GEGOED —
gegoed: well-to-do; well-off; substantial.
gegronde bezwaren: well-founded objections. — g. twijfel: reasonable doubt. — niet gegrond zijn: to have no ground; to be unfounded.
gehalte: (degree of) fineness.
geheel: entire. — in zyn g.: in full. — g. en al: entirely. — de g. partij koopen: to buy the whole parcel.
geheimhouding: secrecy. — om g. verzoeken : to request to keep the matter „ a secret.
geijkte term: standing phrase.
geladen schepen: loaded vessels.
gelang: naar g. van omstandigheden handelen: to act according to circumstances.
geld: money *. — gemunt g.: specie; metallic currency. — geleend g. : loan money. — papieren g.: paper currency. — geen g. aan kas hebben : to be out (= short) of cash. — in g. betalen: to pay in cash. — mijn g. zit in de zaak: my money is locked up in trade. — klein g.: change. — g. on call: oall-money. — voor g. of goede woorden: for love or money. — te g.e maken: to realise. *
geldafpersing: blackmail.
geldbelegging: investment.
geldboete: fine.
geldcirculatie: money circulation.
geldcrisis: financial crisis.
geldelijk: financial. — in g.e moeilijkheden gewikkeld zijn: to be involved in financial difficulties. — g.e aangelegenheden : money matters. — g.e omstandigheden: pecuniary means. — g.e verplichtingen: liabilities.
gelden: to rule. — zijn aanspraken doen g.: to assert one's claims. — hoeveel geldt deze munt?: what is the value of this coir? — hoeveel geldt de tarwe?: what is the price of wheat ?
geldend: de thans g.e prijzen: the prices
1 ruling now; the prices now in force.
geldgebrek: scarcity of money; pecuniary embarrassment; straits. — in g. verkeeren: to be in want of money; to be distressed for money.
geldgever: lender.
geldhandel: money-trade; bullion trade;
banking. — geldig: valid *. — g.heid: validity. geldkoers: money rate.
ELEIDELIJK
geldkwestie: financial question. geldleening: loan. — g. on call: callloan.
geldmarkt: money market; Lombard Street.
geldmiddelen: pecuniary means; resources; capital.
geldnemer: borrower.
geldopnemer: borrower.
geldprijs (bij een wedstrijd): cash prize.
geldschaarschte: scarcity (= tightness) of money.
geldschieter: lender.
geldsom: amount (= sum) of money.
geldsomloop: circulation of money.
geldswaardig: merchantable. — g.e
tig papieren: papers of value.
geldverlegenheid: pressure for money.
£ — in g. zitten: to be pressed (=
g pushed = straitened) for money; to
i be in want of money; to be distressed
p for money.
geldwisselaar: money changer. geldzaken: money (= financial) matters.
geldzending: remittance.
geleend: met g. geld handel drijven: to trade on borrowed capital.
gelegen: het geld kwam zeer g.: the money came very handy. — er is mij veel aan g.: I am very anxious about it. — te g.er tijd: in due course; in due time. — het komt mij nu niet e.: it is not convenient to me; it does not suit me now. — zoodra het U g. komt: at your earliest convenience.
gelegenheden: by' voorkomende g.: on occasion.
gelegenheid: opportunity; occasion. — Wij hebben U de g. geboden goede zaken te doen: We have put you in the way of a good bargain. — hy' is daartoe beter in deg.: he is in a better position (= he is better able) to do so. — bij een vroegere g.: on a former occasion. — per eerste g. by first available steamer. — de g. laten voorbijgaan: to let the opportunity slip by. — van een g. gebruik maken : to avail oneself of an opportunity.— een g. doet zich voor: an opportunity offers.
geleibrief: way-bill.
geleidelijk: de prijs wordt g. verlaagd: the price is gradually lowered.
Froe, A. de, "Engelsch-Nederlandsch en Nederlandsch-Engelsch handelswoordenboek : -". Noordhoff, 1919. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02A:000031392:00005