116
onverbiddelijke wet van komen en gaan, van opbloeien en verdorren, van scheppen en vernietigen, het is de gewone ontwikkelingsgang van de wieg tot aan het graf, van geboorte tot dood, van kiem tot ontbinding.
Van tegenhouden is geen sprake. De geest des tijds, laat zich niet stuiten. De nieuwe generatie met jeugdig vuur bezielt en in jeugdigen overmoed, duwt en stuwt: maar immer voort. Zij trekken voorbij, gaan voort: langs hen die stil blijven staan, het oog gericht op den verren gezichtseinder, het toekomstige.
Alles en allen ondergaan eene verandering.
Het nieuwe wordt en kan niet anders dan uit het oudegeboren worden. De spoortrein, de electrische tram en de automobiel verdrongen de diligence, de motorboot de trekschuit, het electrisch licht de oliepit en desnotlamp, ja zelfs de eenvoudige onontbeerlijke lucifer de vroeger eveneens onontbeerlijke zwavelstok.
Zoo verdwijnt het oude om zijn plaats te ruimen voor het nieuwe. En of er nu al zijn die weemoedig achterwaarts blikken en gedenken dien goeden ouden: tijd die voor de jonge garde geen bekoring heeft,, of zij al tegenstribbelen en den kop er tegen inzetten,, het helpt niet, 't baat niet, zij stuiten den ontwikkelingsgang niet.
En of ze al hoofdschuddend nastaren de voorbijtrekkende, door hen zelf verwekte nieuwe generatie, die,, uittrekkend en wegwerpend de oude plunje, immer voorwaarts schrijdt, ze moeten ten slotte met den stroom mee.
En zooals alles op deze wereld een kwestie is van. komen en gaan, van bloeien en verdorren, van afbreken en opbouwen, zoo is het ook met het oude: bij de politie, dat ook eenmaal zijn plaats zal moeten: ruimen voor het nieuwe.
Koorn, Jacob, ""Het politieleven" : toestanden en organisatie in woord en beeld geschetst : -". z.u., [ca. 1915]. Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:100003700:00005