we er hier al zitten we dan ook midden inde bouw maar heel, heel enkele kennen. Bij zulke gebouwen —■ zoo ook in dit geval was de veestalling op het eind van de schuur. De breedte der schuur, onder aftrek nog wel van de groote schuurdeuren, die er vroeger inden achtermuur zaten, was de lengte van de stalling. Later is de plaats natuurlijk vaak in andere handen overgegaan en meermalen ook verbouwd, zich aldus aanpassende aan de veranderde tijdsomstandigheden of zich schikkende naar de gewijzigde inzichten van den bewoner. Eén van die verbouwingen had plaats in 1849, en het is vermoedelijk toen geweest, dat het bijgebouw is verrezen, dat nu den oorspronkelijken vorm vrijwel onherkenbaar heeft gemaakt. Dit bijgebouw is dat gedeelte op het plaatje, hetwelk vóór de schuur staat en links van het oude woonhuis ; het werd gebouwd om te dienen als cichoreidrogerij. Deze combinatie laat zich aldus verklaren : In het midden der vorige eeuw begon de opbloei van den cichoreibouw en daarmede ook die van de -drogerij. Deze bijbouw geschiedde dus met het kennelijk doel het eigen gekweekte product verder te verwerken. Wij hebben hier dus te doen met weer een anderen vorm van den primitieven „samengestelden” boer, dien we al lang reeds uit het greidebedrijf kenden, zooeven leerden kennen uit het gemengde bedrijf, en hiei ook vinden in het zuivere bouwbedrijf. Al deze „samengestelde” boeren hebben voor en na „elementen” uit hunne samenstelling verloren, zoodat ze voor een nieuwe „samenstelling” zorgde, waarvan de „formule” echter een geheel andere is. Onder de verschillende beheerders van de boerderij inde laatste jaren, dat ze nog geheel intact was, behoorde ook een dokter, een vermaard geneesheer, dezelfde, die zooals we vroeger reeds mededeelden verkondigde, dat de boeren zich winterdag ziek aten aan spek, en in het voorjaar weer gezond aan kalfsvleesch en „süpenbrij”. Al is de combinatie dokter-boer voor ons een zonderlinge en is in dezen tijd die van boer-dokter meer up-to-date, toch laat ze zich verklaren ineen omgeving waar de boeren zich zelf gezond dokterden. Geen wonder dan ook, dat toen s’ mans hebben en houden eens moest getaxeerd worden voor welk doel bleef ons onbekend de geheele inhoud van zijn apotheek precies den taxatieprijs van drie rijksdaalders kon halen. In zijn latere levensjaren werd de merkwaardige man bijna blind, en gelijk het gewoonlijk in zulke gevallen gaat, zoo ging het ook bij hem : de vermindering van het gezichtsvermogen kwam het gevoelszintuig ten goede. En als dokter bij een patiënt kwam, dan beval hij inde eerste instantie, net als al zijne collega’s van dien tijd ; „steek je tong eens uit”, en omdat hij weinig zag voelde hij met den wijsvinger hoe het met die tong gesteld was. En daar zal in dien tijd door het vele „bretspek iten” wel eens een „hüd op sitten ha” die dokter voldoende aanwijzing gaf, om een behoorlijke diagnose te stellen. Er zullen er nu zijn, die om zulke toestanden lachen, maar wij vragen in allen ernst : paste dit alles niet heelemaal in het kader van dien gemoedelijken tijd, den tijd van „wipperke”, famyljeromer” en „snüfdoaske”?
OUDE BOERDERIJEN.
99
Akker, K.J. van den, "Van den mond der oude Middelzee : schetsen uit het oude boerenleven en -bedrijf". [Landbouwhuis, [1934]. Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB21:049450000:00003