toepassen. Ook kan de tandvorm van een rondsel, dat bij een torninrichting eener stoommachine werkt op het inwendig vertande vliegwiel op dezelfde manier bepaald worden; waarbij men uit kan gaan van een eenvoudigen, gemakkelijk uit te voeren tandvorm voor het wiel.
Onder ingrijplijn wordt verstaan de meetkundige plaats der aanrakingspunten van de twee tandvormen.
In verband met de hoofdwet voor tandvormen is deze lijn bepaald, zoodra één der vormen wordt aangenomen, terwijl vervolgens de bijbehoorende tandvorm uit deze lijn kan worden afgeleid.
Wenscht men de bij elkaar passende tandvormen gelijktijdig te doen ontstaan, dan gaat men uit van een bepaalden vorm der ingrijplijn, waardoor de tandvormen zijn vastgelegd.
Onrlpr cfrppL' van ppii
tandrad verstaat men den op den steekcirkel gemeten afstand van twee op elkaar volgende gelijke tandprofielen.
De afmetingen der tanden worden in den regel uitgedrukt in den steek s.
Als normale afmetingen
kunnen gelden: (Fig. 17)
tandhoogte h — 0,7 j; kophoogte = 0,3 f; voethoogte = 0,4 s;
tanddikte d — s gemeten op den steekcirkel;
tusschenruimte — ~1/40 J J
speelruimte = V20 voor gevormde tanden.
Voor bewerkte of gefraisde tanden kan de speelruimte kleiner genomen worden, afhankelijk van de snelheden der wielen en nauwkeurigheid der bewerking. Voor zeer groote aantallen omwentelingen zal de speelruimte gelijk nul worden genomen om nadeelige stooten bij versnelling of vertraging tegen te gaan.
De ingrijplijn geeft een beeld van den duur der ingrijping. Deze mag niet korter zijn, dan de lengte van den steek (normaal twee maal de lengte van den steek).
De uiterste punten A en li der ingrijplijn (fig. 18) worden door
Brouwer, Gooitzen (b.1876), "Drijfwerken met onderdeelen : -". Waltman, 1908. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000011536:00006