01 1770 3439 UB AMSTERDAM  L  GEDICHTEN TER GEDACHTENIS VAN DE HERSTELLING VAN HET ECHTE LUTHERDOM BINNEN AMSTERDAM, DOOR A GN IE TJE STILU te AMSTELDAM, By J. AMMELING, Boekverkooper op den Zeedyk, 1791'  Geene Exemplaren worden voor echt verklaard, dan die door den Uitgeever deezest enderteekend zyn. cf /? $>  AAN ALLE DE HEEREN DIRECTEUREN ONZER HERSTELDE 3LUTHEIJLSCHE GEMEENTE te AMSTERDAM. M r»JLen roeme vrij een' Held, die op het Eerbed fterft, Men roeme, die door daèn, een' grooten naam verwerft: Maar, ik, roem Helden, die voor de eerdesHoogsten ftrijden,' Die, Godlijk aangevuurd, met onbezweken moed, Ons Ziön redden van der Heerfch'ren overmoed, En 't kwijnend Luthcrdom van 's dwinglands magt bevrijden,1 Zo waakt God, als weleer voor 't zuchtend Israël, Toen 't heerschziefe Heidendom, op zijn geducht bevel, Zo plotsling wierd gefnuikt, en in den vloed verflonden; Maar zijn verkoren volk ,der harde flavernij Door Mofes wierd ontrukt, tot dat het, vrij en blij,1 In Canaïn een" vrede — en rust-plaats had gevonden! A a  ( 4 ) Gods arm is niet verkort! wen alles rondom treurt; En 't hoog bedroefde hart geen ftraal van licht befpeurt; Dan laat Hij 't onverwagtst een' blijde Heikon dagen! Zo hoort Hij nauwelijks ons kermen en geween; Of roept ftraks Mannen, tot zijn Godlijk doel, bijéén, Die 't zinkend kerkgebouw zo manlijk moeten fchragen! God heeft, 6 Braven! dus u tot ons heil verwekt, Gij zijt het, die de kerk ten waaren fteun verftrekt; Terwijl geen lastermond, noch fpotter u kan deeren! Voert dan, ö ijveraars! dit werk gezegend uit! Dat niets uw heilrijk doen voor Jefus Godsdienst fluit! Maar alles tot Gods eer, en ons tot heil verkeere! Verwagt dan, dat Gods gunst u zegenrijk befproei'! En niet, dan enkel heil, op uwe fchedels vloei'! 3a wakkre Mannen ! aan den jongften aller dagen Zal 't laatfte Nagedacht, met ons uw' nijvren vlijt Met dank herdenken!. . ja in gindfche eeuwigheid Zal 's werelds Heilvorst u de glorie-kroon doen dragen. 4 Julij 1791.  AAN DEN WEL-EERWAARDIGEN HEERE JOHANNES HAMELAU, L E E R A A R DER HERSTELDE LÜTHERSCHE GEMEENTE, te AMSTERDAM. G etrouwe Wagter die Reeds Zions muur bewaakt Getrouwe Godsknegt, die vol heilgen ijver blaakt, Voor Vorst Mesfvas eerc! Zou 't hcilbegeerig Volk, dat naar dien Goè'1 vraagt, Daar, aan den kerktrans thans, een' zuivré heilzon daagt, Uw' vreugde niet vermeeren? A 3  ( 6 ) Ja trouwe Herlrr ji! uw leed en boezemfmart, Uw grievend oi.heil deed elk Ziöniet het hart, Doorwond, van rouwe bloeden! Dan, nu ftvelt elk met u naar 't heilig altaar heen: Zwaait Gode Wierook toe! God, onze God alleen, Denk; aan zijn' kerk ten goede! Al vloekt een Simeï, al fpuuwt een lastermond Zijn vuil' en zwarte gal; toch blijft de hoop gegrond! Geen Godsvriend word begeeven! Al wierd de Zulamiet tot in de ziel bedroeft, En in heur' liefde en trouw een oogenblik beproeft; Zij zal weêr juichend leven. Al dreigt de heldraak aan Gods kerk een' wisfen val; Al zoekt hij listig door een talloos vosfen tal, Den wijnberg om te vroeten; Wat nood! 't nooit fluimrend oog bewaakt ze van om hoog, En zal zijn' vijand eens, voor aller wereld oog, Verpletten voor zijn' voeten.  ( 7 ) Schep moed dan Hamel au! op goddelijk beftel Komt Scholten 's Heilands knegt, uw trouwe Metgeiel, Om Zalems muur te bouwen, Nu zal het handvol graan, werwaart 't ook groeijen zal, Weêr vrugtbaar ruifchen, als 't geboomte in lib'nons dal, Zo heerlijk in 't aanfchouwen. Blijv onbeweeglijk pal, pleit, pleit voor 't godlijk groot Van Davids Zoon, en Heer, zijn' fchuldverzoênbren dood, Zijn' goddelijke leere! De gantfche inhoud van de wet en 't heilverbond Blijve eeuwig in Gods Kerk de vastgelegde grond, ' Om zondaars te bekeeren. Zo groeije, en bloeije lang 't herflelde Lutkerdom! In zegen blijv' de naam, van hen1, die voor, en om De Heilleer alles waagden! Mesfias Rijk neem' fteeds in vroome burgers toe, En jeugd, en grijsheid dank' nu, vrolijk blij te moe, God, die den arbeid fchraagde! A 4  ( 8 ) Leef ten vollpaden tijd, met Echtvriendin, en Kroost! Geniet wat ge immer wenscht, om hier in God getroost. Langs 't heilpad op te ftreeven! En als ge uw Hcrderftaf op aard' hebt neêrgelegt, Ontvang dan 't heerlijk loon, Gods knegten toegezegt, In 't eeuwig zalig leven. 3. Aug. 1791.  AAN DEN WE L-E ER WA AR Dl GEN HEERE ISAAC SCHOLTEN, L E E R A A R der herstelde LUTHERSCHE GEMEENTE, te AMSTERDAM. Zag ik voor viermaal zeven jaar, Mijn Scholten u ten Kanfel treden, Van waar ge 't eerst in vloeibre reden, Uw lettervrugt in 't openbaar, Aan 't luistrend oor der hoorders bragte, En 's Heilands heil beloftenis, Die godlijk en onfaalbaar is, Dat, fchoon het graf zijn lichaam wagte; Hij na een kort verblijf, als Heer van graf en dood. Herrees, en leven zou, met vriend, en gunstgenoot! (*) Ziende op de eerfte openbaare Leerrede, alvorens zijn Eerw. naar Duitsclilands Hooge School vertrok, op Woensdag den 6den April 1763, over Joh. 14 't laatftc lid van 't 19de vs. A 5  ( io ) Ja, toen u de stchtbre Priesrerftoet, In 't Tempelchoor, tot Leeraar weide, Om voorts de hcilleer uit te breiden; Voeld' ik een ftille hoop gevoed, Ja, nevens mij, het ziels begeeren Van duizend' in deeze Amftelftad. Sints men dien onwaardeerbren fchat Van braave Herdren moest ontbeeren, Gij dra de Leidsman wierd, wiens Herderzorg en vlijt Ons veilig leiden zou langs 't pad der eeuwigheid. m God lof! die wensch is nu voldaan! Op 's hoogften wenk waart gij genegen, Het treurend Juda allerwegen, In heure ellende bij te faan! o Wonder God! langs wondre gangen, Hebt gij uw knegt tot ons gebragt! Geen fterveling, hoe diep doordagt, Zal in zijn brein uw doel omvangen! Uw raad is wonderbaar, Uw daden majefteit, Gij hebt in duisternis een heerlijk licht bereid!  ( n ) Men zwijg' nu van de worsteling i En ftrijd, daar Zion door moest kampen, De boezemfmart, en felle rampen, Den hoon, en fpot, die zij ontving: Hoe vrees, en hoop de ziel beknelde, Hoe menig traan, en bange zugt Het oog ontvloeit, en borst ontvlugt, Eer men die groote blijmaar melde! Schep moed, bekommerd kroost, uw ziel ontfnclt't geweld, Uw fchoone Godsdienst is thans luisterrijk herfteld! 'ff Herflelde Godsdienst! wonderfpreuk! ó Lutherdom! hier beeft mij 't harte! Dan 'k zwijg . . God zelf heelt nu de fmarte, En troost ons bij deez' broederbreuk! Hij ziet in gunst van uit den hogen, Op zijn verkoren erfdeel neer! Hij redt zijn' zaak, en kroont met eer 't Volijvrig en ftandvastig pogen, Des xegt men Vader, huis, en volk en overvloed Gewillig op, en kiest het waare hemelgoed!  ( 12 ) Ja 't was op 's Hoogften wenk, en wil, Voor wien al de aardfclie magt zig buige! Dat de achtbre raad, (gun , dat ik 't tuige) Bewerkt wierd, om ons Leergefchil, Zo Christenédel, aan te hooren; En, voor geen Godsdienst klagten doof, Maar, wakend' voor het waar geloof; Wierd de oefening ons vrij befchoren, En naar de wet befchermd: des men dien edlen reij Stads achtbre vaderen, fteeds nedrig dankbaar zij! Nu fnelt een ijder van rondom, In dankbre liefdegloed doordrongen, Naar 't dank altaar, daar duizend tongen God loven in zijn Heiligdom! o Scholten! van God zelv' verkoren! Gij, trouwe Heiltolk, moest het zijn, Die, op de beê van groot en klein, Ten heil van Juda waart befchoren! Bouw nu met Hamel au, dien Godgetrouwen knegt, Dit fchoon Jerufalem, daar God zijn zetel hegt.  ( 13 ) Zo moet uw' komst aan 't Scheeprijk Y, De waare kerk ten zegen ftrekken! De Algoedheid wil uw' dagen rekken, Heur hulpe blijve uw dienstwerk bij! Geluk en voorfpoed volge uw' fchreden! Geluk op 't Euangelie fpoor! Geluk in Luthers tempelchoor! Geluk met zo veel duizend leden, Die juichend op U zien, en, aan Uw' zorg verpand, Uit zuivre herderliefde > U bieden hart en hand. m Nu zal men 's Heilands eer en leer, Zijn willig fchuldverzoenend fneuvlen, Voor 't aardsch geflacht op golgoós heuvlen, In Luthers kerk, als eertijds, weer In volle klaarheid, doen ontvouwen, En 't godlijk groot van onzen Heer, De troostvolle Evangelieleer, Tot zondaars heil, met vreugde bouwen; Zo dat de prediking van Christus kruis en dood, Hoe dwaas in 's werelds oog, ons blijft aanbidlijk groot,  ( 14 ) Ook nu deelt 't zalig englendom, In onze vreugde hier beneden! Gods Zoon, verheerlijkt, aangebeden, Door hen, en ons, bekreunt zig, om Zijn' kerk, door 's afgronds leeuw befprongen, Te redden! hel en dood ten trots, Gevest op eene onwrikbre rots, En nimmer uit zijn fteê verdrongen, Emanuel, die ons, in 't nijpendst van den nood, Naar zijn beloftenis, den fterkften bijftand bood! Dat dan Gods gunste van om hoog, Mijn waarde Heiltolk, op u daale! En met een pinxtergloed beftraale! Terwijl zijn nimmer fluimrend oog, U, de uwen, blijv' bewaaken ! Hij dekke u als het onheil woed! Bevrijde u fteeds van tegenfpoed! En doe uw' weg voorfpoedig maaken! "Hij regene uwen korv, en fchuur, en naaste bloed i Eet ga u tijdelijk, het ga u eeuwig goed!  ( is 7 En, ja! zo God mijn wensch voldoêi Lcev dan tot in volfpade dagen! Zie, honderdvouwig vrugten dragen; Op uwen arbeid, blij te moê! Godt laat 't herftelde Zion bloeijen^ Zo lang de zon aan de oostkim praalt» Tot zij vol vrolijk adem haalt, Daar, waar geen traanen 't oog ontvloeijen,' Daar, waar zij voor Gods Lam zich vol van eerbied buigtj; En met den hemelreij het driemaal heilig juicht J 31. Aug. 1701.