De gouden poort
Uit welke duisternis ben jij gegroeid?
Hoe vele eeuwen her lag 't zaadje in de aarde,
Een blinde korrel?
Toen heeft het zich met hulpe van het water
Naar buiten opgewerkt; eindlijk tillend,
Boven de donkere kluiten,
Een groen en vroolijk vlagje.
Eeuwen zijn over je heengegaan
Als donderbuien over de zee
En je bent sterk geworden en machtig
En met pathos sla-je de armen in de luchten,
Of je ze uitpersen wilde, zóó, dat het rijke water
Je stroome over het hoofd....
Hoe heerlijk geuren je vruchten;
Als gouden vleugels hangt hun gloed over mijne hersens.
Hij slaat den anderen arm ook om den boom en kust den stam.
O, Boom, ik ben als jij,
En mijn bloed vormt mijne gedachten
Zooals jij, stil droomend, vormt je vruchten,
Ze hangend een voor een
Aan buigende twijgen.
En mijn verlangen rijpt ze,
Mijn groot begeeren naar dat wat in mij is
En ik toch maar niet omvatten kan:
Oneindig klein, oneindig groot.
Hij kust nogmaals den boom... De meisjes lachen. Alma ontwaart ze..
Tweede meisje.
Verliefde droomer!
Eerste meisje.
O!