TREURSPEL. 109
DE KONINGIN.
Gy hebt ons t'faam gered uit d' ysfelykften nood.
WOODEVILLE. Waar liet gy den Tiran ?
T. STANLEY.
De Dwingeland is dood!
DE KONINGIN.
Is 't mooglykl
ELIZABETH.
Hemel!
MARGARETHA.
Hoe, wie deed dien wreedaart fneeven?
T. STANLEY.
Hy liet op 't ftrydveld als een booswicht'teerloos leeven.
Aan 't hoofd des heirs gefchaard, bood hy ons wederftand,
Totdat het vreeslyk ftaal ontviel zyn fterke hand.
Hy dreigde,door op 't felst het ftrydveld te verduuren,'
De legermagt uws Zoons te ontwyken in dees muuren,
Van waar hy, met meer moed en met vereende kracht,
Het leger van den Graaf zou hebben afgewacht.
De dappre Richmond, ras,bemerkend Richards poogen,
Sneed hem dien optocht af: hy, vindend zich bedrogen,
En dat zyn vyand hem van allen kant befprong,
Streed dapper met zyn volk, en, woedend zynde, drong
Hy door tot Hendrik, en wist zich een fpoor tebaanen,
Ontweldigende een deel ontrolde legervaanen
Van 't heir uws dappren Zoons; hier ftroomdeeenzeevan
Richard , tot aan zyn' dood behoudende zyn' moed, (bloed.
Schoon
Haverkorn, Willem (Wz.), "Elizabeth Woodeville, weduwe van Eduard den Vierden, koning van Engeland; treurspel.". Helders, Jan Amsterdam, 1779-1798, Mars, Abraham Amsterdam, 1783-1802, 1784. Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:2343:mpeg21:0007