christenen niet aangaan; dat dezelve maar alleen gegeeven zyn aan de Jooden. — Is het daa nog kwaadaardig ? en is het wel te veel gezegt dat dit'aanleiding geeft, tot eenen zorgeloozen Levenswandel ? Want , ontneem hem de TienGeboden , ontilaa hem van derzeiver verpligting, èn gewis , hy zal geene Wet meer kennen. Nu zal het de Tiende befchuldiging gelden. Gy zegt: Even liefdeloos en kwaadaardig is het •wanneer ónze Requefiranten, in de tiende'" befchul- di-  f 4> ) dising dugten, dat Ier eenige ontkenning van de. V'erdienfle ,■ des Vcrlosfers by hunne beft huldigden ■zoude plaats hebben, om dat dezelve zomtyds by ■ het fluiten vtin htin Gebed zeggen , om den Wille van Jezus, in plaats van om Jezus wil. En hier op zoude gy, (dog byna) durven zeggen, die erg ' denkt vaart erg in 't hart. — Gy Itemt dan toe dat Uwe Leeraars deze uitdrukkingen gebezigt hebben. Dan laat ons hier een weinig ftil ftaan. — Is het dan by U even veel, of men zyn Gebed befiuit met te zeggen : om Jesus wille , of: om de Wille van Jesus? dan moet ikU zeggen hebt Gy nog wettig doorzigt. — Want wanneer ik God fmeek, dat hy my deze of geene zaak, of myn Gebed verhooren wil, dan drukt dit uit: om Zyn Ver dienst. Maar om de Wille, daardoor kan men zyn Verdienst buiten ftellen. — Hierop nu Vraag ik U: is niet een Leeraar verpligt, om de duidelykfte en met de zaak het meest overeenftemmende woorden te gebruiken? ■—- Ja zult Gy zeggen. —Dog mogelyk zegt gy ook dat een Leeraar vryheid heeft, om. andere woorden te gebruiken, dan gemeenlyk plaats hebben : dit kan waar zyn, dog is nooit oorbaar, en mag nimmer gefchieden, dan wanneer hy met zyne. verandering van woorden, niet minder maar meerder uitdrukt. En vooral dan niet, ' wanneer daardoor, een Geloofs Artikel kan ontkent worden. ■—• Wel nu myn Vriend! Wat dunkt U vermag een Leeraar in Luthers Kerk nu wel Bidden: om de Wille van Jezus ! ik meene neen; want laat Hy zoo in de Niaatfchap'py der Sociniaanen bidden j gewis men zal hem niet tegen fpreeken: daar men hem dog niet dulden zoude wanneer Hy de Woorden, om Jesus wil in zyn volle betekenis bezigen wilde. — Wanneer dan F 3 ' nu  ( 40) tra een Luthers Leeraar goedvind om zulke uitdruk-; kingen te gebruiken, die ook een Sociniaan durft bezigen: dan immers geeft hy gelegenheid dat men van hem denken moet dat hy de ftellingen der Sociniaanen is toegedaan. — Is het nu dan wel te veel gezegt: dat men door zulke uitdrukkingen het verdienst van Jesus Christus ontkent?ik zegge neen. Foei U dan, dat Gy deze brave , deze Edele Zielen op zulk een fnoode wyze durft te keer gaan. — Zy die durven zeggen, dat zy veel 'er mee op , en alles over hebben voor de zaak van Jezus !Jaa die gereed zyn om hun Leven zelfs 'er voor op te offeren: die met de grootfte vrymoedigheid durven zeggen, dat zy Jezus aan :ian hunne hand hebben : en hierom ook hard en moed bezitten, om hunne naasten. Ja hunne Leeraaren tegen te gaan, wanneer zy de Waarheid verkeeren. Foei U gy die durft zeggen, dat zy niets bewyzen, daar zy dog alles beweezen hebben. •—- Dan laat ons voortgaan. . In de Elfde befchuldiging (dus Schryft gy nu) v/ord onze 'Leeraars ten laste gelegt: dat zy zich niet entzien. (Zo verre is hunne Godloosheid gefteegen) (*) om te zeggen dat 'men in alle Reliegien kan zalig worden, enz. — Dewyl Gy hier wederom een Spotgeest toont te zyn; wil" ik U maar alleen zeggen, dat gy deze Elfde Afdeeling met wat meer oplettenheid naleest; dan zult gy ontdekken kunnen, dat de vreemde Uitdrukkingen , uwe jongfte Leeraaren onder de Mttifchen onverfchilligheid baart. — Ik zal om U te overtuigen eene zaak voorhouden. — Een der drie jongfte Heeren' Predikanten, beweerde immers, in zyn Intree - Predikatie, dat onze God- vrug- O Dit moest gy -vooral niet, vergcetcn.  C 47 ) vrugtige voorvaderen; nimmer de Stellingen van pelagius hadden verworpen , (*) maar wel die van de half-Pelagidnen. <—• Nog meer, hy zeide dat Pelagius zuiver geleerd had. -— Is dit nu wel iets anders, dan opentlyk te verklaaren dat men de ftellingen van Pelagius is toegedaan. Moesten nu niet veele denken, Pelagius heeft dat geleert, onze Belyders hebben het goedgekeurd dus kan ik nu ook , uit eigen kragtentót God my bekeeren, het Euangelium Geloven, de Wet Gods van harten gehoorzamen , en alzo vergeeving der Zonden en het Eeuwige Leeven verdienen. —— Wat dunkt U nu myn Heer is het even veel wat men ons van den Kanfel voordraagt? — Dog hier van alweer genoeg* Zeg nu op van de twaalfde befchuldiging; — In de twaalfde befchuldiging, (dus redekavelt gy al verder) wordt Cramers Cathegismus veroordeelt:, als. waa,r in de zuivere leere enzer Kerke niet voor^ gejlaan, maar verdraait wordt, enz. Of zy hier in de Waarheid hulde doen , kan ik niet beflisfen. — Gy moet dan dit Boek nooit geleezen hebben, wyl gy hier over niet kunt oordeelen, want gy zyt anders nog al zeer gereed met U oordeelvelling; doch wanneer gy dezelve mogt geleezen hebbe , dan vind ik het zeer onnozel van U, dat gy dit niet beflisfen konde.—■ Verder gelooft gy , dat . wanneer eene aanzienlyke Kerkvergadering van het 8*~ . (*) Is het niet fraai van een Luthers Leeraar: te zeggen Wanneer hy zyn Intree doet, dat onze Voorvaderen nimmjc sde Stellingen van Pelagius verworpen hebben: daar dit een grooven Loogen is. Immers leezen wy ih 't Cancordïiboek Pag. 226 deze Woorden: wy verwerpen ook die grove Dwaling der Pelagiaanen, die Geleert hebben , dat de Mensch uit eigen kragten, zonder de Genade des H: Gekstes zig zelf tot Goö bekeeren, het £.uangeUum gelooven, enz.  C43) .gevoelen der Requejiranten was, dat zy nimmer zouden gedoogt hebben, dat men deeze Cathechismus in het Weeshuis zoude ingevoert hebben. . Hier uit merk ik, dat gy deeze Cathechismus voor goed hond, om dat eene Kerkvergadering heeft toegelaaten, uit dezelve te leeren. WaarJykmyn Heer ƒ gy waard goed in de Roomfche Kerk. Wantgy zoud al meede voor goede munt aannemen, alles "wat de Kerk geloofd: doch in Luthers Kerk Vriend, gaat dit niet door.— Tenminfteik, die meen een goed Lutheraan te zyn, geloof, nog neem niets aan, of het moet kunnen beftaan met GodsH. Woord. Maar myn Heer! wat zult gy. zeggen , wanneer ik U melde 'r geen myn Vriend Onderzoek my gefchreeven heeft: namelyk, dat dit Boek op order van 't E. Confifterie niet is uitgegeeven,tmaar door zommige is ingevoerd geworden. Wat zegt gy hier op?— Doch wat anders. — Nu wenscht gy van de Requestranten , dat zy wat minder aandoening van Ziel hadden. Dat wil dan zeggen , dat de Waarheid hun minder aan 't harte ging: dat zy wat meer onverfchillig waren, Omtrent het geene meri in Gods Kerk voordroeg, zo kon men beter zyn rol fpeelen.—- Ik geloof myn Heer! dat ik hier de waare zin van deeze uwe werisch juist getroffen heb. — Nu waar het, (zegt gy) tè wenfchen dat zy wat ruimer maate van het Christendom bezaten; deeze wensch is loffelyk, want wy kunnen .dezeive nimmer te veel hebben. Doch wanneer ik Ubefchouw, zó als gy my in U Brief voorkomt, zo geloof ik; dat gy zeer weinig van den Geest des Christendoms bezit. Want waarlyk myn \riend! het is by die lieden niet, die zo meesterlik als gy, knnnan lasteren en 1'cl.eldèn, en an-  cm öere cïoor logen op logen te achterhalen. —'■ En d£n wilt gy nog-van andére zeggen, dat zy de< zelve niet bezitten. — Laten wy nu hooren, war gy niet onaangemerkt kunt laten voorbygaan f gy ■ zegt dan: dat zy dit al meedë op den lyst der'bcfckuldigingen , ■ tegen hunne1 drie jongfte Leeraarenhy brengen, daar dezelve "er misfehièri geheel- niet >, ef zo al, niet meer dan-andere '-er deel aan- hebben. —— Misfchien niet, doch misfchièü dl: want. daar ik U gemeld- heb, dat het door eenige is inge-. vóerd; zo zoude: het wel mogelyk kunnen zyn.-,- dat zy 'er deel aan hadden. Doch ik moet U wederom berigten , dat gy weinig opmerkzaamheidgebruikt hebt, in hét doorleezen van derTekenarën gefchrift: want waaf is 'er fpoor1 of blyk in,', dat zy dit juist, de drie jongfte Leeraaren hebbenté last gelegd-—— Doch gy oordeelt maar voort, is 't niet raak -, dan mag het mis zyn. Eindelyk komen wy aan de laatfte aanmerking: wyl gy my fchrikkelyk begint te verveelen, zal ik eenige woorden overflaan, die ook boven dienrliet veel om 't lyf hebben, en waar over ik U eer- lang wel'eens mondelyk zal fpreeken,..terwylifc; eerlang" denk in- Amfterdam te komen; men kan' ook alles-in geen: Brief melden, vooral wanneer-' riïen die in haast fchryft, en waarlyk'myn Heer.' jhyn tydis kert:-—doch deeze woorden moetik' aanhalen, daar-- gy zegt op eene heel fpottende toon , dat de tekenaaren by wyze van dankerkentenis , by de aanftaande' Verkiezing Diaeonen zuilen worden. — Zoud gy wel geloven myn Heer !dat ik -op dén lyst der Tekenaaren ,ï Mannen ont-o dek., die my bekend zyn, voor edele Zielen,voor reehtfchape vroome Christenen: die dit Ampt n.^G ' ge-j  ( *o) gelyk beter naar waarde zouden kunnen bekleeden, dan wel zommige onder U, die in Ke;kélyken 'dienst gefteld zyn. — Want waarlyk mynHeer! zig aan te kanten tegen de zuivere Leer, en dwalende Leeraars voor te ftaan;—< in de GrondArtikelen des Geloofs te verfchillen, past geen Voorflander der Kerk, of die zulk een Naam dragen,--— Ik fiaa kortheids halven, wederom eenige fpótrede over, en dan kom ik tot daar, daar . gy hartelyk begind te lagchen. Nu immers, toont gy aan al de Waereld wie gy zyt: — Nu toon'- gy welk éen ruime maate des .Lhristendoms gy bezit, — nu toont gy welk Geestes Kind gy zyt. Gy lacht dan $• en waarom'? Om U eigen fpotlusr. •—■ Gekken zegt men, lachgen om haar eigen reden. Gy lagt dan , en v. aarom ? —~ óm dat rechtfchapen Leeuzan den v eg der dwaling niet helpen rugfteunen:-— om dat zy hunne Kudde recht weiden.--— om dat zy de Zielen trachten te behouden, die haar zyn toevertrouwd: Gy lacht dan, en waarom?—Om datrechtgeaafdeChristenen niet willen verleid worden, om dat zy de Waarheid niet verlaten v\ illen,— om dafzy alleen door Jezus zoeken gezaligd te worden. — Oni dat zy de éwaling tegen gaan — om dat zy zulk een ruime maate des Chnstendoms bezitten , dat zy niet dulden willen, dat men Jezus zyn Eer. zoekt te rooven. Om dat zy zo Edel van Ziel iyn, dat zy zig hier tegen verzetten, om dat zy niet even zo Mein-ëedig willen worden , dan gy én andere. — Hierom lacht gy: Wee U ! Jezus-die gy in deeze belacht en befpot, zal ook lagchénin°U ongeval, als daar komt, 't welk gy vreea. •-- Nu zegt gy om dat de zaak ernftig is. .— In  (si y In deeze laatfte befchuldiging, zegt gy, legt eene heimelyke befchuldiging, onze dierbaar e Godsgezanten. ■ Doch dit myn Heer! hebt gy wederom niet wel geraaden.^— Lees nog eens deeze dertiende afdeeling van hun gefchrift, lees het zonder vooroordeel, en mogelyk wordt gy anders van gedagten. — Mogelyk ontdekt gy dat zy begrypen, dat men hun eenige Kerkelyke Reg"ten ontnomen heeft, die hun met recht toebehooren; ja die zy oudtyds ook gehad hebben.— Nu moetik TJ nog eenige Vragen beandwo orden, dan zullen wy het ftuk hebben afgehaspelt Vraag op dan : Wat weten zy tegen hen op grond van Waarheid in te brengen ? — Dat kunt gy in hun gefchrift leezen. Beandwoord'en zy niet aan Gods H. Woord, cn onze Symbolifche Boeken ? —• Gewis zy hadden dan niet zo veel onrust in de Kerk gemaakt. • Leven zy -anders dan zy lee* ren?—— Dat zy zo leven als zy leeren, kondê wel waar zyn, en dat het eene zo min goed was , dan het andere. De levenswandel van een Leeraar %s meer voor zig zeiven, dan zyn Leer; dit is myn bewust. Maar dit is ook waar, dat een Leeraar die een gegoed zoldy van de Gemeente trekt, zo moet leven, dat hy zyn Schuldenaars moet kunnen betalen — Wat heeft men tegen hen% — Dat kunt gy wederom in hun gefchrift leezen, ■—■ Dat men het bewyze, Moet ik dan al wederom U berigten . dat zy dat gedaan hebben. —■ Dugtige bewyzen (zegt gy) in eene. kleine hoeveelheid , doen oneindig meer af, dan duizend fcheldingen , verketteringen , vergui fingen en ver- fnaadingen. ■ Zo is dan U begin , midden en einde,laster en bogen — Waar tog myn vrïe d* ' £ 1 heb-  C50 hebben zy gefcholden ? Waar- verkettert ? — Waar vergmfinge gebezigt? — Waar verfmadingen gedaan? — Daar dit dan wederom onwaar.achtig is,-.zo is kenbaar, dat deeze befchuldigingen op U zelve, pasfen. - , . Nu zouden wy met de zaak klaar zyn-,, doch . mg een woord van uwe aanmerking , die gy onder pag. 16 gefield hebt. Gy zegt daar in van eenige woorden, en teffcns van. het geheele Regucst, dat het Raadzelachtig is. '. Voor my myn Vriend,' is het zelve niet Raadzelachtig :■—Het is wel niet hoogdravend en in een verheeven ftyi, waar zou -zulks ook voor d enen?) doch beftaat in ronde en yerifaanbaare woorden. ^— Doch het is voor U .Raadzelachtig. Maar ei' lieve.zeg my dan "een,s, hoe kund gy dan zo veele zaken uit het zet ye vast ftellen ? een van beide moet tog valsch zyn.; want kunt gy zo veele zaken uit het zelve bepalen, dan kan het immers niet Raadzelachtig zyn: en is het geheel Raadzelachtig, zo kuntgy 'er niets uit vast ftellen. — Daar' gy hier dan we7 derqm een fchrikkelyk abuis begaat, met U zeiven tegen te fpreken, zullen de volgende befchufc digingen in. deeze uwe aanmerking, ook wel van dien aard zyn.' Doch ik kan niet voorby, Ü- •nog iets te vragen, wanneer ik lees, dat gy zegt; dat het Requcst ook uitmunt in Liefdeloosheid: —~, Myn Vriend! Standvastigheid ,' die. gelyk gy weeteh zult, meede een der tekenaars is, heelt my bérigt , dat een der drie jongfte Leeraaren ,. de tekenaars by het WaeVeldlyk Gerigt wilde aa'nrMagen, opdat zy dadelyk. geftraft. wierden. — Qf 'den Waereldlyken Richter gehoudenis, zich hie meede - in te laten, zal ik thans niet onder' • ' . s ■-'-<.., - --- 1 zoe—  ( 53) zoeken: Maar U alleen vragen, of dit dan liefde? iyk gehandeld is, van een Leeraar om die fcha* . pen, die hy weiden -en leiden moet, voor wiens geluk , voor wiens Eeuwig Heil hywaaken moet j dat hy:dien tracht te vervolgen,en door den Waereldlyken Rechter wil doen ftraffen: Christenen van wien men niet anders weet te zeggen , dan dat zy voor hun Godsdienst plyten. Wat dunkt U , munt dit niet uit, in liefdeloosheid?— Doch ik vertrouw , dat deeze Heer D.ominé zig wel wagtenzal, óm zich hier over voor den Waereldlyken Richter te beklagen. —- Trouwens, het zoude hem ook weinig baten : Want hoor eens wat myn' Vriend Standvastigheid my verder meld: Toen ik (dus fchryft hy) myne Medebroederen , en Medetekenaren vertelde , dat een der Leeraaren hun wilde aanklagen, by den Waereldby ken Richter en hen wilde doen ftraffen: gaven zy my dit loffelyk andwoord. — Is 'er een He* ïüodes , -—, hier zyn Johannissen , -—- hier zyn Stephanissen ,. hier zyn Hussen Lieden die zo fterk van hunne goede zaak overtuigd zyn, laten zig niet ligt bullebakken.- - <-■- _ Laten wy nu nog myn Heer kortelyk de middelen befchouwen , die gy. opgeeft, om de geboorde rust weder -te heritellen. —- Ik vrees dat wy het ook hier in niet eens zullen zyn. Het eerfte middel tot, herftel, welk gy opgeeft, vind ik , wanneer 'er eene kleine verandering in gemaakt word , heel' goed te zyn. In het tweede middel kan ik voor esrst niet met U inftemmen, wanneer gyzegt, dat deLee^ raar en dén Predikfioel nimmer tot een twistfioel ge• - G 3 kruïr.  C 54 } ifuiken. (*) Egter met dat beding myn Heer: Dat zy altoos de "Waarheid hulde doen: En wanneer er dwaling fehuilt in de Kerk , dat zy die dan wel degelyk tegen fpreeken, en tekeer gaan: 1 ja dat zy fteeds gedenken, aan hunne belofte , welke zy by het aanvaarden van hun Leeraar- Ampt God en de Gemeente gedaan hebben: om namelyk hunne Gemeente getrouwelyk te waarfchuwen, voor alle dwaling. —i Wat gy verder in dit U tweede Middel opgeeft, heeft niet veel om 't lyf want fchoon zy alle niet eveneens denken kunnen; moeten zy in de Leer (lukken des geloofs, even eens denken en [preken; dit is wel waar Vriend! maar ■hier over is juift de twift, want zommige denken volgens de Leerftelligen van Luthers - Kerk, en andere zyn er van afgeweeken : U gezegdens waaren goed, zoo gy maar een Middel had op gegeeven , hoedanig zy tot zulke eenerly gedagten koomen konden. Het derde Middel, 't welk gy opgeeft om de geftoorde ruft weder te herftellen, hier tegen zou «ok al zoo iets te zeggen vallen, want om de Gemeente te berigtendat- zy eens gezind zyn, zou niet voldoen'ook niet nodig wezen, men zy liever alle Orthodox, en dan zal 't van -zelve blyken. Ik wil U egter myne gedagten niet onthouden» wat ik hier over denk, en wat volgens myn denkr wyze, de weg is, om de geftoorde ruft te herftellen. Ten Eerften: Alle regtgeaarde Chrifteneri die be- O Gy wilt dan da.t.zy, gelyk men zegt Gobs Water lieten ©verGoffs Akker gaan: en maar zwegen al wird de dwaling aög 'üoo fierk gcdrecven. "  f 5f > belang ftellen, in hun Godsdienft, verootmoedigen zig voor den Heere! zy fmeeken den God des vreedes, hy geve Zion vreede, hy be&eere alle eodlofe, en alle dwalende Leeraars; hy fehenke hun verligte oogen des verftands, . op dat zy alle menfchelyke W ytdteid vaaren laaten s en allen Gods H. Woord leeren: Zy', fmeeken den Heere des Oogst, hy make aller Leeraars getrouw : zy bidden van den Hemel dat alle dwalende hunne dwalingen mogen inzien, en over het verkondigen van de/elve fchenke hy hun een waaragtig berouw: Zy fmeeken hunne Heere en Heiland Jesus Christus die alleen het Hooft zyner Kerke is, dat Hy de Leeraars zynen Geest fchenke op dat zy mogen gedenken , en overeenkomstig hunnen heiligen Eed te leeren en te predeken. Zy fmeeken dat alles-, van Cod ; niet om de Wille, maat om Jesus wille gelovig af, en zy zullen verhoort worden. Het tweede Middel om de geftoorde rust te hertellen zou zyn: dat alle die gedwalt hebben, allé die men dit waaragtig beweezen heeft, bedenken welk een groot kwaad zy de Zielen door Jesus bloed gekogt, verwaarloost hebben; hoe trouwloos hunne handelwys zy, door dien zy hun Eed en pligt verzuimt hebben. ;— Zy toonen over dit alles een waaragtig berouw te hebben; •—Zy belyden God en de Gemeente hunne afwykmgen ; zy fmeeken om vergiffenis, van deze hunne fnoode handelwys: Zy nemen een heilig voorneemen, om voortaan, de Gemeente niet ta ontrusten, maar hun alleen de zuivre leere des Evangeliums voor te dragen. (*) Het O Dit raoogs een Doorn zyn in 't Hart der nieuwelingen  C 56 5 , Het derde Middel is: Dat dan ook de Gemeen-. to niet al te ftr.engelyk handele: maar even zoo als zy by '>God vergeving hunner zonden wenfchen te erlangen, ook gaaren en uit grond huns Harten , hunne Leeraars vergeevèn, de afwyking in de leer, het kwaad 't welk zy hun hebben aangedaan.—; Zy erkennen en beminnen hun voortaan , en draagen hun al die liefde en agting toe, die opregte Leeraars waardig zyn. Het vierde Middel zou zyn, dat allé de heer-, aars elkander eene hertelyke genegenheid toedraagen, niemand make zig eens. anderen agting onwaardig. -— hunne yerkeering' onder elkander, zy openhartig en opregt. — Zy bezitten een rein geloof, en ten bewyze hier van blinken zy. uit in fchitterehde Deugden ,'en in eenen godzaligen Levenswandel. Zy zeggen door fprekende' Daaden: ziet op ons eh doet alzo. Langs deezen weg myn Heer, zal 'er een gewenschte rust in uwe Gemeente, te hopen zyn God geeve, dat dezelve nïogê worden uitgeoefend,' .... ■ • ■• ;.. Nu nog iets aangaande U Postfcriptum: gy hebt^ duizentmaal gewenscht , dat ik op den dag na' uwe Brieftekening, onder het gehoor van een der jongfte Leeraaren (welke gy in uwen Brief noemd) had geweest: zo zoude ik de Alwetenheid,' en de. Almagt van onzen Heiland hebben hooren bewy-, zen.- alle weTdenkende egter zouden zig verbly'den: Het mogeeen Donder in hunne Ooren zyn, alle Waarheid minnende Chrilénen zullen nogthans juigen.— de liefde tot den Openbaaren 'öpdsdienft zoude daar door aangewakkert worden,-—1 De verdeeldheden zouden ophouden, -—- de zuivre- leer-e dertS Waarheid zoude uitgebreid , Ziott ztü vrj^k zyn c.c' a gemeene «rede bevestigt worden.  (5/) ten. — Mogelyk myn Heer ! zoude ik dan geftigt zyn : — Maar wat hebt gy hier meede voor'? —• Dit laat' gy hooren , op dat (zegt gy) ik zou kunnen oordeelen, hoe valsch onze Requestran* ten dien Man, dien verre boven uwen Lofver* heeven Man , befchuldigen. — Ei myn Heer! Zoude ik dat kunnen beoordeelen; wanneer ik toen onder 's Mans gehoor was geweest: deeze gevolgtrekking van U , is hier al wederom valsch : Immers de tekenaren befchuldigen ■ geen Leeraars over leerftellingen , dien zy nog mi 't vervolg zouden voordragen, maar die zy reeds hebben voorgedragen. •— Daar nu deeze Leerrede veel later gedaan is, dan. hun Gefchrift is ingelevert , kan hier zyn onfchuld , noch der tekenaaren valschheid niet beoordeeld worden. — Het is hier clan al wederom ge^n woord op zyn pas gefprooken. ■— Gy hoopt, dat geen uwer Leeraaren zig zullen laten affchrikken om eene zuivre zedekunde te prediken.— Dit hoop ik «ok niet, maar ik hoop teffens dat zy ook het .geloof voordragen. De weg. naar den Hemel (zegtgy) moet dog door deugt oeffening bewandelt ■worden. — Maar waar blyft dan het geloof? —Geloof myn Vriend! er is nooit zuiverder zedekunde bekent, dan.by de zulke die een waaragtig geloof bebben in Jesus Christus onzen Heere! Hier meede meen ik myn Oogmerk bezeikt té hebben, en teffens aan L verzoek voldaan : —— Dog verwagte van dien aard geen brieven meer van U, alzoo ik die nimmer zal beantwordcn.—<  ( 53 ) Wenfdhe U dan een ruime Mate van den Geeft des Chrifcendonis; en teken my | myn Heer! U Bekeering Wenfchende Vriend? CHRISTIAAN WAARHEIDS - VRIEND Rotterdam den 6 December 1786-. FS. Ik kan niet yoorby U nog te melden ? dat ik 'my op Zondag Morgen , den 10 September deezes Jaars , te- Amtterdam heb bevonden ,, en toen ender het gehoor van een uwer jongftë Leeraars ben geweest : doch met groote ' aandoening en droefheid myner Ziele': naardien ik .toen. moest hooren, hoe'fchrikkelyk uwe Gemeente- verwaarloosd wierd5 ■—- Ik hoorde tptn van ètn Leeraar, dat wanneer de Mensen die fchoone Deugd, 'dewtlke de Samaritaan uitoefende, navolgde, hy dan een troost grond op zyn Sterfbed had, dat zyne werken hem zouden 'navolgen, daarom moest men werken, op dat men Zalig wierd. •—■ Wat dunkt U, wanneer eënLeeraar zyne Leerreede fluit met deeze woorden "? Zie daar den Samaritaan volg dien na, dit zal. u een troost zyn op u Sterfbed, zulke werken zullen U Zalig maken, ja Eeuwig Zalig. Amen I / — Wat dunkt U myn Heer .' komt dit wel in Luthers Kerk te pas? •—■ Is dit den Mensch zyn nietigheid en doemwaardigheid'leeren kenSien? Is dit hem op het verdienst van zyn Ver- *'"" LO$*r  { 59 ) losser, wyzen? ■— Is dit niet de eige gerechtigheid van den Mensch verheffen ? Is dit niet het leerftellige van Pelagius leeren? ■ Is dit overëenkomftig het orthodoxe gevoelen van Luters Kerk?—— Is dit niet het Verdienst van Jezus verfmaden — verachten — kleinachten? —Wat dunkt U , zoude het nu nog valsch zyn, -dat zulke Leeraars befchnldigd worden? Ik laat hier oordeelen alle die weldenken kunnen. Intus- fchen myn Heer! overweeg gy het voorftel van onzen Heiland , by Luc. X. 8. Leer daar uk, dat niet zy, die met onreine lippen durven naderen , en God durven danken, dat zy niet zyn gelyk andere lieden , en dus op den zwakken rietftaf van hunne Deugd vertrouwen durven : Gerechtvaardigd zullen afgaan , en vergeeving der Zonden erlangen zullen. — Maar dé zulke, die in waare ootmoed, voor God treeden , by hem alleen en niet in hunne werken, Gerechtigheid Genade , Heil en Vreede zoeken, door 't Geloof, dezulken alleen , zullen afgaan gerechtvaardigd na hun Huis.— Dat is, zy zullen als rein Gewasfen zynde , in het Bloed des Lams heen gaan in hun Eeuwigheid : om daar God Vader., Zoon en Heilige Geest! dien zy hier gediend hebben, toe te brengen, Eeuwige Halleïujahs. —• Het zy zoo.  I