Maar buiten zijn werk, viel het hem plotseling op, dat Gijs nog niet terug was. Waar bleef die verdomde kerel nou met z'n pakking!... Die bakboordvoeding-pomp lekte wie-de-bliksem van-middag
dat moést voorzien worden, kon niet meer wachten
tot morgen De beroerling kon zeker z'n spullen
weer niet vinden Geen wonder met z'n bezopen
kop!... De volgende reis kon die opkrassen: hij kon
geen zuipers velen hier Al mooi genoeg dat de
„eerste" zoo'n „sop" was. Dié kon 't doen, daar had-ie geen zeggen over. Maar Gijs ging d'r uit!... 't Was nou mooi genoeg geweest
Hij luisterde even, of hij 'm niet bezig hoorde, scharrelend op de vuurplaat, ernaast. Maar't bleef dood-stil.
Eindelijk hoorde hij den sleependen gang weer nader komen. Met een struikel-stap verscheen de stoker in de machine-kamer, in de éene hand een dot pakking. — Al dien tijd had Gerard werkeloos gestaan, niet in staat aan iets anders te beginnen, waar hij dan toch dadelijk weer af zou moeten loopen voor die pomp... En terwijl gistten in zijn kop voortdurend de kwaadaardige gedachten: telkens op nieuw moest hij zich „dien verrotten toestand aan boord" voorstellen, meer en meer overtuigd rakend van het idéé, dat de Maatschappij hem onrecht aandeed. Met gloeiende scheuten dreef de verontwaardiging hem het bloed naar den kop, tot het er ten laatste dof-dik en prikkelend-warm werd, en hij bijna alle zelf-beheersching verloor.
Everts, J. (Jr.), "Samenleving : -". Versluys, 1902. Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000010369:00008