Het is mogelijk om uw bekeken objecten te bewaren. Ga naar instellingen om deze optie in te schakelen.
Geen zoekvraag opgegeven
■ ■ * :,- ■ °. st.. taalkundige aanmerkingen over JOaN. I: 29- fj baar met den aart der taaie. Doch de eerde vertaling ftrookt beter met het oogmerk van joünnes , ora naamlijk het geduld en de bereidwilligheid van jesus tot zijn lijden te fchetfen. Jesus was het, die de ftraf der zonde op zich nam, in volkomen onderwerping aan God, (*) r ° Bij den doop van jesus, waarop joünnes, toen hij deze verklaring hem aangaande aflegde, zeker doelde , Czie vs. 32 — 34) werd de Dooper geheel doordrongen met een levendig gevoel voor de zedelijke reinheid van dien Heiligen , die geene vergeving , geenzedelijke hervorming, geen Doop behoefde (?) Rascli bleek het, dat het Godlijk bevel aan jesus, (§) om zich, zoo wel als zijne overige Landgenoten te laten doopen, veel eer ten oogmerk had, hem openlijk bekend te maken, als den vlekkeloos heiligen Zoon van God , in wien de heilige God een welbehagen had. Dus beandwoordde dan die doop zeker aan het doel. Dan de indrukken, welke de Dooper, bij den doop, van deze heiligheid van jesus ontving, maakten hem meer vatbaar voor die overtuiging, dat jesus die rechtvaardige (Jef. LUI: 9, 11; was, wiens zedelijke reinheid hem bekwaam maakte, om door zijne Opoffering, Gods welbehagen te verwerven, voor anderen, wier groote behoefte, vergeving van zonden was; — dat hij, die door eigen zonden geen ftraf verdiend had, en dus ook den doop van joünnes tot vergeving van zonden niet behoefde, zich, in zoo verre hij de zonden der wereld zou dragen, onderwerpen zou aan een anderen doop, (een allermoeilijkst lijden, Jef. LUI: 5.) ter bevordering van zijne heerlijkheid, (jef. LU: 13, 15. LUI: 10—12.) (*) met die zelfde vrijwillige gehoorzaamheid, waar mede hij zich aan den doop van joünnes had onderworpen, ten einde, bij dezelve,van God te vyorden verheerlijkt. Vindt men het waarfchijnlijk, dat juist dat wegnemen van de zonden der wereld eene regtftreekfche tegeuftelling is van die onbevlekte heiligheid C*) Jef LUI: 10. vergel. met Jodn X: 17. XIV: 31. XVIII: 1 — 11. Matth. XXVI: 4* (t) Matth. III: 14. Mare I 4. m Matth. III: i5. lina.mwy\ — of storr fe Uhelh ie Jcnfu vocis Swceiof (,) Zie tnutp.' II: 9. Betr» II: 9. A 5 fö LEEFDE JESUS WAARLIJK, heid van den Doopeling , en dus van zijne volftrekte onftrafwaardigheid, door joünnes zoo levendig bij den Doop gevoeld; — dan zal men het ook niet onwaarfchijnlijk kunnen vinden, dat de vergelijking van jesus met een lam, niet Hechts zijne bereidwilligheid om de ftraf der zonden te lijden, maar ook de onfchuld en Zuivere heiligheid van dit zoenoffer aanduidde, en dus de Aanmerking van grotius bij deze woorden, hoewel de geheele bedoeling van dit beeld niet uitdrukkende, echter geenszins ongegrond is, — wanneer hij zegt Lam Gods; Gode welbehagelijk, en aangenaam, als zijnde Onftraflijk en onbevlekt, (i Pet. I: 19) Zoo geeft joünnes hier een wenk, dat j e s u s geenszins gedoopt is tot boetvaardigheid of bekeering. — leefde jesus waarlijk, tot in zijn dertigste jaar, te nazareth? Waarom men in het algemeen gelooft, dat jesus zich, tot in zijn dertigfte jaar, te Nazareth onthouden hebbe, kan men natuurlijk en zeer ligt begrijpen. Men weet naamüjk uit matth. en luk. II, dat zijne ouders hem niet alleen, van Jerufalem en uit Egypte, ala een kind , naa Nazareth gevoerd, maar ook , toen hij reeds twaalf jaar oud was , weder van Jerufalem met zich , naa Nazareth genomen hebben ; en uit joh. I , weet men mede , dat een leerling van jesus hem aan eenen anderen Discipel als den gevonden jmessiüs aantoonde , hem noemende den Zoon van josef uit Nazareth. Men weet, dat hij , reeds vroegtijdig , bij gelegenheid der reizen, die hij , in de waarneming van zijn ambt, deed, te Nazareth kwam, alwaar hij opgevoed was. Men weet, dat hij, aan het kruis zelfs, de Nazarener genoemd werd. Daarentegen weet men geene eenige andere plaats op te noemen, waar uit blijkt, dat jesus zich ooit, in zijne jeugd , ergens anders dan te Nazareth , hebbe opgehouden, of zich elders heen begeven hebbe. Dit alles te famen genomen, maakt het zeer waarfchijnlijk, dat hij ook als jongeling, als een jongeling van twintig tot negen en twintig jaren , beflendig zij daar gebleven. -— Ik zou dus ook , gelijk, alle oyerige uitleggers, deze vraag met ja te- tot in zijn. dertigste jaar, te nazareth ? ii beandwoorden, dacht ik niet, dat een paar andere berichten of ornftandigheden het tegetiövergedeld gevoelen waarfchijnlijk maakten. De eerde bedenking is, mijns bedunkens, gelegen in het bericht, dat matth. XIII: 54.—57. in het bijzonder geeft. Volgends hetzelve wordt jesus te rug komst in het Vaderland in dier voege verhaald, (ook mark. drukt zich dus uit,) dat, wie het leest, daar uit waarfchijnlijk befluiten zou , 'er moete eene vrij verre reis buiten het vaderland zijn voorafgegaan. Naar de gewoone Harmoniën en levensbefchrijvingen van jesus verönderftelt men, niet zonder reden, dat jesus dit bezoek te Nazareth vrij vroegtijdig , zeker in het' eerde jaar zijns Leeraarambts , hebbe afgelegd, en dat jesus zich altijd, een groot gedeelte van deze eerde maanden, ten minde in Galilea, gevolglijk nooit zeer ver van Nazareth, onthouden hebbe. Aan dezen laatden oord nu ontdond zekerlijk de bevreemding , waar mede men hem befchouvvde , vooral bij het aanhooren zijner openlijke leer. Maar de vragen: is hij josefs Zoon niet? Zijn dezen en genen dus niet zijne naaste bloedverwanten? hebben toch meer gelijkvormigheid met de wijze , waar op men naar iemand pleegt te vragen , die van eene verre reis te rug komt, dan wanneer men van iemand fpreekt , dien men altijd onder het oog had , en die zich eensklaps , door kunst, geleerdheid of waardigheid , doet onderfcheiden. Bij den laatden verwijlt men, in zoodanig geval, veel eer daarbij, hoe hij voorheen gewoon was te leven, en waar mede hij zich bezig hield. Zegt men, daar en tegen : wien behoort deze man , die een geheel nieuw verfchijnfel onder ons is, eigenlijk toe? en gaat men zijne bloedverwanten na, hen met name noemende, dan drookt deze manier van doen meer met het geval, wanneer iemand lang afwezend, eenen iederen uit het oog, en gedeeltelijk uit het geheugen zelfs, gekomen is. ,, Zijne zusters, heet het bij mat the us, zijn immers ook al5, len bij" ons. " Is dit niet eene halve tegendelling, als of zij 'er bijvoegen wilde: „ al hield hij zelf zich „ hier ook niet altijd op. " Voeg ik nu hier het bericht bij , dai hij te Nazareth zij opgevoed, feèpaiunévoè, dan fchijnt mij die uitdrukking eer aan te duiden, waar hij de jaren zijner kindsheid hebbe doorgebragt, dan v.'aar hij, op eenige weinige weken of ten hoogde maanden, TS LEEFDE JESUS WAARLIJK, den na, beftendig gewoond hebbe. Natuurlijker, zon men denken, had het, volgends het gewoone denkbeeld dus moeten luiden; hij kwam te Nazareth, alwaar hi] buiten dien woonde , of zich., tot hier toe, altijd, in ftilte, opgehouden had. — Eene derde kleine bedenking maakt mij. wil men het gewoone gevoelen aannemen , het andwoord, dat j e s u s gaf, toen hij nog maar een jongeling van twaalf jaar oud was: ,, wist gij niet, dat ik in de dingen (of in „ het huis) mijns vaders moet zijn?" welk woord op maria eenen (terken indruk maakte. Hierbij verbeeld ik mij, dat jesus dan nu ook , nog zoo veel te eer, op de volgende feesten, naa J'er-ufalem-gegaan zij, hoe ouder hij werd , en zoo veel te langer daar zij* gebleven, waar hij, volgends dit zijn gezegde, behoorde. Zoo had hij het veelligt goed en noodzaaklijk gekeurd, om, met de beste Leeraars der Jooden, nadere kennis te maken, of, wanneer hij die allengs zag uitfterven of ontaarten, zich naar elders te wenden, waar hij — het zij met behulp van wijzeJoodfche Leeraars in Griekenland, of', in eenzaam onderzoek naar wijsheid, te ftreven naar kundigheden, hetgeen ik niet bepalen wil'— zich op zijn volgend ambt voorbereidde. — In de daad, wanneer jesus, na die verklaring, reeds in zijn twaalfde jaar gedaan, evenwel, geduurende alle de jaaren zijner jongehngfchap, (feesten alleen misfchien uitgezonderd,) nooit meer, in het huis en voor de aangelegenheden zijns verheven vaders in den hemel, leefde, maar zich enkel in den winkel des timmermans onthield, dan zou die verklaring al te weinig beduid hebben , en mij toefchijnen, eene protestatio fatlo contraria te wezen. En , gelijk ik reeds voorheen , maar niet ontwikkeld, heb aangemerkt, ik zou denken, dat de inwoners van Nazareth , al hadden zij ook van deze merkwaardige woorden des twaalfjaarigen jongelings niets het minde vernomen, of die terllond weder vergeten, toen hij nu, met zoo veel waardigheid, geest en gezag, optrad, eer moeten zeggen: zagen wij hem niet daaglijks een handWerk verrichten? was hij niet altijd te hüts, wanneer een ander ftudeerend perfoon toch de geleerden en Rabbijnen verzelt, of zich in de hoofdftad onthoudt? — Maar hier van zeggen zij geen woord. Zij drukken zich maar enkel zoo uit, als of zij zelfs een weinig twijfelden : „ Niet waar ? hij is immers toch maar de zoon i „ uit tot in ztjn dertigste jaar, te nazareth? 1$ „ uit de (nog levende of reeds geftorven) timmermans „ familie J en , is hij die in de daad , dan zijn die en die zijne broeders en zusters: Ja, ja, dezen zijn der', halve zijne naastbeftaanden , maar die konden he^n toch niet veel van belang geleerd hebben , al ware ' hij ook altijd bij hen gebleven: welk eene plaats mag het dan wel wezen, waar hem zulke buitengewone '', inzichten werden medegedeeld, en hij dat waardig voorkomen van een openlijk Leeraar zich eigen maakte?' De Euangelisten zeggen verder, dat jesus zich hebbe verwonderd over het ongeloof zijner medeburgers. Ik kan dit zekerlijk ook wel , bij de gewoone verönderftelling, begrijpen. Nogthands heeft het eemgermate het voorkomen , als of j e s u s die menfchen niet van nabij gekend had , en , in gevolge een menschhevend vermoeden , eenige hoop gekoesterd , van hun welkom te zullen zijn. Maar vergis ik mij niet, dan koude zulks eer plaats grijpen , zo hij , na eene afwezigheid van eenige jaaren, in zijne vaderüad te rug kwam , dan ïngevalle hij hunne ruwe onbefchaafdheid daaglijks voor oo<*en zag en ondervond, en nu, eensklaps, door hen zou of wilde aangemerkt worden als een uitlegger der Profeten, of misfchien zelfs als de messiSs. Alle deze kleine en geringfchijnende gronden voor mijn vermoeden, dat jesus, in de jaaren zijner jongelingfchap, zich korter of langer , van Nazareth verwijderd hebbe, ten einde, voor zich zeiven in de eenzaamheid, (gelijk zich bij voorbeeld , johannes in de woestijne onthield, eer hij zich als Leeraar vertoonde,> of bij iemand anders , dien hij daar toe uitkoos , de wet en de profeten te beftuderen — alle deze gronden geef ik oogenbliklijk op, zoo dra mij flechts eenig bericht getoond wordt, waar uit blijkt, dat hij, gelijk bijna alle uitleggers beweeren, beftendig te Nazareth gebleven zij. . ,, Wat is hier echter aan gelegen ? Zegt iemand misfchien. In veelerlei opzicht zekerlijk niets. Evenwel in dit opzicht iet, dat men, in menschlijk-histonfche dingen, de verborgen fchakels eens ketens liever verminderd dan vermeerderd ziet , hoe weinig men er ook van houden moge, om de gefchiedenis, even als Bahrdt, met Romans aan te vullen. Jeruzalem ftelt , in zijne nieuwe Befchouwingen -ever de waarheden van den Godsdienst, die nog niet in het J4 VERHANDELING ÓVER DEN het Nederrluitsch vertaald zijn, het ftit verblijf van jesus te: Nazareth tegen over zijne verhevener afkomst. Men ziet nogthands terdond en van zeiven , dat mijii gevoelen zulks niet uitfluit , noch eene glansrijke afkomst van jesus, naar het aardfche, of ten aanzien zijner ouderen, aanduiden zal; maar enkel dit wil te kennen geven, dat, ter ontwikkeling van den grootden en verhevenlien menschlijken aanleg zeer wel iet mensenlijks kan medegewerkt hebben, en dat men zulks kunne beweeren, zonder dat 'er eenige historifche daadzaak van het Euangelie mede drijde. Jeruzalem drukt zich, in gemeld gefchrift, ook Hog in dezer voege uit : „ De eerde belijders en pre}, dikers van het Christendom waren Jooden , eenvou,, wige Jooden, van welken men zekerlijk geene Egypti„ fche wijsheid verwachten kon; en ongetwijfeld was „ dit ook mede eene reden, waarom de Heiland zich in ,, het geheel niet buiten 's Lands begaf, opdat hv „ allen fchijn mogt vermijden , als of hij die verheven „ begrippen van elders gehaald had. " Zoo haast ik maar ééne eenige plaats onder het oog krijg, die zegt, dat jesus zich nimmer buiten 's Lands begeven hebbe, zal ik ook deze beweegreden laten gelden; dan liet ware immers zoo geheel onmooglijk ook niet geweest, om buitenlandfche febriften te kopen , of ter leen te krij'gen, dat, in dit opzicht, alle fchijn zou hebben kunnen vermeden worden; en konde hij zich dan ook niet, binnen 's lands zelfs, in dilte bij eenen wijzen en geleerden, hebben opgehouden? Zou men dit niet nog altijd hebben kunnen zeggen? — Alle foortgelijke aanmerkingen voorönderdellen altijd reeds , dat onze tegenwoordige vraag met Ja moet beandwoord worden , en evenwel is hier voor geen bewijs te vinden. verhandeling over den gelei-geest van sokrates (*)„ Voodra ik zeg, dat iet gedenkwaardigs, betreffende *-< sokrates , het onderwerp dezer Verhandeling zal (*) De Gelei- of Voorzeggings - geest van sokrates is een onderwerp , waar over veele oude en laaté Schrijvers ge-J *cnreven hebben. Een aamal van deze Schriften zijn aangehaald door gelei-geest van sokrates» 15 zal uitmaken» is de naam van dezen groóten Man Teeds genoeg , om den Lezer belang te doen Hellen in alles, wat tot hem eenige betrekking heeft. Alle mijne Lezers kennen sokrates, als eenen uitmuntenden Gemcenebestgezinden burger , zedert de Hoogleeraar luzac hem, in die betrekking, zoojuist en uitmuntend heeft afgebeeld; allen kennen sokrates, den Zoon van soi> hronisc us, als den grootften Wijsgeer onder de Grieken , die het eerst de Wijsgeerte van die ijdele en vruchteloze befpiegelingen, met welke men voorheen zich vermoeid had , omtrent zaken , en onderwerpen , die meestal buiten de grenzen des menschlijken verftands liggen , te rug gebracht , en tot die onderwerpen, welke het geluk en waare heil der menfchen vestigen en bevorderen kunnen , de kennis en beoefening der deugd , en van de pligten des menschlijken levens, bepaald heeft. Waarbij hij niet alleen, door zijne innemende en overredende leerwijae, de liefde tot deze wetenfchap der deugd in veele gemoederen verwekt, en een ongewoon licht te midden der dikke duisternisfen van het Heidensch Bijgeloof ontftoken, maar ook door zijn voorbeeld getoond heeft , hoe ver de vriend der deugd het in derzelver beoefening kan brengen, hebbende hij, bijzijn leven, door eerlijkheid:, oprechtheid, gulle rondborltigheid, vaderlandsliefde, en andere lofwaardige hoedanigheden uitgemunt, terwijl zijn dood, een geweldige dood, hem op valfche en laf» fe befchuldigingen , door dwingelanden onrechtvaardig aangedaan , met j. j. rousseau, de dood van eenen wijzen genoemd mag worden. üeze groote Wijsgeer heeft van zich zeiven getuigd, dat hij eene Voorwetenfchap van het toekomende bezat, of eenen Gelei-geest, welke hem, als een Godlijke bode, door m. tijdf.man in Epist. dedica'or. pnepofita ejus Syntagmati disfert. adPhilofoph moralem pertinentium pag. L. ï)e Beftrüders van den Bijbel hebben in dezen Gelei Geest éenen grond van tegenfpraak meenen te vinden tegen de achtbaarheid der Bijbelfche Voorzeggingen. Doch de verkeerdheid van hunne redekaveling is onder anderen aangetoond , door Joh. FRiED. jacoBI Over de Voorzeggingen van sokrates in het III Deel zijner Verhandelingen, over eenige gewigtige Stukken van den Godsdienst; vertaald door D. c. VAN voorst, Blad». 451. volgg. 16 verhandeling over den de, vooraf bekend maakte, wat hem en zijne vrienden zou overkomen .en gebeuren; die hem , door zekere tekenen , wel niet opwekte tot het ondernemen van eenige handeling, maar die hem van zijne voornemens affchrikte, wanneer de zaak geenen gelukkigen uitflag zou hebben, of wanneer hem eenig gevaar dreigde. Deze Gelei-geest van sokrates zal het onderwerp der tegenwoordige Verhandeling uitmaken. Ik zal trachten op te fpooren , wat wij van dezen zoo beruchten Geleigeest, naar waarfchijnliikbeid, overeenkom ftig de beginfelen eener gezonde rede, te denken hebben. Ik zal, in deze Verhandeling, de doelmatigfte orde volgen, wanneer ik, in de eerfte plaats, gefchiedkundig berichte, wat sokrates, zijne vrienden en tijdgenoten, van 's mans Gelei-geest verhaald, en waar voor zij dien gehouden hebben; waarna, in de tweede plaats, de vraag natuurlijk zal wezen: Hebben zij, in dezen, naar waarheid, gefproken en gedacht? of, wat behoren wij van dien Gelei-geest te denken? waarna ik, met eene en andere tot de voorwetenfchap van het toekomende betreklijke aanmerking, mijne Verhandeling zal kunnen befluiten. I. Sokrates dan , gelijk ik reeds begon te zeggen, hield zich verzekerd, en gaf dit meermalen , aan zijne leerlingen en vrienden te kennen . dat hij , dikwijls, wanneer hij zelve, of zijne vrienden, of zelfs het Atheensch Gemeenebest, op eenige onderneming bedacht was, wanneer hem of hun eenig gevaar of onheil dreigde, of de ondernemingen van het Gemeenebest ongelukkig zouden aflopen, in zoodanige gevallen , te vooren gevvaarfchuwd en verwittigd werd, van zoodanige onheilen , of van den ongelukkigen uitflag der bijzondere of openbare ondernemingen, welke ook, met de daad, plaats had , wanneer men naar deze waarfchuwingen niet luisterde , maar dezelve in den wind floeg. Evenwel , deze waarfchuwingen hadden geene vaste bepaling, welke of hoedanige ramp den achtelozen zoude treffen, zij beftemden niets in de bijzonderheden, maar waren algemeen ; 'er zou iet kwaads gebeuren, de onderneming zou mislukken. Nooit ock ftrekten zij daar toe , om den Wijsgeer t of zijne vrienden op te wekken tot eenige onderneming, nooit was het een raad, doe dit, maar altijd eene af« maning; laat dit na. Even GELEI -GEEST VAN SOKRATES. '7 Even min hadden deze vermanende waarfchuwingen plaats, wanneer redenen en overleg eene zaak befiisfen konden , dus hadden Zij geheel geenen invloed , op het geen sokrates als waarheid leeraarde, of als deugd eu pligt aanprees; neen maar zij openbaarden zich, in gevallen , waar de ramp of het onheil , door geene menschlijke fchranderheid, kon voorzien worden. Mijne Lezers zullen zeker nieuwsgierig zijn naar eenige bijzondere voorbeelden, welke het gezegde ophelderen, en ons van deze zaak een klaarer en duidelijker denkbeeld zullen kunnen geven* Aan dezen hebben de Oude Schrijvers het ons niet laten ontbreken. Ik zal "er eenigen uitkippen, die tot ons tegenwoordig oogmerk genoegzaam zullen wezen* Sokrates had, als een waardig burger, die zich niet onttrekt, wanneer de nood het verëischt , om de wapens ter verdediging des Vaderlands op te vatten, mede geftreden in den veldflag , dien de Atheniënzen aan de Beotiërs of Thebanen bij helium, leverden. De flag viel ongelukkig uit voor de Atheniënzen. Sokrates, met den bevelhebber laches en anderen den ftrijd ontvluchtende, hield onverziens ff.il, en weigerde met hun den weg . dien zij waren ingellagen , te vervolgen, maar raadde elk, gelijk hij deed, eenen zijweg in te flaan , geene andere ■ reden gevende , dan dat hij door God gewaarfchuwd werd. , En welk was het gevolg? Dit — sokrates zette veilig en ongehinderd zijne vlucht voord, tot hij voor de vijanden zeker was, maar zij, die hem gehoor weigerende, den eens gekozen weg gehouden hadden, ontmoetten eenig vijandlijk paardenvolk , het welk hen nederfabelde of gevangen maakte. Wanneer de Atheniënzen hunnen grooten krijgstogt, geduurende den Peloponnefifchen oorlog, naa het eiland Sicilië ondernamen, om de hoofdftad van dat Eiland Syrakuze te vermeesteren , en elk vol hoop aan den goeden uitflag van den togt geen' den minden twijfel had, dewijl dezelve , met het grootfte beleid, overlegd, met infpanning van alle de vermogens van het Gemeenebest , voordgezet , en onder de krijgskundigfte en dapperfle ;veldheeren, met eene aanzienlijke zee- en landmagt uitgevoerd werd, voorzeide sokrates , door zijiien gelei-geest daarvan gewaarfchuwd, dat deze togt den Vaderlande zeer rampzalig zou wezen. En -7- iv.deel.mengelst.no.i, è dg.. IS verhandeling 0VRR den de uitkomst beeft deze treurige voorfpelling des groeten Mans meer dun te Veel bewaarheid. Eene befmettelijke ziekte, in het leger der Atheniënzen , dat voor Syrakuze lag , ontdaan fleepte de helft der krijgsbenden weg, en verzwakte de overigen zoodanig , dat zij met den vijand in onderhandeling, en tot een fchandelijk verdrag moesten komen, zoodat Hechts zeer weinigen , als getuigen der ellenden, die niemand had kunnen voorzien , naa het Vaderland wederkeerden , het Ivelk, door deze overfpanning zijner krachten uitgeput, naderhand zich niet weder heeft kunnen herhalen, noch zijne oude grootheid en roem heeft kunnen ftaande houden. Zie hier nog eene bijzonderheid. Zekere timarchus had met eenen fileemon faamgefpannen, om Micias te vermoorden. Deze timarchus bevond zich , op den dag tot de uitvoering van den moord beftemd, met sokrates in gezelfchap , aan dezelfde tafel; sokrates, die niets van zijn voornemen en aanilag wist , hield hem tot tweemaal toe te rug , ars hij opftond en vertrekken wilde, zeggende, dat de Godheid hem waarfchuwde, dat hem eenige ramp zou treffen. Evenwel kort daarna , zonder dat sokrates zulks ontwaar was geworden, ftil heen gegaan zijnde, volvoerde hij den moord , werd daar over gevat , en vervolgends ter dood verwezen. Toen hij ter ftrafplaats uitging, beleed hij nog aan zijnen broeder, dat hij zonder tegenwrijten zich aan de ftraf onderwierp, dewijl hij geen gehoor had gegeven aan de waarfchuwing en herinnering van sokrates. Als sannio, Zoon van calus, op eenen Krijgstogt uitging tegen Efeze en de Jöniers , ontving s okrates een teken van zijnen Gelei - geest , waar op hij zijnen vriend waarfchuwde , dat hij op dezen togt fneuvelen, ten minften groot gevaar van zijn'leven lopen zou; ja dat hij voorzag, dat de geheele krijgstogt zou mislukken, het welk ook zoo gebeurde. Ik zou, ligtelijk, uit plato en plutarchus*, cicero, en andere geachte Schrijvers der Oudheid meer foortgelijke voorbeelden kunnen aanhalen , doch de bijgebragte zullen, naar ik meen , tot ons oogmerk genoegzaam wezen. Alleen, opdat het blijke, dat deze Gelei - geest, hoedanig ©f wat dezelve dan ©ok ware , zich niet altijd 1 in cei.e1- geest van sqkrate&. ip in zaken van aanbelang ontdekte, maar dat dit voorgevoel of gewaarwording ook fomtijds plaats had, in beuzelachtige of ook wel belagchlijke omftandigheden, zal ik dit nog hier bijvoegen : Eenmaal gebeurde het, dat sokrates, met zijns vrienden door Atheenen wandelende , zijne gewaarwording of de waarfchuwing van zijnen Gelei-geest ontving waar op hij ftil bleef ftaan , en vervolgends eene andere ftraat infloeg , vermanende zijne vrienden hetzelfde te doen, alzoo hun, indien zij voordgingen, gewis iet euvels zou bejegenen. Sommigen hunner warep Hout genoeg, om deze raadgeving in den wind te flaan., en vervolgden hunnen weg. Maar wat gebeurt? Onder weg komt hun eene zoo groote menigte Zwijnen, me? zoo groote drift te gemcet lopen , die zij wegens de naauwte van de ftraat niet konden ontwijken, dat venfcheiden van hun onder den voet geraakten, en van het hoofd tot de voeten bedijkt en bemorscht werden. Op dezelfde wijze, verhaak ons cicero, dat sokrates zijnen vriend krito ontmoetende, met een doek voor het oog , hem vraagde : wat zijn oog deerde? krito vertelde hem, dat hij buiten de ftad eene wandeling doende, een vastgebonden boomtakjen, door zijne veerkracht losfpringende , hem tegen het oog ge» Hagen was. Waar op sokrates hernam, dat dit het was , waarom hij hem die wandeling had afgeraden , Volgends de waarfchuwing van dat voorgevoel, het welk hij 'gewoon was te hebben. Gelijk ik in het begin zeide, dat dit voorgevoel van onzen Wijsgeer niet diende, om hem te raaden, of voor te lichten , in zaken , die met overleg konden en behoorden ter hand geflagen te worden, zoo was ook dit voorgevoel niet aanhoudend bij hem , noch aan zijnen wil onderworpen, om *er gebruik van te maken, wanneer hij zulks mogt goedvinden ; bij voorbeeld , toen xenofon in beraad ftond , of hij zich in den dienst van den iongen cjjrüs wzz Afl'è zou begeven, tot dien krijgstogt, op weiken xenofon eenen zoo onfterflijken roem behaald heeft, doordien hij, na den dood van den jongen cijrus, de io,©oo Grieken, welke met hem onder dezen Vorst gediend hadden, van hunne bevelhebbers beroofd en zich middenin het vijandlijk land, omringd van de vijandlijke iegers, bevindende, op hun Verzoek zich aan hun hoofd ftellende., door woestijnen * 20 VERHAND1ÏLINC OVER. DEN wildeniisfen , gebergten en ongebaande wegen, onder gelladige aanvallen der barbaarfche volken , door wier landen de togt ging , en vervolgd door de Perlianen, met zoo veel moed en beleid , naa de zeekust geleidde, Van waar zij veilig naa hun Vaderland konden keeren, welken roemrijken togt hij zelve zoo keurig en uitmuntend befchreven heeft, toen, zeg ik, XENoroNinbeTaad ftond, of hij zich in dienst van cijrus begeven zou , raadpleegde hij sokrates, of deze hem ook van den uitflag van dezen togt iet melden kon. Maar deze Wijsgeer , in plaats van aan zijn verzoek te voldoen, verzond hem naa het Orakel, dus genoeg te kennen gevende, dat zijn gewoon voorgevoel of Gelei geest hem niet altijd, noch naar zijn believen, ten dienst ftond. Na dit gefchiedkundig bericht uit de Oudheid , van den Gelei-geest van sokrates, behooren wij ook te weten, wat sokrates en zijne tijdgenoten van dezen Gelei-geest gevoeld en gedacht hebben. Hier is het in de eerfte plaats te beklagen , fchoon niet te verwonderen, dat sokrates nooit iet bepaalds heeft bekend gemaakt , van de eigenlijke wijze of gefttldheid der gewaarwording of van dat voorgevoel, het welk hij bezat. De Wijsgeer fprak van deze zeldzaamheid gewooniijk, in algemeene en onbepaalde uitdrukkingen. Hij fprak van het hem gewoone teken of voorfpelïiög van God , of van eenen Geest. In zijne verandwoording voor zijne Richters reden gevende , waarom hij nooit deel had willen nemen aan het beftuur des Vaderlands, zegt hij , dat de reden daar van was, iet Godlijks en bovenmenschlijks, het welk hem gebeurde , en het welk van kind af bij hem begonnen was , ,, eene l\ zekere ftem, welke mij nooit (zeide hij) aanfpoort, maar, wanneer zij mij gebeurt, mij afkeert, van het geen ik doen zoude, of ook indien iemand mijner vrienden daar in deelt , en deze ftem gebeurt, „ hem insgelijks afkeert, en niet toelaat te doen, het „ geen hij voorhad. " Of nu dit teken uitwendig of inwendig, of deze ftem duidelijk en verfta!inbaar,"dan Hechts een duister en onduidlijk gevoel geweest zij , daaromtrent heeft zich sokrates nooit verklaard gehad, ja, wanneer zijn vriend simmias htm eens opzetlijk naar bijzonderheden vraagde, beiindwoordde hij denzelven, met een diep ftilzwijgen, misfchien dus ftilzvvijgende zijnen vriend berispende 3 dat hij in dezen • « & zij. gelei-geest van sokrates. 31 zijne nieuwsgierigheid te veel den teugel vierde, misleiden niet willende afgaan van zijne gewoone leerwijze, volgends welke hij liever vraagde , dan gevraagd wilde worden , doch allerwaarfchijnlijkst , omdat hij zelve niet in ftaat was, zijne gewaarwording met duidelijke woorden te omfchrijven; doch, zoo veel is zeker, sokrates hield-dit, je ne ff ai quoi, het geen hij zelve niet kon verklaren , voor iet bovenmenschlijks, voor iet Godlijks. En hier in ftemden zijne tijdgenoten , zijne vrienden en leerlingen met hem overeen, fchoon zij, gelijk vervolgends de Ouden, elk naar zijne gevoelens en famenttel, eene nadere verklaring poogden te geven, van het geen sokrates zelve niet nader befchrijven kon. De meesten van sokrates leerlingen hielden deze ftem, waar van hun Meester fprak, voor de item en waarfchuwing van eenen gelei- of befcherm-geest, het welk ook de reden is , waarom men , doorgaands , van dit verfchijnfel fprekende , het zelve den Gelei-geest van sokrates noemt. Te weten, zij waren reeds gewoon aan de leerftellingen van pythagoras, empedocles, en foortgelijke Wijsgeeren , welke , de zwakheid der menschlijke natuur overwegende, meenden dezelve te moeten beveiligen, door den bijftand van eenig hooger en voortreflijker wezen, het welk zij een' gelei-geest, en wij eenen befcherm-engel zouden noemen. Zoodanige gelei- of befchermgeesten nam ook plato , en de geheele Piatonifche School aan , van welke dit gevoelen, toen deze Wijsgeerte door de Christenen begon bewonderd te worden , ook tot deze is overgegaan , zoodat veele Christenen , even als deze Wijsgeeren , den zwakken mensen aan de hoede van eenen gelei-geest hebben toevertrouwd, welke zich, fomtijds bij zekere menfchen, op eene bijzondere wijzo , werkzaam zal vertoonen , gelijk men dit van den Keizer constantius, den Wijsgeer PLOTiNus,en in laater tijden van hie ronym us cardanus, cam- panella, postell, hermolaus bar barus en anderen geloofd heeft. Zeker is het dus, dat alle de Tijdgenoten van sokrates deze zijne gewaarwordingen voor iet Godlijks hielden; zijne vijanden zelve, bij voorbeeld melitus, grondden, op deze ouderftelling, hunne befcliuldiging, B 3 dat tfï verhandeling over den dat hij een invoerer en verëerer van vreemde en onbekende Godheden ware. Doch, wanneer de Ouden de wijze of de nadere bijzonderheden van dit voorgevoel van sokrates zullen befchrijven, verfchillen zij onderling. Apulejus meent, dat sokrates,bij zulke gelegenheden, gewoon was,zeker verfchijnfel of gedaante te zien , op die wijze , als bij homerus, de Griekfche en Trojaanfche Helden hunne Goden en Godinnen zichtbaar zagen, die toch voor hetgemeene volkjen der Grieken tnTrojaanen onzichtbaar bleven. Dit heeft hij waarfchijnlijk uit plato, die van zijnen Meester sokrates verhaalt, dat hem, weinig tijds voor zijne gevangenis en dood , eene vrouw van uitnemende fchoonheid, in 't wit gekleed, verfchenenzij, welke hem, met een vers uit homerus, zijn einde aangekondigd zal hebben. Doch, om te oordcelen , hoe veel geloofs men hier aan behoore te hechten, herïnnere men zich Hechts uit plutarchus, op het getuigenis van simmias, den vriend van sokrates, dat deze wijsgeer die genen voor ijdele pochers hield, welke zich op eenige gemeenfchap met de Goden, door middel van verfchijningen en gezichten beroemden, alhoewel hij achting had voor hun , die beleden, dat hun Godlijke woorden of Godfpraken gebeurden, zoodat hij geern en belangnemend met dezulken verkeerde. Timarchus, door den gemelden plutarchus aangehaald, wil ons beduiden, dat deze geheele Voorwetenfchap van sokrates enkel beftond , in eene waarneming , omtrent het niezen , gelijk dit bij meer Ouden , bijgeloovig genoeg aangemerkt werd , als de kracht van een voorteken bezittende, zoodat de Wijsgeer, wanneer iemand voor, of achter hem, ter rechte zijde niesde , zijne verrichtingen vervolgd , maar dit ter Jinkehand gebeurende , daar van afgezien zal hebben. Indien hij zelve niesde, vóór het aanvaarden van eenige daad , zal hij daar in zijn voordgevaren , maar niezende onder de daad zelve, zal hij die geftaakt hebben. Doch , deze opheldering kunnen wij niet toelaten , wanneer wij bedenken , dat sokrates fpreekt, van eene ftem, welke hij vernam, als iet boyenmenschlijks, als ook dat hij erkent , door dit teken nooit tqt eenige daad aangefpoord te zijn. Plutarchus zelve meent, oelei-geest van sokrates» »3 sneent, dat sokrates zeker verward geluid in de ooren vernomen heeft, zoo als, bij voorbeeld, ons menigmaal gebeurt, door zinkingftoffen, dat ons de ooren rutsfchen; waarvan het bijgeloof, belagchlijk genoeg, pleeg te gelooven , dat wanneer ons het rechte oor ruischt, zulks een blijk is, dat 'er van ons goed, wanneer het linke, dat 'er van ons kwaad gelproken wordt» Doch, dit zij genoeg, om ons te overtuigen, dat de Ouden even min , als sokrates zelve, ons hebben weten te omfchrijven, wat'de Wijsgeer eigenlijk gewaar werd , wanneer hij zijne Godlijke ftem of voorgevoel vernam. II. Laat ons, derhalven, in het tweede gedeelte onzer Verhandeling , beproeven, of wij 'er met meer zekerheid zet van kunnen vastftellen en verklaren. Hier zal ik mij niet ophouden, met die genen, welke, in dit geval, den knoop doorhouwen, door het gantfche verhaal te ontkennen , en ailes voor een verdichtfel te verklaaren. Deze is, ik beken het, een gemaklijke weg, om, in eens, alle zwarigheden op te ruimen, maar het is de rechte weg niet, om tot de kennis der waarheid te geraken. Daadzaken blijven daadzaken , en kunnen door los ontkennen of fpitsvinnige redenen niet ongedaan of vernietigd worden. Het gefchiedkundig geloof vercischt onzen eerbied, wanneer het op onwraakbare getuigenisfen fteunt. Nu hebben wij van deze bijzonderheid, aan sokrates eigen, als eene daadzaak, het eenparig getuigenis , van dezen deugdzamen Wijsgeer zeiven, en van zijne tijdgenoten , niet alleen zijne vrienden, maar ook zijne vijanden. Doch, misfchien heeft sokrates zulk iet «echts voorgewend , om zijne achting bij zijne leerlingen te vergrooten; misfchien heeft hij al boenende de geheele zaak verzonnen, gelijk hij, trouwens, een' vrolijken imborst had, en onder fcherts en boert meermalen zijne ieerlingen onderwees. Dus hebben fommigen gedacht, en om hunne gedachten waarfchijnlijk te maken , ons doen letten, op den gewoonen gang der menfchen, volgends welken leerlingen, en vrienden met hunnen leermeester en vriend ingenomen., ligtelijk geneigd zijn , grootfche denkbeelden van hem te vormen, en hem voor eenen gunfteling van het Fortuin of yan de Godheid aan te zien , terwijl de heimlijke hoogmoed , die der zwakke menschlijkheid, als 't ware , natuurlijk is, an£ 4 AW *4 1 verhandeling over den ders groote mannen even ligt aanfpoort , om zich zoodanige denkbeelden te laten aanleunen. Hoe zeer dit niet zonder ichijnbaarheid wordt aangevoerd, verbiedt on- echter de zoo hooggeroemde deugdgezindheid en eerlijkheid van den grooten Wijsgeer 'zulk iet van hem te vermoeden, of te denken, dat hij' opzetlijk , zich aan een vroom bedrog zou hebben fcnuldig gemaakt; het is waar, dat de Wijsgeer'vrolijk dikwijls met zout van fcherts en boert zij- onderwijs kruidde, doch wanneer hem de gewaarwording overkwam , welke het onderwerp onzer Verhandeling is, werd hij op eens ernftig , diepdenkend en zelfs droefgeestig , zoo dat men , met geen den minden grond aan boert of fcherts kan denken. Indien sokrates zelve de uil vinder van bedrog in dezen geweest ware, zou hij van het gezag en den invloed, daar door verkregen, ten minden eenig gebruik gemaakt hebben, ter daving van het geen hij leerde, doch daar van lezen wij nimmer een enkel woord. Wij zijn, derhalven, verpligt, tegelooven, dat, in de daad, sokrates zekere bijzondere gewaarwording hebbe gehad, welke hij voor iet Godlijks, en eene bovennatuurlijke verwittiging van een aandaand gevaar of onheil, heeft aangezien en gehouden. Thands komt het 'er dan alleen op aan, of wij, insgelijks, met eenigen trap van waarfcnijnlijkheid, mogen denken, dat in dezen iet Godlijks of bovennatuurlijks in sokrates hebbe plaats gehad, dan of wij alles, uit naruurlijke kundigheden, kunnen verklaaren ï Ik zal mij, in dit onderzoek , niet ophouden, met de gedachten van verfcheiden oude Kerkvaderen, die, al te veel dat booze wezen, het welk wij den Duiv&l noemen, in het fpèl brengende, ook hier gemeend hebben, dat een booze Engel sokrates, die toch een verworpen Heiden was, hebbe bijgedaan, en het toekomende bekend gemaakt, ten einde zijne heerfchappij en invloed, welke hij op de Heidenfcüe wereld uitoefende, te handhaven en daande te houden De aanmerking, dat men immers, van dezen tegen de menfchen vijandigen geest niet wel kan verwachten, dat hij den deugdzamen sokrates zou verwittigd en gewaarfchuwd hebben, tegen eenig dreigend kwaad, zal genoeg zijn , om ons deze geheel onwaarfcbijnlijke gedachte, zonder meer, te doen verwerpen. Even gelei-geest van sokrates. 25 Even weinig verdient eene tcgenöverftaande gisfing eenige oplettendheid , dat God aan den waardigen Man , die gelijk eene hellere ftar, in den fbikdonkeren naclit des Heidenfchen Bijgeloofs flonkerde , eenen goeden Engel zou hebben gcfuronken tot zijnen hoeder en geleider. Trouwens, indien dit het geval geweest ware, zou men hebben mogen verwachten, dat deze Godlijke bode den Wijsgeer zou hebben opgewekt en aangefpoord , tot goede ondernemingen, hem tevens voorlichtende in de lesten van wijsheid en deugd; doch, wij hebben gehoord, dat de bijzondere gewaarwording van sokrates, volgends 's mans eigene bekentenis, hem enkel en alleen te rug fchrikte, van zekere voornemens , wanneer daar eenig nadeelig gevolg mede gepaard ftond te gaan. Opdat ik nu zwijge, dat geen Engel van God onderfteld kan worden, zich met beuzelachtige ja belachlijke ornltandigheden, als vermaakt te zullen hebben; gelijk echter nu en dan aan sokrates gebeurde. De Lezer herinnert zich het voorval met de zwijnen, en meesmuilt! Wanneer ik alles bedachtzaam overweeg, wat ons van den Gelei - geest van sokrates verhaald wordt, maak ik voor'mij geene zwarigheid, om die gewaarwording des Wijsgeers voor iet natuurlijks te houden, het welk zich, zonder veele moeite, opeen redelijke wijze, laat verklaren. Sokrates zag dit natuurlijke niet in, maar geloofde; in alle oprechtheid, dat iet bovenmenschlijks hem gebeurde; gelukkig, dat wij niet befpeuren , dat hij zich daar op verhief, noch 'er eenig misbruik van maakte, om zich eenig gezag en invloed aan te matigen. Hoe groot moet wei de trap der deugd geweest zijn, die deze groote man bezat, dat zij hem voor de zelfverheffing en laatdunkendheid bewaarde, die zoo menig mensch Verleid, en tot een bedrieger voor zich zeiven of voor zijne medemenfchen gemaakt heeft. Ten einde te oordeelen, of dit mijn voordel aanneemlijk zij, en, op redelijke gronden deune, behoort men het volgende op te merken. Vooreerst sokrates is riieer beroemd, door den lof van zijne eerlijkheid en deugd, dan door den lof van zijne geleerdheid en ervarenheid in de wijsgeerige wetenfchappen, behalven in zoo verre zij tot de zedenlijkheid betrekking hebben. Niet alleen veriichtte hij, en zulks met recht, de fpitsvinnigheden der redeneer. B 5 en 26 verhandeling over den en bovennatuurkunde, zoo als die door de fofTsten, ten zijnen tijde, beoefend werden; maar ook maakte hij geen werk van de Natuurkunde , van het naarfpooren van oorzaken en gewrochten, in de verfchijnfels , die wij in de Natuur opmerken. Voegt hier bij, dat sokrates verre was, van de vooröordeelen van zijnen Godsdienst, zoo vol bijgeloof, die hij van de jeugd af had ingezogen, te hebben afgelegd; bij zijn fterven zelfs verzocht hij nog zijne vrienden, dat zij niet zouden verzuimen, eenen haan voor hem aan esktjlaap te te offeren. Zulk iemand kan men het niet zoo volftrekt ten kwaade duiden, dat hij iet vreemds en ongewoons, hoe natuurlijk het ook zij , voor buitengewoon , bovennatuurlijk, en Godlijk houdt. Ten tweeden ; wanneer wij de door de Ouden ons verhaalde bijzondere gevallen , die van sokrates Voorwetenfchap zullen getuigen, op de keper beichouwen, zien wij vooreerst, dat sokrates nooit onderftaan heeft, vooraf te bepalen, welk de rampfpoed zou wezen, of welk het onheil, dat aanftaande was, maar, dat hij zich vergenoegde te zeggen: Eenig onheil, een zekere ramp was aanftaande , dus bij het algemeene blijvende. In de daad, wanneer een hooger wezen hier ware tusfchen beide gekomen, zou, dit mogen wij vrijlijk onderftellen, ten minften nu en dan, eene bepaling der omftandigbeden het (tempel van Godlijkheid op dit voorgevoel gezet hebben. Ten derden. Onder de voorbeelden der voorwetenfchap van sokrates, zijn de belangrijkfte en gewigtigfte, in de daad van dien aart, dat een wijs en vooruitziend man, enkel door de kracht van zijn verftand en opmerking de uitkomst ligtelijk kon gisfen; zoo dat men 'er het zeggen van den Wijsgeer d i o ge ne s gerust pp mogt toepaslijk maken: Een fchrander vernuft behoeft geene Godfpraken. Kon dus, bij voorbeeld, een behoedzaam en voorzichtig man, bij eene volkomene nederlaag des legers, vluchtende , niet voorzien, dat men den gewoonen weg en heirftraat houdende, gevaar kon lopen, door vijandlijk paardenvolk afgefneden te worden, inzonderheid, daar men zich in 'svijands land bevond, die derhalven de kennis der wegen voorüithad , en kon zijn vernuft hem niet ingeven , dat hij , eenen bijweg inflaande, meer kans had, om ongehinderd te ontkomen ? Men ver- GELEI-GEEST VAN SOKRATES. 3? verklare daar uit het geval van sokrates na den veldflag hij Delium, en men zal alles natuurlijk vinden. Dus ook, toen sokrates den ongelukkigen uitflag voorfpelde van den Krijgstogt der Atheniënzen naa Sicilië, wat toch deed hij meer, dan elk bedachtzaam en wel beraden man even eens, op eene natuurlijke redenering {leunende, had kunnen doen? De ervarenis heeft in genoegzaam alle gevallen, geleerd, dat een zeekrijgstogt, en eene landing in een vijandlijk land, hoe wél beleid, met hoe fterkc magt ondernomen, doorgaands onvoorfpoedig was in den uitflag. Ten zij men verzekerd zij, van ten minften door eene fterke partij der ingezetenen te zullen ontvangen en bijgedaan worden. Maar, sokrates had eene zekere gewaarwording, die hij eene Godlijke of bovenmenschlijke Item noemt, welke hem te vooren waarfchuwde, ook zijn fommige voorbeelden van zijne voorwetenfehap van dien aart, dat zij, door geene menschlijke fchranderheid, te voorzien waren. Ik w'il ook niet enkel aan het behoedzaam en vooruitziend verftand van sokrates alles toefchrijven. Ik wil erkennen, dat 'er iet bijzonders bij den Wijsgeer hebbe plaats gehad, het welk hij voor iet Goddelijks hield, doch het welk, mijns inziens, heel natuurlijk was. Ik zal mij nader verklaren. De meesten mijner Lezeren zullen , met mij en de meeste menfchen , vaakmalen , geduurende hun leven ondervonden hebben, dat zij op zekere tijden niet opgeruimd, niet heller van geest waren; zij gevoelden Keker bezwaar, onzeker wat of hoedanig, waarvan zij ook niet altijd, of op dat oogenblik, reden wisten te geven, een zeker duister gevoel van eenig ongemak of kwaad, waar van ook menfchen, die eene (trekking hebben tot het bijgelovige, pleegen te zeggen: Mijn hart voorfpelt mij niets goeds ! Ik weet niet, wat mij zal overkomen, wat mij nakende is ! De Duitfchers noemen deze gewaarwording of aandoening ahndung, het welk wij door voorgevoel gewoon zijn uit te drukken, Zekerlijk is zulk eene gewaarwording iet natuurlijks.^ Deze gewaarwording ontftaat doorgaands uit eene ot andere verftopping in de fijnfte vaten, of uit eene of andere ongeregeldheid in het zenuwgeftel, of uit eenige andere ongefteldheid des ligchaams; ook wel wordt zij veroorzaakt door een of ander donker denkbeeld van treurighaid, of kommer van onzen geest, zonder dac 28 VERHANDELING OVER DEN wij, op dat oogenblik, onderfcheidene bewustheid hebben , hoedanig of waar over onze bekommering loopt. Dit gevoel, deze gewaarwording van een beklemd hart of van zwaarmoedigheid, maakt ons tevens beducht' voor het toekomende, en in zoodanige omftandi°-he' den neigen de menfchen veelal, om op alle voorkomende zaken te letten, die zij dan niet zelden tevens met dit gevoel, als voorbeduidzelen van eenigen ramp, of van den kwaden uitflag van iet, het geen zij voorhebben aanmerken; bejegent hun dan, bij geval, eenig ongeluk , zoo houden zij zich , door een verkeerd en overhaast befluit, en valfehe gevolgtrekking, verzekerd, dat deze ramp of onheil juist door dit voorgevoel was aangeduid en bedoeld, nemende dus iet als oorzaak aan, het welk geene oorzaak is; of het voorgaande tot iet dat volgt, betreklijk makende, waar geheel geene betrekking ftaud grijpt uitgezonderd in het geval, wanneer de gemelde lombere gewaarwording uit eenige iigchaams - ongeiteldheid ontftaat. wanneer zij zekerlijk eene voorbode, maar eene natuurlijke, kan wezen, van eene naderende, lomtijds doodlijke, ziekte. Zie daar, Lezer! waar ik den zoo beruchten Geleigeest van sokrates voor aanzie, voor dat fomber eu duister gevoel, het welk alle menfchen fomtijds ondervinden, en het welk uit natuurlijke oorzaken ontftaat. De Wijsgeer,daarmede een of ander teken, niezen, geruisen der ooren. waarvan de ouden ook gewagen, of iet dergelijks parende, hield dit, in ernst, door onkunde of dwaling, voor iet Godlijks. En wanneer 'er dan vervolgends iet gebeurde, hoe beuzelachtig of belachhjk het ook ware, werd hij en zijne vrienden in den waan van een bovenmenschlijk voorgevoel verfterkt. Deze aanmerking is volkomen in' ftaat, om alle de bijzondere gevallen, betreklijk de voorwetenfehap van sokrates te verklaren; indien men flechts de twee volgende bijzonderheden in het oog houdt, vooreerst, dat sokrates., gelijk wij gezien hebben, nooit Itiptehjk vooraf gewoon was te bepalen, wat 'er eigenlijk zou gebeuren,of welk bijzonder het onheil ware,dat hem of zijne vrienden zou overkomen. Welk toeval, derhalven , op zfjn voorgevoel, gebeurde, al ware het nog zoo beuzelachtig, gelijk het geval met deverkens, werd terltond^ voor eene vervulling van hetzelve aangenomen. Dewijl nu dergelijke toevallen menigvuldig en ligtelijk ge- gelei-geest van sokrates. 29 gebeuren, kon het bijna niet misfen, of zijn voorgevoel moest, in het één of ander voorval, vervulling vinden* Ten tweeden, in fommige gevallen, werd aan het fomber gevoel of gewaarwording van sokrates aanleiding gegeven. Wie kan dus twijfelen, of,in de houding en het gelaat van zijnen vriend, die voornemens was, een moord te plegen , zullen zich, hoe zeer hij 00b veinsde, trekken vertoond hebben , die eenen opmerkzamen man. gelijk sokrates was, moesten doen denken, dat timarchus iet gewigtigs en gevaarlijks voorhad; geen wonder derhalven, dat het duister gevoel of gewaarwording bij sokrates opkwam , en hen» deed duchten , dat zijnen vriend eenig ongeluk bejegenen zou; te meer daar aan sokrates de ltoute aart zi'ms viiends, en de aart der tijds-om Handigheden belet bekend waren, dan Zij aan ons heien zijn kunnen. Eindelijk , ons zijn Hechts eenige weinige voorbeelden van deze voorwetenfchap van sokrates door de ouden bericht. Wie weet, hoe dikwijls zijne voorfpellingen en waarfchuwingen onvervuld gebleven, en zonder eenig gevolg geweest zijn. Wij weten toch, dat ééne toevallige vervulling van zoortgelijk voorgevoel wel tien en meer mislukkingen kan opwegen , even gelijk een kwakzalver zich , door ééne genezing, meer door de Natuur dan door zijne kunst bewerkt, eenen naam maakt, dien geene mislukte genezingen, gevolgen zijner onkunde , bij de menigte kunnen verminderen. En, dat, in de daad, het geval hebbe plaats gehad, dat sokrates waarfchuwingen zonder gevolg bleven, mag ik befluiten , uit het volgend verhaal bij plato: Sokrates had aan charmidas, zoon van gla ijkon geraden, dat hij de Neméifche fpelen , zoo als hij voornemens was, niet zou gaan bijwoonen. Charmidas floeg geen acht op dezen raad, en het bekwam hem kwalijk; zegt plato. Maar waarom zegt hij niet, wat "hem gebeurde? Dan zou hij de eer van zijnen meester wel zoo goed hebben gehandhaafd. Nu hij zoo bij het algemeene blijft, vermoed ik, met grond, dat aan charmidas geen kwaad, teu minden van eeitig belang, bejegend is, en dus de voorwetenfchap van 'sokrates zonder gevolg in dezen geweest is. Dus meen ik, duidelijk en overtuigend, aangewezen te hebben , wat men behoort te gevoelen van de zoo be- 3° VE R KA N15 Et ING OVER DEN beruchte Voorwetenfchap of den Gelei-geest van sokrates. III. De Lezer verëorloove mij nog eene en andere Aanmerking over de voorwetenfchap van het toekomende m t gemeen. Foerëerst : Alhoewel ik , in de voorwetenfchap van sokrates alles enkel natuurlijk reken, wil ik daar uit niet hebben belloten, als of ik alle voorwetenfchap van het toekomende zou ontkennen. Dat het Opperwezen, door ingeving, openbaring, droomen, en geestverrukkingen, toekomende gebcurenisfen aan fommige menfchen m voorige tijden , vooraf heeft bekend gemaakt, daar van zijn onze Heilige Boeken getuigen Ik voor mij acht het zelfs min wijsgeerig, "(want, waare wijsgeerte overtuigt ons van de bekrompenheid van ons verltand en kennis , bijzonder omtrent de wereid der geesten , en het gantfche plan en de oogmerken van God in het beftuur der zedelijke wereld;) ik acht het zeg ik, min wijsgeerig, wanneer men, op eenen mees' terachtigen toon, met cicero zou zeggen: Daar is geene voorwetenfchap van het toekomende mooglijk; en wanneer men zou waanen , alle gefchiedenis , alle on* tiervinding van daadzaken, met zoodanige magtfpreuk, et eenige fchijnbare redekavelingen, die men wijsgeerig noemen zou, weg te praten. - Maar, en deze is mijne tweede Aanmerking, het voorbeeld van sokrates, (welk een geacht, en geëerbiedigd man en wijsgeer! ) leert ons, aan den anderen kant, •hoe onkunde van natuurlijke krachten en werkingen, Gepaard met zekere vooröordeelen, van de jeugd tfasni genomen , en nog verfterkt door de verbeelding, zelft wijze menfchen misleiden, en iet voor Godlijk kan doen aanzien, het welk enkel en bloot natuur en gewoon is. paar uit, leide ik, ten derden, af, dat wij, ten zij wj een fpeelbal willen worden van bedrog en Bijgeloof, niet ligtgeloovig behooren te wezen, in foortgefijke gevallen, maar alles ten naauwkeurigflen moeten beproeven, niet aan alle Profeeren geloovende, dewijl 'er, door alle eeuwen, valfche Profeeten zijn uitgegaan in de wereld ; bijzonder, in tijden van groote omwentelingen * wanneer elks hart vervuld is met hoop of vrees, door de verwachting van het geen gebeuren kan en zal; waar van ik uit de gefchiedenisfen van vorige eeuwen geenfc voor- gelei- geest van sokrates. 3» voorbeelden behoeve op te zamelen, alzoo onze tijden 'er genoeg van hebben opgeleverd. Eene vierde Aanmerking is: Wie de uiterften van ongeloof en bijgeloof of ligtgeloovigheid weet te mijden, zal voor het overige niet verlegen ftaan , wat hij te gelooven hebben, ingevalle hem iet voorkomt, het welk betrekking heeft, tot de voorwetenfchap van het toekomende. De vergelijking van onze Heilige Boeken geeft ons de waare en duidelijke kenmerken van onderfcheiding tusfchen echt- en onechtheid, met betrekking tot de Voorwetenfchap van het toekomende, aan de hand. — De Bijbel Profeeten zijn alle heden van een Godsdienftig en deugdzaam karakter ; volks- en menfchenvrienden, mannen van gezond verftand , wier redenen en uitfpraken , hoe zeer dikwijls in den verhevenften Dichterlijken ftijl vervat, en in grootfche Beelden omkleed , echter verftaanbaar , duidelijk famenhangende , en het tegengeftelde zijn van de brabbeltaal der Dweeperij en Geestdrijverij. Zij voorzeggen geene beuzelingen, niets onbepaalds, maar befchrijven, heel dikwijls, toekomende, groote, belangrijke gebeurenisfen, die betrekking tot hun Vaderland, tot den Godsdienst, en de lotgevallen van het gantfche Menschdom hebben , onder alle die omftandigheden, dat men, de vervulling met hunne voorzeggingen vergelijkende, verbaasd ftaat, en erkennen moet, dat zij eene gefchiedenis van het toekomende hebben voorgedragen, welke men, na de vervulling , niet beknopter noch in beter verband zou hebben kunnen opftellen , zoo dat aan de Ongeloovigen , bij voorbeeld aan eenen porfijrius omtrent danicl, geen uitvlucht overblijft, dan tegen alle r.den en regelen van gezonde oordeelkunde aan, te loochenen, dat deze Voorzeggingen de gebeurenisfen zijn voorafgegaan , waardoor zij met de daad verraden , dar de zaak des Ongeloofs wanhoopig ftaat. Wanneer wij de onverftaanbare voordragt van eenen zwedenborg, anders vóórdat zijne verbeeldingskracht verwilderde , een' man van geleerdheid en kundigheden , en tot zijn einde toe van onbefproken Godsdienftigheid en deugd ; wanneer wij de beuzelingeu en zotheden, in de fchriften , aan ludeman toegefchreven, wanneer wij het liederlijke, het onkundige, het kwalijk famenhangende in het gedrag en de redenen van die 3« VEUH. OVER DEN GELEI-GEEST VAN SOKRATES. lieden , wier zoogenaamde Voorzeggingen onlangs aaa de orde van den dag waren, daar bij vergelijken, zeker, dan behoeven wij niet lang te twijfelen, wat wij, van die zoogenoemde Voorzeggingen , te denken hebben! Wij hebben ééne vaste en ontwijfelbare Voorwetenfchap, die wij niet mogen in den wind (laan, die ons de Rede aan de hand geeft, de Ondervinding van alle eeuwen en voorige menfchengedachten bevestigt, en de Openbaring met Godlijk gezag bekrachtigt. Ach! ware zij voor elks geest, voorden geest van alle onze Landgenoten beftendig en duidelijk tegenwoordig! Zij is deze: Den vriend en beoefenaar van echte en ongeveinsde Godsvrucht en waare deugd zal het, op den duur, en eeuwig, welgaan! Hij daarentegen, die het fpoor, dat Godsdienst en deugd hem wijzen, verlaat, en de paden der ondeugd bewandelt, zal 'vroeg of laat in het verderf Horten. Een volk, dat den Godsdienst gering acht, de deugd niet eerbiedigt , zich aan ongeregelde zedenloosheid overgeeft, weelde en dartelheid najaagt, welks.ycörkragt en werkzaamheid verflapt, dat de ondergefchikiheid aan de wet voor dwang houdt, een volk, dat tevens door partijfchappen en verdeeldheden zich zeiven verzwakt, zulk een volk nadert met groote ftappen zijnen ondergang, en zal fpoedig niet meer onder de volken gerekend , derzelver aanfluiting wezen. Maar een Volk, integendeel, het welk den Godsdienst eerbiedigt, de deugd acht, beoefent, en beloont, goede zeden, kunften en wetenfchappen aankweekt en bevordert , dat ijverig en arbeidzaam , fpaarzaamheid en matigheid betracht; dat eindelijk door eendragt zijne magt verfterkt ; waar de vrijheid door de wetten beftuurd, door rechtvaardigheid en billijkheid tegen willer keur en onderdrukking beveiligd wordt, zulk een volk zal bloeijen, zal geducht bij zijne vijanden, geëerd bij zijne nabuuren, geacht bij zijne vrienden wezen. Zulk een volk, als dit laatfte, zij Neèrlands volk! Dit heil zij het heil van ons vaderland! Si E R K- j. A. e. goeze, merkwaardigheden, enz. 33 MëRKWAARDIGHEDENVAN den kouden winter DES jaars 1740, DOOR j. a. e. goeze. (Uit het Hoogduitse!!.) Na deri kouden winter des jaars 1709 , is die des jaars 1740, zekerlijk één der ftrengften en merkwaardigften dezer eeuw. Zijne merkwaardigheden beftaan voornaamlijk daar in: 1. Dat hij zoo vroeg begonnen is; 2. Dat hij zoo lang 'geduurd heeft; 3. Dat de graad van koude zoo groot geweest is; en 4. Dat hij zoo algemeen was, en het derde gedeelte der geheele aarde getroffen heeft. Indien ik mij niet bedrieg; dan heeft de groote Wijsgeer en Natuurkenner johanchristiaanwolff, — de grootfte na leibnitz in Duitschland, — den kouden winter des jaars 1709 in eene bijzondere Verhandeling befchreven. Maar van den winter des jaars 1740 hebben wij flechts enkele verftrooide berichten. Het is leerrijk, dezelven op te zamelen, en behoorlijk te vergelijken. Men ziet dan, dat bij dergelijke ongewoonlijkheden de natuur geene fcheuring geleden, maar volgends hoogstwijze , doch verborgen wetten haren gang volbragt hebbe. Men ziet dan, dat 'er geene wonderen voorgevallen zijn ; maar de Voorzienigheid hare oogmerken, voor het tegenwoordige zoo wel, als voor het toekomende, uitgevoerd hebbe: gelijk een wijs Vorst zijn volk niet vergeet, wanneer hij zich ook eens genoodzaakt ziet, oorlog te voeren, en zijn Land aan allerlei ongemakken bloot te Hellen. De winter van 1740 begon reeds omtrent het einde van September 1739, en duurde, hoewel met eenige, maaE onbeduidende, afwisfelingen tot in Mai onafgebroken voord. — Zoo zonderling de winter was; zoo merkwaardig was ook de Herfst en Zomer, die vooraf gingen. Het voorjaar van 1739 was koud en onaangenaam, en de koude duurde tot in Junij. Omtrend het laatst van die maand werd aan den Hartz nog beftendig geftookt. Ook was het, van dien tijd af, meer koud, dan warm. Naderhand werd het echter allengs fteeds warmer , en van den drie en twintigften tot den vijf en twjntigftea iv. DEEL. MfiNGELST, NO. I. C Ju- 34 j. a. E. GOEZE, MERKWAARDIGHEDEN VAN DEN Julij, heerschte, bij een' zuidenwind, eene bijkans ondraaglijke hitte. Doch den geheelen zomer door had me* bijna geen onweêr. Hoe heet en zonderling, hoe dróóg en vot buitengeWoonen rookdamp, was de zomer van 1783 vóór den kouden winter van 1784? Hoe fchriklijk waren toen de onweêren, en hoe menigvuldig? Zij vielen bijkans allen op de aarde, dewijl deze, uit verfcheiden oorzaken, genoegzaam een Afleider geworden was , en alle ftraalen tot zich trok. Hoe ongehoord groot was de hitte den derden Augustus dezes zomers ? De thermometer van fahrenheit ftond , des namiddags omtrend vier nuren, bij zuidwesten wind, op agt en negentig graden. De vogels zaten , dien dag met open bek naa de lucht te ihappen. De menfchen moesten zich van de bovenfte verdiepingen , naa beneden , en zelfs in de kelders begeven. De lucht was als een bakoven, zoo dat men naauwlijks adem kon halen. Slechts zeven of agt graden ontbraken 'er nog aan, en de lucht had de warmte des menschlijken bloeds bereikt, waarin geen fchepfel meer leeven kon. Op dien dag (tonden eenige lijken boven de aarde, die bijna uit de doodkist vloeiden, eft nogthands openlijk ten grave moeste gedragen worden, offchoon zij de lucht befmetteden. En welke verfchriklijke onweêren volgden 'er des nachts, die in de geheele (treek van den Neder-Hartz de grootfte verwoestingen aanrichtten? In Blankenburg, had een (fraai êene geheele Kerk verwoest. Bij die plaats was een fchaapherder met zijnen hond dood geflagen , en meer fchade gefchied. Men kan hierüit zien, dat het weer van eenen zomer vóór een' kouden winter, in eenige bijzondere omftandig~ heden, niet altijd gelijk zij, en daarüit over het geheel Diets zekers befloten kan worden. — Ongewoone werkingen hebben ook hare ongewoone oorzaken, die voor ons verborgen blijven , maar de Voorzienigheid be» kend zijn, die ze zoo in den famenhaug der dingen ingevlochten heeft, dat ook niet één harer oogmerken mist. De maand Augustus vóór den kouden winter van 1740 , had eenige heldere dagen. Maar van toen af, volgde op de groote droogte van het laatst van Junij , tot in het midden van Augustus, groote vochtigheid. De #ogst van het winterkoorn werd gelukkig ingezameld; maar KOUDEN WINTER DES JAARS I74O. 35 maar dê andere veldvruchten, als garst), havef, enz. waren, deels door de droogte, deels door de vochtigheid bedorven. De geheele maand September was nat, en reeds buitengewoon koel. In het laatst van die maand begon de koude reeds. Het ooft, inzonderheid de pruimen, die 'er in ongelooflijke menigte waren , bevrozen aan de boomen. En het was een droevig gezicht , toen de boomen door den vorst de bladen hadden verboren, en de halfgroene bevrozen pruimen , in menigte aan de dorre takken hongen. , Met October 1739 begon eigenlijk de koude winter. Den tweeden, nieuwe maan, hagelde en üieeuwde het. Nat en donker weêr tot den zestienden. Daar na hevige ftorm. Van den vier en twintigften tot den zeven en twintigften, lagen, bij noorden wind, de meeste rivieren digt. Van den vijfden tot den vijftienden November, hadden de molens in Duitschland geen water meer. Den negentienden zwaare fneeuw. In December rees de koude. Van den zesden tot den twaalfden is het iu Petersburg bet koudst geweest. Aan den Neder-Hartz was het einde van December zeer gematigd. Kort vóór Kerstijd volgde onverwacht eene laauwe warmte en hooge watervloed. Met Januarij 1740 begon de koude op nieuw. Zoo is het in December vóór 1709 niet geweest. Integendeel is het in die geheele maand zeer zacht weêr geweest. Zekerlijk is het zoo , het eene weêr volgt uit het andere. Maar hoe volgt het? Wie kan den gang en het vervolg beftemmen? In Januarij 1740 hield de koude beftendig aan, en klom daaglijks hooger. Van den zesden tot den agtften was Zij reeds ondraaglijk. De Noord-Noord-Oosten wind zette zich vast, en de ergfte koude had den negenden plaats. Vogels vielen dood uit de lucht. Den hoenderen bevrozen kammen; den menfchen neuzen en Doren. Hoe veele reizigers kwamen om ! Het wild , feeën, herten, haazen, patrijzen en andere vogels kwamen in de fteden. In de Oostenrijkfche bosfehen alleen zijn meer dan vijftig duizend ftuks gevallen. Den koeien bevrozen in de Hallen de hoornen, de uiërs en de achtervoeten. In het dierenrijk is, zekerlijk, in dien winter, eene groote ver mindering gefchied, maar volgends de wijze C a wet* 35 J. A. E. GOEZE, MERKWAARDIGHEDEN VAN DEN wetten vaii Hem , die het evenwigt in het geheel houdt, en tot de zee en den winter zegt: tot hiertoe zult gij komen en niet verder. De fchade in alle landen van Europa was onbefchrijflijk. Den dertienden Januarij 1740 volgde de geheele verduistering der maan; maar geene verandering in het weêr. Dat die genen dit aanmerken , welke aan de maan een' al te grooten invloed op onzen aardkloot toefchrijven. Den veertienden en vijftienden volgde fneeuw, die in eenige hinden, als in Engeland, den vijftienden, veertien voet hoog lag. Den vijftienden en zestienden werd het wat zachter. Alle muuren floegen uit, en de barometers werden zoo dik met ijs overtrokken, dat men 'er niet dóórzien kon. Dit duurde tot in het begin van Februari]', welke maand, ten aanzien der koude, aan de voorgaande niets toegaf. Het wild kwam op nieuw in de fteden. — Aanhoudend en afwisfelend ging het in de volgende maanden voord, tot het einde van Mai, toen de winter zich eerst volkomen verloor. Merkwaardig is het nog , dat een zeer hooge graad van koude den negenden Januarij 1740 aangevangen, eu tot den elfden in dien zelfden graad gebleven is. De koude van den winter des jaars 1740 is veel grooteren algemeener, dan die van den jaare 1709 geweest. Zij heeft alle landen van Europa getroffen, van het noorden tot den veertigften graad der breedte. Zij is'zelfs tot in Afië doorgedrongen, zoo dat 'er in Perlië menfchen van koude geftorven zijn. Calvisius, een beroemd Tijdrekenkundige, heeft eene lijst van de koude winters van het jaar 177 vóór de geboorte van Christus tot het veertigfte dezer eeuwopgemaakt. Uit dezelve meent hij te blijken, dat men na verloop van ruim dertig jaaren telkens een' kouden winter te verwachten had. Doch dat dit in merklijke ruimte moet opgevat worden, blijkt zelfs uit de ondervinding in onzen leeftijd, en kon men de onderftelling van calvisius met eenige zekerheid bewijzen, dan zou blijken, dat de natuur in het groote zoo wel, als in het kleine , hare vastgeftelde tijdperken hebbe , in welken de voor het geheel belangrijke gebeurenisfen van koude winters , aardbevingen , zwaare ftormen, overftroomingen en andere omwentelingen der aarde volgen. Uit de gefchiedenisfen weet men, dat tot de verga- KOUDEN WINTER DES JAARS I74O. 37 radering der doffen , die tot eene groote aardbeving verëischt worden, bijkans altijd honderd jaaren verlopen zijn. — /Verwoesten, en uit de verwoestingen weder opbouwen, is het werk van Hem, die uit de zeeën land , en uit het land zeeën kan makea. Hoe meer orde en wetten wij in de natuur vinden, des te minder oorzaak hebben wij , voor hare gebeurenisfen angftig te vreezen, wanneer wij den grooten Formeerder der natuur, die dit alles zoo naar den eeuwigen raad zijner wijsheid ingericht heeft , tot eenen vriend hebben. Zoo lang de aarde ftaat: zal winter en zomer niet ophouden. Bij de vergelijking van zulke berichten en onregelmatigheden der natuur, pleeg ik altijd gaarn op volgende punten acht te geven: 1. welke middelen de menfchen aangegreepen hebben, om zich in nood te helpen? 2. Hoe dieren, door den nood gedreven, zich uit de verlegenheid hebben zoeken te redden? en 3. welke voorbeelden van de bijzondere befcherming en bewaaring der Voorzienigheid zich in bijzondere om Handigheden geopenbaard hebben ? Ten aanzien van het eerfte, bevestigt de ondervinding: dat algemeene nood de menfchen meer verëenigt, dan algemeen welvaaren. Algemeene nood verwekt de verkoelde menfchenliefde, de menfchen erkennen, hoe nodig zij malkander hebben. Verder ben ik zeker, dat in alle landen twee derde menfchen minder aan ongelukken zouden omgekomen zijn. De bevrozen en bedwelmden werden terdoud in de warmde kamers gebragt, en zij waren zonder redding dood. Toen wist men nog niets van de middelen, om bevroozen lieden te redden. De wilde roofdieren verlooren hunne blooheid en vrees, achtigheid. Koude en honger maakten ze bijkans raazend. Zij vreesden de menfchen niet meer. Zij drongen bij dag en nacht in de dorpen en huizen. Wat kan de nood de driften der dieren veranderen! Men heeft daarvan zonderlinge voorbeelden verzameld. Va Koningsberg zijn de wolven tot voor de palisfaden gekomen. Den eerden Januarij werd een meisjen van veertien jaaren door een' wolf tweemaal aangevallen, maar door eenen man gered, die den wolf tweemaal moest afdrijven. Bij Dajitzig haalden de wolven de honC 9 den 35 J. A. E. GOEZE, MERKWAARDIGHEDEN, ENZ. den uit de hokken. Zij braken in de Mallen in, en doodden veel vee. i Eene gebeurenis is mij bijzonder merkwaardig voorgekomen. Bij Lisfa in Poolen had een wolf een zesjaari m LEVENSSCHETS VAN T. MAIJER. 41 levensschets van den beroemden duitschen ste r uekunu1gen t o b l 5 S maijer. Tob!as maijer, Hoogleeraar der Wiskunde, aan de Univeifiteit te Cöttingen, Lid der Koni o lijke Academie .der Wetenfchappen van de zelfde Stad, en van het Inftituuc vsn Bohitna, werd gebooren, den ifden Februari] 1723, te Marbach in het land van Wurtemberg, een land dat reeds door de geboorte van kepler is beroemd geworden. De vader van onzen Academist was een geleerd man , die zich bisouder bezig hield met een Waterbouw, en teBsJïng, ee.ie Keizerlijke Stad, alwaar hij Opziener der wateren en der daar toe betreklijke Werken was, is overleden Zonder twijfel werd den jongen maijer de eerfte finaak voor de Wiskunde door de bezigheden ■ an zijnen vader ingeboezemd , ten minften werd zijn lust tot de tekenkunst daar door opgewekt, een lust, die onder de Meetkundigen zeer zeldzaam gevonden wordt; hij paarde met eene grondige Theorie de gefchiktheid, om met de grootfte zorgvuldigheid en de grootfte naauwkeurigheid tekeningen en afbeeldingen te maken. In Gedenkfchriften over zijn leven en zijne werken , die hij zelf begonnen , doch niet verder dan de zes eerfte jaaren van zijn leven voordgezet had, ziet men, dai hij, nog een kind zijnde, door eene natuurlijke geneigdheid beproefde, om een kruisbeeld, dat hij dikwijls voor hem zag , af te maaien , en dat het hem gelukte het, uit zich zelveo , tamelijk wel te tekenen Het voorwerp van dien arbeid noopte hem om het gewijde Boek. waar in deszelfs gefchiedenis gevonden wordt, met nieuwsgierigheid cn vlijt te lezen; hij kreeg daar door eerbied voor den Godsdienst, en liefde voor de deugd , welke hij altoos behouden heeft. Deze otriftandigheid zijns levens gaf hem aanleiding-, om in het gefchrifc, waar van wij fpreken , zedelijke overdenkingen over den dood te doen, overdenkingen, welke, omdat hij geen reden had den dood nog zoo van nabij te befchouwen, des te ve'dienftelijker waren. Na het overlijden van zijn vader was de jonge maijer lang verlegen over zijn lot; doch altoos door eene natuurlijke neiging befluurd, leerde hij, zelfs zonder in ester, de beginfelen der Meetkunde uit de eerfte boeken welke hem in handen vielen,en hij onderwees uit dezelve naderhand, om in zijnen behoeftigen roeitand te vqorzien : hij hield zici desgelijks onledig met de fraaie Letteren, en het (trekt hem zekerlijk tot eere,als wij zeg« gen , dat hij volmaakt in 't Latijn fchreef, fehoon hij nimmer tot de Univerfiteiten genaderd is, dan om 'er Hoogleeraar te worden. Hij had een gceelte der Herfcheppingen van ovidius in Duicfche verfen overgezet , en beklaagde zich eens bij den Heer k/f.stner, da de Dichtets van onzen tijd geeq gebrnik weten < C. 5 ^ 4% LEVENSSCHETS VAN T, MAIJER. te maken van de kundigheden, welke wij thands van de Natuur ontleenen, terwijl de oude Dichters, in eenen tijd waar in de Natuurkunde nog in hare kindsheid was, onóphouJelijk bezig waren hunne werken daar mede te verderen; De reden daarvan is klaarblijklijk, andwoordde hem de Heer jc&stner, eertijds ■waren de Dichters Wijsgeeren, hedendaags zijn zij bijna niets anders dan gezellige lieden, dikwijls iet ergers. Onze Meetkundige, die in den ouderdom van twintig jaaren nog niet wist, tot welk beroep hij zich bepalen zoude, had de Wiskunftige grondbeginzeltn der Artillerij geleerd, en was voornemens in den dienst te gaan; iiuusfc^en gaf bij in 1745 de eerfieüngen zijner ifudiën, zoo als hij die zelf noemde, in het licht; bet was eene Verhandeling over het gebruik der kromme lijnen tot oploffing der Problemata: hij gaf ook eene uitgebreider en geleerder Wiskundige Atlas, dan die gene, welke men had, vergezeld van zeer wel gemaakte afbeeldingen. : In den jaare 1746 ging hij naa Neurctnberg ; hij verledigde zich aldaar tot het famenftellen van beriinfden van algemeene Aardrijkskunde, benevens de afbeeldingen der Wereldftelzds, em alles wat tot die foort van ftudie betrekking heefc; hij maakte vriendfchap met de Ileeren francius en lowitz, zeer bekende Sterrekundigen, en bevorderde nevens hun de oprichting van de CosmographifcheSociëteit te Neuremberg, en voornaamlijk de famenftellmg van het Deel Memoriën , welk die Sociëteit in den jaare 1750 in 't licht gaf, ouder den tijrel van Kosmographifche nachrichten und fammlungen; veele Memoriè'11 van hem worden in hetzelve gevonden. Voomaamlijk deed hij in den jaare 1748 te Neuremberg voortreffelijke waarnemingen en ge» wigtige nafporingen over de waggelende beweeging (libratio) van de Maan, en maakte dezelve in het Deel, waar van wil lpreken, algemeen bekend. De Heer maijer kwam in 't jaar 1751 te Git tingen, trad aldaar in 't huwelijk, en is 'er de overige dagen zijn levens gebleven ; hij vond aldaar gelegenheid zich op eene meer aanhoudende wijze dan hij te Neuremb. rg had kunnen doen , met fterrekundige waarnemingen bezig te houden. Hei Obfervatorium en de werktuigen van de Koninglijke Sociëteit te Gbttingen bepaalden hem ten laatften tot dat gedeelte, waar in bij op de fchiuerendfte wijze heeft uitgemunt. Zodra hij in het bezit was van het Obfervatorium te Güttingen, dat van zeer fraaije werk-uigen voorzien is, nam hii het befluit, om de voornaamfle beginfelen der Sterrekunre vast te flellen en op te helderen, als de Handen der Zodiaks Herren, de Tafelen der zon, en de Sterrekundige flraalbuigingen. Zijne Tafelen der ïon zijn volkomen overëenkomflig bevonden met die, welke de Heer de la caille van zijnen kant door zijne eigene waarnemingen maakte. Door zich fomtijds bezig te houden met het geven van lesfen m de eenvouwige, «n werkdaadige Meetkunde, Het hij daar bij ke$ MANIER OM OUDE PAARDEN TE VOEDEREN. 43 het vernuft , dat hij voor de uitvinding had, ten duidelijkften blijken; hij verzon nieuwe werktuigen, tot het kaarteeren,en gat' eene M.morie in het licht over de vervorming van alle rechtlij. Sige figuuren m driehoeken, over de meeting der dwalingen in da werkd'asdige meetkunde,over de aardfche ftnalbuigingen , welke padeelig zijn aan de naauwkeurisheid dór groote bewerkingen, die op het veld gedaan worden. De rampen van den oorlog, die zoo wel de Geleerden als al het ovetige van het menschdom tot nadeel verftrekken, bragten den Heer maijer eene gevoelige neep toe , die zeer drukkende voor hem was , zijn Obfervatorium werd overweldigd, om tot pen magazijn te verftrekken , en ter naau wernood kon hij het weder bekomen, om de beroemde waarneeming van den voorbij» gang van Venus over de zon in den jaare 1761 te doen. De Heer maijer was , om zoo te fpreken , flechts in het midden van zijne loopbane, en men hoopte van hem eenen onmeetlijken arbeid te zien, toen men zijne-gezondheid zag verliezen, en zijne krachten afnemen: eene kwijnende ziekte, door den arbeid, waar van hij zich niet konde onthouden, meer en meer verergerd, bragt hem allengskens, zonder ongerustheid ea zonder verdriet, aan de poorten des doods. Hij ftierf den aoften Fehruarij 1762, en heeft twee zoonen en twee dochters nagelaten. manier om oude paarden XE voederen. Wanneer Paarden oud worden, vreeten zij gewoonlijk meer haver, en verliezen echter huune krachten; hunne tanden Zijn ftomp, en kunnen de haver niet meer vermalen , weshalven zij dezelve weder geheel lozen , zonder voedfel 'er van gehad te hebben. Ten einde zoodanige Paarden een langer leeven te verfchaffen en meer dienst van dezelven te hebben, heeft schedel het volgend middel, hetgene bij ondervinding door hein voldoend bevonden was, gemeen gemaakt. Men bevochtigt zes uuren vóór men de Dieren voedert, de haver met water, hier door zwelt zij, wordt week en kan door het paard vermalen worden •, nog beter doet men. als men de haver in een kleine handmolen kneust en met een weinig hooi vermengt , waardoor de Paarden aan het kaauwen gebragt worden, en 'er tevens eenig zout onder doet, hetgene de fpeekfel - klieren prikkelt. oorsprong der spreekwijze: hij heeft de tramontane verloren. Hij heeft de Tramontane verloren, zegt men gewoonlijk van iemand, «Ie ia zulk eene verwarring is of geraakt, dat hij niet 44 OORSPR. DER SPREEKW. ENZ. EENE OROOTM. DAAD. niet w.et, wat te fpreken in gezelfchap, en, in zijne verlegenheid, of enkel kort afgebroken woorden fpreekt, of wel geheel ftil zwijgt. Deze fpre.-kwijs is oorfprongiijK im Italië. De Tra montano naamli|k wordt aldaar een bezwaarlijke Noordewind ge" noemd, ge ijk de Sirocco s eenen nog veel bezwaarlijker ZuidOosten wind betekent. Jn gezelfchap tredende, begint men in het algemeen, het gefprek gewoonlijk, met over het weder te handelen , en dus in /talie, met o er den Trawontat.o te fpreken. Wordt nu een jong ongeoefend mensch, bij voorbeeld door den aanblik van een glansrijk gezelfchap zoo zeer in vertel genheid gebragt, dat hij zich niet eens op het weder bezint om daar over een gefprek in te leiden, dan heet het: hij he^fr de Tramontane verloren, hij wist niet eens van het flectite weder van den onaangenamen Noordewind, te fpreken, hij was in dè niterfte verwarring van geest. EENE GROOTMOEDIGE DAAD. Toen Parijs eens door eenen Iangduurigen en feilen hongersnood bezocht werd , gefchiedde het , dat een man met de P.srool in de hand, eenen Cavalier des avonds aanviel! en hem zijne geldbeurs afvorderde; doch het was duidlijk te zien f dat die man het handwerk niet recht verltond , wijl hij daar bij zelfs beefde. Gij komt niet wel te pas. zeide hem de Cavalier, ik heb niet meer dan drie Louis a'Or bij mij, die ik u gaarne geven wil. Deze nam h;j a„n. en ging voord, zonder verder iet te begeeren. De Cavalier beval zijnen knecht dezen vreesacrrigen dief te volgen , en te zien , waarheen hij gaan zoude. Hij volgde hem aldus drie of vier flraaten, en zag hem bij eenen bakker gaan , alwaar hij eenige brooden kocht, en één Louis d'Or verwisfelde. Tien of twaalf huizen verder ging hij eindelijk in een huis, klom tot in de vijfde verdieping, alwaar hij woonde, en daar geen ander licht was, dan het fchijufel van de Maan, wierp het brood in de kamer neder, en zeide weenend tot zijne vrouw en zijne kinderen; daar eet; dat brood zal mij duur te ftaan komen , veellf-t kan het mij mijn leven kosten. De bediende ging te rug, en deed zijnen Heer verilag van het geen hij gezien en gehoord had. De Cavalier liet zich den volgenden dag zeer vroegtijdig door zijnen knecht bij dezen man brengen, en deed alvoorens onderzoek naar deszelfs omftandigheden in zijne buurt. Men zeide hem, dat het een Schoenmaker, een goed, eerlijk en dienstvasrdig man was, die nogthands een talrijk huisgezin, en zeer Weinig om van te leeven had. Hij ging hierop bij hem , en klopte aan zijne deur. De ongelukkige man opende, en erkende aanflonds den genen in hem, dien hij den voorigen dag be^ fiolen had, Hij viel hem te voet, en bad , dat hij hem niet on- MEN ZOEKT NIET ALTIJD , ENZ. ANECD. VAN GARRICK. 45 ongelukkig wilde maken. Maak geene opfchudding, zeide de Cavalier, ik kom met dat oogmerk niet h'er. Gij hebt u door fteelen willen helpen ; dit is echter een flecht middel, dat u binnen kort of lang in het grootfte ongeluk kan Horten; hier hebt gij deitii Louis d'Or, die fchenke ik u, koop daar voor leder en arbeid. men zoekt niet altijd in iemand, wat men \ 'er in vindt. In zeker gezelfchap werd gefproken over een der nieuwfle werken van fmaak, dat men niet genoeg roemen kon. Een daar aanwezig geleerde, wien men algemeen voor een zeer kundig man hield, maar die nooit veel fnedigheid in zijne gefprekken getoond had, nam de vrijheid, om het een en ander in dit zoo geroemd gefchrift te bedillen. Hij wilde 'er meer fiine geestigheid, meer onverwachte zetten, meer gelijkheid van toon, meer gémaklijkheid in de uitvoering, in hebben; — met één woord, hij liet,op het laatst, het werk naauwüiks een voukjen verdiende meer. Gramftoorig over eene zoo onbillijke bsrisp'ng, zeide een uit het gezelfchap: uwe oordeelvelling bewijst genoegzaam, mijn Heer! dat gij over een boek, gelijk dit, geenszins een bevoegd rechter zijr. ,, Dat is wel tuooglijk , andwoordde de eerfte , „ maar veroorloof mij, u te zeggen, dat ik 'er zelfde Schrij,, ver van ben" anecdote van den engelschen toneelspeler garrick. Zeker Lord zich in het gezelfchap van garrick bevinden, de, dacht hem verlegen te zullen maken , wanneet hij hem aanfprak op de volgende wijze: garrick! het zal mij benieuwen . of gij eens aan de galg zult hangen, of aan de befmetting der liefde fterven. Mijlordl andwoordde de ander, één van beide zal zeker nvjn lot zijn, wanneer ik uwe principes opvolge, of uwe maiiresfen naloop. de stad- en de landmuis. Eene Stadmuis bezocht eens hure vriendin, die zich op het land onthield, en werd door haar zoo vrolijk en gul onthaald , als maar eenigzins mogelijk was. 'Er werden befchim- mei- 40 BZ STAD" EN DE LANDMÜIS» Jneldei bfoodkorften, muffe gort, oud fpek en verdroogde kat* opgedischt , en onöphoudlijk nodigde haar har.- waardin om toch toe te tasten; uit beleefdheid hield zich de Stadmuis ook, als of het haar voortrerbjk fmaakte; maar heimiijk walgde hm deze fpijs , en bij het affcheid , bad zij hare vriendin ofn haar ook eens in de Stad te komen bezoeken. De Landmuis was terftond gereed niet alleen , maar bood aan , ze oogenbliklijk te verzeilen; venrouwli|k flopen beide de muizen heen, en kwamen, tegen middernacht, in het prachtig paleis aan van eenen rijken brasfer, waar de ftaduiuis hare wooning had opgegraven. Straks wees de laatfte hare vriendin alle gewelven , kamers en keukens, alwaar zij haren voorraad bewaarde, en bragt haar eindelijk in eene eetzaal , waar de overSonden" kostbl,retl avO"clmaaltijd nog op de tafel Op eene damasten Sopha vleiden zij zich thands neder Meer dan twintig lekkere beetjens diende de ftadmuis hare vriendin voor, en reeds had de hmdmuis , die nog nooic iet dergelüks gezien had, het heimlijk voornemen opgevar, om -en raad harer vriendin te volgen, en haar duister landverblijf met deze taaie woonmg te verruilen, toen een vreeslijk gedruisch Dlotsl;ng haar osr vervulde ^ Daar fprongen twee groote deuren open en een eantfche drom van wilde knechten en meiden kwamen naa binnen vliegen, om de overgebleven fpijzen op te fnwilen. Met fchrik en ontzetting ontvloden de arme muizen. Vooral bevond zich de landmuis in de grootfte verlegenh, id, terwijl zij hier nog geen recht befcbeid wist. en zich nooit in een dergeliju gevaar g» zien had Ter naauwer nood redde zij zich in een hoekjen ff. waar_ zij zich in geduurigen doodsangst, verborg , tot uat' het gezelfchap weêr vertrok. Toen het eindelijk ftil in huis geworden was,zocht de vreemdhnge hare waardin op en vroeg haar: „ Is dat nu het nagerecht bij uw in de daad zeer kostbaar gastmaal ? l,eve Zuster? Vergeef mij mijnen flechten fmaak, maar ijlings ren ik weder naa mijn hol te rug en tot mfne befchimmelde kaas; liever Wil ik aldaar mijne armoedige kost in rust verteeren , dan hier de fmaakhjkfte fpijze , die zoo doodlijke fchrikken en gevaren Vergallen." 8 Wensch u nooit een leven toe midden in het gewoel der groote wereld! Wees liever te vrede met eenen geringen ftand, wanneer er Hechts rust en veiligheid mede gepaard gaat. DE TUINIER EN DE MELOENEN. 4? DB TUINIER EN DE M ELOEMNi Zeker Tuinier had, op een tuinbedde, uitnemende meloenen gekweekt. Hou! dacht hij, dat is een goed plekjen gronds, ik zal mij daar van beter bedienen. — In het volgende jaar plantte hij 'er, puiten de meloenen, ook hyacinten , tulpen, bloemkool en de hemel weet, wat al op. Zie daarl alles groeide hier bij malkander; maar alles werd ook zeer fchraal, en boven al de meloenen. .... Is het wel wonder, dat in onze tijden van veelweterij vlugge geesten zelfs flechte geleerden worden? BIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR l8oO. H et laatfte jaar der eeuw, begonnen, Der eeuw, die, in haat' grootfchen kring, Het menschdora werkend voord zag flappen, Op 't fpoor der ftoutfte ontwikkeling. — Het laatfte jaar der eeuw begonnen, Vergt nog één' feestgalm van mijn lier. ó Zegenvolle Menfchenliefde! Uw invloed geeft mijn zangdrift zwier. Waar, waar toch vloeit van dankbre lippen Geen zegenwensch voor 't Vaderland, Voor 't Vaderland, welks glorie - lauren Gindsch lijplen langs het bloedig ftrand? Daar ftrooit de winter zilvren vlokken, Op 't vrij, op 't heilig heldengraf; De weduw kermt, en 't ftaam'lend weesjea Zweert, fchreiënd, flaaffche kluisters af. Mijn VaderlandI — beroofd, vernederd. Door tweedragts tijgerklaauw verfcheurd, Triömf 1 — de nachtlijk zwarte wolken Zijn grootsch door morgenglans gekleurd. De donder moog' nog wijkend brullen; Vrees niets, nu vrijheids heilzon ftraait. Nu fchitt'ren blijde regenboogen, Waar langs Gods vrede vriendlijk daalt, ó Gunstrijk Godi fchenkt ons den Vrede. Heor, hoe Europa bloedend fcbrric; 48 BIJ DEN AANVANO VAN HET JAAR 180O. Ja hoor, hoe onfchulds zuivere engel Om deernis met onnoos'lèn, pleit, Europa, waar een reeks var> eeuwen , Der kunften wieg op roozen ftond; Waar werenfchappen eerloof ftrooidea; Waar Godsdienst. reine alraaren vond : Europa, tot in de ingewanden, < Door 't oorlogsmonfter lang verfcheurd, Verheft alöm den bangften noodkreet; Ja, heel de ontroerde fchepping treurt. De bergen daav'ren, door 't gedonder Des krijgs; de beemden zijn verzengd; Verwoesting brult uit 's afgronds boezem; Rivieren zijn met bloed vermengd. ö Gunstrijk God! fchenk ons den Vrede. Hoor ook mijn worst'lend Vaderland: Het fchreit u aan; de vlam des oorlogs Heeft 'welvaard lang tot asch verbrand; Schenk ons den Vrede, omkranst met laurenj — Geen Vrede, die Hechts roozen biedt. Wier blaan vermoordende adders dekken, Zing' hier 't gevloekt fireenenlied. Neen, ó Bataven! vest een' Vrede Op volksrecht, op onfchendbre trouw. —. Dan groenen eeuw'ge zegepalmen Om uw onwrikbaar Staatsgebouw. Dan wordt uw welvaart wéér herbooren; Dan wordt uw Zeevaart grootsch ontboeid; Daar wéér uw handel, aan de boorden Van Ganges en van Indus bloeit. Dan fpieg'len zich uw fiere wimpels, Van pool tot pool, in 't golvend zout, Dan verwt uw roem de jonge vleug'len Dér volgende eeuw met morgengoud. . Dit jaar, mijn dierbre landgenootenl ' Dit jaar zie uw eeluk voltooid, En voorfpoeds blijde onwelko're roozen Om Eendragts dankaltaar geftrooid 1 MENGELSTUKKEN. OVER- DE KLEDERDRAgT DER OUDE PROFETEN, EN OF JESUS OOK ALS PROFEET ZIJ OPGETREDEN? De Profeten maakten, bij de Jooden, geenszins eeneft bijzonderen erflijken ftand uit, gelijk de rang deiPriesters en Leviten ; zij bekleedden ook geene bediening , die hun door Staat of Kerk gefchonken werd ; even zoo min werden zij door het Volk of de Overheid gekozen : maar enkele perfonen, uit welke klasfe des volks zulks ook mogt wezen , wierpen zich daar toe op , of werden 'er voor erkend. Natuurlijk is dus de Vraag '. Waar aan kende men eenen Profeet ? Wat deed, of waar door onderfcheidde zich iemand, die voor èenen Profeet wilde doorgaan? Om de zaak behoorlijk te bepaalen, moet men vooraf aanmerken, dat de woorden {OJ en *pczich geenszins door iet uiterlijks, zullen eenigen zeggen , maar zij bewezen hunne Godlijke zending en volmagt door wonderen en voorzeggingen. Dan bierbij ftaat op te merken, dat, in het O. Testament zelf, Hechts aan zeer weinigen onder de Profeten , wonderen worden toegekend; ja, zoo veel mi» bewust is, aan niemand, behalven aan mozes, eliüs en el.iza: verder, dat wonderen, volgends mozes wet, geen kenteken waren, om eenen Profeet als zoodanig te wettigen. Want de ut. XVIII. wordt in het geheel niet geéischt, dat een Profeet met wonderen ftaa; ven moete, dat hij op bevel en ingeving van God fprelie; ja men' zou bijkans zeggen , vooral , wanneer men vs. 10, enz. leest, dat die geheel en al daar van uitgefloten worden. Zou naamlijk niemand tooveren, doodeii uit het graf oproepen en ondervragen , of verborgen dingen ontdekken , welk alles nogthands , uit enkel -menschlijke kracht en zonder den bijftand vati een hooger Wezen , toen niet fcheen te kunnen gefchieden : hoé padden dan andere'daaden, die niet minder onbegnjplijk èn bovenmenschlijk voorkwamen, een bewijs voorde Godlijke zending van eenen Profeet kunnen zijn ? Wonderen konden de Jooden dus van de Profeten, als zoodanige fchijnt het , niet verwachten , en het is de vraag , of die hen zelfs niet in verdenking konden brengen; naardien zij moeilijk te onderfcheiden waren van verboden toverij ? , Wat de voorzeggingen , of het voorfpellen van toe* Eomöige toevallige gebeurenisfen aanbelangt, het valt terftond in het oog, dat men eerst de vervulling daar van moest afwachten, alvoorens men den voorzegger als» eenen Profeet kon befchouwen. Zoo heet het ook deoï. XVIII: 22, dat, wanneer een Profeet iet vooraf heeft ▼erkondigd, hetgene niet gebeurt, hij daar door toont, .een valsch Profeet te zijn. De Israëliërs worden ook, aan EN OT JESUS OOK ALS PROFEET ZIJ OPGETREDEN? 5ï aan gemelde plaats, alwaar over het Profetisch ambt cn de kentekenen der Profeten gehandeld wordt , niet zoo zeer op het voorfpellen van toevallige gebeurenisfen gewezen , maar daar op, dat de leer van den Profeet ftrooken moest met de Mofaïfche Wet , dat is , met den Godsdienst en Staatsinrichting der Jooden , vs. 15 en 20. Ta, dewijl de waarzeggerij, teekenbedieden, enz. uitdruklijk verboden was, vs. 10 cn u, kon het voorzeggen, op zich zelf, ook wanneer de voorfpelling vervuld werd, nog niet" bewijzen , dat de voorzegger een Profeet van jehovah ware. Want niet alken was hetzelve nul en van geener waarde , zo hij in den naam van andere Goden, of tegen de Mofaïfche Wet fprak, vs. 20 , maar het kon , naar de denkbeelden van dien tijd, ook mooglijk zijn, dat hij, door hulp van andere Goden , door tooverij, teekenbedieden, het raadplegen van de vlucht der vogelen, waarzeide. Bovendien was het met het voorzeggen bijzonder gefield , daar het mede tot het ambt eens Profeets behoorde , of niet, zoo als men het neemt. Het behoorde 'er niet toe, in zoo verre de Profeet een Ziender Gods was, of, dat hetzelfde is, een man, die Gods wil inzag, iu het algemeen zoo wel, als bij bijzondere voorvallen ea omftandigheden, die met Gods geest vervuld was , en dus bezield met ijver voor het algemeene welzijn en derzelver fteunpijlaren , Godsdienst en deugd , terwijl hij , hetgene hij als waar en goed erkende, in Gods naam, fter'k en met nadruk zeide. Want in dien geest trad hif op, de patriot, de wijze, voor God en deugd gloeiende man , als een door God bevolroagtigde, en beftrafte , vermaande , bedreigde , leeraarde , bemoedigde en verfterkte hij het volk, waar van de voorfpellingen in den eigenlijken zin geheel onderfcheiden waren. Deze laatften echter behoorden wederom ook mede tot het ambt eens Zicnders, in zoo verre hij, door Gods geest bezield, met vuur en ijver, de gevolgen der dwaasheden, misftappen, heilloze verbindtenisfen, die men aanging, ondeugden en boosheden der menfchen, fchilderde , of, in verrukking, de zegenrijke gevolgen van verbetering, wijsheid en deugd, van een braaf, vroom en menschlievend gedrag afmaalde. Maar noodzaaklijk behoorden voorfpellingen dus tot het ambt eens Profeets niet, zoo dat hij zich daardoor alleen , bij de Jooden , die zich ftipt aan de Moi'aïfche Wet hielden, als Profeet had kun- 52 OVER DE KLEDERDRAGT DER OUDE PROFETEN, nen wettigen ; naardien , zo zij fpoedig vervuld werden, altijd de vraag overig bleef, of zij bet ook vooraf natuurlijk hadden kunnen vermoeden, en, ingevalle de vervulling eerst na eenen geruimen> tijd gefchieden 'moest, den tijdgenoot door dezelve niet kon bewezen worden , dat de voorzegger waarlijk een Profeet Gods ware, daar de Profeet zoo wel , als zijne tijdgenoten, vóór die vervulling, reeds konden geftorven zijn. Steeds komen wij dus weêr tot de eerfte vraag te rug, wat iemand naamlijk deed, of waar door hij zich onderfcheidde, wanneer hij als Profeet optrad ? Nu laat zich wel denken, dat menigéén, die dooreenen fcherpzienden geest, door ijver voor den Godsdienst en het algemeen welzijn, door moeden onverfchrokkenheid boven anderen uitblonk, die den Grooten ftoutmoedig onaangename waarheden zeide , en hunnen haat of vervolging niet achtte , allengs , door het volk , als een heilige, een Ziender, een vertrouwling der Godheid , wien zij haren wil en raadsbefluiten openbaarde , befchouwd werd, terwijl men zijne gezegden als Godfpraken aanmerkte; zoo veel eer zelfs, omdat men alles, wat ongewoon was, wat grootheid van ziel, fterkte van geest, buitengemeene talenten of verheven deugd verried, Gods geest noemde, ja Dichters zelfs als lievelingen van God aanzag. Maar anderen wilden en moesten, om aan hunne fpreuken meer nadruk te geven , en , zo zij Hervormers van den valfchen Godsdienst, van dwalingen, die als waar en reclüzinnig golden > en van de bedorven zeden hunner tijdgenoten wilden worden , aan hunne onderrichtingen , vermaningen , en beftraffingen een hooger aanzien bij te zetten, met het gezag en de waardigheid van eenen Profeet te voorfchijn treden. En , om zich nu terftond als zoodanig te doen kennen, onderfcheidden zij zich door eene bijzondere klederdragt en levenswijze. Het is'den menfchen in het algemeen eigen , dat zij zich het geestelijke onder eenig zinlijk beeld voordellen. Dus verbeelden zich de meesten verhevenheid van ziel en zedenlijke grootheid onder het beeld van lichaamsgrootte en zekere majesteit in houding. En dit is het geval nog meer, wanneer de menfchen "nog niet zeer verlicht zijn. Bij de zoodanigen werkt de verbeeldingskragt fterker, en hunne beelden verkrijgen , door het heerfchend gevoelen , eenen bijzonderen ftempel. Ook de Joo- en of jesus oor als profeet zij opgetreden? S3 Tooden (lelden zich geestelijke en zedenlijke uitmuntende 'hoedanigheden onder lichaamlijke beelden voor, en koesterden zeker bijzonder gevoelen omtrent de kleding en levenswijze van oude Zienders en Heiligen; het zij nu dat moses of de Aardsvaders het oorfpronglijk beeld daar toe opleveren moesten. Zij verbeeldden zich de Zienders Gods, naar het begrip , dat duizende jaaren in Afiè geheerscht heeft, als mannen, die zich weinig of niet met aardiche dingen bekommerden, die zich, in holen, bosi'enen, woestenijen en op bergen, aan diepzinnige overdenkingen en befchouwingen overgaven, die, in de eenzaamheid , naar Gods ftem luisterden, die een geftreng leven leidden , vervreemd van de vermaaklijkheden der wereld , die zich bekleedden met beestenvellen of met grove hairen klederen, en het lichaam geenszins weelderig voedfel gaven. Dus fchilderen de Arabieren, Perfen en Indiaanen hunne wijzen, heiligen cn zienders af; en op denzelfden trant doen het ook de Jooden. Volgends ue c r. XI: 37 en 38 wandelden de Profeten in fchaaps-en geitenvellen, leefden in gebrek, verdrukt en vervolgd, doolden in woestijnen, op bergen, in fpelonken en in ds holen der aarde. Toen daarom johannes de Dooper* met het gezag eens Profeets, onder de Jooden te voorfch'tju wilde treden, kleedde hij zieh met een gewaad van kemelshair, matth. III: 4> begaf zich in eene woestijne, vs. 1, leidde een even zonderling, als geftreng leven, at geen brood en dronk geen wijn, luk. VII: 33 ; maar zijn voedfel was fpriiighanen en wilde honig, matth. III: 4- De zinbeeldige uitdrukking, matth. VII: 15: „ Wacht u van de valfche Profe„ ten, die in fchaapskleederen tot u komen, maar van „ binnen grijpende wolven zijn," heeft ten grondflag de gewoonte der Profeten, om zich in fchaaps- of geitenvellen te kleeden; maar zegt tevens zeer duidlijk, dat de man in de fchaapenpels, met den langen baard, niet altijd voor eenen Profeet moet worden aangezien ; dat zulks, of men hem naamlijk daar voor te houden hebbe dan niet, een gantsch ander onderzoek behoeve, en dat zij, die geene fchranderheid en oefening genoeg hadden, om dit op zich zeiven te beöordeelen, op het zedenlijk karakter des Profeets letten moesten. Gelijk het bij de Jooden gelegen was met de profeten , zoo omtrend was het bij de Grieken gefield ten aanzien Jtjunuer Wijzen. De Grieken haddei>zich ook het beeld D 3 eens 54 over de klederdragt der oude profeten, eens Wijzen ontworpen, naar het begrip, dat zij zich vormden van de bewonderde wijze mannen uit den ouden tijd. Gelijk de Priesters en Leviten, bij de Jooden , hu une bijzondere kleeding hadden , em zich enkel met het bezorgen der plegtigheden van den Godsdienst bezig hielden, zoo hadden ook, bij de Grieken, de Priesters hun bijzonder gewaad, alleenlijk met dit onderfcheid, dat zij hetzelve niet, gelijk de Priesters en Leviten der Jooden, beftendig droegen, en zij waren enkel daar, om de heilig gehouden gebruiken (de plegtigheden des Godsdiensts van den Staat) te bezorgen. Maar de Priesters en Leviten bij de Jooden hadden even zoomin met den Godsdienst op zich zeiven , met hetgene wij dus noemen , met de leer en het ouderwijs naarujijk , te doen, als de Priesters bij de Grieken. De Godsdienst Blaakte , bij de Jooden , de zaak der Profeten uit, in de ruimde betekenis van het woord, en bij de Grieken was dezelve de zaak der Wijzen, een Stuk der wijs•geerte. De Profeten onderfcheidde men terfiond, aan hunne kleding, van de Priesters en Leviten, en dus onderfcheidde men ook de Wijzen der Grieken van de -Ceremonie-mannen. Die Wijzen droegen mantel en baard , waren ernftig en deftig , en traden met waardigheid op als Leeraars van den Godsdienst , van wijsheid en deugd, Welk een ideaal men zich daarbij van hun uitwendig voorkomen vormde, leeren ons verscheiden plaatzen bij de Ouden, van welken ik flechts <5éne zal aanhalen, uit de Brieven van den jongen plijpuus I: 10. dewijl hij aldaar van eenen Wijzen fpreekt, die een Syriër van geboorte was, en gevolglijk uit het Vaderland der Profeten. Hij roemt diens wijsheid, weliprekendheid en gefchiktheid om te onderwijzen. Daar op zegt hij nuj „ Hier bij komt tevens zijne „ ligchaamsgrootte , zijn manlijk fchoon gelaat, zijn' „ nederhangend hair, zijn ongemeen groote witte baard, dat, moge men zulks ook als iet toevalligs aanmer„ ken , dat , op zich zelf niets betekent, hem nog3, thands veel hoogachting verwerft, In zijn gewaad is s, niets afzichtigs, zijn gelaat is niet duister maar era„ ftig. Men ontwaart eerbied voor hem, maar geens„ zins vrees, om voor hem te verfchijnen, Zijn leven „, is heilig, zijne vriendelijkheid innemend groot, Hij „ is een vijand der ondeugd, maar niet van menfchen, ?} £>e dwaleuden flraft hij niet , maar verbetert hen, jj Gaer* en OF jesus OOtC als PRtVEET ZIJ OPGETREDEN? S$ Gaarne hangt men aan zijne lippen , wanneer hij " S en men wenscht zijn voortel nog eens te l hooJen ,',wanneer men ook reeds door hem over- ^ÉÊÈPiït* zich, uit deze gemaakte aanmerkingen, hJeenen ander' afleiden, dienende ter beimdwoording v n de m óf jesus mede als een Profeet opgetrevin de J. , d „en zi;ner omwandeling op Voor ers't loopt erftond in het oog, dat ff&ï rir«hcel anders voordeed, dan johannes j tbus zich geneu gezelfchap der menfchen ^ttlnfMvSwSm dan enkel om zich, n ^e weS n de eenzaamheid, ongeftoord met de ?iig§gipli oordeelen, dwaiinöen, yci daar voor te waar- Cn ondeugden te n trad hij dan te ^£1^:LA1^^f'pi zouden uitdrukken, n°t^'der'Theologe Want deze waardigheid kou ? n hifde oSden erlangen, wanneer hij , zich , óf iemand bij de j00^11.^% , 'ifr af door z jne be- ^^4**"*. mm** R"ii'' RtL 5<5 övM de klederdragt der oude propeten, ban of Rahbuni verklaard werd, fhet welk mPj» ;„ afwezigheid kon gefchieden,) lfS^t^JtgS genwoordig was, dat hem de Heilige boel"en werden gegeven pm te verklaren, of de handen werdenopïe Jegd, cn de fleutel der kennisfe, benevens het chrHf tuig, werd overhandigd. (*) Daar jesus echte met de leer der zinlijkè Sadduceën , der fctófhliS F? rizeeen, en der Schriftgeleerden d>> , S , woorden der Wet, ^/S^i^ggSg^A Voeg2:ien en overleveringen, verkleefd wa en^n.ets Ón' SeTerhvaVme^ch1Semeen' ^hljMU uitSttf geene eer van menfchen nemen wilde, en zulks ma? Zijn oogmerk, ook niet doen mogt, was de ft/aks Te noemde wijze, om Rabbi te worden, niet die welke" hij verkoos. Maar nu vond 'er ook eene andere'manier plaats, om tot deze waardigheid te «ev-A,.,,- ™ iemand zich naamlijk als ^^«^«t™™ den Godsdienst, voordeed , en naar onze manie? v n TeIus' SoE^? had' daarom"verzL^We leerUneen^ Ki^S^ni,bef!,n^..zijns L<*raarambts L -Leerlingen, «p^n) kleedde hij zich overëenkomftïg Ihï&ê^M^^ XIX: vergeleken met li R^hhL0udhedenm: 7, 4- en liet zich Mare, Rabbi, Rabbum noemen, joh. 1: ko en XX- x\t-\a Jij dan niet als Profeet befchouwd z^Ne n S begpne zeker niet, toen hij beweerde , dat 'er «reen Aipjen tittel of jota van de Mozaïiche Wet onvemild alles, tot aan het einde der wereld, op het allerftinrnV woest worden in acht genomen, matth V W de hand echter toen hij allengs verder ging, nam hif Van lieverlede, dit karakter aan, ten einde het iiivoeren van eenen gantfchen beteren Godsdienst, die veel verhe vener dan de Joodfche was, mooglijk te maken- ter wijl hij ook nu van al het lapwerk , aan dei! ouder Godsdienst, om mij eens zoo uit te drukken gehee d ZagMAe"TTZUHlk^^eelig f-n nuaibeïcfo8!^ gc matth. IX: 17, En eindelijk trad hij te voor, de^GodtiJ ga?s° C ^ £ Cer(le ^ vVtroZe per godheid, als Gods eengeboren Zoon, als degene, wien, <§l«sene&. de genuinp Jud*m Mesfia, p. i9. fa.- en of jesus ook als profeet zij opgetreden? 5? wien de Joodfche Natie met een zoo reikhalzend verlangen te gemoet zag, en welken zij, wel is waar, wat het grootfte aantal betreft, voor een Koning en zegepralend held hield, maar waar onder ook veele beter denkende \ en edelgezinde menfchen waren , die zich meer op de Godfpraken der oude Zienders verlieten, en ze in eenen edeler zin opvattende, hem befchouwden als den Verkondi°-er van eenen beteren en verheveneren Godsdienst. En zulks deed jesus tegen het einde der waarneming van zijn Leeraarambt, naar zijn onwrikbaar en wel overdacht belluit, om het groote plan der Verlosfing des menschdoms vau de flavernij der dwaling , zonde en ftraf, met zijne ftandvastige verhevenheid van ziel, daadüjk ten uitvoer te brengen, en zijn vol btüzg te doen krijgen, (anecdoten, verschillende deelen der geneeskunst betreffende. Gefchiedcnis en Letterkunde der Geneeskunst* i, herman conring, Herman conring,welke in de voorigeEeuw leefde, was in alle vakken van Geleerdheid zoo ervaren, dat hij op zijnen trouwdag zijne Bruid te kiezen gaf, of zij liever een Doctor in de Godgeleerdheid, of in de Rechten, of in de Geneeskunst, tot man wilde hebben. Zij koos de Geneeskunst, en zijn Trouwdag was tevens die van zijne bevordering als Geneesheer. Hij bekent in zijne Schriften zelve, dat de keuze voor dit laatfte vak, hem, wegens zijne natuurlijke bekwaamheden, en de mening van het Algemeen, het meest beviel. Al rasch werd hij Hoogleeraar in de Geneeskunst, maar daarënboven oók in de Staatkunde en het Staatsrecht, te Helmftad; men bediende zich van zijn perfoon, als Gezant in de gewigtigfte zaken van den Staat, en zijne Schriften, onder welken zelfs zich niet eens de Geneeskundige en Godgeleerde bevinden , maken zes groote Folianten uit. De geest van dezen man was groot, zijn , lichaam klein en gebo;rcheld. Zeker krank Edelman JB 5 zond. 5$ anecdoten, verschillende deelen zond zijn rijdtuig met vier paarden bcfpannen naa de Stad, om hem, die tevens als Geneesheer praclizeerde, tot zich te doen korneu; het rijdtuig kwam, en conkinc Hapte in hetzelve, doch de Koetfier reed niet weg; men vraagde eindelijk, waar toe hij langer toefde? hij andwoordde, wijl hij den Heer, welken hij moest af haaien, wachtte, men andwoordde hem weder,deze is reeds lang in het rijdtuig. Is dit de Heer? vroeg de Koeilier met verwondering , voorzeker om dezen over te brengen, was het onnodig, mijne vier paarden aan te fpaijnen, ik had hem wei op den arm naa ons huis kunnen «hagen. sauvages geneest de Hondsdolheid door Kwik. Wanneer sauvages, met zijne Verhandeling over -de Hondsdolheid den Eereprijs had behaald, in welke hij trachtte te bewijzen , dat de Kwik het beste cn werkzaamfte middel in deze ziekte was, meldden zich twee Wijsgeeren, en twee Capucijner Monniken bij hem aan, met geringe wonden aan den voet. Zij verhaalden hem, door een' dollen hond gebeten te zijn, ondergingen de kwijlkuur cn genazen. Sauvages van niets meerder overtuigd, dan hen van de Hondsdolheid genezen te hebben , verhief op nieuw de groote kracht van zijn Geneesmiddel. Dan rasch ontdekte men, dat deze Perfoonen niet van een' dollen hond waren gebeten , maar dat zij flechts dit voorgewend hadden, om, met het ontgaan van alle verwijtingeu, de kwik te gebruiken, en zich op deze wijze van eene geheel andere ziekte , waar in de kwik een fpecifiecq vermogen heeft, te doen geHezen, Karakter van john hunter. De Graaf landriani van Milaanes, een bekend "Schrijver, en buitengewoon beminnaar van de Natuurlijke Historie, konde, bij zijn verblijf te Londen, de beToemde Ontleed- en Natuurkundige Verzameling van john hunter niet te zien krijgen , zelfs niet met hun ter op eenige wijze eene nadere kennis maken, \\ijl deze hem zorgvuldig mijdde, vernomen hebbende, » 9§jj landrjani een vertrouwd vriend vau spaj> iLAJf» DER- GENEESKUNST EETREFFENDE. 59 tanzani was, met welken hij over hetgene de voordteeling betrof, geheel niet eens was. 4- ', Iets over den Geneesheer coctier, en de Geneeskundig? Faculteit te Parijs, onder lodewijk XI. Lo de wijk XT. was een der lafhartigfte, onwaardigfte en ontmenschte Monarchen, welke het Franfche Volk beh'eerscht hebben. Zelfs zijn Lofredenaar philip de comines ontkent niet, dat hij meer dan vierduizend menfchen uit loutere moordlust heeft doen ombrengen, en met genoegen hunne folteringen heeft aangezien. Het eenige nut, hetgene hij zijnen Onderdanen heeft aangebragt , beftaat in de inrichting der Posterijen, welke te vooren Hechts alleen tot het overbrengen van Koninglijke orders en brieven gefchikt waren. Zijn gedrag, in zijne laatfte ziekte, kan de wereld overtuigen , hoe verfchriklijk de gewetensangst is voor een' Booswicht, welke, na zulk een roekloos leven , de Eeuwigheid inftapt. Lodewijk gebood, in zijn geheele Rijk, plegtige omgangen te doen, om zijne heritel•ling te bewerken; geheele wagens vol geheiligde overblijfzelen werden in het Kasteel Plesfis les Tours, gebragt. Zelfs zijne eigen kinderen wantrouwde hij. Hij lag in eene ijzeren kooi, en niemand vertoonde zich voor dezelve dan coctier, meester olivier, zijn Barbier, en tristan. üe heilige Zalfflesch, de Staf van Moses, en de Roede van aüron moesten aangebragt worden, om hem tegen den vrees voor den dood te wapenen. Ook bewaart men een groote Foliant, waarin niets anders, dan vrijfcheldingen van Kloosters en Kerken, voor Gefchenken, welke lodewijk XI hun gedaan had, geduurende zijne laatfte krankte , worden p-evonden. Van hier hetgene de Chronique Scandaleufe zegt: „ tl avoit mis fon peupie fi au bas, que au jour de fon trspas étoit presque au defespoir, II avoit donu£ „ et alienè la plus part du Domaine de fon Royaume. -Een Heremiet uit Calabrien ,franciscus m a r k 0 t i%o, ftichter van de orde der Minimi, die zich den naam "Van een heilig en wonderdoend leven had verworven, moest op uitdruklijk verzoek van den zieken Koning m Frankrijk komen, om zijn wonderdoend vermogen aan hem te beproeven. De Koning kroop voor den Heremiet , lag voor hem op de kniën, en fmeek'te hem om 1 p * ver- co anecdoten, verschillende deelen verlenging van zijn leven. Twee Kloosters wPrrW , de orde, tot welke de Monnik behoord/ Za- u T tolPlesfisles Tours, het indSWföï&ïB^f?1 fe, doch alles te vergeefsch li hp, • a Ambot•vleijer, hij vermaande6 den Konfog*dTen ^ boete v en bereiding voor de Eeuwigheid " Arfs nreepi-;gei'a3kte de KoninS ifl de handen van een lijran, enkel bijgeloovige geneesmiddelen 10^ ^ SS! zoodanige, waarvan de menschliikbeid eruwr- ^,TJ " Daar 'sKonings ziekte meer en meer van een lannin dnetig.dat hij zijnen lieveling, den overften ïris t aT beval coctier van kant te hein™ ynn aistan ' sas BStti Arts vernam, en trok het befluit vin (Jm f Ji i tlgen Agt maanden had 000"*^"^ tZnéM als deze op den apften Augustus 1483 overleed en in dien tijd niet minder dan 08 000 Frt\ rZ* & ■ n tegen coctier in rechten wilde handelen h™? fm ZE ook hier weder ujt deze SndïhefdTe rS- ' den: EER GENEESKUNST BETREFFENDE.. 6l «te: wanneer ka rei. VIII zich tot zijnen vcldtogt naa Napels gereed maakte , boed coctier hem 50,000 Ecus (Tor aan, en ontging dus verdere, onderzoeking. Deze zelfde lodewijk XI had echter in zijnen tijd den naam van een geleerd Vorst , wijl hij de ylugtelineen uit Conftantinopolen en Griekenland , minzaam ontving, de Univerfiteit te Parijs verbeterde, en de boekerij aanmerklijk vergrootte, welke zijn Grootvader ka,-, rei de V in Fontainebleau had aangelegd, en iar f l VI, naa Parijs in de Louvre had overgebragt. RoEErT gaguin werd door hem als Boekbewaarder aansefteld, en moest voor den aankoop .van nieuwe Werken zorg dragen. Ook het groote werk van mohammfd arrazi (rhazes) bekend onder den naam van alchawi of continens moest voor s konings Boekerij worden aangekocht , terwijl men met wist, van waar het te bekomen. Eindelijk ontdekte gaguin, dat de Univerfiteit een exemplaar van hetzelve bezat, doch. hetwelk zij tot geen prijs wilde afftaan. Hij meldde, dit onmidlijk aan den Koning, en op bevel van dezen laatften moest de Prefident des Comptes jean de ladriesche aan de Geneeskundige Faculteit fchnj ven * en haar uit 's Konings naam verzoeken, of zij tegen, een billijk onderpand dit kostbaar werk,ter affchnjving , wilde leenen ; de Faculteit ftond dit verzoek toe , en bekwam tot onderpand van den Koning ia Marken zilvers aan gouden en zilveren vaten,en boven dien moest zekere muingue nog borg liaan voor hondert Ecus d"or, de Brief der Faculteit was de volgende: ( ) „ Nostre Souverain Seigneur ,tant est ft tres humblement ;r q» fi doit { Lquels n Z „ avons tous jurez aux Jaindes Evangiles de Dien, eari „ der et objcrver , ns autrement ne les pouvons avoir „pour nospropres afaires. Priant Dieu, fife. ce on „ btovembre 1471." ~y* Laager ftond: „ Fait pigr.us Facultati fiatutum t» Marcar urn ar gent 1 cum 20 fierlinis una cum obligatione A malingre qui conftituit fe fidejusforem pro 100 Jcutis aun, ultra ptgnus traditum." Ieder Lezer zal zich moeten verwonderen , over de vrijmoedigheid, waar mede de geneeskundige Faculteit, van haren Soiiverem, een aanzienlijk onderpand vraagt, wanneer deze eenige boeken ter leen verzoekt, daar veele andere Geneeskundige Faculteiten van hare Vorften en de gunftehngen van dezen de aanmerklijkfte voorrechten lr/Zn°^enien'nZ0,1Jdereeni«e' zelfs befcheidene voordragten te doen. Dan de geneeskundige Faculteit had zich een bijzonder aanzien weten te verwerven ; ko t nadat lodewijk DE Xf. den troon had beklommèS , vormdeh.j eenen Regeenngs-raad, welke uitzes medeleden des Parlements, zes Hoogleeraaren aan de Univerfiteit en zes andere aanzienlijke perfoonen beftond (*) en dul had, in veele andere gevallen, de Univeriiteit een merkIijken invloed in 's lands beftuur verkregen De fom, welke zich de Faculteit tot onderpand en bon? het betaalen, zal met overmatig fchijnen, als men zich herinnert, dat ten dien tijde, wanneer de Boekdrukkunst nog met zoo algemeen gebezigd was, de Boeken doorgaands eenen hier na geevenredigden prijs hadden.' De Hertog van Serrij kogt 1111404 de oudeR.omanZ««^/ö/^ Z^, welke men uit Wieland kent, voor 300 Ecus d'or. Al' Phonsus de V betaalde een gefchreven Livius met 320 ïcudi cloro. iin wanneer joiiannes faust in 1452 voor de eerstemaal een gedrukten Latijnfchen Bijbel voor 60 kroonen verkocht, ftond ieder verfteld over dezen gemigen prijs, en kreet hem voor een Toveraar uit. daar een Latijnlche gefchreven Bijbel, bij de 400 kroonen te ftaan kwam.. (*) m e z e r a ij r Fok II, p. «po. v" der geneeskunst betreffende» #3 jacques mol in. Taoues molin (niet du moulin) WSS op de* •oAnril 1666 geboren , tot op zijn elfae jaar beloofde hij zeer weinig , dan hier na lag hij zich met ongemeen gcvoig op het Grieksch en Latijn toe. Hij beftudecrde de geneeskunde, eerst te Montpellier met onbepaalden ijver daar na bezocht hij Pari s, en werd rasch in veele Acadeinifche en geneeskundige Posten gebruikt; by de Legers fn Cataloniën en Italiën gaf men hem Amptcn en eertijteis In zekeren veldtogt in Italiën, ontbood hem de koning van Sardlniën toenmaals vijand van Frankrijk tot zich , en werd door hem gelukkig genezen ; bij zijne terugkomst van deze reis fteeg zijn roem. Eene gelukkige genezing van den perfoon van den Grootvader van den Prins van Condé trok de aandacht van het hof en der gantfche Stad tot zich. Lodewijk XIV. bediende lich van hem in zijne laatfte levensjaren, maar nog meer L ÜeEGeneeswiize van molin beftond voomaamlijk hier in, dat hij zijne zieken oplettend gadeOoeg, en van de omftanders zich in alles liet onderrichten , op de minfte kleinigheid achtflaande. Alleen uit een oppervlakkig aanfchouwcn en een ter loops onderzochten pols , te oordeelen over de gefteldheid der ziekte , het lnj aan de bedriegerij der Empirici over. f Deze vermaarde Arts ftierf den ai Maart i?55, §9 jaaren oud , zonder kinderen noch fchnften agtertelaten. Daarëntegen heeft hij veele bekvvaame Artzen gevormd» en leeft ïiier door niet minder. Het konde niet anders, of een man,, welke zoo zeer ge» zocht was, moest, zelfs zonder fpaarzaam te zijn, groote fchatten verzameld hebben, ook liet hij de waardij agter van 1,600,000 Livres , en ftond hier in gelijk aan boe rha ave, die llechts 69 jaar oud in 1738 itierf.eit A milioen agterliet. Beide leefden voords zeer matig en bedoelden hun voordeel, waar het op eene eerlijke wijze kon bereikt worden; als molin bij zieken ontboden werd , welken hij voor vermogend aanzag , kwam hij Biet weder, ten zij men hem terftond betaalde , behoefn* gen ftond hij dikwils met geld bij, echter was hi) ïenigzins karig. De volgende Anecdote bewijst dir; zeker gierige hoorde , dat mqhn hem in deze 64 FRAGMENT k£f* S briefs , OVER de ZERJELIjKB kunst verre overtrof. Hij ging hierom hem op zekéren winter-avond ten 8 uiiren'bezoeken. Molin zat in een kamer vol rook, en bii het licht van eene kleine Lanrn genoegzaam in het donker,.. Mijnheer! zeide de vreemdeling, men heeft mij gezegd,,dat gij de fpaarzaamüV man op den aardbodem zijt. Ik leg mij ook toe op deze kunst, en wcnschte, hierom wel van u iet aanteleercn' Komt gij om geen ander oogmerk ? fprak hierop molin ' zo weest zoo goed van u op dezen ftoel te plaatzen en dit zeggende bjies hij de Lamp uit, en .voer. dus verder voord: om te fpreken is het niet nodig, dat men ziet ook zullen onze gedachten dus minder vèruxooid raaken -I Al genoeg, andwoordde de vreemdeling,, ik bemerk w'el dat ik in het zuinig zijn Hechts een kind bij u te vergelijken, mag heeten, en al tastende en voelende vertrok hij uit de kamer van molin. (Het Vervolg hier tia.) fragment van e e n' brief, over de zedelijke en verstandelijke waarde der vrouwen. T^och om van het onderwerp , daar ik zog even u over onderhouden heb, af te flappen, verzoek ik temogen ondeVricht worden, waan* toch de zoo hoog geroemde meerderheid uwer Sexe moge gelegen zijn? Grooter, of cvengelijke lichaamssterkte, willen wij vrouwen u niet betwisten, en dat pij, in gevolge dier begaafdheid, u tot onze Heeren en Wetgevers hebt opgeworpen, zoo veel waarde vastmakende als u goeddunkt aan de najagingen te hechten, tot welke gij verkiest u te bepaalen, en als uit de hoogte nederziende op de bezigheden en verrichtingen, welke gij ons hebt toegewezen. Ik wil niet ftilflaan~bij uw overfteken van een Atlantifchen Oceaan, om onder de Esquimaux vrouwen op te merken , wier natuurlijke kloekheid gelijk (laat aan die der mannen, en.wier gevaarverachting, misfchien , die van den ftoutflcn Europeaan overtreft. Or>k wil ik den naam dier doorluchtige vrouwen niet o rmaeflSj in ons. werelddeel, die, in eiken tak van v " ifewgfo; met h gewedijverd hebben. Ik. verlang alieTOyliw* jfcadapht, niet.bq Rondere vp9fe beei- en verstandelijke waarde der vroüwen» 6$ beelden, maar bii het menschdom in 't algemeen, te be* paaien, en dan wil ik u vraagen, of die hoedanigheden, welke natuur , opvoeding en gewoonte het deel der vrouwen gemaakt hebben, in het oog der niet voorïngenomene Rede minder nuttig, of minder deugdzaam zijn , dan die de mannen zich zeiven hebben aangema' tigd? Indien ze het niet zijn, waar is dan de minderheid der vrouwen? In wat opzicht zijn ze minder eerwaardig ? en waarin beftaat uwe geroemde grootheid ? Is het in lichaamslterkte ? daar erkennen wij uwe meerderheid. Is het in onverzaagdheid en dapperheid? Ook hier ontzeggen wij ons alle aanfpraak. Is het in alle die kunften, welke het leven verbeteren, befchaven en verfraaien? Hier klimt onze waarde boven de uwe. Isbet in waare deugd? Vergeef mij dat ik zegge, dat wij u hier geene gelijkheid kunnen toekennen. De waarheid der zake is deze: beiden zijn wij onvolmaakte wezens; en plato maakt ons, veelligt, eente fraai compliment, wanneer hij onderdek, dat de beste hoedanigheden der beide fexen , verëenigd zijnde , een volmaakt fchepfel zouden uitmaken. Elk van ons heeft zijne hem bijzonder eigene voortreffelijkheden; elk van ons bezit zijne hem bijzonder eigene begaafdheden Wij maken geene aanfpraak op de glorie van het menschdom te verdelgen, of vermaak te fcheppen in de velden van moord en "ilacbtinge. Wij ftreeven niet naa de verdiende van eigen-batige en zelfzoekende ontwerpen van Staatkunde te fmeeden , of van plannen te beraamen ter veröveringe en verwoestinge van nabuurige Koningrijken en Gewesten. In het aanleeren van wetenfchappen erkennen wij, dat uwe grooter voordeeleti van opvoedinge , en gianftiger om Handigheden ter kennisvermeerderinge, u boven ons verheffen. Doch , hoewel dit erkennende , moeten wij tevens beweeren , .dat onze natuurlijke begaafdheden volmaakt gelijk liaan met de uwe. Tegen uwe lichaamslterkte voeren' wij öhze""natuurlijke zachtiiartigheid aan — tegen uwe onverzaagdheid in het beftrijden van zwarigheden, onze dapperheid in het verduuren van dezelve.; — en tegen uwe overtreffende voordeden der opvoedinge , onze leerzaamheid, onze levendigheid, en , in 't algemeen, onzen fmaak en kieschheid. Neemt dan voor u alle de meerderheid, op welke gij u kunt beroemen: uwe lichaamslterkte, die a in Haat IV, DEEL. MENGELST. NO. 3. E ftcll 65 c. o l i v i e r fielt den Oceaan te doorkruisfen , en de Hrengheden der ongevalligfte klimaten te verdragen , onder de najaagingen van eerzucht of van gierigheid. Neemt die verflandelijke begaafdheden, om in welke uit te munten ons de Natuur heeft geformeerd, en in welke, in weerwil van alle mismoedigingen en zwarigheden , welke eene bekrompene of verkeerde opvoeding ons in den weg heeft gelegd, veelen van onze fexe tot eene welverdiende uitftekendheid zijn geklommen. Neemt uwe gewaande geleerdheid, welke u te dikmaals van trotfchen waan doet zwellen, of u onder den last der zotheid doet bezwijken. Neemt uwe onbeheerde driften, uwe magt om te regeeren, en uwe toomloosheid tot het plegen van eindeloos kwaad. Neemt verder alle de half-mannen van vroegere en latere tijden , wier namen in de Jaarboeken der Wereld vermeld Haan, en rangfchikt aan uwe zijde semiramis, Koningin elizabeth, christina van Ziveeden en catharina de II van Rusland. Geeft ons de eere van de milllöenen deugdzame vrouwen , wier namen in den hemel fïaan gefchreven. Geeft aan ons onze lijdzaamheid onder tegenfpoed -— onze dapperheid,ik had fchiergezegd, onze grootmoedigheid, onder het lijden — onze zachta'artigbeid , onze beminnelijkheid — onze overheerde, of welbeftuurde driften — en ons deugdzaam gedrag. Kent ons deze toe , en wij kunnen van geene minderheid gevoel hebben. Verfchillende zijn, indedaad, onze roepingen en Handen in de. wereld, beiden, indien wel waargenomen, even groot en eerbiedwaardig. Even veel aanfpraak hebben wij op het eergenot en het geluk dezes levens , en zullen in die van het toekomftige gelijklijk deelen. Aan een zoo preekachtig flot wil ik nog alleenlijk de verzekering hechten, dat ik uwer Manfchaps oprechte vriendin ben. c.olivièr, over. dén invloed der luchtstreek van egypte, op de gezondheid van deszelfs inwoners, en over de kalmukken. ^ITanneer men den grond van Neder-Egypte bedekt » v ziet met meiren , moerasfen, kanaalen en flaandé *fateren , gevoelt men zieh genegen te gelooven, dat de •na- OVER DEN INVLOED DER LUCHTSTREEK VAN EGYPTE. 67 natuur, altijd haar zelve gelijk, dit land tot een verblijf van pest en doodlijke ziekten gemaakt hebbe: eene langduurige ondervinding intusfchen leert juist het tegendeel. Nooit hebben Grieken en Romeinen zich over het klimaat van Egypte beklaagd. Niet alleen genieten 'er heden ten dage de Kophten en Arabieren eene fterke gezondheid; maar de Europeaan en Mameluk zelfs ondervinden 'er niets anders, dan de gewoone kwalen der menschbeid: zij leven 'er zoo lang als in de meest begunstigde gewesten van Europa. Ik heb, geduurende mijn verblijf in Egypte, niets verzuimd, om de oorzaak van de gezondheid der lucht naa te fpeuren, naardien de bodem zoo veele verblijfplaatzen van ziekten en krankheden oplevert. Het komt mij blijkbaar voor, dat de ontbonden gaz, door de ftaande wateren veroorzaakt, wordt verbeterd door de drooge en brandende lucht der woestijne, die het grootfte gedeelte van Egypte omringt , en opgellorpt of geneutralizeerd door eene zoetachtige , falpeterachtige ftoffe , die zich door den dampkring verfpreidt. Ongetwijfeld brengen ook de Noordewinden , die een groot gedeelte van het jaar waaijen, veel tot de gezondheid der lucht bij, terwijl zij haar geftadig naa Opper-Egypte jaagen en geduurig ververfchen; maar deze alleen zou de rottige fmetftoffen niet kunnen verbeteren, die uit de ftaande wateren opwaasfemen, en noodzaaklijk gevaarlijke ziekten veroorzaken zouden, gedurende den Herfst vooral, wanneer die wind zeldzamer waait en deze uitwaasfemingen overvloediger zijn. Deze Zoutftof, waar van ik fpreek, en waar van men de oorzaak en grond vergeefsch nafpeurt, is hier zoo overvloedig, dat zij zich overal vastzet, en, aan verfcheiden oorden kristallizeert. De oppervlakte van den grond is 'er geheel en al van doortrokken. De regen, hoe zeldzaam ook, haalt ze uit de meiren en moerasfen, van waar ze de inwooners jaarlijks, geduurende den Zomer, na de geheele of gedeeltelijke uitwaasfeming der wateren, haaien. Zij is inden koophandel, onder den naam van natron, bekend. Dit Zout, in de lucht verfpreid, oiitfteekt in geefleö deele de long. De teering, zoo gewoon op de Eilandenvan den Archipel en in Griekenland, is bijkans geheel onbekend in Egypte, het zij dat dit Zout de long niet kan aanvreten, het zij dat de natuur met hetzelve eene andeE % te 68 C. OtIVIER re zelfftandigheid doet verzeld gaan, die het verbetert. Maar niet zoo is het gelegen met deszelfs uitwerking op het teder werktuig van het gezicht. Het is hier aan dat ik de menigvuldige oogziekten toefchrijf, die in Egypte heerfchen, en dikwijls blindheid veroorzaken. Vergeef'sch hebben fommige Schrijvers het fijne zand, dat de Zuide winden nu en dan in de lucht verfpreiden, als de oorzaak dier oogziekten befchouwd : deze zeldzame en oogenbliklijke oorzaak ware ongetwijfeld niet toereikend, om die langduurige en hardnekkige ontftekingen te bewerken , welken zich, geduurende het gantfche jaar, vertoonen. Ik heb dezelfde ziekte in Perfië befpeurd, alwaar de winden van Egypte onbekend zijn, waar de dampkring nooit met fijn zand bedekt is: "maar in Perfie bevat de lucht, even als in Egypte, eene zoutachtige'.zelfftandigheid , wier uitweiking zich ftandvastig en geduurig op de oogen doet gevoelen, en wier aanwezig zijn zich overal doet blijken. ■ Eenige reizigers hebben de oorzaak der blindheid in Egypte rneenen te vinden in de gewoonte der inwoners , om op het platte dak hunner huizen te flapen; maar de inwoners van eenige eilanden in den Archipel, in Syrië, JMefopotamiê, en Arabië doen zulks ook, zonder iet van ■oogöntftekingen te weten. Voor het overige tast deze ziekte weinig perfonen aan op eenmaal, en zij gaat zoo langzaam voord , dat het gemaklijk valt, zich, door wasfehingen of eene reize buiten's "lands, daar voor te bewaaren, of derzelver loop te (tuiten. Eene veel vreeslijker kwaal in hare gevolgen vertoont zich fomwijlen in Egypte, en raapt dan een gedeelte van deszelfs inwoners weg. Het is de pest, die min of meer woedt geduurende de drie gematigde faifoenen van het jaar, en die altijd verdwijnt geduurende de grootfte Zomerhitte. Door opmerking heeft men geleerd, dat deze wreede ziekte haren oorfprong geenszins uit Egypte ontleent , dat dezelve hier bijna altijd van Konfiantinopel gebragt is met de pelterijen, die de koophandel jaarlijks naa Alexandriëjoert. Het fransch Beftuur zal ongetwijfeld niet in gebreke blijven, om, in dit land, tot heil der inwoners, den invoer cener voor hun zoo gevaarlijke koopwaar te verbieden , elders nutteloos uit hoofde der gematigdheid van het klimaat, en nadeelig voor Frankrijk , dat aan zijne lakens de voorkeur verfchaffen moet. Daar OVER DEN INVLOED DER LUCHTSTREEK VAN EGYPTH. ÖO Daar het eene bewezene waarheid is voor- hun , die de Levant bewonen, dat de lucht dezelve niet overvoert, en dat 'er eene onmiddelbare aanraking eens zieken, of eener befmette koopwaar verëischt wordt, om daar van te worden overvallen , zal zij de Franfchen in Egypte nooit treffen, wanneer zij de behoorlijke middelen van voorzichtigheid gebruiken. Door middel van Lazarethen zullen zij veel eer beletten, dat deze ziekte hen nooit aantaste en zich niet uitbreide ouder de inwoners. En ware de vernietiging eener willekeurige en alles onderdrukkende regeering geene weldaad , die het volk van Egypte diep genoeg gevoelde , dan moet nogthands de zegen, waar door, voor het vervolg, eene' ziekte verhoed wordt, die eene nog vernielender plaag voor het menschdom is, het voor eeuwig den dag doen zegenen , toen de Franfchen onder hen kwamen wonen , en hun de kunften en wetenfchappen uit Europa overbragten. De melaatschheid is hier zeer zelden, en vertoont zich, in Egypte , nimmer in die leelijke gedaante, als op de eilanden van den Archipel. De navorfchingen, die ik , ten dezen opzigte, gedaan heb , zijn niet geheel afgeloopen; maar het fcheen mij toe , dat het klein getal melaatfchen , hetwelk men in Egypte aantreft, aldaar vreemd is; dat de Grieken van deze ziekte dikwijler worden aangetast dan de Muzelmannen ; de armen meer dan de rijken , en dat men geen voorbeeld van eenig Europeaan heeft, die 'er mede befmet wordt. Het fchijnt : mede , dat dezelve ontfpruite uit het gebruik van flecht voedzel, en, boven al,, uit het geduurig gebruik van gezouten visch. De aflopende koortfen en bijzonder de aflopende galkoortfen, zoo gewoon in moerasfige landflreken, zijn, in Egypte , bijna geheel onbekend , in de nabuurfchap der rivieren zelfs. De heete koorts, een weinig gevvooner in Opper- dan in Neder-Egypte, vindt haar geneesmiddel in de baden en ververfchingen, en haar behoedmiddel in de rust, de baden , het matig gebruik van vruchten , en kruiden. De roodeloop neemt zeldzaam een gevaarlijk voorkomen aan, naardien hij meestal veroorzaakt wordt door het onmatig gebruik van verfchillende onrijpe vruchten. De winter is, in Egypte, zeer zacht en zeer gezond: men befpeurt 'er niet zoo menigvuldig, als in Europa, ^iukings en verkoudheden, die ons kwellen. De ïherE 3 oi°" 70 c. olivier mometer van reaumur tekent nooit Iaager dan zes of zeven graden van warmte geduurende den nacht te Alexandrie. De winden zijn, in dit faifoen zeer veranderlijk. Die uit het Zuiden blazen, zijn droog, vrij fhsch, en worden geenszins voor ongezond gehouden. De Noordewinden zijn gezond, koud en vochtig, gelijk ook de Westewind. De laatfte waait zeer zelden en men verneemt ze nooit bijna dan bij de nachtevening in het voorjaar. Dan veroorzaken zij hoofdpijn, en ma? ken de menfchen minder gefchikt tot den arbeid. Zij Zouden gevaarlijk worden, en zwaare ziekten, vooral beroerten, veroorzaken, bijaldien zij menigvuldiger waaiden. Ook waait 'er, geduurende de vijf en twintig dagen , die de nachtevening der lente voorgaan en volgen ' dikwerf één, twee of drie dagen lang, een Zuid-Zuidweste, warme, ongezonde en onaangename wind. Deze wind maakt den dampkring nevelachtig, de lucht droog en berooft haar van hare veerkracht , haar dus minder gefchikt makende voor de ademhaling. Terwijl deze wind waait, klimt de Thermometer, van 16, 18 en 20 graden tot 30, 36, ja zelfs tot 38 graden. Sommige reizigers hebben dezen wind verward met dien, welke zich zeldzaam in Arabiê, Mefopotamië, en het Zuidhjk gedeelte van Perfie, geduurende de twee of drie heetlte maanden van het jaar, vertoont, en die de menfchen en dieren oogenbliklijk doodt, welken hem niet , door bekwaame behoedmiddelen , weten te ontwijken. De oorzaken en uitwerkingen van beiden zijn geenszins dezelfden. Zij waaien in verfchillende tijdvakken. Die vm Egypte is een regelmatige wind, van mtgeltrektheid en duurzaamheid ; de andere is onregelmatig, van geene groote uitgeftrektheid, onftandvasn> en veranderlijk , en zichtbaar zelfs voor het geoefend oog van den Arabier. DieJei.te ï?Vin Egyp*** in het algemeen, het ongezondtte jaarfaifoen, en dan regeeren 'er de meeste ziekten , wanneer de Zuidewind het meest waait: de matigheid echter, de rust, die men neemt, geduurende het waaijen van dezen wind, en het eeten van moeskruiden, voldoen bijkans altijd tot het bewaaren zijner gezondheid. Geduurende den Zomer, zet zich de wind in hetNoordnoordöosten, en blaast ftandvastig , van negen of tien "uureti '5 morgens af torna zonne-ondergang. Hij verfris cht OVER DEN INVLOED DER LUCHTSTREEK VAN EGYPTE. Jt frtsclW de lucht zoodanig, dat de gewoone warmte te Alexandrië, Rofette en Damktte, niet meer dan 25 of 26 graden is. Hij verfpreidt aan de noordzijde , zulk eene overvloedige vochtigheid door den dampkring , dat men die, na zonne-ondergang, in de gedaante van reo-en ziet nedervallen. Deze vochtigheid neemt af» naar mate men zich van het Noorden verwijdert. Het zij nu , dat de Noordewind de lucht gezonder maakt door de warmte te matigen , dezelve meer evenredig te doen worden, eene heilzame vochtigheid alöui te verfpreiden, of alle de rottige fmetftoffe naa OpperEgypte en de woestijne te jaagen, zeker is het, dat de Zomer zeer gezond is, en dat de mensch als dan zijne volle gezondheid geniet , wanneer hij zich aan matigheid overgeeft , wanneer hij zijn lighaam in volkomen uitwaasfeming of een ligt zweet houdt, wanneer hij veele moeskruiden eet , en een matig gebruik maakt van d& fapriike vruchten des lands. De winden worden, bij de Herfst - nachtevening , veranderlijk, evenwel waait 'er het meest een Noordewind. De nachten zijn dan een weinig frisch , maar bij dag is het warm: ja de warmte doet zich zelfs fomwijlen meer gevoelen, uit hoofde der menigvuldige wmdftilte en dewijl de wind van tijd tot tijd uit het Zuiden blaast. In dit faifoen heeft men fomtijds rotkoortfen en eene foort van vrij gevaarlijke koorts, die men met onze kwaadaartige kerkerkoortfen zou kunnen vergelijken. Zii tast gewoonlijk zwakke, ongezonde, onmatige menfchen aan , dezulken, die, doör buitenfpoorigheden of door eene voorgaande ziekte , verzwakt zijn. De behandeling, waar van zich de Geneesheeren van dit land, in dit geval, bedienen , enkel verfrisfchende middelen gebruikende , is onvoldoende , ja nadeelig zelfs. De Franfche Geneesheeren zullen wel dra bevinden , dat men 'er geneesmiddelen bijvoegen moet, bekwaam- om de levensgeesten op te wekken, en de vochten te verbeteren , die tot verrotting dreigen over te gaan. Naar het gewoone gevoelen in Egypte, kan het gedacht der Mamelukken op dezen hun vreemden bodem niet aar-» den , of aldaar eenen ftam planten ; hunne kinderen , zegt men , vergaan in het eerfte of tweede geflacht. Dit feit kwam mij, bij mijne aankomst in dit land, aanmerkenswaardig genoeg voor , om het naauwkeurig te ouderzoekeo. Ik verzuimde niets , om te ontdekken , E 4 73 Ct O L I V I E R of zulks door den invloed der lucht, dan door de regeeringsvorm der Mamelukken veroorzaakt werd; of het een noodzaaklijk gevolg hunner ondeugden ware , dan ontfproot uit de opvoeding hunner kinderen. Het is waar , deze vreemdelingen hadden, over het algemeen, zeer weinig kinderen, om redenen, die wij naderhand ontvouwen zullen; maar deze opmerking bewijst geenszins, dat deze kinderen, aan Haven uit Georgië of Circasfië gehuwd, niet bekwaam zijn zouden, om eene meer of min talrijke nakomelingfchap te verwekken. De meeste Beijs, Cachefs en gemeene Mamelukken, die ik zou kunnen aanvoeren, hebben gezonde, fterke kinderen nagelaten, die weder vaders van andere kinderen geworden zijn , even gezond en fterk als zij zelf. Die opmerking bewijst mede , dat de Europeaanen , in Egypte gevestigd , en met vreemde vrouwen getrouwd, even als in Europa, alle de ouderlijke vreugd «naken. Men weet, dat de Perlën, nabuuren van het geboorteland der Mamelukken , op dezen grond niet aarden konden, offchoon die hun even vreemd was. Laat ons het klimaat van Egypte niet bei'chukiigen; de lucht is 'er al te zuiver en te gezond, dan dat dezelve eenen nadeeligen invloed op de teeldeelen hebben of het vermogen der voordplanting bij den mensch beletten zou : het voedzel is 'er ai te menigvuldig en te verfchillend, dan dat het 's menfchen kracht en fterkte zou verminderen. Laat ons zien, of het niet veel eer de regeeringsvorm der Mamelukken is, of het niet hunne zeden en gebruiken zijn, en de gebrekige opvoeding hunner kinderen, welken een zoo vreemd gevoelen hebben doen geboren worden. Door eene ongerijmdheid, waar van men zich naauwlijks een denkbeeld vormen kan , regeerde eene hand vol flaven, gewoonlijk in Georgië en Circasfië opgekocht, in Egypte, een volk van vrije menfchen; en door eene andere niet min zonderlinge ongerijmdheid, bragt de Mameluk noch zijne magt, noch zijne rijkdommen op zijne kinderen over; zijne flaven deelden, bij zijnen dood , hetgene hij overliet , hopende eens zijn vermogen en zijne magt te bekomen: zijn zoon, onder de menigte verfpreid, had geen ander goed, om van te leven, dan hetgene zijne moeder voor hem befpaard had, of hij zelf, door zijnen vlijt, had verworven; hij kon, pp geenerlei wijze, het voorrecht verkrijgen, om onder de OVER DEN INVLOED DER LUCHTSTREEK VAN EGYPTE. 73 de Mamelukken opgenomen te worden. Het is in dezer voege dat, zedert meer dan vijfhonderd jaar, de onderdrukkers van dit vruchtbaar gewest zich enkel vernieuwd hebben,en in (landzijn gehouden geworden door den jaarlijkfchen aankoop van een zeker aantal flaven. Men begrijpt list, dat hunne kinderen, zonder vermogen vertrouwen of rijkdom , gewoonlijk verlpreid onder de behoeftigfte volksklasfe, of verpligt, hun Vaderland te verlaten, ten einde elders hun beftaan te zoeken, de aandacht van het publiek niet wekten, en voor altijd onbekend bleven. _ Het is, voor het overige, niet te verwonderen, dat de Mamelukken fteeds Hechts weinig kroost hebben najrehten , naardien maar weinigen onder hen gehuwd waren. Men moest een' verheven rang of voordeehgen post bekleeden, wilde men flaven en een Harem bezitten en dewijl die posten niet talrijk waren , is het bliikbaar , dat maar weinigen onder hen de onkosten konden goed maken, die hun de gehuwde ftaat veroorzaakte. Boven dien verwaarloosden veelen hunner zelfs, die getrouwd waren, hunne echtgenoten, en gaven zich over tot het bot vieren hunner fchandelijke lusten met hunne flaven; de gemeene Mameluk bleef gewoonlijk, ziin gantfche leven door, ongehuwd, verbonden aan eenen meester, dien hij tot aan zijnen dood volgde, en in fchandelijke ontucht naarbootlte. Hetgene nog meer toebrengt , om het aantal van kinderen , bij de Mamelukken, te verkleinen, is, dat hunne vrouwen, bijna altijd verlaten ot verwaarloosd, zich zoo veel meer aan hare kinderen lieten gelegen liggen als de vader zich 'er minder over bekommerde; bare tederheid bepaalde zich geheel en al tot die zwakke en ongelukkige wezens, die , als ware het, door den vader verftoten waren; zij verkwistten alles aan dezelven , waar toe de levendigfte en vuurigfte drift haar immer aanfporen kon. Gebooren in het hevigst klimaat, meenden de moeders, dat zij hare kinderen in vertrekken moesten oplluiten, waar de buitenlucht niet indrong ; zij wikkelden hen in al te warme luijeren , en zoogden ze niet alleen met hare eigen melk, maar namen 'er nog eene minne bij: zoo dat het menigmaal gebeurde, dat deze ongelukkige fchepzels, als flachtöffers eener onberedeneerde tederheid, in de eerfte maanden hunnpr geboorte reeds, ftierven aan ftuiptrekkingen, 74 wiskunstige aanmerkingen, over het of door de kinderpokken werden weggerukt of ook door eene rotkoorts werden in het graf gefleept, tenviil de bewooners van het land , tot aan hunnen manlijken ouderdom naakt en ongekleed, bet gantfche jaar door aan de veranderingen van de lucht, en aan de brandende zonneflraalen blootgefleld , en met grove fpijze gevoed , hunne krachten fpoedig en geheel ontwikkelden, zich zeer vermenigvuldigden, en eene vaste gezondheid kregen, die hun, in zeker opzicht, vergoeding fchonkvoor en hen wreekte van de verdrukking en tijrannij, welke de Mamelukken zich om trend hen veroorloofden. wiskunstige aanmerkingen, over het einde der agt tiende eeu w. n/Tet recht zegt jan cantzlaar op den omgekeerden Tijtel van zijne zoogenaamde voorstelling dat het jaar iSoo, (E n niet het jaar l8oi) het begin der negentiende eeuw is of moet zijn, dat de Onkunde de moeder veeier dwalingen is. Hij toont dit zonneklaar in ziine Brochure, en bewijst ontegenzeggelijk aan het Publiek, dat hij in de eenvouwigfte gronden der Rekenkunde, de leidsvrouw die hem in zijn Vertoog tot een vraa»! baak had moeten verftrekken, geheel onkundig is. Trouwens, zo hij geweten had, wat nul (oj in de Rekenkunst is, zou hij niet gewaagd hebben, de Tafelen van den beroemden Sterrekundigen de la lande verkeerd uit te leggen, en van een jaar o te fpreken, dat niet dan 111 beroerde hersfenen kan opkomen. Wij zullen om ons gezegde te flaven, en de ongerijmde Hellingen van dien jan cantzlaar in het helderst daglicht te Hellen, met de oudfte jaartelling, die met de fcheppin» der wereld begonnen is, een aanvang maken. Het oogenblik, toen de fchepping der wereld volbragt was, dat oogenblik, of liever dat oneindig klein ondeelbaar tijdfiip, was het tijdbegin der jaartelling. Van hier af begon men de jaaren te rekenen; het eerfle oo°enb.ik na de fchepping was het begin van het eerfte jaaren, hoe men toen de jaaren ook moge gerekend hebben, dit jaar moest eerst ten einde inellen, eer men zeggen EINDE DER AGTTIENDE EEDVV. 75 Ren konde, het eerfte jaar der tijdrekening is voorbij, en het tweede jaar neemt zijn' aanvang. Honderd zulke iaaren moesten 'er verloopen , om den ouderdom deiwereld tot eene Eeuw te brengen; en dus was het jaar iox klaarblijklijk het begin der tweede Eeuwe. Deze Eeuw was weder vervuld met het einde van het Jaar ooo en zoo vervolgends. Geen jaar o komt hier in aanmerking - neen, het tijdbegin der jaartelling is eigenlijk nul, en is, zoo als wij boven reeds aangemerkt hebben, volftrekt ondeelbaar. — Deze jaartelling eenige Eeuwen voordgezet zijnde, verkozen de Christenen een nieuw tijdbegin, of liever eene nieuwe jaartelling, die met de geboorte van Christus, of eemgen tijd daarna, een' aanvang nam. Dan deze zaak enkel Historisch zijnde , behoort niet tot ons tegenwoordig onderwerp; wij bepaalen ons dus alleen tot het tijdbegin van de jaartelling der Christenen, dat ontwijfelbaar let laatfte oogenblik der voorige jaartelling was, en voor niets anders dan voor een onëindig klein ondeelbaar tijdftip gehouden kan worden. Nu was wederom het eerfte oogenblik van deze Jaartelling het begin van het eerfte jaar onzer tegenwoordige tijdrekening, en niet dan en einde van dat jaar kon men zeggen, het eerfte jaar van onze jaartelling is voorbij , en het tweede jaar neemt zijn' aanvang. Derhalven was het etude van he. jaar 100 ook het einde van de eerfte, en het jaar iqi het be^in der tweede Eeuwe en zoo vervolgends is het alleszins openbaar, dat het jaar 1800 het einde van de agttiende eeuw zal zijn. WH gelooven reeds genoeg gezegd te hebben, om den Lezer te overtuigen, dat een jaar nul volftrekt niets, of wel eene bloote hersfenfchim is; dan het lust ons, den Burger cantzlaar op het fpoor te volgen, en alle zijne zoogenaamde Bewijzen door bondige lluitredenen overhoop te werpen. Zo men een jaar in Cijffer-charafters fchnjft, moet 'er ook eene betekenis aan gehecht kunnen worden, en dus geeft de uitdrukking Jaar o niets anders te kennen, dan, daar is geen jaar, geen tijd, kortom niets, Cantzlaar bevestigt dit zelf Bladz. tl, alwaar hy zich letterlijk aldus uitdrukt: „ Laat ik bij deze gelegenheid nog aanmerken , dat ,, bij de Wiskunftenaars alle tijden met nul (o) begin' tien of aanvangen j het uur heeft 60 minuten, maar 5? n?ï 76 wiskunstige aanmerkingen, over het „ het begint niet met i minuut, maar met o minut-n « met de. 'gunden, waar van 'er 60 in één minuut „ gaan, 1* het insgelijks zoo; deze beginnen niet me „ 1 fecunde, maar met o fecunden; alle nog kleinere „ verdeehngen gelijk alle groote hoeveelheden, is bet „ eveneens mede gelegen, en dus begint eenig uur of „ alle andere tijden, klein of groot, met nul fo) " „ Zodra eenig Horologie de oofte fecunde van de oofte „ minuut (laat, of aanwijst, dan is 't het tijdffip van " ,het«begïo Va" hct vo]eend uur' eve« zoo wel als het „ aatfle tijdpunt van 't verftreeken uur, en dus is het ,, bij voorbeeld, i2 ÜUKn 's„achts, wanneer de nieuwe dag begint, te gelijk daar, waar de verftreken dag „ eindigt; fchoon men het einde van dien dag in ciiffer „ 12 uuren o minuten o fecunden fchnjft; en het begin „ o uuren o minuten o fecunden." Is dit niet alles overëenkomitig met hetgene wij boven over de jaartelling gezegd hebben ? —I- en verklaart cantzlaar zelf hier niet rondborftig, dat de ontbeering van dén jaar, één uur, één minuut, één fecunde door nul uitgedrukt wordt, en dus dat het character o in dit geval niets anders aanwijst, dan dat 'er geen den'isfen UUr' §C£n mklWti ^m fecuude voorbanMaar laat ons voordgaan. Cantzlaar voegt hier by nog de aanmerking, „ dat als men onderfielt, dat „ de menfchen langer dan eene eeuw leefden , geliik „ het was vóór den tijd van mos es; of men dan niet »» z°ude Wen» * ben honderd jaar, zodra het oofte „ uit was? - Wij andwoorden hierop, neen; omdat, volgends een Axioma der Wiskunde , het Geheel geliik ts aan alle deszelfs Deelen famengenomen. Nui is geen Deel, maar enkel niets; dus zou, naar het voorgeven van cantzlaar, eene Eeuw uit 99 Eenheden van jaaren beftaan , en deze 99 Eenheden in de daad 100 zijn. Welke ongerijmdheid! welke dwaasheid' Om deze ongerijmdheid nog klaarer te doen zien zullen wj onderftellen, dat p ie ter, gebooren den 1 Januarij 1701 , 's nachts ten i» uuren precies , den 1 Januarij 1800 op datzelfde uur, en in het zelfde oogenblik zijner geboorte begeert te weten, hoe veel jaaren ïl" n0nnwer,eikta-had- °? dit te bepalen, redeneeren wij op Wiskundige gronden aldus: In het tijdflip deigeboorte van pie ter was het jaar 1700 reeds geheel vere ÉT.NDE DER AGTTIENDE EEUW. 77 verloopen , en behoort dus niet tot zijnen ouderdom : op het einde van de jaaren 1710, 1720, WVgtfiÜ Ï750, 1760, 1770, i78o, 1790 bad h.j reèpf tvehjk m è,'3o' 40, 5o, 60, 70, 80, 90 ]^ren be ede ; nu ontbreeken nog de jaaren i79*V*79ft*"»7?.3« *7|*¥ Ï79?, 1796, *797, 1798 , 1799, (want het jaar looo heeft hij nog niet beleefd); dit zijn dan nog 9 jaaren, welke b j de voorige 90 gevoegd zijnde , zijnen ouderdom tot 99 jaaren brengen, en niet tot 100 , zoo als cantzlaar hier , zonder hef te bewijzen , als ontwijfelbaar en ontegenzeggelijk, meent daargefteld e hebben. Wij gelooven niet , dat cantzlaar de domheid zal hebben van te loochenen , dat het: einde van het Jaar i799, in het opgegeeven tndftip, het 99^ Taar des leeftijds van p ie ter is ; en dit zoo zijnde waar zal hij dan zijn Jaar o zoeken , om den leeftijd of den ouderdom van p 1 e t e r in het evengemelde tijdftip tot 100 jaaren te brengen i Wel te recht zegt cantzlaar in de Noot, Bladz. 9, „ dat 'er zaaken zijn , die men eerfte , twee„ "de, derde, enz. noemt, en niet overéénkom!hg mot " ! 2 , 3, in ciiffer gefchreeven worden , blijkt uit % alle Fabrieken in'Langetten, Kanten, Linten, Band, ' Carka^fen , en andere Winkelwaaren , waarvan de ',; nommers beginnen met o, 1, * 3 , enz. en alleen ' de onderfchcidene quahteiten aanduiden. Doen „ij toont juist hier door, dat hij tuslchen quahtett, (hoedanisheid of waarde) en quantttett (hoeveelheid) geen onderfcheid weet te maaken. De qualiteit van iet kan met onderfcheidene merktekens , die de ééne foort van de andere onderfcheiden, uitgedrukt worden , al was het zelfs met de letteren van het A B C: 111 dit geval eeldt meer of minder, beter of Hechter; doch de quantiteit (hoeveelheid) wijst aan, hoe veele eenheden er van eene foort zijn ; en deze quantiteit of hoeveelheid nul (o) uitgedrukt wordende, geeft te 'kennen er is WDat nu voor de ftelling van cantzlaar de orde der Wiskunftenaars, het effen getal, en dus de volkomenheid, de natuurlijkheid, en daar door de welbehaaglijkheid pleiten, zoo als Bladz. 12 en 13 gezegd wordt, is bij ons louter brabbeltaal. De woorden orde ,effen getal, volkomenheid,, natuurlijkheid , welbehaaghjkhetd lijn bii cantzlaar bloote .klanken, die hij zondaf 78 wiskunstige aanmerkingen , cver !ie t bepaaling ter nederftelt. Hij zegt wel H„» w . gengeftelde van zijn gevoele.1 alfe de e h'oed nigb den ontbreekt , omdat het geen Wiskunftige orde n \t bevat, een oneffen getal heeft, en dusSoo volloïïï met is ; maar waar is hier het Bewijs ? Te vergeeftch wil cantzlaar ons onderrichten , „ dat als Wii » 45ï; jaar oud waren , wij nooit zouden fchriïven ,, m tjaar mijns levens Anno 46 en 6 maanden-" indien wy eens zodanjge fchriTwjj2e wi,d J™e'eJn zouden w,j zeggen Anno 45 en 6 maanden, 3 ' 5 L h0Vtn VeCads gezegd hebben> ^ zelfs doo cantzlaar toegeftemd wordt, het begin nf het eerfte oogenblik, van onzen leeftijd ««/?, 'dus v5 ftrekt mets was , waar voor , volgends Wiskunltige gronden, geen jaar gerekend kan worden: - ,ïeK door C. zoo boog geroemde natuurlijkheid gebiedtons in dit geval te zeggen : /* ben in het 46fte W S N^ffierf 1^1^45 jaaren 6 maalden Z. IN'U komen wij tot hetgene cantzlaar uit de Sterrekundige Tafelen van den beroemden Stelkundig geen hiit l11 ™ert; aan eene zijde Hellende hof. den aIh ó? Crondbeginfelen der Stemkunde van den Amfteldamfchen Leétor p. steenstra als len tweede Bewijs wil doen voorkomen . indien h we" reldkundig ,s, dat deze de zelfde Tafelen zijn , die ^u den franfchen Druk der Sterrekunde van de la lande , eerfte Editie, gevonden worden , en dus zijn getuigen.s hier ,n 't geheel niet te ftade komt. wf mh len ons daaróm alleen aan de la lande honden, ^«iATTAnN.DE Z£gt in het ZCSde Boek ziJ'Ilcr Sterrekunde, IJ deel % 1330: „ wanneer men door eene „ geduungc aftrekking der honderdjaarige beweeging te „ rug treedt , komt men tot het Jaar 100 van FC „ vervolgends tot het Jaar o , en van daar tot hel „Jaar 100 vóór J. C; dus is 'er van het Jaar 100 „ van onze tijdrekening tot het Jaar 100 vóór T. C. een „ atltand van 200 jaaren. Volgends de wijze van tellen „ door de meeste Tijdrekenaars gebruikt, zou men van „ de lom der jaaren vóór en na J. C. één jaar moeten s8 aftrekken ; bij voorbeeld , de nachtevening , door „ hrpparchus in t jaar 60a van Nabonasfar waargeno„ men, valt, volgends de Tijdrekenaars, op den 24. 1, Maart van het jaar 146 vóór L C; indien men de~ », zelve met die van het Jaar iï6§ wil vergelijken, zal s, men EINDE DER AGTTIENDE EEUW» 79 men ion voor de fom der jaaren hebben, en nogthans is 'er wezenlijk flegts een tijdverloop van 1910 " jaaren , omdat het jaar, waar in J. C. gebooren is, " 'als bij den Heer Casfini (Elem. d'Aflron. pag. aiö) i nul, en niet het Jaar 1 vóór J. C. moet genoemd " worden ; door dat middel moet men zeggen, dat de " nachtëvening, van welke wij zoo even gefproken heb1 ben, tot het Jaar 145 vóór J. C. en niet tot het Jaar " 146 betrekking heeft. Deze plaats uit de Sterrekunde van de la lande, welke C Bladz. 22 en 23 aanhaalt, is naar zijne verbeelding geheel ten zijnen voordeele , waarom hij ook den Lezer op eene alleszins vermetele en laatdunkende wijze vraagt: Wat zegt hier de la lande, is hij hier met of tegen mij'? Wij zullen hem hierop andwoorden. De la lande zegt, dat de nachtevening, door hipparchus waargenomen, tot het Jaar 145 vóór J. C. en met tot het Taar 146 betrekking heeft , en wei te recht, omdat het laar 146 vóór J. C toen nog loopende was , en men van den voorleden tijd fprekende , niets anders kondè zeggen , dan 'er zijn 145 compleete jaaren vóór 1 C., of het tijdbegin nul, verloopen ; hier by de jaaren na J. C. (1765) opgeteld, is de lom 1910, zoo als de la lande op zekere gronden daarltek. Voords is het eene uitgemaakte zaak , dat men het eerfte jaar van onze tijdrekening met een 1 gefchreven heeft; want, hoe komt hier het Ciiffer-chara&er o, dat in de daad niets is, te pas? Indien dit zoo niet ware, hoe kan dan Casfini zich laaten voorftaan, dat het Jaar, waar ia J. C. gebooren is, en als het tijdbegin onzer jaartelling befchouwd moet worden , nul is ? — Zie hier zijne eigene woorden: ,, II faut remarquer que la ,, plupart des Chronologiftes marquent Fannée 1 avant Jefus-Chrift, celle dans laquelle on fuppofe que notrt Seigneur eft rté, en forte que pour avoir le nombre des „ années qui fe font écoulées entre des obfervations faites „ avant & aprïs cette époque , 'tl faut en retrancher „ wie de la fomme de ces années. Pour éviter eet ,, inconvénient, nous avons , dans nos Tables , marqué „ o Fannie de la Naifance de Jefus-Chrift, en fin-te „ que fuivant nous, fEquinoxe que nous venons de comparer, eft arrivé Fannie 145 ^'ant Jefus-Chrift, que „ itant ajeutèe h 17*5, denne Fintervslle entre ces.ob- 5» f'f' 8o REIZE naa TIVOLt. ,, fervations de 1880 années." Dat is.te zeggen: Men moet aanmerken, dat dé meeste Tijdrekenaars het jaar waarin men onderfteït, dat onze 'lleere gebooren is , het Jaar 1 Jchrijven, zoo dat men , om het getal jaaren te verkrijgen-, welke tusjchen waarnemingen , vóór en na dat tijdmerk gedaan, verlopen zijn, van de fom dier jaaren één moet aftrekken. Om deze zwaarigheid te vermijden , hebben wij,, in onze Tafelen , het jaar deiGeboorte van J. C. met o getekend , zo dat , volgends ons, de Nachtevening, waar van wij de-vergelijking gedaan hebben, is voorgevallen in 't Jaar 145 vóór J. C., 'tjvelk bij 1735 opgeteld zijnde , 1880 jaaren voor het tijdverloop van die waarnemingen voot-dbrengt. Het -lust ons niet, de ongerijmde ftellingen van C. verder aan te roeren : zij zijn ónze overdenking niet waardig. Het getuigenis van den Eerwaarden robert fleming, waar mede hij zich groot maakt, doet bij ons even zoo weinig af, als dat van den beroemden Predikant, van wiens duisteren en verwarden Brief aan het einde zijner voorstelling {Bladz. 37) een uittrekfel gevoegd is. Predikanten, zo zij niet daar benevens Wiskunftenaars zijn , hebben geene bevoegdheid of liever geene bekwaamheid, om in zaaken de Reken! kunde betredende uitfpraak te doen ; en zo onder dezeiven-ook de zoodanigen gevonden worden, die op eenen meesteraclitigen toon over zaaken fpreken-, waar van zij geene de min (te kundigheid hebben , dan past het een' geoefend VViskunftenaar , die niets dan waarheid onderfteït, dan hetgene klaar en duidelijk bewezen is , hun met een verachtend Itilzwiigen te beiindwoorden , en met xenocrates toe'te roepen : Anfas philofophia non- habes. ■reize naa tivo li. Den 30 December, 1795. TV/Fet het bleeke morgenrood van het dervend jaar, 1VJ. gingen wij op weg. ■ Wij gingen de Porta Tiburtina (thauds St. Lorenzo) Uit, en kwamen aanftonds in eenen hobbeligen hollen weg, wiens zijwallen fchichten van oude lavatuf ontblooten. Rasch waren wij in het eenzame Campagna, over de oude grenzen yan Sabinum, de REIZE NAA TIVOLT* 81 de Pons Mum'mius (thands Ponte Mamole) overgefclire* den. Wij hielden Itil bij Lago di Tartari , den poel eener oude Solfatara, (de Albula; van Strabo en Martialis). De eigenfchap van dit Stygifche, eenen pesttgen damp uitademende water, dat,het alle dingen, die, in hetzelve komen, met eene huid van zwavelftof overkleedt, is bekend, en de voordbrengfels van deze Natuur- Fabriek; onder den naam van Confetti di Tivoli, zijn, ook'buiten Italië, fieraden van de Kabinetten van natuurlijke zaken. Het oog vestigt zich, reeds van hier, op de drie Monticelli, en het Stadjen van denzelfden naam, op den middenften top. Deze Voorbergen hebben zich allengs losgemaakt, en Haan nu als plotslings opgegroeid, en vrij voor de oogen. Een half uur verder omtrend, ftaat het Grafteken van markus plautius, een fchoon monument, in den ftijl van Capo di bove. Hij was Conful en één der zeven Priesters van jupiter onder claudius. Het Opfchrift zegt niet, dat hij 9 jaaren hier geleefd hebbe, maar dat zijn zoon van 9 jaaren ook hier begraven zijEen fnelle beek loopt kort voorbij het Grafteken. Kort daarop kwamen wij over een zwavelblaauw kanaal, dat uit een tweede afwaardsliggende Solfatara zich uitgiet v en een zwavelachtigen ftank ademt, die ondraaglijk is. De Villa Hadriani hadden wij nu bereiktwier grootstdeels onverklaarbare ruïnen zoo Romantisch en fchilderachtig , langs de zachtrijzende Voorheuvels van het gebergte, verfpreid zijn. Zwaar, onmooglijk is het, zich uit dezen doolhof van denkbeelden , welke de rustloosreizende Keizer , op zijne reizen door Afië , Egypte en Griekenland , verzameld en hier in één gedrongen had , uit te helpen. In de ruimte van 7 mijlen , was dit oorfpronglijk van de nieuwe Engelfche Tuinen ver-deeld , en de bouwfoorten en gebouwen van Afië , Griekenland, en vooral van Egypte, op Romeinfchen bodem verplant. ■ Wij zagen 1) eenen Romeinfchen Schouwburg. Zeer duidelijk was nog te onderkennen, het halfrond van de Amphitheatralifche (thands ten deele) Zoden-banken. De Arena van het parterre, en de geheele vorm is 'er nog. Wij bewonderden de Akustifche volmaaktheid van dit dakloze gebouw. Wanneer wij ons op het hoogfte punt plaatften, vernam ik zelfs, die wat doofachtig ben, elk woord, dat mijn Romeinfche bediende in het Arena fprak. IV.DEEL.MÜNGELST. NO. 2. F De 82 REIZE NAA TIVOLr, De zoo-fchoone ligging van den Schouwburg is zeker hier op berekend. Hij rust tegen eenen met olijven begroenden heuvel , waarin de zitplaatfen zijn ingehouwen. De Aanfchouwers hadden een ichoon uitzicht op de Monticelli, en den Sorakte. »..) De dille weiden yan liet Tesfahesch Tempé , voorheen van den Peneus doodlieden, had hadrianus uit Tesfaliën herwaards heen getoverd, maar de tijd der vir giliussen, horatiussen en ovidiussen was voorbij 3 ) E-a prachtig oud gewelf, waar van het marmerftuk nogzichtbaar was. 4. ) Een lange dubbele porticus voorZieenen met zuilen gefierd, wier plaats nu rijën van dontere cypresfen zoo aandoenlijk innemen. De verbazende muuren Haan nog. Dit was de navolging van den, Atheenfchen ceramicüs, en daaden van beroemde Atneners waren op de muuren verbeeld. Wij bewonderden het volkomen Opus reticu/atum, dat in de bouwvale n nog de elementen trotfeert. 5.) Een majestueufe halr rotunde, voorheen waarfchijnlijk eene navolging van het prytaneum te Athenen. Schilderachtig treurig vertoont zich thands deze bouwval , omringd met wilde «ruiken. 6.) Een Tribune en ruim van de Gerichtszaal. Dit is een van de fchoonfte ruïnen. De Colonnade, met efeu omrankt, is van zeer groote werking, en vrolijk ontfpruiten de jonge ftruiken aan den kant van de opene Halle. Men heeft mij verzekerd , dat deze ruinen in het fchoone jaargetijde den Botanisten niet minder merkwaardig zijn, dan den bouwkundigen. Nog Woeien hier, verloren en eenzaam, de uitfpruitfels der edele planten van Afië en Egypte', met welken ha. d-uiaAN zijne Hoven fierde, en die men in gantsch Itahe alleen hier vindt. 7. ) Een verbazend groot cir* keirond gebouw. Men houdt het voor eene openbare eetzaal. 8.) Zeer merkwaardig zijn de zoogenoemde Cento Camarelle, of de woningen der Pretorianen, in de fubftrudtie van een gebouw, dat niet meer voorhanden is. Hoe zuiver was de lucht in deze ruime Hallen, van welke evenwel geene met de anderen in verbinding ftaat, maar waar ieder bewooner, alleen vanbuiten, in zijne celle komen konde, door eene waarfchijnlijk voorheen aanwezige, maar thands zonder eenig overbhjfzel verftrooide galerij. Van achter, daar zij in dèn heuvel gemetzeld zijn, hebben deze Hallen een' dubbelen muur, met een msfchenruim waarfcbijnlijk, om ant REIZE NAA TIVOLI. 83 #an de droogende treklucht toegang te verfchafïeu. 6* Mogten wij, bewooncrs van hét noorden, eerst geleerd nebben , de vochtigheid te fchuweu, gelijk de ouden? deeden, en dat zelfs de zuidelijke Natiën. (*) Hier moest ik de vrienden verder laten wandelen , tot ze mij twee uuren daarna wedervonden. In dezen tijd had ik het vermaak,.deze roerend contrasteerende toneelen op mijn gemak te aanfchouwen. De lucht was zacht, cn de hemel betrokken, maar met die fchitterende helderheid, die iet zoo zacht belovend heeft. De Olijfboom ftond overal in het ronde verftrooid , en heerschte in de fe-hilderij van dit eenzame dal. Enkele Cijpresfert komen tusfchen de Olijven uit, en vormen groepen van eenen zoo zwaarmoedigen vorm , en zoo zwaarmoedige! tinten, dat ik, geheel verlooren in droomen van luchtige beelden, daar onder heen zag zweven, die zich langzaam in de afgelegen" hallen en muuren verloren. Nu begint de weg naa Tibur tégen de berggloojing, omhoog te ftijgen, die met fchoone Olijvenwouden bedekt zijn. Onder dezelve fprooten de jonge kruiden reeds vrolijk weder op, om wel rasch het nieuwe jaar te begroeten. Vrolijke roodwangige nleisjens zochten de rijpe afgcfchudde olijven op. Een wintertoneel van Hespericn. Maar te vergeefsch druipt een milde hemel op dit ongelukkige Volk. Oök de oliepers van den gedrukten landman werkt voor de Pauslijke kamer. Elk vat olie moet daar aan afgeleverd worden; zoo ook de' wijn. (*) Men hoort gerlnurig van de wonderen van de Villa van Hadrianus gewagen. Zeker wordt het ieder jaar minder ïriooglijk , het plan "van die kleine wereld, die de kunstërvarenlïe: van alle de Roomtehe Keizers , met de fchatten en krachten van de Rómeinfehe groote wereld, hier bijéén toverde, ook maar donker te raden. Toen hsbo ligorio, MicHAè'L #n gelo's Navolger, bij het houwen van de Pieterskerk, in de XVlde Eeuw, zijn thands nog alleen bruikbaar plan van deze Villa ontwierp, waren de fpooren van dit wonderbaar parK veel duidelijker, en door de oneindige Skarafiönen van laater onderzoekers ( een vierde van alle de Antiquen in Romen is uit de Villa Hadriani ) nog niet zuo verdelgd. Misfchien kun. n'en wij derhalven nu, daar de groote verzameling zijner Antiquarifche handfchrifien , met handteekeningen en handfehrifren van Turin, in de Bibliotheek der Natie naa Parijs gebragt zijn, tot gebruik van een ieder, ook hier over voldoende ophelderingen erlangen. ? a 04 REIZE NAA TIVQLÏ. wijn. Daar wordt dan de zachte zuivere olie van der* vlijtigen en weihebbenden Landman, met den bedorvenen Hinkenden van den achtelozen of armoedigen huishouder, in de aljes opflokkende oliebakken van den Paus bijeen gegoten , daar dan één vaatjen kwade, veele tonnen goeden bederft; zoodat goede olie te Romen eene groote zeldzaamheid is. Halfweg omtrend van de Villa van hadrianus naa Tivoli , ziet men ter rechtehand de fubftruc"liën van groote villen. Hier woonden dè laatfte Romeinen, eruïus en cassius. Men heeft van de reeds aanmerküjke hoogte een fchoon uitzicht, in Campagna en op Romen. Met veele aandoeningen mag brutus dikwijls hebben nedergezien, op zijn wegzinkend Vaderland, waar aan zijne verhevene ziel het tweevoudige offer poogde te brengen — verboren wel voor Romen maar niet voor de nakomelingfchap. Tivoli ligt, van verïe gezien, aan den oorfprong van de bergkluft , die de Anio met haren fnellen loop doorftroomt , en uit dezelve naa de opene vlakte fhelt, boven de uitgefchuurde diepte verheffen zich , ftijl afgelneden, de oevers, en volgen getrouwlijk de buigingen van den bergftroom, en de huizen van het Iteedjen de buigingen van den oever, zoo dat een halve maan van witte gebouwen in de ftijle diepte van den (troom nederzier. Wij flapten aan het eind der ftad af, bij den ouden francisco, die ons goedsmoeds en vrolijk ontving. Het was mij heimlijk aangenaam in dit huisjen, waar voor mij zoo veel bevriendde geesten , zich over de natuur en over hun leven verblijd hadden, en waar hun de ligte vleugels van het tegenwoordige , met den ftatelijken krans van het geheugen omgevende , geboeid hadden. Zoo vertrouwd ik ook met het huisjen van den ouden francisco was, zoo overtrof de roma;.« tifche ligging van hetzelve, evenwel, alle mijne verwachtingen, en ik kon mij niet losrukken van de venfleren der hoekkamer , daar men uit het ééne venlier den Anio voor zich ziet, die na eenen Itil heenglijdenden loop, plotsling de groote kaskade over den breeden rotsdam voor mij vormt, en dan oude* de bijgelegen brug in eenen engen rotskolk verzwindt. Links giet zich een kleiner arm uit een met donker bosch bewasfen hol. te voorfchijn, en valt Huivend in de diepte. Aan de overzijde v«u den ftroom, die onzichtbare don- ke- REIZE NAA TIVOLI. ?5 kere kluften do^rbruischt, lag op den hoogen oeverTand de Villa van manius vopiscus. Verbazende fubftrucliën komen nog in de rotfen, aan den oever, voor den dag. Want de Romeinen hadden hallen gebouwd, die zelfs over dezen afgrond heen hingen. Daar achter verheft zich de naakte rotfenberg, monte cotillo, omhoog. Uit het linker hoekvenfter ziet men in de ruïne van eenen Tempel van Vesta , eenig fchoon in treurige bevalligheid , door hetgene hij was en nu is. In het ronde verheffen zich de opftijgende berghoogten, om de diepte van den ftroom ; tusfchen beide groene Olijvenwouden, dan volgen roodachtige, nog met het kaneelkleurig winterloof bedekte , beukenboschjens. Ons middagmaal was zeer vrolijk , offchoon ons de hemel met droevige wolken dreigde, de klinkende grotten der Albunea met fneeuw te vullen. In de vroege fchemering van den korten dag, bezochten wij Vesta's heiligdom, dat niet verre van ons huis verwijderd lag, lang zagen en hoorden wij, leunende op de balustrade van de kleine platteforme, die over den afgrond heenen ziet, den fchuimenden val en het geruisen dezer cascades. Heerlijk is het, den ftroom van den breeden dam afglijdende, ftuivend door de hooge perfpeétive brugwelving te zien heenen vloeien, en dan regt voor ons door donkere engten tusfchen de klippen zich heenen wenden, en verdwijnen. Krachtig herinnerde mij deze vertooning aan de fchriklijk fchoone brug van Verrascli bij Locarno — daar ik onverfchrokken langs de klippen naar beneden fteeg, terwijl de groene rotsftroom kookte. Ons verlangen vloog over de Apennijnen, en de hemelhooge toppen der Alpen, naar onze geliefde vrienden, en de heilige natuur vercenigde de van een gefcheidenen in hare allesomvattende armen. De lange winteravond verliep fpoedig. Wij waren van harte vrolijk. De vreugde, nu waarlijk in het Tibur van horatiüs te wezen, en over de hallen van Albunea, was onüitfpreeklijk! Ik had van den hoekkamer bezit genomen, die wel zonder haard, koud en onvriendlijk was , maar waarin ik zoo regt in den waterval duiken kon. Orion vertoonde zich aan den blaauwen hemel, tusfchen de hooge bergkluften, over den val van den ftroom, want alle de wolken waren verdweenen, en de heldere nacht beloofde ons eenen vrolijken morgen. F 3 Den Co reize naa tivoli. Den 3iflen. Ik ontwaakte vroeg en vrolijk, gelijk de laatfte morgen van het jaar , die van achter de Sabijnfche gebergten lagchend omhoog fteeg , en pas zijn bloozend licht langs de Monte Cotillo opzond. Hoe verrukte mij de woeste eenzaamheid dezer landftreek! Hoe harmonisch , ruischte de waterval in de volheid van mijn gevoel. Hoe veel belovend was het tegenwoordige, op dezen rustademenden morgen; en de herinnering hoe heilig, en alleen van dc flïlle traancn van weemoedigheid, als den daauw dezer zacht groene winterftreeken, bevochtigd! nu wierp de zon haren eerften oogftraal , over den gezonken bergrug , op Tivoli's witte huisjens. De wederglans van den gouden ftraal zonk in den fpiegclenden ftroom , gleed dan langzaam tot aan den val, en met den ftr'oom naa beneden maar niet in den afgrond, de Zoon van den Ecther rukt zich los van het zwaare element, en zweeft met de verwen van Iris, in de ligt omhoogftijgende dampwolken. • Wel rasch begaf zich ons gezelfchap op weg. De feboone Decembermorgen was koud, zoo als in Duitschland, in het begin van Oftober. Nog was de zon niet geheel over de bergen, en wij reden langs den gordel der heuvelen , die met Olijven beplant zijn , op en af om het diepe bed van den Anio, die onder ons ruischte, die nu eens zichtbaar was, en dan wederom in diepe jkluften wegzonk, De hoogten en eenzame diepten van den Tiburnus vertoonen zich reeds in hare woeste bevalligheid. Vol pracht is van eiken voorkant en van eiken vrijen afgang, het uitzicht in het majestueus verfchict; ^vaar, in den dunnen damp van de Italiaanfche luchten, het trotfche Romen zich uitbreidt, in den fchoot der vlakte, terwijl de wijde gezichtskring zich, met zacht helderblaauw getekend gebergte, omringt. Wij volgden eiken omtrek van den wocsten met kluften vervulden klippenöever van den Anio. Vrolijk ftaat op de rotfen het zachte groen der ftruikeu, die nu nog'uitfpruiten. En nu zagen wij de plaats, waar de Tiburnifehe Villa van h o* RATius ftond, in eene verrukkende ligging, nedergevleid, in den fchoot der bergen op groene weiden,. Voor zich had hij den fchilderachtigen dubbelen val van de groote Cascatalla ; ter rechter zijde Campagna en Romen, Hier brak uw vriend., vol hooge verrukking IHt, in den lof van iioratius Tibur? en hij prees ■ met reize naa tivoli. 87 mot een overvloeijend hart, het heilige woud van Tiburnus, en de weêrgalmende hallen der Albunea. Aan de andere zijde van de cascatalle , dijgt de bouwval der Villa van mecenas op hare rots trotsch in de hoogte, en met ieder oogenblik ontvouwt Tivo. -li's rotsbeker nieuwe fchoonheden, zoo vol van eigen* domlijk roerende gratiën; zoo rasch is de waterval; zoó dartel omgroend zijn de rotfen, daar hij afftort; zoo teder de afglijdende zilveren lokken der Nymphen , die zachtlispelend in den grooten ftroom wegloopen , cn hier, van eenen fchoot van bekoorlijke weiden, en ginds van verborgene diepten vau het donkere bosch, ontvangen worden. Wij bezochten de overblijfzels van de groote Villa van va rus. De bouwvallen bedekten eenen aanzienlijken heuvel, die in het noorden jegens Campagna fcherp is afgefneden, van welk (landpunt zich een 011. bepaald uitzicht tot de Berghoogten van Viterbo opent. Aan de rechter zijde is het oog door de Monticelli bepaald. Ter linker zijde ziet men, in de dille bekoorlijke dalen van Tibur, naa beneden. De geheele heuvel is hol van fubftruftien, waterleidingen, baden; overal zijii de lucht-en lichtgaten der onderaardfche gewelven nog* in den begraasden grond zichtbaar, en men moet voorzichtig gaan. Hier woonde quintilius VARUs.de Veldheer van augustus, die nadat hij groote fchatteft in Syrië verworven had , de zoete eenzaamheid van Tibur verliet, om in de Germaanfche wouden met zijne legioenen den fmadelijken dood der wereldtijrannen te derven. Klopstock's Bardenchooren klonken, uit de vleugels der Adelaren, om mij heenen. En onzè Vriend M. vertaalde ons de Ode van horatius aaii v a r u s, waarin hij denzelven raadt, aan den voet vart den berg Katillus , wijngaarden te planten. Heden teft dage is niet langer de wijn, maar de olie van Tibur in achting. Van eene Pifcina, die tot de Thermen behoorde was nog , in een hooge groene weide , de omtrek in niuurzand zichtbaar. Dicht hierbij, ligt onder de olijf, boomen een witmarmeren zuil. Op dit punt is het uitzicht ten zuiden eerst op de gronden van Tivoli, dan op de Villa van mecenas, en de hooge boomgroepen van de Villa van d'Este , uitnemend fchoon. Te gelijk opent zich een verfchiet op den bekoorlijken albanifchen beru; en vertoont de fchilderachtige rotunda, (jt tempio Fa M* 88 REIZE NAA T1V ;LI. della Tos/a) op de voordeeligfte wijze, half verborgen in vruchthoven. Wij klommen nu , langs den ftijlen binnenrand van den oever van den Anio af, langs een engen zigezaag weg, maar altijd onder olijf boomen, tot in de opening der Cascatallen. De ligging van den waterval, de val zelf, deszelfs toon , de vorm der rotfen , de groepen bofchaadjen, het glimmend moschtapijt der klippen, alles is eenig fchoon, wild en bekoorlijk. Donkeren helder, licht en fchaduwe zijn zoo harmouiesch vermengd, alle nuancen zijn zoo fijn in een gefmolten, de afwisfeling, bij elk uitzicht, is zoo onüitputbaar! en nu zijn wij' in de diepte aangekomen, juist op het oogenblik, waaröp de eerfte zonneftraal van een rotsrand, met den waterval, in deze woeste kluften nederzinkt — en wel rasch in eenen wisfelenden regenboog, over den afgrond zweeft, Wij ftonden voor een klein poortjen, dat tot het eenige gunftige ftandpunt voert. Het was toe, gefloten , onöpbreekbaar , onverbiddelijk gefloten , gelijk de poorten van den Orkus; want — het is heilig dag! De Kastelein en hoedende draak van dezen fchat, was ver van de hand, en buiten dat in de Mis. O gij goed, lief Zvvitferland, waar men geene watervallen af-fluit' Met deze vrome zucht, reed ik troosteloos verder langs den rietöever van den Anio, niet zonder dikwijls met leedwezen te rug te zien, op de Cascatellen, die rasch buiten mijn oog wezen zouden. M;ar wij bleven in de diepte , bij den met riet begroeiden oever van den Anio , waar ter rechter zijde baschachtige heuvels onzen engen weg begrensden. Voor ons fteeg deftig, op de fchilderachtig, met groene drap, perij behangene 'kalkrotfen , de bouwval der burgt van Mecenas, met luchtige hallen naar boven, Met zacht uitgegoiene lokken vloeien de zilveren Cascatellinnen van den top der Itijle rotsmuur , tusfchen de woeste ftruiken , naa beneden zachtlispende , en van dunne dampwolken, die van de zon doorfcheenen worden, om, fchemerd. Overal heeft hier de altegenwoordige to-, verachtige vloed van den Anio en der bronnen van de Cascatellen en Cascatellinnen , die hem toeftroomen , het gantfche choor van moedwillige Nymfen , de kalkrots doorknaagd, en ginds met bruinachtige tuf bekleed; alles is door het levendige element nagevyormd en verfraaid geworden, Een reize naa tivoli. Eene zuivere bron vloeit, zacht en zwijgend, naa eene fmaragden beek ; en alhoewel onze leidsman , niets aangaande die bekoorlijke bron beflisfen durfde , wist hij ons evenwel geene andere te noemen, en wij decreteerden haar ter Blandufia (*). Wel rasch gingen wij over eene, dezen diepen oever ten hoogden fchilderachtig verbindende, brug, iuaa den anderen oever van den Anio. Ter rechter zijde van den weg, verdiept zich eene grot , voor henen tl Tempio del Mondo genoemd. De holling is uïtgehou. wen, of ten minden nagehouwen, en niet zeer groot, maar evenwel ten hoogden merkwaardig , door de afwïsfelende fchichten van verlcheidene lteenen , welke hare wanden ontblooten. Vulkaanfche tuf, pöasfellana, travestin, en dan eerst kalkdeen, volgen op malkander, maar op de kalklage volgen weder vulkaanfche fchichten. Dolomieu heeft, bij de bezichtiging van deze grot, uit hare fchichten een zoo verbazend getal van aardjaren berekend , dat dit onaanzienlijk hol mij een zeer eerwaardige tempel van Vesta, of een archief van Cybele werd. Nu reden wij uit deze koude laagte den berg op, in de vrolijke lieve zonnelucht, geduurig langs gefubdrueerde romantiesch wildbegroeide , rotsmuureri , en langs den weg , die van fubftructien gedragen wordt , naa de burgt van Mecenas. Op de hoogte ligt, midden in den wijnberg , de tempel der Godin van den hoest (thands geheel in de Madonna della Tosfa venvandeld.) Hij is naauwkeurig gelijk aan de Minerva Medica, op den Esquilynfchen berg. Maar hier is het lichte Sfeerfche dak van de fchoone rotunda ongefchonden , en neemt, midden voor de ronde opening, het zachte hemelsblaauw In, terwijl het van buiten met weligen klimop begroeidii. Het was een badhuis , in den Tiburtynfchen hof van salustIüs. In het ronde zijn nog de nisfen voor de badkuipen ; hooger de ledige halruimen der venders. Nader daar aan droomt een fchelruifchende beek voorbij, die wel eer het water aan het verkwiklijk bad mededeelde, Ook (*) Deze zal mooglijk wel 10 miglia verder, boven aan Lu«retilis ( Monte Gennaro, ) in het land der Sabyaen te zoeken wezen, gelijk nog onlangs de Romeinfche Advokaat SANETis zeer geleerd biwezen heeft. F5 CO UEIZE NAA TIVOLI. Ook t hare verlegenheid te redden, door het verfch'ï aan den Komng van Pruisfen ter beflisfing óp te drag n • man de Pru.sfifche Monarch , te wijs om zich in deze zaak te Heken wees dezelve van de hand De M3giftwat „"'JSS' bleef derhalve ,n de grootfte verlegenheid. — Hij floeg vervolgends, eene bemiddeling voor; doch dezelve behaagde I n geene der beide partijen. Intusfchen vergenoegde de ffl z ch met de Ieren m de gevangenis te houden. Niet lang daarna ver liet marragon, de Franfche Minisre , ziende du de Raad" 2S£M Zi ne1n1eisch wéi^de te'voldoen,ï bevev n affche!dVteernnen^r'Ud " ^ RepUbHek' die Stad Z0Ddcr Midlerwijl hield het Engelsen Ministerie gefhdïg aan, om op de overlevering zijner ffiJctaSflfe» zeer fterk aan te dringen. Het Hof van Rusland voegde 'er niet alleen zijn voorftel en eisch. m« fS?/ ,mg'ng0n bH'. T";e ds gering van Hamburg clJri . vervuld™/ —■ EinÖeS k befloot de laatst.emelde Rageenng, overwegende, dat de keer, weiken de Oorlogsgebeu- 2Snlt0Tafnimtn? V°T Frankrijk nier PunftiS waren< oorSü *- ' u21^ de wmk der Frai!fche Republiek zoo !i V00r 1,aar niet was a,s dl'e van Rusland en SrgÏp „' o66" C1 6 dk ZMk te maken ' e" KAPPER-TANDtJ DB DE REGENBAK, DE BRON, EN DB FONTEIN. §J DE REGENBAK, DE BRON, EN Dl FON TE IN. in twee Fabelen,") I. Maar zeg mij toch eens, fprak een regenbak tot eerie bron, ie zich in zijne nabijheid bevond, waarom duldt gij dan, dat de menfchen fchaarwijze komen, om uw water wcy te nemen- Gij wordt immers eindelijk uitgeput ! Waarlijk! ik zou zulks n et gedoogen. Dat geloof ik wel, andwoordde de bron : uw water zou niet ver (trekken. Mij put men ec'oter niet uit ; neen , hoe meer water de. menfchen mij ontnemen, zoo veel te reiner en fterker welt het op. Het oppervlakkig brein alleen ontziet zich en moet üich onc. zien, om anderen dienst te doen; want het gevoelt, dat hec fpoedig uitgeput is. ^ Eene fontein, die zich in eenennabuurigen tuin bevond, had het gefprek mede aangehoord. Ik ben het met den regenbak eens. riep zij. Zo ik in u ve plaats ware, bron! ik zou mij wel hoeden, mijnen voorraad zoo gemeen te maken Aan water ontbreekt het mij zeker niet; dit bewijs ik daar door, dat ik het, dag en nacht, in de helderde ftraJen , doe fpringen, zoo. dat een ieder het zien en bewon ieren kan. Maar ik lou het niemand raaden, zich verder aar, mij te vergrijper. — Uw roem is niet fijn, hernam de bron. Dat de regenbak niet in ruimte mededeelt, kan men hem niet kwalijk nemen, daar hij niet veel heeft te geven; maar dat gij, bij eenen zoo grooten voorraad, niet mededeelzaam zijt, en 'er enkel vertooning mede maakt, is berispenswaardig. Schande is het voor iemand van veele kunde, zo hij er geen nut mede doet en 'er enkel mede praalt. I O E Z A N 6. olg'de-Wijde Hemelchooren, Eeuwig, Albeftuureird God! Ja Gij wilt mijn ftaanflen hooren, Liefderijk ftuurt Gij mijn lor. Alles wekt mijn ziel tot vreugd, Oorfprong vain geluk en blijheid! Denk nskracht, veiftand en vrijheid, Zaligheên voor zwakke deugd, Schonk uw liefde aan de Aardelingen, Zoude u dan »w' lof niet zingen I Elke S<5 LOFZANG. lilke pligt, mij voorgefchreven, Wordt, wanneer ik dien betracht, Sltraks een bron van vreugd en leeven, Die 't rampzaligst lot verzacht. 't Reinst gevoel doorftroomt mijn hart} Üeuw'ge liefde ftrooit mijn paden, Met onwelkb're leliebladen. God! ik denk aan leed noch fmart. 't Sterfuur nadert; en de zorgen Viugten voor den fchoonften morgen. ' ". :' * 'k Zal uw grootheid juichend zingen, Schoon hier 't ftof mijn vleesch nog boeit; Schoon de ftroom der wisfelingen Om 't ontwikk'lende aanzijn vloeit. 'k Dwaalde vaak; doch waar berouw Deed mij in uw heil wéér deelen: Ja, in onfchulds lustpriëelen, Wacht mij jesus Broedertrouw. Daar, daar zullen grootfcher Zangen 't Staam'lend kinderlied vervangen. * Wie befehrijft mijn zaligheden! Op den donk'ren weg naa 't graf, Bloeien roozen, voor mijn treden. Hoop droogt ftille traanen af. Zielveraad'lende eenzaamheid! Knielend voel ik hier mijn waarde, Kalme blijdfchap heeft, op de aarde, Reeds den Hemel mij bereid, 'k Juich hier vrij. Gods Eng'ienfchaarea Stemmen zelfs mijn teed're fnaaren. MENGELSTUKKEN. over het bevel VAN^JÈSUS tot bereiding VAN het pascha. matth. XXVI: 17—19. marc. XIV: 12—l6i luc. XXII: 7—13. In dit verhaal ontmoet rneri eenige duisterheden — eti zelfs , wanneer men zich geheel verplaatst in diert tijd en aart dien oord , wanneer en waar deze gebeurenis heeft plaats gehad , iet onwaarfchijnlijks , hetwelk eene proeve ter opheldering niet ondienftig maakt, ten einde de geloofwaardigheid dezer gebeurenis te ftaven. De drie Euangelisten, die deze Gefchiedenis ons mededeelen, fr.ernm.en in de hoofdzaak met elkander overeen , doch het verhaal van mattheus is meer beknopt, dat van luc as meer uitgebreid. De laatstgenoemde maakt tevens gewag van eene zeer merkwaardige omftandigheid , (die ook marcus heeft geboekftaafd,) dat jesus aan de twee, door hem afgezonden Discipelen, last gegeven hebbe, om een' waterdragert dien zij ontmoeten zouden, te volgen, en met hem, in liet zelfde huis, te gaan, om daar voor hunnen Heer de Paaschmaaltijd te bereiden. — Zie hier het bericht der drie Euangelisten bijeen getrokken. —• ,, Op den eerden dag der ongehevelde brooden (den ,, veefiienden van Ni fan (*)) gaf jesus last aan twee li zij- (*) De veertiende van de maand Nifan was de eerfte dag der ongezuurde broeden, —— naardien op dezen dag , wanneer 's avonds ten 6 uuren het Paaschfeest een aanvang nam , reeds tegen den middag, al wat gezuurd was, werd ter zijde gelegd. Zie Exod. XII: 6, 15. Dan daar het feest zelf niet voor zonnen - onderging, en eerst met het eeten van het Paaschlam, begon, (Exod. XII: 6, 18. Diut. XVI: 6. J begrijpt men hieiüit, waarom josephus nn eens van zeven, dan eens van acht feestdagen gewag maakt. Zie Joodfche Oudheden, het vijfde Hoofdftuk van het tweede en tiende Hoofdftuk van het zevende Boek. Dus werd het Paaschlam gegeten, op. den avond na den i4den Nifan , zijnde het begin van den 15. van Nifan (a) en niet met het begin van den i4den van Nifan y ge- Ca') Dé Jooden rekenen den d»g van zónnen - ondergang af j en niet, gelijk wij, van middernacht af. Van' daar, dat ook hun Sabbathdag reeds des Vrijdags met zonnen-ondergang begint* JV. DEEL. MENGELST. NO. 3. G 0.8 over. het bevel van jesus zijner Discipelen, petrus en joannes, (lu'c. „ XXII: 8.) om de Paaschmaaltijd voor hem en de zijnen te Jerufalem te bereiden; (*) op de vraag, bij „ wien zij dit moesten doen V gaf jesus hun deze „ onbepaalde aanwijzing, dat zij, bij de Stad komen- de , een knecht (j) met eene waterkruik zouden ont- ,, moegelijk fommigen, te onrecht, hebben afgeleid uit de woorden — men zal het [lachten tusfchen de twee avonden. Exod. XII: 6, — die hier door verftonden een tijdvak van een geheel etmaal, daar toch het woord D'SIJ^n hier door avonden vertaald, tot den zelfden dag behoort. Zie Deut. XXVIII: 3 , 4. Zie wit si 1 Me lel. Leidexs. disf. XI. de die et hora ultimi paschalis Christi. — Het verhaal van luc as — (H. XXII: 7.) en welke woorden door de Griekfche kerk worden aangehaald ter verdediging van het gebruik van gezuurd brood in het Avondmaal, ftrijdt regelrecht met dievoorönderftelling, dat chbistus mtt het begin van den i4den van Nifan, en de Jooden met het begin van den isrfen, het Paaschlam zouden gegeten hebben. Met dit verhaal van luc as kan men nog minder het gevoelen van sauberts («'« Disf. de ultimo Christi Pafchate) overeen brengen, wanneer hij beweert, dat de Jooden diestijds het Pa'fcha niet voor den zestienden van Nifan zouden gevierd hebben. Zie c ik en 11 Disf. philol. theol. Pol. II de temper e celebr. a fervatore, ultim coen. Pafchal. P. I. C. 2 , §. 4-7. ƒ>. 414. (edit. J. h. schacht.') (*) Dat jesus waarlijk het Paaschlam met zijne Discipelen hebbe gegeten, en niet Hechts eene gewoone maaltijd, of een (XWj/xoVÉtiTiKOV — (een herïnnerings Paaschmaaf) maar het 5r«£r^«Sv Eetzaal, marcu's en lucas bezigen hier het woord mrahvthn, 't welk dikwijls eene herberg betekent: wolf wit G fi 'e? OVER HET BEVEL VAN JESUS 5, Meester, wiens tijd naderde (*), met de zijnen het Pafcha kon vieren. Deze zou hun dan terftond eene eetzaal aanwijzen, (f) alwaar zij alles tot de Paaschmaaltijd zouden kunnen bereiden. — Petrus en joan nes begaven zich , ingevolge dezen last van hunnen Meester, naa Jcrufalem, en alles vindende, „ gelijk jesus hun gezegd had, volbragten zij zijn „ bevel. " Bepaalt men zich alleen bij dit verhaal, zonder eenige andere omftandigheid , die voorafgegaan kan zijn , in aan- 'er zelfs eene openbaare herberg door verdaan rcur. philol. ad. h. /.) Doch dewijl petrus en joSnnes vragen moesten aan den Huisheer, waar de eetzaal was, kan dit woord niet het huis zelve, maar een gedeelte van het huis betekenen. — Ook blijkt dit uit het volgende (Mare. XIV: 15. Luc. XXII: 12.) alwaar van eene opperzaal gefproken wordt. (*_) Mijn tijd is nabij. — Dit vinden wij a'leen bij Mat' /heus. XXVI: 18. Doorgaands wordt dit, en mijns bedunkens, met recht, opgevat van de nabijheid van jesus dood, vergel. jfotifi. VII: 30. VIII: 20. XIII: 1. — Doch dit fchijnt met de volgende woorden niet wel laam te hangen: „ik wil het Pafcha bij „ u houden." — Al was zijn dood toch niet zoo nabij geweest, dan nog zou hij het Paaschfeest met zijne Discipelen gehouden hebben: waarö.n fommigen het opvatten van den tijd van het Paaschfeest. — Doch dit ftrookt niet met de woorden: jesus zegt niet: de tijd van het Paaschfeest, maar mijn ti:d, is nabij. Andere wilkn, dat hier mede zou worden te kennen gegeven, dat jesus, vroeger dan de overige Jooden , het Paaschfeest gevierd hebbe. Ztker zou dit beter m«t den famenhang ftroo» ken, doch , zo dit al het gevai geweest ware, dan moest jesus dit gedaan hebben, niet ter oorzake van zijn ophanden zijndj lijden en dood, maar uit hoofde van zijne overëenftemraing mee de Kareërs, gelijk blijken zal in de volgende verhandeling. 'Er blijft dus nog altoos eenige zwarigheid, in den famenhang dezer woorden. liet is mij uit dien hoofde het waarfchijnlijkst, voorat daar mattheus alleen deze woorden heeft, dat dezelve niet behooren tot den last, door jesus gegeven , maar in laater tijd, uit Luc. XXII: 15. overgenomen, en hier bijgevoegd zijn. — De woorden zijn toch voor den Huisheer onverftaanbaar, ert dus ten eenemaal overtollig, (a) [fa) Liever dan hier deze woorden voor onecht of van laater band ondemetcboven te houden , zon ik het gefoelen van die genen omhelzen, die"dit vertlaan, van den tijd voor jesus, om het Paaschfeest te vieren. Dit kunnen de woorden zeer wel betekenen, wanneer men het gevoelen van den Schrijver, aangaande eene voorafgaande, afl'praak met den Huishser aanneemt, 1 Aaum. yv.n den Vertitaler. Cf j Zoodanige Eetzaal was voorzien van tafels en zit- of Kgplaatfen voor de gasten. TOT BEREIDING VAN HET PASCHA. IOI aanmerking te nemen, dan wikkelt men zich in zwarigheden, waarom men, tot dus verre, of geheel niet, of Hechts gedeeltlijk , gedacht heeft, en die, met dat al, de geheele gefchiedenis zeer onwaarfchijnlijk maken, zoo lang men dezelve niet uit een geheel natuurlijk oogpunt befchouwt, en het bovennatuurlijke, 't welk men tot dus verre daarin gevonden heeft, vaarwel zegt. Vreemd klinkt het toch reeds terftond, dat jesus eerst, op den laatften dag, om de Paaschmaaltijd, welke hij injerufalem houden moest, (*) zou denken, of liever , volgends het verhaal van twee Euangelisten, door zijne Discipelen daaraan herinnerd werd. — De Jooden, buiten Jerufalem woonachtig , en ter feestviering opgekomen, behoefden, wel is waar, geen eetzaal te huuren, de bewooners der ftad moesten ten dien einde hunne wooningen voor niet in ruimen , waarvoor zij het vel van het Paaschlam , en de aarden vaten, door hun bij de feestviering gebruikt, achterlieten, (f) Doek men moest vooraf eenige affpraak desiiangaande maken , met dien, bij wien men de Paaschmaaltijd houden wilde, daarnet aantal van Jooden van buiten, die ter feestviering opkwamen, zoo verbazend groot was. — (§) Wie (*) Het Paaschlam moest volgends Gods bevel (Deuter. XVI: 5, 60 worden gegeten ter plaatfe, waar de tabernakel Mond. Uit dien hoofde eeten de Jooden heden ten dage het Paaschlam niet, maar alleen de bittere kruiden en het ongezuurde brood. Zie buxtorfii Sijnag. Judaica — C. XFlll. en boden* sChatz \irchl. verfasfung der heut. Juden. Th. 2. S 399. (f) Vid. Joma. fol. 12. I. Megilla. fol. 26. 1. JVetften, annott. ad. Matth. XXVI: 18. . (§) Behalven de bewooners van Jerufalem rekent josephuï {over den Joodfchen Oorlog, Boek VIL. Hoofdft. 45.) dat meer dau twee en eene halve milliöen Jooden van buiten op het feest waren, die, binnen Jerufalem, het Paaschlam moesten eeten. —• Hij bericht ons, dat cestius, onder de regeering van nero, de Paaschlammeren, doar de Priesters in den tempel gedacht, had doen tellen ; en wier getal toen tweemaalhonderd vijf. ea vijftigduizend en zeshonderd bedroeg. Rekent men nu op elk Paaschlam Hechts tien perfonen, Cwant minder dan tien mogtea 'er niet aan de tafel zijn — maar wel meer , zelfs tot twintig; jn getal, doch ook niet meer,) dan waren 'er reeds meer dan twee milliöenen en vijfmaalhonderd duizend ter feestviering bij een, welk getal men ten minften nog wel met de tiende verhooging mag nemen , om dat tien het kleinfte getal der van één Paaschlam eetende perfonen was. •— Augustinus rekent dit G 3 ge- '102 over het bevel van jesus Wie zou het op den laatften dag laten aankomen, en dan nog, zoo onbepaald in het eerde het beste huis iemand ■zenden, om de Paaschmaaltijd te beftellen, alwaar welligt sde Eetzalen reeds te vooren door anderen befteld waren, althands konden zijn? — Hoe vreemd klinkt het dan, dat, des niet te min, de afgezondene Discipelen, petrus en joünnes, de begeerde eetzaal, niet Hechts onbezet, maar zelfs geheel toebereid en gereed .tot het houden der Paaschmaaltijd vonden. Mare. XIV' 16. Luc. XXII: 13. — Dit alles befchouwde men voorheen als eene blijk van Christus alwetendheid; ("daar er toch ftellig niet meer uit kan worden afgeleid , dan ,dat hij eene bijzondere openbaring daaromtrent moest ontvangen hebben,) — Doch bij de groote menigte van vreemdelingen, die op het feest verfcheenen, was het welligt onmooglijk, om, op den i^den van Nifan, nog een ledige kamer te vinden binnen de muuren van Terulalem. — Daar te boven verdient het onze opmerking, dat de afgezondenen niet eerst vragen moeten, of hun meester eene eetzaal tot dat einde zou kunnen krijgen, maar, rechtftreeks, waar die eetzaal was, waar jesus met zijne Discipelen het Pafcha zou kunnen houden 2 Mare. XVI: 14. Luc. XXII: 11. De huisheer was over die vraag ook geenszins verwonderd , maar neemt die boodfehap op, als had hij dezelve verwacht, en wijst hun terftond een toebereid vertrek aan. — Hij vraagt •niet, wie die Rabbi of Leeraar was? en dus kent hij petrus en joünnes voor Discipelen van jesus'. — Dit getal zelfs op drie milliöenen, — Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat Jerufalem in zijnen omtrek niet grooter, dan drie en dertig ftadiën.was, (omtrent eene mijl,) dan kunnen zoo veele onmooglijk in Jerufalem geherbergd zijn, ten zij dan dat fommigen buiten de ftad, onder tenten , [of in nabuurige .vlekken] hun verblijf hielden; in dien zelfden 1'maak, gelijk de Turken, die met geheele caravaanen van vijftigduizend zielen ter bedevaart naa Mecca reizen , een ftadjen van omtrent duizend huisgezinnen, en voor welken zeker, buiten dien, geene herberge zijn zou.— Doch men voorönderftelle al, dat joscphus. dit aantal van gedachte Paaschlammeren te hoog opgegeven hebbe; dat 'er ijechts de helft, en dus orntrend anderhalf mü> lióenen feestelingen geweest zijn, dan zou die Stad door zoo veele vreemdelingen fpoedig zoo zeer worden opgepropt, dat fcet altoos raadzaam zijn zou , om, bij tijds, eene eetzaa! te Jerufalem te beftellen. En dus is het niet waarfchijnlijk , dat ji$tis dit rct den laatften dag zou hebbeq uitgefteld, „ tot BEREIDING VAN HET pascha. I03 Dit een en ander brengt ons, als van zelf, op het denkbeeld, dat 'er eene affpraak plaats had tusfchen jesus en dezen Heer des Huis. — Verönderftellen wij dit, dan is de last van jesus duidiijk, zoo raadfelachtig dezelve ook anderszins is. Dergelijke affpraak moest men bij elk verftandig huisvader verönderftellen. Nu loopt alles als van zelfs los. De Discipelen van jesus vragen hunnen meester, „ waar zullen wij de , Paaschmaaltijd te Jerufalem toebereiden?" — Veronderflellende, dat jesus het nodige daarömtrend met dezen of genen afgefproken , en dus de plaats reeds befteld had. (*) •:' . , Minder, dan deze zwarigheid, heeft eene andere de aandacht getrokken, dezelve ligt in die woorden opgefloten, „ dat zij een' knecht, die water droeg, en hun „ ontmoeten zou, moesten volgen:" en zelfs LiLiëNthal en mosche, die de voorige zwarigheid gevoeld , en, zöo veel zij konden opgelost hebben, befchouwen dit nog als een bewijs voor jesus alwetendheid. Doch men vergat, dat zoodanige onderrichting, zonder eenige nadere bepaaling, of zonder eenige voorafgaande affpraak met den Huisheer, van weinig vrucht zou geweest zijn, ten einde een, voor hun geheel onbekend , huis te vinden , waar zij de Paaschmaaltijd moesten bereiden: nog minder heeft men tot dus verre eenige poging in 't werk gefield , ten einde de groote zwarigheid uit den weg te ruimen, welke bij elk moet opkomen, die met de omftandigheden van tijd en plaats een weinig bekend is, en om dus doende de gefchiedenis meer in eene natuurlijke gedaante te voorfchijn te doen komen. — Naamlijk, petrus en joSnnes moesten een' man met eene kruike waters volgen. Dergelijke onbepaalde aanwijzing mogt in een klein fteedjen, of vlek toereikende zijn, zeker niet in eene zoo uitgebreide ftad, als Jerufalem was, en die daar te boven gebrek aan water had (t)» waar men dus bijkans al het water van (*) Zie liliSNTHAL oordeelkundige Bijbelverklaaring, XVI. D. en mosche Erklaerung der Leidensgefchichte J. C. T, l: p. 53. (f) hieronijmus geeft esne treurige befchrijvitig van de -waterloze lanclftreek rondom Jerufalem — (comm : in Es. XXIX: 14.) Dit bevestigt w. van tijrus, Hist. rerum in partièui trantmarinis gestarum, L. VIII. c. 4. in Geft. Dei per ^ C 4 Fran* Ï04 OVER. HET BEVEL VAN jesus van buiten de poorten der ftad moest haaien; en vooral niet ten tijde van het Paaschfeest, wanneer 'er meer dan ééne milliöen menfchen in de ftad waren , en dus de waterdragers bij honderden de poorten in en uit gingen. En heeft jesus het Paaschfeest op den zelfden dag met de Jooden, gevierd, dan maakten de bezigheden van dien dag een grooter aantal van waterdragers , noodzaaklijk. — — Welken van deze veele waterdragers , die hun buiten de poort ontmoetten , moesten jesus Discipelen volgen? En hoe was dan zoodanige onbepaalde aanwijzing toereikend ? Ten zij dan , dat de Zaligmaker dezen knecht naauwkeurigcr omfchreven, of, zo 'er geene andere affpraak voorafgegaan was , een zeker kenmerk aan petrus en Joünnes 'opgegeven had. Zelfs de alwetendheid van den Zaligmaker kon hier niet dienstbaar zijn, om, bij eene zoo groote menigte, den Discipelen en hunne keuze voor dwaaling te behoeden. En met dat al leert de uitkomst, dat zij , volgends deze aanwijzing , het opgegeven huis gevonden hebben : zij vonden het, zoo als jesus gezegd had, Eén van allen is dus zeker, of die aanwijzing van een' waterdrager is een bijvoegfel van laater tijd, ten einde de gefchiedenis in het wonderbaare te doen vallen , en waaruit men dan de reden zou kunnen afleiden, waarom niet mattheus, die toch tot den kring der Discipelen behoorde , maar alleen marcus en lucas deze bepaaling hebben , terwijl de laatften het van anderen konden gehoord hebben; — of jesus moet dien waterdrager naauwkeuriger. hebben getekend; zoo, dat hij van alle overigen gemaklijk kon worden onderfcheiden. Dan zou de reden, waarom in marcus en lucas verhaal^ dit gedeelte een zoo geheimzinnig voorkomen heeft, moeten gezocht worden , in eene voorbedachtlijke beknoptheid van het verhaaj der beide Euangeliefchrij• vers —f Francos T. I. p. 749. — Hetgene men dus doorgaands verhaalt van de groote bronnen bij Jerufalem, Gihon en Sf.oah (en welke toch dezelfde is volgends vitringa, lakemacher en bachienej fchijnt Hechts uit misverlhnd voordgevioeid. Laatere reizigeis konden flechts regenbakken en vijvers ontdekken , waarin het w.:ter, in den regentijd, v?n den berg Gihon aï'itroomeride , werd opgevangen: van vvaar het door waterlei, dingen jn d_e §tad werd gevoerd. —. TOT BEREIDTNG VAN HET PAJCHA. I05 vers —- of eindlijk , deze opgave van een' waterdrager behoort mede tot de affpraak, door jesus met den Huisheer genomen. Het eerste is geheel onwaarfchijnlijk : al had de Zaligmaker reden, om den naam niet te noemen , dan moest hij toch eenige aanwijzing ge* ven , indien zijne Discipelen het buis zouden vinden. Hebben wij dus , uit hoofde van het verhaal van mattheus, reden om te vermoeden, dat jesus, noch den naam van den Huisheer genoemd, noch ook zijn huis bepaald aangewezen hebbe, dan is het verhaal van marcus en lucas, waarbij een ander perfoon aangewezen wordt ten wegwijzer , in dien famenhang onontbeerlijk; en dus in geenen deele voor een laater bijvoegfel te houden. Het tweede is even min waarfchijnlijk. Hoe toch zou jesus dien watefdrager naauwkeuriger gefchetst hebben? in zijne gidaante of kleeding ? — hoe bedrieglijk zou dit geweest zijn? Al had die knecht iet, waardoor hij van anderen kou worden onderfcheiden , dan nog zou de Za? ligmaker , door de naauwkeurige aftekening van die 11 knecht, zijn oogmerk, om het huis, waar hij het Pafcha vieren wilde, voor zijne Discipelen geheim te houden, zeker verijdeld hebben, naardien die Huisheer, één van jesus bekenden, bij zijne Discipelen onbekend kon zijn. Door dus dien afgevaardigden naauvvkeurig te befchrijven, zou jesus hetzelfde gedaan hebben, als wanneer hij den Huisheer bij naarne genoemd had. — De aanwijzing van dien knecht moest dus onbepaald zijn : en dus moet dit onbepaalde niet toegefchreven worden , aan eene opzetlijke beknoptheid in 't verhaal. 'Er blijft dan niet over, dan bet laatfte geval, dat deze aanwijzing mede behoorde tot de affpraak , door tesus reeds te vooren met zijnen vriend, bij wien hij de Paaschmaaltijd wilde houden , gemaakt. Bij deze verönderftelling vallen alle zwarigheden van zelf weg. — Deze knecht van den huize , ter bepaalder uure door zijnen meester om water te haaien afgezonden, naa de waterpoort , welke de Discipelen zouden inkomen , had tevens last, om, volgends de affpraak met jesus gemaakt, deze Discipelen, bij hem wel bekend, op te wachten, en met zich t'huiswaards te geleiden, —Dus wist jesus, dat die knecht eene kruik met water zou dragen, en dit kenmerk, hoe onzeker anderszins, was thands beflisfend; en de Discipelen konden, ook zonG 5 der ioö over het bevel van jesus der eenige bepaalde opgave van den naam des Huisheers, het huis niet mislopen. Doch waarom behandelde jesus deze zaak zoo geheimzinnig? waarom noemde hij niet reebtftreeks den Heer des huizes, die zijn vriend, en dus bij petrus en joünnes wel bekend was? Zou men hierüit niet een ongunftig befluit mogen opmaaken omtrend jesus diameter, als had hij hierdoor bedoeld , om zijne Discipelen te misleiden door eene fchijnbaare voorfpelling? — Doch, behalven dat jesus zedelijk character te zeer verheven is boven zoodanig vermoeden, is hier eene natuurlijke reden te vinden , (en die ook reeds door andere opgegeven is) naamlijk, om de plaats, waar hij de Paaschmaaltijd wilde houden, voor den verraader te verbergen , ten einde deze niet, geduurende die plegtigheid , hem aan zijne vijanden ontdekte , en dus belette , om , hetgene hij vóór zijn lijden bedoelde, nog te verrichten. Deze reden, door anderen, als LiLiëNTHAL, hess, mosche, en ook zelfs door hun, die verönderftelden, dat jesus hier eene blijk van zijne alwetendheid wilde geven, tevens aangevoerd , behoeft zoo min verder uitgebreid te worden , als dè geheimzinnige redenen, door fommige kerkvaders hier voor bijgebragt, wederlegging verdienen. — Volgends deze verklaring, hangt de Gefchiedenis in dezer voege famen. — Toen jesus met één zijner vrienden affpraak nam, om, ten zijnen huize, eene eetzaal, tot het houden der Paaschmaaltijd, voor hem en zijne Discipelen in gereedheid te houden, voegde hij 'er dit verzoek bij, „ dat de huisheer iemand zijner huisgenooten, opeen' zekeren bepaalden tijd, aan de poort, die naa Bethaniè' liep, zijnen Discipelen wilde te getnoet zenden 5 naardien Hij, om zekere reden, ongaarn aan zijne Jongeren den naam van den huisheer, bij wien hij die plegtigbeïd dacht te vieren , wilde bekend maken. " — Deze andwoordde, „ dat dit zeer gemak!ijk gefchieden kon, naardien hij, om dien tijd, toch iemand van de zijnen aan die poort (de Waterpoort') zou moeten zenden, om water te haaien, die dan een weinig tijds op de twee Discipelen, petrus en joünnes, wachten kon; en welke bij hem bekend, door hem t' huiswaards konden gebragt worden, terwijl hij, (de Huisheer) intusfehen de eetzaal zou gereed maken."—In gevolge van deze affpraak gaf je 5 us op den I4dea Nifan, aan petrus en TOT BEREIDING van HET pascha. I07 joünnes bevel, om naa die poort te gaan, waar zij zoodanigen Waterdrager zouden vinden , die op hun wachtte , en wien zij volgen moesten , en bij den Heer des huis vragen naa de voor hun beftelde eetzaal, die hun dezelve terftond zou aanwijzen. — Petrus en joünnes vonden nu zeer gemaklijk alles, gelijk jesus hun bevolen had, en bereidden het Pafcha. aanwijzing van eenige oorzaken des vervals van godsdienst en godsdienstigheid. Het verval van Godsdienst (Religio) en Godsdienftigheid (P/etaO» m a^e landen, onder allerlei klasfen van menfchen, loopt duidlijk in het oog; allen beklagen zich deswegen, welke, van den heillozen invloed diens vervals op het heil der famenlevinge , een beredeneerd gevoel hebben. Dat de Geestlijkheid zeer veel van dien eerbied en hoogüchtinge heeft verloren, in welke dezelve, voormaals, bij de, dus genoemde, leken werd gehouden , is eene niet min duidlijk in 't oog vallende waarheid. Van die verfchijnfelen laten, naar mijn begrip , de oorzaken zich niet moeilijk verklaren. Wanneer de Godsvrucht , over 't geheel genomen , in minachting v«ilt en voor ongemanierd wordt gehouden, wat anders, dan laauwheid en verzuim, kunnen de Leeraars dan verwachten? En wanneer de ijver der.'Leeraaren zelve, in 't algemeen, bedaart of bekoelt, behoeven wij ons dan te verwonderen , dat hunne kudden even laauw en onverfchillig zijn? Wanneer wij de. Geestlijken meer vlijts zien te werk (tellen, om groot te worden in de wereld, dan om het heil der zielen te bevorderen ; wanneer wij het Leerüarambt zien bekleed worden door een aantal lieden, zonder geleerdheid en een waardig karakter: wat hebben wij van zulk eenen ftaat der dingen te verwachten? Wanneer het heiligdom dus befmet wordt, hebben wij ons dan te verwonderen over den Geest van Ongodsdienftigheid en verftrooijinge, die, onder de hoogere (tanden , zoo algemeen, de overhand lieeft genomen? en over de onkunde en het zedenbederf, welke , in deze dagen, lieden van laagere ftanden zioo duidelijk kenmerkt ? Ge- ïq8 aanwijzing van eenige oorzaken GeWisfelijk is het aanzien en het gezag der GeestlM-hcid merklijk gedaald , door lieden van geene opvoèdinge tot de gewijde bediening toe te laten. Dit is een kwaad, waarover wij bijkans allerwege de luidfte klakten hooren opgaan; en een kwaad is dit, 't welk luidkeels om herftelling roept. Kleine eere doet het, indedaad, aan mannen, welken het bewind over Kerklijke zaken, wat de Geestlijke belangen der hun toevertrouwden aangaat, is toevertrouwd, wanneer zij perfonen tot het Predikambt bevorderen , van allen fmaak voor geleerdheid ontbloot, naauwlijks in ftaat, om een vers in liet Grieksch Testament over te zetten, en die van de Godgeleerdheid niet meer verllaan, dan dat zij het Sijstema van hunnen Profesfor van buiten geleerd hebben. Hoe groot is de hoon, aangedaan aan eene Gemeente, onder welke men geoefende ledenmaten aantreft, aan het hoofd van dezelve gefield te zien een man , als haar Leeraar en Onderwijzer, wiens laage taal de lompheid en onbefchaafdheid zijner opvoedinge aankondigt , en die naauwlijks in ftaat is,, iet in gefchrift te ftellen, zonder zijne onkunde omtrend de gemeene regels der taalkunde te verraaden! In eenen tijd, dat de Oogst groot is, is het gewislijk een zeer onvoegzaam gedrag in de Opzieners der Gemeenten , zulke ongefehikte en nutloze arbeiders in den wijngaard te zenden, Non tali auxi/io, ncc defetiforibus is fis, Tempus eget. —— Meermalen zag men Heden , een handwerk met den predikftoel verwisfelen; 't welk aanleiding heeft gegeven tot het zegswoord, dat, wanneer iemand nergens anders toe deugt, hij altijd goed genoeg is, om Predikant te worden. Het doet hier niets af te zeggen, dat hunne Godsvrucht en goede zeden aan hunne orde geene onëere doen. Want , zou iemand dwaas genoeg zijn , om ftaande te houden, dat 'er niets meer wordt vereischt, om eenen Leeraar dien eerbied te doen genieten, welke aan zijne openbare ambtsverrichtingen de vereischte kracht zal geven? Indien de opvoeding van een gemeen handwerksman de nodige bevoegdheid geeve tot het predikambt, waarom fljjjten wij dan zoo veele jaaren op de Schooien en Academiën V Het gemeen , DES VERVALS VAN GODSDIENST EN GODSDIENSTIGHEID. 100 'c welk de meerderheid onder het menschdom uitmaakt, ziet altijd met den diepften eerbied tegen een geleerd man op; en 't is bij mij eene uitgemaakte waarheid, dat het volftrekt noodzaaklijk is tot het herderlijk ontzag voor eiken Leeraar , van zijne Gemeente geëerbiedigd te worden, niet Hechts als een man van Godsvrucht en deugd , maar ook als een geleerd en welopgevoed befchaafd man. En kunnen wij de befchaafdheid en wel-, gemanierdheid van een fatfoenlijk man , of de kundigheden van eenen Geleerden, van iemand verwachten , die , alvoorens tot de gewijde bediening te worden ingezegend, van dat alles weinig meer werks, dan de gewoone leden der Gemeente, heeft gemaakt? Godsvrucht en nedrigheid , befcheidenheid en zachtmoedigheid, bebooren de onderfcheidende kenmerken te zijn van Leeraaren des Euangeliums. Kenmerken , indedaad , behooren zij te zijn van elk eenen , die zich eenen Christen noemt. Doch, ten zij met de bovengemelde hoedanigheden een Leeraar zamenpaare eene voegzame maate van ongewijde geleerdheid en wijsgeerige kennis, en, bovenal, eene oordeelkundige kennis der gewijde Schriften, hoe zal hij in ftaat zijn , de tegenftanders te vermaanen en te overtuigen , of het woord der waarheid recht te fnijden ? Hij moge , indedaad, met behulp van goede longen en van eene forsfche ftem , de openbaare pligten van zijne bedieninge waarnemen, en, indien hij gelukkig genoeg geweest zij, eene goede verzameling van Leerredenen zich aan te fchaffen , op den Kanzei fchitteren. Maar, gelijk Bisfcbop burnet zich ergens uitdrukt, „ weinig denkbeeld heeft hij van , de natuur en de pligten van het Leeriiarambt, die '' zich verbeeldt, alles gedaan te hebben, wanneer hij „ de openbaare verrichtingen heeft volvoerd. Ten dien. „ opzichte ftaan allen na genoeg gelijk met elkander; „ maar het onderfcheid tusfchen den éénen en den anderen Leeraar maakt zich meer in 't oogloopende ken„ nelijk , in zijne afzonderlijke werkzaamheden , iri „ zijn voorzichtig gedrag , in zijne zedigheid om „ zich zeiven achting te bezorgen, in zijne behande„ ling van zijne Gemeente , 't zij door het bijleggen „ van gefchillen, of door het vermaanen van aanzien„ lijke lieden, welke anderen met een kwaad voor„ beeld voorgaan." ■ Geen Leeraar , derhalven , wien zijn ambtsphgt ter har- HO DE KLEINSTE PU.RTJENS KUNNEN harte gaat, zal zich vergenoegen met de openbare verrichtingen, die van hem gevorderd worden, volvoerd te hebben. Hij weet, dat op hem rust, afzonderlijk zoo wel te_vermaanen en te onderwijzen, als in het openbaar: in e'én woord, aan te houden, tijdig en ontijdig Hij merkt zich zeiven aan, als den Vader zijner kudde, als baren onderwijzer, raadgever en leidsman, in hare allergewigtigfte aangelegenheden. Ten allen tijde ftaat hij gereed, dezelve met zijnen besten raad, zilne goedwilligheid en zijne Gebeden ten dienst te liaan. Zijn Godlijk ambt brengt mede de onderdrukten te verligten , en de verjlagenen van hart op te beuren, 't Is zijn beroep en zijn vermaak, zijne leden te onderrichten, de onderfcheiden bedeelingen der Voorzienigheid ten meeste nutte aan te wenden, den bedroefden troost toe te dienen , en het doodsbed te verzachten. Maar wanneer lieden van laage opvoedinge en ongeletterden eene zoo moeilijke en belangrijke taak op zich nemen , is het dan te verwachten, dat zij den eerbied of het vertrouwen van hun, welke aan hunne zorge zijn aanbevolen, zullen verwerven? IJdele verwachting, voorwaar, dat lieden, die zeiven nodig hebben, in de eerfte beginfels der Godlpe waarbeden te worden onderwezen, de bekwaamheid zouden bezitten, om kennis mede te deelen aan de onkundigen , de twijfelingen der zwakken en naauwgezetten op te losfen, de verlegenen in het uur der duisternisfe en der wanhoop te fchraagen, en hen tegen de vreeze des doods te wapenen ! DE KLEINSTE DIERTJE NS KUNNEN DEN MENSCH SCHADE DOEN. t!7at omfkat niet dikwijls uit een Muggenjieek een * * zwaare ontfteeking. -- De kleine Diertjens veroorzaken dikwijls meer fchade, dan men denken zou. De reden is, omdat men ze minder acht dan de grooten, en zij ook, wegens derzelver menigte, niet zoo ligt te verdelgen zijn. Hoe moeten de menfchen zich voor de Bijen in acht nemen! Deze hebben niet alleen in hunnen angel twee pijlen met weêrhaaken, waarmede zij Heken; maar zij laten ook uit een klein blaasjen een dun vergif in de wond vloeien, welk de oiuiieking doet oiitftaan. Van DEN MENSCH SCHADE DOEN. III Van de woede en wreedheid der Bijën, op eene of andere wijs getergd zijnde, levert de volgende gebeurenis een waar, doch droevig voorbeeld op. Een bejaard Schoolmeester, in het Graaffchap Mansfeld had een fterke Bijënteelt. Op zekeren morgen cing'hij heenen om zijne bijën te bezoeken, en wel zonder kap, omdat zij hem zeer wel kenden, en hem nooit leed gedaan hadden. . Maar wat gebeurt er ? De bijen komen uit alle de korvenj en vallen den ouden weerlozen man aan, als of zij razend waren. De arme man verdedigt zich met handen en voeten, zoo goed hij kan. De bijën wordert des te boosaartiger. Het baat niet. Hij valt op den grond, en zij fteeken hem dood. Toen de lieden daar bij kwamen, konden zij den ouden man 'er naauwlijks meer uit vinden; zoo dik zaten de Bijën op hem. Men (laat, men fpuit, — men fchiet zelfs onder de diertjens, die boven hem in talloze menigte zwermden, geheele emmers vol water werden 'er over gegoten, doch alles te vergeefsch. De man is en blijft dood. Zij moeten hem onder de Bijënzwerm laten liggen; dewijl deze vergramde diertjens zelfs mine maakten, om op hen los te gaan, tot dat zij allengs van zelfs weder vertrekken. Toen men eindlijk den gedoodden man opnam, was hij in zijn aangezicht in het geheel niet meer kenbaar, nog minder leven in hem te brengen. Een Leeraar in het Mansfeldfche, die over dezen man, op eene zoo zonderlinge wijs om het leven geraakt, volgends gewoonte, aldaar gebruiklijk, eene lijkpredikatie moest doen, is de geloofwaardige Verhaaler en getuige dezer treurige gefchiedenis. — De Bijen, zeide hij, waren nog zoo dol en vergramd geweest, dat zij het lijk vervolgd hadden , en de dragers zeiven zich naauwlijks hadden kunnen redden. Voorwaar een gantsch bijzonder voorbeeld van fchade, door zulke kleine diertjens , als de Bijën zijn , aangerecht; waarom de Bijën zoo razend geworden waren , wist men eigenlijk niet. Sommigen geloofden, dat de man iet aan zich moest gehad hebben , hetgene voor de Bijën ondraaglijk geweest ware, — veelligt eenen reuk dien zij niet verdragen konden. Misfchien had hij dien morgen oude kaas ge- t li EENIGE BIJZÖNDERH. , RAK. DE STilENCK EN HARDE gegeten. Anderen meenden, dat hij een' anderen rok had aangehad, zoo dat de Bijën hem niet gekend hadden. Genoeg! De kleinfte Diertjens kunnen dikwijls zeer szvaarlijk worden. 6 eenige bijzonderheden, rakende de strenge en harde behandeling der slaaven onder de romeinen. Te Ro!?e bezate" de Meesters eene onbepaalde magt van itrafoefcninge omtrend hunne Slaaven, over wier leven en dood zij , daarenboven , een volftrekt geza* hadden. Diensvolgends had men eene groote menigte onderfcheiden werktuigen vervaardigd, om de Slaaven te tuchtigen. Sommige beftonden uit een platte lederen riem; zij droegen den naam van Femke: en daar mede gegeesfeld te worden, befchouwde men als eene middelbare ltraföefening. Anderen waren gemaakt van een aantal koorden van gedraaid parkement, en droegen den naam van Scutica. Deze. befchouwde men, in het ftuk van ftraffen, als een trap hooger dan de Ferula , doch konden op verre na niet halen bij de geesfelin°' die gefchiedde met het Flagellum, fomtijds ook het flageU htm ternbile genaamd, gemaakt van riemen van Osfenleder, dezelfde, welke de Karrijders tot hunne paarden gebruikten. In het derde Hekeldicht van horatius ontmoet men een bericht van de gemelde Geesfeltuigen en eene opklimming , wat de ftrengheid aangaat , die tusfchen dezelve plaats greep. Adfit Regul'i, peccatis qu.e pner.as irroget aequas, Nee fcutic.i dignum horribili fectare flagsllo: Nam ut fei ula cadas meritum majora fubire Ferbera non vereor. Wijders bediende men zich nog van eene bijzondere* foort vnn riemen, om de Slaaven te geesfelen ; zij werden in Spanje gemaakt. Het een en ander blijkt uit dezelfden horatius, die, in één zijner Lierdichten , zekeren menas, die voormaals Slaaf geweest was, aldus aaufpreckt: „ Gij, wiens zijden nog wankleurig of behandeling dek. slaaven onder. DE ROMEINEN. II3 of gefchroeid zijn door de flagen van Spaanfche koorden : Ibericis peruste funibus latus*. Zoo algemeen werd het geeslelen en zweepen, onder de Romeinen, befchouwd als het lot en deel der Slaaven , dat een zweep, of een geesfel, onder hen ten zinnebeeld diende van hunnen Slaavenftand. Een voorbeeld hiervan ontmoeten wij in de zonderlinge gewoonte» door camerar ius vermeld. Volgends dien Schrijver was het een gebruik, in den zegewagen, agter den zegevierenden held, een Man te plaatfen, met eene geesielroede in zijne hand : welk gebruik ten oogme.rke had om aan te duiden, dat het geene onmooglijke zaak was , dat iemand van den hoogften trap van eere tot den laagIten (land nederdaalde, zelfs dien van eenen Slaaf. Insgelijks verhaalt suetonius een geval, een ander merkwaardig voorbeeld opleverende van het begrip , waar in de Romeinen Honden, om een zweep of geesfelroede te befchouwen als een onderfcheidend kenteken van heerfchappij aan de ééne , en van Oavernij aan de andere zijde. ,, Cicero (verhaalt suetonius, in ,, het leven van augustus) caesar naa het Capi„ tooi verzeilende, verhaalde aan eenige vrienden, wel„ ke hij aldaar ontmoette , eenen droom , welken hij ,, 's nachts te vooren had gedroomd. Het fcheen hem „ toe, Zeide hij, dat 'er een bevallig Jongeliug van den „ hemel nederdaalde, hangende aan een gouden keten; „ dat hij voor de poort van het Capitool ftil hield , „ en dat jupiter hem een klap (flagellum) gaf, Ver„ volgens onverwachts augustus gezien hebbende, „ welken ( daar hij tot nog toe aan verfcheiden zijner „ naaste bloedverwanten onbekend was) caesar had „ ontboden, en nu geleidde, om de plegtigheid bij te ,, woonen , verzekerde cicero zijne vrienden, dat het dezelfde perfoon was, welken hij in den droom „ had gezien." Wijders fpreekt juvenalis, in één zijner Hekeldichten, van augustus, overëenkomftig met het boven vermelde denkbeeld der Romeinen. De„ Zelfde, zegt hij, die, na de Romeinen te hebben over,, wonnen , dezelven aan zijnen zweep heeft onder- worpen. " Jé fua qui domitos deduxit fiagra Quirites. Zoo menigvuldig waren geesfelingen het lot der SlaaVen, dat benaamingen en fmaadlijke uitdrukkingen, op- IV. deel* MENCKLST.NO. 3. H dif |l| EFNIGK BTJZONDERH., RAKENDE DESTUF.NGE EN HARDE •dit foort van ftraffe doelende, om de Slaaven aan te duiden , in gemeen gebruik waren. Plautus, die een Bakkersknecht geweest was, en naaüwkeurig onderricht titotrehd alles, wat tot den Slaavenftand behoorde, bedient zich meermalen van zulke bijnaamen. Slaaven noemt bij , in zijne Toneelftukken, Restiones , omdat zij met koorden geflagen werden, en Bacedcz, van wegen de geesfels van Ósfenleder , van welken men, ten zelfden oogmerke, zich bediende. Dezelfde Toneeldichter past gemeenlijk op de Slaaven de naamen toe van flagitribce, ukusttibce, plagipatidce, enz. Terentius, hoewel vermaard om zijne befchaafdheid van uitdrukkingen, bedient zich menigmalen, van Slaaven fprekende, van de uitdrukkingen verberones, en ftagriones. De bcnaamingen verberones en fubverbusti (die met ftriemen gefchroeid zijn) komen dikmaals bij tertullianus vóór, als Slaaven aanduidende uitdrukkingen. Van geesfelingen der Slaaven, of van de vreeze voor dezelve, bedient zich meermalen plautus, als beftanddeelen van zijne Hukken. In zijnen Epidicus, doet hij eenen Slaaf, die de hoofdrol in het Stuk fpeelde, bij zekere gelegenheid vastftellen, dat zijn Meester zijn geheele ontwerp ontdekt had, omdat hij hem, op zekeren morgen, befpied had, een nieuwen geesfel kopende in een winkel, in welken zij verkocht werden. Tot eene onüitputbare. bron van fcherts dienden plautus de geesfelingen. Een Slaaf, in zeker Stuk, zijnen MedeHaaf willende uitlagchen , vraagt hem , hoe zwaar hij meende te wegen , wanneer hij naakt bij zijne handen was opgehangen, met honderd ponden gewigts aan zijne voeten (Centupondium') ; eene voorzorge, van welke men, volgends het bericht des Uitleggers, zich bedien, de, met oogmerk om den Slaaf, die gegeesfeld werd, te beletten, den man, die het werk aan hem verrichtte (Firgator) , te fchoppen. In een ander Stuk, zinfpelende op de riemen van Ósfenleder, voert hij eenen Slaaf in, diep peinzende over de verbazende omftandigheid van 5, doode osfen, op leevende menfchen aanvallende." Ftvos homines mortui ihcurfant boves. De Slaaven waren het niet alleen onder de Romeinen, omtrend welke de Meesters de geesfelftraffe te werk fielden. Middelen vonden zij zomtijds,om vrijgeborene jongelieden eveneens te behandelen, welke in hunne huizen in- BEHANDELING DER SLAAVEN ONDER DE ROMEINEN. Ii indrongen, met oogmerk, om een bezoek te doen bij hunne, vrouwen. Gelijk de meest gefchikte vermomming, bij zulk eene gelegenheid, was, zich ineen flaavenpak te fteeken, omdat iemand, dus verkleed, in ftaat was in het huis in te dringen, en op en neder te gaan, zonder opgemerkt te worden, plegende fnaaken, in ongeöorloofden minnehandel onledig, zich van dit flag van kleding te bedienen. Wanneer de man van den huize zulk eenen' ontdekte, hield hij zich gereedlijk, als of hij hem voor een' weggelopen Haaf aanzag, of voor een' vreemden flaaf, die in zijn huis was gefiopen met oogmerk om te fteelen, en behandelde hem als zoodanig. Indedaad , zeer gunftig was zulk eene gelegenheid tot wraakoefening; en indien wij , daarenboven, gedachtig zijn aan de ftrafheid der Romeinen, en aan de jaloerschheid, welke, onder hen, ten allen tijde, heeft plaats gehad, valt het ligt te begrijpen, dat zij zulk eene gelegenheid zelden lieten voorbijgaan. Een Romeinfche jonge knaap, in de vermelde vermomming betrapt, en bedacht op het verleiden van zijns naasten Vrouwe, ontving, met een Centupondium aan zijne voeten, het loon voor zijne vernuftigheid. Zulk een lot wedervoer den Historiefchrijver sallustius. In eene ongeoorloofde gemeenzaamheid werd hij betrapt met faustina, de huisvrouw van milo en dochter van den Dictator s ij l la. M i l o deed hem dapper gecsfelen (Joris bene ca/urnj; (lakende hem vervolgends niet, zonder hem alvoorens eene aanzienlijke fomme gelds ter hebben doen betaalen. Uit varro heeft aulus gellius dit voorval verhaald. Op de boven vermelde vermomming zinfpeelt horatius in dén zijner Hekelfchril'ten. Hij -onderdek aldaar, dat zijn Slaaf, zich bedienende van het voorrecht der Saturnalia (geduurende welke de Slaaf met zijnen Heer vrijelijk mogt omgaan) hem onderhoudt over de. Hechte wegen, welke hij meent, dat hij bewandelt, en voert, onder andere , de volgende bewijzen aan : „ Wan- neer gij u van de teekens uwer waardigheid ontdaan „ hebt, van uwen Riddersring, en uw geheel Ro« „ meinsch gewaad, en, in plaats van den Man , met het Rechterambt bekleed, ü zeiven nu eens in de ge* „ daante van den Slaaf da ma vertoont; misvormd als ,, gij' zijt, en verbergende uw gebalfemd hoofd in uwe „ muts, zijt gij de Man niet, welken gij veinst te zijn; Ha » gij tl6 eenige bijzonderh. , rakende de stre nge en harde ,, gij dringt u ten minfle in, vol fchrik, en uw geheele ,, lichaam fchudt van de worftelingen van twee ftrijdige „ driften. Voorwaar, wat onderfcheid maakt het, dat „ gij met roeden in ftukken gefcheurd, of met ijzeren „ wapentuig geflacht wordt V" Tu cum projeüis infignibus, annulo equestri Romanoque habitu , prodis ex judice Dama , Turpia, odoratum caput obfcurante lacerna • Non est quod limulas; metuens inducerh, at que Altercante libidinibus tremis osfa labore. Quid refert uri Virgis, ferroque necai it Tot het uitfpoorigfte misbruik floeg eindelijk deze willekeurige magt der Romeinfche Grooten over in het ftraffen van hunne Slaaven. De geringde misflagen, in derzelver huizen gepleegd , als het breken van een drinkglas, het te fterk aanzetten derfpijzen, en dergelijken, fielden hen aan de zwaarfte ftraffen bloot ; niet ongewoon zelfs was het, dat de Heeren hunne Slaaven, die zich aan bovengemelde misdaaden hadden fchuldig gemaakt, in tegenwoordigheid der Gasten, deeden uitkleeden en geesfelen. Behalven alle de bovengenoemde geesfeltuigen , en als of het geduchte flagellum nog niet ftreng genoeg geweest ware, werden nieuwe middelen bedacht, om hetzelve tot een nog wreeder wapentuig te ftellen. Dikmaals werden de riemen, van welke dit flag van zweep gemaakt was , met fpijkers , of harde beentjens voorzien , als mede met looden kogeltjens; astragala heetten deze kogeltjens : van hier dat het geesfeltuig zelf dus genoemd werd. De hoogllijgende dwinglandij der Heeren over hunne Slaaven was oorzaak, dat men, in den aanvang van de regeering der Romeinfche Keizers zich genoodzaakt vondt, dezelve te beteugelen. Onder de regeering van claudius werd bevolen, dat Meesters, die hunne zieke Slaaven niet bezorgden , wanneer dezelve herftelden, al hun recht over hen verboren, en die hen in koelf n bloede doodden, uit Rome moesten gebannen worden. Onder de Regeering van Keizer hadrianus gaven de wreedheden, door umbricia, eene Romeinfche Dame, tegen hare Slaavinnen geoefend, aanleiding tot het afkondigen van nieuwe Wetten , dit onderwerp betreffende , en dat de vroegere Wetten vernieuwd werden. Uw behandeling der slaaven onder de romeinen'. 117 Umbricia werd, door een Keizerlijk bevelfchrift, met eene vijfjarige ballingfchap uit Rome geftraft. Nieuwe wetten , ten zelfde oogmerke , zag men onder de volgende Keizers te voorfchijn komen ; onder welke een° Bevelfchrift van antoninus pius met naame wordt genoemd. In volgende tijden oefende de Christlijke Kerk haar seza°, ter voorkominge van foortgelijke uitfporigheden. Ónder de handelingen eener Kerkvergaderinge , gehouden te Elvira, las men den volgenden Canon, om de ftrengheid der Meesteresfen over hare Slaavinnen te beteugelen: „ Indien eene Meesteres, in eene vlaag van „ toorn of gramftoorigheid, hare Slaavin geesfele , of „ doe geesfelen , indiervoege , dat zij , ingevolge der „ aangedaane pijniginge, vóór den derden dag fterve, „ kunnende het twijfelachtig zijn, of het voorbedacht,, lijk, of bij toeval gefchied zij, zal zulk eene Mees„ teres , indien het met voordacht is toegekomen, voor „ den tijd van zeven, indien bij toeval, voor vijf jaa„ ren in den Ban gedaan worden. Doch , indien zij ,, ziek worde , mag haar de Communie worden toe„ gediend. " Dit niet tegenftaande bleven alle deze misbruiken (tand houden, zoo lang de flavernij in wezen bleef; niet eerder namen zij een einde, dan met de volkomene affchaffing eener gewoonte , de grootfte belediging der menschlijke natuure , die haar kan worden aangedaan. Wat ook fommigen mogen voorwenden, den Christlijken Godsdienst alleen komt van de affchaffinge der Siaavernijë de eere toe. vier zonderlinge feesten in frankrijk, in de midden-eeuwen gevierd. Dwaazer, belachlijker en ongerijmder Feesten zijn 'er zeker wel nimmer gevierd , dan die , waarvan wij thands, met een enkel woord, gewaagen zullen, en welken voorheen in Frankrijk plaats grepen, ten tijde naamlijk der domheid en des Bijgeloofs , en wel eene eeuw drie of vier geleden. Het eerfte was het Ezelbisdom, welk feest zeer ge- ■ trokken was, en voornaamlijk in de Kerk van Beauvais gevierd werd. H 3 De ÏI8 VIER ZONDERLINGE FEESTEN IN FRANKRIJK, De hoofdperfonagie van hetzelve was een ezel. Hier toe zocht men den fraaiften ezel op, die 'er in den gantJchen omtrek te vinden was, Deze werd nu met eene bisfchopsmuts verfierd, met eenen mantel bedekt en met groote ftaatlie, op den voorgrond des tempels, tot Bisfchop gekozen. Hier op voerde men denzelven naa het hoog altaar, en (telde hem ter zijde van het Euangelie. De Priesters en het volk bezongen de bevalligheid ^lieflijkheid en fterkte van den Bisfchop-ezel, en nog is het versjen bekend, dat men hem ter eere opzong uit een half Fransch en half Latijnsch lied, dus luidende: Ehl Si-re dne ga chantcz, Belle bouche rechigrsez , Vous aurez du foin asfez , Et de l'avoine a planté. Dat is: "Wel aan! Heer ezel! zing, laat uw fchaon aangezicht zien. Aan haver en hooi zal het u niet ontbreken. In plaats van negen Kijrie eleifon, of Heer ontferm U onzer, herhaalden de zangers en het volk een negenwerf hi, ha! en, in plaats van het: Ite mis fa est, begon de Priester als een ezel la te fchreeuwen, en de klerefeij fchreeuwde mede ia. De Kerken in Normandij'è en Bourgonje hadden, ten tweede , eene Hoorndrager - Broederfchap. Men koos eenen Hoorndrager ■ Abt, leidde hem de waardigheid van Paus bij, verfierde hem met Pauslijke fieradiën, en voerde hem, op eenen wagen, van de ééne ftad naa de andere. Overal deelde hij zijnen zegen en zijne bevelen uit. Voor deze twee feesten behoefde het Koningrijk der Zwartgemaakte/! geenszins te wijken, dat in de Provintie Dauphiné, en vooral te Fienne gevierd werd. Een troep kwaade jongens, door de ftadsregeering uitgekozen, begaf zich des morgens vroeg, half naakt, in het Paleis van den Bisfchop , die eenen Koning over hun benoemde, en hun zijnen zegen gaf. Van daargingen deze jongens in het klooster St. Andreas, en de Abtdis gaf hun de fchoonfte harer kostgangers tot Koningin. Maar alvoorens die aan de jongens werd toevertrouwd, moesten zij zweeren, hare kuischheid te ontzien, en die op geenerlei wijze te kwetzen. Ifl diêfvoege beëedigd en gezegend, hoorden zij nu, in de midden-eeuwen gevierd. i'9 met hunnen Koning en Koningin, eene mis ter eere van tk'voordsf ftreeken zij, te paard, alle ftraaten door, en wieroen allen, die een ongeregeld keven leidden, asch in de oo^en en fcholden ze uit. Men deed hun de eere aan, om hen zedenverbeteraars te noemen. maar zij waren niets mders dan eeretchenders. X ' 7oo werd 'er ook, ten vierde, ten dien tilde, te 1 a,m een zoogenaamd Bisdom der gekken gevierd, U tegenwoordigheid des Bisfchops en der Sorbonne. De (ïeestliiken verkleedden zich daar bij deels als vrouwen, deels als wilde dieren, verzelden den Bisfchop naa de Kerk en plaatften zich dansfend op de trappen van het hoog'altaar , waarop een fchotel met vette foep ftond. De Bisfchop zegende deze foep, en de Mis begon. Geduurende dezelve werd 'er met dobbeloenen gefpeeld, en in plaats van wierook , verbrandde men leder van oude fchoenen. De vrouwlijke fexe mengde zich onder de geestlijken, en de gantfche menigte vrat , zoop , fpeelde, hoereerde, en zong de beestachtigde liederen in ^Vaf'men met deze feesten bedoeld hebbe, is mij onbegriiplijk. Men kan ze ten minden niet beter kiezen, zo zij 'er toe dienen moesten, om den Godsdiens en de Pvoomfche plegtigheden zeiven verachthjk te maken. de vrouwenmarkt in engeland. Bij geen bekend volk in de wereld vindt men meer te^enftrijdigheden in denk- en handelwijze, dan bij de Engelfchen. In een land , waar men de affchafling van den llaavenhandel voor het Parlement brengt, waar een bijzonder gezelfchap aanzienlijke lommen heeft te koste gelegd, om fchriften tegen den llaavenhandel m omloop te brengen , en eene meerderheid van (temmen voor een voordel te krijgen , dat , hoe zeer mislukt, het menschlijk gevoel zoo veel eer aandoet, waar de aanklager van den Gouverneur hastings de misdaaden eens bijzonderen perfoons tot de zaak der meuscliheid maakte , welke verdiende gewroken te worden ; waar de menfclienvriend howard, die te vroeg geftorveu Heiland der zieke menschlieid, op het toneel H 4 Se- Ï^O DE VROUWENMARKT IN ENGELAND. geroemd en toegejuichd werd,— brengen mannen hun, ne vrouwen , even als de kalveren , aan een touw ter markt , en verkoopen ze. Het jaar 1790 is bijzonder berucht geweest, uit hoofde van het menigvuldig; ver' koopen van vrouwen. «4,vuiuig ver* ma^?nS/jen handwerksman, verkocht op de S* 1 ^ord' Zljne vrouw voor v¥ fehellingen. Hy leidde haar, gelijk gewoonlijk, aan een touw, dat hij zoo lang ui de hand hield, tot dat hij het geld ontvangen had , wanneer hij het den nieuwen echtenoot overreikte, hem veel geluk wenschte, en heen ging, ten dergelijk geval gebeurde te Es/ex , alwaar een man zijne vrouw, tevens met twee kinderen, voor eene vilein rk0Chi- De P^igheid ging van muziek ^ a \ , dÜ m0ed,er moest driemaal, met het touw om den ha s, de markt te Matrhinggeen rondwandelen. mirl^' 1ff \?m ëdrd ? kriJgen ' nam °°k een timmermans knecht te Londen bij de hand. Een ander timmermans knecht was de koopman, die, weinige weeken daar na, liet geluk had, dat zijne nieuwe vrouw eene onverwachte erfenis kreeg van 1500 pondeu. Sterlings. ■ Te Nottlngham verkocht een man zijne vrouw, reeds drie weeken na de bruiloft. Een fpijkerfmid kocht ze voor eene fchelhng. Zeker landman, niet ver van 1 hapte in Oxfordshire wonende , had zijne vrouw vóór eenige jaaren verkocht, maar zonder eenige formaliteiten. Zijne buurcn zeiden hem , dat de koop uit dien hoofde met gold; weshalve hij, in Februarij, tot deze plegtigheid befloot, zijne voorige vrouw afhaalde en ze aan een touw, zeven mijlen ver, naa Thame leidde, alwaar zij nog eens voor eene kroon, in volle orde, verkocht werd. Het merkwaardigfte daarbij was , dat hij voor deze vrouw , even als voor een koopbeest vier Pince tol betaalen moest. Zeker man, met name rijland, verkocht zijne vrouw met zijnen ezel, voor dertien fchellingen en twee kannen bier , aan eenen anderen ezeldrijver, waarop zij alle drie in een bierhuis gingen, en het geld verzopen. Dit gebruik, eener befchaafde Natie zoo onwaardig, werd den 12 Februarij 1790 te Pardon , door de hoofdlieden zelfs van het kerfpel te Swadlincote geöeiend, üen man had zijne vrouw verlaten, die derhaiV? ? al? eene verlatene , door het kerfpel onderhouden werd* TOGTJEN IN DE ST. PIRTER.SB., BIJ MAASTRICHT. ISI werd. Om zich van dezen last te ontdoen , zonden de hoofdlieden haar te verkoop op de markt te Pardon , alwaar iemand haar voor twee fchellingen kocht. De koop werd omftandig in de tolboeken geregistreerd , waarbij men zelfs niet de waarde van het touw vergat, togtjen in de st' pietersberg, bij maastricht. Onlangs had één onzer vrienden, die, op eene reis van Rotterdam , door een gedeelte van Duitschland, Zwitzerland, enz. mede de St* Pietersberg, bij Maastricht bezocht, de vriendlijkheid , ons , van dit laatfte togtjen, eenig bericht mede te deelen, waarvoor wij hem , bij dezen, onzen hartlijken dank betuigen ; terwijl wij gelooven, dat de befchrijving daarvan niet alleen onzen Lezeren geenszins onaangenaam zijn zal, maar ook tot waarfchuwing kan (trekken voor andere reizigers , die deze merkwaardige plaats , gelijk toch zoo menigmaal gebeurt , gaan bezoeken. Wij zullen yoomoemden Burger of zyn reisjournaal zelve laten fpreken, ■& •& # Te. Maastricht te zijn geweest, zonder den vermaan den St. Pietersberg te hebben bezocht, is even zoo veel, als naa Rome gereisd te wezen, zonder den Paus gezien te hebben. Zoodanig begreep ik het, en dus begrepen het ook mijne reisgenooten. Het was derhalve op den a6 Julij (1798) , dat wij dit bezoek met ons vijf perfonen gingen afleggen. Na dat wij ons, door «en goed middagmaal , op de reis hadden gefterkt , kwam de Burger coertsens, die voor iemand wordt gehouden, welke den berg zeer wel kent, en daarom, door alle gezelfchappen, reeds zedert veele jaaren zelfs, als gids gebruikt wordt, als leidsman bij ons, met een ftuk eener flambouw van omtrend twee voet lengte , zeggende, nog een dergelijk ftuk in den binnenzak van zijn rok te hebben , en een ftuk turf, dat hij , even buiten de poort , in brand (tak, en van welk foort }nj mede nog eenigen bij zich voerde. Dus gewapend, ging hij, door eenen gewelfden gang , den berg in , ftuk zijne flambouw aan, en verzocht ons , die intus^ li 5 fthen. 122 TOGTJEN IN DE ST. PIETERSBERG fihen mede, door het gewelf, in den berg waren gekomen hem te volgen, hetgene wij deeden, zijnde het toen omtrend kwartier voor vier uuren m den namiddag. wuuier Welk eene verkoelde kolom van lucht kwam ons te gemoet I het was, als of wij eensklaps uit het warme Zuiden in het koude' Noorden werden overgebragt: dan , hoe verder wij den bere ingingen , aes te meer fcheeu de koude te verminderen. Eind. geLdeT ° W'J dC luchtssefteldheid ' en bigden onzen Hier wordt de befchouwer als van verwondering weggerukt on het gezicht dier trotfche gaanderijen, waarvan fommigen naar gisfing, omtrend vijftig voeten boog zijn: anderen zijn laagêr, en fommigen zelfs zoo laag, dat men zijn hoofd, bij het doorgaan ilooten zou zo men ze niet al bukkende als doorkruipt Dez' platte gewelven, die zoo plat gehakt waren , dat zij eer naai geftukadoorde zolders, dan gehakte gewelven, geleken, werden onderfteund door kolommen van ruim twintig voeten in he "ier. kan . Van deze kolommen zijn eenigen glad en anderen met hoeken afgehakt, naar gelang de bergwerkers die net of Ld" afgehakt ot gezaagd hebben. Uit de hoeken der kolommen kan men duidlijk den voordgang der graving befpeuren, dewijl de groeven die de fchuuring der karren-aslén in dezelven gemaakt heeft, al trapswijze van boven naa beneden gaan, in dier voeee ?n«M^m.lgen T hTg i^'Jt1 een half karrewiel naauwlijks tusfchen de groef en het gewelf door kan. Al voordwandelende kwamen wij aan eene gaanderij met eene goede Echo; vervol', gends aan eene zoo genoemde kamer, waarfchijnlijk door ftuden ten aldaar gemaakt: naa dezelve klommen wij langs eenen ftii. len, ongemaklijken trap; wij vonden hier, op de wanden, een ge met houtskool en rood krijt geteekende beelden, levensgrootte, onder anderen een als een Capucijn, zijnde het pourrrait van iemand, die m den berg verdoold was geweekt en beloofd had volgends het verhaal van onzen gids, om, in geval hij leevend £ZÏe'A™gtuk0iïea> CapUCijn Ce zul,e» worden; ook was hier een Christusbeeld , zeer goed van omtrek, en gedeeldijk zeerwel geteekend, doch door het befchrijven van naamen zeer mishandeld en uitgewischt. Van daar weder voordwandelende , kwamen wij aan twee plaatfen, waar het water uit de gewelven geduung nederdrupt. Een dezer uitdruppdingen heeft de ee. daante eens zaks, waar de Ipocras uitlekt, en beide waterlekkin. gen vallen op ffcenen, die, door lengte van tijd, reeds door het water in bakken of goodteeneu gevormd zi n. Hier vond ik een goed ftuk vuurfteen, dat, hier en daar, in den berg, overvloed.g gevonden wordt. Toen wenschte ik ook eene goede fchelp te vinden, om mij te overtuigen, dat zij in dezen berg zijn; en dus het geloof, dat die berg voormaals aan of in zee gelegen hebbe, en, door eene revolutie, op zulk eenenafftand. als .hands plaats heeft, van de zee is verwijderd geworden, in een BIJ MAASTRICHT. 123 p*n reker weten te veranderen. Onze leidsman zeide mij, dat de fchelpen meer in den ouden, dan in den nieuwen berg, te vinden waren. Wij gingen toen naa den zoobenoemden ouden : „ „m dat daar uit geene fteenen meer gewerkt worden , jocVten naa ichelp^n, en vonden 'er eenen, dien ik medenam. Onze nieuwsgierigheid voldaan zijnde, gelasten wij onzen gids, ons nu langs den naasten weg, wederom uit den berg te bren™ H« andwoordde, dit te zullen doen, waarop wi] gerust voordwindelden. Dan wel rasch veranderde onze gerustheid m ongerus heïd, dewijl wij ontdekten, dat onze geleider verdoold was- ten minfte, dat hij den weg niet kon «oden, langs welken wil naar zijn begrip, uit den berg moesten komen: want twee of driemalen kwamen wij op dezelfde plaats, waar wij kort te voren geweest waren. Dit ontdekten wij aan, op de kolommen gemafte, ons onbekende bakens. Telkens als wi. vour eene andere gaanderij kwamen, tok onze gids het kleine ftukjen flambouw in de hoogte, om te zien, of hij eenen weg naa eenen ïtgang ontdekken kon: dan, dien niet vindende, liep h;j naa eene andere, om te zien, of hij ook, hier of daar, eenig ba. ken kon ontdekken; want hij zeide, eene kolom misgdoopett te zün Al zijn zoeken echter was vruchtloos. Toen veranderde ónze ongerustheid in angst , en deze an^st deed ons gevveU.g zweetenf te meer, daar wij ontdekten, dat onze gids zelf bleek van angs wierd; wam het eind toorts was, tot op wee duim na geheel verbrand. Toen zeide mijn vriend vl... dat hij het andere ftuk, dat hij gezegd had, in zijnen zak te hebben, zou «nftekeï, en wij dan maardenzelfden weg, dien wij gekomen waren, te rug moesten gaan; maar de gids andwoordde nu, dat hi geen licht meer bij zich had, dat hij „iet gedacht had, dat w j zoo lang in den berg zouden blijven, en dat wij, met dit kleine ftukjen licht, zulk een eind niet te rug konden komen. Toen vermeerderde onze ang-t, en wij liepen van de eene onzen geleider zeiven onbekende, phats naa de andere. Hn wilde zei s, doorfchrik bevangen, van ons afloopeu; dan vl.... hield hem bh den rok, zeggende: als wij dan hier blijven moeten, zuL al met ons fterven; want het eindjen flambouw werd zoo klein , dat hij het op zijnen duim moest zetten, om het te kunnen hour den Maar te midden dezer groote benaauwdheid zag de ionee Bimter dïi... die, door angst, buiten ftaat was, zoo fchieliik te volgen, en eenige fchreden achter den gids, en dus achter het licht, aan kwam, door eene gaanderij, die onze geleider was voorbijgegaan, een licht, zeggende dit aan het maanlicht gelijk te zi n, welk licht de gids, door dat van de toorts, met had kunnen zien, en dus niet gevonden zou hebben. Op dien oogenblik zag mijn vriend vr,.... het mede uitroepende: het is de dag, dien ik zie. Hier op ontwaarden wij allen eene aan* doeninaf gelijk «" die, welke een fchipbreukling moet gevo;len, v/anneer hij, opeen ftuk van het wrak wordende heenen 124 BESCHRIJVING VAN HET NIEUW GEVANGENHUIS , weêr geflingerd, het land of eene haven in het gezicht krü« m hij denkt te zullen kunnen bereiken, en fne.den! . » fte'uge' len dit licht te gemoet, ontdekkende, toen wi bet naderden dat het een uitgang van de» berg was, maar zolang meïboV men en «ruiken bezet dat 'er waarfchijnlijk, in geen'dert- jaar* of langer, door gepasfeerd was. Hoe het zij , wh kwamen door dit gat, gelukkig uit den berg, en wel des wond" " ™ uuren; geenszins, gelijk onze gids gedacht had, op eene pLts tCH i'1 S? flavanteKl°°s J^Xï; ffgrfjwn een leven, tot zulk eMfLZ D Z . offchoon lang onbuigzaam, werd eindv6, vP «haald door detraanenen den aandrang van,eenen hefl,,k overgehaald door voorhieid, dat, in allen gevalle , ^•ïrdes vldïo'lvin verbeurd was, en dat het voor hem, 7ine lalïe oogenblikken, de grootst moogüjke vertroosting in zijne laatire d hv in zi nen dood, het werk- ^ was'te'r behoudeS van^zijnén' Zoon. De Jongeling ftemde Zgln om het verfchriklijk middel, ter bewaaring van z.jn len en'z°ïe vrijheid, aan te nemen. Hij heft de bij op; maar, ' 2 dezelve neder zou vallen , zonk zijn arm krachtloos neêt, 33S ssssti is s « « CS -ft i » ie 'Süit. ., Mijn Vade,! mij. *. ÏV iemand and» het Vonnia, «r voldoening ..» den e.ach dat WlvS»d™ SÏ vtórwS'de har,.» zijn, en on.bloo, ... Z°f— De «vSing »»' ie.Vonni* rd gefla.k.i en » 5C B JhHike nuuï' in gedachtenis te houden , en dezelve aan £tTgS Kf. toronderwljs, en ter aanfporing tot deugd over ïe b engen. Het Standbeeld vertoont den Zoon, in dezelfde hou. ding, als latende de bijl uit de handen vallen. BB 128 DE VRIJHEID VAN CEWEETEN TOEGEJUICHT. DE VRIJHEID VAN GEWESTEN TO E G E J UI (ÏhT^ '■' •^fimmer zal de waare Christen t Heiligst menschlijk recht betwisten, .1 Recht der keus van ons geloof. -Liefde alleen ftaaft reine waarheid Overreding, kracht en klaarheid. Dwaaling blijft voor dreiging doof. Waar geweetensdwang bleef woeden: Waar die 't broederhart deed bloeden; Luid fprak toch het vrij gevoel. Dwang moog' wreed natuur verwoesten: t IJloed doet ijz'ren ketens roesten. Vrijheid, vrijheid, blijft Gods doel. Domme trotschheid moog' verdoemen'k Wil elk' mensen mijn' broeder noemen. Liefde duldt geen heerfchappij. Wraakzucht fchuime op 's dweepers lippen, Vloek geen vreemde leerbegrippen, Elk is in zijn denkwijs vrij. Ü 2 Wil> door weldoen, door beminnen, - Haat en onkunde overwinnen. Waare deugd! uw Godlijk'fchoon Moet het dwaalziekst hart bekooren, Bij het zielverted'rend glooren Van der braaven zegekroon. Wilde Volken, Turken. Jooden, Allen wil ik vriendlijk nooden Tot onfehendbre broedermin Zoo verbindt zich 't menschdom nader. Allen, eeuwig weldoend vader» Allen toch zijn één gezin. Eng'len! ja, hun levensdagen Zijn uw zorg ook opgedragen; Gij verzelt hen ook , naa 't graf. Moet hun geest onwetend kwijnen, Eenmaal zal die nacht verdwijnen. Boosheid beeft alleen voor ftra£ Chrin'nen! komt, gevoelt uw pligten: .Liefde moet het oog verlichten, 't Oog, dat uw geluk niet kent. Juicht, Bataven! 't vrij eeweeten Breekt vooröordeels laatfte keten , i Die het recht der Menschheid fchends. ft M E,N GELSTUKKEN. onderhoek, of jesus waarlijk voor zijn dood ii e t paaschlam met z ij n e discipelen gegeten hebbe. Dat jesus voor zijn dood de Paaschmaaltijd, eö geene andere, hebbe gehouden met zijne Discipelen, blijkt duidlijk uit het bericht van lucas,Hoofdft. XXII: 7 eu den last van jesus- aan zijne Discipelen gegeven 'vs\ 8. — Het Pafcha, hetwelk moest gegeten, en door de Discipelen bereid worden , is geen ander dan het Paaschlam, 't welk geflagt moest worden, — en djt Aagten en braden behoorde zeker tot het bereiden, 't welk den jongeren werd opgedragen , en niet, gelijk fommigen willen, alleen het reinigen en toebereiden van de kamer, (petrus en joSnn.es vonden het vertrek reeds gereed, Mare. XIV: 15) de bereiding van het ongezuurde brood, en dergelijke meer. Jesus belast zijne Discipelen uitdruklijk, „bereidt mij het Pafcha, opdat wij eeten mogen." — vs. 13 wordt 'er met ronde woorden gezegd, ,, zij bereidden het Pafcha: — en Vs. 15. zegt de Zaligmaker ti ik ben zeer begeerig, om j, dit Pafcha met u te eeten, eer ik lijde." — Hiermede vervalt ook die tegenwerping* dat jesus wel last begeven hebbe, 'om het Paaschlam te bereiden, doch, dat zijn dood tusfchen beiden gekomen zij, erwdit belet hebbe. Dit alles is reeds door sagittarius, (*) bijnaeus (f) en ikenius (§) zeer uitvoerig en geleerd ontvouwd, zoodat men in de daad zich moet verwonderen , hoe iemand dit heeft kunnen in twijfel trekken. En evenwel zijn 'er zeer vele Geleerden geweest, die van een tegenöVergefteld gevoelen waren. — Sommigen, bijvoorbeeld, onder de ouden, cedrenus^ petrus alexandrinus, onder de lateren, antonius de dominis, lamij, galmet, oeder, zeltner, deijling , (*) en vooral CU; DB (*) Vid. sagittarii Harmoniam hifi. pasf. J. C. p. 87. Ct) Bijnaeus de morte J. C. L. I C. 6. §. 3- M\%) 1 ken li Dhfertatt. V. II. Disf. X. p. 407. fq. et Dtsfc Xll de ca:na J. C. qKVpudi[t.<9 vere Pafchali, p- 472. (») Öbfervat. Sacr. P. \. Ohf. Lil. de die % C. tmirtualiIV. DÊEL, M.EJNGELST, NO. 4« 1 I3O öndgrz. of jesus waarlijk voor zijn dood de (*) hebben beweerd, d^t jesus, in plaats van de Paaschmaaltijd, bij eene gewoone maaltijd, het Avondmaal hebbe ingefteld. Anderen, als grotius, hammond en clericus (f) zijn van gedachten, dat Christus niet het nuc%ct Svet^ov — maar Hechts het vcusyji (üw^ovcVtikcv, gelijk de hedendaagfche jooden , gevierd hebbe, en dus geen Paaschlam, maar alleen het ongezuurde brood en de bittere kruiden hebbe gegeten, daar 'er vóór de verwoesting van Jerufalem geen het minfte blijk is van zoodanig zctt jtwt^ovsvraov; en 'er in het verhaal der Euangelisten ttuiolijk gewag gemaakt wordt van een Aagten en eeten van het Paaschlam. Deze geleerde mannen zouden op dit denkbeeld, 't welk regelrecht ftrijdig is met het taalëigen en den famenhang, niet gekomen zijn, waren zij niet verleid door.eenige gezegden van joünnes, (Euang. Hoofd]}. XIII: 1, XVIII: 28, XIX: 14, 31.) waarüit fchijnt te blijken, dat de Jooden eerst vrijdags avonds de Paaschmaaltijd gehouden hebben. Zij zochten door nieuwe voorönderftellirigen , bet tegenftrijdige te ontwijken, hetwelk 'er as tusfchen deze aangehaalde plaatfen, en het gewoon gevoelen, dat jesus met de Jooden gelijktijdig de Paaschmaaltijd hebbe gehouden. — Men kan echter deze zwarigheid zeer gemaklijk ontwijken, of ook, met ikenius, aannemen, dat jesus het Paaschfeest gelijktijdig met de Kar eer s en Sadduceën gevierd hebbe. — Dus vloeiden deze voorönderftellingen uit de zelfde bron voord, met dat gevoelen, dat jesus wel het Paaschlam gegeten hebbe, doch op een anderen dag, dan de Jooden het Paaschfeest gevierd hebben , en welk gevoelen al weder zeer vele bijzondere wijzigingen heeft gekregen. Had men Hechts 111 aanmerking jrenomen, dat jesus geene reden had, om juist te Jerulalem zoodanige fchikIcingen te beraamen , bijaldien hij niet het Paaschlam eeten, maar Hechts bij eene gewoone maaltijd het heilig Avondmaal had willen inftellen, öf Hechts het her'innerings -pafcha had willen vieïen, zónder.het gebruik van het Orfsilam. Zoodanige maaltijd kon jesus overal houden, overal kon hij het Avondmaal inftellen. Doch de (*) Detnonflratio hermeneutiea, quod christus in cana fua ^avimffi^if agnum paschaiem non comederit. Lipf. 1733. (t) In de Aanmerkingen over Matth. XXVI: 18. en Mare. XIV: 12. het paa5chl.met zijne discipel. gegeten heebe. I3T de eigenlijke Paaschmaaltijd moest juist gehouden worden, ter plaatie, waar hec Heiligdom was. (Deui. XVI: 5, 6.) waarom ook de hedendaagfche Jooden geen Paaschlam eeten, maar alleen het ongezuurde brood met de bittere kruiden, benevens een ftuk gebraden vleesch met de znure fauce , ter herïunering aan het Paaschlam, naardien, fints de Tempel te Jerufalem was', bet Paaschlam nergens, dan daar ter plaatfe, mogt worden gegeten- waarom dan een aanzienlijk aantal Jooden van alle oorden in bet joodfche land op dit feest naa Jerulalem trok. Dit Paaschlam moest dan in den Tempel geflagt worden tusfchen dc twee avonden. Zoo dikwijls van de viering van dit feest in het Oude Testament gewag gemaakt wordt, vinden wij, dat het Paaschlam in den voorhof des Tempels, in de volle vergadering des volks; geflagt werd — zie 4 Chron. XXX: 15, enz. XXXV: 5, 6. en lightfoot (*) bewijst dit uit zeer veele gezegden van Joodfche Schrijvers. Ook j 0 se p h u s , (t) willende een bericht geven van den grooten toevloed van volk op dit feest te Jerufalem, bericht, dat, op bevel van cestius, door de Priesters de Paaschlammeren geteld waren, die den ^den Nifan van 9 tot n uuren b ge- (*) Zie lightfoot Hor, hebr. et Talmud, ad Matth, XXVI: 19. (fj Josephus de bello Judaico L. VIL C. 45. Deze plaats uit josephus fchijnt het meest te ftiijden met het, hedendaagsch zoo geliefkopsd, gevoelen van ikenius, dat jesus met de KareCrs en Sadduceën, esn dag vroeger hec Pafcha gegeten hebbe, clan de Phanlëëti , als ook met het gevoelen van uarduinus, die het zelfde van de Gaiïileërs beweerde; hoewel ik niet weet, dat men ergens van deze plaats eenig gebruik gemaakt heeft ter wederlegging van dit gevoelen. Josephus fpreekt flech-s van één dag, (niet van meer dagen,) op welken de Paaschlammeren van 9 tot 11 uuren in den Tempel moesten geflapt worden. Wilde men beweeren, dat de Scrip' turarii — (die zich alleen aan den letter der IJ. Schrift hielden) hunne Paaschlammeren in hunne huizen, en de voorftanders der overleveringen de hunne in den Tempel flagtten, dan zou dit eene formeele fcheuring geweest zijn, die jesus te minder kou 'billijken , daar de wet beval , om die Paaschlammeren in den Tempel te Aagten. Ook zou het getal der paaschlamme¬ ren, en dus ook, der feestvierende menigie, dan nog grooter hebben moeten zijn, dan de opgave van josephus luidt, hetgene niet zeer waarfchijnlijk is. I A 132 GN.OERZ. OF JESUS WAARLIJK VOOtt ZIJN DOOD geflagt waren in den Voorhof, ten einde daaruit omtrend op te rikken het aantal van Israëlieten op dit feest. Diestijds bedroeg dit getal 2,556,000 lammeren. Hoe, zou dit hebben kunnen gefchieden, bijaldien niet alle de Paaschlammeren in den Tempel hadden moeten geflagt worden ? Al was dit aantal wat vergroot, dan ziet men echter uit het middel, waarvan men zich bediende, om het kleinfte getal der feestvierende menigte op te maken (want 'er konden ook, in plaats van tien, wel twintig perfoonen van één paaschlam eeten, en de onreinen waren buiten dien uitgefloten,) dat alle Paaschlammeren, volgends de wet, die toen gold, in den Tempel moesten geflagt worden. Uit dien hoofde is het zeker zeer te verwonderen, dat het in vroeger en later dagen niet ontbroken heeft aan mannen, die beweerden, dat de Paaschlammercn niet in den Tempel, maar door de Huisvaders in elks bij'zonder huis, moesten worden geflagt. (*) Men oordeelde den tijd van 9 tot 11 uureil (want het Pafcha moest tusfchen de twee avonden geflagt worden (f)) niet toereikend voor een zoo groot aan- (*) V. ca sp. sagittarii Harmonia Hi(ior. pasfion. J. C. P. I. p. 80. fq. l. C/1ppelli Epifl, ad CLUHPEKBURG ƒ>. 11 (5. Cq. loesneri Obfervationes ad IV. T. e Philon. Alexand. ad Matth. XXVI: 19. (t) Exod. XII: 6. -— Over dit bevel is ook onder de Joolden zeer getwin. De Kare'èrs verdonder, 'er door den tijd tusfchen zonnen ondergang, en de volle duisternis — (dus de fchemeravond) tusfchen 6 en 7 uuren. Dit fchijnt ook de eigenlijke betekenis van de Hebreeuwfche woorden te zijn, vergeleken met Deut. XVI: 6. Zie MiCHAëLis Supplem. ad Lexica He braica, P. VI. p. 1964. Dit is ook het gevoelen van aben ezra. Doch de Rabbaniten verllonden 'er door den tijd van dat de zon begon te daalen, tot zonnen ondergang: dus van 3 tot 5uuren,of bij de Hebreen van9 tot 11 uuren. Van dat gevoelen was ook josepuus. Anderen, bij voorbeetd, jarChi en kim cm, verltonden 'er den namiddag door, en dit gevoelen omhelslen ook de Chaldeeuwfche Paraphrasten , jonathan en onkelos.— Dit komt ook overeen met de Attifche tijdrekening van den dag, volgends de vei klaring van suidas, hesjjchius ew eustathius. Zie verder bijnaeus de morte J. C. L. f. C. VI. §. 29. Het tweede gevoelen was onder de Jooden , als de leer der Kerk, algemeen geldende, te meer ook omdat de tijd, volgends de opvatting der Kanërs, in de daad te kort was. hetpaaschl. met zijne discipel. gegeten hebbe. 133 aantal lammeren. Men haalde nog gezegden van philo aan, beweerende, dat het geheele volk op dien dag de plaats van den Priester bekleedde, en offerde. (*) Doch uit de aangehaalde plaats van josephus blijkt duidlijk zoo als reeds te vooren gezegd is, dat de Paaschlammeren in den Tempel geflagt moesten worden; en naardien 'er zoo vele Priesters en Leviten in den tempel op dien dag bezig waren, (f) kon dit werk gemaklijk in weinig uuren aflopen. — Alleen heeft men, brj deze gezegden van philo, niet in aanmerking genomen, dat, wel is waar, de huisvaders de plaats van priesters bekleedden, doch dat zij, niet in huis, maar jn den tempel, de Paaschlammeren llagtten ; zoodat josephus en philo bier gemaklijk met elkander kunnen worden overëengebragt. Dat de Paaschlammeren , niet aan elks bijzondere wooning, maar in den tempel moesten geflagt worden, is uit het bovenftaande niet Hechts onloochenbaar, maar zelfs philo levert, 'ter aangehaalde plaats, daarvan een bewijs op. Voes hier bij , dat het Paaschlam als een offer wordt befchouwd , Exod. XII: 37- XXIII: 18. XXXIV: 25. —, Josephus en philo bezigen van hetzelve de woorden $wicz en Svu.cc. Het bloed van het Paaschlam werd van den Priester tegen den altaar gefprengd. 2 Chron. XXXI: 16. XXXV: 11. Alle offeranden moesten in den tempel geflagt worden. Doch dat de liuisvaders zeiven, en niet de Priesters het Paaschlam (♦) Philo de vita Mofis L. 3-/>- 686. E.edit. francof. 1691 Idem de decalogo , p. 766. C. D. ■ •*>■.. r+) Ten tijde van david waren 'er vier en twintig Priester» clasfen (Ephemeria^ 1 Chron, XXV. en van de Leviten waren 'er 24000 ten dienfte van het Heiligdom beftemd. 1 Chron. XXIV- 4. Ook deze hadden hunne bijz.inJere afdeelingen, zoo trac 'er weeklijks, niet meer dan duizend Leviten in den diensc des Tempels waren. Waarfchijnlijk is het, dat 'er op het Paasch.. leest wanneer 'er zoo vele bu'nengewoone verrichtingen plaats haddèn, ten minften eenige clasfen gelijktijdig in den iempel waren. — Doch al was 'er niet meer dan ééne afdeelmg, dan kon dezelve, gewoon aan dergelijke bezigheden, in korten tijd, djit gene verrichten, hetwelk eigenlijk het werk van den Priester en Leviet was, naamlijk hec opvangen van hec bloed, het uitgieten van hetzelve op den altaar, en het verbranden vau het vet, ■ * 3 ïl? A, M A N D T» hm in den tempel flagtten , daar andere offers door* gaaiids door den Priester werden geflagt, blijkt niet alieen duidlijk uit de aangehaalde plaats van philo maar ook uit de woorden door lightfoot bii matth. XXVI: 19. uit het Boek Pefachin aangehaald. ,, Israehta maftat et fanguinem recipit facerdos." Dan alleen wanneer de huisvader onrein was, verrichtten de Priesters en Leviten dit werk, '2 Chron. XXX: ta, _ Uit welke plaats tevens blijkt, dat, walmeer'de Vader des' ïmisgczins niet onrein was, hij dan zelf het Paaschlam moest Aagten. Op deze wijze (temt alles overeen. Het Paaschlam moest in den tempel geflagt, en dus te Jerufalem gegeten worden. Anderszins konden de Jooden, zoo naauwgezet op hunne plegtigheden, ook nu nog het Paaschlam eeten waaraan echter geen Jood thands denkt. En dus blijrr het tevens een bewijs voor dat gevoelen, dat jesus waarlijk het Paaschlam gegeten hebbe, kort voorzijn dood — dat hij deze gemeenfchaplijke 'maaltiid met zoo vele o.mftandigheden te Jerufalem heeft laten toebereiden. — iet over 't zielelijden van den zaligmaker in gethsemane. Door a. mandt, predikant te gorinc hem. Zander de bijzonderheden van jesus middelaar-lijden verdient buiten twijfel zijn Zielelijden in Gethiemané vooral onze opmerking; te meer, omdat de herhaalde bede van den Heiland tot zijnen Vader, onder dat deel zijner fmerten, door eenen nadenkenden , met zonder eenige bedenkingen na te laten, immers op de eerfte befchouwing , bepeinsd kan worden ; wanneer men de hoogstgaande aandoeningen, welken de menscblijke natuur des Heilands aaugreepen , in aanmerking neemt; wanneer men daarbij zich herinnert , de onverfchrokkene gemoedigdheid van zoo vele MartelaaTen, bij 't vooruitzicht en 't ondergaan van de wreedite dooden; en eindelijk , wanneer men zich voor de aandacht ftelt jesus zekere verwachting van, binnen fftfHg tyds, van ajle lijden verlost, en? ten loon vari iet over *t zielelijden van den zaligmaker» 135 zijn Zoenwerk , met eeuwige eer gekroond te zullen W0Retds voor eenige jaaren is mij de meestgewoone leidde van gedachten, in de verklaaring van dit deel d J ïidi^gen van den'gezegenden Verlosfer , met voldoende voorgekomen , en drong m.j tot een ander en onbevooroordeeld onderzoek deszelfs. De vrucht daaiv waïen de volgende aanmerkingen, welken ik fchnfSk aTn fommigen mijner kundige Vrienden , en aan mhïe Smeentefi, in 't openbaar, ter beöordeehng ^SSSSSÜ^ mijne -genwoordige Gemeente ter befchouwing der groote gebeurenis va Gethlemane Si ingeleid, werd ik overgehaald, om mijne gedachten aan 't publiek oordeel te onderwerpen , met dien wensc , da d t kort vertoog eenigzins moge dienstbaar z jn ten rechten verftande van deze aange egene byzonder hrid der üidens-gefchiedenis, en vooral ter handhaving van de eer des Godlijken Verlosfers wien. heerii,kh«d zich telkens, in zijne diepe vernedering, op t doorlnrhtiffst geopenbaard heeft. tfLili Mi ne eerfte aanmerking is, dat jesus Zielelyden ia GÏtlifemané van zijn Zielelijden ^n 't kruis moet onderfcheiden worden; daar jesus in t eeilte zegt, ÏÏriSS en in 't laatfte mijn God! een verfchilvan SSE S welk eene allergewigtigfte reden hebben m°De tweede , dat niet ontkend kan worden dat het Inzien in den fchroomli ken aart der zonde , in alle derzdver verzwaarende onhandigheden befchouwd, en vooral inde rampzalige gevolgen, gevoegd bij die ftraffen welken de Heiland deswegens ondergaan moest , uitwerkfels van Gods rechtvaardigen toorn, met kon nala en de ziel van den Heiland gevoelig te treffen; ,ll dit de groote Godmensen zich dat alles, doo a d u m vat? zijn vernederd Middelaar-leven, en lus ook onir al zijn voorgaand lijden reeds op £ voUktfte wijze, vertegenwoordigd had en nogthands nimmer onder die venegenwoordign g .gekhagd, ia zelfs dat jesus, toen Hijvjon. XII. 27., zeme, null tnHm ziel ontroerd, 'er aanftonds pp volgen laat tl wat zal tk zeggen? Vader! verlos m,} mt deeze uur. Saarmede ontkeffender wijze «nduidejde dat Hij di niet zeggen zou, niet .zeggen, kon; gelijk blijkt uit bet *■ mand t, énmiddelijk volgende, maar hierom ben ik in deze nut gekomen. — Dus zou dan jesus klagt in Gethfe mand uit de verlating van God, en ?t gevoel van deszelfs toorn, moeten gebooren zijn, dan noch het een noch het ander had, mijns inziens, hier plaats, gelui blijkt uit jesus herhaalde aanfpraak mijn Vader' zoo zeer verfchillende van dien uitroep op Golgotha, mijn \~,od! mijn God! waarom hebt gij mij verlaten ? ——Immers de Heiland kon van zijnen Vader, als den zoodanigen befchouwd , niet verlaten worden , noch ook den toorn van zijnen Vader, als Vader aangemerkt ondervinden; maar wel van God, ais zijnen God, zijnen Verbonds-God. Op dien God mogt Hij, uit hoofde van t verbond der Verlosfing, wel betrouwen, dat Wy Hem den loon op zijnen arbeid fchenken zou • maar ook van dien God had Hij, uit krachte van dat zelfde Verbond, te verwachten, dat Hij Hem alle de ftrafgevolgen der zonde , dus ook de Godlijke verlating, en de ervaaring van den Godlijken toorn in zijne f- ' ?Pu.(k geduchtfte wijze, zou doen ondergaan, en dit gelchiedde op den kruisheuvel. De derde aanmerking komt hier op neder ; dat de Heére jesus, die alle de ftrafgevolgen der zonde imaaken moest , ook de bedngftigende aanvallen en beftnjdingen van de magt der helle moest ondervinden ; ' waar van wij nergens eenig blijk vinden ; zo 't niet in Gethfemané gefchied zij. - 't Is wel zoo , dat de Zaligmaker, bij de aanvaarding van zijn openbaar Middelaar-werk, door den Satan is aangevallen en beftreeden; maarniet op zulk eene beangstigende wijze: want in die geheele verzoeking, zien wij jesus vol moeds? en niet de minlte.trek van fchrik of angst. Voeg hier deze vierde aanmerking bij,° dat de Zaligmaker , bij zijn vertrek naa Gethfemané:, zulk eenen aanval van den Vorst der duisternis voorzien heeft • zoo als blijkt uit joh. XIV: 30; daar Hij tot zijne Discipelen zegt , de Over ft e dezer 'wereld, dat is , de God dezer eeuwe, het hoofd der helfche magt, komt en heeft a.an mij niets ; terwijl Hij zijne navolgers irl tTetMemané vermaande, om te waaken en te bidden om met in verzoeking te komen , en zijnen vangeren te genioete voerde, dit is uwe uur, en de magt der duiftervis-, welke twee uitdrukkingen wel moeten onderfcheiden worden; immers., dat de gantfehe. magt der duis. iet over. 't zielelïjden van den zaligmaker. I37 ternis thands tegen jesus op de been was, had Hij, on de ontzettendfte wijze, voor weinig tijds, beproefd, en onder derzelver aanftooking , was nu de Joodfche euvelmoed tegen den gezegenden des Vaders in bevvee- gl In de vijfde plaatfe verdient bijzonder onze opmerking, dat wij luk. IV: 13, lezen en ah de Duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem voor. kenen tijd. Nu lezen wij nergens, dat de hellevorst op die Wijze, dat is, om zoo te fpreken, in oerfoon , op den Verlosfer weder is aangevallen , zo h niet in Gethfemané geweest zij. Onze oordeelkundige Randfchrijvers zijn van die zelfde gedachte, zeggende , ter toelichting van deze aantekening van lij. kAS, want het blijkt, dat hij tegen den tijd van zijn lijden Hem wederom heftiglijk aangevallen is ; en zij haaien hier zeer gepast jon. XIV: 30 ten bewijze aan. Laten wij hier bij ten zesde in aanmerking nemen , dat luk as taal, C. XXII: 44. en in zwar en ftrijd zijnde bad Hij te ernstiger, ons'aanleiding geeft, om aan zulk eenen ftrijd mft den Satan te denken : want , fchoon 't Grieksch woord dyavi'z dikwijls eenen doodeliiken angst en droefheid betekene, is uit het gebruik der Griekfche Schrijveren bekend, dat het, (en deze is de eigenlijke zin,) niet minder eenen flrtjdtn worfteling te kennen geeft; van waar dan ook het wooid fcyuv/fru», 'twelk zijne herkomst daar aan verfchujdigd is, -gemeenzaam de beduidenis van jlrijdens heeft. Hier, dunkt mij, is onzer aandacht dubbel waardig, dat, toen jesus zijnen eerden ftrijd met het hoofd der afgevallene'Engelen volttreeden had, volgends matth. IV- 11 de Engelen zijn toegekomen en Hem dienden , als' 't Hoofd der volftandig geblevene Hemelgeesten , zoo ook in Gethfemané bij het ten einde lopen van dien zwaren ftrijd, „aar luk. XXII: 43, vanHem een Engel uit den Hemel gezien werd, die Hem ver ft e, kt e. f*er nadere ontwikkeling van dit gevvigtig ftuk diene deze zevende aanmerking, dat de Vorst der duisternis, toen jesus zijn openbaar Middelaar-werk aanvaardde den voordgang daarvan trachtte te keeren, en deszelts gezegende gevolgen te verijdelen , door , ware t hem mooglijk , den volmaakt heiligen Zoenborg tot eenige z-onds te yerleiden; doch 't wrik hem mislukte, en^jat 138 A. M A N D T, hij, nu de Verlosfer dat heilrijk werk voltrekken zou en hem geheel overwinnen; daar alle de mishandelingen dien Godlijken Menfchenvriend, reeds geduurende drie jaaren, onder zijne ophitflng aangedaan, en 't vooruitzicht van 't nu volgend grievendst lijden, ja zelfs van den lmaadelijkften en fmertelijkften dood, zijnen moed en liefderijkst voornemen niet aan 't wankelen hadden kunnen, brengen, dit zocht uit te werken door de menschlijke ziel van jesus te verbijsteren door dc ijsfelijkfte verfchrikkingen, en door de ontzettendfte toneelen voor deszelfs geest te openen , verfchrikkingen en toneeleu boven 't bereik van menschlijke uitfpraak; en alleen bekend in de afgrijslijke woonplaats der verdoemenis, om Hem, langs dien weg, nog te ru°- te roepen van de uitvoering van zijn allerdierbaarst vcr« losüngwerk. Uit deze zevende aanmerking wordt de volgende agtJle gebooren , dat wij nergens een fterker bewijs van jesus Middelaar-gewilligheid meenen aan te treffen dan in dit zijn zielelijden , dan in Gethfemané. — De ziel van immanucl was zoo vervuld met e^nen blaakenden ijver voor de eer der door de zonde gekwe'tfre Godlijke ^Majefteit, met eene onverbeeldlijkfterke lief' de voor t heil en de behoudenis van zondaaren , dat zij dien aanval, om jesus trouwloos te maken aan de genadevolle bedoelingen van 't eeuwig heilöntwerp niet zonder duldelooze aandoeningen, en den doodeltjk' fteu angst ondergaan konde, en den Heiland deed bidden , Mijn Vader l indien '/ mooglijk is , laat deze» Drinkbeker van mij voorbijgaan. Onze laatfte aanmerking zij, dat jesus met deze woorden niet bidt, dat Hij uit dien beker niet mogte drinken; want de Zaligmaaker moest, om boven reeds genoemde reden , ook dat zielelijden ondergaan ; ook had Hij daar uit reeds gedronken, zelfs toen Hij voor de eerste maal dus zijnen Vader bad; maar dat nu die beker van Hem mogte voorbijgaan, dat Hij niet verder daar uit drinken mogte; zoo evenwel, dat, indien het 'sVader wil mogte wezen, dat Hij nog verder uit dien bitteren kelk drinken zou , Hij zich aan 't vaderlijk welbehaagen gaarne onderwerpen wilde. Dc tegenbedenking, welke uit heb. V: 7. tegen mijne gedachte omtrend het zielelijden mooglijk gemaakt aal worden, komt mij niet voor van dat belang te zijn., te ïet over 't zielelijden van den zaligmarrr» 139 j . .;: de gegevene verklaaring eene wezenlijke. Svaa'igSfd konneg overlaten: want? behalve dat het toord ivMfc* ons niet verplicht aan de vreeze voorden dood te denken, zoo hebben de Uitleggers over defen tekst zulke ophelderingen gegeven , welken overSnkomffig met de' Griekfche zegwijze niet alleen met ^fverk aaring niet ftrijden ; maar zelfs veel eer deze ^S^tótótiëens dan mijn oogmerk laat hier nwr <*eene verdere uitweiding toe. .. Dit zi? genoeg om u, geëerdê Lezer! de leiding mijner gedachte over den tweeftrijd van Gethfemané te doen weten. Ondertusfchen, gelijk ik het Waagen durfde der befcheidenheid deze, ter beoordeeling, aan te bieden , zoo zal ik gaarne , en met dankzegging ontvangen de aanmerkingen, welken tegen dezelve mogten kunnen gemaakt worfen , en mi verblijden , zo de wSheld en grootheid van den Verlosier, die in den hof afs een worm, in \ (tof kroop, en de aanbnlhjke bHken zjner gadelooze Zondaarsliefde, op eene aude?e en betere wijze, kunnen ftaaude gehoudeii, en in een overtuigend licht gefteld worden. over het uur van jesus dood, eene proef, om marc. XV: 25 en joh. XIX: 14, met elkander over een te brengen, door j. d. mic ha ëL is, Onder alle de plaatfen bij de Euangelisten , die met elkander fchijnen te ftrijden, zijn- gewishjk die, welken het eigenlijk tijdftip, waarop onze Verlosier ten kruisdood veroordeeld , en waarop dit vonnis .voltrokken is, bepaalen, de allermoeilijkfren.en gewigt.glten. Wat het eerfte betreft , de veröordeeling naamhjk van jesus door pil at os, hier omtrend ftb ^J^effi Ls, de eenigfte ooggetuige, onder de Euangelief.hnivers, van jesus lijden (*) Hoofdft. XIX: 14. Hv M Tohannes behoorde niet alleen onder de drie Biseipej len aan welken jesus toeftond, zijn lijden m Gethfemané van' SSi5,KdU3«^^ *ATT* X-XVi: 37» ™™ **** J40 j. b. michaSlis, «p* tirei 'èitTi,, efi het- was de zesde uure. Mncusdnr en tegen zegt, Hoofdfi. XV: 25, omtrend de daadiiike voltrekking van dit doodvonnis: *Hy iè $K ™T1( Z BïCivpuw Amév, en het was de derde uure, toen zH'hZ kruijigden. Hoe is het nu mooglijk, dat iesus ten zes uuren tot den kruisdood veroordeeld werd, en no' thands ten dne uuren reeds gekruiligd kon worden" S Deze zwarigheid drukt zoo veel te meer ^m&W. men der, misflag i„ de tijdrekening u£ Z cll™£tfl waardigften getuigen van jesus Ujdeu , johanne? EfSvl:eiJ geenszins aau marküs w*SmïSZ IcrlSÏS^e^ ^,f uuren tesus ten tusfchen de uitfpJK'Sering1 Z gfe XXVlï-f/0^-' die,te" T UUrci1 begon/ maÏÏh? XXVil: 45 Prijswaardig is het derhalve, dat de Uit léË gers der H. Schrift , als om ftrijd , gepoogd hebben dezen knoop te ontwarren, offc hoon lij 2ifh ™ „ verfclnllende hulpmiddelen en verklaringen , ter blei kjng van dit doel, hebben bediend (*) ' Reeds vóór jaaren koesterde ik het denkbeeld dat om- iV. Testament, ter verëenlfng van beidé Euan- vf^- da8i de 0Ve"fie ionseren zich aIIen wn Jbsos verwijderd pragt. L»e ge.eerde man, van wien hij Bladz. 4.1c foreekt d£ h«hïevoedeenDveael ^ de ""W* SSfeft was MTcHAër > ^fR1Cü,S aan«enomen ^ verdeedigd had was MiCHAeuj zelf, en de tegenwoordige proef, eenomen Z^f/Crftre"te kldne kiften, na deszelft dóódvma meld, bevac eene verdediging en verdere ontwikkeling van zim £ va ,f zIge,ir h" ' ^ 0nZe" LeZeren' h°Pefl wif, ni t onl £ 1 ,"J' ,daar Z1' Saanie eens vernemen zullen, wat W zv,k eene zaak de beroemde uitlegger michaclis zegt. VerZ over het uur van jesus doöd. 14* fcuanklisten, te berde gebragt, de beste en alzins voldoende vare. Zij is deze: „ Markus telt de uuren op de gewoone wijze van Zonne-opgang af, en wanneer hij dos zegt, dat jesus teri drie uuren gekrmfigd ïij geworden, is dit even zoo veel, als of *wn.zeiden, dat hii 's voormiddags ten. negen uuren, of drie Uuren m 7onne-opgang, gekruifigd ware. Johannes daarentegenteil & uuren van middernacht af, en, wanneer W verklaart, dat Christus ten zesden uure ter dood " veroordeeld geworden, moeten wij, naar onze maner, van de uuren te tellen, het dus verklaren , dat tesus des morgens ten zes uuren, dat is , zes uuren na Middernacht, juist op het uur, toen de Zon opging, ieröordeeldis. Op deze wijze ftrijden beide Euangelisten "iet met elkander. Jesus is ten zes uuren ter dood veroordeeld, en ten negen uuren is het doodvonnis aan hto^™sn; zegt clericus, volgt hier in de gewoonte der oude Romeinen , en haalt, ter bevestiging daarvan, a. gellii noStes atttc*, L. $. a, U.e« m Gellius eigen woorden zijn deze: Populum au'em romanurn ita, uti Varro dixit, dies fingulos annumerare a m* dZZce Isnue ad mediam proximam, multis argumentis ester,* iitur Saerafunt Romana, partim diurna, partm noclurna fed ea !ÏL inter nocienr fiunt ^^^Tlnde Zch bt. oJ igitur fex posterioribus noBu hom fiunt , eo d e Ieri dicunTur , qui proximus eam noüemtllucesat. A i lm Htus quoque & mos auspicandi eandem esfe obervationem d*> let Kam magijlratus/quando uno die eis auspicandum est,& id''fupTr"uo' aufpieaverunt , agendum. post exonum folem 1'Jiauflicati esfe & egnfe ex eodem die dtcuntur. Pr*terea SJi S, qu s nullam diem abesfe Roma licet, cum poft ï^«%ft«*W-, & Pos: prunam facem antemedsam TeZentel revertuntur,non dicuntur abfuis/e mum diem En foS jke bewijzen, uit de gebruiken der Rorae.nen ontleend, hna g u.us, op de aangevoerde plaats, nog meer aan. Censor in us fchrijft dus: hujusmodi diés ab aftrologts &cmtaj'. lus üuaslormdis definitur. Babijlonii quidern ajohs exortu adYxor um ejusdemaUri diem ftatmnt. At in UmbnapleriTue a nieridii ad meridiem. dthenienfes autem aboccafu fohs Tdocaun Ceterum Roman- a media notie ad medium noüem dien esfe existimaverunt. Behalve deze plaatfen werwaards clericus heen wijst, kan men die manier van tel en ook u.r S plaafen van L Pandeken afleiden, vooral uit Li. Ut. li tde fS f 8. Waar gezegd wordt: More romano diet * me. J. D. bi ï C H A t L I S j CENSORiKus de die MtajF, Cap. 0 aan, benevens de Vraag, van plutarchus in Ouzst. Rom ^ « tyy tW w 4%*, & Ai^5 VWT.{ Aft^ CBr*J£ Ck R0mdnm dag van Inidder- De gevvigtigfle tegenwerping, welke men die geleerde beandwoordmg van eene zoo belangrijke twis vraat iSn te gemoet voeren, bcftaat hierin: * Jdat de 2 r " meinen, wel is waar, hnnnen dag'net middenS be" gonnen , maar dat die gewoonte ten édevïr\ , « NEs , reeds lang in onbruik geraït ia . »" JK2 dl Romeinen telden toen, moeteen algemeen beSJ hunne uuren van Zonne - opgang af ?*S F , iJ,' derhalve niet te geloovcn zii dat li. " " het Ine berekening'der uurenJ'ZOn UStnTh^ T reeds lang in vergetelheid gekomen Ï»'*" ' die ichijnt, in een helderer daglich.ï S JU'Ste t0£- De atlmn «fit. Ufïede /ƒ/' r*\ ri vt 1, C<& mamtviiifionihvi \ s i over het uur van jesus dooö. 14$ De waarfchijnlijkheid van dit vermoeden wordt bevestigd door eene merkwaardige P^.bij cicero in ziln prooemitm prime.aSttoms in C. Va rem C. X of § tfXXT None font hodie fexttles, hora nona convemre cxpistis. Hier zegt cicero, dat de Rechters, door welken verRES zou aangeklaagd worden, ten negen , ïuren waren bij één gekomen; Dat hij hier de nurfeft •telle te rekenen van Zonue- opgang , en aus s. namiddags ten drie uuren meenen zou ,-valt bezwaarlijk te «looven (*), maar hij telt vermoedbjk van middernacht § en wil dus zeggen ; dat de Rechters *i morgens ten «ezen uuren bij elkander gekomen waren. Mijne gronden voor deze uitlegging zijn de volgende: i Ongelooflijk is het, dat de Rechters, tot het onderzoeken en beflisfen van een zoo moeilijk en verward beding, als dat tegen verres was, eerst zoo laat op den da», te weten 's namiddags ten drie uuren, zouden bij één zijn gekomen. Hierdoor hadden zij zich immers zei ven beroofd van de gelegenheid, om op dien dag, "enige vorderingen van belang in zoodanig geding te m?CDe Romeinen waren nimmer gewoon, 's namiddags of na den eeten de vierfchaar te fpannen. Van daaf , dat plutarchus omtrend k a t o, als iet bijzonders, opmerkt, dat hij, naar het voorgeven van fommigen, wïeens', na het houden van het middagmaal en wanneer hij een glas wijn gedronken had , ter vierfchaar gegaan zij (t) j dat hij echter als eene lastering befchouwt. ("-) Het verwondert mij, dat cicero's uitleggers, die ik, bij deze gelegenheid, heb nagezien, in het geheel niet opgemerkt hebben; dat 'cr in deze woorden eenige zwarigheid neeke; p'tiscos heèft in zijn Lexicon Antiquit.p. 909, deze woorden ih» verklaard: Nona a mendie, tertia Jcthcet post ■ pas. turn: 's namiddags ten negen uuren, drie uuren na den eeien. m Zie elutarchii Vtta Catoms Uticenfa, Nog komt» het bover.ftaande, de door ce nsoriwos, tam Boek de JeNatali, Cap. 24, aangehaalde Wet van den Tribunus plebis m pi JSTORio»: Pretor, urbanus, qui nunc est, qmque pat hacfüat,duos Mores apud fe habetoihque usquead fupremam Ju Zer cives dicito. Waarbij censorinüs opmerkt, dat de {lid vóór denopeansderavondfter vespera hebbe geheten1, en dat Tprema nog vóór de vespera zij voorafgegaan. Werd nu het gericht e^usque ad fupremam gouden, dan konden de Rechters bezwaarlijk 's namiddags ten drie uuren» wanneer de j«pr*r reed* aanging, eerst bij één komen. •144 j. r>. «iefiiiiLiSj. .3-Het middagmaal werd, te Rome , meestal o» hef vyfde uur van den dag, of,.naar onze rekening t ^ fchen elf en: twaalf uuren gehouden; at men r'i t dan geicbiedde het op het negende of tiende uur M , 's namiddags ten drie uuren ; en nu is net immm niet te gelooven, dat op zoodanig uur eene gerechSfê mg zou begonnen zijn. OmtrSnd de uufenvan hk 4- Juist het derde uur van den dar , dat-is 'j mor gen ten negen uuren was de gewoone tijd, wanneer™, iLiTxl^r/lvrsf6'^1111611 W£rd' «-ömtrenTzegt' Prima falutantes, atqm altera continet hora Zxercet raucos terlia causfidicos* ' En VIII, 67, Ho ras quinqüe puer nondum inihi nuntiat; ei ia dam convïva mihi, Cxcïliane, venis I Cum modo dhtulerim raue* vadimonia charta. Zoo merkt ook franc, pollet os in zijne Mst% na fon roman, L. 1, en s 1 o0n 1 us de judic L Ó aan dat de Pretor 's morgens ten negenen', of U et derde uur van den dag hebbe laten uitnodigen R verkrijging van recht voer een ieder. Zie pit scr J^exicon, pag. 909. Dit alles maakt het mij zeer waarfchijnlijk, dat cic e r 0 door het negende uur het zelfde tijdftip verftaat, %TLL 7tëe%tel ne§e" uurcn plese» te noemen. , ^n ,ist d>t zelfde bevestigt het denkbeeld, dat men , in de komeinfche vierfchaar, de uuren, naar den ouden tiant, van middernacht af geteld hebbe. Wanneer ,m \V\^^lH°°-fdh X1X: i«.befchrijft^,t n de. Romeinfche vierfchaar van p. pilatus is voorge* vallen, behoeft men zich in het minde niet te verwonderen , dat hij zich ook van de tijdrekening bediend ebbe , aldaar ,n gebruik. Markus en johanne* Ia en zich volkomen overeenbrengen. En nog gemakRjker, nog natuurlijker zou ons johannes uitdrukking voorkomen, indien wij durfden vermoeden , dat gelijk weleer de Pr eet er Urbanus het uur door den Accenfus liet uitroepen en voor de vierfchaar nodigen,pilatus die gewoonte insgelijks gevolgd ware, en* • zkte OVER. HET OCR VAN JKSÜ3 DOOD. ïtf zich op den Rechterftoel geplaatst hebbende, door den Accenfus had laten uitroepen: Het zij nu s morgens om zes uuren; wie recht begeerde^ ftond het nu vrij, zich te melden. Johannes, die bij jesus lijden tegenwoordig was, zou deze omftandigheid van tijd hebben opgemerkt , en het ware dus niet te verwonderen , wanneer hij zulks , onveranderd in fpreekwijze , mede in fcijo verhaal had laten invloeien. » Dit fchrcef ik reeds vóór tien jaren. Zeker Bijbeluitlegger (heumann) heeft deze mijne verklaring verworpen. Hij merkt eerst en vooraf aan, dat clericus zelf zijne voorige begrippen omtrend het derde en Zesde uur weder heeft laten vaaren, omdat johannes, indien hij dc uuren van middernacht af had willen tellen, niet het zesde, maaf het negende uur had moeten noemen, terwijl het derde uur na Zonne - opgang, waar van markus gewaagt, het negende na middernacht is. Die bedenking zelve had ik reeds eenigermate uit den weg geruimd , hoewel ik mij thands in ftaat bevinde , zulks nog tot meer genoegen te verrichten. Toen reeds had ik gefchreven, dat jesus 'smorgens ten zes uuren door pilatus veroordeeld, en eerst omtrend negen uuren gekruifigd ware. En wien kan het toch wel bevreemden , dat 'er, tusfehert de uitfpraak en de voltrekking van het doodvonnis , bijna drie uuren verlopen , daar niet alleen jesus befpotting door de Romeinfche foldaten in dien tusfehentijd voorviel, maar ook de afgematte en onder zijnen last bezwijkende jesus, verzeld door eene zoo groote menigte volks, niet anders dan langzaam naa buiten kon gevoerd worden? Bij het op nieuw overlezen van johannés woorden echter bevind ik , dat ik mij de zwarigheid , die clericus zich zeiven en ik mij insgelijks maakte, grooter heb voorgefteld, dan zij in de daad is. Ik kan ze nog kleiner maken. Johannes naamlijk zegt in het geheel niet, dat jesus omtrend het zesde uur reeds Veroordeeld zij geworden, maar dat pilatus zich toen op den rechterftoel geplaatst, en, alvoorens hij het vonnis daadlijk uitfprak, nog eene poging gewaagd hebbe, om het volk van deszelfs geroep om het bloed van deZen onfchuldigen te rug te brengen. Men leze ilechts de Woorden, joh. XIX: 13—1<5. Wanneer ik bedenke, dat het niet juist zes uurert, maar omtrena zes, en dus misfchien reeds eene wijle over zes uuren was, toen p ij IV. DÉÉL. MfiWOSLST.WO. 4. K LA> * 4<5 J. D. M I C H A ë L I S , i a t us zich op den rechterftoel plaatfte, en dat j e s us ten negen uuren, toen de duisternis begon, reeds daadluk moet aan het kruis hebben gehangen ; dan fchijnt er mij een zoo korte tijd, van nog niet volkomen drie uuren, over te fchieten, dat ik mij geenszins behoefte verwonderen , hoe 'er, tusfchen pilatus zitten op den rechterftoel eii de volvoerde kruifiging van jesus, zoo veel tijd hebbe kunnen verlopen , maar veel eer hoe toch zoo vele zaken in een zoo kort tijdverloop hebben kunnen voorvallen. Is het volgende misfchien niet gefioeg, om derde half of drie uuren weg te nemen ? i. Pilatus waagt nog eene vergeeffche poging, om jesus te bevrijden, en laat eindelijk, volgends mattheus, water brengen, om zich, alvoorens het vonnis uit te fpreken , openlijk te wasfehen , en dus ook hen, die ver van hem af ftonden, en zijne woorden veelligt niet verftaan konden, te betuigen, hoe zeer hij geloofde, dat je s u s onrechtvaardig behandeld werd. a. Hij fpreekt het vonnis. 3. Jesus ondergaat de befpotting der foldaten , die Ce^s,Tjk veel üjd moet heb^n weggenomen, matth. aXVH: 27—32. 4. Jesus, zoo afgemat , dat hij zijn kruis eindelijk zelf met meer dragen kan, wordt van pilatus wooning, ter Stad uit, naa Golgotha gevoerd. 5. Daar wordt hem nog Edik toegereikt, dien hij niet drinken Wil, Matth. XXVII: 33, 34. 6. De kruifiging zelve gefchiedt eindcliik. Zulks moet die geleerde man niet hebben bedacht ; hij zou anders niet hebben gefchreven: „ Hoe had de Heere ook eerst te negen uuren aan het kruis kunnen worden geklonken , wanneer de Stadhouder hem reeds drie uuren te vooren ter kruifiging had doen uitleiden ? " Maar die geleerde man heeft mij nog ééne bedenking geopperd, welke ik, met zijne eigene woorden, ga voorHellen. Hij zegt: „ hetgene hij, ter verdediging van dit gevoelen, genoodzaakt is, te beweeren, dat naamlijk pilatus ten zes uuren naar onze manier van fpreken het doodvonnis over jesus uitgefproken, en gevolglijk den Jooden nog in den nacht gehoor gegeven, ook in den nacht nog jesus tot herodes heeft laten voeren; daar door wederlegt hij zich zeiven, naardien zulks ongelooflijk is." In het eerfte zie .ik niet eens den minften fchijn eener ongelooflijke zaak; offchoon ik BK over het uur van jesus d00c. 147 nu niet meer beweere , dat jesus ten zes uuren zij veroordeeld geworden, maar alleen, dat pilatus zich-, omtrend dien tijd , op den rechterftoel geplaatst hebbe. Het vonnis is dus bij dag over jesus geveld. Maar dat nu in eene Stad , waar zoo veel onrustig volk bij een is , als op het Paaschfeest te Jerufalem, een rechter die zich eigenlijk, om alle oproer te voorkomen, aldaar onthield , aan den gantfchen Joodfchen Raad en hunne Hogepriesteren , verzeld door eene groote menigte volks, en daar door alzins geducht, voor het aanbreken van den 'dag zelfs, geen gehoor ontzegt, kwam met de voorzichtigheid toch wel volmaakt over een. Voorzichtigheid en plicht gebieden fomtijds , bij veel minder bedenklijke omftandigheden en in veel kleinere fteden, den rechter, zijnen flaap af te breken, wanneer zulke aanzienlijke klagers of eene zoo onftuimige menigte hem overvalt. Is het, bij voorbeeld, wel iét ongehoords, dat, op Univerfiteiten, de Overheid ook des nachts te woord ftaat? en zou het niet berispelijke traagheid wezen, aan de openlijke rust zijnen flaap niet le willen opofferen ? De aanklagers nogthands zijn gewoonlijk nog al van minder rang en aanzien , dan de Joodfche Hoogepriesters , eri het zwaarfte oproer op eene Univerfiteit ware eene kleinigheid , gerekend tegen een tè Jerufalem, op het Paaschfeest, wanneer 'er wel duizend-maal duizend menfchen bijeen waren. Naar het verhaal der Euangeliefchrijvers fchijnt het ook in de daad zoo te wezen, dat jesus nog bij nacht tot pilatus gevoerd zij geworden. Bekend is het, dat srp»}, vroeg, eigenlijk 'smorgens tusfchen drie en zes uuren , of de vierde nachtwake te kennen geeft. Zoo wordt het blijkbaar mark. XIII: 35 verftaan, alwaar de nacht in avond, middernacht, het haanen geh-aai en den morgenftond (npaï) verdeeld wordt: insgelijks mark. I: 35 5 waar bij vpxi ftaflt hw%w a«v nog diep in den nacht. Nu zeggen de Euangelisten, dat de hooge Raad jesus tot pilatus gebragt hebbe, gelijk matth. XXVII: 1 zich uitdrukt, •trpdac yeyop.hvfi, toen het morgenftond geworden was , (hij had onmiddelbaar vooraf van het haanen gekraai gefproken, dat de verloochening van petrus aanduidde; weshalve wij het woord rfnei zoo veel te meer in dien famenhang, in zijne eigenlijke Ka be- 143 J. D. MICÏIASlIS, betekenis, die het mark. XIII. 35 heeft, laten moeten), en volgends markus, in dezelfde tegenöverftelling, 'evSétec. 'e*i ró crp«}, terftond bij den morgenftond. Bij johannes heet het insgelijks, Hoofdft. XVIII: 28, ïv Sè itpul, het was *s morgens vroeg. Willen wij de Griekfche woorden hunne eigenlijke betekenis laten behouden , en wel die, welken zij zelfs bij de Euangeliefchrijvers hebben, (want met andere Schrijvers mag ik mij hier niet inlaten , omdat mijne partij gemeenlijk voorgeeft, dat de Euangelisten den Griekfchen woorden eene betekenis toevoegen, die zij anders bij geen eenig Schrijver hebben,) dan is buitendien bewezen hetgene, dat betwijfeld wordt, naamlijk dat jesus bij pilatus zij aangeklaagd in de vierde nachtwake, en wel jnog voor het aanbreken van den dag. De tweede omftandigheid kon nog eer aanleiding tot bedenking geven, daar pil at us jesus tot h e rode s zond, alvoorens hij hem nog volkomen te recht Helde. Is dit dan ook nog vóór het aanbreken van den dag gefchiedt? Met het zelfde recht misfchien konde ik vragen: waarom niet? Pilatus zocht zich van den befchuldigden te ontdoen, en herodes zal den Hoogepriesteren en Raad te Jerufalem gaarne de beleefdheid gedaan hebben, om hen ook , vóór het aanbreken van den dag, te woord te ftaan. Intusfchen kan zulks ook zeer wel eerst, na het krieken van den dag, hebben plaats gevonden. Want, volgends johannes getuigenis, was het niet juist zes uuren, maar omtrend het zesde uur, toen pilatus zich op den rechterftoel plaatfte. Mijn oogmerk is niet, de averechtfche verklaringen van markus en johannes woorden te wederleggen; en, om die reden, laat ik mij ook niet in op de verklaTing van mijne partij. Hij • wil het zesde uur , waarvan johannes gewaagt, van het uur af rekenen , dat de Jooden de vierfchaar over jesus gefpannen hebben. Johannes had, dunkt mij, met het zelfde recht, de uuren kunnen tellen van jesus gevangenneming af. En in het algemeen moet men denken, dat, indien een Schrijver dit of dat uur noemt, wanneer niet alleen eene enkele zaak , maar zeer vele gebeurenisfen plaats grepen , van welken af men het uur rekenen ;kon , hij het uur niet rekene van de eene of andere dezer gebeurenisfen af, maar dat hij een gewoon uur ver- OVER HET ÜÜR van jesus dood. H9 verfta, ingevalle hij 'er naamlijk niet uitdruklijk bijvoegt, dat zulks misfchien op dit of dat uur, na die voorheen aangeduide omftandigheid, gebeurd zij. Ik verwonder mü, hoe mijne partij toch beweeren kunne, dat de Toodfche Raad eerst 's morgens ten drie uuren zou hebben begonnen, de vierfchaar over jesus te fpannen, daar nogthands, volgends zijn eigen voorgeven , (bij mark. XIV: 30) geduurende deze rechtspleging, des middernachtsom twaalf uuren, jesus verloochening door petrus zal voorgevallen zijn. Het één ftrookt hier geenszins met het ander. #edachten over 'sheilands eerste gewaarwordingen bij zijne opstanding. Heden vieren wij de gedachtenis der heuchlijkfte gebeurenis , welke eenig in haar foort , en belangvol voor het gantfche Christendom is. Jesus is opgellaan! Deze is de verkondiging, welke, op het Paaschfeest, door 's Heeren gezanten gedaan wordt. Het is dan ook mijn plicht, mij deze zaak, in mijne overpeinzingen, voorteftellen. Al peinzende, valt mijde gedachte ïn: welke zullen wel de eerfte gewaarwordingen des yerlosfers bij zijne Opftanding geweest zijn! ben.Engel kan dit gewis noch vatten, noch befchrijven; hoe veel minder ik'. Maar een Engel mag 'er van (tamelen, en dit kat de genadige jesus mij ook toe; fchoon ik zulKs, op verre na, niet doen kan, op de wijze der Engelen. Laat mij , om aan mijne gedachten eene behoorlijke orde te geven, eerst nagaan, in welke omftandigheden, dan, op welken tijd, ten laatften, tot welk einde jesus zij opgeftaan; en zoo, naar aanleiding dezer bijzonderheden, zien, welke gedachten 'er bij den Heiland, waarfchijnlijk, zuilen plaats gehad hebben. Jesus itond op in heerlijke omftandigheden, maar te gelijk had hij gelegenheid, zich zijne voorige diepe vernedering te herinneren. De ftaat des doods, waaruit hij ontwaakt was , de eenzame, fombere graf-kelder, waar in hij gelegen had , deeden hem het ontzettende yan dien toeftand inzien, waar in zijne gekochten zouden hebben moeten verkeeren, indien zijn dood de magt des doods, om eeuwig te verwoesten, niet had te niet K, 3 es* ïjfc GEDACHTEN OVER. 's HEILANBS EERST2 gedaan. Dood! waar is uw prikkel? Helle! waar is uwe overwinning? Dit zal eene der eerfte juichende gewaar- wordingen des Heilands geweest zijn. Ook zal de aanzienlijke graf-kelder des rijken josefs hem dankbaar den Gbd der Waarheid hebben doen roemen, die Hem „naar zijne belofte, bij de rijken in zijnen dood had doen zijn. —- De bewindfelen van het thands herleevend lichaam des Verlosfers werden omzwachteld. De zweetdoek werd afgeligt. Engelen ftonden Hem ten dienftc, en beweezen Hem hulde, als den voleinder van «ijn werk, als den eeuwigen Levens-Vorst, terwijl de nog toevende aarde getuigde van de grootheid van haren Heer. Welke bewijzen van Majefteit en Godlijken luister ontving jesus hier door! Sloeg hij zijn oog op de doorftokene zijde, op de doornagelde handen en voeten ; dit verwekte bij hem eene gewaarwording, die boven alle befchnjving is. Hij zag de tekenen der vooTige iterflijkheid, en gevoelde zich onfterflijk. Hij aanbouwde de lidtekenen van den bloedigften ftrijd; maar Hij had overwonnen. Hij herinnerde zich de diepfte vernedering en fmaad, en vond zich aanvanglijk met eere en heerlijkheid gekroond. Hij dacht aan de voorige imert; maar genoot reeds de beginfelen van die vreugde, voor welke Hij het kruis verdragen, en de fchande vertcht had. Zuur was de arbeid zijner ziele geweest : maar hij ftond nu verzadigd te worden. Al de reine zelfsvoldoemng, die de door Hem herftelde eer van God, en de door Hem zoo duur gekochte zaligheid van menlchen Hem geven konde, genoot Hij in de ruimftei maat. Ja, hier toe was de verhevene ziel van den God- 1 mensch nodig, om dit, en nog veel meer, naar waarde te gevoelen, en niet te bezwijken. Maar in welk eenen tijd ftond de Zaligmaker op ? Zeer tfroeg, eer het begon te lichten, trad Hij ten grave uit, Doch Welhaast werd de fluiër des nachts, die Natuur omhulde, weggefchooven. Toen groette de verfrischte Natuur, met ftille plegtige vreugde, haren Heer.' De vogelen zongen Ichooner , dan immer , Hem hunnen lolzang toe. Een zacht windjen fluisterde den eerbied der ltomme Schepping. Al het fcheplel, 't welk Hem «hands omringde, fcheen het te gevoelen, dat Hij het was , die hen eens volkomen zoude ontheffen van den last der dienstbaarheid onder de zonde , waar onder zij alle rentten. Jesus had altijd een open hart voor de fchoone GEWAARWORDINGEN BIJ ZIJNE OPSTANDING. 151 fchoone Natuur. Hij had het nu bijzonder. Ik ben h*t, die alles nieuw maakt: dit was zijne gedachte. Tosef's hof werd voor Hem een ander Eden. In het eerfte Eden riep de donderende ftem der Godhjke rechtvaardigheid Adam toe: het aardrijk zij , om uwen wil vervloekt! Hier fluisterde de Godlijke liefde den Middelaar in het hart: het aardrijk zij, om twen wil geupend1 Elke koesterende zoune - ftraal , elk weldadig anuw-dropien, ieder ontluikend bloempjen, elk groenend kruid en plantjen, elk vcrfrisfchend ooft ftelde hij op de lijst der vruchten van zijne voldoening. De vloek was nu van de aarde weggenomen. Jesus had de aarde tot eenen tempel des Atlcrhoogften gewijd. Wie heeft ooit zulk eenen morgen genooten? Wie ooit zoo de Natuur befchouwd? Niemand l want — Godlijke JE sus', dit kwam u toe. , Tl ..... Zeer vroeg in den morgenftond.... Ik moet hier oij no* een weinig ftilftaan, om naar aanleiding van den tijd van 'sHeilands verrijzenis, mij nog meer van zijne gewaarwordingen voorteftellen. Wanneer gevoelen en genieten wij zoo zuiver ? Wanneer maakt elk voorwerp , dat zich aan onze aandacht voordoet, zulk eenen diepen indruk? Wanneer vloeiën uit dien indruk zoo regelrecht de juiste gewaarwordingen , als in den morgenftond? Dan beginnen wij , als op nieuw, te leeven. En wie leefde in den volften nadruk zoo op nieuw, als jesus in dezen morgen ? Wie was, na atmattenden arbeid, immer zoo door de rust verkwikt, als hii door zijnen weldadigen dood-flaap? Wat hart ontving dan ook van elk voorwerp zulk eenen indruk, als het ziine. — Hij aanfehouwde niet flechts de juichende Natuur, maar Hij floeg ook zijn oog op het nog in die»e ftilte fluimerend Jerufalem. En wat trok, onder alles wat zich daar bevond, eerst en meest, zijne aandacht 2 Was het niet de diep ter neergeilagene Discipelen fchaar? Hij, die nathanaül onder den vijgenboom zag, zag hen in ftille droefheid verzonken, vragende de een den ander: Hoe lang?.. Hij zag welhaast ziine lieve vriendinnen zich graf waards fpoeden , mes doorwonde harten, en tranen in 't gezicht. En hoe was de meedogende Ontfermer daar bij te moede ? Zoo als de vriend , die van zijn omzwerven te huis gekomen en wetende, dat al de zijnen hem voor verloren hielden, juicht in 't vooruitzicht hunner ontmoeting, 153 • cedachten over *S he1lands eerste hunner verftommende verwondering , hunner opgetogen ne vreugde, en tedere liefde-betooningen. En al hes zalige van daf wederzien gevoelde deze Vriend, bij uitnemendheid , zonder iet van dat ongeduldig haasten te vertoonen , hetwelk zoo vaak hec zalige van onze yrolijklle vooruitzichten verzwakt, \ Maar zou de Heiland Jerufalem aanfchouwen, zonder zich ook zijne woedende haters voorteftellen ? Zag Hij pok niet kajafas, misfchien eenen lustigen droom droomende, ontleend van de bloedige toneelen op Golgotha ? Klonk niet het geroep der woedende menigte? ■weg met dezen! kruis hem ■' nog in zijne ooren ? Ja Hij dacht aan zijne vijanden , maar niet met eeue lage wraakzucht. Hij dacht aan hun, met dat oordeel der billijke rechtvaardigheid, hetwelk den verheerlijkten Middelaar als Rechter toekwam. Hij dacht aan hun , en aanfchouwde zijne wonden, waarüit zijn bloed gevloeid was, 't welk zoo velen hunner, ook van deze hunne zonden, zou reinigen, cn gevoelde al den hemel -.wek lust der vergevens-gezindheid. Hij dacht aan hun, en genoot voor zich zeiven al de reine geneugten dierbewustheid, van niets onbeproefd gelaten te hebben , wat ftrekken kon, om hen aan het vreeslijkst lot teontrukken. Hij genoot tevens de vreugde van de eens; miskende en verdrukte onfchuld, die zich eindelijk ge* rechtvaardigd, door God zeiven gerechtvaardigd zag. Nog eens. Het trotfche Jerufalem , het prachtige Tempel gevaarte lagen daar voor het oog des Opgewek-, ten, en zijn boven alle befetlen vlugge Geest vertegen-, wöordigde zich de priester-fchaar, het offerwerk, het. in deze dagen gevierd wordende Paaschfeest, en al de ftatie der wettifthe fchaduw - plegtigheid, ' En Hij mogt zich zelveu aanmerken , als den vervuiler van ai die betekenisfen. Toen Hij nog onder de wet was , nog feesten vierde, vóór vier dagen het laatfte paaschlam at, en dien maaltijd met de zijnen onder zoo vele ple^tige treurigheid hield ; toen 'werd telkens zijne menschlijke ziel geperst, tot dat het zou. voleind zijn* Wat Hem door dat alles voorgebeeld werd. Maar uii had dat ééne woord : het is volbragt , elke fchaduw doen verdwijnen , gelijk de nevel voor de opkomende zon wijkt. Zoo maakten fchaduwen en beeiden thands. plaats voor genade en waarheid. Nu Hij, het tegentiecldige Pafcha , geflagt was , ea; met ééne offerande ia CEWAARWORDINGEN BIJ ZIJNE OPSTANDING. 153 in eeuwigheid volmaakt had allen, die geheiligd zouden, worden, nu aanfchouwde Hij, met de verhevenfte bewustheid zijner eigene hooge waarde, al den ornflag der wettifche bedeeling als gras , en al derzelver heerlijkheid , als eene bloem des velds ; doch zijn Euangehe. zou eeuwig beftaan. En dit brengt ons tot de derde bijzonderheid, waar onder wij ons 'slieilands gewaarwordingen wilden voorftellen- het einde en oogmerk naamhjk van zijne Opltanding ' Deze gefchiedde zeker, om der waarheid getuigenis te geven. Hij gevoelde best, welk een krachtig bewiis voor dezelve zijne Verrijzenis was, en hoe zijne leer; ook door dit bewijs geftaafd, eens over allen tegeuftand van dwaling en hardnekkige boosheid zon ze- geOoknzag Hij, tot in de verfte tijden door, van welk een belang zijne opwekking zou zijn. Dit gevoelde Hij. en daarin was Hij onüitfpreeklijk zalig. Hij wist, wat de aarde zonder hem zoude geweest zijn, en wat ze nu door hem werd; een Paradijs Gods, eene werkplaats der Engelen, en een eeuwig voorwerp zijner eigene tederfte liefde en zorg. Om zijnen wil zouden de ftormen van welverdiende rampen gematigd worden. In Hem zou een fchat van tijdelijk en eeuwig he.1 den kinderen der menfchen ten erfdeel worden. Hij was oe oorzaak van zoo veel zegen. Dit dóór te denken, dit te «vSf^r^Wef «ijn arbeidsloon, boven het loon van gen, die immer ftreden. - Hij leefde, en wist, dat 83 niet voor zich zeiven alleen leefde, maar het gantfche lichaam der gelovigen, als hun hoofd, vertegenwoordigde. Hij zag, als 't ware, de gantfche ichaar Serveriosten met zich ten grave uitflappen, hebbende 5f kroon der overwinning op de fchedels en den vors der verfchrikking aan de voeten. Hij: juichte nu: Dood! waar is uw prikkel? helle! waar is uw zegepraal ? De dood was verflonden tot overwinning. De prikkel des doods was de zonde;, maar de zon ie was verzoend; de fchulden waren betaald, de kwijtbrief was in de hand des Middelaars. Verrukkende gewaarwording voor Hein, die het kruis verdragen en de fchande veracht had voor dè heerlijkheid, die hem was voorgefteld! Nu was het angftig geroep: mijn God! mijn God! waarom hebt gt} tnij verlaten ? nu waren die akelige uuren van duister£a voorbij, Het zachte, verkwikUjke Abia Vader zouK 5 öe Ï54 . gedachten over 's heilands eerste de uit duizend monden opgaan; en een Hemel van Godlijke genade en gunst zoude rondüm de zijnen, op ziine voordduurende priester - bede, helder en onbewolkt blijVen. — Hij leefde, en zeide Hij eens tot zijne lievelingen: ;* leef, en gij zult leeven, de herhaling dezer belofte was thands in zijn hart. Nacht en dood zouden zij zonder Hem gebleven zijn, nu zouden zij leeven door , H.em> do°r den geest des levens, die in Hem was, een nieuw en geestlijk. leven in Gods gemeenfehap gunst en dienst. Leevende zouden zij werkzaam zijn in het voordbrengen van vruchten , bloeiende in het eeuwiee leven. ° . Hij leefde, en Hij leefde om te heerfchen. Zoo kon inmmer een hart te moede zijn, als, bij dit indenken, het hart van jesus zal te moede geweest zijn. Nog zoo kort geleden, was Hij voor de vierfchaar der Jooden, en voor pilatus rechterftoel, gerekend als van God verlaten, geplaagd en verdrukt. Maar nu was Hij met eer en heerlijkheid gekroond , gereed om zoo op den troon te Happen , en den fcepter te zwaaien over .alles, wat immer door het woord zijner kracht was voordgebragt, en dat met luister en waardigheid, zoo dat hemel en aarde zouden erkennen : Hem komt die eere toe! Hij had niet nodig, gelijk de pas ten troon verheven aardfche Vorst, zich te vermoeien met het maken van ontwerpen, welker uitvoering zoo bezwaarlijk is als derzelver uitkomften onzeker zijn. Neen met de vrohjkfte bedaardheid van geest en de zaligde zielsrust Haarde Hij het toekomftig heerlijk regeeriugs - werk te gemoet. Elke zaak daar toe betreklijk was reeds van eeuwigheid beraamd , de beste einden waren bedoeld , de beste middelen ter bereiking uitgekozen, geen ééne uitkomst zoude faalen , geen ééne teleurftetling was mooglijk. Hij, wiens naam is wonderlijk, raad en fterke God , was volkomen berekend tot het werk der heerfchappij , welke op zijne fchouderen zoude rusten. Alles was in orde. Hij zoude heerfchen over alle dingen. Hemel en hel, zonnen en fterren zouden Hem onderworpen zijn. Engelen zouden vliegen op zijne bevelen, en duivelen fiddtren op het hooren noemen van zijnen naam. Mnar in nadruk zoude deze aarde de luistervolle vertoonplaats zijner wondervolle regeering zijn. Daar had Hij zich cene Gemeente gekocht met zijn bloed, en aan dat dier- gewaarwordingen bij mjne qi'standinc }. 155 dierbaar kleinood zoude alles dienstbaar gemaakt worden Zichtbare en onzichtbare duigen, in de natuuliike en zedelijke wereld; vrienden en vijanden, Overheden en Magten, voor- en tegenfpoed, goed en kwaad , dit alles zoude door de verborgene e n onnaSanbare band des wijzen, magtigen en hefdeyo Hen Konings moeten (trekken tot bevoordenng uitbueiding , boei, zuivering en volmaking van die Kerk, welker Hoofd Hi was? tot dat eindelijk hare en zijne vijanden Lr voetbank zijner voeten zouden gefield worden. Dit alles veroorzaakte bij Hem de aangenaanifte gewaarwordingen , die vergroot werden, wanneer Hij bij ?e herdenking aan het voorledene, en de ervaring van het tegenwoordige, verder in het toekomftige vooruit Nog onlangs werd Hij als een kwaaddoener langs Imfalem's ftraat» gevoerd en tot ieders fc^Wjfod aan het kruis genageld. Nu ftapte Hij in jose f s hof met ftiie majesteit ten grave uit, en ontving de voor Hem a leen verftaanbare hulde der Engelen. Eerlang: zoude hü inden Hemel, en, na den afloop der eeuwen, in eodliike pracht oP de wolken des hemels verfehijnen, om Engelen en menfchen te oordeelen. Ook m dezen zoo ontzachlijkeu ftond zou de zalige vrucht en kracht Sner Opftanaing zich op het luisterrijkst verwonen* wanneer Hij zich , in de opwekking zijner vnenden, als de Someiie overwinnaar van dood en graf zoude• be. wonen. Ook deze zegepraal, ook dn einde zijner heeriSke opftanding ftelt de Zaligmaker zich in den geest voor. Koude het anders? Gevoelde blij, die eens een fterflijk lichaam omdroeg, thands niet de kracht des onfterfli ken en onverganglijken levens in zich?.Gevoelde Wa zich niet aangedaan met een onverderfhjk geestlijk lichaam, ontflagen van alle die banden der zwakheid, waarin hetzelve onlangs gezaaid was? Zal de gewaarwording hiervan ook voor je sus niet zalig geweest «ma ? _ En daar het belang van zijn volk nimmer van - het ziine gefcheiden was, kon Hij zich dan zoo gevoelen, en niet denken aan hetgene hij voor hun was, en zij eens door Hem zouden worden? Verre van daar. Hij, hun Broeder, verheugde zich in hunne verrukking, als zij zouden opwaken uit een veel langer doodüaap, dan de zijne geweest was, en in zich een leven, eene werkingskracht, een gevoel van voordduunng,zonder :einde, zouden ontwaaren, zoo als hunne ftoutfte ver* I5S 1 gedachten over *s hbii.ands, enz. bedding zich nimmer had kunnen voorftellen. Dan zoude hij ecuwig de grootfte mate van de zuiverfte zelfsvoldoening genieten, in de aanfchouwing van de door Hem aangebragte zaligheid van ontelbare fchaaren van verloste zondaars. Dan zoude Hij eeuwig de vruchten fmaken van die moeitevolle jaaren op aarde doorgebragt. Mogun wij ons voorftellen, dat de verhevene ziel des gezegemden Verlosfers op deze of dergelijke wijze is werkzasim geweest bij zijne opflanding, hoe veel ftof tot Godverheerlijkende en blijmoedige betrachtingen heeft niet elk Christen, zoo dikwijls hij deze belangvolle gebeurenis in het geloof bepeinst! En hoe gelijkvormig zullen „in zijne mate, zijne gewaarwordingen eens zijn aan die van zijnen Zaligmaker, wanneer ook hij uit de doodeil zal ppftaan! Met welk eene zegepraal zal Hij op het doorgeftreden leven te rug zien ; met welk aen oog vol verwondering eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woonen zal, aanftaaren; met welk eene verrukking zijne vrienden omhelzen; mee welk een verheven gevoel van inftemming in 's Richters billijk oordeel zal hij den vijand van het Euüngelie aanichouwen, en jesus zaak zien zegepraalen! Hoe vol van aaubiddenden eerbied , maar tevens met vrolijke vrijmoedigheid, zal hij den Godlijken Richter naderen, die te gelijk de Verzoener is van alle zijne zonden! Hoe allerdoordringendst zal de dankbaarheid, de liefde en verwondering zijn , waarmede hij aan de voeten van zijnen dierbaren Zaligmaker zal neêrvallen , die hem, Gode gekocht heeft met zjjn bloed! Hoe onbegrijplijk zal hem die eer zijn, dat hij met zijnen Koning mag zitten op zijnen troon! Hoe onüitrpreeklijk zalig zal hij •zich gevoelen, met een lichaam voorzien te zijn, gelijkvormig aan het heerlijk lichaam van Christus, oniterfiijk, geestlijk, geheel dienstbaar aan de reine ziel; vlug eii vaardig tot, en onvermoeid in het dienen van God ! Hoe zal hij met al de verlosten zijne kroon nederwerpen aan de voeten zijns Redders, door wien hij dezelve alleen mag dragen! Hoe zal hij zich beijveren, om met al de hemelfchaaren dat lied door de gantfche Schepping te doen klinken: Het lam, dat gejlacht is, is waardig te ontvangen de kracht, den rijkdom, de wijs* heid, di fterkte,, de eer, de heerlijkheid en de dankzeg* IET iet over de kant. bijbelverklaring. 15T iet over DE KANTiaANSCHE BIJBELVER^KLARING, bij OELEOENHEir. van DE UITLEGGING van JOH. IV: 24. DOOR c. w. PENZENKUFFER Tk hen een vijand van alle bedrog, en als zoodanig re1 ken ik mij verplicht, om mijneLandgenooten te waarJhouwen voor alle zoogenaamde uitleggingen van het N Starnen? door Kantiaanen. Wil iemand openlijk S'gTvSs van kant aankleeven en voortom, dé ftaafnem zeker vrij, volkomen ■ vrj, .even jb» het mg Shïa^ fen aanbiedt, en hierdoor de kantiaanfche^b^^ doet voorkomen, als of zy zeer wel me: het CW eezag van tes-us en de Apostelen beftaan kon, en even Ss efrtids de Wijsbegeerte van cartesius, wol ff, !„z. in, denChristUjken Godsdienst te gebruiken ware; daar de Kantiaanen intusfchen aan' fe^e.Godhjke fWnharine gelooven, maar dezelve, m eenen zeer ge ffleS'in enkel als een masker gebruiken,om hunne gevoelens aan den man te helpen, en door hst te bewerken, wat openlijk, als *ö»clMto bf ™ dezelve terftond deeden kennen, met te bewerKen É%?Tkakt\ gevoelen zijn 'er geene Godlijke geboden is ^er geene Indere Openbaring, dan de mtfpraken de? 'reine Rede. In zoo ver de gewijde Schriften h.ermede overeenftemmen, kan men ze, even als alle andere ?no«Mamde Heilige Boeken, wel Openbaring, geboden «od n ÏÏen , om niet ijllings de vooröordeelen tegen Scn te hebben'; mits men altijd zorge drage dat men de zoogenaamde Openbaring door de praktifche Rede, en nooit de praktifche Rede door de Openbaring, verbetere? Dan: , in zijn hart alle Godlijk gezag aan de Openbaring weigerende, kan men ze vooreerst houden, tofda degRede algemeen krachtig genoeg fpreekt,, ont geene vooröordeelen meer tegen zich te vreezen te hebfen, dan kan men ze openlijk en geheel verwerpen.^ (•) Zie Algem, VaitrU Letter* fittingen, van F'ïr. 180a. ÏS8 IET OVER DE KANTI§ANSCHE éTTeiSr ik dk all£S ** KANT'S ^ woo, „ Eene poging Om in de Schrift dien zin te zoeken die met het heiligfte , dat de Rede leert, i. harmoni' ftaat, -njoet niet alleen voor geoorloofd, het^ moet zelft voor plicht gehouden worden. Deeze uitlegging nr£ ons zehfs met betrekking tot den tekst dikweff gTdwon? gen fch ijnen, en dikwerf het ook werklijk ziin toch moet z# zo het fleebts mooglijk is, dat "zij dezen zin 'Sn ch!eneofnenn'feenen SPOTS voorgetrokS woS JfV i S V°?r de moraliteit in zich behelst, t0t dezeIve wel geheel tegenwerk Zedelijke Wijsgeeren onder de Grieken, en naderhand feli^^'ié^ het J'uist 200 ""et hunne faSel? achuge Godenleere. Het latere Joodendom en zelfs het Christendom beftaar uit zulke gedeeltelijk zeer gedwon' !c^gingen (Pfutu»g<*)' Het Historifche gi dedte s iet aan zich vólkomen onverfchilligs, daar men omtrend denken kan, zoo als men wil -hét roert tot niets, dat eenige zedelijke waarde voor ons heeft » ££Sf-jst-$tGrenz- * mFern- p?* „De Rede, die zich in dingen, welken volgends dermÉ natuur moreel en zielverbeterend moeten ziin. thands meer en meer van den last eens , aan den wi lekeur der uitleggeren beftendig- blootgeftélden , geloofs loswindt, heeft ,n alle de landen van ons werelddeel onder waare Godsdienstverëerers (die der Rede) armeen, fchoon met overal openlijk, in de eerfte plaats de«n grondregel van billijke befcheidenheid aangeno! .men fó uirlpraak te doen over alles wat Openbaring S>£?\ "f mlyk , daar niemand cen'Gefchrift, 't welk, wat deszelfs praktifchen inhoud betreft, louter God! uks behelst (NB. Dit doen in kant»» zinTmooglijkeBoeken der aarde, in zoo verre zij met de uitfpraken der Rede, de eenige Godlijke geboden, overeeuftemmeii) de mooglijkheid afftrijden kan, dat het, naamX mCt ffiich? 0p, hcr8ei,e daarin historisch is, ook Wel werklijk als Godlijke Openbaring aangezien kunne worden ; daar tevens dc verbinding der menfchen tot denen Godsdienst niet voeglijk zonder een Heilig .«oek, en het daarop gevestigd Kerkgeloof tot ftand gebragt en duurzaam gemaakt kan worden; daar, boven, •men , zoo als het met den tegeiivvoordigen toeftand van menscb- BIJBELVERKLARING. menschlijke inzichten gefchaperi ftaat, wel bezwaarlijk End eene nieuwe Openbaring , dóór nieuwe wonderen ingevoerd, venvachten zal ; dat naanft.jk daarom het dus het wijste en billijkfte is, bet Boek (den bijbel) 'twelk eenmaal daar is, verder tot een grondflag van 4 Kerkönderricht te leggen (NB. uitgelegd zoo als wij gezien hebben) en de waarde van hetzelve niet door fut boze en moedwillige beftrijdingen te verzwakken; maar daarbij ook geen fterveling het geloof aan dit Boek als nodig ter zaligheid, op te dringen. L. c. 2 Abth. 118 (*) " P' Wbe langzame en telkens al toenemende overgang van het Kerkgeloof, dat altijd van eenig Openbaanngs«I00F, 'twelk, zoo als men zeggen zou, ons een toeval in handen gefpeeld heeft (t), begint , tot de alleen* hlerfddnvan het reine Religions ■ geloof (het bloot geloof der Rede) is de aannadering van het Rijk Gods. L' C*De openlijke Gefchiedenis van den Leeraar des EuLgeliums eindigde zich met den dood. De als; aanhangfel hier bijgevoegde geheimere enke voor de oogen zijner ^trouwden voorgevallene Gefchiedenis zijner Opftanding en Hemelvaart kan, derzelver historieele waarde daargelaten , in den Godsdienst, der Rede met ge. Snikt worden." Hierop beftrijdt hij de geheele opftanding der lichaamen. , D rede (zegt hij onder anderen) kan geen belang vinden bij eeu lichaam in eeuwigheid met zich om te flèepen, 't welk, hoe gezuiverd het ook zijn moge, toch altijd uit de zelfde ftoffe, die de bafis van deszelfs < zoo verklaarde £m de Graaf: dat hij hem niet al te digt moest naderen. L Wrfm&t Hft ^ders toefchijnt, dan het behoort té i% eik eenenderhalve, die al te digtm„naden,brand ik ^ffiïS veel helpen? Heeft mijne manfchj dan ook , ^een fchiet geweer? En wat kan één tegen zoo velén, lXA £A niect Gedachte Zijn «rij aan |*« Xd 4 *6§ HET RÓOVERS-HUIS. zijdon. Dit zij genoeg voor mijne verklaring: Op hem «ilfaa p.yoolen, die tegen mij eenige mienen maakt* P 1J"9 , De onbekende lachte,ging voord in zijnen gang, en boog zich Weer over de taleL Bij mijne ziel, vriend, ik zal woori hou. den, herhaalde ,1e Graaf, en fpeelde aan den haan van zijn pistool ,. Hoe is het mooglijk, Graaf — lachte de ander op eens „ met veranderde ftem hoe is het mooglijk, dat gij rnii niet zicht en herkende in hem édnen zijner beste Academie-vrienden , me als Hopman bij een vrij.corps in den laatften Beijè'tfchen Socceriïe-oorlog gediend had; een man van beraden moed eS goeden naam , die met het eindigen van dien oorlog ook verdweenen was, zonder taal of teken van hem te hebben Om Godswil riep L-l overluid, hoe vind ik u in deze geflaite? Hoe kunt gij? — Maar zich inhoudende voor de oven*e ge ui. gen , die rondom de tafel ftonden , bleef de rest zijner vraag achter, eene vraag, die de aanvoerer ligt raden kon. Hij luisterde den Graaf ,n met hem naa eene andere kamer te gaan die de waard voor hem alleen in een' verborgen hoek vat, het huis bewaarde; onze Graaf, die boven dien zich in zijne handen ?a? a Cn -??t d/ze ontra°«''ng vertrouwend was geworden volgde, midden door de roovers.doch fteeds met t*ee pistoolen gewapend, zijnen vriend naa." F'^uoien Trjp op, trap neêr, ging thands hun. weg. Eindelijk kwazn-n de geheime kamer, en de roover-hopman bood vertrouwujk den Graaf hand en kusch. „ Geef nu, zeide hij, uwe verwondering, van mij weêr te vinden, onbewimpeld te kennen 1 Gij zijt zeker, van hier niet gehoord en nog minder beledigd te zullen worden. Onder welk een foort van menfchen gij u be- den. Maar ik ben nog de oude, wees daar van zeker! En'dat zij, die alleszins tegen anderen recht en, eerlijkheid verkrachten met mij beter dan de zoogenoemde eerliike clasfe van menfchen! pmgegaan hebben en nog omgaan, dit is even zeker." * Zoo braode ik dan van ongeduld, om uwe gefchiedenis en de aanleiding tot uw tegenwoordig leven te hooren. t Het eerfte is kort' e" hec tweede wel niet van het vrifwilligtte. maar toch natuurlijk genoeg. — Welk' eene plaats-ik in d,en laatften oorlog bekleed heb, is u bekend; gelijk ik ook lops dat girweten zult, dat ik gewoon was, braaf te handejen. Slegis ééne zaak verftond ik niet, den Hoveling met den Jbldaat te verbmden. . Daarom was ik van mijnen Overfte nooit bemind, offchoon hij mij overal heenen zond, waar moed en bek-id nodig waren. De vrede kwam; ons vrij-corps werd a£ ftedaakt. I)e fchwking, die men voor de gemeenea maakie, daar mtP. heg dwong, in een vreemd land cobnisten té worden, was. HET ROOVEaS-'HUIS, IÓ> hard en ton alleen door den nood gebillijkt worden. De maatregelen voor de Officieren fcheenen billijker te wezen, en waren luist het tegendeel. Men beloofde ons dienst, maar weinigen werden aangelleld, en God weet, hoe die belofte vervuld werd? Ik was onder de ongelukkigen. Mijn Overlte, die mij nu niet meer nodig had, bezon zich nu eerst recht daar op, dat hij mijn vijand was. Vermogen had ik nooit gehad; geroofd, nog minder, Piuimftrijken, bedelen om bevordering, kon ik niet. Ik wachtte no°- eenigen tijd, maar dit kon ik ook niet langer, want (legte twee vrienden had ik, die mij geld leenden. Ook zij waren niet rijk , en fcheenen daarvoor in hei vervolg bezwaard te zullen worden. , , ... ..„. Dit bemerkte ik, en kon het niet langer met mij zeiven vereffenen. Nu ging ik bij allen, wat maar Oorlogs - Minister, Generaal, Krijgsraad en dergelijken heet. Tweemaal vertroostte men mij. Voor de derde reize werd ik afgewezen. j Graaf! Welke boeven van kamerdienaars heb ik dan vaak yruclidoos een goed woord, welke ellendige fchoenpoetfers mijn laaiden, halven gulden gegeven. Beiden te vergeefsch! In geen jaar kon ik daarop nog rekenen ; en mijne bezoldiging — zwijg daar wan! In zulke omftandigheden was mijn belluit —- een be- fluit van vertwijfeling. Fcankrijk nam reeds toen, gelijk gij weet, deel aan de onlusten der Engelfche Coloniën. Mijn oogmerk was, naa Straatsburg te gaan en daar dienst te zoeken. Gelukt mij dit pok niet, dacht ik, dan zullen wij zien, of de nieuwe wereld voor mij vriendlijker, dan de oude is. Ook zij heeft genoeg te oorlogen en meer, dan te veel witdêrnisfen ;in den oorlog wil ik mijn geluk beproeven, en in de woestijn, wanneer mijn laatfte nnkertouw afbreekt, mijn? ellende befluiten. Ik verkocht, wat ik bezat , betaalde , wat ik kon , verzweeg mijn plan en verdween. De behoefte mijner beurs noodzaakte mij, te voet te reizen. Ik kwam tot aan dit groote woud; het ging mij hier, «lijk het U vermoedelijk gegaan is ; ik verdwaalde. Op eens fproiigen van agter eenige «ruiken vijf fterke kaerels en twee hunner zptten mij het pistool op de borst, terwijl zij op der» dreigendften toon mijne beurs afëischten, Bedaard haalde ik dezelve uit mijn' zak; maar in eens doeg ik het pistool uit de hand van den roover ,ontrukte zijnen makker het tweede en fchoot af. Mijn eerfte aanvaller viel. Ik trok mijn' hartsvanger en verdedigde mij tegen de overigen. Wel waren 'er nu nog vier overgebleven, maar zeker zou ik hun nog eenigen tijd werk gegeven hebben , zo maar niet op het fluiten van den dénen roover 'er nog drie bij gekomen waren. Een langer tegenftand was nu de dwaasheid zelve. Daar zij mij toen nogmaals toeriepen, dat ik mij zou ove/geven, zoo was ik daar toe gereed. Zij beloofden mij het leven. Ik keerde mijne beurs om; wat 'er uitviel, was naauwlijks noemenswaardig. , . . Ha, dat beloont zich wel - fprak één der roovers — dat .wii ons zoo veel moeite naven en onze aanvoerer zwaar gewond 1 ' L § werd. 17& U"T ROOVERS-HUIS.' werd. — Bij mijne ziel, gij hadt verdiend, dat men asn uwen kop onze hartsvangers beproefden!" — Hij fcheen werklijk daartoe beweging te maken; en ik bleef (laan. „ Op uw woord, zeide ik, heb ik mijn geweer overgegeven, geef mij hetzelve' te rug, en het ga dan met mij, zoo als het valt. Wat u weinig voorkomt, is niet minder, dan mijne geheele bezitting,-en evrnwel heb ik reeds honderd zulke kaerels, a!s gij zijt, aangevoerd." De vaste toon, waarop ik fprak, en mijne rede deed Werking op hen. Zij verwisfelden eenige woorden onder elkandere.i, die ik niet verftond, en zagen naa den gekwetfïen , die met den dood fcheen te worftelen. — ,, Her is ongehoorde geriade van ons, fprak één van hun, wanneer wij u het leven laten. Maar zeg ons, wie zijt gij5" _ Ik zag geene reden, waaröin ik dit hun verzwijgen zou, en verhaalde hun na genoeg hetzelfde, wat ik u verhaald heb._ Hun gefprek begon andermaal en duurde eenige oogenblikken.'" Gij. ziet zelf, fprak eindelijk de ruuwfte van hen, gij ziet zelf, wat gij gedaan hebt en te vrezen hadt. Alleen eene ze. kere achting voor uwen moed bewoog ons, u pardon te geven; maar dit moet gij nu ook Verdienen. Volgends uw verhaal hebt gij niet veel te verliezen; zie hier eene gelegenheid, om veel te winnen. Dappere kaerels hebben wij gaarne; wilt gij onze makker wezen, of — zij zwaaiden dreigend hunne hartsvangers; vast befloten bij mij zeiven, andwoordé ik'; Neen !" „ Ook niet onze aanvoerer! — Zie, wij zijn, wanneer alles bij elkander is, digt bij de veertig fterk. Eendragtig zijn onze posten en vol onze voorraadkamers. Vrijbuiters hebt gij toch fn den oorlog aangevoerd ; wij zijn dit ook , wij zijn zeker nog braver, dan zij , en hebben ook oorlog. Zeker met de gantfche wereld, maar wat maakt dat uit? juist zijt gij aan deze .wereld toch weinig of niets verfchuldigd. Befluït daaróm ipoedig, of . Nog eens was ik van gedachte, mijn voorig neen! te herha» len; maar ik ontveinze het niet, het gezicht hunner uitgetogene klingen werd mij allengs vreeslijker, hoe nader het mij kwam. Verachting des levens vindt gemeenlijk alleen in zekere eerfte oogenblikken van. geestdrift plaats, en haat tegen een ondankbaar menschdom kan, zo hij flegts eens bij ons is ingeflopen, ook ligt door eens Roovers welfprekendheid vermeerderd worden. Kortom, na eenige voorwaarden, die ik nog maakte, en weikeu zij aannamen, week ik voor de noodzaaklijkheid, nam bun aanbod aan en werd hun aanvoerer; ik ben het uog tegenwoordig , gelijk gij ziet. Wat gij van dit alles denkt; wat gij misfchien in mijne plaats gedaan zoudt hebben; -—datlieve Graaf, zeg mii nu even zoo openhartig, als ik thands alles, wat mij betreft, aan U verhaald heb. In uwe plaats zou gedaan hebben? — andwoordde h-1. — Waarfchijnlijk even het zelfde! En hoe zeer mij uw lot ter harte, gaat, dat zullen u mijne gelaatstrekken bij verfcheidene plaatfen vaa HET ROOVERS-HUIS. 1?I .„ rprhaal wel gezegd hebben. Gij blijft mijn vriend* wantik vhrdeu, Si al gfj geweest zijt. Zelfs daar ik toch g ZTJrs handen vallen moest, moet het mij in dit geval verheu. gen, daigï hun aanvoerer zijt. — Maat ik bidu, wat h uw plan voor het vervolg? V Wat gij zeer gemakluk kunt raden. • rü 7uit toch niet blijven bij deze levenswijze? Ten minfte nog zoo lang, tot dat ik niet alleen onverhin. derd van mijne fpitsbroeders, maar ook met taamlijk volle beu». welk een lot gij te wachten hebt, wanneer men u ontdekt, verrascht en overmant? Een hard lot voorzeker; maar toch, ten minfte volgends het natuur-recht, niet den dood. De dwang veroiitfchuld.gt veel en meer nog veröntrchuldigt mij, ten minfte voor mijn geweten, eene andere omftandigaeid." ; , Et,zÏ!%oo zonderling is het lot van den mensch , dat hjj Tnovers zelfs nog goed kan ftichten, wanneer hij maar wil. Deze uend gen wS niets heilig pleegt « wezen honden SS heilig onder eikanderen hun woord. Blinde gehoorzaam'hMl rwee èn zii mij, en die vorst was bijna almagtig op aarde, 5 'maar tSdS.3 zulke trouwe onderdanen telde Toen ikJ hèn kwam, vond ik bijna alle handen met menfclienbloed bezoedel Het was niet meer in mijn vermogen, deze gruwelijke fiSnM »fV wisfchen maar te verhinderen, dat niet op nieu» dtze fchu d veleeTdère", dit is fints. dien tijd mij gelukt, en zal ook in het vervolg mijne poging zijn. Reeds heb Ik het leven gered, van ten minfte twintig menfchen; mijn voorHmheefhen al verfcheidene reizen van menige barbaartthSafgehouïen , en deze herberg, anders bijna elke week dé Slaafs van eènen ongelukkigen, is nu federt zes maande» Ss onze bewaarplaats en ons vreedzaam verblijf geworden. De Graaf prees dit, maar hij voer voord, zijnen ouden vriend te bidden , van zulk een gevaarlijk leven, zoo fpoed.g mooghjk, e vertalen. Hij boodt hem zijne beurs ten gefchenke aan, maat ran zijn aanbod te rug, als hij zag, dat z.jn vriend daar door belegd werd, ^ ^ ^ gefpr£k> Hoe zacht k het leger was, zoo fliep echter Graaf L -1 met, want: zijde ziel was vol gedachten. Met den vroegen morgen wilde bn afreizen mla de aanvoerer bewilligde'er eerst in tegen den avond* en bragt hem, eer hij vertrok, nog eerst onder zijne manfehap. Graaf' fprak hij, wij hebben met u omgegaan , als met eeiV vertrouwd vriend. Geef ons nu uw woord van eer, dat S nooit van deze ontmoeting fpreken, nooit eenig fpoor^vart onze verbintenis, nooit eene befchrijving van het inwendige of Swend'ge van dit huis, nooit iet, dat agterdocht en nafponng Y9«ekk|a koe, VQor het gericht of aan aqdere mcflfthen bekend ï7* DE PEINZENDE DERVISH. foönile de befchenJeXid d^meSe" rooi™ "g f be' was ondergegaan, verzelden ru?»» Y s' loen de 2°i pp den openbaren w g waar h , zonder"./" Vreemde,lnS <°< Ien.de naaste ftad bereiken bon gewar van te dwa" «P eens van hunne vréémde .asten. ^ Vetwi^ *9 K L -—1 hield zijn woord. DiCh na V». _ meldde hem zijn vriend door eï brief • dar ™ nmndea nis ophield , hij zelf mrrL» ' c nu z,lne verbinte- «en/en thands al HopmalUa* 17,'""^ het ontk«' was. Hij deed dit koTvddr het 7£^\^ zwemmende Batterijen , en onzeker is Z r™- d'6 betoem^ zeiven onze avonturier zijnen dood 9 ^ op één der eerfte brief is ook zijn Zal gebleJn heefti Want zi» DE PEINZENDE DERVISH. Eene Arabifche Vertelling. M^n^orertrof'^^tTj'^" «*M *r Mufuhnantroischheid. Zoo verre ziin! h in hoo^d en overige des menschdom, zöLel alsd*aashe,d ' da< hij al het enkei befchouwde als fla ven Sn k J'h6 e'gene <"">«en, van zijnen oppermagt geTw'i^ Si8^^ 0m d« ™ »fcnJb jg5" te geho°f«men. pracht zijner grootheid, en half liS ^ de praal en gen,tot het bezichtigen deron"1 z,,Den ftaa'fiewa. hij , zijne aandacht ZZ^Z ^ T.U1W^^^m^ ouden tempel, aldaareeTond mJ 0verbl,Jffelen van eenen afgebroken ftuk van eenen pfi Teze^T" WCrd> die °P een nen aandacht fcheen befchouwS «?r„W'r;' e" ingefpanbij op zijnen knién voor zich had Z ° u^ bo1' welken ten verlaten, en mozta*™ 1 C • zon had toen het oos. rug te keeren, voddit deM,S m" \eder iu zijn Pal™ » einder gedaald zoude"it «'X'J^100'kneden den gezichtmede te deelen. Dezeffte'griLrr,^? V°ilien ,,cht Plaats, en beftendig in dezelfde^V, ïIoeZ ter zel^ op het zelfde voorwerp. geleilfed * hnW fteeds de 00Sen ftandvastigheid getroffen en l 5 ™ . 2U,k eene zonderiinge van zulk eene ingSnne "3,!^ TD' °m de waare ^den weérftaan, ftapte |e Kali" üit Sn» L»""™ ' niet kunnende ginglozen belchouwern derende zeide ! f.' 'w toi de" >wee. , gg daar* _ C^etó^^fS."J0S! „ hoofd t* LAC. BSlEF AAN BÜONAPARTE. ANECD. UIT PARIJS. 17$ WW' De oude man uit zijn diep gepeins opfpringende, 'én den Vorst kennende, andwoordde aldus:" „ Verheven Majes* teit» geleid door het eerfte licht des daags", kwam ik in het " midden dezer bouwvallen waar eene Godsdienftige ftilta " heera«nlijk de Conftitutie) een periodiek werk! " _». anecdote, betreffende voltaire. Met zeer veel genoegen zag ik, in de Nieuwe Vaderlandfehe Bibliotheek , hec charafter van dezen jgroo en Dichter, maar tevens allerfchadelijkften man, in zijne tattte (») Zie N. Vadttl. SM, IV Deti, \[tt Stak , fifafc. 4?1 I?4 . ANECPOTE, BETREFFENDE VOLTAJRE. oogenblikken, ontmaskerd. Ten bewijze, dat dit niet het uit. werkfel ,s va„ die zwakheid der ziele, welke fomtijds, zelfs dê„ grootften en braafiten man, op zijn ilerfbed, kan vergezellen eu waarmede het zijne talrijke aanhangers hebben willen verfchoo nen, flreit deze waarachtige Anecdote; die ten duidelijkste bewijst , dat deze geduchte beurijder van eenen Godsdienst' weiken h,j zelt in het geheim, niet alleen eerbiedigde, maar zelfs beleed, zoodanig was, ook in zijne gezonde da<*en W»i- YiiendJa?mij' de Heer C kwam te Fer.eii , het geliefd verblijf van v o t t a ir e : hier zocht hij gelegenheid oin dien oeroemden man te zien; en hiertoe verkreeg hij, door een» •bijzondere geheime omftwdigheid, den volgenden morgen, ten zes uuren, zonder medeweten van denzelven, gelegenheid en hier zag hij, zonder door hein gezien te worden, dien woedenden beltrijder van het Christendom, met al den eerbied, welken 25- rR??.msch-Catholijke Godsdienst vordert, het doên eener JKf,b|w.oonen* "elke geregeld op dat uur (wanneer hij voor e.k onzichtbaar wart dooreenen Priester voor hem gehouden werd Dat de nog onbedreven Vaderlandfche jeugd, alvoorens zijné Werken die den Christlijken Godsdienst, zoo fnood als gevaart lijk, heftnjden, in handen te nemen, te rug beeve, bij het Cha. raeter van dusdanig .een monlier; daar hij, terwijl hij ramp en bederf, tegen beter weten aan, met eene rijke en geduchte hard zaaide, zich, in het geheim, op deze wijze, aan dien ramp en dat verderf, door het naauwkeurig waarnemen, en pleeria belijden, van dien heerlijken Godsdienst, welken bij zoo ftout als gevaarlijk, in het openbaar heeft bedreden, trachtte te om'. trekken. 1 BIJ HET VIEREN VAN IIEr PAASCHFEEST., Juicht Krist'nen, die de onzichtb're wereld, Met waarheids held'ren glans omltraald, Gincs als Gods morgenfter ziet glinst'ren; Juicht: jesus heeft gezepraald. Triomf! de twijfjing is verwonnen. Geen wanhoop moordt mee: *t lijdend hart, Veel meer dan 't licht van duizend zonnen. Die éénmaal op Gods wenk begonnen, Gloort nu door 't floers van ramp en fmart. fcSS di.e' foot 't fidd'rend inensehdoro» Den dood heldhaftig tegeutrad, Hij overwon, uw vredepalmen Zijn met zijn fchuld'loos bloed befpat. Hij zag den dood verfchriklijk nad'ren; Hier woedde wrok, ginds helsch verraad. Natuur! zijn dood verlamde uw rad'ren, Verderving drong door bloedende ad'ren. — Maar grootheid gloorde op 't kalm gelaat BIJ HET VIEREN VAN HET PAASCHFEEST» Jtf Hii Oierf, bij '« offer van een liefde, Die eeuwig — eeuwig 't reinst gevoel Van mensch en Seraf doet omvlammen; Triomf! ons heil was 't Godlijk doel. Ons heil, ons elnd'loos heerlijk leven, 6 Kruisheld! was de gloriekroon, Bij 't zegevieren, u gegeven. Triomf! geen fterfüur doet ons beeven, Wij deelen in uw Godlijk loon. 6 Zichtbaar Beeld van 't naamloos Wezen! •k Tuïn , fchoon geknield in 't tof des doods f Ta reine fchaduw der volmaaktheid 2 • fk'jufch" op mijn ontwikk'ling ftroottcb. Uw hart flöeg naauw zijn jongfce tikken, Of Adams kroost hernam zijn naad. Ja, de onfehuid zag, in de oogenblikken,, Ontzaglijk door uw laatfte ftikkei* - Gods lusthof weêr in ; Hof geplant. Schoon 't nachtlijk floers uw ziel bewolkte, Geen angst verfmoordde uw majesteit, En de aanblik van uw brekende oogen Was de uchtendftraal der eeuwigheid; Eer doodverw nog uw lippen kleurde, Hief 't leven reeds den Feestzang aan; De kruis'ling, die uw lot betreurde, ?oen waar berouw hem 't hart veifchenrde, Vpigde u, langs onfchulds mirthenpaên. In 't ak'lig doodsdal, waar verfchrikktag, Op vleug'len van den «wantten nacht, Veleer U 't angstvol fterfbed zweefde Daar daar weêrgalmt nu: '* *s volbrachtf Ta, in dat fchaduwdal ontluiken bè bioeiftms pa de? eeuw'ge vreugd: De doornen wcsdïii 17 r is een God. 'Er is een eeuwig Wezen, Schepper E en e rfte beginfel van alle dingen, en.waar aan aOe fchepfelen eerbied en gehoorzaamheid verlchuldigd zijn. Dit is eene waarheid, die nimmer dooreen mensch,die denS ïn overweegt, heeft kunnen geloochend worden. 7\ is de grondflag van alle wetten, en de noodzaakSrte band der maatfchappij. Sommige verdwaasde W sgeeren hebben eertijds die waarheid willen betwiste^ gMeiifchen van het middelmatigst verftand zouden hedendtgschgenoegzaan^^ men zou zich zeiven onteeren, zo men deze waameia WIdnede0°daa?,ede bewijzen daarvan zijn zeer eenvoudig, zeer duidlijk; en wanneer men dezelven voordraagt zonder de fchoolfche wartaal te gebruiken , vallen ziy onder ieders bevatting, en maken op alle goederen eenen indruk, dien het onmooglik is te wedertlaan. Wy zuïen deze bewijzen, hoe zeer dezelven dikwijls zijn voo gedragen ,^og eens in weinig woorden vervatten V°I. Het fs noodzak, een eerfte Wezen, eene eerfte «nrrank re erkennen, een wezen , dat het beitaan uir. Ö»', desgelijks bet beginte « van het beitaan van alles, dat wij zien, en van alles, dat wij ^Waut de mensch, die heden beftaat, bemerkt wel dat hij zich het wezen niet heeft kunnen geven, en dat h?: 'vin wien hij het heeft, niet meer magts beeffc geÏJi, om het aan hem zeiven te geven. Door aldus van «reflachtcn tot genachten te rug te gaan , vindt hij nooit iet anders dan Wezens, die aan hem gelijk, en ïven zoo onvermogend, als hij is, tf>- Lene onem. diee opvolging van geilachten aan te nemen ftnjdt tegen het eezondverftand; zulks is niets anders , dan zich Ï2 egeenZwanliopige, als een onzinnige, ta* nen afgrond neder te ploffen, waarin men niets meer ziet. ïvien ïioet derhalven te rug komen tot een Wezen, dat noodzaaSijt? door zich zelven beftaat, en bekwaam « anderen JV.DEEt.MBNOEfcST.KO.5* «* 17R DUI&tlJKE BEWIJZEN VAN HET BESTAAN VAN GOÜ. het wezen te geven. Alsdan heeft het redelijk verftand een vast punt, dat hetzelve te vrede Itelt, en waarbij het bemerkt, te moeten blijven ftilftaan : het wordt in zijne ontdekking nog bevestigd, door het zien der orde, welke in het Geheelal-heerscht. . II. De mensch, die denkt en overweegt, kan op geen gedeelte van het Geheelal de oogen flaan , zonder van deszelfs pracht en heerlijkheid getroffen te worden, en zonder aanftonds te erkennen, dat een oneindig verftand en wijsheid die fchoone orde en die wonderbare overéenftemming gevestigd heeft en onderhoudt, welke men zoo aanhoudend , en met zoo veel regelmatigheid , in hetzelve ziet heerfchen. Hij kan zich alsdan bij den eerften opflag van het oog niet onthouden, met den Koninglijken Propheet david uit te roepen: Hoe groot zijn uwe werken, ê Heere, gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt! Pf. CIV: 24. Rn de Hemelen vertellen Gods eere , en het uitfpanfel verkondigt zijner kanden werk. Pf. XIX: 1. Maar hoe zou die mensch den dommen weetniet befchouwen, die hem kwam zeggen, dat alle die wonderen, welken het Geheelal ons vertoont, door het geval fevormd zijn, of den buitenfpoorigen Epicurist, die ezelven aan de beweging van zijne ingebeelde ondeelbare ftofjens zou toefchrijven? Een ding aan het geval toefchrijven , is niets anders dan de lompfte onkunde belijden, omdat het geval niets is , omdat 'er geen gewrocht zonder oorzaak , noch voordbrengfel zonder eene voordbrengende kracht kan zijn. In het Sijsthema der ondeelbare ftofjens van epicurus is even zoo min eenig gezond verftand te vinden. Alles rust in hetzelve op ingebeelde onderftellingen, en geene andere dan belachlijke oorzaken worden daarin voorgedragen , om van de verwonderenswaardigfte gewrochten reden te geven. Men doet in een Sijsthema geene onderftellingen, als na dat men grondbeginfelen heeft vastgefteld , en deze onderftellingert moeten gevolgen uit de grondbeginfelen zijn. Maar waar heeft epicurus geleerd, of hoe zou hij bewijzen, dat 'èr eeuwige ondeelbare ftofjens zijn , die met eene eeuwige beweging begaafd zijn ? Hoe heeft hij befpeurd , dat die ondeelbare ftofjens , of ten minfte een gedeelte van die ondeelbare ftofjens, eenigermate helden, ÜUIDLtJKE BEWIJZEN VAN HET BESTAAN VAN god. I?9 ntn y-rh cezimenliik te kunnen verbinden ? Hoe den , om zicli gezauie"'^. , j cft ^at onwerkhebben die ondeelbare :ftofjens, hoe *eett erbarfi zaam en krachtloos ftof die ^ » k 1° nl'n «ven welken oorzaak zijn, dat zij met zoo Ên flSSshSd bewaard blijven; aan 's menkhen vCl,f™die Onbegrijpelijke verfcheidenheid van vezelen , lichaam dien0"^epf1UJPeelJken de verftandigfte en meest verzintuigen en v^"'^eS4inVff weeflepen ; aan de he- ^rScStenStdÏi?: als door zijn waufchiklhk *^%^^™<«* Natiën alle de befch aVd^en verlichtfte volken; ^J^SSLaIA ken men in den rang der yerftandigen^gefteld gfyfffc zame menfchen, menfchen , welken g^g* . , „ensebdon-, hebbe.i^^^^^d Je" erken n Weïen' indru/moeten die verëeniging £ Remming dat £?ySÏS ÏÏrfte WSeer,° wdke Rome, nog Heidensch zijnde ffi fcJft 2>/ Atf emfcr £rttf/ BEK GENEESKUNST BETREFFENDE» >»! ven-- m '*£^J&J'S&S!^ hooreis, met zijne les Jen gene *l het Hono- zij ieder .voor zich n e ^e^ Studenten uit.de zaal rzrium bijdroegen, fj^™v«cndc, dat hj nooit joegen. De "5^^ gewoon was te fchenken , aan iemand het üonoranuui * beml. Ugen, om hem «| vrede^ Jl^^0 4, Jd\ naderhand den de tien ftuivers. Etn der 1°" vervaardigdc bi deze beroemd garden »^t8 ^emen naö zijn dood ^S%r»^f^ "an de Kerk, geplaatst vond, dus luidende: . s,jlvius hu fitut est, $tat« f J jferfiwi rt, g> , niet eaf ea nnn t iet voor niet g-"» den niet dan droog b ood te eeteg ^ zijne en gehoorzaal liet hij nimmer v w te toehoorers, welken.wisten , £t ^op fee bewegen was, de kamei te aoeu mantels, X voor dekoldezwgrf \ ^ zich zelvell, pelzen, en ftooven. Wannwr Wj, ^ h geWOoa veel ongemak van de koude ondmv , ^ ^ ^ zich door het fpcelei jet een o , he£n gn we_ ftuk houts van dei1 zolder tot in ae de tevens, deröm te dragen, te: veiw»' e^^ ^ Saft Sdig JSStaS. dan die welke men van het V^£2n m, (chafte hij op éénen^ dajjgfjg, muilezel, en zijne «{^«S^ den hals ge&g$£2& ^vergenoegd zoude gaan *R £en dood liet bS^^ffi gen, kleedde »=h ??5f ^ken heeft op deze bi zoukloekmoedig ^ e " waarvan de tijtel is , 184 an8cd0ten, verschillende deelen SfiJ * Iaarfen had doen ««rekken, om door den Acheron te waaden, en geen geld voor 'het overvaare" J^cques lang na zijnen dood, geflecht werd, vonden de werklieden hier en daar verfcheidene (lukken geldsin den grond begraven, zelfs meldde zich bij de regeering zekere perfoon aan, die zich verbond, op die plaats nog 5co Ducaatcn te zullen opdelven, mits men hem de heftt dezer fomme wilde aiftaan. • lo. De Twist, wegens een enkel Punt. Twee vermaarde Franfche Geneeskundigen , portal en antoine petit, geraakten in een'geJeerden twist welke van beide zijden met veel bitterheid s geToerd len °ltn' • ft-K? Zdf' na °Ver e" weder anSoï den, liep eindelijk hier op uit,dat portal ziin re»en, partij.voorwierp, dat haller, (die men wee ?"darton het einde zijner groote Phijfwlogie eene breedvoerige lijs van Schrijvers heeft geplaatst, op welke de merkwa r- S cCken /net C-en getekend zij« »d°c« het meesT 1 zonders en het nieuwst bevattende ,-met **) dén der Schriften, op welke petit zich veel liet voorflaan ikgts met één * getekend bad, Beide partijen verkïe! .zicns, eindelijk zelfs zag petit zich genoodzaakt door één zijner vrienden eene Verdediging te doen in het licht komen onder den tijtel van: Lett£3r?M c hanoi, a Mr. V0RTAL,rarl«criti?Ue qu'il a fait des Ouvrages Anatomyues , /, Mr. p/tit, waarin deze na een breedvoerig vertoog zocht te bewijzen dat de weglating van het * eene enkele drukfout was, c„ Tf„ '\AAhf K 7fnc^ .°P*et was astergelaten. Ha l, -ler had de beleefdheid, deze weglating, naderhand openlijk, voor.eene Drukfout te vcrklaaren. n, Men Candidaat vervoegt zich bij den verkeerden Decanus* n 5e° rt0"' \Ham^rg, welke in de Rechten geftudeerd had trachtte de Doctorale waardigheid te erS UnYvÊr1tSde u - d3t °°gm-erk naa ééne der D»ftfchï Univerfiteiteq, HH vernam hier, dat het weinig moeite kost* der geneeskunst betreffende. l8j kostte, om zijnen wensch vervuld te- zien, onderricht« zich waaV de Decanus woonde , cn (telde dezen Sin verlangen voor deze berichtte hem , dat hij Sder veel omflag zijn oogmerk konde bereiken, door fleets eene Verhandeling te doen drukken , hem tevens twee paketten met Verhandelingen voorleggende en vragende, of hij 'er een van 10 of van 15 Thalers wilde hebbes De Candidaat koos een van 15, en terftond werd"met het drukken een aanvang gemaakt; eerst by de genoegzame voleindiging, werd hu gewaar dat hy bii den verkeerden Decanus, bij dien naamhjk der Geneeskundige Faculteit, te markt geweest was en zijne Verhandeling Geneeskundig was, hu begaf zich hierop te ftond bij den gemelden Decanus, verzocht hem verfchooning, en werd van dezen op nieuw naa dien der Rechtsgeleerde Faculteit verzonden. 12. Sterven van DoBor krunitz. Krunitz was met zijne Encijclopedie gevorderd tot het woord Lijk. Een foort van voorgevoel vindt min hierömtrend'in zijn laatfte Billet, aan den Heer ïui™ welke hem de berichten van het Lijken* huis te Berlijn had medegedeeld. K r u n i t z fchreef in het flot van hetzelve op den l8denDecember, 1796, dat het 70 aar, hetgene hij ftond ?n te treden, hem aan zijn fterven herinnerde waar bii nog komt," (fchrijft hij) „ dat ik federt agt " maaïden mH bezig houde met de bearbeiding van hei " A ticuuSh\ prjfcine dixerim et fcripferim."(het zy 'zondekvoorbVuidenis gezegden gefchreven). Den zelfden nacht ftierf hij aan eene beroerte, en bij het overgeven van het billet, werd zijn dood tevens geboodfchapt. Kwakzalvers en Scherprechters. Zonderling is het bericht van eenen Kwakzalve* thands Sn .... zich bevindende; deze man, te vooren koetfiers knecht/kreeg in het hoofd, om Chirurgijn te worden Om van onderen op te beginnen, fchoor , kopte, en Stelrde hij zoo lang,tot hij zoo veel had overgefpaard, nm ïen iaar lane eene der buitenlandfche Academiën te Soeken He!Kuit de bewijzen, welken hij op verbek van eiken ongeloovigen b|bragt, cn waann hy geene ï85 ANECDOTEN, VERSCHILLENDE DEELEN zwarigheid maakte , dat hij de volgende lesfen aldaar had genomen, als: Geometrie en Ladjn, Anatomie en het beduur van Bosfchen en Wildernisfcn, Phijfiolorie on CRberaie e" Lo§ica' Natuurlijke His or e ™ Meraphijüca, Botanie en Astronomie, Pa hologie en Hydraulica, Praftijk en Mathelis, Chirurgie en Vechten Verbanden leggen en Banden, Verlosten en te Paard rij! den en tot befluit nog een afzonderlijk CollegYe over de Venenfche Ziekten en de Franfche taal. Men 2al dit ligt voor eene Satire aanzien , doch het is eene iSStS^ de b6Wij2en Z°ude» kunnen b jge! bragt worden. Zoo zeer met Wetenfchappen beladen feTS^rug'en gaf zich ^SP&St ileelmeeSr, T^T-'™' « de manier der eerfte heelmeesters. Zoo, bij voorbeeld, herftelde hij heden bcenïf «°Le^/een, « la- P°U> m°rgen 2e"e hiJ ^ «SS been at a la Alanfi», jammer maar, dat de Patiënt een halfuur naderhand, « *** den'geest J£g?' De verachting en de affchuvv , welken men bii de meeste „at ën van de fcherprechte'rs he f i niet minder 1,1 Poolen, en echter is het geloof aan het wonder fn aïdeteknTn1 S*5 daar ev™ in andere landen. Zij bemoeien zich voornaamliik met beenbreuken en ontwrichtingen te heelen en uKSeSf te voorzeggen. Hondevet is hun algen „ middel P In Cracau verdient de Scherprechter met het onthoof- den eene aanzienlijke fom gelds; aidaar heer cht og li denkbeeld, dat de vallende ziekte door het drink"en van het warme bloed eens onthoofden kan genezen worden ufg aes^sTetdedu "ïiJ ^ p8^Èfte ln,n£ ^ J ?e;. de volgende is de prijs telkens minder. Zoodra de zieke het middel opgedronken heeft S ll66/1 ^ BeuIsknechten , met eene zw J gewa fanS^!flnPlaatS'-en driJ'ft hem voor zich> tor zoo hef dat d^t"3"1"? nedervalt5 ^g aanmerklijker is ï rf>, y) a S9.herPrechter voor deze kunstbewerking lof tZt Pn,j?en/dt' H« drinken van Joodenbloef t-T g£ ds dan van Christenen. Dat van eene maagd of jongeling is het duurde in prijs. 14. der geneeskunst betreffende. l87 >i i\m Jnjtnui r,if. _ .«pwd. nydJhcov c* KJ" r Kennis van het Latijn bij de Engelfchen. Hoe veel Latijn de Engelfchen fomtijds yerftaan, bewiS het volgende. In de MonthUj Review, Oétober 1777 p ' sol, is de volgende plaats mt uakh s «W infiitutions towards the prevention and cure of chromo or £ difeafes peculiar to women i777- ,* ^ 9°\Zs aLf lncomparable Phijficia». sijdenham , " ciri7«* *** *w81^ in ac fmM ™orh " S calledblj the fignificant name of proces-fus ïn- Ichnfvers der hebben de goedheid gehad, deze fout te verbeteren, ( Het Vervolg hier na, ) over de oorzaak van het doorschijnende der lichamen. Uit het Fransch van montesquieu. L hij"» licht btfchretf, als de •«rtaf w« bewoon, om alles uit de eindoorzaak " ™r™n De meeste latere Wijsgeeren gelooven, dat het door- ,en doorgaan. end ; te K„ oe,^ 4 -dl L — -g S^S*^TMn fcookt, die a,,e 188 over de oorï. van het d00rsch. der lichamen. Vormen ten voorfchijn brengt. Het fchfjnt mij toe dat dit denkbeeld, van regte port de vraag niet beanrf woordt-5 ik vind, geene zwarigheid daarïn , dat Je' lü.amen doorfchijnend zijn , maar het is mij mSjk tc verklaaren , waarom niet allen zulks ziin J Het is onmooglijk, dat eenige (toffe op den aardbodem zoo digt zou wezen , dat zij geenen doortoM vergunde aan ronde kogeltjens. Stel de S 200 flingerend, als gij wilt, zij moeten het licht aten doo £gt.naarCiien de^therifche "of* «"e lichamen doorDe lichamen zijn dus allen, noodzaaklijker wiize doorfchijnend; maar zij zijn het niet allen betrekl ker'Se gefproken. Zij zijn allen doorfchijnend SS^l ^nkAlt dhinr^'e" d°°rt0St f^l gen niet altijd in genoegzaam aantal door , om ou het te mïïf °°SVlieS £ene bedd£eilis der voo?werpPen S Uit de Waarnemingen van newton blifkt dat alle gekleurde lichamen een zeker gedeelte va? 5raale„ tl flurpen, en het overig gedeelte tP r,,n- lf~J .? „pifc C° ""^«nend, h zooCre'zfizdven zwaK neut in beweging te worden gebraet. dat vnnr war™ °Hfr"e Kruisvaarten, of Heilige Oorlogen, met de uiterD fte g estdrift, aangevuurd door dweepzucht, ondernomen8, hebben, in de Middel - eeuwen^gerinser bewegingen en beroeringen , in Europa en Ajti Sicht,In zijn het menschdom op niet minder bloed In verwoestingen te ftaan gekomen, zij vervulden toenmaalsT hartfn der menfchen niet minder met vreeze ïn hoop, do?/de verwachting der.dingen, diei «beuren zouden dan de tegenwoordige tijden, in welken, op Sw eene geestdrift, wel edeler in haren oorfprong, Ïaa7binie^w nigen helaas ! bezoedeld met dweepzucht vaJn de 'zelfde 'natuur, ^ch anders gewalgd, de gemoederen der menfchen ontvonkt, en allerwegen de ïSSSndfte Omwentelingen heeft^«orzaakt TWe Kruisvaarten, zoo verfchrikhjK en vreeslij*.m hare^rktaïruebben, door het beftuur der Godhjke VoorSghlid, die zelfs uit duisternis licht fchept, n vervol'vin tijd, gelukkige gevolgen voor de volken van Flrnüa te weeë gebragt; zij mogen ons dan ter beSSinl Ken, en ons blijde uitzichten in de toeZmToluIn,da't die zelfde Opperbeftuurer van het Heelal de tegenwoordige verwarringen en rampen door l £i Godlijk? Almagt niet alleen kan, niaar naar zijne Vaderlijke goedheid, zoodanig zal wenden, dat het heil van het menschdom; over het algemeen, zal blijken daar door bevorderd te wezen. I4 ., I De Kruistogten, of ondernemingen, om het Hef. liae Land, dus noemde men Palestina , het land wei eegr door de Jooden bewoond, omdat dit land het door. SchtSt toneel geweest was van het leven en de verhctitinwi vm jesus, en van zoo vele Godlijke mannen, enomdafdaarhetgrafvan den Zaligmaker , zoomen «eende, nog gevonden werd} do ondernemingen, «tt ïsjo verhandeling over de kruisvaarten en h« Heilig Graf, uit de handen der Ongeloovigen, der Turken en Mohammedanen, te vernfl'arch,Jnt de eerfte gebeurenis te zijn, die' Europa uit de flaapziekte, waarin het , fcdert de invallen der barbaanche Volken van het Noorden , was verzonken geweest, opwekte, en aanleiding gaf om eene verönKnnn! & Staatsbetour, i» de& zéden , en fa den Koophandel ni te voeren. .JSL* hst. menschlijk gemoed natuurlijk , die plaatfen, welken uitgemunt hebben, als hét verblijf van eenige doorluchtige perfonaadjen, of als het toneel eener gedenkwaardige gebeurenis, net eenigen graad vm vermaak en eerbied te befchoüwen. Uk "i? Ei,f,° vloeidc de bijgeloovige Godsdienftigheid voord i^ ke de Christenen, van de vroegfte eeuwen der Kerk af gewoon waren, dat land te bezoeken, hetwdk de Al' Sifd hvd uitverko.^ a's de erven'isfe van zSjn b gunftigd Volk , en in hetwelk de Zoon van God de verlosfwg des menschdoms volbragt had. Dewijl dezé afgelegen pelgrimaadjen of Bedevaart niet konM ^s'zif0inehrpraanme?lijke k°Sten' raodtc en ge , ëi w?rd a !e, L°°S der.meniSte» te meer verdienftelijk en werd allengs aangezien voor eene uitwisfehine van bijna alle zonden en misdaden. ""^icning van Een gevoelen , dat zich fchielijk over Europa verfpreidde omtrend het einde van de Xde en het beeki van de Xlde Eeuw, en hetwelk een algemeen geB verkreeg, vermeerderde op eene verwonderde wijl he getal dezer geloov ge Pelgrims, en deed den ijver^ aannamen? ' Zij d£Zen nutIozen togt onder. Bo?k IOd°e°fe d00r denAP°/tel joünnes,.in zijn !wi f,°Pe^ar'»g genoemd, vermeld, als de tijd en n^b« eW Van ^S ^'T^" onderrfeld vervul en nu het einde van de wereld op handen te zijn. Eene algemeene verbazing beving het menschdom, velen o nu floegen zich van hunne bezitting, en, hunne vriend"n en famdien verlatende, fpoedden zij'zich driftig naa het Heihg Land, waar zij zich verbeeldden , dat chVi JordeeS lg ^ * om de ™¥% H^°nlang PeI*sti»a aan- de Kalifs der Saraceenen on- SSTvSS waHs'bad?en dezc fchrandere en Staatku"- dige Vorften dca tpeloop der Pelgrims naa Jerufalem aan- OF HEILIGE OORLOGEN. 19* «mreirocdigd. en merkten den zei ven aan, als een voordeeh> foor? van handel , die in hunne heerfchappijcn j pn Zilver bram, en integendeel uit dezelven mets Koerde da" rtïl>n en gewijde beuzelingen Maar Ae Turken, Syrië en Palestina overmeesterd hebbende, omtrend het midden van de Xlde Eeuw, waren de Pelomtreno. 11^. van allerleië foort onderhevig, S de"befchfficn van deze toenmaals nog geheel W°n4ee vSdering, juist voorvallende op den zelfden tiiJ Safde potsfijke bevreesdheid , van welke ik gemeld heb, de pelgrimaadjen menigvuldig* maakte, verZ t Europa met alarm en verontwaardiging. Elk een, Z- uif pllLina wederkeerde, verhaalde de gevaaren , die hi ^n net beloeken van de Heilige Stad, ontmoet had, n befchreef, met geene geringe yergrooting , de tvrppdbeid en de geweldenarijen der Turken. Wanneer de gemoederen der menfchen, door verontwaTdig" ng , dus voorbereid waren , was de «ver van £n* Sdriivenden Munnik , die zich het denkbeeld een geest?"Jve™'n1 d van het christendom ^ vo'eren, en dezen met geSd uit het Heilig Land te verdri ven , genoegzaam , ^deze oStenfpoorige onderneming - d- fng e v0i^pn P tt? ter, de Heremiet, 01 Kluizenaar, wam 5 zPe was de naam van dien oorlogzuchtigen Apostel, Inde van Provintie tot Provintie, met een Crucifix m liSe band, de Vorften en het Volk tot eenen Heiligen Oorlo" aanhitfende, en overal waar. hij verfcheen, ontlok hij den zelfden geestdrijvenden ijver Voor dien kriJgr .,,„ wplken hii zelf blaakte. IleT conc l e of de Kerkvergadering van Placentia , wa" meer dan 3o,ooo perfonen vergaderd waren, verHaïrde het ontwerp , onmidlijk, door inblazing des HeS ingegeven te zijn. In het Concilie van Cermont, "og 'ta jlfr dan het voorige, riepen allen, die tegenwoordig waren , zoo haast als de aanflag voorgeteld was, met ééne ftem: Deus vult! Deus vult! Het is de wil van God! de wil van God ! K„rmot Perfoonen van allerleiën rang waren door de befmetting aangedaan ; niet alleen galante Edemeden van die Eeuw met hunne ftrijdbare navolgers, die de ftoutheid van eèrrflomanachtige onderneming bekwaam mogt geweeslzijn S verlokken, maar lieden van laageyn igii verhandfunc over de kruisvaarten vreedzamer levensftanden; Kerlcelijken van ajle Ordens en zelfs Vrouwen en Kinderen , namen om ftrijd deel M eene onderneming, welke voor heilig en verdienftehjk was verklaard. Indien wij liet faamgevoegd getuigenis van Schrijvers, we ken ia dien tijd leefden, gelooven mogen, namen zes milhoenen menfchen het Kruis aan , hetwelk het teken \vas, dat de zoodanigen onderfcheidde, die zich aan deze hedige krijgvoering toewijdden. „ Geheel Euro,ipa, zegt de Princes anna comnena, „ van „ zijnen grondflag gefcheurd , fcheen gereed, om zich „ in een ycrëenigd lichaam op Afië te ftorten." De lmook van dezen geestdrijvenden ijver waasfemde ook niet op éénmaal uit: de dolheid was zoo aanhoudend, als zij bmtenfpoorig was. Geduurende twee volle Eeuwen fchijnt Europa geen ander voorwerp gehad te hebben dan de verovering of in bezit houding van het Heilige Land; en door dat geheele Tijdperk heen , bleven groote Legers volharden , derwaards te trekken. De eerfte pogingen van den moed, door geestdrijverij bezield, waren onweörftaanbaar; een gedeelte van KlehAjie, geheel Syrië en Palestina, werden aan de On"-cloovigen ontwrongen; de banier van liet Kruis werd geplant op den berg Siön, en Jerufalem werd de Hoofdftad van een nieuvv Christen Koningrijk; zelfs Conjlantwopolen, de Hoofdftad van het Christlijk Keizerrijk, in het Oosten, werd veroverd door een' grooten hooo van deze Avanturiers, die tegen de Mohammedanen de wapenen hadden opgenomen; en een Graaf van Vlaanderen, en zijne nakomelingen, hielden den Keizerlijken Iroon, geduurende eene halve Eeuw, in bezit. Maar, fchoon de eerfte indruk van de kruisvaarders zoo onverwacht was, dat zij hunne overwinningen met groot gemak behaalden , vonden zij echter oneindige zwarigheid, om het veroverde te bewaaren. Vastigheden, zoo afgelegen van Europa, omringd door krijgszuchtige volken , met geestdrijvenden ijver naauwlijks minder bezield, dan de kruisvaarders zeiven, waren gedurig in gevaar van overmeesterd te worden. Vóór het eindigen van de dertiende eeuw, waren de Christenen uit alle hunne Afiatifche bezittingen verdreven , tot verkrijging van welken een ongelooflijk getal van menlchen het leven gelaten hadden , ftroomen bloeds vergoten, en onmetelijke lommen gelds verkwist waren. Ma of heilige oorlogen* 193 Met één woord, de eenige algemeene onderneming, in welke de jfnropeaanfche volken immer verbonden waren en waartoe zij allen met gelijke drift de band leenden, blijft een zonderling gedenkteken der menschlijke dwaasheid. ... Maar uit deze aanflagen , zoo uitfpoong zij waren» vloeiden voordeelige gevolgen , die nooit voorzien 01 verwacht hadden kunnen worden. Doch eer ik dit, in eenige bijzonderheden, ftaavc, zal bet 'niet ondienftig ziin , met de woorden van onzen Vaderlandfchen Gefchiedfchrijver wagen aar., te verklaren , welken de oogmerken en bedoelingen der menfchen, zoo waare als voorgewende, bijzonder der RoomfchePauzen van dien tijd, geweest zijn, met weken zij dit Bijgeloof aangevuurd, en deze ondernemingen begunftigd en doorgezet hebben. Dus ichnjft hij: (U Deel der Pad. Hist. Bladz. 203.) De Pauzen , de eerfte en voornaamfte aandrijvers der'kmistogten, gaven voor, met dezelven, geen minder oogmerk te hebben, dan de herftell.ng en voordplanting van den waaren Godsdienst , onder de ongeloovigen. Doch, men zag wel haast, dat, onder dezen dekmantel, een andere toeleg verborgen was. Zij zochten hun geestlijk Rechtsgebied uit te breiden in het Oosten en de Patriarchfchappen van Antiochie en van Jerufalem , zelfs, ware het mooglijk, dat vanjvonftantinopolen, van zich afhanglijk te maken. Zij beweerden, daarenboven, recht te hebben op alle de landen , die door de kruisvaarders gewonnen werden. Ook was het hun te doen, om de vermeerdering van hun gezag, over de Vorftcn en volken van het Westen , die zij eerst vervulden, met eenen bijgeloovigen eerbied voor Palestina, waar de voetftappen ftonden van den Zaligmaker en van de Apostelen ; opdat zij hen, te ligter, zouden beweegen, tot het ondernemen van herhaalde kruisvaarten, en ondertusfehen een nieuw Pausluk recht, uit deze kruisvaarten gefproten , in alle landen invoeren. Vorften, Edellieden, Kooplieden, Burgers, Boeren, Slaaven zeiven beloofden zich eer en voordeel uit de togten naa 't Heilig Land. Op 't woord der Leeriiaren, zag men ze, in 't algemeen, aan als een ■ verdienstelijk werk. Waardoor elk , het zij hij er m Haagde of omkwam , de weg naa den Hemel gebaand werd. De Pauzen gaven ook aan een ieder , die het iV.beel,meng.elst,no.> n wu1s 194. VERHANDELING OVER DE KRUISVAARTEN kruis aannam, aflaat van zonden: hetwelk velen die zich aan ftrafbare euveldaaden fchuldig kenden bewoog, tot het ondernemen van eenen krijg, die'hen voor 's Hemels ongenade, en te gelijk voor de ftrarre des wereldlijken Rechters bevrijdde. Hier kwam nog bij, dat de Slaaven, die het kruis aangenomen hadden, vrij verklaard werden ; alzoo het hunnen Heeren niet geoorloofd was, hen den togt te doen llaaken. Zulken ook, die met fchulden bezwaard waren, mogten, zoodra zij zich met het kruis hadden laten tekenen, nergens , door hunne fchuldëifchers , bekommerd of vervolgd worden, Ook moesten de twisten van Vorsten en Heeren, onderling worden geflaakt, wanneer fiegts éën der twistende partijen het kruis aanvaard had: het welk men een Beftand Gods (Treuga Dei) hebben, noemde. Het beoorlogen van een Volk, welks Heer op den kruistogt was, werd ook bij den Paus voor Heiligfchennis gehouden. Door al hetwelk , grooten en kleinen , in merkelijken getale , werden aangezet, om zich te laten tekenen." Dus verre wagenaar. II. Doch, waren deze de overleggingen en bedoelingen der menfchen; de Voorzienigheid , die bet roer der wereld, ten beste van zijne fchepfelen, beftuurt, had andere en weldadiger doelëindens, gelijk de uitkomst geopenbaard heeft, in de voor Europa zegenrijke gevolgen, die deze zoo onverftandige ,■ ja dolle ondernemingen , tegen alle verwachting aan, gehad hebben. Voorëerst; met betrekking tot de zeden : In hunnen optogt paa het Heilige Land, trokken de volgers van het kruis door landen, die beter bebouwd en meer befchaafd dan de hunne waren. Hunne eerfte zamelplaats was gemeenlijk Italië, in hetwelk Venetië, Genua, Fifa , en andere Steden zich op den Koophandel hadden beginnen toe te leggen , en reeds eenige vorderingen tot rijkdom en befchaafdheid gemaakt hadden. Zij begaven zich aldaar te fcheep, en landende in Dalmatië, vervolgden zij hunnen togt te land naa Konftantinopolen. Schoon de oorlogsmoed in het Oostersch Keizerrijk lang uitgebluscht was geweest , en een eigendunklijk gezag van de ergfte foort bijna alle openbare deugd vernietigd had, was evenwel Konftantinopolen, dat de vernielende woede van de barbaarfche Volken, die Europa overftroomd hadden, nooit gevoeld had, de groot. fte zoo wel als de fchoonfte Stad van dit werelddeel, e» OF HEILIGE OORLOGEN. 195 en de eenige, in welke nog eenig afbeeldfel voor handen was van den ouden zwier en kunften - Manufacturen van dc fraaifte Fabriek werden in deszelfs heerfchapoiiën vervaardigd. Konftantinopolen was de eenige markt in Europa voor de gerijflijkheden van de Oostindien; Alhoewel de Saraceenen en Turken velen van de rijkfte Provintiën van dit Keizerrijk afgefcheurd , en hetzelve binnen zeer naauwe grenzen bedoren hadden , vloeide nogthands groote rijkdom 111 deze Hoofdftad, uit verfcheidene bronnen, toe, welke niet alleen zulken frank voor grootheid koesterde, maar ook zulke zucht voor de wetenfchappen, dat zij aanmerklijk voorkomt, wanneer men ze vergelijkt bij datgene , hetwelk er in andere gedeelten van Europa van bekend was. Zelfs vonden de Europeiianen, die het kruis hadden aangenomen , in Afië de overblijffels van de kund.gheden en kunften , welken het voorbeeld en de aanmoediging van de Chalifen der Arabieren door hun gebied verfpreid hadden. ,. , .. Alhoewel de oplettendheid van de Gefchiedfchnjveren der kruisvaarders op andere voorwerpen was gevestigd, dan de ftaat der Burger-Maatfchappij , of iameuleving en der zeden van de Natiën, die zij overvielen, alhoewel de meesten van hun geenen fmaak of oordeel hadden , om dezelven te befchrijven , zij verhalen echter zulke uitftekende daaden van menschlijkheid en edelmoedigheid in het gedrag van s a l a dijn, en van eeruee andere Opperhoofden der Mohammedanen, dat er ons een zeer verheven denkbeeld van derzelver zeden door ingeboezemd wordt. t Het was voor de kruisvaarders met mooglijk , door zoo vele landen te trekken , en derzelver verfcheidene gewoonten en inftellingen te befchouwen, zonder onderrichting en verbetering te ontvangen. Hunne denkbeelden en begrippen werden uitgebreid, hunne vooröordeelen afgeworpen , nieuwe denkbeelden drongen zich in hunne gemoederen in; en zij moeten , bij yele gelegenheden, aangedaan geweest zijn, wegens de boerschheid en onbefchaafdheid van hunne eigene manieren, wanneer zij die vergeleken bij de zeden van een befchaafder volk. , Ook waren deze indrukfels zoo oppervlakkig niet,dat zij, bii hunne terugkomst in hun geboorteland, ter* ftond waren uitgewiselit. Geduurende twee eeuwen N 2 greep IOÖ* VERHANDELING OVER DE KROTSVAARTEN greep 'er eene naauwe gemeenfchap Hand tusfchen bet Oosten en_ Westen; nieuwe heirlegers trokken bij'aanhoudendheid van Europa naa Afië, terwijl voorige gelukzoekers naa huis keerden, en velen van de gewoonten met zich bragten , waarmede zij , door een lang verblijf buiten 's lands , gemeenzaam waren geworden. In gevolge hier van, ontdekken wij, kort na den aanvang der kruisvaarten, grooter luister in de Hoven der Vorften , grooter pracht in de openlijke plegtigheden , een' befchaafder fmaak in vermaaklijkheden en uitfpanningen , te famen met een' romanachtiger geest van onderneming, bij graden zieh over Europa verfpreidende; en aan deze woeste aanflagen , het uitwerkfel van Bijgeloof of Dwaasheid, zijn wij de eerfte vonken van, het hcht verfchuldigd , hetwelk ftrekte , om de barbaarschheid en de onkunde te verdrijven. Maar deze voordeelige gevolgen van de kruistogten grepen niet dan langzamerhand en van lieverlede plaats; hun invloed op den ftaat van eigendom en gevolglnk van magt , in de verfcheidene Koningrijken en landen van Europa , was onmidlijker zoo wel als merkbaren Het aloud Leenftelfel, het werk van barbaarfche eeuwen , werd in zijne grondflagen aan het waggelen gebragt, en het edel gevoel van vrijheid ontwaakte, onder de volken van Europa. De Edellieden , die het kruis aanvaardden , en zich verbonden , om naa het Heilige Land te trekken , begrepen wel haast, dat 'er groote fommen nodig waren, om de| kosten van zulke ver afgelegene ondernemingen goed te maken, en hen in ftaat te ftellen, om, met de behoorlijke waardigheid, aan het hoofd van hunne onrierhoorigen, te kunnen veriehijnen. Maar, het ftelfel van leen heeren-dienften was ftrijdig, met het opleggen van buitengemeene belastingen , en de onderdanen waren in die-eeuw ongewoon, dezelve te betalen. Geen hulpmiddel, om de verëischte fommen te vinden, bleef 'er derhalve over , dan het verkopen hunner bezittingen. Dewijl de menfchen verhit waren door romanachtige uitzichten op de glorierijke veroveringen, weiken zij in Afië hoopten te maken , en met zulken ijver voor de verovering van het Heilig Land bezeten, dat 'er alle andere hartstochten door verzwolgen werden, ftonden zij van hunne oude erfgoederen af zonder tegenftribbe- üng» OF HEILIGE OORLOGEN. 107 fin» en voor prijzen, verre beneden hunne waarde, om voord te kunnen rennen, als avonturiers in het zoeken van nieuwe bezittingen in onbekende landen. nVorften van de verfcheidene Komngmken, geen van welken in den eerften kruistogt had deel genomen Smen gretig deze gelegenheid waar , om aanmerk hjke Sftreeken aan hunne kroon te hechten met geringe kosten Behalven dit, vervielen de goederen van verfcheSene Baronnen, die in den Heiligen oorlog omkwamen zonder erfgenamen na te laten, natuurlijker wySaan hunne bijzondere Opperheeren , en door deze toevoeging van eigendom zoo wel als van magt, uit ïe ééne fchaal genomen en in de andere geworpen , loeide het koninglijk gezag in evenredigheid, dat de Sriftocratie van zoo vele kleine geweldenaren vermin- deDe'afwezendheid van vele magtige Vafallen gewoon hunne Opperheeren in toom te houden en de wet te Sn , verfchafte aan deze Vorsten ook gelegenhed, om hunne voorrechten uit te breiden, en eenen graad vün gewigt in de Staatsgeftelteuis te verkrijgen, dien zij te vooren niet bezaten. ■ Bii deze omftandigheden mogen wq voegen, dat , dewil allen, die het kruis aanvaardden, onder de onmidïike befchermingvan de Kerk werden aangenomen, Sderzelv rzwaarfte vervloekingen waren u.tgefproken t gei zoodanigen, welken hen, die ach tot,Jenen dienst cewüd hadden , zouden ontrusten of beledigen , dat, fpJik daardoor de bijzondere krakeelen en gcweldeSijen', d de rJst uit een onderschikt Koningrijk veEden , opgefchort ^^^^^g^ «ik dewiil flaaven en lijfeigenen , die zich tot deze tfen b reidvaardig toonden, onmidlijk vnjë heden werden , begon de vrijheid van burgeren in bevoorrechte Stedei en van onafhanglijke landlieden , op het platte fa d e ontluiken en gefmaakt te worden wordende beveiligd door eene algemeener en geregelder bediening van het recht, welke begon ingevoerd te worden. — Met één woord, men maakte aanmerkhjke voordgang^ tot het vestigen van een geregeld en gematigd Staatsbeftuur in dc Koningrijken en landen van Europa. De uitwerkfelen van de kruistogten , betreklijk tot; den koophandel, waren niet min aanmerklijk, dan die, melken ik eerst gemeld heb. , N 3 u3 t'jB VERHANDELING OVER. DE KRUISVAARTEN V^ Nfr B ^n-"'1 ^ L ° N » door Difit^cliknd en 'H^cmga^iiëi/1 S ^JeZ' danpnret ZUlke g£Vaa-" Sipen.D,W t.e, Genua, en Pifa rustten de fchepen toe am wW boord zij zich begaven. De fommen ,^welken'de" e S den alleen voor vracht van zulke tal rijke leirs en der nog aanzienlijker voordeelen te wege. Daaf ziin no^ voorrechtbneven voorhanden, behelfende v gunninS aan de Venetiaanen, Pifanen en Genuezen van de r 5? gellrektfte vrijheden in de verfcheidenmtfldïnïn eï Japelp aatlen, die dc Christenen in AfiëTaak en* Me de genjflykneden , die zij in- 0f uitvoerden zi n daarin onttogen van alle belastingen , van in ófukSe rechten; het eigendom van gantfche Voorlieden n fom! ËSSgVi&S gr°°te ^enen ten in ancieiui, is in dezelve bevest gd; en alle verff-bin™ 01 ore onder hunue befcherming handel dreeven , ziin er bij toegeftaan, volgends hunne eigene wetten geöordeeld te worden doqr rechters van h,nnl„•„ geoor" aT^lIino-. ituuers van hunne eigene aan- denr°eÖende^n'rUnlVafderS g"*"**** vermeesterden , en één uit hun midden, eoudewitn Graif van Vlaanderen , op den Keizerlijken Zetel nhatften veze geoeiuenis. De Venetiaanen, die de onderneming emworpen, ea een aanmerklijk deel in deuSfi^ uitvoe? rini OF HErLIGE OORLOGEN. 199 . verruimden niet, de hoofd voordeel en, uit ïï&An&Mn^toMtute,™ Zich zeiven te verzeuren , zij maakten zich meesters van een gedeelte irtt TlöudePeloponneftis, thands Morea, in Gneïenlaïd te gelijk met eenige'der vruchtbaarfte eilanden • ?pn Archinel Vele aanzienlijke takken van den « de.n ^If Sken te vooren in Konftantinopolen fe K0°^Z^^^^^^^ en Pifa, verlegd, menhepen,werden naa ve ' gebeurenisfen, door Dus °Pend« X veSrzaakL bronnen, den Heih&a°°*°$™™Z overvloedig in deze Steden SoSSSde* dJatd°zij g-tdeels hare Vrijheid en onaf- h^nfinseVad\°rhfd?tinn;t bijzonder, kreeg ook ZeeIn ons yaoeriaim , i j' oestingen onzer aan- ^v ^^rmn^ en .waare zienliiklte Kooplieden aoui uv, . -ei0„en door Watervloeden, genoegzaam geheel te n « TOen^ dezeKruisvaarten een^'lei«^eheekVlooten^ ïïrGitaal^i waar onder aaS^overing ««^"•*£j£ * geLgd^s , ons in de volgende fchets vertoont, door CER1Terwijl w?reden hebben, om de ontvolking door deze dolzinnige Oorlogen, met den naam van Hethgt ^4 |lrPtel=r ^ -fSftftS (•) in zijn Tafereel der Nederl. Gcfehied., I Deel, Blaft. 2C8 volgg. ^ ( 8(39 verhandeling over de kruisvaarten jfcjÉ me" van geene vergoeding of bijleggen gewaz ge ijk m die van andere barbaaren , om daardoor dolle wraak, welke alle gezinnen, als ajVch^eïïdiS rekenden konden eisfchen te bedwingen of ^vSe£ ~~ BlJ,Ae P.redl^ng Kruisvaarten werd verbc den , gewelddadige handen te flaan aan iemand dt zich ter Kruisvaarte had aangegeven. - Stnen die moeds genoeg bezaten , om deze roekeloze S'. ten te volgen, verkregen hunne vrijheid. Te deze" ooi zake Werden vele Landen ter bebouwing gefchonken aan vrije heden, die daar voor een billijk loon vorderden , en , in gevalle van weigering , de uitfpraal-Sr Wetten te hulp riepen. Terwijl de Edelen om de kos 11 K ZUlke" wtt",K«9ltei goed te maken, hunne eiflaiiden voor een' laagen prijs^verkochten , kwamen wijdu.tgeftrekte landerijen in handen der vlijtigftin woneren, die geen deel in de Kruistogten namen' ve en verwierven zelfs den Adeldom , door het koonen van Leenen, Burgten , en Heerlijkheden, van Edekn die hunnen naam in de woestijnen van Më L^n be' graven. _ Het meerendeel der voortijds bloeiende^Kooo' £tn*£?ï raToest, d00r Noormamien , of ve delid door Watervloeden, doch zoo rasch men te rade werd om zich te fchecp naa het Heilige Land te"mS' üak de Zeevaart het lang nedergebogen hoofd o? "» de plaatfen, ter uitrusting van Vlooten welgelegen* wS den met inwooneren vervuld. Het aanzien der Steden' wies met derzelver volkrijkheid en lchatten. Zii ver wierven Voorrechten, Vrijdommen en Handvesten T)h is het lijdperk van de herleving des Koophandel?^1.1 mpswnze vorderingen allengs de barbaarschhe d veTdr ! ^J^t^Ste V-:vnende ^ niet te dikwijls kunnen o'&n nF&SSfÏÏ eene hersfenfchim is voor velen , aan de Slavwiij zoo ^AtJ^™«* UJySfeS 3311 ^ Bus verre cerisier, ken^ra:nttdnenve;g.eene ? ^ werking ma, Mijjie eerfte Aanmerking zij deze. Men heeft in onze dagen, lieden gevonden, die onredelijk genoeg ge weest zijn, om van deze zinloze Kriigstogten di■ het menschdom zoo veel bloeds en m^S^^bS ben of heilige oorlogen. 20t hen doen verfpillen, en zoo veel wreedheids en verwoestings hebben aangericht, de fchuld op den ChnstUiken Godsdienst te leggen , als ware het deze Godsdienst die aan het menschdom aanleiding gaf, zo al n et he'tzelve opwekte en aanfpoorde tot dergelijke onmensehlUkheden. Ik noem deze befchuldiging onrede^ om mii niet fterker uit te drukken. In de eerfte Sa-u's weten dan deze onëdelmoedige beftrijders van bet Christendom niet, dat dergelijke zinloosheden ook onder de Heidenfche Volken, Eeuwen vóór het Chns?endom^ebben plaats gehad? Wat deedoaESTES wiens naam in het Treurfpel zoo bekend is , omtrend Je diana in Tauris? Hij ondernam eenen togt om dat%aar overlevering, van den Hemel herkomftig beeld uit Tauris te gaan ligten, en uit de handen der Barbaren, die niet verdienden, bezitters van dit Heilig beeld te ziin , te rukken. 0 Welk en hoedanig een perfoon was nu orestes? Een dolleman, die, voorwaar! niet te veel deugds bezat. virgilius tekent hem: Scekrum furiis asitatus orestes, al eel' bezoedelden met alle fchelmftukken. Hij was een cvoot zondaar en een groot krijgsman, die gaarn zijn geweten wilde gerust ftefe en boete doen voor zijne groote misdaden. Daarom deed bij eene plcgtige gelofte van eenen Godsdienftigen oorlog, tot baat van z.jn geweten te zulknvo en enhet heilig beeld van diana uit vreemde ma-t te redden. Dat men nu ilegts het kruis , of e, ver het Heilige Graf van den Zaligmaker in het Heilig Land, thands zijnde in de magt van Saraceenen en TurkenT in de plaats van de diana ftelle terw.jl het zedelijk beeld der Kruisvaarders wonder ftrookt met dat van ore s te s, en de bijzondere heiligheid van het Jan den Hemel gevallen beeld ftaat in volkomen evenledigheid met het Heilig Graf en 't rieihg Land, gelijk de togt van orkstes met de ondernemingen der Kruis, VaWdiirzouden uit de Gefchiedboeken der Grieken ook kunnen melden van eenen Heiligen oorlog , ten tijde van f i l i p s Koning van Macedonië gevoerd, wanneer alle de Volken van Griekenland werden opgeroepen en ï ch verëenigden , om de Fociërs te ftraffen, wegens beledigingen: het Delfisch Orakel aangedaan, en om de eere van Apollo en zijnen Tempel te handhaaven. £02 verhandelino over. de kruisvaarten Zou het nu redelijk, zou het edelmoedig zijn, indien ire.1 zoodanige, door het blind Bijgeloof, geleid door Maatkunde en Priesterlist, aangeftookte en gevoerde Oorlogen, op rekening wilde (tellen van den Natuurlijken Godsdienst , van den Godsdienst der Rede ? Keurt inen dit af, waarom dan, in de kruisvaarten, de uitwerkfelen van het zelfde Bijgeloof te willen ftellen op rekening van den redelijken Godsdienst der Christenen'? Men weet immers, dat, in die middel - eeuwen, eeuwen van onkunde en barbaarschheid , ijzeren eeuwen , niet de zuivere, de redelijke, de hemelfche Godsdienst van jesus algemeen onder de menfchen heerschte , maar integendeel, dat onder den naam van Christendom het .bijgeloof toenmaals ten troon zat en geëerbiedigd werd; terwijl er, ook toen zelfs, ongeveinsde Christenen gevonden werden, welken overluid deze verderflijke geestdriit afkeurden , en als onchristlijk veroordeelden ; doch, wie hoort, wanneer een algemeene geestdrift de gemoederen heeft ingenomen, naar de ftem der wijzen? Het Christendom zij hier dan zonder blaam! Bijgeloof en Dweepzucht waren de bronnen van deze Heilloze Oorlogen, Bijgeloof en Dweepzucht, altijd zich gelijk in verwoestende gevolgen, het zij den naam van Heidemch, of Christlijk voerende , het zij zich bedekkende met den gewijden Priesterrok , of den achtbaren mantel des Wijsgeers. Mijne tweede Aanmerking zij deze : Gelijk deze onbezonnen oorlogen, deze fchrikbarende heirvaarten, door het beftuur van den wijzen en goeden Regeerer der volken, zulke weldadige gevolgen hebben gehad, zoo als wij gezien hebben, op de zelfde wijze leert de gefchiedenis der wereld en der volken, dat alle groote omwentelingen, alle beroeringen, die de wereld hebben geichokt, bij flot, hebben geftrekt tot vermeerdering van het geluk van het geheele menschdom. Zoo heilzaam in de Natuur ftormen en onweders zijn, welke verwoestingen zij ook mogen aanrichten, terwijl zij woeden, zoo heilzaam zijn deze bewegingen der volken in de zedelijke wereld. Maar gelijk het eerfte op te merken het lcherpziende oog van den kundigen en vlijtigen naarfpoorer der Natuur verëischt, zoo vordert de opmerking van dit laatfte het veel omvattend verlicht oog van denGodvruchtigen naarfpoorer van Gods wegen en voetIfcappan, Deze zedelijke en Christlijke Wijsgeer ontdekt, OF HEILIGE OORLOGEN. 203 a i* w Rod die en foortgelijke rampen het menschteniet onverdiend laat overkomen, maar daarin zijne StSdigS verheerlijkt, en tevens wijsheid en goedheid met onweêrftaanbare magt uitoefent, zoodat, welïe omwentelingen ook mogen gebeuren , ichoon trooS volken van de lijst der natiën worden mtge"Ê- IT echter het geheel niet alleen ftaande blijft, maar S na hedooSman dezer fchokken, vrolijker en l vertoont, even gelijk na de noordfche Win- SZrmen de l enende Lente het gelaat des aardrijks verterltormen u ki geeft 0ns vrijmoedigheid, om meuwt. .5"f/^™S|il waarmede de Vader zi ner rSelükfchcpfelen heerlijk maakt, te vertrouwen , dat rë4?er der wereld, naar waarheid mogen roemen, » den volgenden 5yi»»«f of Lofzang: iehova is Koning met hoogheid bekleed, Met almagt en fterkte is jehova bekleed; Hii heef zich omgord en de wereld gevestigd ZH zal niet bezwijken of immermeer wank len. *Vn ouds is J ™*KT?Tuf&A Gij hebt al van eeuwigheid af uw beitaan. Rivieren verheffen jehova! Rivieren Verheffen haar bruisfehen en nareende baaien, Nog prachtiger bruisfehen de golven der zee; En boven 't gebruisch van de golven der zee Verheft zich jehova, met pracht in den hemel. Wat gé immer getuigdet, jehova! ,s waarheid. Uw heifge luister Oert eeuwig uw huis! KORTE SCHETS VAN DEN EERDIENST DER OUDE EGVPTENAAREN ; EN DER HE' BENDAAGSCHE MOHAMMEDAANSCHE INWONERS VAN DAT LAND. De oude Egyptenaars vereerden, naar het bericht V^ HERODOTUS, niet alleen ftonlm Beeltkn^ 204 korte schets van den eerdienst maar ook levendige Dieren. Tot deze laatften behoor- len/> ^TrbCeJdVde beide Stierea ^Ph en M»*vis\ de Krokodillen, de Katten en de Ichneumons. Hunne Goden verdeelden zij in drie klasfen. Iedere Godheid had haren eigen erflijken Hoogenpriester, die nog andere Priesters onder zich had. — _ ORris die onder het beeld van Apis en Mnevis voorgefteld werd. en lfis,_ werden van alle Egyptenaaren vereerd. Maar ten opzichte der overige Godheden, als bij voorbeeld van Serapis , van Jupiter Ammon, Anubis, Harpokra' tes, Horus , Kanopus, Hermes, en ook der heilige Die. ren, openbaarde zich eene zoo groote verfcheidenheid , dat_ bijkans ieder rechtsgebied zijn eigen voorwerp van VZZ^UZTfei§ine G°den en heiliSe Dieren, had, t welk dikwijls tot haat en vervolging aanleiding gaf. Volgends strabo, werden de navolgende Dieren van de Egyptenaaren algemeen vereerd: Stieren, Honden en Katten, Havikken en Ibis , de Visfchen Lepidorus en Oxijriacbus. r De Godsdienst der- oude Egyptenaaren beftond dus grootdeels in den eerdienst van Dieren. Maar het is niet ligt te ontdekken, hoe menig een van die Dieren tot den Eerdienst geraakt is, welken men hun bewees; nademaal onbefchaafde menfchen alleenlijk datgene 't welk voor hun of vreeslijk, of nuttig is, aanbidden,' en er toch onder hunne heilige Dieren, fommigen waren die voor Egypte noch bijzonder nuttig, noch bijzonder fchadelijk konden genoemd worden. De zinbeeldige lijmbohfche, beduidenis, welke fommige geleerde Mannen aan deze wijze van Eerdienst hebben zoeken te ceven, fchijnt al te gekunsteld te zijn, dan dat zij bij een volk, over het geheel nog zoo onbefchaafd, plaatsheeft kunnen vinden. r Onder de verfcheidene zoogenoemde Godfpraken van Egypte was^ dat van\ Latona , in de Stad Butus , het allervermaardfte. — Men deed ook jaarlijks bedevaarten naa verfcheidene Tempels. — De Offeranden , weikeu zij hunnen Goden bragten, beftondeii in Dieren. In de oudfte tijden heeft men fomtijds ook Menfchen geofferd. Hedendaags is de Mohammedaanfche Religie allermeest onder het volk verbreid. Hunne geloofsleeren zijn de volgende: — „ Daar is maar één God , en Mohammed is zijn Propheet." - De Egyptenaars zün zeer ijverige aanhangers van Mohammed, en nemen de DER OUDE EGYPTENAAREN* 2C$ Onder de Egyptenaar* heeft m™ ^^Hes nac'hts van B^tdoffleg^nggg. Men houd^ procesfien, of. eene Ieder Mohammedaan ftelt er eene bedevaart naa Mekka te ^^^Srio, of tijtel van eenen Hade , dat: i , v a]fe Bedevaartganger, te kunnen voegen, in wee^ moeilijkheden en bezwaarmsfcni , wetten m P ^ eene reis ^.^^^^^^ta, die daarter veel vrolijkheid, en de: buiten, p s Bedevaart. bij voorvallen, lokken menig eenen 101 reis naa Mekka. «F RICHT WEGENS DE ZACHTE BEHANDELING VAN DE SLAAVEN IN HET OOSTEN. Medeburgers ! Met aandoeningen van medelijden , aan de déne •rilde, met verontwaardiging, aan den anderen " kant, li ik, onlangs, in uw Mengelwerk, het yerV flag van de harde behandeling, aan welke, van ouds, * de Slaaven , onder de Romeinen , ten doel ftonden. " Dit wekte mijne begeerte op , om te vernemen , of " de handelwijze van alle Oude Volken hier mede over" eenftemde. In 't bijzonder bepaalde zich mijn on" derzoeTtot de Oosterfche Volken, zoo van vroegere als van laatere tijden, met naame ook tot de Jooden. 200 bericht wegens de zachte behandeling " ?* l'^flag Ian, miin °"derzoek kwam hier oo neA,r „ dat, daar de behandeling van het hftwn„? j' » *ooge«gde, befchaafde bv0r, loutere b bTschïid „ aankondigde de gebruiklijkheden der OosLrlin^n " mv ld > m ' °°S Io°Pende kenmerken draaln " W k Cene Plaats in uwe nutte Ve iame.' 5, hng, onder andere ook aan de vcrd-d.v;™ , i „ eere des Bijbels toegewiid deel*ril ^ ^ de „ aanmerkingen mede!" J ' Ü1* ffiljne korte filobiblius. komelingen , maaV Sip docSersTeobeT"'!'6 2T aan hunne Slaaven ter Vrouwe te geven Aid,,?"1!0 jen, op goed getuigenis, verhaküdf ht ha£aÏ S der Ajophs van Cairo, dat wil zewn E eene Krijgsbende van vierduizend man ' HP* r°Ver diens Voorzaat, den vermaalden r ^ ' Slaaf Vatl deszelfs dochter ^taSfe^fcS* S jg hf ^ ^tenswaardig Schriftvei'klaar^Sr , ', tf ,, nem ( hassak! eenp , ;npr j„„l,„ ' " &di „ geduurende den loop eens lansen en eèlnkk£„ J 5 „ vens, had bijeenverzameld. " Met lï i'f^ f &ek^^ jarha. Vermogende lieden in Barbarijë , wanneer ze feta? HET IS GEEN WIjSHÉID, AL TE EERLIJK TB ZIJN. 321 „ fchap te verdraaien." Ik betuigde, dat ik geen oogmerk «had had, om hem minachting te bewonen, dat ik niet twijfelde of hij zoude mij in alias een getrouw dienaar bevonden hebben, en hoopte, dat hij niet kwalijk nemen zou, dat jk.wew «roe onwaarheid te fpreken. Ik wilde hem veivolgends vele Soede redenen geven, waarom ik opdat ftuk zoo teder was, foen hij mij gebood, uit de kamer te gaan, en nooit weder onder ziine oogen te komen. Uit was een flechte troost, voor iemand die omtrend 390 mijleti vandaar was opgevoed ! en ik wanhoopte , daar ik een vrèemdeling was, een' anderen dienst te krijgen toen mijn Mees er mij liet zeggen, dat een zijner Vrienden eenen knecht S had; dat ik mij aldaar kon aanbieden; en dat h.j mi) een GetuVchr f: zoude geven. Aan dit laatfte voldeed hij, boven S ne Wchen; in plaats van eenige klagt, gaf h.j voor reden van mün vertrek uit zijn huis , dat ik eenen hgteren dienst be«êrde. - Goede Hemel! dacht ik, hoe gelukkig, wanneer men niet behoeft te fchroomen, de naakte waarheid « "ggen! Mijn nieuwe dienst was niet gelukkiger voor mu. dw de voor ie. Maar dewijl ik hier de eer niet had van deurwachter *e zHn onting ik de onaangename gevolgen van befchaafde weigeringen.0 Echter kwamen mijne lastige neggen wedero» bovS Ik beminde den Man, die mij brood gat om te eeten en klederen om aantetrekken. Mijn Meester was jong, leven. 5iE edelmoedig, en ligt te voldoen. Maar daar tegen verliep hij zich fchriklijk, in dronkenfehap, vloeken en zweeren grof fpeelen , en hoererij. Ik zag, dat zijne gezondheid afnam, en Senzeide mij, datzi ne bezittingen desgelijks vermmderder, Wat was ik dwaas, flat k dit alles niet met onverfchilhgheid zag en hoorde! Op een' namiddag, dat hij uit eene hevige koorts opftond, welke hij zich daags te vooren, door overdaad, op den hals gehaald had, nam ik de vrijheid, hem onder het oog te brengen, dat hij, door zulk eene levenSwi)ze, eerlang een einde a n lijnè dagen zoude maken. Hij glimlachte vriendlijk, en ze de mij, da? ik niet wijs was. Bij andere gelegenheden, herhaalde Pmime le.'fen; zulk een goedaartig mensch, dacht ik , mogt eindelijk zich laten gezeggen. Doch ik had buiten den waardge. rekend; in plaats van gek, of niet «tjs genoemd te worden, werd ik handwoord door eene reeks van fcheldnamen , met bevel . om binnen één uur tijds het huis te ontruimen. Hoe Vent ik ook was, nooit had ik mij fchuldig gemaakt aar, oneerlijkheid; en mijn voorige Meester ga f mi, in.ie»**g£ bewoordingen , eene aanbeveling, tot den dienst van de Hertogin^ Hier, indien ergens, had ik taatnluk gelukwlkunnen leeven;zijnde mijn voorn.au.fte werk, de jongeLadtp SeïS, weneer' zij naa het Park, naa den Sehoowtarg. of andere openbare plaatfen gingen. Maar het fcheen, dat ik: al"os met fatfoenlijke lieden vedel» moest hebben in het ftuk van waarheid. Voor ééne onwaarheid, die * bij dt deur van 322 HET IS GEEN WIJSHEID, AL TB EERLIJK TE ZIJN. mijn' eerden Meester fpreketi moest, had ik hier wel tien te fbre. ken, m ieder vertrek van het huis. Ik werd verbijsterd: de woei den fcheenen mij alle betekenis verloren te heboen, en ik beei £ van tijd tot tijd eene menigte verkeerde flappen, weiken mijne Hoogedele Meesteres v-rfeheidenmaal in verlegenheid bra^rn Daar dit louter aan onkunde toegefchreven werd, en ik zont droeg, alle wettige zaken met de uiterfte vlijt en oplettendheid te behandelen, zou 'er wasrfchijblijk in lang geen redelijk voorwendfel geweest zijn, om mij mijn ontflag te geven, indien 'ér niet, op zekeren dag, een ongelukkig geval gebeurd ware, dat mijne ongenade voltooide. De zorg, welke men in mijne ieu-d voor mime opvoeding gedragen had, ging zoo verre, dat ik, als een gevolg daarin, nooit eenen dag liet voorbij gaan, zonder eenige oogenblikken te befteeden aan het lezen in mijnen Bijbel, of eenig ander ftichtlijk Boek. Dit hield mijne grondbeginselen ftaande. terwijl het mit nooit hinderde in mijn werk. Want daar de uuren om s morgens opteftaan, in ons huis, de laatften waren, die het gemeen gebruik voorfchreef, had ik overvloed van tijd, tot mijne eigene verlustigingen of bezigheden, eer de meeste andere dienstboden voor den dag kwamen. Op eenen ongelukkigen dag was ik vroeger opgelhan dan naar gewoonte •—- de morgenftond was fchoon; ik deed de venll ts der Klederkamer open , en genoot de verkwikkende geuren van den aankomenden dag. Hier las ik eenige verzen in mijnen Bijbel, e-, plotslin* geftoord wordende door één' der dienstboden, terwijl tevens fterk aan de deur seklopt weid, liet ik mijn Boek op de Sofa liggen en vergat het. r "6««>, In den loop van dien dag, gebeurde het, dat ééne onzer jonge Ladtjs in de Klederkamer kwam , en mijn Boek aldaar vond. Nieuwsgierigheid, zoo als mij naderhand bericht is, dreef haar, om verfcheidene gedeelten in hetzelve met veel oplettendheid té r?Z\ >nin'- °f eene betere' of eene flil™ere beweeg¬ reden haar deed befluiten, om het mede te nemen naa hare krmer, zonder te onderzoeken, wien het toebehoorde. Niet lana daarna, kwam de Hertogin in La Jij betje's kamer, vond haaf bezig met lezen in dat gehaate Boek, rukte het haar in doile woede uit de hand, en fmeet het in 't vuur; vragende, met de uiterfte verontwaardiging: „ I, dat een boek, voor de Dochter van eenen Hertog?' Door wat middel hare Genade te weten kwam, dat het mijn eigendom was, weet ik niet; maar ik werd aanftonds geroepen, mijn loon mij betaald, en ik kreeg mijn sficheid, als een knecht, die veel te gevaarlijk was voor zulk een •Muis. De mening van deze laa,fte woorden, heb ik nooit kunnen ontdekken; en daar ze mij geene de minfte o-gerustheid «rf?» .?ordeelde ik he' te vriipostig, 'er naar te vlagen. Wilde ik de andere Huizen, in welken ik vervolgends eenen korten tijd dienstbaar was. doorlopen, het zou maar weinig verKrullen, van hetgene ik tot hier toe verhaald heb. Alom had ik met de zelfde awaii^beden te worflelen, uitgenomen ip mijne» bat< "mëITg elstukken. over het voorbeeld van jesus, eene bijdrage ten bewijze dat jesus, i n w e e rwil van zijne meer dan menschlijke voorrechten, nogthands ons me nschen tfn voörbeelde kan verstrekken. Door d. j. f. flatt. i i. Hoe verre ook eenig zedelijk Wezen boven ons mag tyBffliïfc. &B kat/ bet echter, (m denrmm«Pr. nis voorbeeld voor ons befchouwen,. wanneer BMMmmt betrekking tot welke hetzel^en voorbeeld zijn zal , niet flegts daadlijk bij Saats heeft maar tevens, van dien aart is, dat wij, t dat opzicht, aan hetzelve boewei gebrekig , en als vni verre, echter in eene geduunge vordering, gehjkTo mTg ktnnei worden. Hij derhalven, die met eene „a * maar eene, uit kracht van zijne natuu,, l^S^è^Zt volftrekte onmooglijkheid, om Hunnen zondigen, gepaard gaande zuiverheidi van *j Zw Wir met één woord, God zelf, — kan, (voor So ver e'bet de tbeeTd van zedelijkheid in hem op de voXJmenfte wijze, een daadlijk aanwezen.heeft O art onfi ter navolging worden voorgefteld, als een voorbeeld zedelijL volmaaktheid, in weerwil van den eeuwig oncindigen afftand, tusfchen God en ons. - Jesus en Se Apostelen Hellen ons God ook van deze zxjde voor , in weCrwil van zijne oneindige verhevenheid - zij Miert on^ern voor, als den genen, naar wiens beeld wij hervSmdwoXnX^. IV: U\cok UT: 10;) wiens,voor^ • Te ld wij moeten navolgen: (Eph. V: i;)wienw,MO, ten opzichte van zijne liefde en ^^^ (Mati^ V: 44-46; Luc. VI: 35, ^z. Eph. IV aJlvart zi nf zedelijke volmaaktheden, (Eph. IV: z%f""fc V' 48; VI: 33; ito I: 155 Joan. III: 6; 1 >te. Hit * .7 ;' j,pT nlVemeen gelijkvormig moeten zoeken te christus, uit hoofde van zijne ^^f^^ komst, en zijne Godlijke natuur, geene andere, dan eene volftrekt noodzaaklijke, eene niet verkregene heiligheid IV,DEEL.MEN0E3.ST. NO. 0* V 2:6 d' j- f. f L a t t van. den wil kunnen toefchrijven , dan nog zou hWfcfc. geensztns volgen, dat christus niet, abLJ^rwS "Tlging .zou kunnen worden voorgXlï Waarom toch zou, in dat geval, het begrip van zoodt Jig voorbee d met zoowel op hem , als op "jnm vader, toepashjk zijn? Waarom niet volgends dV taal vpS™bi]aldien JEf,US geene' door oefeni"g en ftrijd ve kregene, maar alleen, noodzaaklijke, en! in ziine vn UUrl wTfder,ij"k S^sügde heiligheid ofzedel ke volmaaktheid, kon worden toegefchreven, dan zeker kon Bij geenszins ons ten voorbedde verftrekken, in dien feSTO de V- Schrift hem als zoodanig voorftelt, naanihjk als een voorbeeld van deugd en gehoorzaamheid aan God. - Hebr. V: 8; Philip, ig f, q; >5. fV: ffigji *l> l8- - dit zou echter plaats hebben bijaldien men recht had, om te voorönderftellen, dat de bovennatuurlijke oorfprong en de Godlijke hoogheid, welke aan den Zaligmaker in de bladeren des N Verbonds toegekend worden, met eene zoodanige , door oefeningen ftrijd verkregene zedelijke volmaaktheid, onbeftaanbaar ware. — Intusfchen zou het niet zeer verltandig zijn, iet te voorönderftellen, hetgene volftrekt met bewezen kan worden. - Hoe toch zoti men kSïien bewijzen, dateene verkregene zedelijke volmaaktheid ^schJfsus^onbeftaanbaar ware met zijne ShÏÏSsh??ghfld ' of 00k,mec zij'ne bovennatuurlijke gebooite? Hoedanig men ook die Godlijke hoogheid bepaale, het blijft het zelfde. - Vormt men zicfTdaarvan een denkbeeld, zoo algemeen, dat alleen daarin die kenmerken liggen opgefloten, welken alle de belijders van dert Chnsthjken Godsdienst met elkander gemeen hebben. inet uitfluiting van die nadere bepalingen, waardoor dezelven zich van.elkander onderfcheiden, dan kan hieruit althands geene de minfte zwarigheid worden geboren. — Men voorönderftelle, dat die waarheid, ,, te" fïS in„heer]ijkheid de Heeren Richter van alle nien„ lenen, — op zich zeiven beftaanbaar is , zonder eenige nadere bepaling omtrend zijn petfooa en natuur, wie over HtT VOOREEELD van JESUS. 22? wie zou dan hieruit dit gevolg trekken , dat hij in zijnen voorbanden toeftand , geduurende zijn aardsch leven , onvatbaar was voor eene verkregene heiligheid van den 5 Doch zelfs met die verhevenere denkbeelden aanbande den perfoon des Verlosfers, welken bij de meeste Christenen plaats hebben,en waarbij men,behalveneene menschliike, eene meer dan menschlijke, eene Godlijke ïafnuïïiïhein toekent, is het denkbeeld eener door otfening verkregene heiligheid zeer beftaanbaar. Althands is hetzelve zeer beftaanbaar met het denkbeeld, eeTer waare Godlijke natuur, en waaraan men, mijns cScbtens de voorkeur moet geven, boven de gevoelens v\n arius cn socinus. - Het is zoo, men kan leer gen aklijk zich zoodanige denkbeelden aangaande deze vereniging eener Godlijke natuur, met den mensch Jesus , vormen, waarmede alle verkregene heiligheid alle rieu"d en gehoorzaamheid, ten eenemaal onbegaanbaar 6 Doch dergelijke willekeurige denkbeelden cn bepalingen Jan menfchen kunnen geenszins in aanmerking komen wanneer de vraag is, wat het woord van God ee« bi vraag is alleen deze, of men bewijzen kan dat deze verëeniging eener Godli ke natuur met den mensch ie sus, juist zoodanig moet begrepen worden, dat daarmede de volkomene vrijheid van den menscheen wil? dat onontbeerlijk verëisch* tot^deugd ten eenemaal onbeftaanbaar ware? —J^^^l™ ftellen moet voldoende bewijzen, dat noch de bovennatuïrliik.werkingen van God in het gemeen, noch X zoodanige Godlijke invloeden, welken de mensch Jesus genoot, uit hoofde van zijne naauwe vereemging me God volftrekt onbeftaanbaar zijn met zedelijke vrijheid zonder welke geene verkregene zedelijke vo maaktd'mooglijk is. - Het eerfte kan men geenszins beweeren Ven zij men alle grondflagen van zedelijkheid wil vernietigen) - zelfs niet volgends de beginfelen der Tr tifche Wijsbegeerte, (want ook deze erkent de moogSSvan bovennatuurlijkeanvloeden van Gods genade : XA _ en om het laatfte te bewijzen, zou men zoodanig begrip van de bijzondere wijze der Godlijke mvfóeden op den mensch jesus moeten «n gronde legoen waarüit de onbeftaanbaarheid van zedelijke vrijheid voldingend bewezen werd. - Dit kan nooit mt.de™- (*) ka Nf >■ Rdigion inncrhalb die Grenzen dtf.bl.vemwfu II, Anm. S. 297. ~ 228 D. j. F. F L A T T derwijzingen van jesus en zijne Apostelen worden afgeleid: — ja, zou regelregt, met dezelven ftrijden. Van waar wil men dan bewijzen ontkenen? — Met het zuiver Dijbelsch denkbeeld van de verëeniging der Godlijke natuur met den mensch jesus, ftrijdt het geenszins te voorönderftellen , dat dezelve op dien mensch jesus, geduurende ziine omwandeling op aarde, in zoo Verre flegts gewerkt hebbe, als overeenkwam met ziine beftemming, en dus ook in zoo verre en op zoodanïee wijze, waarbij zijne zedelijke vrijheid, dat onontbeerlijk vereischte tot waare gehoorzaamheid aan zijnen vader, ongekrenkt bleef. — Zijne hooge beftemming vorderde, zonder twijfel, eene volftrekte gehoorzaamheid en onderwerping aan zijnen vader, al is het, dat het hoofdoogmerk van zijne komst en omwandeling op aarde geenszins was, om ons een voorbeeld ter navolgingte geven. ' Het is 200 ■> het is voor ons onmooglijk, om te bepaalen den aart en natuur van zoodanige verëeniging van den Mensch jesus met de Godheid. Doch wilde men uit de onmooglijkheid, om te bepaalen en op te helderen hetgene wij met reden oordeelen, als waarheid te moeten aannemen, befluiten tot de onmooglijkheid, wij zouden dan ook, volgends de beginfelen der Critifrhe "Wijsbegeerte, niet minder omvijsgéerig handelen, dan wanneer wij, buiten de grenzen van onze bepaalde verftandsvermogens , treden, en, met behulp van willekeurige begrippen en Hellingen, het onbegrijplijke binnen het gebied van het begrijplijke trekken wilden. — Zelfs de mooghjkheid van zedelijke vrijheid, en hetgene daarmede verbonden is, is niet wel vatbaar voor eene volledige ontwikkeling: en de niet minder ontegenzeglijke betrekking, waarin wij en alle eindige geesten tot God, als den Schepperen Regeerder van het heelal, ftaan, is met minder, in deszelfs volledigheid, onbegrijplijk. •b la ■ kb hoo ttMn . - ? ., i *•• Uit de Godlijke hoogheid van jesus volgt dan in geenen deele, dat men hem geene verkregene zedelijke volmaaktheid zou mogen toekennen. Even min kan men dit afleiden uit zijne bovennatuurlijke en wonderdadige geboorte. Wanneer men voorönderftelt, (en dit dunkt'mij, mag jk gerust doen) dat eene bovennatuurlijke, wonderdadige OVER HET VOORBEELD VAN JESUS. 229 Sa"emeenebeginSlenvan zedelijkheid, en dus eene volJrSTnmoogliikheid, om te zondigen, geen noodzaakKvoW^eVlowinatuurliike of wonderdadige voordfnlinh Want, of zedelijke vrijheid moest bij den brenpng zij. vvant , ^ gebruik van dezelve zoodanigen geheel ontnreuui, g geval blijft de V°°r I\?^2kÏ-?3£ ÏTatfte i zedelijk8 onmooglijk. mensch geen menscn, ne ia j ^ wg_ fefeïSg van den warnet de Godlijke wet uit zodanige bovennatuurlijke geboorte, zoo min als uit dTfSing van den mensch, kan worden afgeleid, dan kan men daaruit even min befluiten, dat bij zoodanig , door onm ïdelijke tusfchenkomst, wonderdadig voordgeb?ai mensch, geene door oefening verkregene zedelijke volkomenheid', Ifhanglijk van eigen zedelijke vrijheid, Z°U K^lhgt moTmen bij een mensch van zoodanige bovennatuurlijke wording, waarvan men, geli k " van IESüs, geen ander denkbeeld vormen kan, dan " da nij niet ilegts vrij is van alle aangeborene net" «in* ten kwade, maar ook volkómen onzondig, -" tgeve&ns eenV aangeborene onveranderlijke zuiverheid " vÏÏ den vil voorönderftellen." - Althands volgends de beginfelen der critifche VVijsbegeerte fchijnt dit in, zekeren opzichte, meer dan waarfchijnlijk: doch ook, voïg nds dPie zelfde beginfelen, kan men dit niet afleiden uit de bovennatuurlijke wording van den mensch jesus, op zich zelve en uit zi ne onzondigheid, m dier voeVe, dat daardoor zou worden tegengelproken hoe men aan jesus hebbe toe te kennen eene zedelijke volmaakth id, af hanglijk van zijne eigene zedelijke vrijheid. ™ W nne'er men naamlijk dit aangeboren neemt m dien zin waarin kant van een aangeboren charaéter fpreekt, w^er men eenig zedelijk charafter in zoo verre aan^ Zeboren noemt , als eene zekere werkzame kracht van S3° D. J. F. F L A T T vrijheid voorönderfteld wordt, als de eindelijke of hoogst, denkbare voorwaarde van de daadlijke beoefening dier vrijheid, in der tijd; _ wanneer men door eene aan' geborene zedelijke goedheid verflaat, eene oveSung het ÖKïï ^^^^^delijke'onderwerptSf,1:^ net Godlijk gebod, gegrond in zoodanige oorfprongliike SS^1n7elkr^en °ntde.kt' zoo rasch LhgdSe vrijheid , m beoefening , naa buiten openbaart, — dan mag men mits de geheele Theorie touran", ten opzichte van dc zedelijke vrijheid,al, waar voorönderfteld, zondek "f?**' ^ JESUS W2S ~ de déldSe 2 wil rnpf^.--1' Wd e£"e aanSeborene zuiverheid van den moe nol f?' 7 ^aangeborene zedelijke goedheid K, n'n?geDid^de tb60tU* in voorönderftelfchonwd !S°n§llikc > als onveranderlijk be- ker , eene , wel is waar niet volftrekte , maar flegts voorwaardelijke onmooglijkheid tot zondigen vastftel! Nu blijft de vraag nog over, of deze wifsgeerige grondftelhngen, waarüit dit befluit opgemaakt wordt, in "lle S1£nnPnV,etS,d00rftaaJn' e" voor volkomen wldon! w/.n gehouden worden? Hiertegen zou nogal het édn en ander kunnen worden te berde gebragt. Dan men behoeft zich in de ontwikkeling van dele vraa" niet verder ,n te laten, wanneer het 'er alleen op aankomt, om te onderzoeken; of jesus als een voorbeeld van verkregene zedelijke volmaaktheden mag befchouwd wor- 0d(ll?™r acfinullum peceatum AZ»odum mortis (qua: est poena pee fp^'JJt Powommiwtio.peccatum definit esfe peceatum Cf~*«* ae eruiit. ytrorm tpifl. esclef. et theolo^ Pag. OVER HET VOORBEELD VAN JESÜS. W Worden? Het is toch ^^^^fflfS rene onveranderlijke ^fe«StóteftwS«tf is met vooren gemaakte bepaling .g«"gf ~aren door ons °Pge^neen J ïzeTfde voorwerp kan toefchrijven, - De aaü "r-thPid vaneigene vrijheid ftrookt zoo volmaakt af hanglijkheid van g t n m die hiermede, dat derze \ei k j naamlijk in den op- «ngeborene overhel^•"g «n goej, ^ ^ gegeven zin. ^ooüainige t als zoodamg verkregen befcnouwd woiden, en J ^ ^ befchouwd worden, wanneer men * ^ mea blijken r^X^'S^^ ^r.vergen, wanneer men er *°°ü™| h bruik der eigenftaat , die geheel af hanglijk is va.^ g ^ denkbeel(l domhjke vrijheid. - ^och »eepu d u men daac van verworven in een naauweicn zin , u , 1 f mede iet hetwelk eerst ^ ^g0** ^ Sg van in het onderwerp , en newelkduso es * zijn beftaan heeft in de beoefening der vr^ i ten (of in den tijd), dan kan men ten nmt üjkh'eid van een geheel onzondig J^jtewü «ndcr ging wte^l^^&nvzn zijne wilsneiginuitzondenng de hooglte « d i£ herhaalde vrij- gen en daden is, en^d3eid en vermeerderd, willige oefeningen is voordgeyioeiu cu Sze'hebüjkheid kan ^ in w*g£*g * (in den^ gegeven zin) aangcb^ene z»ivern«iav ^ fchouwd worden als vei Kregen , o . nietXijdig zij, behoeft wel geen bewijs. (*) S 4- *3S »• J- F I. J T T i r Jesus een voorbeeld van vMinntl V j bee/t gegeven. ~ Dit voorönderfteW kin ™ s g nen deele twijfelen nf Ir„,"aerlte d' ka" men m geegefield, alS vooV^i v"n 2°U kU""en worden gen. ófefc-, H, „ lv. ^roo»te worlfelingen, is verkrede ievensgefchiedenis van 'te^'s w f"$ ' die overhelünf ^"kwaT f ££? a^SnT^* -moet verönSerftellen' 7,f "C Ulef' met dat al, in hem bij «oo rdli'"k-om» ringden, en waarde fokY7HnP g l' welken hem 0I»' lijien behooiS■ zi h van e ke SR ^T**1 2ijn lijk kwade neig ng, geheel zuiver 1 i? ,Tlfte' 2ede' ver7oekino-pn £V i tojieei zmver te houden. — Alle ^^T^ noodzaaklijk bij een de reden H' s^ *Doch men om G *, "IJ ae vr*Jw(Ulg aangeno- te gehoorzalenLffiKLj °uvoorw^delijfc onderwerpen emlle vJ-lÜ ■ aan,d»en van God te ibhijnen^rf^^Sfe g-*** de Stugst. de , waardoor deze ve fea buiten ffiÖ? 9 ^ baar werd, befchouwd woX ¥$?$H ei\ zicht* over het voorbeeld van JEStf's. 233 Deze onbevlekte , volmaakte heiligheid van den wil bii den mensch jesus , en welke haren grondflag hau jn de aanwending van zijne vrijheid, gelijk zij ten grondila<*e ligt bij de ftandvastige overwinning van zoo vele en&zoo moeilijke beproevingen, waaraan hij onderworpen was, — en welke heiligheid de Alwetende niet eerst behoefde te leeren kennen uit bare verfchijnfelen in der tijd, kan ook als de reden worden befchouwd , waarom God juist dezen mensch uitkoos, tot zulk een buitengewoon belangrijk perfoon, wien htj met zoodanige buitengewoone voorrechten wilde verwaardigen , waarom hij' hem juist zulk eene verhevene beftemming aanwees , en uit dien hoofde eene hoogere verzekering van zijne toekomende heerlijkheid , zonder welke hij nooit aan zijne beftemming had kunnen bcandwoorden, aan hem mededeelde. Het tegendeel hiervan is althands mijns bedunkens niet te bewijzen. En dan ziet men ook hierüit, dat men in geenen deele bevoegd is , om uit de buitengewoone voorrechten van jesus te beiluiten, dat zijne deugd niet zou verbonden geweest zijn met de grootfte zwarigheden, of om haar den eernaam van hoogst verdienstlijk te ontzeggen. — Zonder opzicht op deze verönderftelling vervalt dit belluit.— Deze bovennatuurlijke verhevenheid, welke onze Verlosfer deelachtig was door zijne naauwe verëeniging met God cn de gevolgen, welken daaruit voordvloeiden , moesten veeleer, in zeker opzicht, dienen, om de zwarigheden te vergrooten, welken hem in zijne gehoorzaamheid aan God in den weg ftonden. Of moest met het bewustzijn zijner hooge waardigheid en belteraming, het voor hem moeilijker maken , om zich , volgends Gods ontwerp , zoo ingetoogen te gedragen, ten opzichte van de uitftekende voorrechten, welken hij boven anderen bezat2 — Moest niet zijne verhevenheid in kennis en wijsheid , voordgevloeid uit die naauwe betrekking tot God» het voor hem bezwaarlijker en lastiger maken, om met zijne Discipelen en met zoo vele andere onwetende en zwakke menfchen, alleen uit eerbied voor en onderwerping aan zijnen Vader, bij aanhoudendheid te verkeeren , en , met onvermoeide vlijt, aan derzei-, ver befchaaving te arbeiden? — Moesten niet de beledigingen, hem opzetlijk toegevoegd, voor hem dubbel fmartlijk zijn, bij de verzekering van de nadeehge ge-, volgen, welken daarüit zouden voordvloeieu voor hun, * • ? j die *34 J- -T. r l a t t fififtlht!?» w,>e?.,200 zee>- hem bezondig, i nXn Ê °C ^zwaarUjk moesten niet de poogingen, worden welken h.j ,n het werkftelde, ter verbS! van menfchen onvatbaar voor overtuiging en onvS lijk in boosheid , wanneer hij , doo zijne onSre wetenfehap, kon verzekerd zijn, van de vinchtSeS dier poogmgen door hem tot dat einde in Wik geileld , en waardoor hij tevens in het zekere voorzae wach«eV|™ljdel,jk 0n§elUkkig l0t' * welk °T 2 ïn de daad, men befchouwt de bovennatuurlijke voor. rechten van jesus te eenzijdig, wanneer mendezllven alleen befchouwt, als hulpmiddelen tot deugd, naarS dezen in meer dan één opzicht moesten dienen, om de volbrenging van den Godlijken wil voor hem moeihikel te maken. Dus dienden dezelven zeker, om ook anS dien weg de waarde van zijne deugd' te doen 'rijz I; doch geeft dit, met dat al, om 't boven gezegde té minder grond, om daar deze voorrechten, aan den anen üJZ\vT-r diend,en' °m Z1>e wijsheiS, deugd t51 ZS,tCld tC verh?°gen> bierüit het befluit Sp te maken dat jesus, uit aanmerking van deze ziine Godlijke hooglie d,-geenszins als een voorbeeld eenei ! nen gelden? — Wil men toch niet al te willekeurig te werk gaan, dan zal men niet wel, met zekerheid kimt nen berekenen dat de zwarigheden, welken uit zi ie iTZZK h0°Sh,eid.èn buitengewoone voorrechten voortvloeiden, zoodanig overtroffen werden, door de kracht, welke deze aan hem opleverden, dat de laatst, genoemde tegen de eerften rijkelijk koude'opwegen fa , moSdï/ Tg Z.°U men' mii"s bedunkens& mooglijk kunnen bewijzen, dat deze onderfteunin*. welke jesus langs dien weg erlangde, aan deTéne & r,da"lgeëVenredigd was aan aHe 3e zwarig? S 'Z hlJ.moest ^winnen,en, aan de andere ?& 1 GIiene vnje ^^werkzaamheid in zoo¬ danige betrekking ftond, dat men hieruit, met zekerheid kon opmaken, het onbefraanbare eener verkregene zedelijke volmaaktheid van den mensch jesus , vS! gevloeid uit en verworven door zwaare beproevingen SdTJ e" *k gebn!ik maken Van * W vrij! $• 5^ over het voorbeeld van jesus. 235 § 5- Na dit alles is bet bijkans geheel overtollig te beand* woorden de vraag, of niet, het geduldig aragen van Z,\ veel lijden en rampen, en, in t gemeen, de overwin«inr over alle uitwendige verzoekingen tot ongehoorzaamheden afwijking van den Godlijken wil, voor jesus tf Temak ik gemaakt werd , door de zekere ver, Zhf ng eeier L/laande heerlijkheid, dat zijne, hoelel onberhplijke deugd ten m.njle niet kan worden befchouwd en aangeprezen als een voorbeeld eener moet- %££Ètllt$LZw fonmuge Wijsgeeren aaneen, fchijnt deze vraag geen' den minöeai zm ot beSnis te hebben. Veeleer zou, volgends dezelve, de onfeilbare wetenfehap van jesus aangaande die hleruKd, welke voor hem te volgen ftond, voor hem ÏSe zwarigheden hebben moeten opleveren, met welken zMne detfgd te ftrijden had. Die bedenking >a dus in dit famenftel, zoo onvoegzaam, als wanneer iemand vroeg, of een last vermindert, en het dragen genjak. hker gemaakt wordt, door denzelven te vergrooten? Ik Sin intusfehen van gedachten , dat deze vraag wel dee Hik een gezonae betekenis heeft: zij is echter, door ne voorgaande, reeds genoeg beandwoord Het volcende mag nog tot nadere opheldering dienen. g VooSerfteld, dat de zekere bewustheid, welke dc ZalSmaker, op aarde, had van zijne toekomende heer. lHkheid ook ten opzichte van derzelver voordduunng, gffi7nSf«éngbjk ware van zedeli werkzaamheid; — voorönderfteld, dat echter nieroij, „: alle ! ten minfte in dezwaarfte, beproevingen, een duidelijk bewustzijn van zijnen toekomenden toeftand bij neS hebbe plaats gehad; dan kan men, met dat al zonder eenige tegenftrijdigheid, voorönderftellen, dat de overvvinninL dSor jesus behaald, een gevolg geweest is vande g ootfte vrijwillige infpanningen van eigene krachten. Al wil men ook toegeven, (en hetgene toch n et kan bewezen worden) dat de overtuiging van zijne Somende heerlijkheid o^ zich zelve ook in de moei. Jijkfte gevallen, op zoodanige wijze had kunnen^) f*> 7e1fs de hoogde trap van zekerheid aangaande den gelukkigen" uïgf doch dien men niet met eigene oogen aanfehouwt, fl3* »• j- F. F tS A T T werken, dat de overwinning hem niet moeiliik n»»* ware dan nog zou men eenigzins hieröftK£| opmaken, dat dit ook had moeten plaats Cft? Alle deze vooröndcrftellingeH zin, mfTsbedunkens* meer dan twijfelachtig. Kan men het, me/ cerigrgegron: de reden, ontkennen of in twijfel trékken, daf het ver rouwen, 't we k de Zaligmaker ftelde op ziSen Vader a s van w,en hij alleen zijne verheerlijking gTverwtl ! ten, — dat dit vertrouwen, — fecne mx^hZi-M*. vooral in de. omftandigheden waS ^^S^^ door geduunge oefeningen moest worden aangekwe^' Hehr. XIÏ: i ) _ behoorde tot de onöntbeernSver* eischtei,, bij aldien hij, onbezweeken, zou va thouden aan zijne vertroostende overtuieineen Mn»„nT i wikkeling zijner lotgevallen ^^SS^^Z hy, niet zichtbaar, voor oogen had. Met hoe veel rech? ka„ men beweeren, dat jesos, bii alle taoeSfabSS vingen zijner gehoorzaamheid aan God, een altoos even levendig bewustzijn gehad hebbe van 'die heeïiikheïd welke hij na den dood zou deelachtig worden )nodat thands geen .belangrijken, invloedgel ad Vebb^9 ' Of ben , zouden zij van eenigen invloed zif,, ? Z£^%a„ XII: 27, enz, XIV: 30; Matth. XXVI: 64. J §6. doendfL^'o'm'te l^Sj^f * ^ te onderdrukken, of ook re verzwakken ' aaDfcnouwt» hoogiien uapvah o.vkr het voorbeeld VAN jesus. 23? tuur kan befchouwd worden voor ons , V00r1°nS, «^rSè^X,S5 gefchit is; verzekerd , da ^vW>rl*e h goedheid , ten daMS Jnnr midïl eener tot in het oneindige voordvmnfte door _m genoegzamen Deze overtuiging vindt, we is ™r gee *& ^ grond in het voorbeeld van i.e s ü s op_zien « kt & gelijkvormigheidJ« ^S" ij» , o™, "Khalven \ met de overtuiging van d,Ze eigenhoorlg *38 d. j. F. p L A T T Godlijke hoogheid uitte, oog velizen '±"lZï Z«ne wij vo&lvaar3 g in„en0 ^ te meer zullen van hem, ter\ereik™^ naVoIgi"S hij ons wil ooleirlen ni~ §r°ote doel, waartoe Godlijke hóoghed en~w?,r„- f™™1^ van jesus oogmerken v^l^Sb^^^ ,de «rekt, om ons meer en meer »h. ' dezelve l«dd, en dus van trno tor ■ hei'™H!en ™" zijn te do'en toenemen , 7c£ ? ,ï *ï* r1**'"» &&St^?£^s"l volkomen overtuigd 7;\n„„„ g ' kan onmooglijk eeiii- over het voorbeeld van jesus. *>a* npHpnkintf . tegen het onbevlekte van eenige f g^ba^zöu kunnli opleveren. Doch dit zlJn zedehjk characte^ zo charafter kidt ons S?ÏSö®Si!to^ welken gegrond waden?) XV°SuiSg van zijne allernaauwfte eigenhoo- by aldien ™» met 2 ™ Apostelen, welke met de geLeer van jesus en zijne apo. ' verhevenheid loovige '*"g£g&£Z de omhelzing van deze of verbonden is? — AANMERKINGEN OVER het GEBRUIK van HET KOUD bad. V„„ het ^y^'lT^t^r^ lijke gevolgen heeft voo^Jjgf ^.g^n'oBien, was 2+0 AAKMEREINOEN OVER HET GEBRUIK het faroenftelfel derzelven eene ftemming of kracht te geven. Aan deze uitwerkinge kan niemand twijfelen, die de verwerkende kracht immer ondervonden heeft van zich in de zee te dompelen, na dat alvoorens zijn lichaam door de brandende helte van eenen zomerfchen dag zijne veerkracht had verloren. Niet volkomen zeker is het echter, dat dit een uitwerkfel is van eene fpannende hoedanigheid , welke de koude, als een volftrekt vermogen, bezit. Integendeel, indien aan de koude eenig volftrekt vermogen moet worden toegefchreven , zoude ik eer hetzelve onderftellen van eene verzwakkende natuur te zijn ; ten blijke waarvan ik mij even eens zou kunnen beroepen op de gewaarwordingen van een iegelijk, die van indompelinge de proef heeft genomen , die nimmer feilt, eene klaarblijklijke vermindering der levenskracht voord te brengen, en gevolglijk van alle de werkingen des lichaams, daarvan afhanglijk. Intusfchen leidt ons tot eene geheel andere verklaring van deze verfchijnfelen eene Helling, door de Natuurkundigen aangevoerd , en die in de daad niet min naauwkeurig dan wijsgeerig is; te weten, ,, dat 'er zulk „ iet, als volftrekt vermogen der koude, niet beftaat, maar ,, dat het, in alle zijne onderfcheidene trappen, eene ,, vermindering van het beginfel van warmte is. " Dit toegeftaan zijnde , zal de verklaring van deszelfs uitwerkfelen duidelijker worden ; en het boven aangehaalde geval, waarin het lichaam, boven zijne natuurlijke gematigdheid verhit, in een Koud Bad gedompeld zijnde, nieuwe fpanning ontvangt,en alzoo fterker wordt, zal op de volgende wijze zeer voldoende opgelost cn geftaafd worden. Door de prikkelende kracht der warnfte , boven welke geene andere , op de gewoone wifze te werk gefield, grooter vermogen bezit, onderftellen wij, dat het lichaam is opgewonden, boven dien graad van aanprikkelinge, welke met de vaardige en gemaklijke uitoefening van alle deszelfs werkzaamheden beftaanbaar is; met andere woorden , dat deszelfs gematigdheid boven deszelfs voegzamen en verëischten graad is geklommen: in zulk eenen ftand valt niets gemaklijker zich te verbeelden, dan dat indompeling in eenige koude dikke middenftoffe , door die aanprikkeling van het famenftelfel te verminderen , of deszelfs gematigdheid tot het juiste punt te doen daalen (welke beiden, door de prikkeling der vermeerderde warmte , hunne voeg- van het koud bad. zame paaien overfchreedden) het lichaam tot eèn'vasten en kloeken ftaat kan te rug brengen. Op zeer vele gevallen ! welken, ter ftavinge van de goede uitwerkte!* vanhet Koud Bad, worden aangevoerd, laat zich deze aanmerking toepasten. De paaien, die ikmi, zeiven heb ïoor'efchreven, gedoogen niet, deze bedenking verder littfbreiden; die, echter, kracht fchijnt te ontkenen en geftaafd te worden door de (telling der Natuurkundigen , volgends welke koude, dat woord in de geïvoone betekenis opgevat, geen prikkelend uitwerkfel hoegenaamd bezit. In de volgende woorden bevat een verftandig Geneeskundig Schrijver deze mening: ,, St ! frisuf quandoque ftimulare videtur, td, non pro justo frieorei red, vel nimio calore inminuendo, et ad jusZ tam temperiem ftimulatricem redigendo, vel aèns ad corpus aditum expediendo , vel irritabihtatem mmo „ftimulo decrescentem cumulando , fitmuloquefic , Jan„ guedine jam agente, vim ■ fuppedttando> prteflat ( > Indien de koude fomwijlen fchijnt te pukkelen, verricht zij zulks niet door eigenlijke koude, maar of door te veel vermindering van warmte, en door dezelve tot de juiste prikkelende gematigdheid te rug te brengen, of door aan de lucht den vrijen doortogt tot het henaam te verIchafen, of door de aandoenlijkheid, door te veel prikkeling verminderende, te vermeerderen, en alaus aan de prikkeling, die nu traager werkt, nieuwe kracht te geven. Dat 'er lichaamsgefteldheden znu kunnen, van dezen verfchillende, in welken het gebruik van het Koud Bad van dienst zijn kan , wil ik niet onuennen ; doch dat het Koud Bad ooit werkt door een onmiddelijk Ipannend vermogen , en-dat het ooit kan aangevoerd worden in gevallen, alvoorens eene uiterfte zwakheid aanwezig is, dit ftrijdt regelregt tegen alle bondige redekaveling, 't zij op de overeenkomst , t zij op onderVinding gesrond; en moet het, derhalven, in alle zoodanige gevallen, de heillooste gevolgen te wege brengen. Daar tlegts eene geringe mate van zwakheid aanwezig is, kan het gebruik van het kond Bad , mits het (lests van korten duur zij, goede gevolgen hebben; doch dit moet niet aan deszelfs onmidde yke werking worden tocgefchreven , maar wordt middehjk voordgebragt door de daarop volgende famengevoegde werking (*) b ia nco ni, Elementa Medicina. jv. deel, mengeï.st.no. 6. Q 2J2 ONDERZOEK, WAAROM DE KOEKOEK der prikkelende aandriften van warmte en lucht , van beweging , enz. die, volgends een algemeen beginfel der dierlijke huisboudinge, „ dat de voordgebragte ee„ waarwordingen niet ftaan in evenredigheid met de vol„ ftrekte kracht des indruks, maar naar mate de nieuwe ,, indruk zwakker of fterker is dan de onmiddeliik „ voorgaande," nu hunne uitwerkfels vollediger vol maakter en meer op den duur voordbrengen. Uit al het bovenftaande meen ik te mogen befluiten , dat de uitwerkfels der koude op het maakfel van het menschJijk lichaam altijd verzwakkende zijn , en wel in eene mate , volmaakt evenredig aan haren trap en duurzaamheid; waar nevens ik oordeel, de volgende waarichuwingen en gevolgtrekkingen te mogen voegen. 1. Dat het Koud Bad niet kan befchouwd worden als een regelregt geneesmiddel tegen zwakheid, hoe ook ontftaan; en verder, dat het veilig , en met de Klaarfte uitzichten ten goede kan gebruikt worden in zulke gevallen , wanneer de indompeling zeer fchieliilgefchiedt, en flegts van zeer korten duur is; en dat zelfs dit kan te baat genomen worden alleen in de gevallen m welken de trap van zwakheid niet zeer groot is * 2. Dat het altijd van zeer grooten dienst ziin'zal wanneer het lichaam voor 's hands van te groote hitte is aangedaan; verminderende die aandoening,en den aanwas der gematigdheid tot een' meer gematigden trap doende oaalen. . 3- Dat dit het voornaamfte geval zijnde, waarin men zich van het Koud Bad kan bedienen, hetzelve bijkans nooit noodzaaklijk kan worden , wanneer de Thermometer van FAHUENHEiT 63 of 6a graaden tekent ONDERZOEK, WAAROM DE KOEKOEK ZIJNE EIGENE ElëREN NIET UITBROEDT, BIT WIIZE VAN EEN GESPREK TUSSCHEN EEN TUINMAN EN ZIJNEN MEESTER. *7oo even heb ik een kwikftaartsnestjen gevonden, zeïde mij mijn Tuinman. In hetzelve zijn vier kleine eieren, en één groot, welk 'er geheel anders uitziet dan de kleinen, zeg mij toch, bid ik u, wat mag dat voor een ei wezen? 5 ó Stil, ftil, zeide ik. Het is mij ongemeen lief, dat :wij' tgiffi r.lGENE ElfcttttN NIET UITBROEDT. «43 u feiafe yplve gevonden hebben , welke nog K om het vogeltjen niet te ftoorcn, en het.nestjen Si& - Wil znileti het Vermaak hebben , dm tLS koeliek te zen uitkomen , en door het kw,kBSKg£ zoo tnoederll als hare eigene MndTuSt ™t nooi t kunnen Ueelden, » ft» , jjat naa ï». j koekoek dat toch wel deTumman, ^W^LJg eiëren uitbroeden?" doen, en met evet■ zijne age derhand duidelijfc ff r1 ^Th i kleine vogels opvreet. Maar zijn gehec- zeer klaar , da thy derjeu>e ;üJlei.hande infekren, vogelen niet dnjlt , oricnoou "J d rupfen, krekels, fpringhaanen, wormen, enz. zeer goed heeft. Daaiop heett dek dat de ma °PfZ°mt 'valie«ï logel niet zoo liggên gelijk bij de"in bekeurd .wordt en hij om die «dea. Ge fik Pil heden zelf gezien hebt; zoo weet zich de fchranderf vogel, die zijn eigen gebrek gevoelt, op eene lcnranacie VUS«' Groote vogels vertrouwt hij niet. ^^mz^mf'^^^ kleinere, Z ananroodbor tjens, kwikftaarten koolmeezen en aïdeten 1 gt zijne e eren onbefchroomd en ge roost in dezelven nedren bekommert zich verder om de eieren nLZtfmaanr laat. ze met de anderen g»*^»" ESSil inuUt om zijne eieren dus »v%X H§ legt d«S in ieder nestjen van een klei- 244 OND. WAAROM BE KOEKOEK ZIJNE ElëftEN NIET UITBR» 2ï Tl6"' Wdk hi!, gekozen heeft> altijd maar één 1 van de zijnen; omdat hij vooraf weet dat tw„ J fouden'^:' £t bC£StJCn ter ""Voeding te veel Eene geheime Voorzienigheid en wiize ^ Almagtigen Scheppers is hier niet te fienet W, met de nesten van kleinere vogels behelnrV Tt l i SVnn'T eige,,lijk °0gnierk &» 2tt. - Del wijl nu deze vogel zoo ingericht was, dat Jf zeif'Jïr Str,>fk0n br0Cden' 200 "oest^ifooï geen" itinkt bezitten, om een nest voor zich te miL m De zelve wijze Voorzienigheid des Gödliiken groot ei', in huü S^&f "fe^M £™ zelve zoo getrouwen zorgvuldig aan alf i nnn? «eren. Zij broeden het "even zoo moe e ïik ' TZ hunnen. Dit is des te merkwaardiger, daar men uir t ondervinding weet, dat zij ander? keine e™ren die heimlijk in hun nest seleird ziin VZZt ■ ' Handigheden, daaruit w&e pS Jn iell^t? 7^ °m- ui lc broot zijn. — Jk weet ook, dat men inno-f. bn,ib ftaarten met een' ionscen koel-oek ,;, „ J g lk~ Even zoo ongegrond is het, dat de koekoek ^„ zijn. Omtrend dien tijd pleeg hij ook niet meer te roe pen, maar toeftel tot zijn vertrek te maST HO* M DE MENSCHEN DOOE D« *«■« ■»» SCH.PP.EW. E4S _~ • -1 :i, ^nnr een voorbeeld, — een gantsch zonD^^ni voorbeeld, welk mijnen Lezeren niet imn\J derhng voorbeew :ko een Voorbeeld S'eens To^ welks echtheid mij de trouw van eenen X^X^^^^S!^ eene foort lang , te huis zonder een wu omgang met zi ne Z5S K^k^in'z aan8 del mast der vrouw. li)J net verire»., nirrreholden boom be- piroge (eentf<^'JÏ^JSS&, kruiden, olie ftaande,) een kleinen zak m blijft de vrouw gbS;, vÏÏ^feeït met niemand, en houdt de hutsdeDre^cSngst «^£^0 u zeiven olie, enz. fc^ffl* .fl Wanneer de walvisch ,daar zi| een : n P £ fehoten hebben, hun ontloopt, ^ «ft^ ]e'enen van zelfs moeder nie| g vdis ^Var komen Zij met hare kinderen heelt wlUen, S"ei „ h tegendeel.- ^^"ene harpoen* in eene" walvisch. gjvestigd voerer, verfprej^ Kort^aam^ ^ de yl ^'afld Vntunfe"ffiïfcïSf wSE verdubbeld wanneer Z-n'- „ d l £"n atod Huurt,, en daardoor rrodtVLPwatvisch^ ? {vT^ SM dat *n walvisch gevangen^ u6 de »'™che»dooe de week. der sc„epp. m Intusfchen zijn de anderen beztó j , ■ , keerd ander™ u%.dJ,Ifet^icnten naa den walvisch ge- gekookte zwemvinnen.§S Xi^S^hlde?. ^ tig gerecht, waarvan men dei? Kf g?lfhg' ° leacb" weder uit den mond kaT wJgtSea ™ laugen U>d nkt Nu treedt één uit den hoop voorwaard* en Ulft ^ walvisch met olie, welke hii hPm V , zalft den Daarna doet hij hem een Slsbanrf «^.b-,S SSTÖF en glaskoralen^eifed om S \i£"n^MpAke* peins en ftilheid, den walvïch, dusoptfchïk?^ drieniaal uit: God^'S, »* ^Ts «g** f«t4Tee^ -iven, Be. Redenaar befluit eindelijk daarmede *> Pat. TAFERKELEN UIT MADRID. 247 Dat, dewijl God de eerfte oorzaak van den walvisch. was ook de billijkheid vorderde , hem een offer daarv^n 'toete brengen; ook moest men den duivel iet daar vin aanbieden, om bem te bevredigen. Op eene zoo overtuigende wijze leidt de overweging van Gods werken en weldaden tot hem als den eerden ooïfpVo»?" van alles. Heidenen erkennen zulks , en ChÖn miskennen hem zoo dikwijls, die ons veel meer, zoo rijklijk, te genieten geeft. TAFEREEL EN UIT MADRID. I. • La Red de fan Luis. 1 aat ons een' oogüag werpen op een der levendigtte L ftraaïen Welk eent veelkleurige vermenging! Welk een eewoe en beweging! zwartgekleede gelluicrde vrouZen T? mVSeldïgln£ mannen; foldaten en monniken ;Van allerSeur; waterdragers enL^ann ^ ^^^^^^^^^ met 7^ eene broederfchap, met branden- rSlS 'die eene doodkist■v™*™,* wiehten die met luid muziek optrekken : blinde muSanten, dte Tonadillas zingen, en alguazils m alongeoaruE, die bevelen van de policie afkondigen ; een Kiftrekkende rozenkrans, met lantaarnen en vaanen, len onophoudelijk gelui van twaalf nabuunge kerken en een plechtige optogt, die het venerabile volgt. De fchel van den Choorjongen laat zich hooren, en alles valt op de knie. Alle' lippen verdommen alle hoeden verzw nden, alle wagens daan ftil, de geheele golvende ïasfa ïs verdeend - twee minuuten en alles gaat zijnen ouden gang. 2. La puerta del Set. Het middenpunt van Madrid, de zamelplaats van alle de inwooners , de algemeene rendezvous van alle lieden V 4 VJU H?' tafereelen uit madrid. van afaires, van alle verliefden, van alle ftraatflhWs van alle vreemdelingen, is de beroemde plaats Puem der ioop,enraar°P d£ fCh°°nfte ftra3ten van de ftS'ftLni De openbare plaatfen zijn in Spanje de gewoone wan del- en verzamelplaatfen. Men vindt de zoodïni^en in de kleinfte plaatsjens, zelfs in dorpen?™ zHSr' gaands vóór de kerken zijn. Hier herhaa t zich de Span jaard van zijnen arbeid; hier warmt hij zich in den wf aan,ï.20"> en «nenjg een, die „ooit uit de ftad kon t, verfchijnt evenwel regelmatig op deze plaats Het ,s twaalf uuren. Eene fchaar van Officieren 'van de Guarde, met blinkende bandelieren; eenhoop Geestelijken ,n zwarte mantels en met groote halföpgSSe hoeden; eene menigte bekoorlijke Dames, me t gnudbe? ftikte fluiers, aan den arm van hare Corrêioos drfnVen naa de hoeken , om de papieren te lezen^die daar Sï T&^fif^^^ » Heden ïs pre ï en muziek bij de Franciscaners; waarop de rozenkruis door de ftraateii trekt; ook zal 'er It&^cKS* en ,n de beide andere Schouwburgen , Comedie mer nieuwe Nafpelen zijn. Morgen begint te' Felipe e?ne novena , ter eere van den heiligen , ook word'er we der ftiergevecht gehouden. Gister is een wZ iJÏJ m het Prado verdwaald, en dezen mó^n 'e^Sn* krans met een goud kruis verlooren ; dezen avond z Broeder antonjo Misfions -predicatie houden cn ^Sp! n£VenS dC Tfinitariers> ezelsmelk g-krijgen De plaats loopt meer en meer vol. Daar ziin menfchen van aÜer eië werkzaamheid, Kourantverkoope?? die met hun gefchreeuw de ooren verdooven; vediuure s van tijdingen die voor een quart het nieuwfte ftuk Wn 2i vtn? Peden ; W^A* van ZwftSs en Waaien van de Regimenten, die hier liggen, die in eebrooken Spaansch hunne waaren aanbieden een hoop en die Pasfagiei s zoeken ; eene fchaar van kleer- en di richTPSPnhan^]aarS -beeIden e!1 tabaksrollet en " die zich de een na den anderen aanbieden Een alriirl gereede Brieffteller heeft, in eiken hoek", een hoop ö Pende gallegos om zich verzameld, terwijl een behendige beurzenfnijder zijne kunst in oefening zoekt te brmWi aan degen Uw. wordt een koop gefloten; aanden TAFEREELEN ÜIT MADRID. 249 ,nderen ^parfumeerde minnebrieven gewisfeld ; hier . JS««Sr die bii honderden om de bron verzamelen, wat" n 67oo vee li kunnen, toe, om de algemeene. SS', ï veraeerderen. Nog meer fchitterend wordt d?Vemderi™, bij procesfiën of op zon- en ieestda^n waar alts in de namiddags misfen droomt. 1 vyee gen , waar aius ï.i „laars, vermeerderen dan ^fiJÏSéJÏS? De hoop verdrooit zich -De lastdrfgers nemen eene zijplaat/in, om hun mid^ü g Sn0." ffl ^tVfspa^SSï ca alles raakt, we- deSa iriLr«urCS'ligtvaardige vrouwlieden.gekomen, Geene deegigke vrouw°zal in Madrid alleen uitgaf n gTan harSenJmau, van haren cortejo, ohare Duenna of van beide de laatden tevens vergezeld. Maar deze f ort var- vrouwlieden hebben die naauwgezetheid met , enzüïïaïi aan te kennen. Haar trippelende veel be- Soezem achtloos bedekt een groote bbemruikx ,« en een open en toe ruifchende waaier: - alles is karakte r?s iek Men volgt de uitverkorene fchoone naa. Uui en pSS znï inV voorb-ng^raSch «fgefprokeu^De $5° TAFEREELEN UIT MADRID. Donnans van de eerde klasfe, die de uitwendige welvoeghjkheid willen in acht nemen , hebben doorgaands een meisjen van 10 of 12 jaren, als Duenna, bij zich en verwachten, ftout op baare fchoonheid, eene voorkomende hulde. Die der tweede clasfe , die gemeenlijk uit de oudden van de eerde clasfe bellaan, verfchijnen onverzeld, lachen, geven tekens met de waaiers, en weten zich op andere manieren zeer wel te doen verdaan. Ondertusfchen wordt de plaats vol, met Oranje en Citroenverkoopders; met Waterverkoopers, die hunne groote aarden kruiken , op den rug, in riemen en de glazen fn blikken machines dragen ; met meisjens met bloemruikers; daar zich de calefin-voerlieden onder mengen , en vervolgends die Kouranten en tijdingen te koop dragen. Elk roept even hard en biedt om ftrijd zijne waare aan. Nu hollen ook allengs de rijdtuigen naa de Schouwburgen, en naa het Prado, reiskoetfen , lange rijen met beladene muilezels , mannen en vrouwen op borrikas, couriers van den Sitio, dragonder-patrouilles fnellen bij afwisfelmg voorbij. De fchemering breekt aan. Onder het luiden van de klok wordt het Angelus eebeden. Daar loopen mannen, met windfakkelen voorbij; de lichten voor de Mariabeelden, de Iantaarnen worden aangeftoken; de wijn- en limoenade-verkoopers verlichten hunne winkels , overal verheifen zich kleine tafels, met papierlantaarnen , daar melkbroodjens verkocht worden. De koetfen komen uit het Prado te rug, de beweging wordt geduung grooter, en de plaats wordt meer en meer met mentenen opgevuld. Terwijl ginds in eenen kring guitar en tamhourin den rolero (een bij uitftek wellustigen dans van twee perioonen), aankondigen, wordt in eenen anderen de laatfte moord historie verhaald ; hier vergadeit een groep rondom een Winden Violist, daar rondom een balladen Zangeres, die eene affchuuwlijke verfchijning van den Duivel fchildert. Hier dondert een vette dikkoppig Misiionans den verbaasden hoop eene Boet-predikatie voor, en ginds wordt een begin met nieuwe zonden gemaakt! Want nu is de derde clasfe van flegte vrouwlieden in beweging ze zijn bij het aanbreken van de duisternis Uit hare fchuilwmkels te voorfchijn gekomen ; hebben in de naaste wijnkelders moed ingedronken , en ijlen nu, met alle kracht ,. naa de plaats, daar zij met de grootfte onbefchaamdhêid elk , vooral den onkundigen Yreern;- TAFEREELEN ÜIT MADRID- ajt vreemdeling,met verrasfching, op het lijf vallen, en eene pantomime verwonen , die zelfs in het donkere doet bloozen. Des niet te min verdwijnen velen, rondom mij heenen in de armen van deze Sijrenen. Ik haast mij om uit dezen verpesten kring te komen. De rozenkrans trekt zoo even met vele flambouwen voorbij, de groepen veranderen, en ik fluip heenen. 3* Het Prado. Het Prado ligt in het Oostlijk gedeelte van Madrid, De laanen doorfnijden de Stad dwars bijna aan het einde van dezelve, van de poort der los llecolletos tot aan de Atocha, in eene lengte van drie quartier nors. Deszelfs begin is fmal, en heeft nevens den grooten weg maar ééne laan , die weinig bezocht wordt. Aan het einde derzelve , ziet men eene groote fchoone ipnngbron, van marmer, wier Mijthologifche figuuren reeds meermalen befchreven zijn. Het tweede deel beftaat uit eene brcede middellaan, een deel van den grooten weg en twee zijlaanen. Het is met eene uitmuntende ton teut en fteenen banken verfierd,en uit hoofde van hare groote breedte, buiten tegenfpraak de fchoonfte, en wordt meest bezocht. Het derde deel is wederom veel imaller , en heeft behalven den breeden zijweg, maar twee zijlaanen, maar aan het einde twee fchoone fonteinen. Het vierde deel loopt langs den kruidtuin ; tusfchen de zelfde lijnen voord , en eindigt met eene fontein, behalven den hoofdzijweg , loopt ook nog een andere aan de linkerhand. Beide dc zijden zijn met huizen, hoven, pa-r leizen en kloosters bezet. „ ," Het eerfte voordoen van het Prado van de calle de Atcala, heeftiet groots en verhevens, de breedte der ftraaten en de hoofd-allée, die eene plaats gelijkt, de paleizen en welgebouwde kloosters met derzelver terrasien , die de hoeken vormen, de viervoudige rijën van icboone fcha-, duwrijke boomen, de uitnemende marmeren fonteinen, bet uitzicht op de deftige poort, daar eene laan op uitloopt , alle deze dingen maken den indruk volkomen. Dat is ook het geval bij de intrede van de calle deian Hieronijmo , diév regt op den ingang van het Koninglijk Paleis van hum retiro floot, en daar een zeer groot hospitaal , een fchoon paleis en twee kloosters de hoeken vormen. De derde toegang zegt weinig, eq loopt ~uit 2<2 TAFEREF.LEN UIT MADRID. uit op den kruidtuin, de vierde van de calle de Atocba is bij uitftek levendig, en gaat wat berg af. Het uitzicht Aftikt zich , door eene goede en lange laan tot aan de kluizenarij van St. Thomas. De verfraaijing van het Prado is bezored door den Graaf van Aranda, en was, uit hoofde van de boomplantaadjen, aan groote zwarigheden onderworpen. Men overwon dezelven, door kunstbewatering, alhoewel met verbazende onkosten. Daar zijn naamïijk tusfchen de boomen kleine kanaalen,een voet breed,en een voet diep van richeliteenen aangelegd, die eiken dag uit de fonteinen gevuld worden ; de opgegraven cirkel , om eiken boom, houdt het water zoo lang op, tot dat het hoog genoeg ftaat, om in de volgende kabaaien te vloeien. Op deze wijze groeien de boomen, die meest ijpen ziin, voortreflijk. J ' . Het is viJf "uren. De hette is voorbij , het rcfresco is ingenomen. De laauen van het Prado worden beiprengd. De Oranje - verkoopers en Confuuriers komen te voorfchijn. De ftoelverhuurers, in de hoofd-allée, Hellen hunne rijen in orde. De gangen worden reeds vol met wandelaars , en de koetfen rollen daar heen om in het vrije te komen. Het is zes uuren. Een commando Dragonders verfchijnt, om de rijdtuigen in orde te houden, die nu uit alle de ftraaten aankomen. Reeds ziet men dezelven, aan het bovenfte gedeelte, twee rijen vormen. Maar de toevloed wordt fteeds grooter. eu zij (trekken zich rasch, van het ééne einde tot het andere. Met langzame fchreden, ziet men nu twee of drie honderd koetfen, nevens elkander op- cn afrijden, en tusfchen dezelven de wachthoudende Dragonders en een hoop Wandelruiters. Deze vertooning is, uit hoofde van hare nieuwheid', zeer onderhoudend. De verfcheidenheid der koetfen , van de oudfte tot de nieuwite mode, van de prachtigfte tot de armlijkfte, en dikwijls de kentekenen van beiden op de zonderlingfte wijze vermengd; afgedrevene muildieren, met touwen ingefpannen, en de halfters aan den hals, voor een nieuwe fchoonverlakte vis a vis; een paar fraaie kleine vosfen , met Engelfche tuigen, voor tenen zwaaren aartsvaderlijken reiswagen; een half dozijn gepoederde bedienden, met hairzakken en gebonde moderokken, en een fmeerige koetfier in eenen b'laauwen mantel; de belachlij'kfte contrasten in de .Jivrijën der TAFEREELEN UIT'MADRID. 2J3 bedienden, in de vernisten en fchilderijen der koetlbn; muildieren van verfchillende grootte , half vernleuwde raderen, en gelapte venftcrruiten — met één woatdri de fterfcst in 't oog vallende veraengmg van heerujkheid en armoede , die men even zoo in de Rusüfche njdtuigen waarneemt. Naauwlijks vindt men in Madrid zes volkomene equipagiën , gelijk men ze In de groote hooidfteden vindt, en over het geheel geen vier- en twintig met paarden , dèwijl men de muildieren uit hoofde van derzelver langer duur en grooter fterkte , aan de paarden voortrekt. Voor het overige hangt aan elke koets, tusfchen de agterraderen, een bankjem, 't welk dient onVde Dames het uitklimmen gemaklijk te maken, en °1n nïd^^foo^^elven, die men duidelijk zien Z.omdat in'de meeste <*W^2fSSto weggenomen, of met glazen verwisfeld is. Alkilu eis, alle Spaanfche coftume is verbannen. De vrouwen (treeven elkander voorbij , in het navolgen van de modes ■ ze ziin in Moderne Griekinnen herfchapen. Het kl maat oude fteunt deze metamorfofe. Welk eene ^vendigheid 1 welk eene kunst! Welk eene ijverige pooging, om de oogen tot-zich te trekken; elkander over en weder waa te nemen, te groeten en tekens te geven ben hoop ïon"e mei jens, met hare Duennaas , en fchoone Dames Kef hare cor"ejoos; oude zondaars , met hunne biechtvaders en minnen met hare zuigelingen; een-ijverige prior'en een fchrale abbé met zijné elcves, een tffttttt de uitgedroogde hertog, en een geheel rijdtuig «ferj alleiSeffte klttdèrk Maar hoe is het mooglijk een lafereel te tekenen d elk oogenblik verandert ? Bedienden loopeu van ridtuig tot rijdtuig om de- bevelen van hunne heeren te volbrengen; koetfen verlaten de rijen, en aileren fluiten zich aan dezelven. Een toeval veroorzaakt den ftilltond van den optogt; de Dragonders vliegen toe en de' orde is herfteld. Wandelruiters jagen door het midden ; fruitkoopers en bedelaars volgen het rijdtuig ter zijde. Het geheel gelijkt een magiesch Schimmenipel, dat zich zonder ophouden vernieuwt. De banken, die, aan beide zijden, door het getiede Prado loopen, zijn met rijëft aanlchouwers van al eile en opfchik bezet en éven zoo de Itoelen, in de ^ofd-adee die alleen van voetgangers weemelt. Met foelie fchreden ijlen de waterverkoopsrs luidfchreeuwend door de gan- 254 oorsprong van het woord ïontine. gen : uit het vrije komen juichende wandelaars : een domp geraas vervult het geheele Prado. De fchemerin* breekt aan, en de avondklok luidt. Alle koetfen Haan bewegingloos, alle wandelaars als verfteend. Het gebed is gefproken; de Dragonders verlaten hunne posten; de rijën fchciden zich, overal ftroomen voetgangers heenen; naa alfe ftraaten rollen rijdtuigen, het uur der Turtulias is gekomen, het Prado wordt leeger en ftiller; maar de wellust-ademende duisterheid , het toverachtig fpel der maanfchaduwe, de balzemige lucht van den kruidtuin, het zacht platfchen van de verfrisfchende fonteinen, en de zwaarmoedige klank der guitarre , houden de vreemden nog lang te rugge , tot hen eindelijk de middernacht en de algemeene ftilte tot vertrekken noopt* oorsprong van het woord tontine. TJet woord Tontim is een kunstterm, afkomftig van *■x den naam eens Italiaanfchen Ontvverpmakers. Deze was een zekere laurens tonti, een fchepfel van den Kardinaal mazarin. Vernomen hebbende,dat het volk zeer misnoegd was over het Staatsbewind van zijne Lminentie , viel hij op het denkbeeld, om hetzelve'te kunnen te vrede Hellen, door eenen voorflag, om het in een .oogenblik rijk te maken , zonder daartoe eenige moeite te doen. Zijn ontwerp hield in , het oprichten eener Loterij van Annuïteiten, met het recht van over* levinge. Hij deedt zijnen voorflag in den jaare i huisleermeester (Gouverneur) worden ; maar dewijl zijn vader zukkelöe, bleef hij bij hem en hielp hem prediken. Met ho^j veel vlijt echter hij ook dit tijdgewricht_ tot zijne geleerde ftüdiën befteedde, betuigen verfcheidene geleefde iv.desl.mengblst. no. 6. R *an- 258 beknopte levensbeschrijving van aanmerkingen, die hij bij zijn Hebreeuwsch en Griekscfi Testament fchreef. Juist omtrend dezen tijd viel, in het fteedjen Greusfen , het ambt van Diaconus open; deszelfs inwooners , die hem eenige reizen hadden hooren prediken , fpoorden hem aan , aanzoek om de plaats te doen, tervvijl hij 1748 dit ambt ook aanvaardde, en het jaar daarop in den echt trad. Maar in het zelfde jaar nog, moest hij dit oord weêr verlaten , daar de Gemeente te Erfurt, op aanprijzing van eenigen harer medeleden, die hem , op hunne reize door Greusfen, hadden hooren prediken, hem tot haren Leeraar beriep, en vergoeding van alle onkosten aanbood , die men zijnenhalve te Greusfen gemaakt had. Te Erfurt doorleefde hij een zeer nuttig en werkzaam tijdperk zijns levens. De eerfte Predikant bij die Gemeente was een jong, voortreflijk man , en zijn vriend; zijn ijver fpoorde hem aan, om niet minder dan hij te wezen , en weldra zag hij zich in het bezit van de liefde en het vertrouwen der Gemeente. Hoe veel werk het hem ook gaf, om zich die hoogachting fteeds waardig te maken , zette hij nogthands zijne geleerde Theölogifche ftudien voord, hield hij uitlegkundige voorlezingen voor de Candidaten van het Minifterie , en las , door de regeering daar toe aangefpoord, ook Godgeleerde Collegiën voor de Univerfiteit. Eene fterke gezondheid, bloeiende jeugd, nuttige arbeidzaamheid en de vriendfehap met eenige achtenswaardige familiën maakten hem zijn verblijf te Erfurt aangenaam, zoodiit hij, ondanks menig treurig lotgeval, en hoewel hij 'er zijne gade en drie van zijne kinderen verloor, zich fteeds aan dit tijdperk, als aan het aangenaamfte van zijn gantfche leven , herinnerde. Deze Stad bleef hem altijd dierbaar, en van Erfurt te wezen , was bij hem reeds eene aanbeveeling. — Kort vóór zijn vertrek uit deze Stad intusfehen had hij nog een onaangenaam voorval. Hij had zich met de Dochter van eenen koopman fratscher verloofd. Toen reeds alles afgefproken was, nam dit wankelmoedig en misfchien door anderen verleid meisjen zijne ongewoone lengte tot een voorwendfel, om weêr met hem te breeken, en mosche fchonk de zeshonderd Rijksdaalders, die zij boete geven moest, aan het Weeshuis. Nu werd hij, als Superintendent, naa Arnfiadt be- roe- o. c. b. ai o s c M E. 259 roeoen. Naauwlijks had hij aldaar zijne proefpredikatie «houden, of de eerfte Predikant bij de Gemeente te Erfurt ftierf, en hij werd door haar tot zijnen opvolger beroepen. De-menigvuldige blijken van liefde en hoogachting, die hij thands te Erfurt ontving, troffen hem zoo zeer, dat hij het 'er op aan het komen, of men den Vorst van Sondershaufen zou kunnen beweegcn, hem van zijn reeds gegeven woord te ontdaan. Het bieef echter bij zijne beroeping , en in het begin- van 17C0 verliet hij Erfurt. i; Zijnen grooteren werkkring te Arnfiadt, vervulde hij met de uiterfte naauwgezetheid van gemoed. Zoo gelukkig paarde hij ernst met zachtmoedigheid, deftigheid met geftrengheid,in zijn eigen gedrag,, dat: geen eigenbaat hoegenaamd bevlekte, met infchikhjke verdraagzaamheid jegens anderen, dat hij dc vader en het modél zijner gemeente werd niet alleen, maar ook van de Predikanten op het land, die onder hem donden. Van iedere gelegenheid maakte hij gebruik, om den geest des Christendon* bij hen te bevorderen. Eens trok hijizelt eene vrouw uit eene bron, waarin zij zich gedort had, en weshalven niemand de hand aan haar Haan wilde, terwijl hij, in ééne zijner naastvolger.de Leerredenen, er zich nog meer op toelegde, om het vooroordeel, dat hier van de oorzaak was, te bedtijden. Door zijne po* gingen vooral, kreeg het Gijmnafium den geleerden Rco tor l.ndser, met wien hij door vfiendfchapsbanden verëenigd, gemeenfchaplijk aan het best dier dichting arbeidde; zijne eigene Godgeleerde voorlezingen 111 de hoogde clasfe 'hield hij met de diptfle naauwgezetheid. Bijzonder heeft die dad aan hem , en eenige andere menfchen vrienden, een welïngericht weeshuis te danken, want aan hij, door bet openen van nieuwe bronnen tot 111komden, duurzaamheid bijzette en voor hetwelk hij Vaderlijke zorg droeg. Bij deze poogingen, om aan de heilige pligten van zijn ambt te voldoen, arbeidde hij oiiöphoudlijk aan de uitbreiding zijner kundigheden, bedudeerde thands nog, op aanraden van ernesti, de Septuaginta, en de Apocrijphe Boeken, en bereidde zich voor, om een grondig uitlegger van het N. Testament te worden. In het jaar 1770 kwam hij eindelijk als Schrijver voor den dag met zijnen Bijbelvriend, ook bij onze Landgenoten , voor welken dezelve vertaald is , wél bekend , waarR g door irjo BEKNOPTE LEVENSBESCHRIJVING VAN door hij juiste bijbelkennis meer algemeen maken, en mede onder den burgerftand verfpreiden wilde. Hoewel hij daar in geflaagd zij, en hoe dringend de behoefte was, die hij daarmede verhielp, weten de Nederlanders zoo goed als de Duitfchers. Aan dit Blad had hij mede, kort nadat het in het licht verfcheen, zijne beroeping naa Frank' furt te danken. Het viel hem hard, wel is waar, zoo vele vrienden, zoo menige familieverbindtenis, waarin hij door zijn tweede huwelijk met eene dochter zijns voorgangers, ernesti genaamd, reeds in het jaar I766 gefloten, geraakt was, vaarwel te zeggen, en de goede inwooners eener ftad te verlaten, die hem boven alle befchrijving liefhadden. Maar de grootere werkkring, die zich hem aanbood, en waarop hij zoo geheel en al voorbereid was, woog meer bij hem, dan de redenen, die hij had om te blijven. Te GÖttingen verwierf hij zich uit dien hoofde de waardigheid als Doctor, en fchreef bij die gelegenheid eene verhandeling de Theologia Pastorali. In het najaar van 1773 nam hij affcheid van zijne Gemeente, hetwelk hare fterke liefde hem nog meer verzwaarde. Hare verkleefdheid aan hem, en de algemeene droefheid over zijn affcheid troffen hem zoo fterk , dat hij, innig bewoogen, uitriep: ,, Dat men mij zoo teder beminde, had ik nimmer gedacht!" ja fteeds bleef hem de gedachtenis van dezen dag dierbaar en aangenaam. _ Hoe menigvuldig ook de bezigheden waren van zijne nieuwe ftandplaats,een man van zijne denkwijze en voorbereiding eVenwel geeft ons recht, reeds bij voorraad te verwachten , dat hij die allen gemoedelijk , en met eene voorzichtige keus der beste middelen ter uitvoering , waarnam. Hij verbeterde de Liturgie in de kerken te Prankfurt ,mmhet vermoeiend eenvormige daarvan weg, arbeidde zes jaaren lang aan eene nieuwe Verzameling van Gezangen en Kerkgebeden, die hij ook, zonder eenige tegenkanting, invoerde, richtte de biecht, aldaar gewoon, beter in, en bewerkte, dat in de Bedeftonden, waarin men tot hier toe de Pfalmen, van den eerften tot den laatften, doorlas, in het vervolg eene betere keus, omtrend de Pfalmen , werd in acht genomen, en dat 'er ook ftukken uit het N. Testament werden voorgelezen, die van nuttige ophelderingen verzeld gingen , welken de Leeraars daarmede verbonden Hij was het, in het algemeen, wat Liturgifche inrichtingen betreft, meer met de o. c. e. m o s c h e. 201 de nieuwe verlichters eens, dan omtrend verfcheidene beerippen van het Godgeleerd leerftelfel. Daar hij met den Hoofdleeraar van het Gijmnaüum , den Rector pur.mann, in vertrouwde vriendfehap leefde, viel het hem niét zwaar , ook hier treffende verbeteringen daar te ftellen. De fchool kreeg nieuwe liederen en gebeden, nieuwe leerboeken in de Godgeleerdheid, Wijsgeerte en Gefchiedenis, terwijl 'er in de benedenfte klasfen onderwijs in de Hoogduitfche taal en in de Natuurkunde ingevoerd werd. De wijze , waarop het publiek zijne Schriften ontving, ltreelde hem, die zoo gaarne nuttig wildewezen, en der goede zaak van den Godsdienst bevorderlijk zijn , al te zeer, dan dat hij niet elk uurtjen, welk hij vrij had, zou betteed hebben, om in,dit opzicht verder werkzaam te wezen. Hij gaf derhalven te Frankfurt nog twee Banden van zijnen. Bijbelvriend in het licht, als mede verfcheidene verzamelingen van Leerredenen,_ verklaringen van Epistelen en Euangeliën, waar over in de Lutherfche Gemeente jaarlijks gepredikt wordt, die den Zin van den tekst door voorbeeldige omfchrijvingen aanduiden , en waarbij men zeer fchoone ophelderende aanmerkingen vindt, en vergrootte door al dezen arbeid zijne verdienden omtrend de dichting van vele menfchen, en de wijze van voordragt bij vele Predikanten. Bij alle deze poogingen, om aan de pligten van zijn predikambt en als een nuttig Schrijver te voldoen, fnelde zijn leven in Frankfurt, met zuiver genoegen vervuld, voord, zonder dat merkwaardige lotgevallen van buiten hetzelve iet in den weg fielden. Verfcheidene kinderen werden hem te Frankfurt geboren , terwijl de dood zijns oudften zoons, die reeds volwasfen was, en van eenige kleine kinderen zijn gezin weder deed afnemen , zoodat hem , van elf kinderen , maar nog vier overig bleven. Dit verlies vergoedde hem eenigzins de welgeflaagde opvoeding der overigen , van welken een geliefde en beminnenswaardige zoon zijne Akademifche loopbaan als Theologant voleindigde , tot groote voldoening zijns vaders , en toen weder tot hem te rug keerde. Op het laatst nogthands benadeelden geduurige infpanping en aanhoudend zitten, dat voor zijn zwaar, en, mag men zeggen , reusachtig lichaam dubbel fchadelijk was, zijne anders vaste gezondheid, en bedorven de R 3 ««- 26*2 BEKNOPTE LEVENSBESCHRIJVING VAN geheele masfa van bloed. Sedert zeven j'aaren voor»! was zijn leven eene reeks van pijnlijke toevallen, die daar door ten hoogften toppunt ftegen, dat hij in het jaar 1787 , door eene plotslinge verkouwdheid , zijn gezicht bijna gantschlijk verloor. Hij kreeg het, wel is waar, gedeeltelijk te rug; maar het bleef zwak en fcheen tot eenen daar over te hellen, welker ligting men alleenlijk tot het tijdpunt verfchoof, dat zij geheel rijp ware. Thands kon hij, in de helderde uuren van den dag alleen, niet zonder groot bezwaar arbeiden, en des avonds in 't geheel niet, of niet dan met de grootde pijn, lezen en fchrijven. Bij zijne arbeidzaamheid en zijn vuur kon hem niet ligt grooter ongeluk overkomen, dan dit, en evenwel droeg hij het met veel geduld; zijne gewoone opgeruimdheid werd flegts beneveld, en was weder in volle kracht, zoodra hij zich in gezelfchap Van menfchen bevond. Dit lijden evenwel doorde den naauwgezetten man niet in het dipt volbrengen zijner ambtspligten, hoe veel moeite die hem ook in de laatde Jaareh kostten. —Zijne krachten namen intusfehen zichtbaar af, en het huisgezin, dat hem zoo teder beminde, werd met dille bekommering vervuld; de hemel echter fpaarde hetzelve voor het verdriet, van hem lange op zijne legerdede te zien lijden. Den dag voor zijn afderven begon hij aan zijne Leerrede voor den volgenden Zondag te werken , en bragt dezen en den voorigen avond in den gewooncn vrolijken kring van zijn huisgezin door, zoodat zijn zachte en fnelle dood zelfs zijV ne huisgenooten en medeburgers op het onverwachtde overraschte. Van het aandeel, dat deze groole dad in het verlies van haaren eerden Leeraar nam, van het talrijk en weenend gevolg, dat zijn lijk verzelde, van de fmart, die dezen dag in eenen algemeenen dag van rouw herfchicp voor alle edeldenkeude burgers, kan men zich een denkbeeld vormen, wanneer men bedenkt, dat hij in zijne voorige dandplaatfen zich zoo veel roem wist te verwerven, en dat hij in deze dad het langst en op het nadrukhjkst gearbeid had. Sterkte en werkzaamheid van geest, kracht en leven» digheid van gevoel, vastheid en verhevenheid van gemoed , en hevige driften -r- zie daar de grondtrekken Van het characler van dezen voortrelliiken man. In zijn gelede, gedrag vertoonde zjch die werkzaamheid van gee§t, g. c. b. m o s c h t. £63 «reest, welke in ftaat is, aan alles deel te nemen , en kundigheden van allerlei natuur poogt in te zamelen. ES las hij, tot midden in den nacht tijdfchriffen of andere boeken, die land- en volkskunde ten on> icrvverp hadden. Zijn geheugen bewaarde alles getrouw. Hik wat hij eens gelezen had, namen en getallen zelfs, Ê1 dus bezit hij, vooral eene juiste kennis der gefchiedenis en litteratuur van zijn vak. Zijne verbeeldingskracht, die op zich zelve reeds juist de levendigfte met geweest was, was ook niet met die zorgvuldigheid aangekweekt, als zijne overige zielvermogens, en van daar, dat ziine voordragt, mondeling zoowel als fchriftl.jk, niet jemafcujk■ noch' levendig is en de aandacht niet ffeiioeazaam weet gaande te houden. S Zoodra echter het gevoel aan het groote , deftige en veiïevene ensde, ontbrak het hem geenszins aan vatbaarheid voor hetzelve Fraaie landftreeW inde natuur zoowel als in befchnjvingen , verrukten hem menigmaal uitte hij den wensch , eens te mogen den Suk gevoelen , dien het gezicht van de zee op ons naak . &Niet enkel een liefhebber maar ook een ke ner der toonkunst zijnde, fchepte hij zijn grootfte vermaak in geestlijke muzijk, vol S^otheid , rust verhevenheid en uitdrukking. Eene Ode van utz ot Klopstock, en andere ernftige gezangen van schulz, HAijDN ofniLLERop muziek gebragt, kondM hem diep1 treffen. Ook ten aanzien der dichten he5? zijnPe neiging over tot de ernft.gen en verhevenen. Haller , utz, c r amer en klopstock uit wiens gedicht, de 31esjïas , hij geheele tokken rat, buiten wist, waren zijne geliefkoosde DiBijede'ze gemoedsgefteldheid was het "iet enkel zijn ambt, maar zelfs zijn natuurlijke aanleg, die: hern, bij alles tot het Godsdienftige en ernftige deed overhellen. Waar menfchen van eenen anderen aait zich lle^ts verheugden en vrolijk werden, gevoelde hij zich doordrongen van de grootheid en goedertierenhe.d d s m den Schenkers van alle deze genoegens, en berstte hij menigmaa? uit in deszelfs lof. Onbedachtzaamheu was hem geheel vreemd; van daar, dat hij die ook by anderengfcherP gispte', en ze, vooral indien dezelve ach nog in zekeren leeftijd liet zien Ugthjk met een flegt hart verwarde. Zijn ijver voor de deugd nam de zelfde R 4 264. BEKNOPTE LEVENSBESCHRIJVING VAN neiging tot het ernftige aan, als alle zijne overige denkbeelden; van daar zelfs die warme ijver, waarmede hij zekere Godsdienltige begrippen verdedigde, die hem in éen eng verband met zedehlijkheid en deugd fcheenen te ftaan; Zulk éen gemoed is het natuurlijk, openhartig, regt uit, Jhndvastig, en boven al het laage en kleine verheven te zijn. Vleierij en menfchenvrees kende hij in het geheel niet; zijne onbaatzuchtigheid en weldadigheid, door önbefchaamdheid dikwerf op zware proeven gelteld, waren voorbeeldig en, in zijne hoogere jaaren zelfs', hield hij zich vrij van de gierigheid, dien gevaarlijkften vijand van dezen leeftijd. Onwankelbaar getrouw aan de leer van zijnen Heer en meester, was hij ook verdraagzaam jegens andere geloofsgeziudten, en verblijdde hij zich hartlijk, toen te Frankfurt den Gereformeerden vrijë en openlijke Godsdienstoefening werd toegedaan. Zijn temperament maakte hem onderhevig aan flerke driften. Tegenfpraak in zaken, die hij met zekerheid heter wist, of meende beter te weten , waartoe mede zekere Godsdienltige begrippen behoorden, konden hem tot hevige uitdrukkingen verleiden. Onderdeunde men echter die tegenfpraak met gronden, en droeg men dezelve met ernst voor, dan deed zij naderhand, in de huren van dille overdenking, hare uitwerking zeker op dezen vriend der waarheid. Niet minder konden verwaarlozing van of tegenkanting aan billijke wetten hem, ligt gramftoorig maken; dan zeer ligt bedaarde ook zijne h'evigde drift.' " Zijne waarde als geleerden heeft zijn publiek beflischt, voor hetwelk hij , door zijne ltichtlijke en uitlegkundige fchriften zoo nuttig geworden is. Uitlegkunde en kerklijke gefchiedenis "waren de takken der Godgeleerde weteuifchappen , waarin zijne gegronde kundigheden vooral uitblonken; geene der overige itukken nogthands van de Godgejéerdheid, en geene der andere noodzaaklijke vakken der menschlijke wetenfehappen waren hem geheel 'vreemd. In zijne Godsdienltige denkbeelden en, overtuigingen bleef hij aan die van zijne vroegere jaaren fteeds verknocht; zulks evenwel ontfproot bij hem' geenszins uit' bekrompenheid van inzicht, hoogmoed noch dijfzinnige waanwijsheid , maar veel eer uit die ftandvastigheid,' waarmede hij a!les/wat hij, na naauw» \VhT*§ P'Vkrzoek, ' eens yooj, waarheid erkend had,' * v 4 f " ' " " " fteeds^ G. C. B. M O S C H B. 2Ö5 fteeds getrouw bleef. De omftandigheid , dat hij zich altijd voornaamlijk met het uitlegkundig gedeelte der Godgeleerde wetenfehappen bezighield, had meer zijnen blik op de enkele deelen gefcherpt, dan zijn overzicht vn het «reheel. Zijne uitgebreide geleerdheid nogthands en zijn dagelijksch vQorddudeereii hragten te wege, dat hii de begrippen der nieuwere Geleerden zeer goed kende, hunne fchranderheid recht deed, en wederkeeng door hen hooggeacht werd, * Te bejammeren is het, dat zijij wijdloopige en ftijva gedwongen ftijl het lezen' zijner fchnrten mm aangeSaam maakt, dan zulks, zonder deze gebreken zijn zou. Dit was een gevolg zijner vroegere opvoeding; zijn' latijnfche ftijl was goed; maar op de manier, om zich wél in'de moedertaal uit te drukken , werd, gelijk men weet, in vroegere jaaren, bij hetonderiyus der jeugd, in Duitschland even min gelet als in Nederland, en van daar kwam het, dat geachte Geleerden zich menigmaal beter in eene doode taal uitdrukten , dan m hunne moedertaal. Dit gebrek zou ook.gewishjk Hen indruk zijner leerredenen verzwakt hebben, hadden zijne uitwendige bekwaamheden eu nadrukhjke manier vin'voordragt zulks niet vergoed. Zoo zeldzaam hij tot enkel zedenkundige voordellen befluiten kou , zoo zeker verbond hii telkens het beoefenend nuttige met dc Dogmatieke leerftellingen. D*t hij zich oo* to. het levendige van den redenaar verheden kou , blijkt uit eenigen zijner leerredenen., bij bijzondere gelegenheden behouden. Met zijne gemoedelijke zorgvuldigheid iq het vervuilen zijner ambtspligten drookte het alleszins, dat hij deeds vóóraan in de week reeds aan zijne predikatiën begon te arbeiden, de gantfche week doorbragt, met ze te befchaaven, en ze eindelijk des isaturdags woordlijk van buiten leerde; eene manier, die, zoo lange voordgezet vooral, zeker de beste niet is! Ziine handelwijze in zijne bijzondere betrekkingen alszielzorger, bij het onderwijs der jeugd, aan bet zieken derf bed, als raadsman en trooster van zijne Ge» meeut'e, wordt in het algemeen ten hoogde geroemd, Zijne groote menfehenkennis, eu ondervinding maakten hem bijzonder bekwaam tot de waarneming dezer pUg*. ten. Hij beminde de gezelligheid, hij droeg het zijne bij, om den kring te vervroolijken , waarin hij zich bevond , nooit bragt hij andereu zijne tegenwoordigheKl V ; R 5 noo^ &66 TREKKEN EENER ONGEHOORDE GIERIGHEID. hoog in rekening, noch liet hij hen merken, dat zij hem mis fchien van dringende bezigheden hadden afgetrokken. Des avonds' had hij gaarne eenige vrienden bij zich. vooral in zijne laatfte jaaren eenige jongelieden, en dan nam hij het bevel van zijnen Godsdienst, om zich naamlijk met den blijden te vervrooliiken getrouwhjk in acht. ' ' Voor zijne kinderen was hij een zorgvuldig opvoeder, en voor Ziju huisgezin een geftreng opzichter, die vooral goede orde be. imnde. ben naauwkeurig onderzoek naar hetgene elk zijner kinderen eigenaartigs in zijn charafter bad, maakte den grondflaz uit van wélövcrdachte en voorzichtige behandeling derzelver,: Jegens het ééne was hij meer, jegens het andere minder geftreng; aan het ééne liet hij zijne voldoening blijken, over het andere was hij, in deszelfs tegenwoordigheid, nooit voldaan; het ééne prees hij, ten aanzien van hetgene gedaan was, het ander hield hij geduurig voor wat er nog meer gedaan had behooren te worden. 7-—u «JD hmsbeftuur bad hij altijd orde gehouden, en uit dien hoofde was hij nimmer in de noodzaaklijkheid geweest, om de orde weder te bentellen; daarom kon hij ook, bij zijnen onverwachtten dood, zoo gerust de zijneu verlaten. Hij ruste TREKKEN EENER ONGEHOORDE GIERIGHEID, TJet volgende opftel bevat de charaftertrekken eens zonderlin** &en en rijken Vreks, hoedanig men welligt maar zeldzaam vindt, en wiens daden en bedrijven, als eene bijdrage, tot de zielkunde, uit de ervarenis afgeleid, verdienen opgetekend te worden. De enkele trekken uit dit tafereel zijn, voor het overige, niet overdreeven. Zeer onpartijdige en waarheidlievende mannen hebben ze verzameld, en, met de verzekering, ze mij ter hand gefteld, dat zij dezen gierigaard van zeer nabij kenden, terwijl ik naderhand bevonden heb, dat deszelfs bedrijven, die itraks verhaald zullen worden, in zekere ureeken van Duitschland algemeen bekend zijn, en *er dus geene bedenking valt, om ze het publiek mede te deelen. De zielkundige menfchenkenner Kan uit foortgelijke charafterfchetfen dikwijls gewigtige gevolg, trekkingen opmaken, eu daarbij fomwijlen, in het weeflel onzer neigingen en gewaarwordingen, plooien ontdekken, waarop men tot hier toe niet opmerkzaam genoeg was, X~7- 1-6 zoon van 2eer riïke 0UiJers» en tegenwoordig een man, die jaarlijks eenige duizenden inkomften heeft, fcheen, al» het ware, eene neiging om te fchraapen en geld te verzamelen, mr u-"tr- Wereld te hebben gebragt. Als een kleine knaap reeds u van verfcneidene proeven, waardoor hij, bij zijne hebzuchtige ouders , zeer in gunst geraakte. De oorzaak der ongehoorde gierigheid, die men vervolgends bij hem befpeurde, wal TREKKEN EENER ONGEHOORDE GIERIGHEID. 267 was blijkbaar mede gelegen in eene gebrekige opvoeding, en we d gevoed door het dagelijksch voorbeeld van zeer fchraapzieke ouderen. Misfchien heeft ook de eerzucht om eene aanztenlijke rol in de wereld te fpeelen, (daar het hem aan groote geestvermogens ontbrak) bij dezen jongman vroegt.jdig deu len ch naar fchatten en rijkdommen aangevuurd; evenwel getoof ik niet, dat de eerzucht eene zoo overhellende neiging tot Gierigheid kan bewerken, dewijl de gierigaard gemeenlijk onverfch lig is ten aanzien van eer, zoodra hij z.,ne Ichatten met ver„eerdat — veel eer fchijnt, gelijk ik ftraks zeide, het voor. K zijner hebzuchtige ouders, en naderhand het voornemen, om de door hen vergaderde fommen niet alleen te bewaaren imar ook te vermeerderen , (dat vele menlchen als eene foo tvati uiig befchouwen, dien zij hunnen ouderen nog in den dood verFcheldig rijn,) de hoofddrijfveer tot de meeste handelingen van onzenKek geweest te zijn. Ik verzoek mijne Lezers, vooral Tp dezln laatften grond der gierigheid, dien men bij zoo veie oenE befpeurt, te letten, dewijl dezelve ons, als het ware, Tn het binnenfte dezer hartstocht laat zien, en ons wederom eene bijzondere oorzaak laat ontdekken, weshalven die memgmaal zoo veelkracht krijgt, en in eenen zoo hoogen graad zonderling wordt. De g erigLd, naamlijk, befchouwt de fchatten zijner ouders en bloedve wandten, die zi hem nalieten, als iet onvoltooids, en ^££ÏÏSniJ zenu be.lt.e» recht gekregen te hebben om dit onvoltooide nader aan deszelfs doel te brengen, -~ja* zoo als een kunftenaar het kunstwerk zijns vaders, waarin n j door'zlnen dood geftoord werd, eenjgüjk dfenkt te moeten vol. üic hpt ware. ziins vaders lchim, nog na zijnen rotêen^ffer^to^ Uefde te brengen Op deze wijze wordt bij vele gierigaards, het vermeer eren £™ner ten geoordeeld , eene foort van gewetenszaak te wezen Zu geooven, hunne ouderen fchande aan te doen zo rijde fchaten door dezelven verzameld, verltrooien. De zelfde afgod, dien de ouders eens aanbaden, wordt nu, als een natuurlijk gevolg der dingen, ook door de kinderen aangebeden. X — fe-oonde zich reeds op de booge School als een geoefende vrek! vermijdde alle verkeering, om maar geen geld uit te geven en was, ui dien hoofde bij alle Studenten ^ algemeeoe yerach. rins Bii de meeste menfchen vertoont z.ch de hebzucht m eene neig ng tot woeker en koophandel. Op verknopingen kocht hii Boeken om ze duur weder te verkoop m, offchoonh.j zulks „iet nodig 'had, daar, volgends alle berichten z.jne oude* uer riike lieden waren. Zoo lang hij op de Hooge School was had hij n"een nieuw kleed laten maken, maar droeg hi, Tokken die hij voor weinig gelds vau eenen uitdrager kopen kon. Hij hield in dien tijd eenen zeer ilegten d.sch, en zijne few zaamheid werd weldra' tot een fpreek woord. Door aUe de£ kunstzreoen eener te ver gedrevene htushoudlijknetd, had bij £ÏTTrto^?eiAtadU->«rea, zoover |ebn.gt,dat S6g TREKKEN EENER ONGEHOORDE GIERIGHEID, M, niet alleen geen enkele duit fchuld op de Hooge School naliet, maar zelfs eene taaraiijke fom gelds mede te huis bragt die hi] als ftudent bcfpaard had. Hij ,0o,.de dit geld met da uiterde blijdlchap zijnen vader; maar, hoe gierig ook'de oude X_ was, deze foort van fpaarzaamheid fcheen hem toch te ver gedreven te zijn, en in de daad zullen 'er weinig jonge Geleerden gevonden worden, die, met befpaarde fchatten, van de Hooge School t huiswaard keeren. Van lijd t« tijd vertoonde zich zijne gierigheid, daar zijne hartstocht hoe langs, zoo meer in het laage viel, meer uitgebreid! eii verzelde hem m alle de nieuwe betrekkingen van zijn leven Onder anderen beging hjj bij zijn verblijf te ... f de volgende laag. he.d en bedrieger.,, waarvan ik echter niet zeker kan zeggen, hoe deze ve bekend geworden is, en welk gevolg zij voor onzen verachtten vrek gehad heeft. In het jaar .... „aamlijk werd % eene groote boekverkooping gehouden . waarbij zich onze X- opk liet vinden.- Onder de boeken bevond zich mede een kostbaar werk, met vele Platen voorzien, (Ik meen " dat het werdF°enS nlfT^i ^ ^Vgfboden i i, ',.? dac X~ eindelijk voor eenen hoogen priis kreeg .Naauwlijks waS de koop gefchied , of dezelve^erSe hem reeds uit hoofde der groote fom, die hi] 'er voor belleeden nW en ftraks dacht hu op middelen, om of het boek v^oor den zelfden prijs te verkoopen, of zich op eenige andere S fchadeloos te ftellen. Het eerfte viel zeer moeilijk: hij zoch^us een ander middel, dat echter in eene fchnrken ftreeKeftónd dm eenen cartouche waardig was. Hij f,eed naamliik verfcheidene Bladzijden en Platen uit het werk , enmeldde nu den verkoopeni der D.bllotheek, dat hij het gekóchte boTonmoog" lijk voor dien hoogen prijs konde behouden, daar hij h« b! naamvkeunger doorzicht defecl: en gefchondèn bevonden had gehjk h.j hier mede deed blijken, het werk te rug zendende Men moest natuur ijker wijze het boek te rug nernen* en hij w s vrij van de betaahng. Inmiddels werd het den volgenden dag, als een befchadigd werk , wederom op de verkoopinj gedaan ,X_ ver. fcheen op nieuw, en kreeg het nu voor eene geringe fom, dewijl niemand voor een gefchondèn boek veel geven'wK' Waa fetujnhjk heefc onze bedrieger 'er naderhand de uitgefnedenebla- ken VTZtlTAnfVOegi' °m het werk «e ma¬ ken, — en zulks deed een voornaam man, die in een openlijk ambt ftond, en verbazende rijkdommen bezat! uPeu"l« Nog meer verheft zich het menschlijk hart tegen de gevoelloosS e".f^ande]ijke gierigheid diens mans, welke hij, hi? de talige ziekte zijner beminnenswaardige gade, oP eene zoo af. (chcuwlijke wijze, aan den dag leide. Bijna zou men gelooven dat de volgende bedrijven het \on plus ultra van een laa- ch.! rtfter moesten zijn, ware het den menfchenkenner in het algemeer. mooghjk de grenzen af te bakenen voor de laagheden, waartoe een g.enge vrek al bekwaam is. Zijne zieke TREKKEN EENER ONGEHOORDE GIERIGHEID. note , die ook fpoedig daar na ftierf, gaf, in de laatfte dagen van haar 'lijden, hare begeerte te kennen, om eenig frisch ooft tot hare verkwikking (men heeft mij perziken genoemd) te genieten. Deze vrucht was in dit jaar zeer fchaarsch, en men kon ze met krijgen, zonder groote kosten. Dewensch der arme lijderesfe bleef gevolglijk onvervuld, tot dat die gelukkig eenen harer vrienden) ter oore kwam. Van medelijden doordrongen, befluit die edelmoedige man, om aan de arme zieke terftond eenige perziken te zenden, die hij nog in zijnen tuin had, en is zeer blijde, dat hij haar eene lavenis in hare fmart verfchaffen kan; maar ach! deze lavenis bereikte de lippen der lijderesfe niet. — Had de dood dan misfchien reeds haren- mond gefloten? ó neen! Zij, die hec ooft zou overbrengen , geiaakt, tot ongeluk voor de zieke, eerst in handen van den fchraapzuchtigen X - Met vele dankbetuigingen neemt de barbaar heur het ooft af, en laat den Weldoener Zijner vrouw verzekeren, dat de gezonde lavenis de zieke Zeer verkwikken zou. Naauwlijks is de brengfter wéér vertrok' ken, of hij brengt deze perziken niet aan zijne a-me vrouw, maar verkoopt ze — aan een groenwijf. De nadere omftan. digheden van dit laaghartig bedrijf zouden niet bekend geworden zijn, zo niet de zelfde vriend, die het ooft gezonden had, toevalliger wijze de ftuitverkoopfter ware voorbijgegaan , en van haar, op zijne vraag, van waar zij zulke fchoone vruchten had, al. les ware te weten gekomen. Hij , die mij dit bericht heeft , weet niet zeker, of die vriend het groenwijf zijne eigene perziken weêr heeft afgekocht, en, langs eenen veiliger weg, der lijderesfe op nieuw gezouden, dan hoe dit anders zij ar'geloopen. Op een ander maal wenschte zijne zieke gade, tot hare verfterkm' en verkwikking, Selizer water te drinken; maar op geenerlei wijze was het gierig moufter tot deze geringe onkoste te bewegen. Hij vond het gebruik van dit water bedenklijk, en zocht duizende andere uitvlugten. ,Inmiddels drongen de Geneesheeren zoowel, als de lijderes, 'er op aan, en X— gaf eindelijk toe. Men bragt wél toegepikt» waterkannen in het vertrek van de Zieke ; de lijderes verlangde 'er hartelijk naar — men gaf har.r daarvan, en het was gemeen bronwater. X— had du« gerekend: „ mijne vrouw heeft, door het langduurig gebruik van „ medicijnen, den fmaak reeds verlooren; zij zal dus gemeen bronwater wel voor mineraal water houden, dewijl het in wél toe* gepikte kannen is aangekomen. De uitwerking zal wel de zelfde ,■ zijn, en zoo doende behoud ik mijn geld voor het Seltzer ,', water in den zak." Men zou alle deze laage en gevoelloze behandelingen zijner lijdende echtgenote nog verklaren kunnen, had hij ze gehaat, en zich verheugd op haren dood; maar men ■ wil, dat hij haar in de daad beminde, en luide jammerde bij haren dood; zijne fchraapzuchc nogthands moet oneindig fterker, dan zijne 1'efde, geweest zijn. Behalven het bekend gerucht.dat X— een oud vervallen huis, hem toebehoorende, zeifin brand geftoken hebbe, nadat hij het voor- 270 TREKKEN EENER ONGFHOORDE GIERIGHEID. vooraf zeer hoog had laten verasfureeren, verdient vooral nog de volgende gefchiedenis, als een nieuw bewijs zijner laage hebzucht, te worden opgemerkt. — Een gezelfchap goede vrienden vatte het voornemen op, om zekeren man, die met X— in verbindtenis ftond, (ik geloof, dat hij een pachter van den vrek was) te bezoeken; en zich bij hem, voor hun geld, eens eenen vro. lijken dag te bezorgen, dewijl zij geloofden, dat die man eene loort van herberg hield. Zij werden vriendlijk ontvangen en zêer wel onthaald. Des avonds droeg men aan X— die mede van de partij was, op, om, daar hij den wasrd bijzonder kende, naar de verteering te vragen, eu het gelag te betalen. X 1 zeide daar op de fom, en dat hij ze reeds voldaan had, wanneer ieder lid van het gezelfchap zijn aandeel aan hem voldeed. Eenigen tijd daar na ging het zelfde gezelfchap, zonder dat X— 'er bij was, op nieuw den vriendlijken gastwaard bezoeken, en werd niet min vriendlijk ontvangen. Hoe veel zijn wij u fchuldig, goede vriend ? vroeg hem het gezelfchap bij het vertrek, terwijl elk de beurs tot betaaling trok. De man maakte groote oogen, en andwoordde : dat zij hem niets fchuldig waren, daar zijn huis geene herberg was. Dat hij de Heeren met vermaak onthaald had, zonder daarvoor iet te verwachten, en dat hij zulks gaarne in het vervolg mede doen zou, wanneer zij hem met hun bezoek verëeren wilden. Verbaasd keeken zij elkander aan, en verzochten hem , hun toch te zeggen, wat zij verteerd hadden, daar hij 'er immers ook de voorigereis betaaling voor genomen had. „ Gij „ vergist u, mijne Heeren! was het andwoord, mij is toen niets „ aangeboden, en ik zou ook volftrekt niets aangenomen heb- ben." Het gantfche gezelfchap vergramde billijk op den laag. hartigen X — en joeg den vrek uit hunnen Vriendfchapskring. Soortgelijke bedrijven bewijzen maar al te klaar, dat de flegtfle daden zelfs eenen gierigaard geene overwinning kosten, zoo haast hij daardoor ma?r zijne hebzuchtige drift bevredigen kan. De heiligde banden der natuur zelfs, ouder- en kinderliefde, vriendfehap, en wat niet al? zijn te zwak, om de kracht der gierigheid le beteugelen. De vrek bedrieg: ze allen, zo hii 'er maar iet bij gewinnen kan. 'Er is voor hem noch zedelijkheid, noch wet, noch Godsdienst, wanneer hij, door derzelver overtreding, zijne geldkas maar verrijken kau. Zoo moest, bij voorbeeld, de eigen moeder van dezen gierigaard, zoo dikwijls zij hem bezocht, in zijnen eigen (tal, haver, hooi en ftroo voor hare paarden betaslen. al bleef zij ook flegts een paar dagen bij hem; zoo kon hij zelfs met zijne naaste bloedverwandten om eenige ftuivers knibbe» len, en heeft bij, zegt men, nag niet lans; geleden, wegens eene fom van veertien duizend Daalders, die hij nog-niet betaald had, eenen valfehen eed gezworen, en zich dus doende van de bèta* ling dier fom bevrijd, — en deze man rekent ziek zelfs nog wel — onder de Vroomen! Zeer grappig is ook het volgende voorval, dat ik neg, ten befluhe, nis hem overgekomen, verhualen wil, daar de lezers die» oa* ZANGLUST IN DE LENTE. A7* onmensen gaarne de verdiende kastijding zullen gunnen, die hi] eens van zijn'eigen koetfier ontving. X- omtol hem naaml.jk, federt eenigen tijd, de hem voor de paarden toegemeten haver, in kleine porden uit den voederbak, wanneer de koetfier bij z.jne vrouw «hei avondmaal nam. De koetfier kon niet begrijpen , waar de haver bleef, naardien hij telkens, als hij den, tolverliet, de deur toefioot. Zijne paarden werden mager, en z.jn Heer fchaamde zich niet, hem daarover uit te fchelden, en zelfs van dieftol te befchuldigen. De koetfier, hier over gramftoong, en zijner eerliikheid bewust, dacht 'er thands met ernst aan, om den voornamen dief, die bij hem reeds eenigermate onder verdenking lag, in alle gevallen te ontdekken. Hij bleef dus op zekeren avond, na den ftal te hebben toegefloten, daarin liggen, terwijl z.jn Heer meende, dat hij niet te huis was. Het duurde ook niet lang, of X— opende, met eenen hoofdlleutel, de deur, (loop, met eene kleine handlantaarn, naa den voederbak, en vulde zijn mandjeni op , nieuw met haver. Gelijk een onweder kwam de koetfier uit zijne fcbuilplaats Huiven, en roste den genadigen Heer, onder eenen vloed van fcheld woorden, braaf af. X— gaf te kennen, dat hij bet zelf was; de driftige koetfier echter voer hartlijk met afkloppen voord, zeide, dat hij zijnen eigen Heer van zulk eene laagheid niet kon verdenken , en Wierp hem, als eenen gemeenen fpitsboef, ter deure uit. . -p^ ZANGLUST IN DE LENTE. J-)e onfterflijke Kind'ren der fcheppende Godheid, Wier aanzijn, door onlchuld en Godlijke grootheid, Mee glans wordt omflraald: " ~M Die 1'chitt'rende Kind'ren der (cheppende Godheid Verheffen-al juichend, als werelden worden, Hun galmend gezang. Dan fpiceelt hun luister zich zacht in de dampen Der werkende ontwikk'ling, en 't bloozen des morgws Omglinfterc hun jeugd. Maar lteifliike Telgen der zorgende Godheid, Bewooners der aarde, zien 't leven ontwaken, En juichen in 't ftof. Met nacht nog omfchaduwd, klinkt hier, tusfchen graven, Hun kwijnende lofzang, zoo vaak ons de Lente Met bloempjens omkranst. De Khidschheid van 't aanzijn, te zwak nog voor toonea Van blinkende Serafs, de kindschheid van c aanzijn Knielt juichend in 't ftof. ■ De bloeiende Lente, die lachende fchaduw Van 't uur der voltooiing, toen de aarde vol oMchulrt, Haar wem'ling begon; De bloeiende Lente hernieuwt ons de beelden Van 'c feestuur der Godheid, zij ademt verrukking Door 'c menschlijk gevoel. De zee*'nende Vader van 't grensloos gefchaap'ne Wijddc^eénmaal deze aarde aan het heil van zijn Telgen, Wie* iouyd hier ontluikt. Dat fees.üiïr, ó Schepper! wordt nooit, met het nachtfloers Der doodfebe vergeeting, voor 't menschdom «nUuierd, Zijn febitn lacht ons san. L,e 2^2 ZANGLUST IN DE LENTE* TJfe bloeiende Lente bemaalt weêr de vleug'Ien Des tijds, waar verderving op zweeftle, met roOzeti Der lieflijkfte jeugd. Haar fuifchende kocltjens doonvand'len dê toppen Dér eenzaamfte wouden. en lovers Omkransten Dichtwekkende vreugd. , De zwèevende chooren der minnende voog'len : Vei heffen den Feestzang der Liefde en der Onfchuld, Op kunstloozen toon. At fluitend en rollend, al klimmend en fmelrend, Weergalmen de klanken der riachtlijke zangers, Door 't lispelend groen. Uw lied, zoo vertederend; lokt, Filomeelen ! 6 Zangers der liefde! ons traanen in de oogen , En wellust in 't hart. De minzieke tortel roept kirrend zijn duifjen : De taal van hun liefde, zoo dof zoo aandoenlijk, Verhoogt zelf't gejuich. De bloemèn ontluiken, en wolken van geuren , Door koeltjens bevleugeld, verfpreiden genieting Door 't hart, vol gevoel. Nu zijn de valeiën, met kruipende klaver , Met lelies der dalen en bloefnrijke heesters, Verrukkend getooid. Nu zien wij de beuv'len zich lachend verheffen ; Terwijl uit hunn' boezem de beekjens ontfpringen ï Met bloemen omboord. Ta, ruifchende golfjens, die fpiegels voor 't zonlicht,; Verlieten als perels de feestiijke kleding Der teed're natuur. Nu dansfen de dagen, als jeugdige Cherubs^ In blinkende reiën, niet nevels omfiuiërd, Onze aarde voorbij. De hluozende morgen drenkt akkers en weiden , Drenkt heuv'len en dalen, met wegvloeiend zilver. Door glansleu bemaald. Da middag, niet gloeiend, gloort blij in de bosfehen, En kuseht van fiooltiens, die tóizaam daar bloeien, De daauwdropjens weg. Nu dart'len de vlinders alötn door de bloemen; 't Gegons der infeclen verliest zich in 'i fuifchen Van 't koeltjen iu 't loof. De zon zinkt bevallig aan westlijke kimmen, Jn wolken, niet roozen. met fpeelende glanslën En goud nog beftrooid. De 1'chaduwen zweeven, door 't maanlicht verzilverd ,; Langs heesters en (truiken, en vormen vaak beelden Voor 't fpeelziek vernuft. ' Dan ademen de miren verkwikkende fluim'ring: 't Gewoel is verdvveenen, en werkzaamheid famelc Weêr krachten uit rust. Vol eerbied en liefde, ö zorgende Godheid! Verhef ik den lofzang, fchoóii kwijnend en ftaainlend * Hier éénzatn in 't woud. Gij bloeiende Lente I pij, lachende fchaduw Van 't uur der ontwaaking! wen 't Hof in de graven Ten leven herbloeit. Verrukking doortintelt mijn aanzijn, 6 Schepper 1 —Dan kroonen de Serafs mijn fpeeltuig met palmen,' Nu kniel ik in 't ftof. ' MENGELSTUKKEN. bericht aangaande het atheïsme van professor fichte en de bewegingen daardoor in duitschland veroorzaakt. Deze zaak heeft in Duitschland zoo veel opziens gebaard, dat wij niet nalaten willen , een kort verhaal van deze gebeurenis aan onze Landgenooten roede te deelen. De befchuldiging van Atheïsten] berokkende ftcitte zich door eene Verhandeling, geplaatst in het Philofophisch Journaal, door hem en niet dammer uitgegeven, (VIII Band, 1798, ijle Stuk, N°. 1.) — Over den grond/lag van ons geloof aan eene Godlijke regeering der wereld. — Dezelve zou eigenlijk dienen (volgends de veriindwoording van n i e t h a m me r , door fichte uitgegeven) ter inleiding en tot verzachting van eene andere Verhandeling , die , in dit zelfde Stukjen geplaatst, niet minder opzien baarde, — getijteld Ontwikkeling van het begrip Godsdienst , door den Heer forberg, dewijl deze uitdruklük verzocht had, dat men geene aanmerkingen bij zijne Verhandeling zou voegen. Met dat al behelst deze Verhandeling zoo veel, 't welk van het gewoone denkbeeld aangaande de Godheid afwijkt, (trouwens dit kon niet wel anders bij het Idealistisch ftelfel van den Heer fichte) dan dat dezelve geen verbazend opzien zou gebaard hebben. —1 Fichte zegt met ronde woorden, (Bladz. 55) „De ,, levendige en werkende zedenlijke orde is zelf God. Wij „ behoeven geen' anderen God, en kunnen ons van geen' ,, anderen God een betaamlijk denkbeeld vormen. " — Dit is reeds genoegzaam , om te bcpaalen, in hoeverre iichte vaii Ongodisterij kan befchuldigd worden, en in hoeverre niet? Hij verönderftelt eene zedenlijke orde in de wereld, en deze noemt hij God; dus ontkent hij niet volltrekt de Godheid , en is dus geen volkomen Ongodist: maar hij ontkent regtftreeksdat God eene bijzondere zelfstandigheid is, (Subflantiaj — een op zich zeiven beltaand wezen ; en dus ontkent hij het denkbeeld , hetgene men tot dus verre algemeen van God vormde; en in zoo verre is hij zeker een Ongodist. Of IV. deel. mengelst. NO. 7. S ook, ^74 r.f.-icht AANGAANDE het atheïsme ook, niet andere woorden, fichte kan , volgends zijn eigen ftelfel, zich niet vooreen' Ongodist houden, want luj erkent zoo veel aangaande de Godheid, als met zi'n ftelfel beftaanbaar is: — doch zij, die ziin ftelfel nist omhelzen, moeten hem, volgends het algemeen aangenomen denkbeeld eener Godheid, voor een' Ongodist houden ; naardien hij niet alleen zekere toevallige bepalingen aangaande het Opperwezen, maar ook eenige wezenlijke eigenfchappen van God , in den gewoonen zin, bijvoorbeeld, beftaan , zelf ft eindigheid', fchepping van '/ heelal, enz. ontkent, — en met welker ontkenning God , niet alleen volgends de algemeene manier vaa uitdrukking, maar ook volgends de denkwijze van Godgeleerden en Wijsgeeren, — ophoudt te beftaan.— Uit dien hoofde kan ook, 't geen de Heer fichte in zijne gerichtelijke verandwoording, Bladz. 34, en ver. volgends, ter zijner rechtvaardiging zegt, hem geenszins van Ongodisterij vrijpleiten. Met dat al wil ik hiermede geenszins, den Meer fichte als een' misdadiger brandmerken, verre van daar. — Atheïsmus, of Ongnr distevij betekent hier alleen het ontkennen van een zer' • kcr, — en volgends het algemeen gevoelen , zeer gewigtig — denkbeeld aangaande de leere van God, waarpmtrend moet worden onderzocht, welk van beiden , of dit, p.f het tcgenovergeltelde, waarheid zij. Velen der tegenpartijderen van fichte fchijnen dit niet ter harte te nemen, maar zijn zeer gereed met den eernaam van ketter cn ketterij; daar echter in onze dagen de Inquiftiie een einde genomen heeft. — Voor het overige (taal; •dit gevoelen van fichte in het naauwfte verband met zijn .geheel Idealistisch ftelfel, 't welk, wel is waar, voordgevloeid is uit het Kantianisme, doch geheel eu al fchijnt ontbonden te zijn in een Dogmatiek Idealisme { en wie dit niet wederlegt , doet vergeeffche poogingen tegen het Atheïsme van fichte. — Dc. zinlijke vyejeld, befchouwd uit een Transcendentaal oogpunt, ist bij hem, 'geen op zich zei ven beftaaud iet, maar flegts de tenigkaatüng van onze eigene jnwendige werkzaamheid % riiets anders , dan de aanblik van onze eigene inwendige gedragingen, verzinlijkt volgends begrijplijke Wetten der Rede. — Zelfs is de redelijke Geest, volgend* dichte, tyegts een bloot denkbeeld, waardoor de •yerfcheidenhei i der werkzaamheden bepaald wordt, to.t ieszelfs éénheid. Dus begint hij, bij alle gnjie befchou-, van professor fichte. 275 •winden, bi] zich zeiven, en beweert, dat'er niets in den nieusch kan worden gebragt, 't welk niet reeds in hein aanwezig is ; cn dus erkent hij in de wijsgeerte , die alleen daadzaken zal ophelderen, mets, dan t geen uit ziin eigen ik voordvloeit: — eu uit dien hoofde blijft hij ook zich zeiven gelijk, wanneer hij geen grond vindt, om zich van de zedenlijke orde in 't heelal te verwijderen, en een bijzonder 'wezen, als de oorzaak der wereld, te erkennen , — naardien de zedenlijke orde in 't heelal het volftrekt noodzaaklijke is, en dus niet wederom een ander volltrekt noodzaaklijk iet tot zijnen grond- flag behoeft. Van daar , dat fichte ook vast- ftelt, dat geene andere, dan eene zedenlijke noodzaaklijkheid, ons verpljgt, om het aanwezen der wereld te gelooven, voor zooverre de wereld niet anders is, dan eene verzinlijkte ftof, waaiömtreud onze pligt verkeert, en waardoor het wezenlijke der dingen de grondoorzaak van alle verfchijnfelen zijn zoude. — Deze geheele redenering van fichte over God ftrekt duidelijk ten bewijze, tot welke dvvaaze Hellingen zij kunnen geraken, die, met verwerping van het algemeen gevoelen, en van de Rede van vooren , alles, bij wijze van gevolgtrekking, uit zich zeiven willen afleiden, alles op de praclifche Rede te rug brengen, en hier in alleen eene volftrekte noodzaakïijkheid erkennen willen. In de daad, had fichte getracht, om elk, wien het algemeen gevoelen nog dierbaar is, (eu 't welk elke wijsgeerte toch fiegts behoorde te verklaren en te ontleden , geenszins te vernietigen) de eerfte beginfelen, uit welken hij zijne redekaveling afleidde , en waarvan de cindelijke uitllag zoodanig was, — geheel te ontvouwen en dezelve hun fmaaklijk te maken , hij zou zijn oogmerk veel beter bereikt hebben, dan nu, daar hij zijn ftelfel, met alle deszelfs gevolgen, die zoo zeer tegen het algemeen gevoelen aandruischten, — zoo terftond openlegt. — Het Realisme vindt gewis geen fterker fteunfel, dan in de ontwikkeling van het hhalisme. Daarenboven handelt de Idealist, telkens, llrijdig met zijn eigen ftelfel , en welke wijsgeerte kan ceiiige waardij hebben , dau die onze denkwijze met onze wijze van bandelen doet overeenftemmen? — 't Is toch altoos tegenftrijdig — en met dat al overëenkomftig het ftelfel van fichte, — dat alles in God leven en werkzaamheid zal zijn , — en «Ut zonder eenig werkdadig onderwerp te erkennen. — S a Dat %J6 b3öicïtt aangaande het atheïsme Dat God een zuiver verftandelijk wezen zal zijn, zon» der dat hij een zelfbeftaand iet is. Nog vreemder klinkt het, wanneer, volgends dat zelfde ftelfel, de begrippen van Zelfflandigheid, Beftaanlijkheid, en Oorzaak alleen toepaslijk zijn op de ftof, op voorwerpen van zinlijke ervaring , en van zinlijk bewustzijn , — en geenszins op den Geest, daar, volgends dat zelfde ftelfel, de geheele zichtbare wereld niets anders is , dan de terughaatfing van onze eigene inwendige werkzaamheid. — Voorwerplijk kan men uit dien hoofde , noch zelfftandigheid, noch beftaanlijkheid, noch oorzaak aannemen: dit alles ligt alleen in onze inwendige werkzaamheid — beftaat alleen denkbeeldig: — het bewustzijn en de zedenlijkheid zijn alleen volftrekt noodzaaklijk. — Doch wij breken hier af: — wij wilden het ftelfel van fichte niet beöordeelen , maar alleen hetzelve ontvouwen. — Geen wonder , dat deze denkbeelden , zoo afwijkend van de gewoone, of liever zoo regelregt ftrijdig met dezelven , zoo veel opzien baarden. — Men heeft echter van dezelven meer gefchrceuw gemaakt, dan wel behoorde; ook fchijnt 'er veel menschlijks en perfooneele haat mede onder geloopen te hebben, waardoor het dan niet kon misfen , of de gevaarlijke gevolgen van dit ftelfel voor Godsdienst en deugd werden met vcrfchriklijke kleuren getekend. — 't Is 'er verre af, dat wij een wijsgeerig ftelfel, 't welk onze geheele Godgeleerdheid ondermijnt, zouden willen verdedigen. — Doch aan den anderen kant, deugd en Godsdienst loopen zoo veel ge* vaar niet bij een ftelfel, 't welk de zedenlijkheid tot het eenig volftrekt noodzaaklijke maakt, en, als 't ware, in eene bovennatuurkundige dweeperij ontaart , en waarbij de Godheid, als zedenlijke orde der wereld, het hoogfte beginfel is aller werkzaamheid. — Veeleer worden dezen hier tot zulk eene hoogte opgevoerd, waarop geen fterveling dezelven tot dusverre aanfehouwde, doch bij welken aanblik elk begint te duizelen , die niet geheel afgetrokken denkt. — Deze denkbeelden waren daarënboven alleen te vinden in het Philofophisch Journaal —r een Werk, dat alleen door Wijsgeeren gelezen wordt, en voor anderen een verzegeld boek is. — 't Was alleen bet geducht gefchrceuw over de zielverderflijke ongod-istjtche Grond Hellingen van fichte en forberg» die anderen, welken hiertoe geene roeping hadden, aan-! leiding gaven en uitlokten, om dit Boek te lezen. Oofc zoti. van professor. FICHTE. &7f zou het aan geene oordeelkundige mannen, zoo wel on* der de Wijsgeeren als onder de Godgeleerden, hebben ontbroken, — die dit ftelfel van fichte naauwkeu*. rig ter toetfe gebragt, en dus voor den Godsdienst en de Godgeleerdheid ten eenemaal onfchadelijk gemaakt hadden. — — Fichte's Atheïsten) zou dus alleen nadeelig geweest zijn voor en door zijne Discipelen. — Foor dezelven, — en vooral voor jonge Godgeleerden — die dit ftelfel voor het toppunt van menschlijke wijsheid gehouden, en alle andere llelfels der Wijsgeeren , en vooral ook de Christlijke Godgeleerdheid veracht en verwaarloosd zouden hebben; — Door zijne Discipelen , vooral door jonge Godgeleerden, - wan»neer zij de onvoorzichtigheid gehad hadden , om de leeringen, uit dit ftelfel voordvloeicnde, (bij voorbeeld: dat 'er geen God buiten ons hefta , die Schepper en onderhouder der wereld is, maar een God in ons,) in het Volks. onderwijs gemengd hadden. — - Dit is bij ons de gewigtigfte zwarigheid, die wij noch willen, noch kunnen ontknoopen, doch die eigenlijk fichte niet zoo zeer raakt, in betrekking als Schrijver, maar veeleer als Onderwijzer aan eene zoo vermaarde Academie. — Zijne Discipelen zouden ook , in 't vervolg, door bondige wederleggingen tot betere gedachten hebben kunnen gebragt worden. En wat het misbruik van dit ftelfel in het Godsdienftig onderwijs betreft, dit zou men geenszins op rekening van fichte moeten (tellen, naardien hij zijne leerlingen ernftig hier voor waarfchuwde, gelijk wij uit zekere berichten weten: — ook zou de waakzaamheid der Confistoriën , — de waarfchuwingen derzeiven, of ook de opfchorting in of ge* heele ontzetting van hun Ambt de Godgeleerden wat voorzichtiger hebben gemaakt , en zoodanige redeloze overgedrevenheid met betrekking tot de Rede wel rasch een einde genomen hebben. — Het volk kan geen' Heiligen Godsdienst ontbeeren, veel min het geloof aan het voorwerplijk beftaan van God. Zelfs bij de befchaafdfte klasfe van' menfchen blijft dit geloof hehoefte. — Wat nadeel zou men dan vreezen voor den Godsdienst uit een geheel en al Speculatief-Idealistisch ftelfel, 't welk regelregt ftrijdig is met onze ondervinding, en ons uit eene wezenlijke wereld verplaatst in eene denkbeeldige? - . Dan dit zij zoo het wil, die zaak werd van fommiS 3 ge 278 BERICHT AANGAANDE HET ATHEÏSME ge Geleerden en zelfs van eenige vorstelijke hoven veel ernftiger behandeld, en had voor den Heer fichte, zeer onaangename gevolgen. (Van forberg hoort men integendeel niets.) — Misfchien dat de fcherpe en verachtlijke toon van fichte en fommigen zijner medearbeideren in het Phi-lofcphhch Journaal fommigfe Geleerden tegen hem in het harnas heeft gejaagd , al*thands zijne Atheïstifche gevoelens, docrftraalende in de boven aangehaalde Verhandeling, gaven tot deze vervolging de regtftreekfche aanleiding. — De eerfte, die zich tegen fichte opmaakte, was de Schrijver van den Brief eenes Vadert aan zijnen Zoon over de Atheïsterij valt fichte en forberg — met het motto, Rom. li 12. — De Schrijver is onbekend, hoewel men 'er den Hoogleenïar gabler voor hield*, die dit echter openlijk ontkend heeft , — gelijk ook een ander Geleerde , hier mede beticht , openlijk daar tegen geprotesteerd heeft. — Deze Schrijver mag het met den Godsdienst en met zijnen zoon goed meenen, het is zijne zaak geheel niet, om het ftelfel van fichte te wederleggen. — En des niet te min heeft dit Gefchrift in Saxen zoo veel opgang gemaakt, dat het zelfs ten Hove bekend werd. De Keurvorstlijke Regeering legde beflag op het eerfte ftuk van het Philofophisch Journaal, waarin deze twee Verhandelingen van kichte en forbbrg ftonden, en de Academiën te Leipzig en Wtttenberg werden aangemaand, om den aangeranden Godsdienst met nadruk cn ijver te verdeedigen. — Zeker moet eene geheele Regeering beter, dan één of ander Geleerde, in ftaat zijn, ora te beöordcelen, wat nuttig of fchadclijk is voor een geheel land; zij moet ook het recht hebben, om fchade.ijke en ongodsdienftige fchriften in beflag te kunnen nemen ; ten einde dus haar misnoegen over zoodanige fchriften openlijk te kennen te geven, en aan flegte, loszinnige Schrijvers perk en paal te ftellen, zonder echter de vrijheid van onderzoek te beperken. — Doch tot dus verre wordt 'er nog, en niet zonder reden, aan getwijfeld , of de confiscatie wel een voegzaam en gepast middel zij,_ om eenig gefchrift te onderdrukken. Zal niet zoodanig verbod de aandacht van het lezend publiek nog meer_ uitlokken 'en gaande maken? — Zal het dus niet ook in handen komen kunnen van dezulken, die 'er anders geen oog in geflagen zouden hebben, en wien hetzelve minder betrouwd is? — Des niet te min volgden a ii- VAN PKOPE3S0R FICHTE. »7S> enderen dit voetfpoór: - de Hanoverfche Rcseeru 3, was de eerfte, zij verbood het geheele Journaal, opeens boete van vijftig Rijksdaalders , ten voordeele van LrOdsdienftige geftichten. De reden ,, hiervoor opgegeven , Was, omdat hetzelve allergevaarlijkfte , aanltootbjpC, en zeer fchadelijke grondftellingen behelsde. — Andeis handelde de .Pruisjtfche Regeering, door de Keur-^.xifche ook aangemaand, om dit tijdfcbrift te verbieden! Dezelve ftelde dit Stuk in handen v4U het Opper- Lonfistorie — De Geestlijke Raaden — waarmede oo.c de Wereldlijke zich verëemgdeo - gaven hunne bedenkingen in dezer voege op ,j clat, wel is waal, de „ inhoud" van deze Wijsgerige Vertoogen regtdreeks „ ftrijdig was met hunne denkwijze cn grondbegintelen; " doch zij waren van oordeel, dat confiscatie cn verbod ' van Schriften, die reeds uitgegeven waren, geenszins , als gefchiktetegenmiddelen konden belchouwd worden.; ■ en zij dus geene genoegzame reden konden vinden ! tot het verbieden van dit Journaal.' - Staatsminister van massor bragt dit bericht bij den Staatsraad in. Het Departement van bmtenlandicbe zaken zond hetzelve, Wel is- waar, weder terug aan hei. Confistorie, met bijvoeging van eenige ftaajkundige b^edcn. kingen; doch naardien het Confisior.e bij z.,1 jg*"** volhardde, werden de gevoelens der belde Collegiei b j den Koning ingeleverd , die het advijs van het Confistorw bekrachtigde, - doch met deze merkwaardige bijvoegins , dat bet geloof aan Gods bedaan zoo diep m I, de ziel gevesiigd is, dat wanneer hetzelve ook door Gefchriftc wierde bedreden ,. zoodanige poogingen Heats verlichting verdienden." - Men gaf, in gevolge van dien, kennis van dit advijs van het Coniistone ■ aan de Keur-Saxifche Regeering, met bijvoeging, dat men dus in deze zaak, die een Godgeleerd onderwerp betrof, niets verder doen kon. - Niet ™g*tj*m Waardig was het gedrag van den regeerenden Hertog van . Bronswijk, in dltt zaak; - overreed, dat de nadeehge indruk van verkeerde gevoelens alteen door eene bondige wederlegging kan worden te keer gegaan, liet hij ofvolgende aaulchrijving doen aan de Academie t3 Helmdadt d. il Febr. i799- „ Naardien de Schrft n . van fichte zoo zeer berucht zijn, en ten minne : befchuldigd kunnen wórden, van gebrek aan genoegzame omzichtigheid, welker öadeelige gevolgen voor dea 280 Bi£R'CfIT A/.tfOAANDE HET ATHtlSME Staat niet onverfchillig kunnen zijn , worden de Hoog,, leeraars aan de Hoogefehool aangemaand , om, zoo ,, wel in hunne fchriften , als in hunne lesfen, deze ,, dwaalingen door eene bondige wederlegging te keer te ,, gaan , eu dus het gevreesde nadeel derzelven , zoo ,, veel doenlijk is, te voorkomen. " Ongetwijfeld is dit ook de veiligfte weg, om zoodanige fchriften voor liet algemeen min fchadelijk te maken, en dezelven weinig opzien te doen baaren, zonder dat daar door de vrijheid van onderzoek belemmerd wordt; — en waarheid cn Godsdienst, die geenszins iet behoeven te duchten van fpeculative drogredenen, langs dien weg , bij verlïandigen, genoeg beveiligd blijven. — De maatregelen , door de Keur-Saxifche Regeering genomen, ter zake van die twee Verhandelingen _ van fichte en forberg, baarden intusfehen een nieuw tooneel, hetwelk niet minder opzien verwekte. Fichte verdedigde zich tegen de befchuldiging van Ongodisterij, in een bijzonder Gefchrift, (*) waarin oprechtheid, openhartigheid, en ftandvastigheid en niet minder zedenlijke en Godsdienftige beginfelen , doordraaien , doch waarin tevens een geest van bitterheid heerscht, die den wijsgeer en moralist, vooral in Christlijke Staaten, zeer\veinig voegt. — Het is zoo, hij heeft genoegzaam bewezen, dat zijne leer zoo min ftrijdig ware, met zedenlijkheid, dat dezelve, veelëer, tot den hoogden trap van zedenlijkheid opleidt; - dat hij ook,in geenendeele, de Godheid in het algemeen ontkende, naardien hij dezelve, van den zedenlijken kant befchouwd, ten ftrengfte verdedigde en handhaafde. — De zedenlijke orde in de wereld is, naar zijne gedachten, God, — doch ook alleen Regent of Beftuurer van de niet zinlijke wereld, aan wien men het gewoone begrip van bedaan (exifteré) niet kan toefchrijven: de famenvoeging en verëeniging van de onderfcheidene betrekkingen dier zedenlijke orde onder het begrip van een zelfbedaand wezen, is bij hem alleen een gevolg van de eindigheid van ons verftand. — Deze Godheid is, naar zijne gedachten, ook geene zelfftandigheid, naardien elke zelfftandigheid nood& Zaaken r>it was getijreW — Appel'ation art das Puhlikum über die durch eine Kurf S.ixheh Confï cations refcript thm teifr gemetfent Athdftifche AensJ<.rungen — 116 p. in Odur». ▼ AI» PROFESSOR FÏCHTE. 8$* zaakliik een zinlijk en in ruimte en tijd beftaand Wezen is ert een God, die eene .Subftantie zou zijn, noodzaaklijk iet lichaamlijks moest zijn. — — Eene veronderftelling, die, als de grondflag van d« ftelieU had moeten bewezen worden; doch dit bewijs blijtt hij fchllldig Door deze (tellingen bewijst fichte ontegenzeglijk, dat hij een Muist is in den gewooneji zin des woords; want alle Chnstlijke Godgeleerden en Wijsgeeren hebben tot dus verre aan God beftaan (extftentia) en zelfftandigheid (fubftantia) toegefchreven. Een God, die geen beftaan heeft, is, naar hunne gedachten, een non ens - een louter niets, en eene Godheid, welke geene zelfftandigheid is is flegts eene toevallige hoedanigheid, (accident) en dus geen God. — Ut zon iemand geen Ongodist mogen heeten , omda hij zicti zeiven een denkbeeld van God vormde, waarin alles wordt gemist, hetwelk het algemeen gevoelen; als ona ieheiSelijk van de Godheid, befchouwt? - Het.su> m hoofde volltrekt onbegri plijt, hoe fic ht, de aam. ging van Atheïsme zoo verre van zich fchuift, daar hi de fchepping der wereld ontkent, hoewel hij zeer wel weet, dat de benamingen God en Schepper dei wereld gehouden worden van de zelfde betekenis te zijn. Is het dan al genoeg, ten einde de befchuldiging van Ongodisterij af'te weèren, dat de door hern £rn>de Gotl een onzelfftandig Regeerer der niet zin li ke en dus alleen der verltandelijke en zedenlijke wereld s/ — Bn dergelijke Hellingen mag fichte de belchuldig.ng van een vulllagen Atheïsme ontduiken, - hij maakt z\ch zeiven echter tot een' Pantheïst, gelijk spinoza was, met dat onderfcheid, dat bij dezen natuursnood«akijklieid, bij hem in tegendeel vrijheid van verftanS wezensten grondllag gelegd wordt - En wat is Pantheïsme, volgends de algemeene fpreekmanier, anders dan Atheïsme? - Niet minder is het onbegnjplijk, hoe een Hoogleeraar op eene Christlnke Hooge School, ,1 eene verdediging van zijne leerwijze, en ter redding van zijne eer, tegen bet in beflag nemen zijner fchnfïïi; zich zoodanige uitdrukkingen veröoriooven kwgelik bij voorbeeld, de volgende; „ het ftelfel, t welk onze gelukzaligheid afhanglijk maakt van een opper" ma*tig Wezen, is een afgodisch ftelfelI; ~ « zyi, ; Srïpfong zoo o'ud als het menschlijk verderf,'t welk, H door deu tijd, flegts van gedaante veranderd is^- S82 BERICHT AANGAANDE HET Af HIÏfME „ Laat dit oppermagtig wezen een beert, eene Vedèf* „ of ook een almagtjg, alomtegenwoordig, alwlis for'„ meerder van Hemel en Aarde ziin, zoo rasch onze ge„ lukza hgheid van dat wezen moet afdaalcn, dan is „ hetzelve een afgod." — Fichte is toch niet onbewust, dat dit denkbeeld van God niet alleen aan eene of andere Secte , maar aan alle Christenen eigen is; — dat dit juist het denkbeeld is, 't welk de Bijbel van God inboezemt, ja dat ook kant, de (lichter der critiiche Wijsbegeerte, dit denkbeeld ten grondflag legt, — En dit denkbeeld noemt hij eene onrijpe vrucht van 't zedenhik bederf, een heilloze afgod, waarvoor hij ten ernftigfte waarfchuuwt; en al wie dit denkbeeld koestert, en zoodamgen God vereert, is, bij hem, een Afgodendienaar , een Atheïst. — Is zulk eene taal voegzaam en gepast in de verdediging van een'zedenkundigen Wijsgeer in een' Christlijken Staat? Of is dit de taal van een uitzuinigen ? 't Zij verre van ons, dat wij de vrij* beid van onderzoek voor den denkenden Geleerden eenig. zins beperken , en eene blinde gehoorzaamheid aan de kerkhjke bepalingen van hem zouden vorderen. Men moet vrijheid hebben, om zijne twijfelingen en tesenbe' denkingen tegen de heerfchende leerftelfèls te mogen in c midden brengen ; — want alleen op dien weg kaïï waarheid gevonden en bevestigd worden. — Gee°n Inquilitie-gericht is beftaanbaar met den geest van het Proteftantendom. Doch Kerk en Staat kunnen met recht eisicben , dat men , ih openbaare fchriften , de welvoeglijkheid in acht neme. — En wanneer dan Wijsgeeren, bij hunne naarvorfchingen, hier of daar, op denkbeelden komen, hunvgt ftrijdig met de algemeene gevoelens vatt Godgeleerden en Wijsgeeren, — en zelfs van een' man, als kant, — dan behoorden zij toch zich zeiven en hunne beginfelen wat meer te wantrouwen. Doch de Heer fichte, m wiens fchriften in 't algemeen vrij duidelijk doorftraalt een vleiend zelfsbewustzijn van zijne bekwaamheden en fchrander oordeel, is zoo verre af, van zich zeiven cn zijne beginfelen en gevoelens te wantrouwen, dat hij veeleer openlijk durft beweeren , „ dat, „ bij aldien met, over tien jaaren, het grootfte gedeelte „ weidenkenden aan zijne zijde was, bij aldien velen, i, die thands tegen hem ijveren, zijne gevoelens alsdan „ met geheel omhelsden, en anderen meer gematigd over „ hem oordeeleu zouden, hij dan geen woord verder. „ wil* van professor fichte. 583 ,, wilde zeggen." De (tellingen van den Heer fichtr moeten dus zoo onöfaftöotlijk zijn, dat hij iuït dien hoofde op de goedkeuring van alle verltandigen iüaat kan maken. En dit te onderzoeken is geheel buitten onze taak. Echter kon fichte met meer onzijdigheid en zekerheid dit bed uit hebben opgemaakt, dat }hij', door zoodanige verdediging en beroeping op het Publiek, zijne tegenpartij , en vooral het Keurfaxisch Hof, meer en meer tegen zich moest opbrengen. — I De Keur faxtfche Regeering drong vooral aan bij de Hertogen van Saxen , onder wier opzicht de Akadémie te •■ffena (laat, dat de beide Uitgevers van het Philofophisch ' 'journaal ten ernftigfte zouden worden beftral't, anders» jzins kon zij niet gèdoogen, dat hare jongelingfchap de Hes fen op die Hoogefchool bijwoonde. — Dit had ten (gevolge, dat den Hoogleeriiaren fichte en nietIhammer werd gelast, om zich te verandwoorden_ telgen de aantijging, van gevoelens te koesteren, ftrijdig I met de beginfelen van den Christlijken , ja zelts van -den natuurlijken Godsdienst, en regtltreeks uitloopende 1 op volftrekte Ongodisterij. Beiden namen dit werk op ; zich. Zij moesten zich verdedigen en als Schrijvers van ide ééne en als Uitgevers van beide verhandelingen. ] Fichte nam op zich de verdediging van zijne eigene 1 Verhandeling; — nieThammer de andere taak, te I einde de uitgave van beide verhandelingen , zoowel die van forberg als van f1 c h te, te rechtvaardi; gen (*). — Fichte legt, bij zijne verdediging, eeni. ge algemeene beginfelen ten grondflag, rakende de vrijI beid van onderzoek, die niemand in onze dagen ligt ; zal ontkennen. Hierop verdedigde hij zich tegen de . befchuldiging van ongodisterij door de volgende (tellingen. 1.) Wie deze en gene bepaalingen van eene zaak of begrip ontkent, die ontkent daarmede nog geenszins de geheele zaak of het geheele begrip. — 2.) Wie eenige bewijzen voor eenige zaak of onderwerp ontkent, ontkent "hiermede geenszins de zaak zelve. — Of dit toereikend zij tot verdediging van fichte, kan hier niet onderzocht worden, hoewel men dit uit het te voo- ren (*) De Tijtel van rleze twee Verdedigingen is — Der Herjtttsgtb.'r des Philofophifckcn Journals gerichliche verastwofungs fchriften gegeu die énklage des Athtfsnius. Heraus1 gigtbtn ven y 6. fichte. *84 BERICHT AANGAANDE HST ATHtïSME ren gezegde eenigzins kan opmaken. Vervolgends verdedigt de Heer fichte zich tegen andere befchuidigmgen , als bij voorbeeld, dat zijne beginfelen regtftreeks bedoelden , alle Godsdienltige denkwijze te ondermijnen en uit te roeien , dat dezelve regtftreeks ftrijdig waren met den Christlijken Godsdienst, gevaarlijk voor de burgerlijke veiligheid: — hij doet dit met nadruk en vrijmoedigheid , hoewel men , onder zoo vele voortrefhjke aanmerkingen , welken in deze verhandeling verlpreid zijn , ook zeer vele losfe en gewaagde bedenkingen en Hellingen vindt, — en de pen dikwijls in gal gedoopt ziet, wanneer het die genen .geldt, welken hii voor zijne vijanden hield. — Breedvoerig (laat hij uit dien hoofde ftil bii den te voorén aangehaalden Brief van een" Vader aan zijn" Zoon , waaraan hij een al te groot ge* wist fchijnt te hangen, en denzelven te veel invloed in de belchuldiging der Regeering fchijnt toe te fchrijven, bij welke gelegenheid hij zich eenige fcherpe uitdrukkingen laat ontvallen tegen een ongenoemd , doch genoeg . rv Zulk eene groote verfcheidenheid van misdaden heett i men met de doodftrafFe bedreigd , om de hand des i moordenaars te beteugelen, of bet plegen van bedrog te •voorkomen, dat op misdaden, in trappen merklijk onderfcheiden', de*zelfde ftraffe gefteld is. Indien levensgevaar bet plegen van wandaden konde voorkomen , niet zoo vele rampzalige ellendelingen zouden de flagtoffers worden van geringe verzoekingen: verzoekingen, • welken tot de gevolgen der openbaarwording in geene bei trekking ftaan. Doch het is bij mij zeker, dat de boosdoender, ten tijde als hij het feit begaat, niet gedachtig is aan de ftraffe, aan zijne misdaad verknocht : vvant niet altijd, zelfs niet zeer dikmaals, neemt hij de krachtdadigfte middelen, ter verberging van zijne fchuld, « bate. De ftruikroover zou den man, welken hij Iieett uitgefchud, niet in den ftaat laten, om tegen hem te kunnen getuigen, indien bij gedachtig ware, dat hij, moord met diefftal parende, flegts aan de zelfde ftraffen zou onderhevig zijn, en misfchien om ontdekt te worden, ontgaan zoude ; of indien hij niet werd wederhouden van de ééne misdaad op de andere te ftapelen , door eenige overgeblevene fpranken van deugd, welken ter verzachting behoorden te pleiten van het zwaarfte vonnis, welk de ftrengheid der wet over de meest verzwaarende misdaad velt. .. r , Doch indien het ftaatkundig onmooglijk zij, tuslchen de ftraffe en de zwaarte der misdaad eene naauwketinge evenredigheid te bepalen, onmooglijk is het, echter, niet, de ftraffe dienstbaar te maken voorde misdadigen en voor het algemeen. Wanneer geene ftrengheid eenen boosdoender kan beteugelen, en geene vermaning hem verbeteren, moet hij ten algemeenen beste tot een Ilagtoffer vallen; en hij, die bloed vergiet, diens bloed moet vergoten worden. Maar de willekeurige doodftraffe kan geen voordeel doen; het gemoed deinst terug van de wreedheid van het vonnis ; de gemoedsbenaauwdheid der fchuldigen wordt onderfteld zijne lchuld te overtreffen, en mededoogen met zijne lijdingen vervangt de plaats van misnoegen tegen zijne misdaden. Weinig nut heeft men van andere ftraffen te \ er wachten: Wanneer T 5 mis- 208 BEDENKINGEN OVER. MISDADEN EN STRAFFEN. rmsdadigen op de Galeien worden gebannen, verëenigen zij zich aldaar, om van anderen en aan hun ongerechtigheid te lecren. Na dat zij hun vonnis hebben ondergaan, hervatten zij hun voorgaand bedrijf: want andere middelen van beftaan zijn gemeenlijk niet voorhanden; indien zij waarlijk eerlijk en vlijtig zijn, kunnen ze geen Werk vinden. Nog twee andere gevallen zijn aan bedenkelijkheid onderhevig : wanneer de misdadige , bij mangel aan voldoende bewijzen tegen hem , geflaakt wordt — of wanneer de onfchuldige wordt vrijgesproken. De eerfte keert terug in de wereld, om de mate zijner ongerechtigheden te vervullen , en met ontegenzeggelijke fchuld voor de zeifde rechtbank terug te keeren. De andere verfchuilt zich, van fchaamte overladen , om onder het gewigt der verdachte ouïchuld te bezwijken, en wordt, veelligt, door de gevolgen der verdenkinge, genoodzaakt om waarlijk misdadig te worden. — De tewerkftelling van eenigen openbaren arbeid zou nuttig zijn voor zulke menfchen, opdat zij zeker mogten zijn van de voordeden der vlijtigen , en zij eene wijkplaats hebben, in welke zij hunne eerlijkheid konden bewaaren of van nieuws bekomen, en door hunne nijverheid, zoowel het algemeen, als zich zeiven, voordeel aanbrengen. In gevallen van minder belang zouden ftraffen kunnen uitgeoefend worden, die den fchuldigen konden verbeteren, en zijnen arbeid dienstbaar maken aan het algemeen belang. Openbare werken en wegen zouden werks genoeg verfchaffen, en zulk eene inrichting zou in dezer voege kunnen gewijzigd worden, dat de misdadige zijnen pligt betrachtte uit liefde voor de deugd, en om de belooningen daaraan verknocht. Door dit middel zouden velen kunnen behouden worden, die nu een' fchandelijken en verhaasten dood fterven , en verder in zoo verre kunnen gezuiverd worden in de oven der ftraffe en des wederfpoeds , dat zij fieraden werden der Maatfchappij, van welke zij voormaals pesten waren. Zeer dikmaals roepen de boosheden der menfchen om de ftrengheid der rechtvaardigheid; doch eene verftandige Regeering zou de ftrengheid dienstbaar maken aan het grootfte zedenlijk en ftaatkuudig nut. DE DE KRACHT DER INBEELDING , ENZ, 23Q PE KRACHT DER INBEELDING, DOOR TWEE VOORBEELDEN GETOOND. Wat de inbeelding al vermag , is eene zaak, welke vele menfchen niet in ftaat zijn te begrijpen; en 1 nogthands is dit de fleutel tot alle zoogenaamde fpookhistoriën. Ook is dit de waare oorzaak, waarom zoo vele menfchen de Mesmerfche magnetifche , en de Gasnerfche kuuren aan de bezeetenen, voor wonderkuuren gehouden hebben. Ik wil de waarheid van dit gezegde door twee voorbeelden bevestigen. , , Het eerfte voorbeeld, Ruim dertig jaaren geleden , was in eene zekere plaats, op eene kleine Univerliteit, -een Arts , die gaarn een'- naam wilde maken , eu den onërvaarenen lieden wilde diets maken, .dat Iwj meer dan ziine gewoone kunst verfrond ; kortom , dat hij 111 de toekomst zien, en voorzeggen kon, hoe het met zijne kranken gaan zou. . Een Student , wiens vader met verre van die plaats ziek ter neêrlag , kwam en vroeg hem om raad. De Arts gaf hem een briefjen van den volgenden inhoud: Deze keer zal de zieke voorzeker weder opkomen ; maar na verloop van drie jaaren, zal hij op dien en dien dag, en dat uur, fterven." Terftond nadat het gemelde briefjen aangekomen was, ' begon de zieke te beteren, en werd weder gezond, denI kende, dat hij nog ten minfte drie jaaren te leeven had. Wat werkte hier voornaamlijk tot zijne herltelling i lk andwoord: de Inbeelding. r „ r. , . , Doch hoe meer het voorfpelde fterfuur naderde; des te benaauwder werd de man ; zoodat hij 111 dc laatfte week werklijk dood ziek werd , eu zijn einde verwachtte. Wat maakte hem weder ziek ? Ik antwoord : de Vrees en de Inbeelding. ,j j , Daags te vooren, naamlijk voor het voorfpelde doodstermijn, reist de zoon weder naa den Arts, en meldt hem den toeftand van zijnen vader. De drie jaaren waren nu voorbij. Alles was ftipt gebeurd volgends zijne ongaaf. Zijn vader lag op het uiterfte. De Arts kon het geval zich eerst niet weder herinneren. Eindelijk valt het hem weder te binnen, en hij fchnjft het volgend Briefjen, ^ 300 DE KRACHT DER INBEELDING, ENZ. „ Nooit bad ik mij kunnen verbeelden , dat menfchen met gezond verftand konden gelooven, dat ik in ftaat zou zijn , om toekomende dingen te voorzeggen. Ik heb dat toenmaals gefchreven , enkel om den man moed in te boezemen, dat hij aan die ziekte niet fterven zou, gelijk ook gefchied is. Terftond na den ontvangst van dit briefjen raad ik hem, op te ftaan, iet te eeten, en een glas wijn daarbij te drinken. Hij zal nog lang leeven." Dit had wederom een allergewenscht gevolg. Toen de man het briefjen gelezen had, ftond hij op, volgde deu voorgeflagen raad , en leefde nog vele jaaren. — De bloote Inbeelding bad hem zieken ook weder gezond gemaakt. Het tweede voorbeeld. De zelfde Arts bekomt, in den loop zijner pracTiik , een mensch onder zijne behandeling, die zich inbeeldde, dat hij in eenen Haan veranderd ware, en die ook gelijk een Haan kraaide. Hij beloofde , hem te genezen, dat hij de kunst verltond, om hem weder in een mensch te veranderen. Hij moest derhalven op dien bepaalden tijd bij hem komen. Op den bepaalden tijd, en uur, gekomen zijnde, vond hij den Arts in een vertrek, welk gantsch ledig was, zittende voor eene tafel, met veelerhande werktuigen voorzien. Hij hield zich, als of hij in diepe gedachten te rekenen zat. De man deed hem verfcheidene vragen'; doch op geene derzelven gaf de Arts hem eenig andwoord. Zoo werd de man weder weggezonden. — Na verloop van eenigen tijd moest hij op een beftemd uur weder komen. Hij vond alles weder in den zelfden toeftand. J)it herhaalde de Arts zoo lang , dat de man eindelijk deswegen bijna in eene andere foort van razernij zou vervallen zijn. Eindelijk begon de man te fpreken, en zeide tot den Arts : hij kon het nu niet meer uithouden. Hij mogt hem toch zeggen, wat hij daar rekende, en waarom hij hem niet andwoordde? De Arts zeide : „ Dat hij nu het uur gevonden hadde, in hetwelk de Haanen weder in menfchen veranderd worden. Op dien en dien dag, op dat en dat uur, zou hij ook weder een mensch worden , en niet meer kunnen kraaien." De man zucht, en hoe nader het bepaalde tijdltip komt ; des te grooter wordt zijne hoop. Het komt. Hij kan niet meer kraaiën, en wordt weder verftandig. Wat had hem genezen ? De Inbeelding. MI D» M.DDELEN OM INSECTEN TE VERDELGEN. 3CI MIDDELEN OM INSEKTEN TE VERDELGEN, OF DERZELVER VERMENIGVULDIGING TE VOORKOMEN. Het is eene bekende aanmerking, dat alle diereu, vele nutte plantgewas fen, en zelfs visfchen, veel lijden door de vernielingen der lnfekten, die dikmaals meer levens hebben doen vellen dan zelfs het zwaard; en met hoe veel naauwkeurigheids de Schrijvers over de Natuurlijke Historie van dezelven verflag gedaan hebben, weinigen hebben zich toegelegd op de ontvouwing van de middelen, om ze te verdelgenof hunne vermenigvuldiging te voorkomen. Dit verzuim bewoog mij, eenige waarnemingen , dit onderwerp betreflende te verzamelen, en eenigen, door mij zeiven gedaan, daar nevens te voegen. _ . . Volgends eene wet der Natuur voedt of huisves. elk dier het hem bijzonder eigen Infekt. Van wegen de nadeden , die wij van hunne onverzaadhjke vraatzucht lijden , mogen wij het voor een geluk rekenen dat zij zeiven vele vijanden hebben , die insgelijks op hen aazen. De Musch en zijne gade, bij voorbeeld, wanneer zij jongen hebben , verdelgen eene menigte lnfekten. Aan het najagen van deze diertjens zijn wij, veelligt, de fraaie zangers verfchuldigd, die ons jaarlijks komen bezoeken. , De vraag is, van waar deze talrijke zwermen Mekten voordkomen? 'Er fchijnt eene algemeene wet plaats te hebben, aangaande het voordbrengen van lnlekten, aan ieder dier en plant, zelfs aan de lnfekten zeiven,bijzonder eigen. Is het niet waarfchijnlijk, dat, ter bereikinge van heilzame einden, de alwijze Formeerder, bii de fchepping, alle bewerktuigde lichamen zoodanig vormde, dat zij, op zekere tijden, en in zekere omftandigheden, deeltjens bevatteden, of uit hun lichaam ontlastten, gefchikt om met andere lichamen als inéén te groeien , die een levend beginfel bezitten ! Deze voordgebragt zijnde, bezitten vervolgends het vermogen om andere voord te brengen. Wanneer wij de algemeene gefchiedenis der levendmakinge nagaan , zullen wij vele voor ons onbegrijplijke omftandigheden aantreffen; doch zullen wij daar uit derzelver onmooglijkheid at- 504 MIDDELEN OM INSL'CTRN TE VERDELGEN. leiden, hoewel onze zintuigen ons van het daadlijk aanwezen overtuigen ? Laten wij eens onderftellen , dat een koude Noordooste wind fpoedig opfteeke , in de Lente, terwijl de fappen der planten door derzelver vaten onbelemmerd omloopen. Bekend is liet, dat de koude den vroegen omloop van de fappen der planten ftremt. Met de wederkomst der warmte wordt de omloop herfteld, en de ftilftaande fappen ftorten zich uit buiten de vaten. De bewerktuigde deeltjens dezer fappen worden verzameld tot de kiemen van het Infekt, aan ieder plant eigen; ert op deze ontftaat het oneindig getal rupfen in de lente. In eenige andere oorzaak kan dit uitwerkfel zijnen grond* ffttg hebben, welke den omloop ftremt, of de uitwaasfembare ftoffe aan de fchorsfen doet kleeven. Eveneens kunnen, in de dieren , de beftanddeelen der lnfekten, aan het dier eigen, op of in de huid blijven vastkleeven, door verwaarlozing of omdat ze niet rein gehouden worden. 't Is eene algemeene aanmerking, dat lnfekten zelden op hunne dieren of planten zich vertoonen, terwijl ze volmaakt gezond zijn , en voor hun voegzame zorge wordt gedragen. Bij hun verfchijnen, behoorde men de oorzaak op te fpooren , ten einde zulke onheilen in 't toekomende, zoo veel doenlijk, mogen verhoed worden. Aldus is , bij mangel aan zindelijkheid en oppasfing , de luis eigen aan den mensch, vooral in den behoefdgen ouderdom. De luis is des Konings medgezel, plagt een groot Vorst te zeggen, vooral in 't veld. Aan de gladde fiftrfd der paarden, die behoorlijk worden opgepast , zien wij de groote voordeden der zindelijkheid. Zelden dienen planten, in wel bebouwde gronden, ten prooi van lnfekten. Uit dit alles blijkt , dat, zoo wel voor dieren als voor planten , in derzelver aankomenden ftaat, oppasfing van wezenlijk nut is. Om nu de bijzondere nadeelen, welken de lnfekten aan dieren en planten toebrengen , aan te wijzen , zal ik de middelen vermelden , bij welken men, ter verddjvinge of" verdelging van de lnfekten, de meeste baat heeft gevonden. Onder de meest algemeen nuttigen mag het kwikzilver , in deszelfs ondcrfcheidene toebereidfelen, gerangfchikt worden. Dienftig is ook de zwavel. Allerlei foorten van olie heeft men dikmaals en met reden aangeprezen. De Tabak moet hier ook niet vergeten wor- MIBDELEN OM INSECTEN TE VERDELGEN, 303 •worden. Reeds hebben de Romeinen aangemerkt,, dat de lnfekten van de fchelpvisch ten minfte zeer afkeefig zij-n. _ Van ieder dezer middelen zullen wij afzonderlijk fpreken. 't Is bekend, dat het kwikzilver de luizen van s menfchen lichaam!verjaagt, of dezelven doodt; en niet onwaarfchijnlijk zal het even veel krachts bezitten , oin andere dieren van derzelver lnfekten te bevrijden. Wanneer bij voorbeeld , de Schaapen met een weinig fmeerlel van kwikzilver, tusfchen de voorpooten en het lichaam , beftrceken worden , fterven of vertrekken de lnfekten , hun bijzonder eigen. Het bijvoegfel van een weinig zwavel bij dit fmeerlel wordt als nuttig befchouwd. De fchurft, daarënboven, kan hiér mede genezen worden. In de TransaEtions of the Societij for the Encouragemens of Arts vind ik opgetekend, dat een zeker Landman de niuuren, raamen/enz. van zijne fchuuren en itailen met het volgende mengfel liet wasfchen : vier oneen Mercurius corroftvus fublimatus, ontbonden in zes mingelen water. Grootlijks waren deze gebouwen gekweld geweest met fpinnekoppen en mieren ; na het gebruik van dit middel vernam men 'er niets meer van in den volgenden zomer. Van dit zelfde mengfel, mits niet zoo fterk, zou men zich kunnen bedienen aan oude tuinfchuttingen, en aan de wortels van vruchtboomen, van lnfekten gekweld. De kleine blaadjens mogen er van fterven, doch de wortelen niet. Op eigen ervarenis kan ik hierömtrend eene gerustftellende verzekering doen. Het walglijk Infekt, de weegluis, en alle anderen , die eene dunne huid hebben, fterven, met dit mengfel befproeid zijnde. Daarenboven verfchiet de kleur van Gordijnen en Behangfels daar door niet. Alleenlijk moet men zorge dragen, dat alle plooien , door middel van een fchilderkwast,met het vocht beftreken worden. Somtijds moet de wasfehing meer dan eens herhaald worden omdat de eieren der weegluizen, ondanks de aangewende zorge , diep in de plooien kunnen verborgen ZltEenige Wesfindifche Eilanden werden zeer gekweld met groote Mieren, die aan het Suikerriet vele fchade. deeden. Een mijner vrienden berichtte mij van daar, dat hij Kwik-Sublimaat in Rhum fmolt , in de hoeveelheid van een half lood op een pint vochts. Dit mengfel fprengde hij o.p gedroogde poederfuiker , en de lui- 304 MIDDELEN OM INSECTEN TE VERDELGEN. ker gedroosd zijnde , werd dezelve in den weg der mieren geftrooid ; zij aten het op, en ftierven 'er aan. Zou men dit middel niet kunnen te werk Hellen, door aldus bereide fuiker te leggen op papier of dunne plankjens, nabij den wortel van vruchtboomen, van lnfekten geplaagd, inzonderheid wanneer de vruchten aan het rijpen zijn? 's Nachts, of wanneer het regent, zou het papier, of de plankjens, in huis kunnen genomen worden. Bij wijze van waarfchouwinge, zou men de fuiker met indigo of iet anders kunnen kleuren. Men heeft ons bericht, dat men te Philadelphia zich van zwavel bediende, op de volgende wijze. Na den grond rondom de wortels der boomen, die van rupfen of andere lnfekten geplaagd werden , geopend te hebben , llrooide men bloem van zwavel om de wortels, en overdekte het met eene dunne laag fijne aarde, om het wegftuiven te beletten: i:i dier voege, echter, dat de zonneftraalen tot de zwavel konden doordringen. Hierdoor ftierven alle de rupfen. Eén pond was genoeg voor vierhonderd boomen. Doch voor dit middel is, misfchien, ons klimaat te koud. De Schurft , meent men te ontftaan door eén zeer klein Infekt , 't welk onder de opperhuid nestelt , en nooit dieper indringt. Eene zalf, gemaakt van zwavel en varkensvet, is daar tegen een zeker middel. Of de kracht m de zwavel of in het vet gelegen zij . wil ik niet beilisfchen. De ervarenis heeft de bewooners van heete landen geleerd , dat het befmeeren van hun lichaam met eene laage vet dezelven tegen het fteeken van muskiten en allerlei vliegen beveiligt. De blanke bewooners van die landen geven geene genoegzame acht om het frilftaand water van hunne wooningen af te leiden, waarin de Muskiten broeden. Dr. franklin verhaalt, dat hij, door dit behoedmiddel, zijn gezin te Philadelphia tegen die lastige Imekten behoedde; en dat hij, op zekeren dag, een aantal muskiten in zijn boekvertrek ontdekkende , de oorzaak daarvan ontdekte deze geweest te zijn dat één zijner bedienden het dekfel van een vat had genomen, bij eene van de raamen geplaatst, om regenwater op te vangen. Daar bet bekend is dat Oliën een krachtdadig middel zijn om de lnfekten te verdelgen, zou men niet het gebruik daarvan kunnen uitbreiden tot het verdelgen der wor» middelen óm insecten te verdelgen. 3C§ wormen in de ingewanden der paarden , alwaar zij bij Wijlen de hevigfte pijnen veroorzaken ? Indien men het paard eenigen tijd laat vasten, en het vervolgends eene' taamlijke hoeveelheid, neem een pint, olie doe gebruiken , indien wormen de oorzaak zijn van het ongemak, zullen ze haar doen fterven. Misfchien wordt dit middel, ter verdrijvinge van Wormen uit het' menschïijk lichaam, te veel verzuimd. Bekend is het, dat de Ascarides, door dit middel, bij wijze Van klisteer toegediend, wordt afgedreven. Rupfen, die de bloemen, bladeren en vruchten der planten Verflinden, worden verdelgd door de oliën, de openingen fluitende, door welken zij adem halen. Dien-, ftig is het ten dien einde, in. den aanvang der Lente, eert lap linnen, in olie gedoopt , op die deelen des booms te leggen, alwaar zij waarfchijnlijkst zich vertoonen zullen. In de Gedenkfchriften der Sociëteit van den Landbouw te Parijs leest men, dat olie van Terpentijn, geftreken op het Vel van dieren, met lnfekten bedekt, dezelven. doodden, zonder het dier zeiven te befchadigen. Ik zelf heb mij aan boomen met vrucht bediend van het volgend mengfel. Ik nam Terpentijn , mengde dezelve met fijne aarde, goot 'er water op , en fchudde alles onder een, tot dat het eert' zekeren trap van vloeibaarheid verkreeg. In dit mengfel doopte ik takken van vruchtboomen met infekten bedekt, en verdelgde hier door niet flegts de eieren, maar ook de Infekten zeiven, zonder dat de bladeren befchadigd werden. Ik befluit hier uit, dat ihen tot het dooderi van verfcheidene foorten van luizen op de huisdieren, van Olie van Terpentijn met het zelfde gevolg zou kunnen gebruik maken. In de Handelingen der Sociëteit ter aantnoediginge van Kunften (Transaclions of the Societij for the Encouragetnent of Arts,') Fol. V; p. 45, leest men, dat de Heef win ter j onder andere proeven, op Raapzaad genomen , het zaad vierëntwintig uuren in eenige hoeveelheid Traan liet weeken. Daarna ontdeed hij hét zaad van de traan, en hetzelve met fijn gezifte aarde gemengd hebbende, zaaide hij hetzelve. Toen de plant zich boVen den grönd begon te vertoonen, werd dezelve met roet bezaaid. Van zaad iri lijnolie geweekt, had hij de zelfde uitwerking. De Raapen van de vlieg minst befchadigd, waren dezulken , die voordkwameri van iv. deel. mengelst. no. 7. V zaad, 306 MIDDELEN OM INSECTEN TE VERDELGEN. zaad, op gemelde wijze te weeken gelegd, die zoo weelig groeiden, dat zij ruige bladeren hadden, eenige dagen vroeger dan in zijne overige proeven; ook waren zij beter beftand tegen de fteeken der vliegen. De bladeren van deze Raapèn waren van donkerer kleur, en tweemaal zoo dik, en merklijk grooter, dan die van de andere Raapen. Door de traan kunnen de bladeren van planten, met Infekten geplaagd, fterven, maar de lijnolie doet dit kwaad niet, ichoon zij even nadeelig is voor de Infekten. Vruchtboomen dienen ook menigmaal tot een prooi van Infekten. Een aftrekfel van Tabak , op de takken gefprengd, op welken zich de eieren van rupfen vertoonen, is een dienftig middel, om dezelven te verdelgen. Van dit middel, echter, kan men zich niet bedienen, wanneer de vrucht zich gezet heeft; zij zou de reuk en fmaak van den Tabak behouden. Behalven de Infekten, zijn 'er nog andere dieren, zeer fchadelijk voor koorn en gras. Verfcheidene diertjens knagen aan de wortels van het gras tot eene aanmerklijke diepte. Sterk kalkwater, op den grond gegoten , doodt ze, en doet fpoedig fraai en fmaaklijk gras uitfpruiten. De Mollen behooren tot de fchadelijke dieren. En een Schrijver over den Landbouw geeft den raad, om in de bast eens okkernoots een gat te booren , dit met kaf, kruid en zwavel, gevuld hebbende, in brand te fteeken in een korts gegraven hol: zoodat de wind den rook kan naa binnen jaagen; die voords de mollen dooden of verjagen zal. Daarenboven raadt hij, eene levende mol in een' aarden pot te plaatfen , zoodat de rand des pots gelijk zij met den grond; de mol, het ontkomen onmooglijk vindende, begint geluid te Haan; en de overige mollen, in de nabijheid zulks hoorende, en om haar te helpen toefchietende, kunnen alzoo gemaklijk gevangen worden. WAT KAN EENE OORVIJG NIET UITWERKEN! Eén der merkwaardigfte twisten onder de Duitfche vorsten, waarbij de onderdanen, gelijk gewoonlijk , het gelag betalen moesten, was het gefchil over de erfenis van Gulikerland. 'Er deeden zich verfcheidene mededingers tot deze rijke er- wat kan eene oorvijg niet UITWERKEN ! 307 erfenis op, en eindelijk wilde het Habsburgfche Huis*, dat zich, beter dan eenige andere familie, tot bevrediging van deszelfs zucht tot het bezit van landen , van de Keizerlijke kroon wist te bedienen, deze landen zoo lange in beflag nemen , tot dat de zaak in gefchil be ■' flist ware. Reeds had men eenen Habsburger Prins, broeder vanden Aartshertog leopold ferdinand van Stiermark, daartoe uitgekipt, en reeds had hij zich derwaard op reis begeven, dewijl dit in beflag nemen ook nog in vele andere opzichten van belang werd, terwijl, Duitschland toen in twee voorname Godsdienftige partijen verdeeld zijnde , het bigotte huis van Oostenrijk dezen buit tevens als een gewigtig hulpmiddel befchouwde. om den Roomsch Katholijken Godsdienst, en de ligue der Roomsch Katholijken , merklijk overwigt op den Proteltantfchen Godsdienst en de verëeniging der Proteftanten bij te zetten. Ter voorkoming hiervan, ftelden zich de twee naaste Erfgerechtigden, het Keurvorstlijk huis van Brandenburg naamlijk en de Palsgraaf van Neuburg , met uitfluiting van alle de overige mededingers, fpoedig in het bezit van deze landen. Een huwelijk van den Prins Willem van Neuburg met eene Dochter van den Keurvorst zou den band der verëeniging nog naauwer toehalen. Dan ook hier ging het, zoo als het gewoonlijk gaat bij erfenisfen onder de naaste bloedverwandr.cn zelfs. De Prins van Neuburg wilde gaarn het geheele land bezitten, en de landftréeken, die den Keurvorst toevallen moesten, deels als een' bruidfchat, deels tegen betaling van zekere fomme gelds, de zijnen maken. De vorften uit het Hohenzollernfche huis echter hielden ook veel van land en groiidftukken; en cl' Keurvorst, hoe genegen hij voor het overige ook zijn mogt, het huwelijk toe te ftaan , wilde van zulk eenen bruidfchat zoo mia als van afkoop, iet weten. Om die zaak in der minne af te doen , waren beide vorsten bij een gekomen, en juist deze famenkomst was het, die hen in perfoon en hunne huizen en familiën nog langen tijd zich van elkander deed verwijderen. De Duitfche Grooten waren, in de voorige eeuw, nog groote liefhebbers van den drank. 'Er werd aan tafel dapper de beker geligt, en, onder het drinken, kwam Va ntf 308 DE 00RSPR. VAN DEN ZOOGEN. BLAAUW. MAANDAG. nu de zaak van bruidfchat en afkoop op het tapijt. De Prins beftormde den Keurvorst onftuimig met beden en verzoeken, en de laatfte, door'den wijn bevangen, gaf, aan tafel, den Prins eene oorvijg. Geftoord was eensklaps het gastmaal, afgebroken was plotsling alle goede vriendfehap. Ieder hunner wilde thands meer hebben, dan de ander, poogde zijnen aanhang te verfterken, en zijne tegenpartij klein te maken, zoodat met deze oorvijg het volgend lot van geheele provintiën niet alleen , maar van gantsch Duitschland zelfs, verknocht was en 'er door veranderd werd. De Prins trouwde eene Beijërfche Prinfes, verliet de Unie en den Godsdienst der Proteftanten , werd Roomsch Katholijk, voerde den Roomsch Katholijken Godsdienst in zijne landen in, en vergrootte of vermenigvuldigde de oorzaken, die weldra den dertigjaarigen oorlog deeden uitbersten. DE OORSPRONG VAN DEN ZOOGENAAMDEN BLAAUWEN MAANDAG IN DUITSCHLAND, ENGELAND ENELDERS, VOOR DE HANDWERKS-GEZELLEN. Dit is de dag, op welken nog de meeste handwerkslieden in Duitschland niet arbeiden. In Berlijn, en den omtrek van die Hoofdftad, is het ten minde een dag van ledigheid en luiheid , op welken de meeste handwerkslieden rondzwerven , en allerleië baldadigheden pleegen. Of hij in het geheele Pruisfifche land volkomen afgefchaft zij , kan ik niet met zekerheid zeggen. Men weet, hoe moeilijk het zij, dergelijke lieden van hunne vooröordeelen af te brengen, en-aan eene redelijke en verftandige levenswijze te gewennen. Door dwang is niets uit te voeren. Al ontvangen ook de Meesters de fcherpfte en nadruklijkfte bevelen, dat hunne gezellen moeten werken; zij doen het echter niet; maar zij loopen uit hun huis, of zij blijven den geheelen maandag in de kroegen, waarin zij den zondag doorgebragt hebben. Eer gij niet zelf het inziet, gij goede lieden! dat u daardoor eene groote weldaad gefchiedt, wanneer gij arbeidt, en i van de ongeregeldheden te rug gehouden wordt, zal u geen dwang verbeteren. Ik heb lang hierover nagedacht, waarom die dag de DE OORSPR. VAN DEN ZOOGEN. KLAAUWEN MAANDAG. 30? de blaauwe Maandag genoemd wordt. Doch ik kan 'er niets zekers van zeggen. Waarfchijnlijk hebben de luiaards dezen naam bedacht , en die den blaauwen Maandag genaamd, omdat zij zich zeiven op dien dag van den arbeid ontdaan. De eigenlijke oorfprong des blaauwen 'Maandags is even zoo duister. Ik laat het aan zijne plaats, of men dien aan den Protector cr'omwel te danken hebbe. Toen dezelve het vieren van den Zondag , met de grootfte ftrengheid en verbieding van alle drinkgelagen, fpeelen en andere gezelfchappen zocht te bevorderen; verordende hij ten zelfden tijde, om de liefde des volks te behouden, dat het den volgenden Maandag alle die uitfpanningen en vermaaklijkheden vrijelijk kon en mogt genieten, welken op den zondag aan hetzelve verboden waren. Daardoor was dan de hlaauwe Maandag, dien men in Engeland enkel aan verlustigingen mogt en kon befteeden , bij de handwerksgezellen ingefloopen. Intusfchen is de zaak daardoor niet weinig verergerd. Nu wordt van die foort van lieden de geheele Maandag in ledigheid , met zuipen, fpeelen, en niet zelden met vechterijen doorgebragt ; maar de Zondag daarom niet beter gevierd. Hoe bekwaam die lieden , welken twee dagen vol gehouden hebben , op den volgenden Dingsdag tot den arbeid zijn, zullen de Meesters uit de ondervinding weten. Welke fchadelijke gevolgen dit misbruik, over het geheel genomen, hebben moet, laat zich gemaklijk begrijpen. — Ik was eens in Leipzig, alwaar ik des Zondags-avonds met een' gebroken wagen aangekomen was. Noodzaaklijk moest ik des Dingsdag, 'smorgens vroeg, weder vertrekken; te meer, dewijl een Koopman in mijn gezelfchap even dringende bezigheden elders te verrichten had. Wij gingen genoegzaam bij alle Wagenmakers en Smeeden , boden geld op geld , opdat zij onzen wagen zouden herftellen. Gaarn, zeiden de Meesters, maar het is blaauwe Maandag. Wij hebben geenen gezel te huis. — Wat zouden wij doen ? Wij moesten halte houden, en ondertusfchen boden uitzenden. — Is dit niet eene ongevoeglijkheid, eene ongeregeldheid , die niet alleen op zich zelve fchadelijk is; maar daarenboven ook nog aan anderen kosten en fchade veroorzaakt? V 3 »E S'O BE MUIZEWTOOREtï, de muizentooren. jT\mtrend Bingen vindt men , aan of midden in den Rliijn, een tooren, die onder den naam van den Muizentooren bekend is, Het volksfprookjen verhaalt, dat zekere Aartsbisfchop van Mentz van de muizen, die hij aldaar zocht te ontwijken , en die hem derwaards over den Rhijn vervolgden, zou verflonden wezen. Dit feiieele Vertelfel is niets anders, dan de vrucht van on. unde aangaande de waare betekenis van het woord mus in voorige tijden. Het beduidde toen wapen, en Musmeis-ter was Opziener van een Wapenhuis, een arfenaal, dus is oqIc de Mufethurm niets anders, dan Wapent'oot-en' , een gebouw, waarin krijgswapenen bewaard werden. Welke zonderlinge oorzaken hebben vele volksvertelfels! de edelmoedige verzorgster ha ars krankzinnigen broeders, Op zekeren fchoonen zomerfchen dag bevond zich een genoeglijk gezelfchap vrienden en vriendinnen, on-der Bit koele lommer van fchaduwrijke boomen, in eenen vruchtbaren boomgaard, en vervrolijkte zich den gantfc'hen namiddag tot aan den laten avond toe, met aan-?: gename gefprekken en onfchuldige fcherts. Bekend en vertrouwd waren allen met elkander, uitgenomen karel f lemming, een fraai, geestig en deugdzaam jongman, die eerst federt een half jaar in dezen oord "woonde, en reeds overal bemind, in ieder gezelfchap welkom was. Men kende niet alleen zijne bekwaamheid en deugd,maar ook zijn aanzienlijk vermoogen , offchoon, het laatfte nog eer, dan zijn verltand en hart, te berekenen was,. Naauwkeurig befpiedde hem het oog van verfcheidene aanwezig zijnde vrouwen, op welkmeisjen hij thands wel hijzonder het oog vestigen zou. Gtene zijner blikken ging voor haar verlooren, en nu meende de ddne, liefde voorde?e, dan eene andere, genegenheid voor gene, bij hem te ontdekker». Evenwel vergisten zij zich allen, behalven 'de gulle ontbaker, die zich op kentekenen van waare •ïkfde goecj verftond. De overigen zagto ajleen, waar DE BDELM. VERZORGST. HAARS KRANKZ. BROEDERS. 3» Mi ziin oo- het langst liet rusten, en welk meisjen hij St meest Snbevangen aanzag, en nogthands tsgewoonliik z i de beminde, die men eerbiedig, als een heilig- S, want voor die was het klaar, dat ieder blik, op foTjE's nabuur geworpen, eï«nlijk ba« gold^ ook was nem in de daad van haar geheele gedrag, van ale hare gebaarden en handelingen, mets ontglipt. Hn wist zelfs t en dit wist niemand buiten hem > ftukjen gebak niet opgegeten, maar in^""^"^f^ ftoken had. Met eenen Mos v.™rch^ gelaat vervvde, had zij gezien dat hij het had opge merkt, en hij zelfwas in verlegenheidgeraakt, ™J« hij juist daar heen zien moest, en lang; dacnt hij na, hoe gelukkig het kind ware, voor welk zij dit waar- 'f1nSLÏflïïfde klok vijf, en haastig pakte lotje har^zX, b i elkander , om heen te gaan, en toen men ïaar vroeg , Andwoordde zij , dat zij voor een paar oogenbHkken nog eenige bezigheden te huis had, en hier werd zij weder rood. „ , Het ftaat vijf, zeide eene, toen zi, weg w , - haar broeder — dit is het uur wanneer die altijd bezorgd wordt — Ta zoo — hernamen anderen. Haar broeder? viel klemming in, - het is waar, ik" n nu viermaal met haar in gezelfchap geweest en altijd ging zij op het zelfde uur weg. Wie is haar trMetr warmte begon thands de vrouw des huizes : i o Tl f heeft een' krankzinnigen broeder; ó de hefderyke lac^Sgheid, de zorgvuldige tederheid wmmede zii hem oppast, heeft mij menigmaal tot traanen toe ontroJerdTenPdïkwijls heb ik bij mij zelve gevraagd, hoe V 4 **• 3>2 pe edelmoedige verzorgster. Nol'S ü? & hare P1*^ ook zoo handelen zouden? Nog maar zes jaaren oud, verloor hij, fpoedig na den dood zijner moeder, door de pokken ziin verftand en t toM loÏ?" Thltig jaaren' V™ dienVe^naf'toUt $A$éï l3Jf eFJ?ar Jonger dan hij is, hem pene zustei, moeder, vriend n, leermeesteresfe ia zii- tgfder k^da^V^ ft » S urayje vaaer kan , daar hij veel om handen heeft 7\ch WvSMf °ph°Udcn' delast rïst du 'geheel op hare Ichouderen, maar nooit heb ik nog eene enkel* £;?!ssdharshbid' m[s™^hdA ofon^uid ! goed zfhe fr Jh f' ftt* en kleedt hem *°° Se op te nalfen j 0m hem 1 gerinSe onpaslijkhe- -egei sim aad ^«igof YaOn;vn etifrien^12^ VM h" ^«edelit'aftngf Viiwiiiveuug riep f lemming hier uit- dair vnnr fo T ,t Sl ft,hoM;,»<* M uitmuntende vrouw 20u woonen kunnen. ■ ■ - 1 nuis Bij uitftekvoordeelig, voer de vrouw voord, is lot- genioeZefteTdtteid ^i vriendliJkh^ vooi dê gantfche gemoecisgelteldheid van het arme mensch geweest Her door3Se ^t^tf^r^^^ uooi eene ruwe , onftuimige behandeling en onverken sstt!l,eS£M^ fee,-- HAARS KRANKZINNIGEN BROEDERS. 313 hesriD vormt, en door hare zorgvuldige opkweeking is M! 7oo weekhartig geworden, dat men niet voorbij kan, dj Trmfte deelnming en het hartlijkfte medelijden met hem te gevoelen. ...... , Flemmi n g. Nu, het goede voert altijd zijnen loon met zich. Zij heeft dus zelve haren last veel hgter gemaakt want een groote last moet zulk een mensch toch altiid voor de naastbeftaanden zijn. ' . ; DE vrouw van het huis. Ach God ja! ik heb meermalen gedacht, - God vergeve het mij, als k'er onrecht aan deed! - waarom'er,toch wel zulke menfchen in de wereld zijn , en waarom menig eenen do?■ S! zulk een zwaare last wordt opgelegd. Dit bevreemdt u, fchijnt het, mijn Heer, ik heb immers niets ^ïiSÏ Saï gewislijk niet. Het kan nimmer onrecht zijn,dat men iet wil nafpeuren, maar onze navorfchingen kunnen den grond van alles met bereiken. Wij zijn, dunkt mij, op aarde om ons te vormen, en dit doel kan bereikt worden, offchoon wy ook niet alle oogmerken in de natuur noch hare gantfche inrichting kennen. Stoort intusfchen het ontwaaren van eenig onheil onze inwendige rust of het getroost voordvaaren in onze veredeling, dan doen wij ongetwijfeld wél, met ter onzer opbeuring, het nut op te fpooren, we k dit onheil voor de menfchen en de zedenlijkheid heeft, of dat men 'er uit trekken kan. En , in dit geval, kon men misfchien ook menig eene heilzame uitwerking der krankzinnigheid opfpeuren. De huisvrouw, Hoe? eene'weldadige uitwerking:? voor den krankzinnigen? . Flemmino. Voor den krankzinnigen zeiven wel bezwaarlijk. Intusfchen, lieve vriendin , wanneer wy overtuigd zijn , dat dit leven flegts een klein begin is van 's menfchen beftaan en van zijne opvoeding , dan heeft het op het voordflreeven des krankzinnigen tot volmaaktheid , in betrekking tot de gantfche onafzienbare toekomst, eenen naauwlijks merkbaren invloed, dat hy hier agter vele anderen te rug bleef. En wie weet , welke geheel bijzondere ontdekkingen aangaande zijne ziel hem eens , door de overdenking van zijnen tegenwoordigen toeftand , welke bijzondere genoegens hem door het opmerken van zoo menig kwaad en bederf dat enkel door zijne krankzinnigheid werd onmooglijk V 5 3H de edelmoedige verzorgster gemaakt, welke zaligheden hem, in de vergelijking van den voo. ngen nacht der duisternis met het nieuwe lich , zullen ten deel worden. — Zichtbaar echter is zekerlijk het nut, dat zulk een mensch voor anderen hebben kan. de huisvrouw. Gij meent veelligt, dat hij den ziinen eene fterlte oefening in geduld, toegeeflijkheid en het beftri den van ongeduld eu mismoedigheid, kan verfchafFen? F is m m i n g. Ook dit. Maar ik had eigenlijk de volgende gedachten: eene ongeftoorde werkzaamheid van hec verftand een vrij gebruik der rede verh.ft ons toch bijzonder boven de EïfiS f^fufl DIt V°0rreeht' deze aardigheid Voo" uit het oog te verhezen, moet noodzaaklijk een voonrtflijk b^vorder.ngsm.ddel z„n tot hoogachting jegenï zich zei ven ' « dS middel van deze tot edel menscblijk gevoel en verheven zedenl.jkheid en deugd. Wij geven weinig acht op het gevoel dat Z^h11// f"™6 liCiiaam VerfPreid is • dewiJ' n S'dat Z der het bez.t: zouden wi niet even zeer onze voornaamfle voorrechten vergeten, herinnerde 'er ons niet nu en dan een krankzinnige aan , wat wij zijn of be/.itten? Nooit kan ik eenen zoodan.gen zonder de diepfte aandoening belchouwen, en zoo dunkt : mi,, moet eenen landman te moede zijn ,d7een "3 oogstfeest gevierd heeft, en nu in een Do^p komt, waar m n eenen bededag houdt wegens eene verwoesting do hagéls e" een geheel misgewas. Met het treffend gevoel , da d ?ê derVoorz.en.ghe.d verborgen zijn, maar eerwaardig. en ft^ds de besten vermengt zich dan eene weemoedige, oniiitfp-e kli,k zoete dankbaarheid en de banlijke wensch, da me, toch Voor zulke arme menfchen iet doen, hun den droom huns levens aangenamer makenden allen menfchen toeroepen kunne .»n/\iegf,S krankz'nmSe,n toch vooral menscblijk , verfchoo' ^f'-hrni,delen' e" hCt aile" ' die 'er iet toe ^dragen kunnen, recht mfcherpen mogen, dat zij die ongelukkigen te* en mishan. delingen en befpottingen van onverftandfge menfchen; als Jg dommen, befc ermen! Deze opwellingen zijn, zoo als het 3 voorkomt vrij algemeen. Daaruit verklaar k mij ten minfte £L7r""'k-" ' dat d?e ramPfPoedigen meer dan eenig Zdel ellendeling bi, ons gaande maken; ja „lft het bijgeloof tan den Wi?™ ?fT',dat ee\5<»"'™ge zegen in het huis breng? N.emand och de ruuwfte knapen uitgezonderd, en dezen zelfs meer uit hgtz.niiigheid dan uk boosaartigheid, zijn in fta«, om zulke menfchen Ne krenken. En eindelijk , zeg mij zelve toch eens of gi, wel een krachtiger middel weet, tot opwekking en iZ°iTr\dlr T™aS meDrchenmin, dan een krankzinnig fi ?' De krankzinnige verflséHt de onbaatzuchtig/ïe oppas^ fin*; Ui kan flegts nemen en niet beïndwoorden, enkel ontvangen en niet geven; maar hij is eer, meriscV, al ware hij het ook enkel naar onze verganglijke natuur; — welk eene oefening v »or edele menfchenüefde , die niet enkel moet onderdeken wien heb ik nodig? maar ook, wie behoeft mijnerJ'met enkel moet HA.AKS KRANKZINNIGEN BROEDERS. 3ÏS maet vra*en, wie kan mij? maar nog meer, wien kan ik nuttig gijn? En wie weet, of lotje niet de goedheid van hart, die haar eigen is, ten deele aan deze oefening te danken heb- ^MeïTdeed thands den voorflag, om, vóór den avondmaaltijd, nog eene wandeling te doen, en de vrouw des huizes, dia tlemuings gedachten en wenfchen fcheen te raden , zeide hem, dat lotje , ook gaarn mede wandelen zou, dat zi] hare bezigheden nu wel zou verricht hebben , en of het niet goed ware, dat hij haar ging afhalen, en het gezelfchap volgde? Zij gaf hem bericht, waar heen men wandelen zou, en met de grootfte vreugde nam hij, voor medevrijers beducht, haastig den voorflag aan, terwijl hij dien even fpoedig volbragt. Hij vond de deur van lotje's wooning open, en, daar da meid juist voor het huis eens nabuurs in diep gefprek met een paar vriendinnen was, kwam hij ongemerkt, en zonder aanga, meld te zijn, binnen. Hier zag hij, door de openftaande kamerdeur, lotje bezig in het liefderijk bezorgen haars armen broeders, en kon de verzoeking niet wederftaan, haar te heluis* teren, ó Dat men menfchen nooit anders, dan bij het verricnien van goede daJen', konde of wilde beluisteren! — Zeer zindelijk zat de bleeke jongeling aan eene tafel, en, met eene zachte hand, ftreek lotje hem het hair uit het gezicht; Een treitenn tooneel: bij verftandloosheid een helder ftralend verftand, en aan de zijde der zwakheid eene liefde, die, om den zwakken ce helpen, zijns gelijken, als het ware, poogt te worden. Gij hebt uwe boterham nn opgegeten, lieve willem! zeide zij, nu zult gij ook nog iet hebben, dat ik voor u heb medege. bragt. Medegebragt? andwoordde hij met eenen kindlcheri .glimlach. — Ja medegebragt, lieve willem! kijk eens hierl _. Zij haalde het ftukjen gebak uit haren breizak. En nu nog wat recht moois! - Zij opende een kastjen boven de tafel, en haalde verfcheidene fchoteltjens met vruchten voor den dag. — Zie daar geele peeren, zoete frambozen, en witte kersfen mee roode wangen. — Ja, roode wangen , ftamelde hij vergenoegd, roode wangen gelijk de uwen! — daar zijn ook heele zwarte kervfen, voer lotje voord, hoe zwarten glinfterend, en daar aalbeziën en kruisbesfen; hier is ook fijne fuiker, ftip daar de aalbezien mooi in, dan fmaken zij lekker. Eet nu maar, ik zal u intusfchen ook wat te fpeelen halen. — Haastig ging zi] de kamer uit, en het arme mensch at, gelijk menfchen doen, die geeti ander vermaak kennen. Spoedig was zij er weder met verfcheidene ftukjens riet, en legde ze voor hem neder, Zie, lieve willem! fprak zij, daar fpeelt gij toch zoo gaarne mede, fpe.i 'er dan nu mede, als ik ,weder weg ben, opdat u de tijd niet hog valle. Voords legde zij hem de rietjens in aller ei geihlten, zette ze over einde, legde ze over elksiider, rolde ze één voor één en bij elkander over de tafel, en fchoof ze eindelijk; \n elkander, zoodat zij het dunne genadig in. het dikkere Hak. 216 de edelm. verzougst. haars krankz. broeder?. Zie eens! zeide zij, nu kunt gij recht fpeelen. Met verwondering keek de zwakke broeder haar aan, en was verbaasd over hare kunstrijke verrichiingen. Lotje echter verwijderde zich, mu een betraand oog hemelwaard te heffen, en met eenen langen diepgehaalden zucht. Inmiddels ftond flemming reeds aan hare zijde, en nodigde haar tot eene wandeling uit. Zeer ootmoedig en goedhartig vriendlijk mankte de krankzinnige buiging op buiging, en wel zeer diep, als of hij gevoelde,hoe zeer de helderdenkende man, dien hij voor zich zag, boven hem verheven was. Zeer tot weemoedigheid geftemd, door alles, wat hij gezien en gehoord had, werd flemming zoo bewoogen, dat hem de tranen onöplioudlijk over de wangen liepen. God! dacht hij, als ik eens in zijne plaats ware! • En zeker is'er wel geen meer doordringende aanblik, dan die van een mensch, welke, zich als overgevende in de fchikkingen der Voorzienigheid, onze verhevenheid bovea zich zeiven, die wij ons zeiven verwierven, fchijnt te erkennen. Ernftig ftond flemming hier, en even ernftig lotje hem ter zijde. Een hooge blos verwde hare wangen, als of zij voor den broeder, voor wien zij alles deed, ook het gevoel der fchaamte op zich nam. Menfchen van een fijn gevoel vtrftaati elkander zonder woorden , ftilzwijgend verftonden lotje en karel elkander, en reeds was hun tegenwoordig ernftig gevoel, dat zoo eenftemmig famenvloeide, een verbond voor hun gantfche leven. Zij gingen heen , en nog vol van hetgene flemming gezien hnd, kon hij zich niet wederhouden, lotje van zijne innigfte hoogachting en zijn welgevallen over hare goedhartigheid te uiten. Lotje fcheen verwonderd, dat hij hier in iet bijzonders vond. Hoe zou ik, zeide zij, hem niet liefderijk behandelen, hij is immers mijn broeder, en (met een diepe zucht) hij heeft immers zoo weinig vreugd op aarde! Hij begeert ook niet veel, en is toch zoo fpoedig te vrede en zoo goedhartig. Ach! hij is zoo aan mij verknocht; gij kunt niet gelooven, hoe lief hij mij beeft, en hoe hij zich verheugt, als hij mij, na eene korte afwezigheid , wederziet, ja hoe rijk hij zich dunkt, wanneer ik hem de geringde kleinigheid medebreng. Dan heb ik mij dikwerf zoo hartJijk met hem verblijd. Flemming. Gods zegen moet daarvoor op u rusten, dat de last, dien hij u gewislijk veroorzaakt, u nimmer ongeduldig maakt. Lotje. Last? Nu dat is fomtijds wel waar. Maar ongeduld? ó God bewaar mij daarvoor! Ik denk altijd, hoe ik mij eens voor hem fchamen zou, en hoe bitter berouw ik over iedere hatde beiegening zou gevoelen , als hij eens weder verftandig zijn zal, Flemming. Verftandig zijn zal. Hoe zoo? Hebt gij daar nog hoop op? Lot- ANECDGTE, ENZ. VOORBEELD VAN BEZADIGDHEID. 31? Lotje. Hier op aarde zekerlijk niet. Maar eens toch gewis. IWat hij hier niet worden kan, federt hem de pokken het ver;ftand zoo verwoestten , zal hij, dunkt mij, in eene andere wereld icens worden. .. Flemming drukte lotje s hand aan zim kloppend hart, ■en de vuurige wensch: ó dat dit meisjen eens mijne vrouw woriden mogt, dat de andere wereld niet vergeet! liet hem flegts met af'ebrokene toonen andwoorden. Van dezen tijd af waren beider harten vere'enigd, en eerlang ;zag het brave lotje hare grootmoedige zorgvuldigheid voor i haren krankzinnigen broeder ook dus door den hemel vergolden, idat zij een verftandig, gevoelig, braaf en bemiddeld man haren 1 echtgenoot kon noemen, en de aangenaamfte dagen met hem 1 op aarde doorleefde! anecdote onder de regeering van lodewijk dbn xiv. Bij gelegenheid eener zekere Masquerade, welke l o n e w ij k de xiv gaf, werden 'er op eene afzonderlijke tafel allerlei ververfchingen geplaatst voor de aanwezeuden. Eene zekere Maske in een' geelen Domino at en dronk bijkans alles alleen op: en al verwijderde zij zich voor een poos, zij keerde fpoedig terug, en viel met nieuwen moed op alles aan, even als had zij nog niets genoten. — Elk was over dit vetfcbijnfel verwonderd. Ook de Koning, die zeer nieuwsgierig was, om te weten, wie toch die veelvraat ware. — Men vervolgde dus dien perfoon, en ontdekte, eindelijk, de oorzaak. — De Cent Suisfes hadden een' geelen Domino gekocht, en bedienden zich beurtlings van denzelven, om in de Zaal, en bij die welbereide tafel, te komen, ten einde hunne maag te voorzien. voorbeeld van bezadigdheid. I""pictetus was een Grieksch Wijsgeer, wiens leven zoo L» zuiver en onbevlekt was, als zijne leeringen. Toen hij nog een flaaf van epaphroditus Was, geraakte deze barbaarfche man eens od den inval, hem uit kortswijl om de beenen te Haan. Epictetus leed het geduldig, en zeide eindelijk, toen zijn Heer het fteeds erger maakte. Gij zult, wanneer gij zoo voordgaat, mij zekerlijk een been in /lukken flaan. En toen zulks werklijk gefchiedde, zeide hij niets, dan: Heb ik u. met gezegd , dat gij mij een been in {lukken zoudt flaan ? — C S l s v s . een vijand der Christenen, die dit voorbeeld van geduld den Chris, tenen voorhoudt, en daarbij vraagt: of Christus iet zoo voortreflijks bij zijnen dood gedaan heeft? bekomt van den Kerkvader augustiwus dit and woord: jfa, hij beeft gezwegen! de 2t8 DE BESTRAFTE VRF.KHEÏD. DE BESTRAFTE VREEHEI O, Een Koopman had een' zak met agthonderd Guldens verlooren. Een Timmerman vond denzelven, en nam hem met zich. Te huis gekomen zijnde, telde hij het geld, dat daar in was, na, en bewaarde het zorgvuldig, om het den rechten eigenaar, wanneer hij zich bekend maakte, weder ter hand te kunnen ftel* len. Op den volgenden Zondag werd van den predikftoel afgekondigd, dat een Iedere zak met geld verloren was, en dat dia gene, welke het geld gevonden had, en het weder te rug gaf, eene belooning van honderd Guldens zoude genieten. De Timmerman vervoegde zich bij den Priester, en verzocht hem, den eigenaar des gelds bij hem aan huis te willen zenden, alwaar hij denzelven zijn geld zou wedergeven. De Koopman begaf zich aanftonds vol vreugde naa des Timmermans huis, om het geld af te haaien. Toen hij het nageteld had, wierp hij vijf Guldens voor den Timmerman op de tafel, en zeide : ,, Hier geef ik ,, u vijf Guldens, want wat de beloofde honderd Guldens be» „ treft, zoo hebt gij u reeds zeiven betaald gemaakt, wijl negen. „ honderd Guldens in den zak geweest zijn." De Timmerman, loochende dit, klaagde den Koopman aan , en gaf het geld in bewaring van het Gerecht. Na een langduurig onderzoek werd eindelijk de zaak beflischt. De Rechter beval den Koopman te zweeren, dat 'er negenhonderd Guldens in den verlooten zak ge« weest waren. Dit deed hij. Doch de Timmerman legde desgelijks eenen eed af, dat 'er niet meer dan agthonderd Guldens in geweest waren. Hieröp beflischte de Rechter de zaak op de volgende wijze : daar een ieder van beiden de waarheid door eenen eed bekrachtigd heeft, zoo komt den Koopman dit geld niet toe, wijl hij negenhonderd Guldens verlooren, en de Timmerman flegts agthonderd Guldens gevonden heeft. Deswegens zal de Timmerman het geld Zoo lang bij zich bewaren, tot dat de rechte eigenaar komt, en op eene overtuigende wijze aan. toont, agthonderd Guldens verlooren te hebben. Een ieder prees dit verlïandig vonnis van den Rechter, 't welk oorzaak was, dat de Koopman zelf het offer zijner trouwloosheid werd. HET ONWEDER. Heerlijk en vreeslijk zijt gij, Geweldige! Wolkenverfaam'ler, hemelverdon k'rer! Geen aardegebieder, al gold ook zijn magtwoori Zoo ver het zonlicht fchijnt, Haalt ooit bij u! Heer- HET ONWEDER. 3IQ Heerlijk en vreeslijk zijt gij. Zoo zeide -mij, Diep in de ziele, uw donder. Zoo lang uw donder fprak, (lom lag het en klankloo», Maar nu zegt het mijn harpefpel na: Heerlijk en vreeslijk 1 Heet was de dag. Uw vinger gebood Naa 't Zuiden. Toen toogen naa 'c Zuiden, Uit duizend dalen en duizend kookende poelen, De blaauwende dampen, en vormden zich daar Tot zwarte wolkengebergten. Van daar Zoude dan uw blikfemfpan, Zou dan uw aardeverfcbrikkende wagen Over het aanfchijn der aarde gaan. De zon verborg zich. Immer ftiller, Stiller werd het woudgezang, Der zwaal'wen vleugels ftreeken, langs de gronden, De muggen fomden onrustig in 't rond. Snuivend fmeec de ftier den nek omhoog, En zocht naar den ftroomenden wind. Maar van u was hem nog niet te firoomen geboden. Onbeweegd, onverfrischt ftond de lucht. En de borst des Barden was benepen En zijn adem zwaar. Eindelijk geboodt gij den wind nu te ilroomeo. Toen droeg hij, in zijnen ruimkringenden Diep nederhangenden wolkennacht , Uwen verfchriklijken wagen omhoog. Scheur op fcheur verbrak dien nacht, Voor uwe bochtige gloeiende keilen, Voor den wagen been. Maar de wagen kraakte nog niet, hij rolde maar, En de borst des Barden werd beklemder. En zijn adem zwaarer. Nu was de wagen boven onze hoofden. Hec drukken van zijne zwaare raderen, Beweegde toorens der grootfte ftad; Beweegde. coc in haren diepen fchoot, de vesten. Elke blindende blikfem, Gevolgd van verdoovenden donder, Was een fnelle doodsgetuige. Bleek en ftom was mijn gedacht, En ik zat met aeboog'nen hoofde, En in mijne ziele was geen klank dan deze; Heerlijk en vreeslijk! Maar 320 MÉT oNWEDÉA. Maar de tandige keilen Vloogen al woedend in 'c rónd. d'Een doorwoelde den boezem des velds. Een ander begroef zich in den verflagenen Donauvloed» Deze verzwond in oneindige ruimen der heemleri. Gtne trof den kruin der heerlijkfte eike. Morgen komt de Darde en wil zich kransfen Ach! zij ftaat verzengd 1 Alzoo vloogen de keilen. Toch had Hij, Hij op den wagen, den keilen geboden 't Menscblijk genacht te verfchoonen ,' En nu beval hij zijnen wat'reu Stroomende neder te ftorten. Straks werden de wolkengebergten ter vlakte, En de wagen kraakte nimmer; rolde maar, En ik hief mijn hoofd alléngskens omhoog, En de borst des Barden werd verwijderd, En zijn adem ligter. Nu was hij verbij ons de Wagen naa 't Noorderi. Nog doolde van berge ten berge De langzaam ftervende naklank van 't hevige rollen. Toen hief zich 't bemoedigd gezicht ten hemel, en zie De kleurige luchtboog Verwelfde zich klaar in 't Oosten omhoog. Als helder kristal, zoo blonk in de lucht De zegen der wolken op loof en op gras. Straks baadden de vogels, ftraks baadden de kudden Den vrolijken voet in 't verfrisfchende nat, En 't nieuwe gevoel des levens verhief Het tfagende menfchengeflacht. Ook mij, ook mij verhief dit nieüwe gevoel. Ik roerde de fnaaren en zong: Heerlijk en goedig zijt gij, Geweldige! Wolkenverdrijver, Hemelvervrolijker! Zie ginds, daar dampt al het woud getroffen van u, Maar gij verfchóondec de menfchen. Uwe zon verborg zich. Nu verfchijnt zij weder In hare avondpracht. Hare laatfte ftraalen ' Kleuren mijn ontwakend, Vrolijk, dankbetuigend harpenfpeh MENGELSÏUKKEN. opheldering van des apostel's woorden, HET is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen, en wij zullen hem gelijk wezen. I joh. III: 2. De reden, wanröm ik deze woorden in overweeging neem, is eensdeels, omdat zij', mij'ns oordeels, aan den öénen kant, doorgaands kwalijk begrepen en toegepast worden, deels, omdat ze aan den anderen kant, Idus en zoo verklaard worden, zonder te bepalen, welke de waare mening van den Apostel is, om deze met reden : te ftaaven en aan te dringen, waardoor de leer van den Apostel onzeker is, en twijfelachtig blijft, fchoon dit meer dan te veel bij uitleggers van de H. Schrift plaats vindt; om ter zaak te komen, het wat te zijn heeft opzicht op den heerlijken ftaat, in welken Gods kinderen, na dit leven, zullen geplaatst en overgebragt worden , i en hoedanig die zijn zal, is nog niet geopenbaard. Het grondwoord is krachtig, en drukt uit eene naakte ontdekking , zoodat het een ieder ten vollen in de oogen ftraalt, dus zegt de Apostel: al wat openbaar maakt is licht, Eph. V: 13. Het wordt dus, op eene tweeërlei wijze, gebruikt van eene openbaarmaking door woorden , om een klaar begrip van de zaak te geven , en van eene daadlijke openbaarmaking, waardoor men het met zijne eigen oogen kan aanfehouwen; in den eerfteu zin zegt de Apostel, dat de verborgenheid des Eudngeliums alle Heidenen geopenbaard en bekend gemaakt is, Rom. XVI: 25, 26. In den tweeden zin, wordt het meermalen gebruikt, van de openbaring van j e s tr s Christus, gelijk van die in het vleesch, 1 Tim. lil: 116, van die na zijne opftanding, Joh. XXI: 6—14; eu van zijne openbaring in Heerlijkheid, Coll. III: 4. Hier uit kan nu eene tweeërlei verklaring ontftaan , en dus i de zin van den Apostel eenigzins twijfelachtig zijn, want zoo kan het aanduiden eene openbaring in Gods woord, en opzicht hebben op de befchrijving, welke daarin van Iden heerlijken ftaat van Gods kinderen gedaan is, en :ook , eene daadlijke openbaring , waardoor die openilijk vertoond en met de oogen aanlchouwd wordt ; de IV, DEEL» MENGSLST. ïfQ. 8, X »ee.S- OPHELDERING VAN DES APOSTEL's WOORDEN meesten verkiezen het eerfte , fommigen verkiezen het laatfte, en voegen het ook wel beiden te famen; in den eerften zin zoude het aanduiden , dat in de H. Schrift wel een om Handig bericht van den ftaat der Heerlijkheid na dit leven gegeven wordt, maar dat het echter algemeene uitdrukkingen zijn, welken wel een groot denkbeeld verwekken, maar echter veel duisterheid overlaten, hoe het zich daarmede, in het bijzonder, zal toedragen; dus gebruikt men doorgaands deze woorden, om te bevestigen de onvolkomene befcbrijving der Hemelfche Heerlijkheid in de H. Schrift, van welke men zich geen volledig denkbeeld, en niet dan eene onvolmaakte bevatting, kan maken. Wij laten deze verklaring, wat de zaak zelve betreft, in haar geheel, doch wij oordeelen echter, dat de laatstgemelde opvatting, met opzicht tot eene daadlijke en zaaklijke openbaring, of vertooning voor het oog, en naar het uitwendige, hier den voorrang moet hebben, en van den Apostel eigenlijk bedoeld is; omdat het eerfte niet ftrookt met de eenvoudige en eigenaartige opvatting der woorden, en gantsch niet voldoet aan het oogmerk, en den famenhang der woorden; immers het wat te zijn, leidt ons zekerlijk tot den toekomenden ftaat der Heerlijkheid, in het gemeen, zoo als die zich dan zal toedragen, en niet tot derzelver naauwkeurige hoedanigheden, in het bijzonder met alle derzelver luister en grootheid, waar op evenwel die verklaring gebouwd is, en rust, daar men niet zal ontkennen, dat de ftaat der Hemelfche Heerlijkheid, in het gemeen genomen, in de H. Schrift genoeg bekend gemaakt is; letten wij, op 't oogmerk van den Apostel, dat is, om de geloovigen, uit aanmerking van derzelver gelukftaat, ook tegen den haat en verachting der wereld, ter navolging van het beeld Gods, aan te fpooren, hetwelk de Apostel met die woorden aandringt, van wegens hunne nog onbekende Heerlijkheid , maar wat kracht heeft dit, van wegens de onvolmaakte befchrijving der Hemelfche Heerlijkheid , in het woord des Heeren, daar deze overvloedig genoeg, in derzelver luister en glans, is afgemaald, om daar van een groot denkbeeld te maken, en de wereld dus genoeg konde weten , welke edele perfoonen zij verfmaadden ? Integendeel het is vol van nadruk, indien men het overbrengt, tot eene uiterlijke vertooning van hunne Heerlijkheid. Voor het oog ▼an anderen, blonk, die nog , als zoodanig; niet uit. Was I joh. III: 2. 323 Was\deze niet zichtbaar voor anderen, waren zij, naar het uitwendige, flegts gering en onaanzienlijk onder de menfchen, wat wonder, dat de wereld hunne waardigheid voorbijzag, en zij kleine gedachten van dezelve koesterde ? Doch 't zoude anders daar mede gelegen zijn , wanneer hunne heerlijkheid zich openlijk zoude voordoen, en zij blinken zouden, als de zon, in het Koningrijk van den Hemelfchen vader, waarom zij ook het oordeel der wereld niet moesten rekenen , welke ter zijner tijd befchaamd zoude worden , en daar tegen, in de oefening der Godzaligheid, volftandig voordgaan. Zoude men, evenwel, de eerfte opvatting, met de andere, niet kunnen famenvoegen, en aan beiden te gelijk plaats geven ? Indien de woorden dien tweeërlei zin natuurlijk toelieten, aan eikanderen ondergefchikt waren, aan het oogmerk en den famenhang beandwoordden , zoude ik dat ligt toeftaan, gelijk dat, bijvoorbeeld, plaats heeft, wanneer 'er van de Liefde Gods, en van jesus christus gefproken wordt, en 'er geene reden is , om de eene of andere uit te fluiten; maar daar hier redenen zijn, om de eerfte opvatting te verwerpen, en die beide een' verfcheiden zin uitleveren , kan men dat hier niet toelaten, maar men moet zich tot de ééne of andere opvatting bepalen; hield men dit fteeds in het oog, dan zoude men zoo vele^ verfchillende opvattingen deiwoorden van de H. Schrift niet opgeven, en de waare mening niet in 't onzekere laten, gelijk men te veel bij Uitlggers ontmoet, 't welk de groote vitringa, in zijne uitmuntende verklaring van den Profeet jesaïa, meermalen berispt heeft. Ik zal dit in een voorbeeld, aan het onze niet ongelijk, aanwijzen, of het mogte ftrekken, om wat meer den bepaalden zin van de woorden der H. Schrift op te geven en aan te dringen , ik bedoel de uitdrukking van den Apostel: uw leven is met christus verborgen, in of bij God, Coll. III: 3. De uitleggers denken hier , of aan het geestlijke leven, of aan het eeuwige, of aan beiden te gelijk, zonder reden te geven, voor deze of die opvatting , daar nogthands het gezegde van den Apostel, aangaande dat leven, niet op de zelfde wijze kan begrepen , maar in een' verfchillenden zin moet toegepast worden, en die betuiging van den Apostel veel eigenaartiger van het eeuwige leven, dan van het geestlijke, kan verftaan worden, daar dit laatfte, zeker, zoo onbepaald niet, X a als 324 opheldering van des APOSTEl's WOORDEN als verborgen kan aangemerkt worden, en zich mede voor het oog der menfchen te zien geeft, maar het eeuwige leven bij God in den Hemel, met christus, als opgefloten is , en daar bewaard en weggelegd is, in overeenkomst met de betuiging van den Apostel johannes, en met de leere van paulus, 2 Tim. I: 12; en van petrus, 1 Pet. I: 4, waar toe men te eer en meer zoude gekomen zijn, indien men aanmerkt, dat de Apostel het geestliik leven voorönderftelt, als in de voorgaande woorden, begrepen en opgefloten,daar van oniiffcheidlijk, Gal. II: 20. en de Apostel dus wil zeggen: uw leven, hetwelk gij te wachten hebt, en het andere zal volmaken, is met c h r i s t u s , die in den Hemel is, ook daar bij God in zijne ichatkamer als opgefloten, om het daar uit op zijnen tijd in het openbaar mede te deelen. Immers, gelijk de Apostel dat hier leert, zoo ook in onze woorden, wanneer christus zal geopenbaard zijn, zullen wij Hem gelijk zijn. Deze gelijkheid met christus zal, naar mijn oordeel, niet zijn opzicht hebben op eene inwendige gelijkheid , in de volmaking van de vermogens der ziele, deze zal hier wel voorönderfteld en ingefloten worden, maar niet regt uit van den Apostel bedoeld worden. Wij hebben dezelve te brengen, tot die uitwendige Heerlijkheid, welke zichtbaar voor het oog zal uitblinken, en in en van den Hemel, vertoond worden, dat zal meest aan die gemelde openbaring van Gods kinderen beandvvoorden , waarbij zij als de zoodanigen dan openlijk zullen bekend worden, dus zal het meer betrekking hebben tot de openbaring van christus zeiven, dewelke dan ook zichtbaar zal plaats vinden , en dat zal overéénkomen, met de betuiging van den Apostel paulus: Wanneer ««christus zal geopenbaard zijn, zult gij met hem geopenbaard worden in Heerlijkheid, Coll. III: 4. Wij mogen dan deze gelijkheid, brengen, om het kort * aan te (tippen: 1. Tot eene glansrijke en luisterrijke gedaante van het lichaam, welke een bewijs zal geven, van dien hoogen ftaat, tct welken zij met christus verheven zijn, wiens aangezicht, bij zijne verheerlijking op den berg, blonk gelijk de zon , en zijne kleding wit was gelijk fneeuw , dus verklaart de Apostel uitdrnklijk , ■ die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde, zijn Heerlijk Lichaam, Phil. III: al. 2.. Tot i joh. IU: 2. 325 2. Tot eene bevrijding van, en verhooging boven alle kwaad en verdrukking, hetwelk dan tot hen niet zal kunnen genaken, gelijk jesus christus uit den angst en 't gericht is weggenomen , Jef. LUI: 8, in den Hemel, zal geene vervloeking zijn, Openb. XXII: 3. 3. Tot de hoogfte Eer en Heerlijkheid, aan de rechte hand des Vaders, gelijk jesus christus daarmede bekroond is, zij zullen als Koningen heerfchen , in alle eeuwigheid, Openb. XXII: 5, dat is de eigen belofte van den Zaligmaker: Die overwint, ik zal hem geven met mij te zitten op- mijnen Troon, gelijk ik overwonnen heb, en hen gezeten op den Troon van mijnen Vader , Openb. III: 21. 4. Tot de zegepraal over alle hunne vijanden, welken dan zullen ondergebragt zijn, de God des vredes zal den Satan onder hunne voeten verpletteren , Kom. XVI: 20, iu gelijkheid met jesus christus, welke zal heerfchen, tot dat Hij zijne vijanden zal gezet hebben, tot een voetbank van zijne voeten, Pf. CX: verg. 1 Cor. XV: 55—57. 5. Tot de genieting van de onmidlijke nabijheid van God , in zijn Hemelhuis , in zijne gemeenfchap voor zijn aangezicht, zij zullen daar zijn, daar jesus chiustus is, en zijne heerlijkheid aanfehouwen, Joh. XVII: 24. Jesus christus is,in den hemel, en zal zich op de wolken des hemels vertoonen, en zij zullen mede opgenomen worden in de' wolken, den Heere te gemoet in de lucht, en altijd met den Heere zijn, 1 ThesJ'. IV: 17. 6. Eindelijk , tot het genot van eene ongeftoorde en zielverzadigende vreugde, waar voor jesus christus het kruis verdragen en de fchande veracht heeft, Hebr. XII: 2. Eeuwige blijdfehap zal qp hunne hoofden zijn, Jef. XXXV: 10. Zij zullen met jesus christus genieten verzadiging van vreugde bij Gods aangezicht en lieflijkheden aan Gods rechtehand altoos, Pf. XVI. . 't Zij mij geoorloofd, fchoon het tot deze zaak geene betrekking heeft, tot eene narede 'er bij te doen dit volgende: Men leest meermalen bij Geleerden van een tweeërlei Jaar, onder de Jooden, van een Burgerlijk, iu de maand Pisri, en een Kerklijk, in de maand Nifan, dit kwam mij nog onlangs voor in het Stukjen van den Eerw. 6 and er over den eerflen en tweeden Sabbath, ik heb dat, voor korten tijd, mede-ontmoet in eene Kerkrede, X 3 . cit, 33Ó 0pheld. van des apost. woorden, I joh. III: 2. eri, in een gefprek met kundige mannen, even of dit eene bekende en onbetwistbare zaak was. Men fchijnt dus niet te weten , dat twee beroemde Mannen d. gerdes en e. l. vriemoet, voor eenige jaaren Hoogleeraaren te Groningen en Franeker r in afzonderlijke Disfartatiën klaar en overtuigend , of ik moest mij zeer bedriegen, betoogd hebben, dat dit gevoelen niet beftaan kan, en van oude tijden niet meer dan eenerlei jaar onder de Jooden, beginnende met de maand Nifan, heeft plaats gehad. Dat dit geene tegenfpraak onderhevig is, of immer fchijnt te zijn, mag ik befluiten uit een geval, hetwelk mij, in mijne Academifche jaaren, bejegend is; wij hadden een Disputeer-ColIcgie, onder Profesfor b. de moor, toen ter tijd te Franeker , over de Medulla van marck; die geleerde man, was gewoon alles te verdedigen, wat daarin voorkwam, en hield alle zijne (tellingen fterk en (tijf vast; ik was op eenen zekeren tijd Opponens, wanneer ook daarin voorkwam, het gevoelen aangaande een tweeërlei jaar onder de Jooden, de bewijzen voor het tegendeel uit de gemelde Disfertatie op eene behoorlijke wijze gefchikt hebbende en zullende voorhouden, was ik verlangend, hoe de Profesfor, van wien ik, naar gewoonte, •niet anders konde denken, of zoude ook deze (telling 'verdedigen, dit ftuk zoude goedmaken, en de bewijzen daar tegen oplosfcn en wederleggen, maar zie! ik had •mijn eerfte bewijs voorgehouden, en de Profesfor andwoordde tot onze verwondering, dat hij deze ftelling opgaf, met bijvoeging, dat die twee gemelde en beroemde mannen het tegendeel onwrikbaar betoogd hadden, zoodat, daarömtrend , geene tegenfpraak konde plaats vinden. Ik meld dit om een misverftand, naar mijn oordeel, te voorkomen en weg te nemen, althands aanleiding te geven, om anders dit ftuk nader te onderzoeken, en te beproeven, hetwelk, uit liefde tot de waarheid, mijn eenig oogmerk in dezen is. J. K. V. D. M. E. ff. het noördlic h t. Het Noordlicht is, gelijk ieder weet, een fterk hoogrood of vuurig gekleurd licht, waarüit heldere ftraa- len PET NOORDLICHT. 327 len of lichtzuilen naa het toppunt van hetzelve opfchieten. Het verfchijnt gewoonlijk eenige uuren na zonsondergang, aan den noordlijken gezichteinder, vooral des winters en ten tijde, wanneer, in het voorjaar, dag en nacht gelijk zijn. Dit verfchijnfel was den ouden reeds bekend. Aristoteles gewaagt van donkere kolken en vuurige balken van eene purperligtroode kleur en bloedroode kleur , die naar het donker gedeelte en de lichtftraalen van het Noordlicht gelijken. Ook seneka en plinius gewagen van zulke verfchijnfelen aan den hemel, die veel gelijkvormigheid met het Noordlicht hebben. Sedert het jaar 400 heeft men duidelijker historifche berichten aangaande het Noordlicht, en gregorius van Tours fpreekt bij het jaar 584 van hetzelve. Het eerfte Noordlicht, dat, met eenige opmerkzaamheid , in Italië gezien werd , was dat , hetwelk 1716 verfcheen. Het Zuidlijkfte land, waar men tot hier toe een Noordlicht zag , is Portugal , waar het groote Noordlicht van den 19 October 1726 insgelijks gezien werd. Verder naa het Zuiden heeft men dit verfchijnfel nog niet befpeurd. Het Noordlicht is geen daadlijk vuur , maar gelijkt naar den Phosphorus, die in den beginne niet fchijnt, maar naderhand lichtftraalen fchiet. Celsius, die van het jaar 1716 tot 1732 te Upfala 224 Noordlichten waargenomen heeft,en hjorter hebben het eerst opgemerkt, dat de afwijking van.het kompas zich merklijk verandere, zoodat het als heen en weêr fchijnt te flingeren, waarüit men zeker verband van het Noordlicht met de magnetifche kracht wil afleiden; ook winkle n heeft eenige opmerkingen desaangaande verzameld en, in het jaar 1767, bekend gemaakt. Pater hell nogthands heeft, in het jaar 1769, te Wardhuis niets daar van befpeurd, en van zwin den heeft, bijgelegenheid van een Noordlicht, foortgelijke bewegingen van ftaalen naalden opgemerkt, die niet magnetisch waren. Inmiddels heeft dit gevoelen evenwel zijne aankleevers gevonden. Halleij verklaart het Noordlicht van 1716 voor eene magnetifche ftof of voor het magnetisch uitvloeifel uit de Noordpool der aarde, dat, bij zijne uitvloeijing, digt en zichtbaar zij , maar zich , naa den evennachtslijn toe verftrooije, en zich voords weêr verzamele, om in de Zuidpool te dringen. De Franfche Geleerde m air au heeft gepoogd te beX 4 wij- 328 HET NOORDLICHT. wijzen, dat het Noordlicht niet ontftaat uit aardbevin. gen, maar van den dampkring der Zon of van de helde, re vloeibare ftof om de Zon, die ons nog in eene aanmerklijke hoogte boven den gezichteinder verfchijnt, offchoon de Zon reeds eenigen tijd onder de kimmen is gedooken. Euler beweerde, dat het Noordlicht op de zelfde wijze ontftond, als de ftaart der kometen, door de werking der zonneflraalen naamlijk op de Luchtdeeltjens van den dampkring. Mounier dacht insgelijks, dat dit verfchijnfel een en het zelfde ware met den ftaart eener komeet, en leerde, dat het door de dampen veroorzaakt werd, die uit de aarde voordkomen, en zich verheffen ver boven onzen dampkring zelfs tot eene verbazende hoogte. Silberschlag meende, dat het Noordlicht Uit Phofphorieke dampen ontftond, die zich in dat gewest van den dampkring onthouden , waar de lucht zoo verdund is , dat geene waterachtige dampen zich daar in onthouden kunnen, en welker lijnregte hoogte meer dan 50, ja wel 70 mijlen zijn zou. De go!vem'e beweging van het Noordlicht verklaart hij door eene foort van eb en vloed , die 'er in de bovenlucht zou plaats trijpen. Hij heeft ook de proef genomen , om zeker unftig Noordlicht ten voorfchijn te brengen , terwijl hij zwavel , met Phosphorus beftreken , in eene vies deed, wier buik half met water opgevuld was. Toen hij de vies, den volgenden dag, in een duister vertrek befchouwde, zag hij in de helft, die ledig was, eene heldere ligte golving, als bij het Noordlicht. Ook hebben velen gemeend, dat het Noordlicht in verband ftaat met de electriciteit, en pontoppidakus, die 1616 geboren werd en 1678 ftierf, was een der eerften , die, om het Noordlicht te verklaren, op de electriciteit der lucht viel; hij geloofde, dat het in eene beweging beftond van den /leiher. die boven onzen dampkring zweeft. Wolf was van een foortgelijk gevoelen, want hij hield het voor eene foort van onrijp onweder, Canton, die omtrend het jaar 1751 beroemd was, vraagt, of het Noordlicht niet een overgang ware der elektriciteit uit pofitief eleclrieke wolken in negative , door het bovenfte gedeelte van den damp-, kring. Hij verzamelde door zijnen toeftel, bij de verschijning van Noordlichten, eene menigte liichtëleétridH ttit, en meende zulks nooit des nachts anders, dan bij de WAT Z!JN DE HONDSDAGEN? 329 de verfchijning van dat licht te vinden. De reden daar van zoekt hii in eene plotslinge verwarming der lucht door de vlakte der aarde. Het lichtgevend ijdel,(vacuüm) dat hij uitvond , had hem tot dit vermoeden aanleiding gegeven. Bekkaria verklaarde, in het jaar 1758 het Noordlicht insgelijks voor eene zichtbare overftrooming der elektriciteit uit pofitive in negative wolken, liet eerfte geregelde ftelfel hier omtrend heeft eberhard te Halle geleverd in het jaar 1758. Ook droeg winkler, in een Programma van het jaar 1763, eene Aanmerking voor, over het verband van het Noordlicht met de Elektriciteit. De Hoogleeraar wiedeburg te fen'd was de eerfte, die, 1769, de elektriciteit van het' Noordlicht opmerkte , en ze, in 1770, door nieuwe proeven , buiten allen twijfel ftelde. De Abt bertholon de st. i.azare verklaarde in 1777 hetzelve insgelijks uit de Elektriciteit, gelijk mede franklin in"i779, hoewel beiden op verfchillende wijzen. Volta meldt, dat hij, den 28 Julij 1780, bij een Noordlicht, de Elektriciteit veel (terker , dan gewoonlijk, bevonden had, en boeckmann te Karhruhe befpeurde , bij het Noordlicht van den 28 Julij 1783, fterke veranderingen aan zijnen Elektriciteitdrager. Niettegenftaande de onvermoeide poogingen van alle deze Geleerden echter, kan men de waare reden van het Noordlicht, en de wijze, waarop het ontftaat, nog niet met zekerheid bepalen. wat zijn de hondsdagen? De Hondsdagen, zoo als zij gefneenlijk genoemd worden , beteekenen een zeker aantal dagen, geduurende welken ó<: Siar Sitïus zoo nabij gelijktijdig met de Zon opgaat, dat dezelve, van wegen het overfchijnend zonnelicht , niet kan gezien worden. In de vroegere dagen , toen men dit eerst begon op te merken , viel het in met den aanvang of omtrend het midden der maand Julij; dat wil zeggen , geduurende een tijdverloop , in hetwelk , in gevolge der verzamelde warmte in de aarde door. de zonneltraalen , men gemeenlijk de meeste hitte heeft. Doch de Ouden, van deze oorzaak onkundig, of'er, misfchien, geene acht op flaande, en daarenboven veel werks' makende van de StarrewicheX 5 ^ 3f,0 ■ NATUURLIJKE HISTORIE larij , die hun leerde , hooge denkbeelden te roeden van den fchijnbaren invloed der Starren , fchreven de groote hitte , ten dien tijde plaats hebbende , toe aan den invloed der Hondftar, in famenftand met de Zon; en Van hier de naam van Hondsdagen. En,gelijk, daarenboven , van wegen de dikmaals brandende hitte , ten dezen tijde, gemeenlijk, vele ziekten heerfchen, leidden zij 'er verder uit af, dat de invloed der genoemde Star verderflijk was. En van hier, dat in alle oude Boeben, die over de Starrewichelarij handelen, aan deze Stareen fchadelijke invloed wordt toegefchreven. NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN IPENBOOM, OF TAXUS. Kleine beginfels van de bloem vertoonen zich , aan het wijfjen van dezen boom , in het laatfte gedeelte van den Zomer, en fpreiden zich uit, geduurende den Winter, tot eene bes van zonderling maakfel , die niet vroeger, dan in den volgenden Herfst, rijp wordt. De bloesfem van het mannetjen ontwikkelt zich met het eerde zachte voorjaars weder, en defarina is zoo overvloedig op groote boomen, dat zij zich onder de gedaante van eene wolk verfpreidt; 't welk reden geeft van het volkomen zaad op de alleenftaande wijfjens - boomen. Voorzeker is de Taxus vergiftig voor groot vee, hoewel eene onbegrijplijke ongeloovigheid zich tegen de waarheid daarvan verzet. Meer dan ééns hebben wij paarden en koeien gezien, daar aan geftorven, uit wier maagen de doodlijke takken gehaald werden. Intusfchen fchijnen de fchaapen 'er zonder nadeel van te kunnen eeten. De besfen worden van de vogelen gegeten. Niet nadeelig fchijnen deze vruchten te zijn voor de varkens , die 'er zeer op gefteld zijn. Eén geval, nogthands, heugt mij van eenen boom , van welken men verhaalde, dat dezelve doodlijk geweest was voor verfcheidene uitgehongerde zeugen, Welken men onderftelde , eene groote hoeveelheid daarvan ten lijve te hebben ingeflagen. Naast dat van den Boxboom , is het hout van den Taxus het beste tot handvatfels van kleine gereedfehappen; de dammen van oude boomen zijn dikmaals fraai geaderd , en dus zeer gefchikt, voor ingelegd werk. Geen gedeelte van dezen boom, uitgeroeid zijnde, behoorde tot brandhout VAN DEN IPENBOOM OE TAXUS. 331 Hout gebruikt te worden , dewiji het hout tot posten enftijlen kan gebruikt worden, die veel duurzamer zijn dan van eenig ander hout- . Hoewel de Taxus, in vele oorden van Engeland , in 't wild groeit, is het, evenwel, niet te vermoeden, 'dat dezelve een oorfpronglijk landeigen boom ist Want ware eenige landeigen boom, welks zaaden , gelijk [die van den Taxus, door de vogelen wijd en zijd ver[ fpreid worden , bijkans op eiken Kerkhof in het Koi ningriik geplant geworden, en hadde dezelve plaats gebonden in alle lusttuinen van vroegere dagen, hij zon zekerlijk één van onze meest gemeene boomen geworden ! zijn; terwijl 'er van den Taxus, fints de boogen m de i tuinen niet meer in den fmaak vallen , klaarblijkelijk i weinig werks gemaakt wordt: want men vindt zeer weinige jonge boomen, in vergelijking van de oude. Waarfchijnlijk is het, dat de Taxus al zeer vroeg door Europa bekend geweest is , als zijnde de baxilcne en de Britfche namen de zelfde; iet, 't welk, voor zoo veel wij weten , het geval niet is ten aanzien van eenigen anaeren boom , den Appelboom alleen uitgezonderd. Zaaden en planten van eenen boom, van welken beter boogen dan van eenigen anderen konden gemaakt worden, zouden in vroegere dagen even gretig begeerd, en in zoo hooge waarde gehouden geweest zijn, als net ijzer voor de Eilanders in de Zuid-Zee. Het hout van dezen boom in warmer klimaaten overtreft dat, t welk in noordlijker oorden groeit; van hier dat Spaanlche boogen duürder zijn dan Engelfche. Weshalven vinei l i u s dwaalde , beweerende ,; dat de i axus een -Noordlijken en kouden grond bemint. VRIjë BEDENKINGEN. Oorlog baart altoos wilde zeden. Dezelve biedt aan eergierigheid en hebzucht zoodanige voorwerpen aan , welken niet kunnen nalaten, zich meester te maken van onbefchaafde harten; dezelve misvormt onze datten , rechtvaardigt de ondeugd, en doet het geweld de plaats der gerechtigheid bekleeden. — De eerfte ftap ter voltooijing der menschlijke gelukzaligheid is een aanhoudende vrede, en de verwijdering van den oorlog. ^ 332 vnijë BEDENKINGEN. De Gefchicdfchrijver omzwachtelt doorgaands de gebeurenisfen van zijnen tijd met eene opzetlijke duisterheid. De berichten van herodotus en xenophon, aangaande de zelfde gebeurenisfen, loopen zoo verre uit elkander, dat elk onbevooroordeeld Lezer, wanneer hij aan den éénen kant zoo vele fabelachtige zotternijen, aan de andere zijde eene volmaakte zedekunde in de gedragingen der handelende perfoonen, die ten tooneele gevoerd worden, ontdekt, zich als 't ware in den zelfden toeitand geplaatst vindt , als wanneer hij tusfchen den Orlando van ariost, en den Tekmachus van fenbion zou moeten kiezen. Alle Rijken en Staaten der oudheid, de groote Monarchiën uitgezonderd , wier oorfprong onbekend is , zijn haar aanwezen verfcbuldigd aan eene Stad. — Rasch worden wij overtuigd, dat dit niet anders kan plaats hebben. ! Men leerde de menfchen niet eer als een bijzonder volk kennen, dan, nadat zij zich onder zekere wetten verëenigd, de zelfde zeden en gewoonten aangenomen, en die weêrkeerige af hanglijkheid begonden te voelen , die hen het eerst bijéénbragt. — Burgerlijke wetten worden niet eer behoefte, dan nadat de menfchen in grooten getale zich op eene beperkte plaats verëenigen. De deugden en ondeugden der Romeinen worden door de onderfcheidene Schrijvers , volgends vooraf vastgeftelde beginfelen en gevoelens, of ook volgends hunne bijzondere betrekking , voorgelteld en ontwikkeld. Strabo is van gevoelen , dat de ligging van Rome veel toegebragt heeft, tot vergrooting en uitbreiding der Republiek: hij oordeelde, als Aardrijkskundige. Montesquieu vindt de reden daarvan alleen in de bijzondere regeeringsvorm : — deze oordeelde als Staatsman. Overal ftrekt het vaderlijk gezag zich verder uit, dan dat der moeder. — De moeder dient, als 't ware, ter beteugeling der vaderlijke ftrengheid. Vaderlands-liefde, Volksliefde, en grootmoedigheid, waren'de deugden der ouden; doch menschlievendheid, ijver voor het algemeen belang, en algemeene orde, zijn gevoelens, die hun bijkans ten eenemaal vreemd waren. — Hoe toch konden dergelijke gevoelens ingang vinden bij een volk , 't welk van jongs af gewoon was , om. duizenden elkander te zien doodflaan, en te midden onder het gejammer der vrouwen te zien fterven. Hoe konden dergelijke verhevene gevoelens een volk bezielen , VRIJ 8 BEDENKINGEN. 333 len , 't welk gevangene Koningen en Vorsten als miscdadigen zag ter dood brengen, ten einde door het verEgieten van'hun bloed den luister eener zegepraal te ver- i grooten ? . „ Het rijzen en daalen van rijken en volken mag men , veilig tellen onder die gebeurenisfen, die altoos belangrijk izijn zullen. Geen Profeet zou ooit, uit zich zeiven, hebben kunnen voorzien, dat het oorfpronglijk Romeini fche volk , een hoop bandieten en faamgeraapt janhagel, I!beftemd was, om dien koninglijken weg te bewandelen, ji op welken de nakomelingen zich meester maakten van de i opperheerfchappij over een groot gedeelte der bewoonde i aarde. En bij aldien, ten tijde van jülios caesar, i een Romeinsch Mgur den inval had gehad, om uit de i vlugt der vogelen te voorfpellen , dat de late nakomeI lingen dezer ftrijdbare helden zich zouden laten rotmani nen, ten einde in de Schouwburgen voor de Afdamme1 lingen der door hun overwonnene volken te zingen,— men zou hem niet als waarzegger geëerd, noch als een bedrieger ter dood gebragt, maar als een zinneloze in het dolhuis geplaatst hebben. — ■ Om te weten, of eenige Staat bloeie, dan niet, be-, hoeft men flegts te raadplegen met den aanbouw der I landerijen — en te zien , of dezelve vermeerdere of vermindere. ■ , , " Men twist 'er over , of eene algemeene verlichting wel de gelukzaligheid van een volk zal vergrooten? — Of die verlichting, zoo algemeen, velen voor dien Itand, waarin zij zich bevinden en die bezigheden, welken die ftand met zich brengt, niet onbekwaam zal maken? — Of dus een zekere trap van onkunde en onbelchaardheid i niet wenschlijk zij, vooral voor hun, die de moeilijklte dienden, in lagere kringen, aan de Maatfchappij moeten bewijzen? — Averrechtfche denkbeelden aangaande de i verlichting ziin hiervan veelal oorzaak. — Best wordt dit bellischt,'wanneer men in aanmerking neemt, dat de hoogde trap van zedelijke volmaking ( en waarüit gelukzaligheid vloeit) plaats heeft bij dien , die op het duidelijkst erkent, de betrekkingen, waarin hij ftaat tot ■de overige fchepfelen. BE 334 de schilderkunst der ouden de schilderkunst der ouden met die der late ren vergeleken. Men wil, dat de Schilderkunst bij de Ouden het toppunt van volmaaktheid bereikt had, omdat zij gegeprezen is geworden, maar giotto heeft men ook tot de wolken toe verheven. Men wil, dat zij volkomen was, omdat de oude Hukken van beeldhouwkunde zulks zijn; maar wanneer die, welken tot ons zijn gekomen, dit ook waren (en zij zijn het in de daad niet), volgt het evenwel niet, dat, dewijl de ééne zuster fchoon is, de ander ook noodzaaklijk fraai moet wezen. Hunne laagverheven beeldwerken (bas-reliëfs), die de meeste betrekking op de Schilderkunst hebben, zijn zekerlijk ver van de volmaaktheid verwijderd. De gefchiedkenners verhalen ons, dat cimon het verhevene aan de beelden gaf, of ze deed uitkomen; dat panemos, de broeder van phidias, hen den mond opende; dat hijgiemon de beide kunnen bij dezelven deed onderfcheiden; dat timantes eene verwonderenswaardige fchilderij vervaardigde , zoo groot als een nagel; dat APOLLODORUs de kleuren mengde, om het vleesch, benevens het licht en bruin, aan te duiden; dat parrhasius en zeuxis gordijnen en druiven fchilderden, om zich door de beesten te laten beöordeelen; dat a pel les den onderfcheiden ouderdom kenbaar maakte. En welk eene Schilderkunst was derhalven die der ouden ? roept falconnet uit. Mengs, die wat gezien heeft, en die weet te zien, heeft gevonden,dat de fchilderijën in de ftadHerkulanum .'ontdekt en opgedolven, van eenen bevalliger ftijl zijn, van zachter licht en bruin , van eenvoudiger omtrekken, en waarbij men meer verfcheidenheid aantreft, dan in de fchilderltukken der lateren. Zij zijn allen met waterverw gefchilderd. Men heeft 'er zich bij bediend van allerlei kleuren in de kleding der beelden, en wel van de uitgezochtfte. Dan houden wij ons niet bij de kleuren op , die bijkans geheel verlooren geraakt zijn, federt zij zijn opgedolven, de tekening is het, die, bij velen, onze bijzondere opmerking verdient; r a p h a ë l had ze niet beter kunnen maken. De uitdrukking is het nog meer, zoowel als de ftelling, houding, levendigheid MET DIE DER LATEtlEN VERGELEKEN. 335 held en kleding, vooral in de theseus en de Bacchanten met derzelver Centauren. Men berispt in deze fchilderijën de fouten in de plaatslijke kleuren , in het lijnreut en luchtverfchiet, in de verbinding en kunftige famenltelling der groepen; het zij zoo, maar het zijn flegts fchilderijën op de muuren eener kleine ftad, die vóór twee duizend jaaren verbrand en begraven is, en ook, ongetwijfeld, vervaardigd door zeer middelmatige en gewoone Schilders. >, ,.. i<<...; r In de Aldobrandifhfche bruiloft, in de zoo misvormde ftandbeelden van venus, en het gewaande Rome in het paleis Barbarini zoowel , als in de fchilderijën der warme baden van titus, alle werken van Romeinfche flaaven of ontaarte Grieken,bewondert Rome nog heden ten dage de eenvoudigheid en majesteit der beelden; het is waar, de uitvoering dier kunstgewrochten is ver van volmaakt, en wanneer zij beter fchijnen in de Copijen, die men 'er van gemaakt heeft, het komt daar van daan, omdat de kleine gebreken van het groot geheel verdweenen toen men die ftukken verkleinde , naardien de voorname deelen goed geteekend zijn; wat bij alle die fchilderijën bijzondere aanmerking verdient, is de biutengemeene kennis van het licht en bruin, welke er in doorftraalt; eene praktijk, waarvan zich de ouden in het algemeen bedienden, om het harde der omtrekken te vermijden; nooit iet, dat te grof is, of te zeer affteekt; en dit hadden alle hunne fchoolen gemeen , en was geenszins iet uitfteekends van eenig bijzonder meester. Hoe heeft men toch naderhand eene geheel tegenftrijdige manier van handelen kunnen invoeren ? Geduurende een goed douzijn eeuwen, federt consïantijn tot rap h a ë l , is het menschdom, in dit opzicht, geheel en al in barbarij verzonken. Hier hoor ik een drom van Toskaners, eenen cima- bue, taffi, gaddi, giotto, dl margari- tone ons tegenfpreken, en zeggen: wij hebben wel gezien; büffamalco, orgagna, doccio, starnina, eicci, baccio en robbia verheffen hunne Hem cn herhaalen: wij hebben beter gezien, dan gij; massaccio, uccello, castagna, pi- sello, cecca-botticello , pollajuolo, varrochio en signorello willen niet voor hen wijken, en roepen met een groot gefchreeuw , dat zij nog beter,oneindig beter,gezien hebben; dan michel- ak- 336 de schilderkunst der ( uden angelo verheft zich en verdooft alle de andere (temmen: ik ben in de daad Godlijk, roept hij uit, en deel mijne Godlijkheid mede aan vinci, en sarto, en boven al aan va sari, op uitdruklijke voorwaarde, dat de laatfte die belangrijke Infectologia van Toskaanfche Schilders zal ten voorfchijn brengen, welke van eeuw tot eeuw zal voordgaan, om het geheel-al in alle nodige kunften te onderrichten (*). R a p ii a ë l glimlacht, gelijk newton doen kon, over zijne wijsgeerige voorgangers; mengs matigt zich zoo veel niet, en lacht, zoo luide hij maar kan, hij, die, om een fchilder te worden, het verhevene der uitdrukking bij raphaül van het licht en bruin, als mede van "het bevallige bij correggio, der kleur bij titiaan, en van het waare fchoone bij de oudheid lludeerde, en dus doende een groot meester werd. Wel nu! men zal de voetftappen van mengs volgen; en wanneer? zoo dra demode van het lofwerk zal voorbij wezen, eene uitvinding der weelderigfte en meest bedorvene tijden van Rome. Zij mishaagde vitruvius zoo zeer, dat hij 'er niet van gewaagt , dan met allerlei fcheldende bijnamen. RaPHAëL (deze heeft ook fomwijlen gefluimerd) verfierde 'er, ten fpijt van vitruvius en het gezond verftand, jille de, tegenwoordig zoo beroemde, "muuren van het Vatikaan mede. Geen oud muurwerk heeft men ontdekt, dat niet met dit fmaakioze lofwerk bedekt was; maar de erglte van allen, die van het Vatikaan, worden nog aanhoudend het meest bewonderd. Om wat reden? Dewijl zij van RAPHAëL zijn. In een vertrek van het Vatikaan heeft hij de geheele Encijclopedie , de Godgeleerdheid , Rechtsgeleerdheid, Dichtkunde en Wijsgeerte gefchilderd. De Wijsgeerte ziet men in het tafereel , zoo bekend onder den naam der School van Athenen. Vijftig beelden, allen volmaakt goed geteekend , wél verdeeld en goed geordend , vervullen een grootsch gebouw, uit Do- (*) Dit zijn de bijzondere fchoolen, die, gelijk de kramp* visch, alle islenten verdooven zouden. Had 'er in Italië flegti eene eenige plaats gevonden, de Schilderkunst zou flegts , al fleepende, (ie voetltapnen van een* enkel meester gevolgd zijn, en, voorönderlleld, die meester ware raphacl geweest, nimmer zou de kunst zich op eenen titiSan, op eenen corre»eio of de caracchio's hebben kunnen beroemen. met die der. lateren vergeleken. 33? Dorifche zuilen en boogen gevormd bij wijze van pet: fpedtief. Eenigen meenen hier den tempel van het Vati: kaan te herkennen. Vier marmeren trappen fcheiden dit i Lijcéum in twee Afdeelingen, door deze perfonagien be: zield, die zonder verwarring en iu kundige groepen ' geplaatst zijn. Ieder beeld kondigt zijn bijzonder cha1 rafter aan, zijnde de meeste koppen hoofden van Griekfche Wijsgeeren, gefchilderd naar oude Medaillen. RAPHAëL heeft de uitdrukking tot het hoogde toppunt van verhevenheid gebragt. Onder zoo vele beelden , niet alleen op dit tafereel, maar ook in alle zijne overige werken, is elk juist zoodanig, als het daar, en nergens anders , zijn moet , gelijk de menfchen , die bii milliöenen gerekend worden, en waaronder geen eem2e volmaakt op den anderen gelijkt. Bij rap ha ei. loopt alles, zeer natuurlijk en zonder de minde gedwongenheid , op het voorname hoofddoel uit. Men ontwaart, wat de uitdrukking aangaat, het zelfde onderfcheid tusfchen zijne werken en die van andere meesters, als men tusfchen de wezenlijke perfoonen en hunne copiiën op het Theater vindt. Keeren wij te rug tot de Atheenfche School. Hier moesten wij eene Griekfche Oefenfchool zien, met hare gaanderijen en zuilengangen, en geenszins een Vatikaan met zijne Romeinfche pijlaren. Die twee voorname wijsgeren zijn wonderbaarlijk wél in het midden geplaatst , tusfchen twee rijen van geleerden ; maar die twee rijën fchijnen eene gezochte eendemmigheid te verraden vooral de vorsten, waar onder twee met hunne armen' op de fchouders rusten van de naast hun daanden met eene vertrouwlijkheid, die men, in onze collegiën zelfs, niet dulden zou. Het geheel heeft een voorkomen van eene Sijmetrieke en Theatrale klukking en opfiering. ... ,. r u r •- Maar welk eene uitwerking doet die gantlche fraaie famendelling van beelden op de aanfchouwers? De kundigden verheugen zich , (met behulp nogthands van èenige verklaring) pijthagoras en archimedes hier als tijdgenooten te ontmoeten, diogenes, plato, euclides, en in dien laatden, bramant van Vrhin te herkennen. Hier is iemand bezig met eene, ik weet niet welke , wiskundige demondratie voor eenen groep van jonge lieden; één hunner, van een' meer opgewekten geest en vatbarer dan de overigen , herhaalt IV. DEEL. JUENG.StrfjiT. NO< 8« V *•* jfoS de schilderkunst der oudbn dezelve voor zijnen buurman; een ander verraadt eenig' blijk, dat het hem moeilijk valt, die te bevatten, maar tevens, dat hij bekwaamheid bezit, om 'erin te kunnen Hagen; een derde legt zijne weinige kunde aan den dag. Welk een wonder ! Hcec decies repetita placebit. Men ziet dit tienmaal op eenen dag , en vooral, wanneer men weet, dat die een gonzaguo, deze een Hertog van Urbin, een derde bembo is , en de vierde r apha cl zelf, wien zij, om de waarheid te zeggen, allen even goed in deze Griekfche Academie geplaatst vinden, en beter zelfs, dan zoo vele dieren onder het gefternte. Fouten tegen tijd en plaats, en alle de overige misfiagen tegen het kostuum bederven eene fchilderij wel niet onmiddelbaar ; maar zij benadeelen de kunde van den Schilder, en verzwakken den indruk van het. Werk. Wat uitwerking doet echter de Atheenfche School? Wanneer een wijsgeerig Schilder een tafereel wilde ontwerpen van de Franfche School, zou het niet genoeg zijn, llegts de beelden af te malen van montaigne, descar- tes, pascal, volta i re, d'alembert, c o n- dillac en rousseau. Wilde hij 'er een vervaardigen der wijsgeerige School van Engeland, het zou 'niet voldoen , aldaar b a c o , b a ij l e , locke en newton flegts te plaatfen, maar hij moest ieder van deze wijze mannen door middel van het een of ander kenfchetfen , waardoor hij zich beroemd gemaakt heeft. Het pourtrait van newton, bij voorbeeld, heeft, op zichzelven, weinig te beteekenen; maar een newton alleen kan de ftof uitmaken voor een groot tafereel, met zijne wiskundige grondbeginfelen , zijne aantrekkingskracht, zijne gezichtkunde , zijne tijdrekenkunde, en Zijne Apocaüjpfe zelfs , voor welke hij de wereld ora vergiffenis fchijnt te vragen, dat hij haar verlicht heeft. Gelijk wetenfehappen, .van allerleië natuur, en ieder geleerde zelfs, ftof voor een tafereel aanbieden kunnen; zoo kunnen ook burgerlijke gebeurenisfen , helden in menschlievendbeid, menfchen, die zich hebben verdiend gemaakt bij hun vaderland en het menschdom, zoodanigen opleveren , die , terwijl zij het oog ftreelen , den geest verrijken en zucht tot eer Inboezemen. Men moest geene anderen, dan van die natuur, vervaardigen, en waarlijk, dezen zouden onze gewoone fchilderftukken wel dra fmaakloos 'maken. Hoe fchoon, hoe verheven de kunstgewrochten van ra- met die de en„dat waarfchijnlijk eene rei van ijsbergen, die in den weg liggen, het op nieuw ontdekken van hetzelve beletten, of dat het land zelf door aardbevingen zij verwoest. Intusfchen hebben nogthands de proeven , die men heeft genomen, om het oude Groenland weder te vinden , tot het ontdekken van het tegenwoordig of nieuw Groenland aanleiding gegeven, Met dit oogmerk deedrMART. frobisher, uit Tork in Engeland, in het jaar 1576 zijne eerfte ontdek-, kingsreis, en in den jaare 1577 de tweede, op welke laatfte hij de kaap Elizabethen de Zeeëngte Frobisher ontdekte; ook in het jaar 1578 reisde hij wederom derwaard. In het jaar 1583 deed john davis, een Eugelschman, eene reis daar heen en ontdekte, geduurende zijne drie reizen, de zeeëngte tusfchen de westlijke kust van Groenland en het eiland St. Jakob. Hendrik 'iiudson ontdekte 1607 de oostlijke kust van Groen» land zoo ver, als tot daar toe nog niet gefchied was, en 1623 ontdekte de Engelschman william beffing, de Beffings-baaij in den grooten Zeeboezem des Mar del Nord in Amerika. In het jaar 171S dacht de Noorweegfche Predikant, hans egede, aan het we^ der ontdekken van Groenland, dat hem ook in het jaar 1721 gelukte, terwijl de Koning van Denemarken, iu het jaar 1728, eene volkplanting derwaard zond, bericht, wegens de bereiding van een vocht, om rupsen, mieren, en andere insecten te verdelgen. uitgevonden door c tatin, zaadkooper en bloemist, te parijs, Men neme groene zeep, van de beste foort, \% pond; Bloem, van Z>avel, tï pond; Kampernoelje, of OM RUPSEN, MIEREN, ENZ. TE VERDELGEN. 343 !FaddeItoelen , evenveel van welke foort, a pond; Ri1 vier- of Regenwater, 15 gallons (*). Verdeel het Water in twee gelijke deelen. Giet één : deel , dat is "j\ gallons , in een vat van bekwame ! grootte, welk alleen tot dit gebruik moet dienen. Roer < daar in de Zeep, tot dat ze ontbonden is, en doet 'er : als dan de Paddeftoelen bij, na dezelven zacht gekneusd te hebben. Laat de overige helft van het Water in eenen ketel kooken; doe de gantfche hoeveelheid Zwavel in een* zak van grof linnen, bind denzelven toe, en maak 'er aan vast een fteen, of ander gewigt, van eenige ponden zwaar, om het te doen zinken. Indien de ketel te klein is om 7i gallons water in eens te kooken, kan men zulks in twee of meerder reizen doen , mits de Zwavel in de zelfde evenredigheid verdeelende als het Water. Geduurende 20 minuuten, zijnde de tijd, dien het Water moet kooken , roert men hetzelve genadig met een ftokjen; waar na men den zak wel uitdrukt, opdat de Zwavel al zijne kracht en koleur aan het Water mededeele. De werking van het Water wordt niet vermeerderd, door de hoeveelheid der inmengfelen te vergrooten. Het Water van 't vuur afgenomen zijnde, giet men hetzelve in het vat, waar in men het een korte poos met een ftokjen omroert. Dit roeren moet dagelijks herhaald worden, tot dat het mengfel in den hoogften graad ftinkend worde. De ondervinding leert, dat hoe ouder en hoe ftinkender hetzelve is, het des te vlugger is in zijne werking. Het is nodig, dat men zorge, het vat wel digt te fluiten, zoo dikwijls het mengfel geroerd is. Wanneer men van dit Vocht gebruik wil maken, heeft men 'er flegts de planten mede te begieten, of te befprengen, of derzelver takken 'er in te doopen. Doch de beste manier om het te gebruiken, is, hetzelve 'er op te fprengen met een gemeene fpuit, waar aan eene pijp is van de gewoone gedaante, uitgezonderd, dat aan derzelver einde een hoofd is van i| duim in middellijn , in deszelfs platte oppervlakte doorboord met kleine gaatjens , gelijk een gewoone Tuingieter, voo.. tedere planten; doch voor Boomen, moeten de gaten een weinig grooter zijn. Rupfen, Torren, Wandluizen, Jphidss, en veelerlei . au? (*) (Na genoeg 24 ftoopO^ 344 ONDERZ. WAAROM EEN HOEN OP DE TAEEL andere Diertjens fterven aanftonds, wanneer zij met dit Vocht maar eenmaal begooten worden. Infeéten, die zich onder den grond onthouden, zulken ,die eene harde ichaal hebben, Horfels, Wespen, Mieren, enz. verëisfchen dat men ze zachtjens en bij aanhoudendheid befprenge , tot dat het Vocht tot den bodem van hun verblijf doordringe. Mierennesten, inzonderheid, verëisfchen eene grootere hoeveelheid Vochts , naar derzelver diepte of tütgeftrektheid. Men móet ook de Mierennesten niet ftooren , dan 24 uuren na de bewerking. Indien de Mieren , die bij geval afwezend zijn , een ander nest aanlegden , kan men daarmede op de zelfde wijze te werk. gaan. Dus doende , zal men dezelven eindelijk geheel xiitroeiën. Men moet ze ook niet te veel ontrusten , door in de nesten te roeren; integendeel, men moet met gieten zoo lang. aanhouden , tot dat zich geen Mieren meer op den grond vertoonen, en men over zulks betluiten mag, dezelven allen verdelgd te hebben. Men kan met voordeel bij het mengfel voegen 2 oneen Nux vomica, welke tevens met de Zwavel moet gekookt worden. Hierdoor zal het Vocht meerder kracht verkrijgen inzonderheid, wanneer men zich van hetzelve bedienen wil, om Mieren te verdelgen. Wanneer al het Vocht gebruikt is, moet het zinkfel diep genoeg onder den grond begraven worden, opdat geene Hoenders of andere Huisdieren 'er van eeten. Het Bureau de Confultation, te Parijs heeft den Uitvinder van dit Middel eene belooning gefchonken , en begeerd, dat hetzelve zoo veel mooglijk algemeen bekend zou worden gemaakt. ONDERZOEK, WAAROM EEN HOEN OP DE TAJEL STIL BLIJFT LIGGEN, WANNEER MEN EENE BREEDE STREEP MET KRIJT VOOR ZIJNEN BEK TREKT? Het is in de daad een zeer zonderling en merkwaardig verfchijnfel, wanneer men dit voor de eerfte maal ziet. De eenvoudigheid mag hier omtrend beuzelen , wat zij wil; het zal intusfchen blijken, dat alles zeer natuurlijk in zijn werk ga. Eerst zal ik de geheele handelwijze duidelijk voorftellen; en dan de reden van dat zonderling verfchijnfel nantoonyi. Ik STIL BLIJFT LIGGEN, WANNEER MEN, ENZ. 34;"; Ik neem het Hoen, en leg het voor mij op # tafel. Indien men gelegenheid daartoe heeft, is het best, dat men he^p eene* tafel meteen leien - blad of welke tei. minfte donker van kleur is. legge, omdat de ftreep met S dan duidelijker ten voorfchijn komt. Het Hoen St op zijne borst liggen , en de voeten agter regt St getrokken worden. Dit kan een ander verrichten, opdat ik van vooren den kop des te beter behandelen £ Deezen druk ik met de linkehand vlak en regt ui nêer, zoodat de bek met het lichaam m eene regte I n te liggen kome. - Terwijl ik nu met de lmkehand den kop op de tafel vlak neêr houde, trek ik met de rechtehand , met een ftuk krijt , langzaam , van den kop over den bek neêrwaard , en rtiake, van den bek af eene breede dikke ftreep voor denzelven op de donkerkleurige tafel in de lengte, zoo verre ik reiken kan. - Dit gfdaan hebbende, houde ik h« Hoen met beide handen nog wel vijf minuuten neergedrukt; bijzonder de gehand op desielfs kop. - Daarna laat ik langzaam en zeer zachtkens de beide handen los , en het Hoen blijft onbeweeglijk ftil liggen, in de zel«etf^a^Vrtrekt als ziin liif, hals, kop en bek op de tafel uitgeUreitt zUh en Set ftaart beftendig met de oogen op de ftreep S krHt, in:'d lengte voor zijnen bek uitgetrokken. Het Hoen ligt in die geftalte niet veelhgt eenige mipunten. Neenl maar geheele uuren Men kan daar-bij in het vertrek rond gaan , praaten, lachen, getier maken, zoo als men wil. Het ftaat niet op, zoo lang het niet aangeftooten wordt. .. Hier verzoek ik mijne Lezers, bij aldien zij nog niets van de zaak gehoord hebben, te beproeven, eer ik het ïïieim ontdek, of zij wel, doör onderzoek cn toetfing der omftandigheden , den waaren natuurgrond van dit merkwaardig verfchijnfel uitvorfchen kunnen i Wanneer ik den kop en bek des Hoens niet neerdrukke en het in die geftalte met het krijt met zoo over den kon en bek trekke* dat de ftreep, door het knjt gemaakt, in deze ftrekking mede gehaald worde ; dan mag ik zoo vele ftreepen maken, als ik.W.1 ^het Hoen zal niet blijven liggen. Of, wanneer ik de ftreep in het dwars, en niet in de lengte , voor den bek neêrwaard hale ; dan zal ik het even zoo min tot het ftil liggen brengen. Ook wanneer ik niet, nadenkend nog eenige minuuten lang den kop in gelijken druk neêrhonde , en de hand X 5 niet 34Ö ONDERZOEK, ENZ. niet langzaam wegneme; dan zal het Hoen zich rasch met een fterk gefchréeuw verheffen. Uit deze omftandigheden kunnen mijne nadenkende en wijsgcerige Lezers reeds voorloopig bezeilen , dat de geheele zaak op eenen zeer natuurlijken en zielkundigen grond gevestigd zij. Wanneer ik den kop des Hoens neêrdrukke, en de hand daar op boude, zoo heeft het Hoen, gelijk natuurlijk is , eene fterke gewaarwording daarvan. Trek ik nu met het krijt over den kop en bek langzaam neêrwaard, en maak in éénentrek de ftreep van krijt voor den bek des Hoens in de lengte neêrwaard ; dan geef ik aan het Hoen eene dubbele gewaarwording, te weten, voor eerst, door den druk des gevoels, en, ten tweeden, oogenbliklijk daarna ook door het gezicht door de ftreep van krijt.. Door deze twee gewaarwordingen ontftaan gedachten in de dierlijke ziel des Hoens. Het ftelt zich dus voor, dat 'er iet op zijpen kop ligge, en het ziet de ftreep van krijt voor eenen balkaan, waardoor het neêrgedrukt wordt, zoodat het niet kan opftaan. Hoe meer het Hoen op de ftreep ftaroogt; des te levendiger en fterker worden deze gewaarwordingen; des te grooter zijne vrees, dat het niet opftaan kunne. Om deze reden blijft het geheele uuren lang in deze geftalte liggen, en laat zich door niets uit zijne dwaaling verlosfen, tot dat eene fterkere gewaarwording, bij voorbeeld, het aanftooten, de voorgaande verzwakt; wanneer het gemeenlijk nog in vrees pleegt op te fpringen , en in haast met een fterk gefchreëuw weg te loopen. Men moet niet denken, dat hier een fprookjen verhaald worde. In geenen deele. Al wie met de verëischte behoedzaamheid en naauwkeurigheid de proef daarvan wil nemen, kan en zal zich uit eigene ondervinding daarvan overtuigen. Dit is eene kleine bijdrage tot de zielkunde van een Hoen, HOE GEDRAGEN ZICH DE KINDEREN DER MENSCHEN? (Eene Gelijkenis.') De kinderen der menfchen zijn gelijk aan de fcheepvarenden, die over zee fteeken , om vreemde landen tc bezoeken, MOE GEDRAGEN ZICH DE KINDEREN DER MENSCHEN ? 347 Midden in de zee zijnde, verheft zich een ftorm, en :het fchip drijft aan een eiland , dat alleraangenaamst fchijnt te wezen, Daar ftaan hoornen vol rijpe vruchten, !daar vloeiën beeken van helder water, daar zingen de vogelen, daar bekoort het lommer der boomen, daar dehittert het goud; alles is daar aantreklijk, alles is op■wekkend. Hoe bedriegen zich daardoor de kinderen !der menfchen niet! Zij bedriegen zich op vijfderleië wijze, Eenigen gaan niet uit het fchip; zij zeggen tot elkanderen: welligt verheft zich fchielijk de wind, het fchip verwijdert zich van de kust, en wij zouden agter blijven. — Anderen gaan uit het fchip, bezien het eiland, proeven van de vruchten des lands, vervérfchen zich, en komen tot het fchip te rug. Zij vinden hunne goede plaatfen weder, maar zijn vermoeid.. Anderen blijven langer op het eiland, doch gaan niet verre van den oever. Als de wind begint op te fteeken, en, het fcheepsgeroep gehoord wordt, ijlen zij bevreesd terug , zij moeten zich met llegter plaatfen , dan zij hadden, te vrede houden , want de besten zijn reeds ingenomen en bezet. De vierde foort begeeft zich verder op het eiland; zij plukken bloemen, eeten vruchten, verzamelen edel gebeente, en bezichtigen het gantfche eiland. De trompet wordt geblazen, zij zeggen tot eikanderen : ,, als de trompet wordt geblazen, vaaren zij nog niet weg, 'er wappert nog geen zeil. Maar het zeil begint te zwellen en het fchip vertrekt. Nu loopen zij naa het ftrand , fpringen in zee, zwemmen met levensgevaar, en bereiken ter naauwernood, ve-rfchrikt, vermoeid en nat, de boorden van het fchip. Met de llegtfte plaatfen moeten zij zich vergenoegen, cn worden van anderen uitgejouwd. Eindelijk de vijfde foort komt geheel niet terug. Zij blijven op dit aangename eiland , eeten, drinken, zingen, wandelen, vermaken zich onder het gezang der vogelen, bij den geur der bloemen, in den glans van het edel gefteente, in het murmelen der beeken , en denken om hunne reize niet. — De winter komt — de bloemen verwelken, de bladeren vallen, de boomen verdorren, de vruchten verrotten, de vogelen zwijgen, de beeken ftaan (til, — Zonder fpijze, zonder dak , zonder kleding, Wringen zij hunne handen cn weenen, £rj worden ten prooi 343 QTJINTIÜS CINCINNATUS prooi van den honger, het wild gedierte, en da geweldige koude en — zien hun Vaderland nimmer weder! — „ Wij hebben weinig oplettendheid nodig , om op te merken, dat vele menfchen, na verloop van eenigen tijd, een geheel ander karakter hebben , dan zij te vooren hadden ; ten minfte , dat hetzelve eene zeer merklijke verandering ondergaan heeft. — Eenige voorbeelden uit het gemeene leven zullen dit ftraks duidelijker maken. Van dit verfchijnfel in de Natuurlijke Historie der menschlijke karakters zijn verfcheidene oorzaken op te geven. — Bij voorbeeld: de toeneming in jaaren! Hoe menig één, die in zijne jeugd vuurig, ongeftadig, onbedachtzaam , en een driftig najager was van zinlijk vermaak, wordt niet in den manlijken leeftijd, waarin de loop des bloeds meer geregeld, en het lichaam fterk en volkomen is geworden, meer bedaard, ernftig, betendig, en in den ouderdom geemlijk, en eigenzinnig! —Van wat uitwerking kan hier ook de Godsdienst niet ziin ! Het is dc Godsdienst , die , naarmate hij beter of minder sekend wordt , naarmate hij meer onder bijvoegfelen bedolven ligt , of zich in zijne eenvoudige natuurlijke 1'choonheid luisterrijk vertoont, naar die mate ook een' verbazend verfchillenden invloed op het karakter van geheele Natiën hebben kan. Het is de Godsdienst, die in ftaat is, om de meest woeste menfchen te temmen, en hen, die verwoesters waren van hun eigen geluk en van dat van anderen, tot bruikbare i menfchen, en tot eenen zegen voor de Maatfchappij te vormen. — ' Dan eene voorname oorzaak van deze veranderingen, JV. DEEL. MBN9ELST. NO. 9. Z die 354 VERHANDELING die het karakter der menfchen ondergaan kan , is gelegen in de verwisfeling van uitwendige omftandigheden. ■—. Ik kreeg lust om dit Stuk te ontwikkelen, en den Lezer bezig te houden Over den invloed van de verwisfeling van uitwendige omftandigheden op de wending van het menschlijk karakter. Eer ik dezen invloed betooge, is het nodig, dat ik een paar ophelderingen voonifzende, welken de meening van mijn geftclde zullen duidelijk maken. Zij betreffen het nienschlijk karakter, en de wending van hetzelve; de uitwendige omftandigheden , en derzelver verwisfeling. Wat verftaat men dan door het karakter der menfchen? En wat door de wending van hetzelve? Door iemands karakter bedoel ik, het famenftel van die hoedanigheden , die hem bijzonder eigen zijn , en waardoor wij hem van anderen onderkennen. Met andere woorden: zijne eigene wijze van denken, van gezind zijn, en handelen, — zijne heerfchende denkwijze, neigingen , en daarüit voordvloeiënde zeden. — Men kan dit ook iemands onderfcheiden inborst noemen. — Zoo fpreekt men van menfchen van een hard of van een zacht karakter, van een trotsch of een nederig, van een koel of van een vuurig en levendig karakter , dat is van menfchen, aan welken dc hoedanigheden'van hardheid, of zachtheid, van trotsheid of nederigheid, van koelheid of van vuur en levendigheid bijzonder eigen , en in welken zij uitftekende hoofd-hoedanigheden zijn, waaraan men hun beftaan van dat van anderen duidelijk onderkennen kan. — Sommige menfchen nu hebben een vrij vast karakter. Zij behouden over het geheel genomen, hun gantfche leven door, onder alle wisfelingen van het lot, dien zelfden inborst, dien wij eenmaal in hun opmerkten. — Maar hij anderen en wel bij zeer velen krijgt het karakter wel eens eene geheel andere wending , die dikwijls zoo fterk is, dat zij niet nalaten kan ouder onze aandacht te vallen. — Ik bedoel hier niet die veranderlijke wispeltuurige menfchen, die geheel door hunne luimen geregeerd worden , die eiken dag aan zich zeiven ongelijk zijn , die nu eens van deze dan van die ontwerpen zwanger gaan, bui'.- OVER HET MENSCHLIJK KARAKTER. $55 hunne genegenheid nu op dit, dan op iet anders bepaalen, nu eens uwe vrienden en ootmoedige dienaars, dan uwe vijanden, nu eens vrolijk en belcheiden, dan knorrig , onbeleefd en geemlijk zijn, nu eens den toon aanheffen in de gezelfehappen , dan het fpreken fchijnen verzvvooren te hebben, naarmate hunne luimen hun dat gebieden; menfchen, op welken dit zeggen bij martialis past. Biffwilis. faciiïs, jucundtis, acerbus es idem. Nee iécuin posfuni vivere, nee fine te. Ik bedoel door deze wending in bet karakter eene merklijke verandering , die ook beitendiger karakters meer op den duur ondergaan, zoodat die hoedanigheden, die men te vooren in dezelven opmerkte, zich daar in minder zichtbaar vertoonen en zich met anderen verwisielen. — Iüj, die te vooren vrolijk, vlug en gezellig was , wordt wel eens naderhand fomber , (troef, eu fchuw van menfchen. En omgekeerd zag men menigmaal fombere, Itroeve en ongezellige menfchen in vrolijke vlugge en gezellige herfchapen. De losbandige wordt niet zelden de ingetogenheid zelve, en menigen ingetogenen ziet men naderhand zich vermaken veröorlooven, op weiken hij te vooren met een gefronst gelaat zou hebben neörgezien. Die windrige , die trotfche , die onbefcheidene, die plaag van zijne medemenfehen, is dat diezelfde cleontas, die te vooren door zijne zedigheid, nederigheid, beleefdheid en goedwilligheid, zich' beminïijk maakte in het oog van een ieder? — De vreesachtige wordt niet zelden een held, de held een bloodaard; de bijgeloovige een vrijdenker, de vrijdenker een bijgeloovige; de goedhartige een wreedaard, en de wreedaard een menfehenvriend. En meenig een vervalt naderhand tot een beftaan en gedrag , waarvan hij te vooren niet llegts zou hebben te ruggefchrikt, maar waar voor hij ook niet geloofd zou hebben vatbaar te wezen. Meer voorbeelden behoef ik thands niet op te noemen, wijl zij ons in het vervolg van deze Verhandeling in overvloed zullen voorkomen. — Op deze wending nu van het menscblijk karakter heeft de vervvisfeling van uitwendige omftandigheden eenen verbazenden invloed. Dat is, zij is daar ééne der voorname oorzaken van. Naarmate de uitwendige omftandigheden, waarin de mensch geplaatst wordt, zich Z a ver* gjö" VERMANDE LINO verwisfelen , naar die mate verandert dikwerf zijn karakter. Door onze uitwendige omftandigheden verfta ik onzen ftand in de wereld en de lotgevallen , die ons daarin overkomen. Als bij voorbeeld : ons beroep en werk , de plaats waar wij woonen, de kring van menfchen , het huvvlijk , de luchtsgefteldheid, oorlog en vrede , gemeenfchap met andere volkeren, de regeeringsvorm, rijkdom en armoede, eer en vernedering, blijdfchap en droefheid, en wat iet meer is. Na deze ophelderingen kan ik nu tot mijn betoog zeiven overgaan. — Om echter duidelijk te zijn, en door verwarring niet te vermoeien, zoo zal ik de uitwendige omftandigheden, die zulk eenen aanmerklijken invloed op het karakter kunnen hebben tot zekere klasfen brengen. — Ik zal I. Algemeenere uitwendige omftandigheden, II. Meer bijzondere, befchouwen. I. Door algemeenere uitwendige omftandigheden verfta ik zulke uitwendige omftandigheden, welken iemand met het geheele volk, waartoe hij behoort, gemeen heeft. — Hier toe behooren onder anderen oorlog en vrede, gemeenfchap met andere volkeren, en de regeeringsi-orm. — De verwisfeling van deze drie voorname algemeene omftandigheden heeft eenen verbazenden invloed op het karakter van een Volk. — Laat ons dit van nabij befchouwen. — Ik noemde eerst de verwisfeling van oorlog en vrede. Wanneer de lieflijke, de rust en veiligheid met zich voerende vrede een land tot hare woonplaats heeft uitgekozen , dan verfpreidt zij haren zegenrijken invloed, gelijk op de uiterlijke welvaart , dus ook op de harten der menfchen. — Zij maakt hen zacht, gelijk zij zelve is, vreedzaam, ftil, gevoelig, befchaafd, béfcheiden. IMiet afgetrokken door de onzekere kans, waar aan algemeene belangen in den oorlog gewaagd worden, js een ieder ijverig bezig, in zijn beroep, waar op hij zijne geheele aandacht kan vestigen, en onder haren koesterenden invloed bloeien Koophandel, Godsdienst, Kunften en Wetenfehappen. Evenwel is haar invloed verre af van alleen voordeelig te wezen. Niet gewoon aan ongemakken en gevaren wordt men weeklijk en bloohartig. — En daar eene langduurige vrede de bron is van welvarendheid en overvloed, zoo zijn zinlijkheid, Wellust, pracht, weelde en onnadenkende zorgloosheid, de OVER HET MENSCIIUJK KARAKTER. 357 de ondeugden, die bij baar genot, bij toeval van het menschlijk bederf, worden aangekweekt. — Welk eene verandering ondergaat niet het karakter van een volk, wanneer de vrede zich met eenen langduungen en verwoestenden oorlog verwisfelt. — Zij, die Ten krijge uittrekken, verkrijgen onder hunne wapenen geheel andere gedachten , geheel andere bezigheden en levenswijzen. Zij worden krijgshaftig , moedig, ontwend van de voorige gemakken en wellusten, gehard tegen ongemakken van allerlei aart, en onbevreesd voor dreigende gevaren. Maar ook gewoon om de tooneelen der ellende, van verwoesting, en van dood, meer van nabij te befchouwen, worden zij meer ongevoelig voo.r de rampen hunner medemenfchen. Het doet hun weinig meer aan, hunnen nevenman aan hunne zijde te zien nedervellen. — Zich met het verwoesten en menfchendooden bezig houdende en ver verwijderd van befchaafdere kringen, worden zij noodwendig woest, ruw van zeden, lustloos tot de beoefening van wetenfehappen, die zich met de wapenen niet kunnen verdragen, dus ook onkundig, en gewoon om gevaren te braveeren, fchijnen zij zich ook veelal te willen verhellen boven de bedreigingen en waarfchuwingen van den Godsdienst. —- Zij, die te huis blijven, fchijnen in oorlogstijd iet over te nemen van den krijgshaftigen geest, die hunne uittrekkende helden bezielt. Zij verplaatfen zich met hunne gedachten bij de veldflagcn, die 'er geleverd worden. Hunne borst gloeit van roemzucht en van ijver voor hun Vaderland, zij vechten met den vijand in hunne verbeelding. — Dit heeft dikwerf invloed op de houding en kleding eener Natie. Men heeft opgemerkt, dat de hoeden der mannen in vredenstijd klein, maar in tijd van oorlog bij uitftek groot zijn, waarvan de reden bui-s ten twijfel daar in te zoeken is, dat een ieder 'er dan -even geducht wil uitzien, en den vijand door zijn bars gezicht verjaagen. — Behalven dit, zoo vestigt zich deaandacht der Natie in zulk eenen tijd op de kans des oorlogs , en op den waarfchijnlijken uitflag, dien men daarvan te wachten heeft. Men is daar over in hoop en vrees. De ziel is 'er geheel mede ingenomen. Hier door wordt men afgetrokken van zijne eigene bezigheden. De verkeering met menfchen wordt meer gezocht. Boeken van ftudie, van fmaak, en van godsdienltige onderwerpen Stoeten plaats maken voor de .weekbladen en nicuwspaX 3 oie< 353 verhandeling pieren. Zoo ontvangen de Industrie, dc kunften, de wetenfehappen , en de kennis in den Godsdienst, in zulk eenen tijd, de gevoeligfte Hagen, — Wordt 'er van den oorlog veel gevoeld , heeft men deszelfs fchrikbaarendetponeelen op zijnen bodem, dan ontwaakt eene Natie, die nog niet geheel bedorven is, dikwerf uit den gevaarlijken droom, waarin zij door de weelde was ingefluimerd. De Godsdienst fchijnt bij dezen en genen zijne rechten te hernemen. Bij anderen is bet een flaafcch berouw om de ftraffen des hemels af te wenden. — De hoofschheid , de complimenten , de overdaad en afgodifche zindelijkheid, worden met nadruk afgeleerd, het eenvoudige en ongedwongene in dc verkeering neemt derzelver plaatfen in. Men komt meer te rug van weelde en dartelheid, En indien dit laatfte niet gefebiedt, indien de ligtzinnigheid en zedenloosheid de rampzaligheden des oorlogs fchijnen te trotfeeren , en met derzelver verdubbeling ook zich fchijnen te verdubbelen, dan is dit bet akeligfte verfchijnfel in de zedenlijke his* torie der Natiën, en de noodlottigfte voorfpcliing van eenen volkomen ondergang. — Eene tweede algemeene uitwendige omftandigheid, die veel invloed heeft op de wending van het karakter van een volk is de gemeenfehap met andere volkeren. Zoodra eene Natie door andere volkeren overwonnen wordt, of van dezelve bezoeken ontvangt, of met dezelve in naau^ were verbindtenisfen treedt, dan is zij bij uitltek gereed om veel van hunne denkwijze , neigingen , en zeden over te nemen, en krijgt daardoor dikwerfeenen geheel anderen plooi in haar karakter. Toen een rei van Barbaarfche volken * de Germanen , de Hunnen , de Gothen , de Vandalen en Sueven beurtlings in Italië invielen, Galliën verwoesteden , cn Spanjen voor zich deeden bukken, toen deelden zij wel rasch aan Europa hunne heidenfche onkunde en bijgeloof mede, welken gevoegd bij de onkunde en het bijgeloof, die reeds in de Romeinfche Monarchie gevonden werden, de duis^ ternis en domheid der Middenëeuwen ten gevolge hadden. — De Heer ockerse heeft in zijn ontwerp van eene algemeene karakterkunde eenige voorbeelden van dien aart verzameld. — Hij gewaagt van de Spanjaarden, onder welken men niet kan reizen, zonder zich te herinneren, dat dit volk eens de ketenen eener Ooster= iehe üaveïBij gedragen, en van-de Saraceenfche Mooren \ over het menschl1jk karakter. 359 meer dan éénen indruk op zijne volksgeaartheid ontvangen hebbe, en van de Britten, welken zijns oordeels hunne vrijheidszucht van de zeeghaftige Angli en Saxen afkomflïg moeten rekenen. — Uit archenholts fralt hij aan, hoe de Napoütanen hunne buitenfpoonge drift tot jileitgedingen van de Normannen, welken hun in de elfde eeuw dezen fmaak inboezemden, hebben overbehouden; en met betrekking tot Milaan, hoe deze ftad van ouds onophoudelijk van Heeren gewiste o. heeft, en daar door de zeden harer inwooneren van alle andere Italiaanen onderfcheiden zijn, hebbende de Spanjaarden aldaar hunne grootschheid, de 1-ranfcnen hunne gezelligheid, en de Oostenrijkers hunne gastvrijheid tot heden toe nagelaten. — Zo ooit menfchen in de. gelegenheid geweest zijn, om over deze materie waarnemingen te doen, vvij zijn het voorzeker. De bezoeken echter, die wij van debneelfchen, de Hanoveranen , de Hesfen, en Keizerlijken lehad hebben, zijn te kort geweest, dan dat zij eenen merklijken invloed«op het karakter van ons volk konden hebben. — Maar de invloed der Franfchen op hetzelve is des te grooter. Onze Natie, altijd bij uitftek navolgzuchtig, fchijnt thands in deze karaktermatige bijzonderheid zich zelve-te overtreffen! hoe menig één vormt zich geheel naar de modellen, die hij in hun voor zich ziet,met welk eene drift volgen velen hen na; niet llegts in het goede, maar, gelijk zij zeiven glimlachend opmerken, nfet minder in het kwade; niet flegts in hunne ftaatkundige beginfelen en fchikkingen, maar ook in hunne denkwijze in het godsdienltige, in hunne vrijere zeden, in hunne vermaaken, in hunne volks -feesten, in hunne o-ezangen; in hunne foort van weltprekendheid in duidend nieuw gefmeede woorden en kunsttermen, zoodat de ongeöefendfte burger van Committé's , Bureau s , en het Amalgamecren gemeenzaam weet te tpreken; — ia zelfs in houding en kleding. Hij kan bezwaarlijk mede doen, die geen Pantalon draagt, en wiens houding niet dat ongedwongene aanneemt , hetwelk de grenzen van het woeste nadert. En het formaat van hoofd , hetwelk federt vijf jaaren in den fmaak is , is een glimmende hoed, over dwars hetzelve opgefmeten, hairen, die niet flegts ^n de oogen hangen, maar ook genoegzaam de beide koonen bedekken, en eene kin, die zich agter een' monltereus dikken das verbergt. 360 VERHANDKLING Maar welk eenen invloed deze omftandigheden op de wending van het menschlijk karakter hebben mogen, geene is 'er echter,die daar opmeer invloed heeft,dan de Derde algemeene omftandigheid , die ik ftraks noemde, de verandering der regeeringsvorm. — Stellen wij ons, om het contrast des te duidelijker in het oog te doen vallen, twee uiterften voor, die niet imaginair zijn, maar waarvan ons de voorbeelden in de gefchiedenisfen voorkomen. Verbeelden wij ons een volk , hetwelk van het Despotismus tot eene volkomene Democratie overgaat. — Het leeft niet flegts onder eene éénhoofdige regeering, maar ook onder eene regeering, die vrij ftraf, drukkend, en willekeurig is. Wat invloed heeft dit op het volkskarakter? eenen nadeeligen en ook eenen voordeeligen invloed. Gewoon te gehoorzamen, en op de willekeurige wenken van anderen te pasfen , is het klein en neêrgedrukt van geest, vreesachtig, geneigd tot onderwerping , llaafskruipende. Bij de mindere rangen vindt men afgodifche ingenomenheid met, en bijna aanbidding van den Monarch, en bij de hoogere eerzucht, lage vleiërijën, blinde navolging van de deugden en ondeugden van den Vorst, en allerlei listen en intriguen, om zich in dat genot van zijne gunst te plaatfen, dat zij anderen doen verliezen. — De zie! kan zich onder zulk een beftuur niet hoog verheften. Men vindt onder hetzelve veel Godsdienst uit navolging , ligtgeloovigheid , bijgeloof, onkunde en hoog bejaarde vooröordeelen. — Maar van den anderen kant heeft die beftuur zijnen voordeeligen invloed op het karakter. — Vele menschlijke bedorvenheden, die anders dreigen uit te bersten , worden in bedwang gehouden. De wetten worden flipt geëerbiedigd. — is 'er meer bijgeloof, men vindt 'cr ook minder ongeloof en vrijgeesterij. De denkwijze is meer eenftemmig, en minder veranderlijk. . Men is 'er vergenoegd ook in zijnen lageren ftand, en zich alleen met zijne eigene zaken bemociënde. En nergens vindt men, vooral onder den geringeren, en onder den boerenftand, zulke ootmoedige, befcheidene, leerzame , gezeggeliike , trouwe, eenvoudige, brave, en handelbare menfchen. — Stellen wij ons nu voor, dat bij deze Natie door een* famenloop van omftandigheden de ftaat van zaken geheel verandert, eu eene volksregeering dit ftraf beftuur vervangt. Welk «ene verbazende verandering zal. dit nietin deszelfs OVER HET MÉLNSCHUJK. KARAKTER. 361 i zelfs karakter te weeg brengen! eene verandering ten goede i en ten kwade! — Men krijgt gevoel va» eigene waarde; 1 men wordt afkeerig van laagheid en vleierij Men leert 1 nieer natuurlijk en onbelemmerd denken. De Godsdienst, i die 'er gevonden wordt, is meer redelijk „ en niet op 1 geza" van menfchen en vooröordeelen , maar op eigen ! overtuiging en onderzoek gebouwd. Velen, die anders in bet donkere zouden gebleven zijn, komen door ambitie gedreeven , te voorfchijn, worden ontbolfterd en befchaafd, hunne vermogens ontwikkelen zich ichielijk, I en zij fpelen op het tooneel der wereld eenen vrij aanzienlijken rol mede, welken men van hun niet verwacht zou hebben. Het is in zulk eenen tijd, dat de onbefpraaktfte, zich meermaal wagende in het openbaar te fpreken, eene zekere weli'prekendheid bekomt, en dat de Demosthenesfen gevormd worden. Vo.ord!? WB verdraagzaamheid, rondborftigheid, ftoutmoedigheid en ondernemendheid van aart, de deugden, welken, door zulk eenen toeftand van zaken, bevorderd worden. — Maar hoe nadeelig is deszelfs invloed met op de wending van het menschlijk karakter van eene andere zijde! Dat gevoel van eigene waarde, dat op zich zeiven zoo rechtmatig is,hoe ligt ontaart dit in verwaandheid,vooringenomenheid met zich zeiven, winderigheid, onbeleefdheid, enonbefcheidenheid, verachting van anderen, en twistgierige verdediging van zijn eigen vermeend ot deugdelijk recht! — die meer onbelemmerde denkwijze — hoe ligt verwisfelt zich die met losheid en ligtzinmgheid omtrend den Godsdienst. Terwijl men zich van vooröordeelen wil ontdoen, vervalt men tot wanbegrippen van de eerfte grootte , en men wordt vrijgeest , om niet bijgeloovig te zijn. — Ten uiterfte veranderlijk en wispeltuurig in het fchenken van hare gunst, të eene Natie onder eene volksregeering vol van argwaan tegen de genen , aan welken zij hare. belangen heeft toevertrouwd. Hij heeft het ver gebragt, die meer dan een jaar, het vertrouwen des volks kan behouden. — Met dezen argwaan paaren zich drift om aanhang te maken, ontevredenheid, woelzieke onrustigheid, verzuim van eigene bezigheden, en amptbejaaging, eigenbaat en gouddorst in den allerhoogften graad. — Vooral fchijnen ongebondenheid en dartelheid uit zulk eenen toeftand van zaken voedfel te trekken, - De denkbeelden van hetgene oorbaar en niet oorbaar, deftig en niet deftig is, worZ 5 362 VERHANDELING den ruimer en onbepaalder, en de verlustigingen , cri partijen van allerlei aart onder allerlei (landen menigvuldiger. De ernftigfte man vindt geen bezwaar meer in het deelnemen in vermaken , die hij te vooren veracht, en menig een danst zijn contredans of menuë't gemeenraam met anderen mede, wiens bekwaamheid om ordentelijk te gaan, men te vooren betwijfeld zou hebben. —■ Zie daar drie voorname algemeenere omftandigheden, die ons den fleutel geven, tot ontfluiting van het geheim , van waar het komt, dat vele karakters zulk eene nanmerklijke verandering kunnen ondergaan. — Behalven dezen ziin 'er nog eenigen 17. Meer bijzonderen, die uit onze perfoonlijke lotgevallen ontdaan, en welken ik in de tweede plaats nog befchouwen wilde. Verandering van Luchtsgefteldheid, een nieuwe kring van menfchen, het beroep en de ftand, dien wij kiezen, en de verwisfelingen van rijkdom en armoede , eer en vernedering, blijdfchap en droefheid, dezen zullen ons reeds ftof genoeg tot overdenking kunnen opleveren. — i°. Elk weet, dat de Luchtsgefteldheid eenen aanmerklijken invloed beeft, op het temperament, en daar door op de neigingen en zeden. — Zoo zijn de Noordfche volkeren , wier lichaam door de koude groot en fterk is , (louter, dappercr, meer wild en onbarmhartig, arbeidzamer, openhartiger, eerlijker en getrouwer. De bewooners der zuidelijke landen daarentegen meer vernuftig, vrolijk, -levendig, zwak, lafhartig, wellustig, onbeftendig. Wanneer iemand dan zijn vaderland verlaat, en zich naa ver af gelegene gewesten onder eenen geheel anderen hemel ter woon begeeft, wat wonder dan , dat de invloed van het climaat na verloop van eehige jaaren in het één of ander opzicht indruk op zijn karakter maakt , gelijk vele voorbeelden van hun, die zich naa onze toloniën begeven, ons dat leere n kunnen. — 2°. Wij moeten wat langer ftilftaan bij de tweede omltandigheid, die ik daar noemde, een nieuwe kring van menfchen. Welk eene wending kan die niet in ons karakter te weeg brengen ! hoe veel hangt 'er van af met opzicht tot onze denkwijze, verkiezingen en handelingen, of wij onder menfchen geraken, die de wetenfehappen beminnen, daarover fpreken, ons voorlichten , onzen lust tot dezelven opwekken en ons aanmoedigen, OVER HET MENSCHLIJK KARAKTER. 363 »en , dan of wij ons in eenen kring bevinden , waarin ons alle aanleiding en aanmoediging ontbreekt, of waar jjn een geest van kleinheid en kinderachtigheid zich alleen met beuzelingen bezig houdt! of ons goede dan of ons kwade beginfelen worden ingeboezemd ! of wij geriuurig voorbeelden van Godsdienst , braafheid, rechtvaardigheid , en menfchenliefde, of voorbeelden van godloosheid, onmatigheid, kwaadfprekendheid of wraakKucht voor ons hebben ! wij nemen ongemerkt iet aan ivan de wijze van dénken, van fpreken , en doen van die «genen, met welken wij gemeenzaam verkecivn. Van hier 'is het, dat de keus van vrienden altijd als een bij uit■:ftek gewigtig ft.uk is aangemerkt geworden. En zij, die net het Academieleven bekend zijn , weten bij onderivinding, dat 'er van den kring van vrienden eu bekenden , waarin zich een jong ftudent begeeft , zoo veel afhangt, dat dit zijn karakter voor zijn geheele leven kan vormen, en dat dit om zoo te fpreken beflisfen moet, of zijne ouders, de Godsdienst en het vaderland, iet van hem te verwachten hebben , of niet. — - Daar bij heeft elke plaats, elke ftad , elk dorp zijne eigene karaktertrekken, zijne heerfchende deugden en ondeugden, zijne eigene gewoonten, zeden, en wijze van verkeeren ; naarmate wij te Amfteldam , te Leijden of te Utrecht woonen, krijgen wij al rasch iet weg van het Amfteldamfche, het Leijdfche of het Utrechtfche. — Maar vooral komt hier bij in aanmerking het huwlijk, dat wij aangaan, en de Familie, waarmede wij ons hier door vermaagfehappen. Gelijk 'er plaatfelijke karakters zijn, zoo zijn 'er ook familiekarakters, waarvan zich de voorname trekken op hem, die zich onder zulle een gellacht begeeft, niet zelden overdrukken. — Cijneas was te vooren nederig, ongedwongen, gul en openhartig voor zijne vrienden. Thands is hij hoog, niet dan op eenen afftand te naderen, ftijf, koel en vreemd omtrend hen , met welken hij te vooren gemeenzaam verkeerde. Wat is de reden ? hij heeft eene vrouw uit de trotfche Familie van me don. Lucia had den gelukkigllen aanleg; bij verftand en fmaak had zij een hart, gevoelig voor de edelfte indrukfelen van Godsdienst en deugd. Zij fcheen het fieraad ' van hare Sexe te zullen worden, maar luc ia geeft hare hand aaneen' man zonder beginfelen, en komt door hem onder menfchen , die alleen voor hunne zinnen leeven. 364 Verhandeling ven. Lucia wordt niet, hetgene zij in eenen anderen kring had kunnen zijn. — De vermaken der verbeelding en der zinnen krijgen bij haar die plaats in, die aan de vermaken van het verftand en van het hart fcheen te zullen worden ingeruimd. — De zelfde ci.eonicus, die te vooren overal gezocht werd, die dë vrolijkheid zelve, en het vermaak der gezelfchappen was, gaat thands met een hangend hoofd langs de ftraaten. Mij is bij uitftek ftil en fomber geworden. Waarom? hij is ongelukkig onder de regeering geraakt van de magere , gierige , de gramftoorige en heerschzuchtige serpenta , die de kwelling is van zijn leven. — Van den anderen kant, welke gelukkige uitwerkingen heeft dikwijls het huwlijk gehad in menfchen, die zich ongelukkig maakten , tot andere denkbeelden te brengen , en voor zich zeiven en voor de maatfchappij te behouden , en ook in anderen , wier vermogens zich te vooren te weinig ontwikkelden , tot bruikbare menfchen te vormen. Niemand kan van dit laatfte beter ten voorbeelde verftrekken dan de geleerde erastus. Hij behoorde te vooren onder die geleerden, op welken de overdrevene karakterfchetlen der Tooneeldichteren , wanneer zij de geleerdheid in een befpotlijk licht willen plaatfen, met eenige veianderingen zouden kunnen worden toegepast. Hij zat altijd tusfchen zijne boeken, en fchuuwde alle verkeering met menfchen, die hem des te ongevalliger was, omdat hij alle wereldkennis miste. — Door zijne fomberheid koesterde hij ook verkeerde denkbeelden van den Godsdienst aan. Hij helde tot het finguliere en myftieke over. Dit maakte hem bij uitftek ftijf en afgetrokken in de verkeering. Dus alleen voor zijne ftudie levende, was hij van weinig nut voor anderen. — Maaibij trouwt met de zachte, de bevallige, de vrolijke, de fpraakzame, en bij uitftek gezellige ignatia, deze weet zonder voorbeeld met hem om te gaan. Zij haalt hem geduurig van zijn ftudeervertrek, kwelt hem over zijne afgetrokkenheid, lacht hem de fomberheid van zijn gelaat en uit zijnen geest , fchikt hem op als een man van fmaak , brengt hem onder de menfchen. En zie daar, e ras rus is binnen weinig jaaren de zelfde man niet meer. Hij is vrolijk, gezellig, poliet, fpraakzaam geworden. Zijne denkwijze is allerredelijkst, en van de kun- OVER HET MEN6CHLIJK KAU.AKTER. kundigheden, die hij bezit, bedient hij zich op de gefukkigfte wifze tot nut van zijne medemenfchen. — 3°. Eene 'derde bijzondere omftandigheid, die veel invloed heeft- op de wending van het karakter, is het beroep en ftand, dien wij ons in de wereld verkiezen. — Stelt eens eenige jonge menfchen van gelijke karakters, fehoon 'er zoo min twee volkomen gelijke karakters ïgevonden worden als twee volkomen gelijke veeren aan iene pen. Maar fielt eenige jonge menfchen, wier karakters ten minften veel overeenkomst hebben. Laat ihcn verfchillende Handen in de wereld kiezen. De een ■worde een Geneesheer, een ander een Rechtsgeleerde, :een derde een Leeraar van den Godsdienst, een vierde :een Koopman, en zoo vervolgends. Neemt hen na verloop van weinige jaaren waar. Gij zult nog wel de ;zelfde grondtrekken in hunne karakters ontdekken, maar •te gelijk zoo vele verfchillende wendingen in dezelven, als waartoe de verfchillende bezigheden van hunne onderscheidene Handen aanleiding gaven. — Befchouwen wij menfchen, die van ftand in de wereld veranderen, die van het ééne beroep tot het andere overgaan, welk eene ommekeer worden wij dan dikwijls niet gewaar in hunne verkiezingen, en levenswijze. — Elke bijzondere levensilland, elk bijzonder ambagt heeft zijn' eigen invloed op ihet menscblijk karakter , zoodat het ééne meer winjzucht, het ander meer hoogmoed, het derde meer praatlachtigheid, het ééne meer list, anderen wederom andere (ondeugden of ook deugden verwekken. Hier in ligt de .grondilag tot het onderfcheidene van die talloze geestige karakterfchetfen , die wij in de fchriften van racen er. van ster ne, in den Spe&ator van steele, en in andere karakterkundige fchriften* aantreffen, waarin ons de mensch in allerlei levensftanden op zijme eigene wijze werkzaam gefchilderd wordt. — De beroepen hebben des te meer invloed op de wenIdjng van het karakter naarmate fommigen derzelven de beerfchende kwade neigingen meer beteugelen, anderen daar aan meer botvieren. — Hoe menig een, bij voorbeeld, die, nu hij den geestlijken ftand gekozen heeft, ;,zich onbefmet houdt van vele in het oog loopende onI deugden , zou veelligt woest en losbandig geworden :zijn, wanneer hij zich in den krijgsdienst, of in eenen i anderen vrijëren levensftand, waarin het dwaas vooroordeel S63 verhandeling deel der menfchen minder fcbande aan de ondeugd hecht begeven had. — Eindelijk f 4°. Wat vermogen niet de verwisfelingen van rijkdom en_ armoede, eer en vernedering, blijdfchap en droefheid! — Wat vermogen zij vooral niet, wanneer deze wisfehngen Ipoedig en als in een oogenblik gefchieden! Die bij geringe inkomften matig, wijs, deugdzaam en gelukkig leefde, wordt niet zelden, wanneer hij eensklaps bezitter wordt van groote rijkdommen, een Haaf van zijne driften, een najager van allerlei zinlijk genot, en vervalt tot dwaaze ondernemingen , die hem bloot geven aan de befpotting zijner medemenfchen. Ongewoon aan den rijkdom, is hij niet beftand tegen de gelegenheden, die deze hem aanbiedt,om aan de zucht tot vermaak te voldoen. — Hij, die onder den geeslël der verachting, of in eenen vergeten ftaat, de nederigheid, en de minzaamheid onder zijne goede hoedanigheden telde, is dikwerf de zelfde man niet meer, wanneer hij tot eenen hoogen ftand verheven wordt. Daar hij te zwak is voor de eerbiedbetooningen aan dien ftand verknocht, zoo verwisfeit zijne nederigheid niet zelden met hoogmoed, en zijne minzaamheid met heerschzucht en onderdrukking. — Wat zijn de uitvverkfelen van gelukkige dagen, en van de rampfpoeden dezes levens niet grooten onderfcheiden ! Maar ik bemerk, dat ik mij hier in een onderwerp begeve, dat alleen ftof genoeg tot eene Verhandeling zou geven. Ik vergenoeg mij met één voorbeeld uit de gefchiedenis bij te brengen, hetwelk hier alles af zal doen. H a z a èl was een aanzienlijk ftaatsman aan het Hof van Sijriën. Hij gruwde in dien ftand van onmenschlijke wreeuheid. Toen eliza hem, onder eenen^ vloed van traanen, de barbaarschheden voorfpelde, die hij eens aan zijne natie zou pleegen, toen fprak hij, met gevoel van zijn hart, de taal van verontwaardiging en afgrijzen. Hij kon niet gelooven, daarvoor vatbaar te wezen. Maar hazaël werd Koning. En op den troon van benhadad gezeten, werd hi} hetgene hem voorfpeld was, een man van geweld en van bloed. Hij bedreef onbeteugeld, hetgene'hij te vooren verfoeide. Zoo bragt verwisfeling van uitwendige omftandigheden eene wending in zijn karakter te weeg, die hem gebrandmerkt doet ftaan in de jaarboeken der wereld. En hiermede meen ik over mijn onderwerp tot mijn OVER HET MENSCHLIJK KARAKTER. 367 oogmerk genoeg gezegd te hebben. Alleen kan ik niet voorbij, nog aan te merken, dat men in twijfel zoa kunnen trekken, of de uitwendige omftandigheden wel, eigenlijk gezegd , verandering in het karakter te weeg brengen , of zij niet veel eer gelegenheid geven , dat het waar karakter zich ontwikkelt, en zich , zoo als het is vertoont? — Iemand heeft bij voorbeeld een' aanleg om hoogmoedig te zijn. Maar hij is nog in zulke omftandigheden, waarin het deze ondeugd aan de gelegenheid ontbreekt, om zich duidelijk te vertoonen. Hij gaat dus door voor een nederig man. Maar hij komt in andere omftandigheden, die hem alle gelegenheid geven, om aan deze ondeugd bot te vieren. Nu toont hij, ilwie hij is. Zijn waar karakter, dat voorheen verborgen la" , komt onbewimpeld te voorfchijn. Ik gelóóf, dat feit het geval met velen is. Ik geloof ook, dat 'er anMeren zijn , die voor eenen tijd met opzet hun waar karakter masqueeren, doch zich naderhand in andere omftandigheden ontdekken , en dus eene verandering niet dan in fchijn ondergaan, Maar over het geheel dunkt mij , kan echter niet ontkend worden , dat de ■ omftandigheden zeiven eene eigenlijk gezegde wending in ,het karakter geven. Iu den mensch liggen de zaaden ïivan velerleië ondeugden en de vatbaarheden voor velerJéië deugden. Sommige omftandigheden geven meer aanleiding , dat deze deugden en ondeugden zich ontwikikelen, anderen wederom, dat anderen de overhand neilmen. Naarmate de ééne neiging fterker wordt, naar Idie mate wordt de andere verzwakt en onderdrukt. Gevolglijk valt 'er eene eigenlijk gezegde verandering in lêe'n mensch zeiven voor, naarmate de omftandigheden zich verwisfelen. — Vraagt iemand , welk eene nuttigheid 111 zulk eene' hefchouwing gelegen zij? ik andwoorde: indien het belangrijk is, gelijk het buiten twijfel is, de werkingen ,van het licht, van de lucht , van de elektriciteit , of hetgene aan de dieren eigen is, op te merken, waarom :zou het dan ook niet van belang zijn, den mensch in i:zijne werkingen en in de verfchillende oorzaken, die •zijne werkineen leiden, wijzigen, bepaalen, te befchouwen? Daarëiiboven kan het onderwerp, waarmede wij ;ons hebben bezig gehouden, ons leeren: dankbaar aan 1de Voorzienigheid te zijn , wanneer onze omftandigheden gunftig zijn ; — voor zoo veel het van onze vrij- 368 koude, door kunst bewerkt willige keuze afhangt, zulke omftandigheden te kiezen die den voordeeligften invloed op ons karakter kunnen hebben ; — en voor het overige door de hulpmiddelen , die rede en Godsdienst ons aan de hand geven, naar die beftendigheid en vastheid van karakter te ftreeven, waardoor wij, verheven boven den te fterken invloed van uiterlijke voorvallen , onder alle wisfelingen zeggen kunnen: Semper idem: altijd de zelfdel koude, door kunst bewerkt of kunstkoude. t^oude is een geringer graad van voelbare warmte of dat gevoel, welk in ons ontftaat doorliet aanraken van een lichaam , dat minder warmte , dan ons eigen lichaam, heeft. Kunstkoude is eene zoodanige, die door vermiddeling van den mensch , op de déne of andere wijze, bijzonder door oplosfing of vermenging van zekere zelfftandigheden , of ook door de tlitwaasfeming , wordt ten voorfchijn gebragt. De eerfte proeven , om door de kunst koude te bewerken , werden gedaan in landen , waar hitte de menfchen noodzaakte , van op middelen te denken, om hunne dranken koel te houden. Zoodanigen zijn de landen , in het Zuidlijk gedeelte van Afië gelegen, alwaar men, des zomers, het water verkoelt in fponsachtige aarden vaten, waarom men eenen doek Haat , dien men fteeds vochtig houdt , wanneer men dan vervolgends die vaten aan de zon of deu heetcn wind blootftclt , of ze in de aarde graaft en 'er boven op een vlammend vuur ftookt, waardoor het water in het vat zoo koud, als'jjs, wordt. De rijke Indianen werpen ook falpeter in een waterbekken , en zetten daar hunne watervlcs in. Baco en kircher waren de eerlten, die deze Indiaanfche proef nadeeden, en zij wisten ook reeds, dat zeezout, met aan ftukken geftoten ijs vermengd, de eigenfehap bezitte , om eene watervlcs, in dit mengfel gezet, te doen bevriezen. In het jaar 1665 lcide de beroemde roberï boitle, in een bijzonder gefchrift, eenen beteren grondda'g tot de proeven , waardoor de kunstkoude bevverkt wordt, en maakte openlijk bekend, dat vitridol, aluin, ammoniak zout, ja fuiker zelfs, een verkoelend vermogen bezit-, ten. of kunstkoude. 369 ten Kort daar na toonde hij in een ander gefchrift, Idat men insgelijks, door eene bloote oplosfing van het ammoniakzout in water, eene aanmerklijke koude kunne te voorfchijn brengen, en merkte het eerst op, dat deze zouten niet eer werken, alvoorens zij fmelten. Eindelijk trok hij ook, door destilleeren, de zuuren uit de mid'denzouten, en bevond, dat het falpeter-zuur de grootfte koude veroorzaakte. De Florentijnfche Academie bevond daarentegen, dat de verkoelende kracht van het lammoniakzout grooter ware, dan die van den falpeter. (Hierop ontdekte geofkroij, dat de oplosfing van lalle middenzouten , ja van vlugtige alkahfche zouten izelfs eenige graden van koude te voorfchijn bragt. IMairan bevond het eerst, dat een Thermometer, met • water nat gemaakt, zoodra die in de open lucht gehangen wordt, oogenbliklijk eenige graden valt, en zich bijkans tot het vriespunt toe laat afkoelen. G e o pifroit de jonge vermengde wezenlijke ohjen met lalpe1 tergeest, waardoor de Thermometer merkhjk verkoeld werd. In het jaar 1729 vond fahrenheit de manier int om dus den graad van koude te vermeerderen, dat hij 'falpetergeest herhaalde reizen op klein geftooten ijs goot , en telkens het voorige water liet wegloopen , dat de gefmolten fneeuw veroorzaakt had. Door deze bewerking bragt hij het zoo ver, dat de wijngeesten zijnen Thermometer 40 graden beneden het ijspunt viel. reaumur eindelijk bepaalde, in het jaar 1734, de voordgebragte graden van koude zelfs , waar toe het b o ijle alleenlijk aan eene bepaalde verdeeling van den Thermometer ontbroken had. In het jaar 1747 deed richmann te Petersburg zijne proeven omtrend de kunstkoude. Culleu te Edimburg ontdekte, 175.5, het eerst, dat ook de uitwaasfeming koude veröorzake, en verklaarde daardoor het door mairan opgemerkt verfchijnfel, dat een in water gedompelde Thermome- ■ ter zoo haast die weêr aan de lucht blootgefteld wordt, zoo' lang valt, tot dat het water geheel en al weggedampt is. Volgends de proeven van braun en achard ■ is deze verkoeling van den Thermometer zoo veel te grooter, hoe fpoediger de wegdamping in zijn werk gaat. ïn het jaar 1756 deed baumée zijne proeven over de kunstkoude; en de Hoogleeraar karsten ontdekte ' toen mede eene nieuwe manier, om het water te doen bevriezen. Hij vulde een klein vlesjen met water, omIV. JDE.E.I,. MSNG.EJLST. NO. 9. A» WOW g70 koude , door kunst bewerkt of kunstkoude. wond het voords met fijn linnen, doopte het in AêtVier ïti zette het bloot aan de tocht van de lucht. Zoo meenigmaal de Aether is weggedampt, wordt het vlesjén 'er op nieuw in gedoopt, waarop in het glas ijs komt. De Heer walker te Oxford heeft de volgende bewerking opgegeven, om ook in den zomer eene koude te voorfchijn te brengen , waardoor men ijs voor den disch kan toebereiden. Men neemt goeden, zuiveren, fijn geftampten en volkomen droogen falpeter en ammoniakzout, van ieder een pond, mengt het wèl door één, en giet dit mengfel, aan de koelfte plaats in het huis, in eenen emmer met zoo veel water, als nodig is , om •deze zouten bijkans geheel te doen fmelten. Men vindt dit het best, door 'er allengs meer water bij te gieten. Zoo haast de masfa begint dun te worden, of ook wel voorheen reeds, zet men het vat van blik, waarin zich, hetgene bevriezen moet, bevindt, daar in, en roert het een en ander, het middel, om het bevriezen te bewerken naamlijk, en hetgene bevriezen zal, echter het laatfte flegts zachtjens , opdat de Ingrediënten zich niet vastzetten , met een houten werktuig , en wacht het bevriezen af. Mogt men aan den Thermometer, die hier bij nodig is, bevinden, dat het vriesmiddel reeds weêr Warmer begon te worden, nog eer hetgene bevriezen zal, de nodige vastheid heeft verkregen ; zoo kan men, met een pompjen, iet van het vriesmiddel aftappen en "er versch water, als mede falpeter en ammoniakzout, bijdoen. Neemt men eene grootere hoeveelheid zouten, dan gelukt het zoo veel te beter. Nog gelukkiger zal men flagen , zo men vooraf aan de zouten zeiven , als mede aan het water, in gefloten busfen , eenen grooteren graad van koude bijzet, terwijl men 'er even zoo mede tewerk gaat, als met hetgene bevriezen zal. Na den afloop der kunstbewerking laat men het water in de vaten wegdampen, droogt de zouten weêr hij het vuur, en dan kan men ze op nieuw, gelijk voorheen , gebruiken. qj4 de indigo en derzelver toebereiding. De Indigo, in ons Vaderland zoo veel gebruikt, ais maar weinigen ze geheel kennen, is oorfpronglijk eene DE INDIGO EN DERZSLVER TOE BEREID INC. 371 eene plant, die op vele plaatfen van Indiê groeit. Voor de beste houdt men die, welke in de ftreeken van Brana, Tndoua en Corfa in Indostan, ééne of een paar dagreizen van Aura, groeit. Veel Indigo komt 'er ook voord in het land van Suratte, bijzonder in de nabijheid vznSarguesfa, twee mijlen van Amadebat. Van hier krijgt men vooral de platte Indigo, of die in platte (tukken overkomt. In de landftreeken van Golkonda is zij. van den zelfden aart en ook ten naaste bij van den zelfden prijs. De Suratfche Me/»,die twee en veertig ftooven houdt, of 34-} van onze gewoone ponden, wordt 'er voor vijftien tot twinti- roupiën verkocht. Van de zeltde deugd, als de voor. grande , wordt zij te Baroch vervaardigd. Die uit de nabuurfchap van Agra bereiden zij tot (tukken in de gedaante van een half of doorgelnedcn rond. In het kwartier van Raout , 36 mijlen van Brampour , en in meer andere ftreeken van Bengale., groeit zij mede, van waar onze Oostïndifche Maatfchappij die naa Mafuhtatnam vervoert; doch alle deze foorten van Indigo zijn tagtig ten honderd beter koop, dan die van Agra komt. Men zaait de Indigo, wier plant of heester eigenlijk Anil heet, in de Oosterfche gewesten, na den regentijd. Het blad van de plant komt het naast aan dat van gcele pinkfternakels of wortels, maar is fijner. Zij heelt kleine takjens, uit wezenlijk hout beftaande, en groeit tot eene mans hoogte. Zoo lang de bladeren nog jong ziin, hebben zij eene groene kleur , maar yervolgends nemen zij eene fraaië violette of paarfche kleur aan * naar het blaauw overhellende. De bloem gelijkt naar die van eene distel, en het zaad naar dat van Gneklche ■ venkel of klaver. ' Het is, bij de Indiiianen, een-algemeen gebruik, om ze driemaal in het jaar, af te fnijden. De eerfte reis gefchiedt zulks, wanneer de plant twee of. drie voeten hoo°- is, en omtrend een halve voet van den grond. Die eerfte inzameling overtreft ongetwijfeld de twee volgenden zeer ver. De prijs van de tweede is tien ot twaalf ten honderd minder; en die van de laatfte bijkans twinT> ten honderd. Men kent het onderfcheid uit de kleur, zo men een ftuk van den Indigo-koek afbreekt. De kleur van die der eerfte fnede is.blaauwachtig violet , meer helder en glinfterende, dan de twee anderen, gelijk die der tweede zulks meer is, dan de derde._ Maar behalven dit onderfcheid, dat een groot verfchü ui den prijs Aa a maakt, 37a DE INDIGO EN DERZELVER TOEBEREIDING. maakt, vervallenen de Indiaanen het gewigt en de deugd daarvan door andere mengfels. Na de planten gefneden te hebben, breken zij de kleine fteeltjens van de bladen af, en laten ze dus in de zon droogen. Voords doen zij ze in bakken, uit eene foort van kalk gemaakt, die .zoo hard wordt, dat ze uit éénen klomp marmer fchijnen gehouwen te zijn. Deze bakken zijn doorgaands van 80 tot 100 fchreden in den omtrek. Nadat zij die ten halven wege met brak water gevuld hebben , maakt men ze verder vol met drooge bladeren, welken men dikwerf daarin omroert, tot dat ze zich to^eene flib of vette aarde zetten. Vervolgends laat men de kuipen dus eenige dagen rusten, en, wanneer alles zoo wel bezonken is, dat het water boven is klaar geworden , dan doet men zekere openingen , die juist om die reden rondom de kuip gemaakt zijn, open, opdat bet water afloope. Dan fchept men dezen droesfem in eene foort van korven, leder arbeider plaatst zich, met zijne mand, op eenen vlakken grond, en neemt van dit deeg, met de handen, telkens zoo veel, als nodig is, om 'er klompen van te maken , ter grootte en in den vorm van een door midden gefneden hoenderei, dat is plat van onderen en fpits naa boven of kegelwijs. De Indigo van Amadebat wordt plat gevormd en krijgt de gedaante eens koeks. De kooplieden , die vermijden willen, van een nutloos gewigt de rechten te betalen , laten, vóór dat zij de Indigo uit Afië naa Europa doen vervoeren, die wel uitziften, om 'er het aanklevend ftof uit te krijgen. En hier in is nog een ander voordeel voor hun gelegen ; want zij verkoopen dit ftof aan de ingezetenen, die het tot eene verwftof gebruiken. Zij, die gefield worden , om de Indigo te ziften , moeten eenige voorzorgen gebruiken. Geduurende den arbeid hebben zij een doek voor het aangezicht, dragende beftendig zorg, om niets in te ademen, en geene openingen in den doek te hebben, dan twee kleine gaten voor de oogen. Om het half uur moeten zij melk drinken, en evenwel beletten alle- deze behoedmiddelen niet, dat , wanneer zij dit werk agt of tien dagen gedaan hebben, hunne fpog nog eenigen tijd eene blaauwe kleur hebbe. Zelfs heeft men ondervonden, dat een' ei, als men het des morgens bij deze zifters nederlegt, des avonds , wanneer men het opent, van binnen geheel blaauw geworden is. Naar Dï INDIGO EN DERZELVER TOEBEREIDING. 373 Naar gelange men het deeg uit de korven, met in olij gedoken vingers , haalt , en 'er brokken van maakt, ; le^t men die in de zon te droogen. De handelaars, die i de& Indigo koopen , laten altijd eenige ftukjens in het vuur leggen, om verzekerd te wezen, dat 'er geen zand onder gemengd is; want de Indigo verbrandt tot asch, en het zand blijft in 'zijn geheel. Die zaad nodig hebben , om de plant voord te teelen, laten in het tweede jaar eenige planten van zeiven verdorren, fnijden ze af, en verzamelen het zaad daarvan. Wanneer de Indigo drie jaaren lang op één en den zelfden grond gedaan heeft, moet die grond weêr een jaar braak liggen, eer men 'er op nieuw andere op zaait. Deze Oost- en Westïndifche plant heet bij de kruidkenners Indigo-fera tin&oria, en, buiten het gebruik, dat 'er de vrouwen van maken, om de wasch door te halen, bedienen 'er zich ook de verwers van, om 'er wollen en linnen goed mede te kleuren, terwijl de fchil- - ders daarüit, door 'er Operment mede te vermengen, eene groene verw bereiden. In het midden der zestiende eeuw werd de Indigo door de Nederlanders uit Oostïndië gebragt, maar eerst in het begin der zeven- ; tiende eeuw werd zij algemeen bekend. In het jaar 1631 bragten onze Landgenooten, in vijf fchepen, 333,545 i pond Indigo uit Batavia, die meer dan vijf tonnen gouds waardig gekeurd werd. In Saxen verbood men, in het jaar 1650, het gebruik der Indigo, en toen werd dezelve daar het eerst, in een landsbevel, genoemd. Te Wolkenfiein leide men, in het jaar 1752, eene Indigo Fabriek aan , terwijl men ze uit blaauwe besfen bereiden wilde. Ook heeft, vóór weinige jaaren, de Heer avasti , medelid der Vaderlandfche Maatfchappij in Milaan, uit Indigo van Noordkarolina , eene Indigo te Milaan bereid, die de eerde, in kleur en deugd, zeer ver overtreft. VERSCHIL DER ZEDEN EN GEWOONTEN IN EDIMKURG SEDERT TWINTIG JAAREN. In het jaar 1763 waren in Edimburg 396 vierwielige rijdtuigen opgefchreven, om 'er de rechten van te betalen ; in 1790 waren 'er 1,427 , en 462 tweewieligen. Het getal der karren en karretjens bedroeg toen Aa 3 in f 374 VERSCHIL DER ZEDEN EN GEWOONTEN In 1763 maakte men bijna geene koetfen in Edimburg; in 1783 vervaardigde men'er dezelven zoo prachtig, als ergens in Europa, en deugdzamer en tot minder prijzen. Men heeft 'er vervolgends alle jaaren voor Petersburg en andere lieden van de Oostzee ingefcheept. In 1782 had een Wagenmaker van Edimburg een contract met dc compagnie Huurkoetfiers van Parijs gefloten, om in den tijd van drie jaaren 1000 koetfen met zwaanenhalzen te leveren. In 1763 kende men 'er het beroep van Parfumeur niet, en de Kappers waren 'er in een klein aantal; men ftond hun naauwlijks toe , hunne kalanten op Zondag te kappen , en velen hunner zouden het zelfs op dien dag geweigerd hebben. In 1783 had men in alle de voornaamfle ftraaten zeer aanzienlijke. Parfumeurs winkels. Sommigen dier Parfumeurs kondigden aan, dat zij Beeren vetmestten en van tijd tot tijd 'er van doodden, om 'er pomade van te maken, gefchikt om het hair te doen groeien. Het getal der Kappers was driemaal zoo veel, en hunne drukfte dag de Zondag. 'Er was zelfs een Hoogleeraar in het kappen; en deze had voor zijne deur, op zijn uithangbord, gefield: Academie van kapping, waar men in déze zoo edele als nuttige kunst lesfen geeft. In 1763 fabriceerde men jaarlijks 37,000 ponden ftijffel, en in 1790 werden 'er 750,000 ponden, vervaardigd. In 1763 bedroeg de impost door de Destillateurs betaald, 4,739 ponden Sterlings; in 1783 103,000 ponden Sterlings. In 1763 was 'er te Leith, maar ééne Glasblazerij van green glas, welke jaarlijks de kwantiteit van 1,769,712 ponden opleverde. In 1790 waren'er te Leith zes, die jaarlijks 9,059,904 ponden werkten. Men fabriceert 'er nu wit glas, en zulk fchoon kristal, als in eenig oord van Europa vervaardigd wordt. In 1763 waren 'er in den omtrek van Edimburg drie Papiermolens, en men verwerkte 'er dat jaar 6,400 riemen; in 1791 waren 'er twaalf Papiermakerijen, waar van eenigen op een uitgebreider plan dan die van Engeland zijn faamgefteld. De hoeveelheid papier, in 1791 Vervaardigd, was over de 100,000 riemen. In 1763 waren in Edimburg zes Drukkerijën} in 179Q veedt men 'er zestien, In IN EDIMBURG SEDERT TWINTIG JAAREN. 375 In 1763 fabriceerde men jaarlijks, .150,000 ellen Chitfen; in 1790, 4,400,000 ellen. . • In 1763 wist men te Edimburg met wat een Paraplui was. Een Chirurgijn, zich 'er van bediend hebbende, vestigde 'er zich de mode van, en het werd weldra algemeen. 'Er zijn nu van dat Artikel magazijnen 111 het groot, waarvan zich de handel door gantsch Schotland yerfpreid heeft. In 1763 was het loon der dienstmaagden van 3 tot 4 ponden Sterlings, in het jaar, en zij kleedden zich in eenvoudige geftreepte en voor haar gefchikte doften, en Zij droegen roode of blaauw'e mantels; in 1783 was hare. huur bijna het zelfde , maar hare kleding en uitwendig voorkomen verbazend veranderd; de dienstboden waren < gekleed, als hare vrouwen, voor twintig jaaren. In 1763 waren 'er maar zeer weinig huizen, in welken men lijfknechts hield, en hun loon was van 6 tot 10 ponden Sterlings; in 1783 waren 'er in bijna alle latfoenlijke huizen, en hun loon was van 10 tot 20 pon; den Sterlings. . In 1763 waren de Vreemdelingen, die mEdtmburg Kwamen , verpligt gedoneerde kamers te nemen, of iu een flegte herberg te gaan logeeren, het woord Hotel was zelfs onbekend; in 1783 waren'er verfcheidene hotels, ! waar een vreemdeling net en fierlijk gehuisvest was. In 1763 aten de fatfoenlijke lieden ten twee uuren, en na den middag ging men weder aan zijne zaken. De Kooplieden floten hunne winkels om één uur, en opende ze weder om twee uuren. In 1783 aten de heden van aanzien, en zelfs van den-middenftand, ten vier of vijf uuren , en federt dat het middagmaal eene erndige zaak geworden is, worden 'er geene zaken meer na den middag verricht. In 1763 was de gewoonte, de Thee met de Dames te drinken , en zich in hare verkeering te mengen; in 1783 was dat gebruik verdweenen, men verzocht niet meer op de thee, men bevond zich niet meer met de vrouwen, dan aan tafel; de mannen fpeel'den met elkander alleen, na het middagen avondëeten. In 1763 was de Godsdienstoefening in gebruik. Lieden van allen rang en ftiat vierden dichtlijk den zondag, en het was fchande, geduurende de uuren van den dienst, zich op draat te vertoonen. Men ging ter Kerke met zijne kinderen en dienstboden, en t'huis bad men God, Aa 4 met 376 VF.K5CHIL DER ZEDEN EN GEWOONTEN rhet zijn gantfche huisgezin. De Aalmoesfen in de kerken klommen tot over de 1,500 ponden Sterlings. In 1783 ging men zeer weinig ter kerke, vooral de mannen. De Zondag was een dag van vermaak geworden ; de jonge lieden verfcheenen op de ftraat, geduurende de uuren van de Godsdienstoefening. Men zou zich gefchaamd hebben, zijne dienstboden mede naa de kerk te nemen. Men deed ook geene Familiegebeden, en de Aalmoesfen in de kerken beliepen niet meer dan ,1000 rt 1,200 ponden Sterlings. De nederigheid, de welvoeglijkheid , de waardigheid en fchroomvalligheid deioude tijden, zijn door de verftrooijing, de losheid en de zedenloosheid , vervangen geworden, en in 1783 hield men op zich te fchaamen, over hetgene men, twintig jaaren te vooren, als eene misdaad zoude befchouwd hebben. In 1763 droegen de meesters zorg voor hunne leerlingen; deeden hen tehuis blijven, en hielden ze onder hun oog; in 1783 hield die gewoonte op. Zij vorderden van hunne leerlingen niets meer dan op het uur van den arbeid daar te zijn; zij onderzochten niet meer of het overige van den tijd in verftrooijing, en zedenloosheid , werd doorgebragt. Men moet zich dus niet verwonderen, dat die jonge lieden lui en onhandelbaar gegeworden zijn, wanneer zij geene goede trouw of grondbeginfelen hebben. Alvoorens de zeden in den ftaat te willen hervormen, moet men zulks in de huisgezinnen doen. Üe daghuuren zijn in alle de Ambachten aanzienlijk vermeerderd. Vijf dagen arbeids moeten nu aan alle de behoeften der werklieden voldoen, omdat zij zich 's Zondags bezuipen, en 's Maandags uitrusten. In 1763 deed de Geestlijkheid dikwerf huisbezoek in hunne Parochiën , onderwezen de huisgezinnen in de Christlijke zedenkunde, en leerde hun hunne pligten. In 1783 beftond deze gewoonte ook al niet meer. Misfchien zelfs , dat de Geestlijke , welke zich met zoodanige voornemens aan een huis liet aandienen, gantsch niet welkom zoude zijn. In 1763 werd de minfte fchending van de huwlijkstrouw van eene vrouw, door de openbare verachting, geftraft. Eene ontëerde vrouw werd uit de famenleving gebannen. De mannen zelfs zouden haar niet hebben willen ontmoeten. Sedert 1783, hoewel de wet, die ine: overfpel met den dood ftraft, niet is herroepen, heeft IN EDIMBURG SEDERT TWINTIG JAARLN. 277 ;heeft de kerklijke cenfuure geene plaats meer, en de ontieerde vrouwen verfchijnen in de famenleving naast de eerlijken. In 1763 waren 'er in Edimburg maar vijf ol zes hoer- 1 huizen, men kende 'er noch dieven noch roovers. In 1783 was het getal van flegte huizen twintigmaal grooter; alle de kwartieren der ftad en hare voorftedën wa- iren door hoopen zedenloze en flegte vrouwlieden befmet; waarvan het grootfte gedeelte zich in de debauche geworpen had, in de jaaren, dat de driften haar nog niet konden verleiden, noch de rede terug brengen. In 1763 waren de diefftallen zoo zeldzaam , dat vele menfchen 'er zelfs niet meer aan dachten, om des nachts 1 de huisdeuren te fluiten; in 1783 en de volgende jaaren waren de diefftallen gemeen. De meesten werden gepleegd door jonge lieden, wier jaaren hen van de doodftraf bevrijdden. Het verblijf dezer roovers was gewoonlijk in flegte huizen, alwaar men de jonge lieden in hunne misdrijven aanmoedigde. In 1763 maakte men werk van eenen jongeling, die bij eenen geöefenden geest, behaaglijke manieren, een goed gedrag en grondbeginfelen voegde, die de rechten van den geringften Burger eerbiedigde, die geene fchul- : den maakte, welken hij niet betalen kon; die onwaardig voor een' man van geboorte befchouwde, zich van de • pligten der zedenkunde in het minfte te verwijderen ; die zich eindelijk toelegde om nuttig voor de famenleving te worden. In 1783, om een man van fmaak te zijn, moest men drie vlesfen kunnen ledigen, niets dan zijne fpeelfchul,. den betalen; ieder oogenblik zweeren; den Godsdienst en ■ zedenkunde belachlijk maken; aan tafel pal ftaan ; behen1 dig de vrouw of dochter van zijnen vriend verleiden; "juichen over zijn goed geluk; zich altoos gereed toonen om voor de vrouw te vechten, met welke men in betrekking ftond; kennis te dragen van alle de dwaasheden der tijden en de belangen der famenleving, en die van het menschlijk geflacht opofferen aan zijne eigenliefde , aan de neiging tot ondeugd, en aan de helling voor de vermaken. In de grootfte huizen van de ftad beftond, in 1763, de opvoeding der jonge jufvrouwen, in haren geest te ver1 rijken, in haar te volmaken in alle de deelen der huishoudelijke oeconomie; zij leerden naaien, de hoofdbezigAa 5 ne- 37B VERSCHIL DER ZEDEN EN GEWOONTEN beden der keuken kennen, en vergezelden hare moeder naa de markt. In 1783 fleeten de jonge jufvrouwen, zelfs de dochters der Kooplieden , den geheelen voormiddag aan de kaptafel , of bezochten de Modewinkels en de Parfumeurs. 'Er werd niet meer naa de markt gegaan. Men gaf de zorg van de huishoudig aan eene Iluishoudfter over, en in de uuren, welken men niet Heet op de kapkamer of op eene plaifierpartij, las men Romans , bij de maand of week gehuurd. In 1763 konden'de jonge Jufvrouwen, zonder het minfte gevaar van beledigd te worden, de ftraat betreden; in 1783 waren de Kostfchoolhouderesfen verpligt te waarfchuwen , dat zij hare jonge Dames zonder een knecht, die haar vergezelde, niet meer zouden laten uitgaan. In 1791 vertoonden zich de jonge lieden, beledigend en trotsch; zij liepen in kroegen en flegte huizen. Zij waren bekend met de geheimen der ondeugd en der dwaasheid; zij waren zelfs zoo ffout, om eerlijke vrouwen op ftraat te beledigen , en niettegenltaande de geftrengheid van de regeering, om iedermaal als 'er klagren kwamen te ftraffen,'heeft men nog niet kunnen flagen, om deze ongeregeldheden te doen ophouden. In 1763 maakte het verfchil, over de zedenlijkheid der Schouwburgen, groot gerucht; een geestlijkewelke, eenige jaaren te vooren, een Treurfpel vervaardigd had , werd daarover, voor de algemeene Vergadering der Geestlijkheid van Schotland gedagvaard. Men maakte 'er een bezwaar van, om op Saturdag in den Schouwburg te gaan; in 1783 bekommerde men zich geheel niet meer over de zedenkunde der Tooneelftukken, noch over derzelver uitwerking op de aanfehouwers; de fchouwplaats was 'sSaturdags voller, dan eenigen anderen dag, omdat de Kostfchoolhoudfters dien dag de Loges aan zich hielden. Onbefchaamde Tooneelfpeelers namen vrijheden met de Autheuren en de Aanfehouwers en fpeelden (lukken, welken men eertijds niet zoude gedoogd hebben; eindelijk, men liet nooit na toe te juichen, hetgene men eertijds, als ftrijdig met de goede zeden,zoude uitgefloten hebben. • ln 1763 was 'er maar ééne Danszaal, waarvan de voordeden dienden, om het Werk- of Tugthuis te ondei■(leunen. Men begon altoos met Menuetten, en nam de grootfte regelmatigheid in acht, zoo wel in de kleding als in edimburg sedert twintig jaaren. 379 nis in de manieren ; in 1786 ftondt men de oude zaal aan de Burgerwacht af, en bouwde drie zeer fchoone nieuwe danszalen te Edimburg, en ééne te Lath; men hield op menuetten te dansfen, men verzuimde hoe laneer hoe meer de kleding, en dikwijls kwamen de mannen uit de herberg op het bal, in eenen ftaat, weinig voegende, om in het gezelfchap van vrouwen te verfchijnen. Tn 176^ "ine men naa het bal ten vijf uuren, begon om zes uuren te dansfen, en eindigde om elt uuren; in 1783 ging men naa het bal om negen uuren, en danste tot drie Sf vier uuren in den morgenftond. Alle deze onderfclieidene gevallen loopen te famen, om de klimming van den Koophandel,en de voordgangen der weelde, te bewijzen. Zij doen zien, hoe eene Natie, wanneer zij voorwerpen van eene wezenlijke nuttigheid verzuimt, hare zeden verliest, en in het verderf ftort. levensbijzonderheden van christian ewald von k.leist. phrist1an ewald v o n k l eis t die ZOO Wel wegens zijnen roemvollen dood voor t Vaderland, als wegens zijn edel hart, wegens «bn.uitgebreid Ver, ftand, bij de meesten echter wegens zijne Dichtkunst, in een eeuwig aandenken blijven zal, werd te Zeblin iu Pomcren, niet ver van Coeslin 111 't Jaar 1715, den 5 ï%\l&^k is, gelijk bekend is, één der oudften en aanzienlijkften des lands, 't welk reeds honderden van dappere Krijgers , en waardige Dienaren van Staat, voordgebragt heeft. Zijne moeder welkte Popflow in Polen geboren werd, ftamde uit het niet min beroemde huis der Heeren von man tb uf ei. -af. Zij was eene zuster van den zaligen Overlten von h an te u f e l , en eene naauwe bloedverwante van den in den laatften oorlog bekend geworden Generaal. Ik zoude hier kunnen te rug gaan op de ftamouders van den overledenen, maar de Heer von rleist bezit zelf al te veel verdienden, dan dat hu met de yeerea van anderen zoude behoeven te pronken, Voorouders van groote hoedanigheden zijn zeer zeker voor elk welgeplaatst hart een fpoorüag tot gelijke deugden en ver- 380 levensbijzonderheden dienflen ; maar flegts diegene, die onvermogend is groote voorbeelden na te volgen , kan vreemde deugd als zijne eigene roemen. De Heer von kleist zocht zijne voorouders in verdienden te overtreffen , maar hij praalde nooit met deze waardige voorbeelden. — Zijn vader leefde op zijne goederen in ftilte, en liet zich de opvoeding zijn's zoons zoo veel te meer aangelegen zijn. Tot in het negende jaar was hij van gefchikte leermeesters onderwezen , die hem de eerfte gronden der wetenfehappen der taaien bijbragten. Naderhand kwam hij naa Cron in Groot-Polen tot de Jefuiten, van daar in 't Jaar 1729 naa Dantzig op het Gijmnahum , en eindelijk betrok hij in 1 jaar 1731, de Academie te Koningsberg, om in de rechten te ftudeeren. Niet alleen leide hij zich met onvermoeiden ijver onder de leiding van Dr. gregorovius hier op toe, maar hij bevlijtigde zich ook in alle wetenfehappen, die het verftand kunnen fcherpen , hij hoorde de Philofophieen Phijfica bij kantzen en teskan, de Mathematifche wetenfehappen bij ammon. Tot de vrije kunften had hem reeds lang eene onweêrftaanbare neiging getrokken, en hij onderhield dezelve,niet gelijk thands de meeste jongelingen doen, door al te vroegtijdige opftellen, maar veel meer door een onvermoeid beoefenen van de beste Schrijvers der Oudheid, waardoor hij eindelijk eene niet geringe kennis aan dezelven verkreeg. Offchoon hij van zijne jeugd af, de manier, waarmede men op de Academie gewoon is te ftudeeren, en den aldaar gewoonen flendriaan in 't geheel niet toegedaan was, zoo moest hij 'er zich toch aan onderwerpen; hij opponeerde aldaar vlijtig, en disputeerde zelfs eens onder voorzitting van Profesfor christiani. Hij kwam nu t'huis, met alle die kundigheden verfierd, die door veeljaarigen vlijt, een jongeling verkrijgen kan , wiens hoedanigheden des verftands met die van zijn hart ten minnen gelijk ftaan. Hij maakte zich gereed, met deze verkregene kundigheden , het Vaderland te dienen , toen hem eensklaps een geheel ander veld werd aangewezen , een uitgebreid veld, in 't welk te wandelen hij zich niet bekwaam gemaakt had, en waarin hij toch naderhand met grooten roem zich heeft voorgedaan. Hij had in Denemarken naauwe bloedverwanten : zijn Grootvader was Majoor in Deenfchen dienst geweest; zijne Grootmoeder huuw- de VAN C. E. VON KLElST. 3ÖI i fa na deszelfs dood , met den insgelijks in Deenfchen dienst ftaanden Generaal van ze belin ; eene nog levende Dochter uit dezen echt , zijns Vaders halve zuster , was insgelijks in Denemarken aan den Gene| raai van volkersahm, en eene rechte zuster zijns ■ vaders aan den Generaal Lieutenant von staffelt getrouwd. De Heer von kleist deed eene reis naa Denemarken , om deze bloedverwanten te bezoeken. Zij haalden hem over in Denemarken militairen dienst te nemen , tot welk befluit ook, gelijk de overledene zeifin eenen brief aan één' zijner vrienden berichtte, het verkeer der hem bekende Deenfche Krijgsbevelhebbers, welken voor het grootfte gedeelte verdienftehjke en befcheidene mannen waren, zeer veel bijbragt. Hij werd alzoo in 't jaar 1736 Officier onder de Deenfche Armée. De Heer von kleist niet gewoon in eene wetenfehap onwetend te blijven , welke hem noodzaaklijk of roemrijk zijn konde, wendde alle rust, waarin zich de Armée bevond, onder dewelke hij diende, op het nuttigfte aan, om in alle de deelen der krijgskunde te ftudeeren. De gefchiedenis waarin hij van te vooren reeds volleerd was, wendde hij nu tot dat doel insgelijks aan ; doch te midden van deze ernftige bezigheden , waren virgilius en horatius zijn beftendig gezelfchap; de liefde tot het fchoone verliet dit zacht, gevoelvol, hart nimmer, ook daar niet, waar bezigheden van eenen geheel tegenövergeftelden aart alle zachte gevoelens fcheen te verdrijven. — Maar , noch het ftudium der theöretifche Krijgskunde , noch de liefde tot de fchoone wetenfehappen, hinderden hem in de uitoefening zijner pligten; hij was in de betrachting van de wetten van den Krijgsftand tot eigenzinnigheid toe naauwgezet, nooit was hem het verrichten van eenig ander werk, noch ook eenig vermaak, of iet anders, reden om zijnen pligt te veronachtzamen. — In het Jaar 1738 werd hij naa Dantzig en Polen op werving gezonden. Op deze reis leerde hij die Dame kennen, welke hij naderhand in zijne Gedichten onder de benaming van doris geprezen heeft. Hij behield tot op het einde van zijn leven de tederfte hoogachting voor dezelve,-hoewel zij, door eene andere verbindtenis, verhinderd werd de zijne te worden. De oude Koning van Pruisfen frederik de II, die gewoon was ook van verre de verdiensten te onder- fchei- 382 levensbijzonderheden fclieiden , riep bi] bet begin van zijne regeering den Heer von kleist in zijnen dienst. Deze verliet Denemarken, boe aangenaam zijn verblijf bem hier ook geweest was , verblijd dat hij zijn Vaderland zoude dienen, 't welk bij het begin der regeering des Konings, van alle kanten, in eenen nieuwen glans begon te fchitteren. Zijne Majefteit ontving hem zeer gunftig , en plaatfte hem als Lietitenant bij het Regiment van zijnen broeder den Prins hendrik. leder kent de glorierijke veldtogten , welken de vijf eerfte jaaren der regeering van f re de rik deeden uitmunten. De onfterflrjke roem des Konings, de fchrik, die federt voor alle Pruisfifche krijgsheiren vooraf gaat * de aanwinst van magt, en een nieuw vermeerderde glans van 't Brandenburgfche Huis waren 'er de vruchten van. De Heer von kleist nam aan deze roemvolle gebeurenisfen deel, welken hem gelegenheid gaven, zijne kundigheden in de krijgswetenfchap in uitoefening te brengen. Hij woonde inzonderheid de veldtogten ia het jaar •1744 en 1745 in Boheemen bij, waar hem bij alle voorvallen zijne dapperheid en wijsheid, de goedkeuring en het vertrouwen zijner opperhoofden te weeg bragt. Na den vrede van Dresden ontving het Regiment waaronder de Heer von kleist Itond , weder het voorig Standkwartier te Potsdam , en de rust van den vrede verfcbafte hem tijd, om zijne neiging tot de fchoone wetenfehappen bot te vieren, zonder de pligten van den krijgsltand iu 't minlte te veronachtzamen. Reeds eenigen tijd te vooren had hij foms in die Belustiguiu gen en naderhand in die Bremifchen Beijtrage zonder zijne nnamteekening, gedichten laten invoegen, waarön. der verfcheidene ftukken waren, welken hij ook nog in latere tijden , waardig keurde te bewaaren. Hij verdeelde óp zulk eene wijze zijnen tijd, in de pligten van den militairen Staat, en in de bekooringen der vriendfehap en der Dichtkunst. Het vertrek van eenen hem boven alles dierbaren vriend van Potsdam, liet hem als 't ware een wees. Hij had nooit eenig behagen aan groote ruifchende gezelfchappen gevonden , en deswegen gaf hij zich nu aan zijne natuurlijke neiging tot de eenzaamheid des te gewilliger over. Bij zijne dagclijkfche eenzame wandelingen befchouwde hij de fchoonheden der Natuur, hij merkte op de bijzondere uitwerkfels van verfcheidene uit- van o e. von kleist. 383 uitziften, en van verfchillende gebeurenisfen, welken het landleven oplevert. Dit plagt hij al fchertfende, zijne •ooëtif'-h?. beeldenjagt te noemen. — Hij ontwierp vele enkele" poëüfche fchilderingen, van uitzichten, die hem hieronder getroffen hadden. Eindelijk nam hij voor de ontworpene fchilderingen met elkander te. verëenigen; hieruit ontftond dan het zoo beroemde gedicht, t welk onder den naam, der Frühling, bekend is. Nimmer heeft een Duitsch gedicht, en wel van een Autheur, die toen nog geheel onbekend was, zulk eenen fchieliiken en fchitterenden opgang gemaakt. Het oordeel van het Duitsch publiek is anders zeer langzaam , het vertrouwt zeldzaam zijne gevoelens alleen , een voorafgaande roem bepaalt veel eer zijne uitfpraak. Zonder de aanbeveeling van eenen verkregenen naam , is zelden een Dichter gewoon zijn geluk te maken, er behoort ten minfte eenige tijd toe , eer men zijne poetifche gaven vertrouwt. Bij dit Dichtftuk echter was het geheel anders, herhaalde uitgaven waren naauwlijks toereikende, om de nieuwsgierigheid der Lezers te bevredigen. Overal hoorde men den naam van den Heer von kleist. Hij genoot de belooning van een genie , 't welk zijne leerlingsftukken voor het oog der .wereld weet te verbergen , en hetzelve eensklaps met een mcesterftuk verrascht. • Ue eerfte uitgave van dit voortreflijke gedicht werd in het jaar 1749 in Octavo met Latijnfche letters, alleen voor de vrienden van den Autheur gedrukt. Kort daarna kwam, 1750, ^ eerfte openlijke uitgave- te Zuriek ia groot Quarto uit, welke verfcheidene keeren weder opgelegd werd. Hierop volgde te Frankfort aan den Oder eene uitgaaf in groot Octavo met Duitfche letteren , welke insgelijks herhaalde reizen is opgelegd. In het jaar 1752 werd te Zurich bij gesner m klein Ouarto. en met Latijnfche letteren de eerfte uitgave gedrukt waarbij de overige gedichten van den Schrijver zich bevonden. In 1755 liet de Heer de tagliaruchi, Dramatisch Dichter des Konings , zijne Itahaanlche vertalino- van den Frühling , benevens eene toeëigeningsfchrift aan het Arcadifche gezelfchap, in klein Octavo, te Potsdam drukken. Daar voor het overige alle voorde uitgaven zonder toedoen van den Heer von •kleist, het licht gezien hadden , zoo gaf hij eindelijk m 381 levensbijzonderheden in het jaar 1756 ziine gedichten zelf uit. onder AP« \ Tij'tel: Gedichte von den Ferfasfer des Frühlings. Onderwijlen dat op deze wijze de roem van den Heer von kleist, als Dichter, in korten tijd bevestigd was geworden, was hij ook in krijgsdienften in 't jaar 1749 tot de waardigheid van Hoofdman verheven. Eenigen tijd daarna ging hij naa Frankfort aan den Main, Straatsburg en verfcheidene lieden op de grenzen van Zwitferland op werving. Hij deed bij deze gelegenheid eene kleine reis naa Zurich, waaraan de begeerte om den Heer bodmer perfoonlijk te leeren kennen, zekerlijk zeer veel deed. Hij verwierf zich aldaar de hoogachting en de vriendfehap der grootfte mannen. (Alleenlijk merkte de zoete Schrijver van een half honderd nieuwe Fabelen aan , dat de korte rok der Pruisfifche Uniform niet volgends de Franfche Mode gefneeden was). — Op het einde van het jaar 1755 viel de Heer von kleist in eene zwaare ziekte, om welke volkomen te genezen, hem het Treinwaldfche Bad verordend werd; eer hij echter volkomen genezen was , brak het vuur des oorlogs uit , hij fnelde naa zijn Regiment en marcheerde in Augustus 1756 mede naa Saxen. — Toen tegen het einde van dit jaar de Koning een aantal Saxifche Regimenten in zijnen dienst nam, zoo werd den Heer von kleist van den Prins mauritz van Anhalt Des/au opgedragen, deze Regimenten met brood en fouragie te voorzien, en ook voor derzelver kleeding en overige monteering te zorgen. Te gelijk behaagde het zijne Majefteit hem bij een van deze Regimenten , welk de Generaal von hausen ontving, als Majoor te verplaatfen. Dit Regiment kwam te Leipzig in Guarnizoen, en de Heer von kleist, die volgends zijne ongemeene neiging tot het krijgswezen liever den veldtogt bijgewoond had , zag zich tegen zijnen wil in rust. Maar dc Koning had bij de nieuwe Regimenten verdienstlijke en kundige Officieren nodig. De Heer von kleist volbragt ook hier zijn'pligt met zoo veel ijver, hij wist zich den eerbied en de liefde van den gemeenen man op eene zoo bijzondere wijze eigen te makeu, dat het zekerlijk aan hem is toe te fchrijven. dat het Regiment, waar bij hij ftond, bij onderfcheidene gelegenheden, op eene uitmuntende wijze, zijnen pligt gedaan heeft. Ge- VAN r. è» von KLËISf. 3S5 Geduurende de rust, welke hij in het jaar 1757 té Leipzig genoot, was hij niet geheel werkloos. — Hij maakte verfcheidene gedichten, en verbeterde eenige anderen nog ongedrukten , welken in het jaar 1758 onder den tijier: Neue Gedichten von den verfasfer des Frühlings, te famen gedrukt werden^ Doch reeds in Ociober werd hij in zijne rust geftoord: de Rijksarmde rukte tegen Leipzig, en hij voerde bij deze gelegenheid zijn Bataillon in verfcheidene gelukkige kleine gevechten aan. — Na den kort daarop gevolgden flag bij Rosbach , (droeg hem de Koning een werk op , hetwelk met de jrne'nschlieVende gevoelens van eenen kleist volkomen üirookte. Zijne Majesteit vertrouwde, volgends een eigenhandig bevel, aan hem het opzicht over de krijgsgevangenen , en over het te Leipzig aangelegde grootè Lazareth. Hier had hij op meer dan ddne wijze gelegenheid , zijne edele denkwijze in dezen te laten uitblinken , en hij gedroeg zich in dezen, met vele zwarigheden verbonden, post, zoodanig, dat hij des Konings grootfte goedkeuring wegdroeg. Bij de aanwezigheid van Prirts hendrik te Leipzig had hij den Prins verzocht, om het Regiment, bij hetwelk hij ftond , mede naa de Armée te laten trekken ; Zijne bede werd hem bij het begin van den volgenden Veldïtogt toegedaan; nog Vóór de opening van denzelven, echter, werden hem een paar expeditiën opgedragen ; hij irhoest naamlijk in Februarij, 1758, met eenige troupen unaa Zerbst marcheeren, om den Marquis de trainigres in hechtenis te nemen* hetwelk hij ook verricht* ||te; van daar werd hij naa Bernburg op executie gebragt. iBezigheden van dien aart, welken wel op zich zeiven Weinig aangenaams hebben, kunnen toch dienen om het charadter van eenen man vaii de denkwijze van den Heer von kleist, nog in een fchitterender licht te vertoonen. Het allerbelahglooste gedrag blonk duidelijk in dit geheele werk door, en de loftuitingen dér tegenpartij zijn de fchoonde getuigen hiervan. Den Veldtogt des jaars 1758 deed hij bij de Armde van Prins hendrik. Zijne Koninglijke Hoogheid verwaardigde hem nog ;?eduurig met bet vertrouwen, dat hij jegens hem bewezen had, toen hij nog bij deszelfs 'Regiment dond. Hij gaf hem Verfcheidene gelegenheden om zich in dezen veldtogt te doen uitmunten * welken iv.deel.mencslst.no.q< Bb hij ggS levensbijzonderheden bij altoos met eene groote begeerte waarnam ; dezen moed deelde hij aan zijn Bataillon mede, hetwelk hij commandeerde ,* en onder zijne aanvoering ging het gaarne, waar het gevaar het grootfte was. — Toen zich op het einde van den Veldtogt de geheele Oostenrijkfcbe magt tegen Dresden wendde , en de Pruislifche Armée door deze ftad marcheerde, had het Ilaufenfche en nog een ander infanterie regiment de Arriergarde , en daarbij, in den Plauenfchen grond , de kanonade der geheele Oostenrijkfche Artillerie eenige uuren lang uit te ftaan. De Heer von kleist droeg toenmaals tot bewaring van dezen gevaarlijken en gewigtigen post zeer veel bij, waardoor de geheele Oostenrijkfche Armée werd opgehouden. — Niettegenftaande de'bezwaren van den veldtogt, niettegenftaande het gedruisch der wapenen, fcheidde zich de Heer von kleist toch niet van de Mufen. Hij fchreef verfcheidene Gedichten en zedenkundige Verhandelingen, insgelijks zijn Eisjides, die in het begin des voorigen jaars gedrukt werd. Deze kleine Oorlogsroman, gelijk de Schrijver denzelven^ noemt, was als het ware zijn zwaanenzang. Het eigene character van den Schrijver vertoont zich daarin overal, de dappere grootmoedige Krijgsman verëenigd met den Dichter vol verbeeldingskracht en vuur. De eerfte drukt zich overal juist uit, zonder cieraad, als het ware ruuw, maar waar de Dichter fchildert, gelooven wij de voorwerpen voor ons te hebben, wij hooren het gewemel der ftrijdenden, het gedruisch van den ftorm, wij zien de burgt branden, en wij nemen aan de moedige gevoelens der weinige Macedoniërs aandeel. — De winterkwartieren des jaars 1758 befteedde de Heer von kleist , om zijne gezamenlijke Gedichten tot eene verbeterde uitgave in orde te brengen. Hij zag ze met groote vlijt over , veranderde het één en ander, voegde 'er nieuwe gedichten bij, en verbeterde de ouden. In het begin van den veldtogt in 1759 ging hij met de Armée van Prins hendrik naa Franken, en woonde de overige verrichtingen der Armée bij, tot dat hij, in het begin van Augustus, met het corps van den Generaal vink tot de Armée des Konings gedetacheerd werd. Hij ging met dezelve over den Oder, en den i2den Augustus, viel de bloedige flag bij Kunnersdorf v,oor, waar hem een gedeelte van zijnen wensch, den edelen dood van c. e. von kleist. 387' dood voor het Vaderland te fterven , verleend zoude worden. Eene vervulling, die voor hem roemwaardig Was, maar elk, die zijne waarde kende, ten uiterfte bedroefde. Lieden, die den Heer von kLeist, nen dag voor den flag, en zelfs den i2den des voormiddags, toen da Armée den vijand tegen marcheerde, gefproken hebben, getuigen, dat hij buitengewoon vergenoegd eil opgewekt geweest zij. En hoe kon het ook anders zijn? aan zijn character had vrees of bangheid niet het minde aandeel, hij was buitendien gewoon, in zeker opzicht het leven te verachten en nooit dacht hij minder aan hetzelve, dan wanneer hij onder de oogen van f red rik te overwinnen of te derven, de keuze had. Deze denkwijze had hij in den oorlog beftendig gekoesterd , maar nergens was dezelve zichtbarer dan in dezen flag. Hier bewees hij eene buitengewoone dapperheid ; hij greep onder aanvoering van den Generaal -v 0 n fink de Rusfifch'e flank aan; hij had met zijn Bataillon reeds drie batterijen ftormend helpen veroveren. Hij had daarbij over de 12 tterke contufies ontvangen, en Was in de "beide eerfte vingeren der rechte hand gewond, zoodat hij den degen in de linke, hand moest houden. Hij had zich , met deze ontvangene tekenen van zijn roemwaardig gedrag, gemaklijk uit het gevecht begeven, en zijn leven hebben kunnen behouden, maar hierom dacht hij niet eens, veel meer daar hij reeds zoo vei op den weg der overwinning gekomen was, zoo verdubbelde hij zijnen moed. Zijn post als Majoor verbond hem eigenlijk agter het front te blijven , maar hij bedacht zich geen oogenblik, vooraan te rijden, toen hij den Commandant "van hei: ftataillon niet meer zag; — .die insgelijks aan zijne wonden geftorven is. — Het Bataillqu 'joeg zoo even, na eenige falvo's, een Bataillon Oosten. rijkfche Grenadiers met de bajonet op de vlugt. In de hitte dacht hij 'er niet. eens aan, van het paard te ftijgen, gelijk anders die gene, die voor het front commandeert , wel te doen gewoon is; hij voerde oogenbliklijk •zijn Bataillon onder een yerfchriklijk kanonvuur van dé 'zijde des.vijands, tegen de vierde batterij aan. Hij beriep het vaandel van zijn Regiment tot zien , en nam zelfs een . vaanjonker bij den arm. — Hij werd wederom door een kogci in den linken arm, even boven het lid binnenwaards teeen den elleboog> gewond, en kou ' ' Bb ï dfii' 333 LEVENSBIJZONDERHEDEN den degen met de linke hand niet meer houden, hij" vatte denzelven alzoo in de reeds gewonde rechte hand, met de btiJe laatfte vingers en den duim ; hij commandeerde verder, en was reeds op dertig fchreden van denieuwe te veröverene batterij', toen hem, door een kartetskogel , het rechte been met drie kogels verpletterd werd. Hij viel van het paard, en in het vallen had hij nog het genoegen, dat het Lastewitzifche Regiment zijn Eataillon , zoo aanftonds naa marcheerde en ter zijde kwam; het edele genoegen van eenen vallanden Bevelhebber. Hij trachtte met behulp van anderen weder te paard te ftijgen, maar zijne krachten verlieten hem , en hij viel in onmagt. Twee foldaten van zijn Regiment, en één van het Regiment van Prins hendrik van zijne vootige Compagnie, wien de liefde tot zijnen ouden Hoofdman hier had bij gevoerd, droegen hem agter het front. Een" Veldchirurgijn was juist bezig eenig Spiritus op de wonde te gieten en een neusdoek daar om te binden, toen dezelve in het hoofd gefchoten werd. De Heer von kleist zelfs bijna geen lid kunnende roeren , maakte eene beweging, om zijnen gewonden Doctor te helpen, doch te vergeefsch, deze viel geheel ontzield b'ij hem neder. De Heer von kleist liet eenen zucht om dezen goeden man, zonder aan zich zeiven te denken. Spoedig daarop kwamen Cozakken, die hem alles , zelfs hembd, hoed en paruik, ontnamen. Zij zouden hem ook gedood hebben , indien hij niet Poolsch met hun had kunnen fpreken, daar zij hem nu in verbeelding, dat hij een gebooren Pool was, het leven lieten. Zij wierpen hem in een nat moeras, en lieten hem liggen. Hier lag de dappere krijgsman , de groote held , de edele Dichter, hier lag kleist naakt, in een moeras , van alle hulp beroofd, alleen aan zijnen eigenen grooten geest overgelaten. Van de fterke beweging en de menigte zijner wonden afgemat, viel hij tegen den avond in eene fluimering, zoo gerust, als of hij in zijne eigene tent gelegen had. — In den nacht vonden hem eenige Rusfifche Huzaren; zij trokken hem op het drooge , leiden hem bij hun wachtvuur'op eenig ftroo, bedekten hem met eenen mantel , en zetten hem een' hoed op : zij gaven hem ook brood en water, welk laatfte hem ongemeen verkwikte. Tegen den morden moesten de Huzaren weder voord ; één van c. f. von kleist. 389 'één van hun wilde hem een ftuk geld geven, en daar ide Heer von kleist dit weigerde, zoo wierp het de Huzaar, met de edele onwilligheid eenes krijgsmans, op Iden mantel, waarmede hij hem bedekt had, en reed weg. De Cozakken kwamen rasch weder, ontnamen den Heer iyoN kleist alles, wat hem de goedhartige Huzaren gelaten hadden ; hij lag alzoo wederom naakt op da aarde, tot des voormiddags ten 10 uuren, een Rusfisch Officier , die in de nabijheid voorbij ging (gelijk men naderhand gehoord heeft, is het de Heer von stackelberg, Hoofdman bi] de Cavallerie geweest), aan wien hij zich te kennen gaf, hem op eenen wagen leggen, en naa Frankfort aan den Oder brengen het. Aldaar kwam hij tegen den avond uiterst afgemat aan, en werd behoorlijk verbonden. — Den volgenden dag, liet hij zich, op herhaald aanzoeken van Profesfor nicolai, wien hij zijne aanwezigheid had laten bekend maken , in deszelfs huis brengen.— [ Hij werd aldaar op 't mooglijkfte verkwikt, en de Artfen gaven tot zijne genezing goede hoop. Hij was zeer ■ gerust bij de groote fmerten, welken het verband hem veroorzaakte. Hij las vaak, en fprak met de Frankfortfche Geleerden, en de Rusfifche Officieren, die hem veelvul- ; dig bezochten, met vele opgewektheid. Maar in den nacht van den 22ften tot den liften fcheidden zich de vernletterde beenderen van eikanderen af, en fcheurden eene polsader; hij bloedde fterk, eer de wondarts 'er bij komen en het bloed (tillen kon; men liet hem zoo aanftonds op den rechten arm eene ader openen ; ver- : fcheidene Doctoren zijn van meening, dat, indien het aderlaten eer gefchied waren, de zieke had kunnen gered worden, doch dit zij zoo als het zij, de Voorzienigheid had bet anders befloten; de Heer von kleist ■ werd zichtbaar zwakker. De hevige pijn veroorzaakte zelfs eenige convullive bewegingen , doch hij behield zijn volkomen verftand , en met de ftandvastigheid van ieen' krijgsman, met de gelatenheid van een' Christen, ltierf hij, de beste man, den 24 Augustus des morgens •vroeg ten 2 uuren, onder het gebed van Profesfor nicolai, die hem ook de oogen toedrukte. — De begraafnisplegtigheid, die edele (katfie, waarmede zich de menschlijke eigenliefde vaak ook nog na den dood tracht te voldoen, is wel eigenlijk onze oplettendheid niet waardig , maar de begraving van den Heer Bb 3 von 290 LEVENSBIJ ZONDERHEDEN von kleist is met zulke omftandigheden vergezeld, het ftrekt hem zeiven en die genen, welken het bevorder? den, tot zoo veel eer, dat ik verleid worde, 'er eenig-: zins wijdloopiger van te fpreken. Ten minlte het eerbiedig aandenken , 't welk daardoor de asfche des overledenen gewijd werd, kan der wereld niet geheel onverfchillig zijn. — De Heer von kleist had zich, in den korten tijd, welken hij gewond in Rusüfche Krijgsgevangenfchap doorgebtagt had, de hoogachting der Staf-Officieren verworven, die toen te Frankfort in bezetting lagen. Dit veroorzaakte, dat de toenmalige Commandant, de Overfte von schettnow, een waardig man, eu de insgelijks zeer menschlievende Plaatsmajoor von stackelberg, het voornemen van Profesfor nicolai, om den overledenen met alle mooglijke eerbewijzing te laten begraven, op alle mooglijke wijze de behulpzame hand boden. Ware dit niet gefchied, zoo ware het eene foort van verwatenheid geweest, een Pruisiisch Officier, in eene, onder vijandiijké magt zich bevindende, Had, zoo., vele eerbewijzingen toe te brengen. De sófte Augustus werd als de dag van begraving vastgefteld. De Profesfor nicolai hield, Sn tegenwoordigheid van omtrend dertig Rusfifche Officiers, en yan een fterk aantal van andere Toehoorers, den over-? ledenen eene fchoone Lijkrede; voor en na dezelve werd van het Muficaal gezelfchap een Treurmuziek aangeftemd. Het lijk , hetwelk van twaalf Grenadiers a cheval gedragen werd, volgden de Commandant eu een groot aantal Rusüfche Staf- en andere Officieren, welken meest voer het grootite gedeelte uitdruklijk van de Armée in de ftad gekomen waren. Hierop volgden verfcheidene Profesforen en medeleden der Magiftraat, de Studenten floten den trein. Toen men bij de begravenis geen' Officiers degen krijgen kon, om denzelven, volgends gewoonte, op de kist ^e leggen, nam een Rusfisch Staf-Officier zijnen eigen degen van zijne zijde, en gaf hem ten gebruik overt a, Neen," voegde hij 'erbij, ,, een roemwaardig Offi- eter zal zonder dit teken niet begraven worden." |}ene kleine ornftandigheid, maar die de denkwijze van d^zen Krijgsbevelhebber eer aandoet. Zoo ftierf kleist, in zijn leven bemind van elk, die kerkende: en in den dood zelfs van zijne vijanden ge-: VAN C. E. VON KLEIST. 39* eerd De Koning en liet Vaderland verlooren in hem een* dapperen en ervaren' Officier, Duitschland een' yoortrcflij. ken Dichter, en ziine vrienden eenen vriend, wiens verhes zh niet -enoeg betreuren kunnen. - Hij.was groot van perlbon, en wel gemaakt van leest. Hij had het aanzien v"n een foldaat, maar het was hem natuurlijk he: was hem geenszins gemaakt. Hij had eene natuurlijke SeSeid voor den militairen ftand, en verftond alles, toe behoorde. Dc Koning, en deszelfs Broeder Prins hendrik, waardeerden hem hoog. Hij was één v n die Officieren welken zijne Majesteit voor den toenmaligen Prins van Pruisfen tot gczeUchap uitzocht, en die met zijne Komnglijke Béogheid ipijsden. - HH fprak Duitsch, Latijn, Fransch, Poolsch , en Deensch? Hij was in geene Wetenfehap een vreemde£ De ouden, en de~ besten onder de nieuwe Schrijvers, had hij met ongemeerie graagte gelezen. Ziine liefde tot de Dichtkunst, en tot alle .fchoone weSchappen, zullen hem.onllerflijk maken; z,jne Gdichten hebben eene ovigineele fpann.n5 , uj lpi«.ekt overal uit eigen gevoel, en : daarom vindt m,n «r niets kouds, niets opgefmukts in; h,j ver ruuw dan ouimaaklijk z.jn. Hij pleeg l^f kon Pian wandelen , en ook bet ongunftigfte weoer uon Km cbamn Mët terug te houden, en hierom ontmoet men in zijlie Gedichten'zoo vele waare en levendige fchil- " TeSzth "'was hij ongevoelig en bijkans forsch ; hii verldhtte het gevaar, het leven was hem onverfchilL zotïmaarop de volbrenging, al was, het ook van eenen der kleinfte pligten, aankwam. Zijn vast chaiactet poogde niet, da?lichaamlijke nitwefking zijn kon. Oftchoon haj op ^^biiS SdlfSr oïgenC^wS zijn geest 'er toch JJS2>a11 dat hii over de zonderlinge phijfionoW n e be" eriïm ene vaneenen Cozak, die hem uit- rianter ssrr^ 292 levensbijzonderheden van c. e. von kleist, eh nooit fchatte deze edele zich gelukkiger, dan wanneer hij helpen konde. — Dit betoonde hij inzonderheid, geduurende dat hij het opzicht over 't Lazareth te Leipzig had. Van den vroegen morgen tot den laten avond, was hij onvermoeid bezig, eenige duizend ongelukkigen te verzorgen ; hij ftelde zich aan de allerönaangenaamIte onderzoekingen , en het lastigfte tegenfpreken van anderen, zelfs het gevaar zijner gezondheid, bloot, om hen zoo veel mooglijk te helpen , en drong tot in het kleinfte detail hunner behoeften in, en voorzag 'er hun mede, eer dat hij 'er om aangefproken werd. Baatzucht, nijd en hoogmoed, zijn al te lage hoedanigheden , dan dat ze ooit in eene zoo fchoone ziel zouden hebben kunnen opkomen. Hij was de eerfte, die onbekende verdien Hen aan 't licht bragt, en zijne eigene verdienften fpreidde hij nooit pralende ten toon. Hij was te groot, dan dat hij aan eigen belang zoude hebben kunnen denken, terwijl hij anderen, ten allen tijde, ten dienst^gereed ftond. Hij was gezellig, doch flegts alleen voor ee« klein gezelfchap van uitgezochte vrienden. Dezen beminde hij met de grootfte tederheid, en met eenen ijver, waar? van de herinnering hun altoos tranen kosten zal. De beste man ware een beter lot waard geweest, wanneer het anders gelukkig is lang te leeven. —r— Maar deze wereld, welke hij niet onmatig beminde , en aan welke hem alleen zijne vrienden nog eenigzins verbonT den hielden, was niet in ftaat, hem te kluisteren. Hoogere deugden vorderden eene hoogere fpheere. Wij blijven terug, en weenen niet over hem, maar over ons, dat wij hem niet meer bezitten. Wanneer dapperheid en moed, geleerdheid en fmaak, menfchenliefde, vriendfehap en het edellte hart, dingen zijn, die ons een' 011fteiflijken roem bij de nakomelingfchap verwerven , dan «eker is von kleist onlterflijk voor de nakomelingfchap , hij, die alle deze hoedanigheden in den hoogftea ^rap bezat. — 9ver het karakter van atticus. Weinige menfchen zijn der volmaaktheid zoo nabij |e|wrfien. als atticus, de bekende vriend van ovkr het karakter van atticus. 3Q3 cicero. Met de edelde proeven van verhevene wijshnd en uitgebreidheid van hart, paarde hij eene ongewoone beichaai'dheid des levens, die zelden wordt bereikt, zelfs van de zoodanigen, die met derzelver fchoonheid meest zijn ingenomen. : , , . r Die roem, intusfchen, is onlangs bezwalkt, door de pen der kwaadfprekendheid. De Abt st. re al heeft, in de dartelheid van loszinnige openhartigheid, beftaan, zijn karakter te bezwalken, door de goede trouw zijns Levensbefchrijvers cornelius nepos in twijfel te trekken. Tot zijn ongeluk is de voornaamde plaats , door hém uit cicero aangehaald, om den Historie, fchrijver van valschheid te overtuigen, klaarblijklijk vervalscht, en, tot hare in het oog loopende mening terug gebragt, kan zij voor zijn oogmerk tot geen bewijs verftrekken. Intusfchen is 'er de Abt over uit, om dezen beminlijken man'te vertoonen als eenen tijdkavelaar, en als een' loozeu Staatsman, wiens wijsheid geen hooger doel had, dan listige achtgeving op zijne eigene veiligheid. Niet zoo gunftig ook, als men zou hebben mogen verwachten, heeft de fchrandere middleton van dezen vriend van cicero gefproken. Hij geeft te ken, nen, dat zijne Epikuristifche beginfels hem eene eigenbatige voorzichtigheid inboezemden, met de hartlijkheid der vriendfehap volltrekt onbegaanbaar. In deze voorzichtige , hoewel niet veel eer aanbrengende, achtgeving op zich zeiven, zoekt hij de reden, dat niet een eenige brief van atticus het licht gezien heeft, hoewel nier, minder dan zestien van cicero aan atticus dc tegenwoordige tijden bereikt hebben. Aan het" oog des oppervlakkigen befchouwers , men moet het bekennen , vertoont zich veel fchijns van onoprechtheid in het gedrag van atticus. Doch st. ueal heeft het verëerend getuigenis, door nepos ten zijnen behoeve gegeven, met te veel overhaasting verworpen; en middleton fchijnt zich te zeer tegen hem te hebben laten voorinnemen , door eene enkele plaats van s ene ca. Deze beweerde, dat, indien cicero atticus niet bekend gemaakt had, hij voor altoos onbekend zou gebleven zijn, Dit kan waar zijn, zonder dat 'er zijne verdienfte bij hjde, Hoe kon hij bij het nagedacht bekend zijn geworden, dan te gelijk met de vermaardheid zijns doorluchtigen vriends, daar bij op het tooneel der daatkunde geenen 10I fpeelde , fib 5 ' die 394- OVER HET KARAKTER VAN ATTICUS. dife zijnen naam in de rolle der gefchiedenisfe kon doen vermelden, en geen letterkundig Gedenkteken, ter handhnvinge van zijne eigene glorie, oprichtte? Indien , derhalven, het karakter van zijnen tijdgenoot cornelius nepos, als Historiefchrijver, gevestigd is, blijft de roem van atticus onbevlekt door de hairkloverijën van hedendaagfche navorfchers. In andwoord op de aantijging, dat nepos een gemeen Schrijver was, van welken de eigene tijdgenooten weinig werks maakten, mag men aanvoeren, dat hij, zoo als gellius bericht, de gemeenzame vriend van cicero was. Ook vindt men opgetekend, dat zijne Landgenooten,. ter zijner eere, een ftandbeeld te Verona, hebben opgericht. Indien'er, in fommigen zijner fchriften , die op zijnen naam gaan, gebreken voorkomen, worden dezelven op rekening gefield der tusfchenvoegfelen door ümilius probus. Zijn atticus ftaat voor zijn eigen werk bekend , en als een meesterfluk van eenen bevalligen en befchaafden ftijl. Cicero geeft breed van hem op, en c at ul lus en de beide pliniussen hebben met bijzonderen lof van hem gefproken, Nepos was een tijdgenoot van atticus, en, indien hij eenige in 't oog loopende onwaarheden had verhaald, zou hij welhaast wederlegd zijn geworden door de algemeene ftem van levende getuigen, die zelden voorbaarig ligtgeloovig zijn aan de ftemme des lofs. Maar het gezag daargelaten zijnde, zou men kunnen zeggen , dat de alom erkende daadzaak , de naauwe verbintenis van atticus met flrijdige aanhangen, met C/esa r en met pomrejus, met antonius en met b r utus , met cicero, CLODIUS, enHORTENsius, ten bewijze dient van zonderlinge believinge , om niet te zeggen dubbelhartigheid. — Een geheel ander gevolg zoude ik uit deze daadzaak afleiden. Zijne vriendfehap met de grootfte mannen van zijnen tijd, hoedanige ook hunne verfchillende ftaatkundige inzichten waren , doet eere aan zijne eerlijkheid. Hadde hij zich met Staatsgefchillen bemoeid, loosheid zou hem voor den haat van deze of gene der twistende partijen hebben kunnen behoeden. Hadde hij zich lafhartig, laag en listig gedragen, gewisfelijk zou hij bij allen eenparig tot een voorwerp van verachtinge gediend hebben. Zij, die voor 't overige in alles verfchikien, zouden overëeng'.ftemd hebben in het ten toon Hellen van iemand, wiens fnpod-. over het karakter van atticus, 39S Roodheid verachting verdiende, en die geenen invloed ge, rioeo- bezat, om infchiklijkheid ten zijnen behoeve te wettigen, De waarheid der zake fchijnt hier op neder te komen, dat hij boven bekrompene postbejaging verr heven was. Meer vermogt op hem zijne algemeene Menschlievendheid, dan zijne bijzondere verbintenisfen, ■en, in zijne warme achtgeving op de voortreflijkheid zij\ ;ner vrienden, zag hij de misdagen over 't hoofd, door ihunne verwijdering en afkeerigheid veröorzaakt, Hoeiwel hij verre van de Hoofddad zijn verblijf hield, en fZijnen invloed, indien hij 'er eenigen had, niet verkoos te doen gelden, was, echter, zijne perfoonhjké waaridigheid van dien aart, dat hij, in zijne verkeering met i cicero en met de groot de mannen van zijnen tijd, ; nimmer in het licht van eenen minderen zich vertoonde, : Met ongemeene eerbetooning fchijnen zij in de daad hem i behandeld te hebben. Dat hij met hun vriendfehap hield, en hun alle goede dienden deed, waartoe de menschlievendheid, door oordeel beduurd, hem noopte, is waarheid. Doch getrouwe verhalen verzekeren, dat hij niet bij de gelukkigen alleen zijn hof maakte. Omtrend dezulken , die zijne befcherming nodig hadden , en de minde hoop gaven, om hem daarvan eenige wedervergelding te kunnen doen, was hij telkens allerbereidwilligst, om hun dezelve te betoonen. r Op de letterkunde belust, en op alle de wetenfehappen welken de vrije ziel verfraaien en verhoogen, werd hij t'e Athenen aangebeden, alwaar hij uit de opfchuddinr gen der partijfchap eene veilige wijkplaats vondt. kechc benijdenswaardig was ter dezer plaatfe zijn toedand. In het middenpunt van fmaak en geleerdheid , met eene fchranderheid begaafd, die hem in daat delde om uit de beste van derzelver voordbrengfelen eene keuze te doen ; bemind van allen, die hem kenden, en zelfs geliefkoosd van de Grooten, deet hij zijne dagen te Athenen, iu alle de bekoorlijke bedaardheid vau den befchaatden epicurus. Zijn verlies werd algemeen betreurd, en de droefheid van dat verdandig volk bedekte hem met eene eere verre te waardeeren boven die van eene zegepraal. Hoewel een man van fmaak, van geleerdheid, en.die in zeer gewigtige verbintenisfen 'leefde, was hij, evenwel, in ltaat, om acht te daan op het huisbeduur. Van een' bijzoaderen aart, in de daad, waren zijne huislijke 1 • ' fcluk- JQ6 OVER HET KARAKTER VAN ATTICUS. fchikkingen, maar zoodanig als eenen Wijsgeer betaamden. Alle zijne bedienden waren gerechtigd om hein iet voor te lezen, en het werk van handlangers te verrichten. Hij was, zegt nepos, net,. doch niet weirfsch; rijklijk, maar niet verkwistend. De ongemaakte fraaiheid van kielche netheid, niet de vertoonmaking van rijkdom, wa? zijn doel. Hetgene over z'jn karakter een' glansrijken luister van eerwaardije verfpreidde, was, zijn diepe afkeer van bedrog. Hij ver% foeide de leugen; eene bijzondeiheid, welke de aantijging van tijdkavelende dubbelhartigheid als hoogst onwaarfchijnlijk doet voorkomen. Dat hij minder getroffen fcheen van de ongelukken van zijnen vriend cicero, moet niet zoo zeer aan onoprecht' heid, als aan eenige fchijnbare zwakheid van gedrag in cicero zeiven, worden toegefchreven. De degelijkheid zijner geaardheid vertoonde zich in de ftandvastigheid zijner verbintenisfen, en in zijn vermaak in werken van liefdadigheid. Nergens echter vertoonde zich dezelve in beminlijker licht, dan iu zijn gedrcg als zoon en als broeder. Zijne moeder bereikte den ouderdom van negentig jaren , en niet aandoening van genoegen ping hij te verhalen , dat hij nooit een oogenblik met haar in twist geleefd had. Hij beroemde zich, dat hij met zijne zuster in het beste vertrouwen leefde. Atticus overleed in gevorderden ouderdom. Te bejammeren is het, dar hij, na een lang leven, zoo onbevlekt, als van de onverlichte rede mag verwacht worden, zijnen dood verhaastte, door het weigeren van voedfel , ten einde deu vernieuwden aanval eener pijnlijke kwale te voorkomen. Hij handelde overeenkomftig de beginfelen van epicurus, die leerde, dat pijn het grootfte kwaad'ware. Een gemoed, als het zijne, zou onder de eeifte beftrijders van zulke dwalingen zich gerangfcbikt hebben, indien hij in eene latere eeuw geleefd hadde, en van een beter leermeester, dan epicurus, een leerling geweest ware. Gefchctsc door het penceel van cornelius nepos, vertoont zich zijne afbeelding in een bekoorlijk licht. Ook zie ik het nut van zulke tot kleinigheden afdalende uitpluizingen niet, dienende om verhevene karakters te verlagen. Hoe meer voor. beeiden van menschlijke voortreflijkheid, hoe de menschlijke natuur zich eerwaardiger en beminlijker voordoet. De waarheid behoorde, in de daad, in alle gevallen zorgvuldig te worden opgefpoord; maar wanneer zij aan de zijde der deugd genoegzaam is gevestigd, is de rusüoosheid van geleerde navorfchingen, welke hare grondflagen tracht te ondermijnen, niet flegts onvoegzaam, maar misdadig. IK- BEVREESDHEID, ENZ. ANECDOTE. VEUSCH. LOT. 397 bevreesdheid van me l a n c ii th o n. (Eene Anecdote.j Luther, mei.anciithon en anderen van hunne vrienden en aanhangers, moesten eens om zekere zaak te Heilbromt Uün Zij waren hier in het uiterst gevaar van gevangen genomen | te worden. Melanchtiion, die voor zich de treuriglte uitI komst vreesde, wandelde angstvallig rond, en kwam in eenen hoek van het huis, waarin zij bijeen waren; hier zag hij eene vrouw, die ook tot de Protestanten behoorde, en daarom met hein in ' het zelfde gevaar deelde. Zij zat daar gerust en wel te vreden, i ontfchilde rapen voor haren man. had haar kind aan de borst, en bad om hare redding. Mel anciithon kwam met tranen in de oogen te rug, en zeide: „ Die vrouw heeft mij be„ fchaamd, zij doet met haar geloof drie goede werken, daar ,,, ik geen eenig doen kon." anecdote van prins eugenius. Eugenius, die naderhand Keizerlijk Generaal-Veldmrarfchalk werd, reisde naa Weenen, om daar den te aanvaarden. Hij kwam ia een dorp, waar hij bij een boer zijn' intrek nam. Het ontbrak hem aan geld, om zijne re.ze voord te ze-ten; in dezen dringenden nood ging hij in eene kanier, (loot zich in dezelve op , en bad. De boer naderde aan de deur, om te vernemen, wat de Pnns daar toch verrichtte. Hij hoorde duidelijk dez| woorden: „ o God! ontf-rin u over eenen armoedigen Prins! — Deze woorden troffen den boer geweldig. Hij vraagde «n den be? diende: „ Wat is uw Heer toch? ik geloof.dat h<| een Puns is." _ De dienaar, door deze onverwachte ontdekking onthutst, antwoordde — ja — „ En," voegde de boer daar bij, hééft geen geld, en rs een vroom man; iet kan ik hen wel " HiUeénd^lën Prins eeniee honderd daalders, die deze onverwachte hulp niet begrijpen kon. — En hij reisde zijnen weg met blijdfehap! verschillend lot van eenen aristocraat EN een aristocraatjen. Iten klein, mager en krom gegroeid Franschmannetjen voet, 1* in zeker gezelfchap, hevig uit tegen de Frarfche OmwentaUnf. Toen hij zich bijkans buiten adem gQfebtttUWd had, voeg- 29*5 HET EGËLZW. EN DE MOL. HET ROZEN1S. EN DE ZÖtW. de hij 'er nog bij: „ Gij ziet dus mijne Heeren! dat ware ik „ te Parijs, het gepeupel mij wel rasch aan de lantaarn hangen „ zou." Een lang man, die naast hem ftond, mat hem van het hoofd tot de voeten met zijn oog, en andwoordde met een zeer ernftig gelaat: ,, misfchien niet aan de lantaarn, maar 'er in " HET EGELZWIJN EN DE MOL. |lTet Egelzwijn, den winter voelende naderen, bad de Mol JLJL hem toch een plaatsjen in haar hol te willen inruimen, op' »o.-, rir.Pl hehhen . fchoone kunften ge- rmcwthZ^l^iu zij mogen eene venus, een brengfels fchoon heetenz} | wangedrocht SaCljrn Indien eUc de ?voo4erPen in de daad fchoon iT&SSKïwfc eenigen daar onder in de natuur ' iri pn afzichtit ziin, wanneer het ons oog niets S of mintr aanbieit,' dan hetgene tot zijne natuur bChFe0nrtkunrtenaar, die de natuur, juist, zoodanig, als ,ii is Sotfen vilde, zou zijn doel gantschhjk mtsfeV het is c£ moeite niet waardig, dat men zich kwellen, net ïst.oi » hetgene w reeds geftadig enl-el toe tp "en, om eenvoudig de natuur at te ma en 2? rnoïn hffninne kopijen nog zoo veel bekwaamheid i Zif die le™en , nogthands zijn zij geene groote Snmk ÖI?-^ ^ n.arbootüngen zelfs getrouw ^«^^ ^^"wSS men z. zSS^SitlSS? daadhjk plaats «jh f ? Sï de uocooN fchrik inboezemde, zou lrj op" ouden een viordbrengfel der fchoone kunften te wezen wier gewrocht fteeds zeker genoegen zijn moet, wezen, wier bi-» « trpnrio-e deft -e of luchtige lij mogen na '^/j'^^hS^. Verfchri!?nde™Sn™ Sn ZÏ 'dïar dn reden., *a.röa. SmhIdXoogen Óogen van gl,S of eilver .die men ^rfö^Jrfeafa iïnlLlefijnen d« eea het eenvoudig natuurlijke gezondigd is. M W* wwi waarde hebban, dan moet het, wo veel mooglijk^de over de TE'iKENKUNST fchoone natuur nabij komen, en bet kan zelfs veel verdiende hebben, zo het beeld volmaakt naar het onderwerp gelijkt, zo het 'er, als het ware, eene lofrede op is, en al het overige uit de fchoone natuur is genomen. Verkeerd is derhalven het denkbeeld , dat de teekenkunst vooruaamlijk beguicheling ten doel zou hebben, of om ons te bedriegen, door ons te doen gelooven, dat hetgene zij ons vertoont, daadlijk aanwezig ware. Hij, die dit hcrslènfchimmig denkbeeld uitgevonden en ingeprent heeft, heeft zich zeiven grootlijks bedrogen. Wel! wie lacht of weent dan op het gezicht van eenig voordbrengfel der kunst, het zij nu treurig of vrolijk , en de uitvinding of uitvoering moge zoo verwonderlijk zijn, als zij willen? Elk kunstwerk moet zich, op het eerfte gezicht, als afbeelding doen kennen, niet van de eenvoudige , maar van de fchoone natuur ; het moet geenszins beguicheling bewerken, maar waarfchijnlijkheid aanbieden. Iedere verfiering, die het gewoon beloop onzer bevattingen niet te buiten gaat, is waarfchijnlijk; Want onze bevattingen zijn juist overëenkomfhg hetgene wij in de natuur zien. De waarfchijnlijkheid beftaat gevolglijk daar in, dat men aan de natuur niets bijzette, dan hetgene met hcure bekende wetten en krachten ftrookt. Binnen de palen der waarfchijnlijkheid blijft men als dan, wanneer er volmaakte eenfteinmigheid tusfchen de natuur en de genie van den kunflenaar wordt aangetroffen , terwijl 'er de zelfde .eenltemmigheid tusfchen zijne voordbrengfelen en den aanfehouvver zal plaats grijpen, die ze wél weet te befchouwen. In alles, wat tot de teekenkunst behoort, moet men de fchoone natuur aantreffen, en zij moet te zien zijn in ieder gedeelte van haar werk, het moge wezen, wat het wil, in gedaante, evenredigheid, in de toevalligheden der bijkomende kleding, der meubelen, der gebouwen, van het land, en de lucht, en in het doelëinde van alle deze zaken, dat is te zeggen, in de uitdruk, kfng. Het werk van den kunftenaar is even als dat van den Juwelier, die de fteenen uitzoekt , flijpt , glans bijzet, bijëenvoegt en inzet, welken , zonder zijne kunst, wel rijk, maar in het geheel niet fchoon zouden geweest zijn. Horatius fleep en zette glans bij met de pen , phidias met den beitel, en de apelles uit Urbin met het penfeel. De EN WAT DAARMEDE IN VERBAND STAAT. 413 De o-ecbatite der deelen verandert, niet alleen volgends de verfchillende hoedanigheden der voorwerpen , maar bok naar de onderfcheidene omftandigheden waarin zich hetzelfde voorwerp bevindt. De gedaante der deelen van apollo kan of mag niet die van herkules wezen , noch als mensch, noch als God; maar hoedanig zij ook ziin moet, 'er behoort de beste keus daarömtrend p aats ï grijpen. Hier is hef, waar de kennis der Ontleedkunde der inwendige deelen van 'smenfchen lichaam te {fade komt daar nocthands die ftudie met moet in liet oo" lóopen, naardien zij öegts een middel is om een gewigtig doel te bereiken, waarvan wij ftraks nader lpreken zullen. De fchoonheid is bij den mensch , het fra i(te der levende wezens, in het klahrbhjklijk vertoon Siher natuurlijke of Hchaamlijke goede hoedanigheden «eleeen; in de gezondheid, welke men aan zijne kleur, aai den vorm zijner ledematen, en vooral van z.jn gelaat , befpeurt; in de kracht, welke de fterkte zijner fpiei'en, borst- en fchouderbeenderen aantoont en iu de vlugheid zijner voeten; in zijne bedaarde Helling,, de rust, die in zijne houding heerscht het eenvoudige m alle zijne licbaamsdeelen en de heldere kalmte van z n gelaat; in de behoedzame voorzichtigheid, welke in zijn oog moet te lezen Haan. Alle die deelen zijn bij de vrouwlijke Sekfe, veel fijner, zachter en tederer; voegt hier bij het bevallige in den blik en mond , en die lchaamachtigheid, welke der fchoonheid de meeste bekoorlijkheid bijzet, ja dan zelfs, wanneer men haar vreest te ontmoeten, nog zoo wegfleepend en verleidelijk is In de fchoone natuur heeft men gefladig afwisfehng; niets is in het zelfde voorwerp herhaald; bolle en holle gedaanten , in dier voege afgebroken en zoo onder elkander gemengd, dat 'er flangswijze omtrekken uit ont> fpruiten van een zeer afwisfelend voorkomen; ieder hoek zonder kromte, iedere kromte zonder afbreking of inbuigine, alles met flangswijze kronkelingen, gelijk het solvend water of de vlam , in diervoege, dat geene ingebogene lijn eene dergelijke ontmoet-, geene uitgebogene met eene andere gelijkfoortige te famen treft; met. één woord, dat geene lijn van de zelfde evenredigheid of houding eene evengelijke tegen zich over aantreft. De uitgebogene lijn zet grootheid bij , de holle ingeboeene geeft vlugheid , gefchiktheid en adel. De beval igheid beftaat in eene geftadige afwisfehng van allerletë 414 over de teek.eink.unst omtrekken en evenredigheden; zonder deze afwisfelin» valt men in hef koude en gedvvongene. Het gelaat der beste Griekfche ftandbeelden , van ter zijde bezien, maakt eene bijkans regte lijn uit , die zich naamlijk zachtlijk buigt in den omtrek van de neus en het voorhoofd. Hoe dieper de groeve is, die de neus van het voorhoofd fcheidt, zoo veel te onbevalliger is het profil. De fchoonheid der wenkbrauwen is in het fijne en dunne der hairen gelegen; hoe ligter en minder geboogen hier de trekken zijn, zoo veel te meer kalmte teekent het oog. De oude beeldhouwers gaven de wenkbrauwen, wanneer zij die als zwart, en het oog dus als ernftig en geftreng wilden afmalen, iet fcherps, gelijk men bij hunne jupiters, pluto's, enz. ziet. Dit fcherpe verneemt men niet bij de Godheden met blonde wenkbrauwen, gelijk bij hunne venussen, ganymedessen en apollo's. Het hoofdhair is, bij de beelden der oude kunftenaars, op de gewoone wijze gekruld. Bij vrouwenhoofden , en boven al bij die van jonge dóchters, zijn de hairen agterwaards getrokken en tegen het agterhoofd gebonden; maar golvende, en hier en daar gefcheiden, om eene groote hoeveelheid van hetzelve aan te duiden, als mede om licht en fchaduw aan te brengen. Een glad, helder en effen voorhoofd verëischt eene vierkante, dat is , niet fmalle , magere en fpitfe , maar een weinig breede en volle neus; een weinig volle wangen maken hef voorhoofd in verfcheidene partijen verdeeld door eenen zeer grooten omtrek en menigte van fpieren. Een hoog voorhoofd, van cieraad ontbloot, geeft den ouderdom te kennen. Eene regte neus en ,een gelijke mond kondigen bedaardheid en kalmte aan. Koraalroode lippen (dit raakt echter de beeidhouwerij niet,) de onder'te grooter en ronder dan de bovenfte, maken den overgang tot de kin, wier fchoonheid in hare rondheid beftaat, en geenszins in het groetjen, dat zoo wel hier, als bij de wangen, enkel iet toevalligs is. De Ouden gaven aan de Satijrs alleen een lachend voorkomen, om daarmede losbandigheid, onmatigheid, lompheid en dwaasheid uit te drukken; zij waren zeer zorgvuldig in hunne teekeningen tot de ooren zelfs niet Uitgefloten, die zij zeer volledig en voleindigd in omtrek afmaalden. De EN WAT DAARMEDE IN VERBAND STAAT. Al 5 De fchoone oogen waren , bij de Ouden , zoo langwerpig niet als bij de latere kunstfchilders; zij waren nogthands groot van omtrek , doorfnede en invatting. De beenderen , die dezelven omringen , waren noch groot , noch van het jukbeen voorüUfpriugend , opdat het aangezicht niet mogt verbreed noch driehoekig worden. Zij befchouwden, bij een mansbeeld, eene hooge fraai gewelfde borst, als eene fchoonheid, bij vrouwenbeelden beminden zij eenen vasten gedrongenen boezem , uitloopcnde in eenen heuvel, met kleine en fpitfe tepeltjens. Het is om die reden, dat zij in het Corfet of keurslijf der jonge dochters poeder ftrooiden van marmer van Naxos, ten einde het opzwellen van heuren boezem voor te komen. De fchoonheid eener jeugdige Griekfche hand belfonddaarin, dat zij matig vol en vet was; de knokkels waren door nauwlijks zichtbare trekken aangeduid , gelijkende naar eene ligte fchaduwe; de vingers waren fpilvormig ; en naardien eenigzins vette handen groefjens verëischten, duidden zij de gelederen in het geheel niet aan, noch boogen zij het laatfte gelid, gelijk de nicuwerwetfehen gewoon zijn te doen ; de beenen 'waren een weinig dik , de beenderen en knokkels nauwlijks merkbaar, indiervoege dat de knie, van de fchenkels tot aan den voet , eene allengs en zacht afloopende ronding opleverde , die zich geenszins fprongsvvijze of eensklaps vertoonde. Zoodanig gingen zij beftendig, bij hunne kunstltukken, te;werk. Zij teekenden de voeten niet zpo fmal als wij; eene fout, die misfchien uit het gebruik onzer fchoenen ontftaat : hoe minder fmal de voet is , zoo veel te fraaier en natuurlijker is deszelfs gedaante ; hunne nagels zelfs zijn platter dan de onzen. Nooit ziet men bij hen eene fterke opzwelling der fpieren; fteeds vertoonen zij zich zeer fraai, en alzins overëenkomltig met het voorwerp , of met het eenvoudige in deszelfs gedaante en Helling. Hoe meer beweging en verdraajing men in de gelaatstrekken en fpieren brengt, zoo veel te meer verliest het van het edele en groote. De waarlijk groote man maakt weinig gebaren en nog minder martelt hij zich zeiven op de eene of andere wijze : een enkele trek duidt de hartstocht aan, die zijn gemoed in beweging brengt; maar dezelve doet gelijktijdig de poogingen opmerken , die hij te werk 416 OVER DE TEEKENKÜNST werk ftelt, om ze binnen de palen te houden van voorzichtigheid, betaamlijkheid en rechtvaardigheid. De houding der Goden ftrookt altijd met hunne uitftekende grootheid en verhevene waarde. Men heeft niet meer dan twee Griekfche Godheden aangetroffen met de beenen kruislings over elkander en de voeten in eene onedele Helling; en wie weet, waarom? Niet alleen mag zich geen beeld iu eene krampachtige beweging bevinden, maar het mag zelfs zijn bedrijf niet hebben ten einde gebragt ; het zou anders koud, dood en onbezield fchijnen. Is een tred , is eene beweging voleindigd , dan heeft de verbeelding geen vrij fpel meer; is echter het bedrijf nog in werking en niet volvoerd , dan vertoont zich de volgende beweging aan onze verbeeldingskracht, en zie daar, een bezield beeld. De evenredigheid beftaat in de onderfcheidene afmeetingeri der voorwerpen, met elkander vergeleken, dat is, volgends de overeenkomst en betrekking der deelen onder elkander en met het geheel. De evenredigheid is , in de fchoone kunften , geene wiskunftige evenredigheid. De eenheid en verfcheidenbeid brengen Eurythmie en Symmetrie (bevallige eenltemmigheid en juiste evenredigheid) te wege. De Eurythmie verdeelt, om zoo te fpreken, het voorwerp in twee ftukken; zij brengt deenkele deelen, als het hoofd, de neus en den mond in het midden , en , van den anderen kant, de dubbele deelen , als de oogen , ooren en armen op evenredige afltanden. Dit brengt eene foort van evenwigt te voorfchijn , dat aan het voorwerp orde , vrijheid en bevalligheid bijzet. De Symmetrie gaat veel verder: zij dringt in de bijzonderheden van de deelen zelfs, vergelijkt ze met elkander en met het geheel , en brengt éénheid, verfcheidenbeid , benevens de verruklijkfte eenftemmigheid dezer beide hoedanigheden onder elkander, onder één en het zelfde gezichtspunt. De Symmetrie is de verëeniging der onderlinge betrekkingen. In de gewrochten der kunst eiscbt de fmaak volmaaktheid in de Eurythmie en Symmetrie , niet dat dezelve de voorwerpen zoodanig zou willen, als zij in hun wezen, in hunne gantfche natuur zijn, maar hoedanig zij in een keurig geheel behooren te wezen. De afmeetingen zijn niets anders dan middelen , door wel- EN WAT DAARMEDE IN VERBAND STAAT. 41? (Wélken men zich van de evenredigheden verzekert, ten 1 einde 'er zich juiste begrippen van tc vormen. De eerfte verfcheidenheid in de evenredigheden van I het menscblijk lichaam maakt geenszins den naauwkeii1 rieen verjongden maatftat' uit voor alle do volgende I leeftijden. Een kind is geen klein mensch , dit zou een i dwerg ziin, maar het is een kind. De fchoone fekfe heeft hare onderfcheidene evenredig' heden zoowel, als hare verfchillende gedaanten der enkele deelen. De vrouwen zijn doorgaands niet zoo groot als de mannen, haar hals is langer, haar bovenlijf fmaller , hare fchenkels zijn korter , hare heupen langer hare voeten kleiner en dunner , hare lpiereu minder' zichtbaar , en , gevolglijk is de omtrek harer lichaamsdeelen molliger, en zijn hare bewegingen zachter Dit alles wisfclt af naar de verfchillende omftandigheden , waarin zich de fchoone fekfe bevindt , als jonge dochter, vrouw, zwangere, bedaagde vrouw, ot die grijs van ouderdom is. Met één woord, de evenredigheden en verfchillende gedaanten , welken datgene uitmaken , wat men teekening noemt , moeten met de charaéters ftrooken, waarvan ftraks nader zal gelproken worden. . , De teekenkunst is derhalven de kunst, om aan ieder voorwerp zijne waare afmeeting en evenredigheid te geven , deszelfs gedaanten door verfchillende omtrekken te bepalen , die de. houding en uitdrukking aanduiden van elke foort van beeld , in welk geval het ook zijn moge; in de daad eene onoverzienbare ftudie, naardien de natuur tot in het oneindige afwisfelt. , Bij ieder beeld eene juiste blijkbaarheid van éénftemmige evenredigheden te'bewaren; bij elke verfcheidenheid van houding, afftand en verkorting, de evenredigheden te doen afwisfelen naar het charaéter der onderwerpen ; het evenwigc te bewaren bij allerleië houdingen en bevveegingen; daar, waar het verëischt wordt, het nodig overwigt te geven; het gebrek van beweging bij doode lichamen uit te drukken ; de (tellingen te doen afwisfelen, zonder welke verfcheidenheid zij opnoudert natuurlijk te zijn; zekere tegenftelling te brengen 111 de beweegingen, gelaatstrekken, en gebaren; de omtrekkeri vlugj ligt, en met vuur aan te geven, zonder dat men «iet, het hebbe moeite gekost; met weinige trekken veel uit te drukken, zonder dor of (tijf te worden , met JV. DEEL. MENGELS T. N0< IO< D d 4tS over de teekenkunst fierlijkheid en bevalligheid , in dier voege, dat 'er leevend en bezield vleesch ten voorfchijn kome, maar in verfchillende graden, van de beminlijkfte tederheid der jeugd af, tot aan het eerbiedwekkende of afzichtige der grijsheid, van het zachte karnaat der aderen af, tot aan de fterk e fpieren van hercules, ja tot aan de Godlijkheid van eenen apollo toe; dit alles behoort tot de Teekenkunst , en dit alles is nog niets meer dan middel. De bevalligheid is niets anders dan de fchoonheid zelve; maar de tederfte, zachtlle, berainlijkfte fchoonheid: zij ontftaat uit het ligte, gemaklijke, buigzame en afwisfelende in de bewcegingen , uit den natuurlijken en gemaklijken overgang van de édne beweeging tot de andere. Welk eene bevalligheid heerscht niet bij de kin* deren , in hunne eenvoudige , vrijë en vlugge beweegingen! Hunne openhartigheid, aanvalligheid, onfchuldige nieuwsgierigheid, eenvoudigheid, verdriet of klagten, dit alles, hunne tranen niet uitgezonderd, is voor bevalligheid vatbaar. De fierlijkheid beftaat in de verëeniging van alle bevalligheden , zij voorönderftelt aan den éénen kant juistheid , zuiverheid en regelmatigheid , terwijl zij , aan den anderen kant, gemaklijkheid en edele vrijheid eischt; een zeker natuurlijk voorkomen , hetwelk , zonder aan de juistheid en netheid nadeel toe te brengen, alle ftudie en eerbied verbergt, is in de daad moeilijk daar te Hellen. Maar valt het dan zoo veel gemaklijker, om edele onderwerpen fierlijk af te beelden , dan eenvoudige , zonder in het lage te vallen ? Sierlijkheid en bevalligheid maken niet alleen het wezen der Teekenkunst uit, maar ook van alles, wat tot de Beeldhouwkunde , ja tot de overige fchoone kunften behoort. 's Menfchen voornaamfte fchoonheid beftaat in zijn lichaam, niet in xijne klederen, die voor hem eene enkele toevalligheid zijn , dienende tot zijne behoefte of opfchik. Hij bemint, wel is waar, den opfchik meer dan het nodige; maar hoe ingenomen hij 'er ook mede moge wezen, hoe zeer hij zijne goederen ook verkwisten , of zijn geluk in de waagfchaal ftellen moge , om zich overtollige, ja meestal ongemaklijke en belachlijke fieradiën te verfchaffen, wie zou toch ooit zijnen voet willen geven voor al de weelde en pracht van Lijön, VOOi" en wat da ap mede IN verband staat. 4IJ3 Voor bet goud van Peru, of voor het-edelgefteente van Indïèl Alle lichamen evenwel , alle zijne deelen zelrs, mogen niet altijd naakt vertoond worden. Een bekwaam Kunstenaar weet ze, naar verëisch van zaken, tc kleerden en op te lieren, zonder dat hij 'er de voornaamtle deelen van verbergt; hij weet de meest gepaste kleeding uit te zoeken; hij weet dezelve te fchikken, naar dat de verfchillende voorwerpen zulks verëisfchen. De Ouden gaven*', zoowel bij het fchilderen als beeldhouwen , doorgaands aan hunne beelden natte doorwaterde kleederen; deze doen verwonderlijke uitwerking, wanneer zij niet mager gefchilderd zijn; zij doen de merkbaarfte geftalten van "het lichaam meer uitkomen, en duiden minder moeite en meer uitdrukking aan; fomtijds echter zijn zij zoo dor en hard, in hunne benedenwaards loopende plooien, en zoo koud en ftijf, dat zij wel naar koorden of naar glooijingen in,de zuilen gelijken. De tusfehenruimten in de plooien en derzelver gedaanten, moeten niet allen met elkander overëenkomftig wezen ; het vooruitkomen en de diepte , waaruit de fchaduwen ontdaan, verëischt, dat zij, hoewel met eenftemmigheid, veranderd en afgewisfeld worden. De aanleg der plcoiën moet geene fcherpe hoeken, het zij van licht of van fchaduwe , veroorzaken , anders zou het oog niets hebben, waar op het zachtlijk rusten kan. Zeldzaam vindt men bij die gebeitelde beelden der Ouden, eene niet doorwaterde kleeding. De zeno en de flora van het Kapitool, die zich tegenwoordig in het Franfche Mufèum bevinden, leveren 'er twee goede modellen van op; derzelver kleeding is ruim, maar evenwel befcheiden Ontworpen. De beste nieuwerwetfche Beeldhouwers, legros, bresconi, rossi, leflamand zijn zoo befcheiden niet. Anderen, gelijk busnin, hebben aan hunnen arbeid een voorkomen van vlugheid willen géven, door eene vliegende en wilde kleeding; maar zij hebben hun doel gemist: en zijn in het harde en belachlijke gevallen. De verfcheidenheid der kleeding is eene bron van rijkdom , niet alleen voor de kleuren , maar ook voor de geftalte, de enkele deelen, en boven al voor de fchikking der plooien en der bijzondere kleedingftukken!. Mier is het, dat het beleid en de fmaak van den Kunftenaar zich in een fchitterend licht kunnen vertoonen , wanneer hij dezelven, met eene gemaklijke eenvoudigheid', rondom Dd a d« aio OVER DE TEEKENKUNST de lichaamsdeelen weet aan te leggen , en bij dezelve» het voorkomen van bevalligheid en vlugheid weet te bewaren. De beweeging der kleeding kan insgelijks dienen, om de beweeging uit te drukken, door geweldige driften veroorzaakt. De hairen zelfs, naardien men ze, zoowel als de kleederen , als een lleraad of tooifel befchouwt, moeten in de beweeging der kleeding en van den perfoon deel nemen, en wanneer men ze "ook niet in al te groote wanorde vertoonen moet, behooren zij «venwel ook in eene geftalte afgebeeld te worden, waar;in de kunst en hand van den kapper duidelijk te kezen is. « Van de geftalte, evenredigheid en kleeding hangt de verfcheidenheid van ftijl af, welke in verheven, middelbaar of laag onderfcheiden is. Elk voorwerp is famengelteld uit deelen; de laatften ziju wederom uit kleinere deelen gevormd , die wederom nog kleinere bevatten , en zoo tot het oneindige. Zoo is het aangezicht, bij voorbeeld, famengefteld, uit het voorhoofd, de oogen en de kin, als de voorname en noodzaaklijke hoofddeelen van hetzelve ; ieder der laatften beftaat uit andere minderen, als fpieren, beenderen van verfchillende foort, zenuwen, enz. terwijl deze laatften wederom uit andere veel kleinere deelen beftaan. Zo hij nu, als met een Mikroskoop, alle de Zweetgaten en baardhairtjeHS wilde gaan fchilderen, zou hij dan zich niet in de daad tot eene laagheid vernederen? Intusfchen zijn velen tot die dwaling vervallen ; maar al wat in het kleine en lage valt, mishaagt. De verheven ftijl is derhalven die, welke de groote en noodzaaklijke deelen van een voorwerp alleen aanduidt. Verhevenheid en grootheid behagen ons, vermoeien ons niet, fchijnen ons zelfs te verheffen 'y men moet dus van dezelven in alle deelen van het la.menftelfel gebruik maken, naardien men door liet minst .mooglijke het meest mooglijke ten voorfchijn moet brengen ; een klaarblijklijk grondbeginfel vaH een algemeen, maar dikwerf uit het oog verlooren, gewigt, niet alleen bij voorwerpen, die enkel het vermaak betreffen,. maar ook bij de allerwezenlijklte onderwerpen, van Geneeskunde, Rechtsgeleerdheid, en Staatkunde naamlijk. Gelijk alle de fchoone kunften zich bij het famenftellen van eene Opera verëenigen, ten einde 'er niets anders van te maken dan een meesterftuk van onzin en verwarring, zoo napelen ook de Artfen de Geneesmiddelen op een, •t, • " , <, / en- EN WAT DAASMEDE IN VERBAND STAAT. 451 énkel om ons in lijken te herfcheppen. Zoo brengen ons de Rechtsgeleerden in eene eeuwigduurende bewee2nV, ten einde ons aan den bedeKtaf te helpen; zoo ontwerpen de Wetgevers een omflagtig en verwikkeld Wetboek, opdat wij nooit aan de wetten gehoorzamen Z°DeeTkeMS der geftalten , evenredigheden , houding , kleedin», ftijl en al wat hier meer toe behoort, is enkel een middel, om uitdrukking aan het werk bij te zetten. De uitdrukking is, in het algemeen, de kunst, om elk onderwerp, welk het ook Zijn moge, overeenkom(ti<* deszelfs aart, natuur en den toeftand, waarin men hetzelve plaatst, af te beelden. Rotlen , water planten en dieren verëisfchen eene manier van uitdrukking , die voorwerpen bijzonder eigen; en men zegt, dat zij wél zijn uitgedrukt, wanneer derzelver veilchillende eigenheden en wezenlijke hoedanigheden wé afgebeeld zijn. In betrekking tot den mensch, het belangrijkst onderwerp voor menfchen, is uitdrukking de kunst , om, door middel van allerleis foort van uitwendige teekenen , zijne inwendige gewaarwordingen en aandoeningen juist en op eene gepaste wijze af te beelden, in deze uitdrukking is het vooral, dat de fchoone natuur moet heerfchen ; en dit voorönderftelt , dat men , met de naauwkeurigfte oplettendheid, hebbe gade gellagen, hoe de menfchen in het algemeen, en elk mensch m het bijzonder ja de zelfde in verfchillende omftandigheden , naar zijne verfchillende neigingen en driften, zich wij- ^Ons ftoflijk lichaam is zoodanig bewerktuigd, dat ieder indrukfel, welk hetzelve ontvangt, ieder aangename of onaangename aandoening , die het ontwaart, het op eene verfchillende manier wijzigt, zoodat het even zoo vele veranderingen van tooneel oplevert. Is de kunltenaar vcrpligt, om die te kunnen afbeelden en uitdrukken , de aaiifchouwer moet ze niet minder weten te onderfiheiden. Het is niemand onbekend, dat de voornaamfte fpehng der hartstochten en driften zich boven al in het hoofd openbaren. Bij ootmoed, fchaamte en droefheid neigt hetzelve voorwaards ; bij medelijden en vermoeidheid helt het over zijde ; trotsheid beurt hetzelve omhoog ; halftarrigheid houdt het regt over einde; verbazing geetc bet eene beweging agterwaards ; verachting , verontDd 3 waar- 422 OVER DE TEEKENKUNST waardiging en gramfchap deelen 'er verfchillende beween gingen aan mede. Heeft het gelaat veel uitdrukking, de oogen teekenen nog meer; droefheid , blijdfchap, liefde, medelijden en fchaamte doen ze opzwellen, verduisteren ze,^en bevochtigen ze met tranen; de fpieren rekken zich uit, de mond opent zich.... Dan wij willen geen tafereel fchetfen , hoedanig iedere hartstocht zich uitdrukt (*). Alle de deelen van het lichaam hebben hunne bijzondere taal.; Helling, houding en gebaren vervullen de plaats van woorden en zetten "aan dezelven meer kracht bij. Te Napels maakt men hier veel gebruik van , maar op eene grillige en belachlijke wijze. . Elk onderwerp, dat wel uitgedrukt is , noemt men wél gekenfeherst. Het character ontfpruit uit het wezen en de hoedanigheid van de zaak, en onderfcheidt dezelve van anderen der zelfde foort. De gezindheden der menfchen , in betrekking tot hunne driften befchouwd , maken hnn characfer uit. Het character is ingedrukt, ingeprent; het beftaat ia eene heblijke genegenheid , die tot werken drijft , en welke daden uitoefent, die bij het voorwerp eene zekere voorkeur hebben boven bedrijven van eenen tegengeftelden aart, 'Er is geen mensch zonder charaéter, die denkt, dat hij 'er geen bezit, en die hier in een proteus gelooft te wezen, dat hij niets heeft, wat hem van anderen^ onderfcheidt. De bekwaamheid , om de charaéteriftieke trekken duidelijk op te merken, is één der vooruaamfte gedeelten van de kunst, om goed te fchilderen , en de voordbrengfelen der Schilderkunst wél te befchouwen. Drie verfchillende foorten van omftandigheden wijzigen het character; voor eerst de natie en de eeuw; ten tweede ouderdom, rang en zeden ;>/ten derde de genie, het temperament en het perfoonlijk eigen. Een character derhalven, dat zeer van het onze vervreemd is, treft ons minder en is veel moeilijker om te bevatten. De characters bieden zich zoo veel te' duidelijker aan , naar mate ze meer bij elkander affteeken, evenwel zonder dat het in het gedwongene of gekunftelde valt. Men moet beelden , die op eene verfchhiende wijze gekenfehetst Zijn, Jpe lavatzr's Werk, over de Gelaatkunde, EN WAT DAARMEDE IN VERBAND STAAT. 423 Ufo., oogenbliklijk herkennen, even als of men reeds I f, Ut landen tijd met dezelven had omgegaan. De Grieken blonken in het daarftellen der charaéters , ui.^ ^enen had men publieke fchoolen, waar men Sh alleen oefende in het teekenen van het gelaat. Het I hoofd van auxander kondigt terftond eenen eerSti'en aan, reikhalzende, om het geheel-al te veroverd -men herkent hem aan het rond, uitpuilend oog, vol vuu? en hemelwaards gericht, aan de kin, aan den vonrTSSa'anden en half geöpenden mond, aan de wenkhrai n enz De gramfchap eens Konings moet de SS' 35 wezen van een bijzonder of gemeen perfoon de fmart van eenen held niet die van een verwlfd ntnscïThet beeld leeljjk tepettenheeter levendiger uitdrukking aan bijzetten, khoon rein der gehalten kan zeer wel gepaard gaan met de hevgfte gemoedsaandoening: een goede fmaak weet het toeval fhrevan de hoofdzaak te onderfcheiden; en dooi mmaei van aanduidingen in toevalligheden kan men de mtdruk- ^r^iSMef; zegt cicero, werd niet ifdSS graad aan alle de een ieder had zijne eigene, gelijk ieder Tooneellpeeier ^DeScila'en de gemoedsdriften bevverkftelligen artike lder fchoone kunften, naardien derzelver oogmerk SlfbedrtvinTe die fc»U» « leVea dezelven W ™Lim ên fraai af te beelden, als men ze nooit, of ™ Se ?eer zeldzaam aantreft in de m.atfeliappij , L pwalk eene dier uitvindingen, weltenden mensch. 4^4 OVER DE TEEKENRUNST de meeste eer aandoet. De fchoone kunften verzamelen alle fchoonheden; zij ketenen ze voor eeuwig aan zich en ftellen ze op eene zoo bekoorlijke wijze voor , dat hij , die weet , hoe hij kunstgewrochten befchouwen moet , nooit moede wordt, van ze te zien. De uitdrukking derhalven maakt de helft, uit van de verdienste des kunstwerkers; zij is zelfs meer dan dit, indien hij het doel der uitdrukking en het oogmerk van alle fchoone kimden kent. Waar echter en hoedanig kunnen wij de fchoone natuur in de geftalten, evenredigheden en characters der menfchen zien en gadeflaan ? Waar, vooral, kunnen wij den naakten mensch zien en bedudeeren, die heden ten dage fehaamro'öd wordt, wanneer hij zich , al is het ook maar voor ziine eigene oogen, naakt zal verton-, nen, zoo zeer als hij misvormd is door het bakeren, de keurslijven , veters , modes , uitfpattingen en ledigheid? Ons ontbreken geene driften en neigingen, maar wij hebben , als het ware , afgefproken , om ze voor elkander te bedekken : wij verbergen de liefde zelfs ; wij hebben alleen bot gaan vieren aan de tijdverveeling, die in de fchitterendde gezelfchappen als een tijran heerscht, ja zelfs in onze meest gezochte Schouwburgen (*); al het overige wordt zorgvuldig bedekt onder het uitwendig voorkomen van het gelaat , de gebaren en manieren. Zullen wij van de kleuren , vooral bij de vrouwen , fpreken ? Hare eigene kleur hebben zij reeds lange afgelegd. Wij vertoonen ons gedadig met een momaangezicht. De luchtdreek en regeeringsvorm der Grieken bragten hun het voordeel aan , dat zij de menschlijke natuur in een beter oogpunt konden befchouwen ;JzÜ zagen dezelve in hare fchoonheid, ja de achting en liefc de, die zij voor fchoonheid en bevalligheid koesterden deeden hen dezelve nog fraaier afbeelden. Zij delden een openlijk feest in , waarop men aan jonge knaapen en jeugdige meisjens , die de zachtde en fmaaklijkde kuslchen wisten te geven , prijzen uitdeelde. Zij konden dns de icnoone natuur in het oorfpronglijke zelf O De Schrijver, 3e Generaal pommerzul , *it wiens Jtrt de voir dans les leaux-arts, gevolgd naar''een ltaliëansck Werk van autiziA dit cpftel genomen is, fpreekt hier'en elgen Yooral van Frankrijk. " ■ ' ' • 7. * " ' EN WAT DAARMEDE IN VERBAND STAAT. 4*J beftudceren 5 en hunne gebruiken, hunne zeden, hunne openbare aanmoedigingen leidden hen op , om dezelve in zulk eene volmaaktheid te vcrtoonen , dat hunna kunstgewrochten , federt Rome's fchoonUe dagen , de modéllen zijn geworden voor alle de kunftenaars der meest befchaafde volken, , Te vergeefs zal men nacht en dag deze Gnekiche modéllen beftudeeren, men zal ', wat men ook doe, uit dezelven niet anders , dan de natuur uit de tweede hand, lecren kennen; het zullen altijd gewrochten van andere kunstwerkers zijn, die men kopijeert; men zal derhalven niet dan navolgers naarbootfen. Zie daar de reden waarom onze fchoolen zoo arm aan geniën zijn. Wie zal toch wel het best eenen veldflag befebrijven? Hij , die dit tooneel zelf heeft bijgewoond en gezien, of iemand, die 'er flegts eenen anderen van heeft hooren vertellen? Zoo lange wij onze zeden niet veranderen, zullen wij niet anders, dan met behulp der oude ftandbeelden, beter kunnen keren zien. Dat echter elk, boven al die de middelen wil beftudeeren, om uitdrukking aan zijn werk te geven , niet ophoude , zijnen geest te voeden met het lezen van horatius en tacitus. . (Het Vervolg in N°. n.) NIEUWE VOORBEELDEN DER MOOG LIJK HEID, VAN OOK IN ONZE TIJDEN, LEVENDIG T IJ KUNNEN BEGRAVEN WORDEN; EN EEN NARICHT,VAN HET THANDS TE WEIMA R OPGERICHT LIJKENHUIS, ALS HET EENIG ALGEMEEN GEPAST MIDDEL, OM HET BEGRAVEN VAN NOG LEVENDEN TE VERHOEDEN; DOOR DEN HOOGLEERiiAR HUFELAND. Het is noodzaaklijk, dikwijls en ernftig over dit onderwerp te fpreken, want nog altijd vindt men desaangaande ongelooflijke vooröordeelen in de mindere clasfe; en zelfs verlichte menfchen kunnen met eene onbegrijplijke ügtzinnigheid dit voorbijgaan , cn zich met de gedachten gerustftellen , dat ten minfte in onze tijDd $ den, 4*6 NIEUWE VOORBEELDEN DER MOOGLiJKHEID den, waar zoo veel over de moogiijkheid van levendig te kunnen begraven worden , gefchreven wordt , een zoodanig noodlot niet te vreezen' zij. (*) ~~ Dus deele ik (*) De Heer hufeland heeft, reeds in een voorgaand Op(lel, voorbeelden van de bijkans ongelooflijke domheid en bijjjeloovjge denkwijze dier menfchen gegeven, aan welken o:ider den naam van Lijkvrouwen gewoonlijk de zoo gewigtige bezorging en waarneming van onze dooden en fchijiibaardoorten overgdnten wordt, waar hij verhaalt, dat ééne van haar zag, dat een lijk het oog opfloeg, en daar bij niets verder dacht , d m dat zulks een voorteeken was, dac weldra iemand uit de familie fterven zoude. Thands, zegt de "Heer hufeland verder, weet ik, dat dit verfchijnfel ook den bijzonderen naam de oogwenk der dooden ( Todtenblick) onder haar gekregen heeft, waarüit blijkt, dat zulks niet zelden voorkomen moet, en dat het door dezen kunstnaam als eene niets beduidende en tot den dood behoorende gebeurenis aangemerkt wordt. Ik ontken niet, dat dit opendoen van h;t oog dikwiils heel mechanisch gefchieden kan: maar het kan ook het eerfte kenteekeu van het terugkeerende leven zijn, en hoe dikwijls mag wel dit kenteeken van het leven reeds onder zoodanige hanjen miskend, en het arme leven, hetwelk zich door deze zwakke fchemen'ng openbaarde, volkomen vernietigd geworden zijn! — Maar het vooiöordeel gaat nog verder! Niet genoeg, dnc deze menfchen niet zien willen, en bij zichtbare veranderingen niets minder dan aan de moogiijkheid van het weder levendig worden denken; het blijkt zelfs uit het volgende voorbeeld , dat het eenigen voor ongeoorloofd en voor ftrijdende tegen de orde der dingen houden, als een doode het in zijne gedachten kreeg, var» weder levendig te worden; zoodanig, of als een Goochelfpel, moet het die oude vrouw ten minfte befchoawd hebben , die gelijk ik door geloofwaardige getuigen weet, zich beroemde, dat weleer een lijk, bij hetwelk zij waakte, 's nachts zich opgericht, maar dat zij hetzelve met die woorden neergedrukt had : „ Ei wat wilt gij onder de levendige» ? leg u neder l gil behoort niet meer tot ons : " en het lijk had zich niet meer geroerd. — Heeft men zich wel eenen zoodanigen graad van bijgeloof kunnen voorftellen, en durven wij met een goed geweten onze lükeu in zoodanige handen laten? Waarlijk die Franschman had geen ongelijk , die toen hij, nadat de Priester aan hem den laatften dienst verricht had , en hij in de kist gelegd, en daaiïn weder wakker geworden was, aan den Doodgraver aanftonds bsval, bij den Pastoor te gsan , en hem daar te veröntfchuldigen , dat hij de vrijheid genomen had van weder levendig te worden. Zie Journal dei Scavans. * VAN LEVENDIG TE KUNNEN BEGRAVEN WORDEN. 42? ik hier twee gevallen mede, waarvan het eerfte zeer weinigen tijd geleden, maar het andere wat vroeger voorgevallen, en een bewijs van de verfchriklijke waarheid js, dat men niet alleen voor dood kan gehouden , eu weder wakker worden , maar ook in dezen wetland, hooren, voelen en bewust wezen kan. De eerfte gefchiedenis vond ik in de Efprit des Jour* Ipaux, 1791 Juin„ waar dezelve op de volgende wijze verhaald wordt. „ Zoo aanftonds ontvangen wij een nieuw bewijs, hoe gevaarlijk het zij, de menfchen te vroeg te begraven. Voor eenige dagen ftierf de Domino" te JasJörf, en men haastte zich , hem vroeger te begraven, /zonder den behoorlijken tijd af te wachten. Verlchei[dêne menfchen, die tot zijn graf kwamen, geloofden ieen gerammel daarin te hooren, en vertelden hetzelve, f Maar men fchreef het aan vrees toe, en men flocg 'er !P-een acht op. r-r Maar toen men bij herhaling naricht ontving, dat dit gerammel bij voordduuring bleef, zoo beüoot men eindelijk de zaak te onderzoeken en de kist te openen, men vondt hem nu wel dood, maar op den ,buik liggende, zijnde een zeker bewijs, dat hij weder kvendig geworden,en waarfchijnlijk door de poogingeu, om uit deze, voor hem zoo vreeslijke, hechtenis te ontvlieden, aangewend, in deze ongewoone ligging gekomen was." De tweede verhaalt de Beijerfche Landbode, (een zeer voortreflijk Volksfchrift)_in het 15de ftuk van het jaar 1791 op de volgende wijze. De nog levende bekwame Doctor in de Geneeskunde P was in zijne jeugd, te Iugolftad, waar hij zich in deze wetenfehap oefende, gevaarlijk ziek; en zijne ziekte eindigde met eene algemeene Itijfheid van het lichaam, en onbeweeglijkheid, die men voor den dood pleeg te houden. Dus werd hij als een dood mensch behandeld, ontkleed, gewasfehen, op planken gelegd, enz. Dit moet zich zekerlijk ieder doodfehijnende laten welgevallen , maar verfchriklijk was het , dat hij zelf alles' mede aanzag. Hij zag, hoorde, voelde; doch het was hem onmooglijk de minfte beweeging voord te bren1 gen. Zijn lichaam was ltijf, eenen dooden gelijk, doch zijn geest leefde. Hij hoorde de klagten van zijne vrienden en nabeltaanden, was zijnen toeftand bewust, zag de toebereidlelen tot zijne begravenjs, hoe de Timmer- man 428 NIEL'WR VOORBEELDEN DER MOOGLIJKHEID' man dc maat tot de kist aan hem nam. — Ach hoe ijs— Hjk was de toeftand, waarin hij zich bevond! In den nacht vóór den dag, waar op hij zoude begraven worden, toen hij eenzaam op zijn doodsbed met de uiterfte infpanning zijner zielsvermogens, zijnen toeftand befchouwde, en zijne ziel, als het ware, op zijn lichaam met hare geheele kracht werkte , kreeg hij de beweegingskracht weder. Maar zijne handen waren hem met eenen roozenkrans zoo vast gebonden, dat hij ze niet gebruiken konde. Hij wendde alle zijne nog geringe te rug keerende krachten aan, zoodat hij met het laken, waarmede hij bedekt was, de bij hem ftaandc lamp om verre wierp. Dit geraas door hun, die in het vertrek, dat onder het zijne was , waakten, gehoord zijnde, kwamen zij naa boven, verfchrikten, keerden terug en namen hem eindelijk, op zijn zielroerend en aanhoudend fmeeken, onder de levenden op. Hij verzekerde, dat hem drie zaken, geduurende zijnen doodlijken toeftand bijzonder pijnlijk geweest waren. In zijn vermeend fterfüur fprak hem naamlijk de Geestlijke zoo ijverig toe , dat hem ieder lettergreep , gelijk een dolkfteek, door het hart ging. Dit zoogenaamd toefpreken vermeerdert in het algemeen den doodsangst, en treft het hart der ftervenden, gelijk mij velen, die van eene doodlijke ziekte herfteld werden , verzekerd hebben. De tweede phijfifche fmart , die de doodfehijnende Doétor P.... levendig voelde, beftond daarin, dat men hem den mond, dien hij in zijne ltijfheid, die hem aan een lijk gelijk deed zijn, open had, met geweld wilde toedrukken. Bijzonder gaf zich één van zijne fchoolvrienden alle moeite, om zulks te volvoeren, doordien hij niét de ééne hand den hoofdfchedel van den vermeenden dooden fterk aandrukte, middelerwijl hij met de andere de kin met alle krachten naa boven drukte. De doode was daarop bedacht, dat hem deze liefdedienst het gewricht van het kakebeen zoude doen fpringen , en ftond ondraaglijke pijnen uit. Het derde eindelijk, was het befprengen met ijskoud, wijwater; waarvan iedere druppel, die hem in het gezicht kwam, zijn binnenfte deed beeven. Echter fchreef hij aan dit wijwater zijne herflelling toe. Want toen men hem, op zijn doodsbed, uit een vroom dienstbewijs, zeer dikwijls met wate* befprengde : zoo kwam ook, ge- van levendig te kunnen begraven worden. $19 ediik hij duidelijk voelde, eene goedé portie daarvan, door zijnen openen mond in de keel , en dit veroorzaakte die prikkeling, welke hein de beweeging welk DU'uiterst belangrijk geval, en voor den Arts en Zielkundiger, der grootfte oplettendheid waardig, kan ons zeer leerzame gevolgtrekkingen doen maken. Vooreerst wordt hier door nogmaals buiten allen twijfel <*ezet, dat men geheel en al dood fchijnen, en toch 110/hooren, voelen, denken en gantschlijk van zijnen verschriklijken toeftand bewust zijn kan. Men kan zoo sefteld zijn dat men volkomen gevoel van zijn leven hebben en echter de kracht misfen kan, om de minfte uiting'van hetzelve te kunnen aan den dag leggen; dat het gevoel nog daar, eu de geheele beweegiugkracht weg ;js ó Laat ons ieder lijk in beicherming nemen, aan hetzelve nog de zelfde achting, opmerkzaamheid en . voorzorg betoonen, als vóór het oogenblik van het overlijden want hetzelve hoort en voelt en zegent mooglijk in ftilte onze moeite nog. Laat ons niet eer ophouden met hen als zoodanigen te behandelen , tot dat de verrotting ons ontegenfpreeklijk bewijst, dat hier ieder vonk van leven en gtfvocl uitgebiuscht is. — Welke zaligheid zoude het voor den armen P.... geweest zijn, als maar één van de omftanders gezegd had, hij is mis* fchien niet dood? 4 Maar bijzonder blijkt daariht, dat het gehoor allei■ waarfchijnlijkst dat zintuig is, dat het laatfte afftertt, en door hetwelk nog het langfte gewaarwordingen plaats hebben. Men heeft reeds meer voorbeelden, die zulks bewijzen. Brühier verhaalt van de vrouw van eenen Parlements-Advocaat, welke door ieder een Voor dood gehouden werd, en reeds op de plank was gelegd. Haar man die haar zeer beminde, en zich volftrekt niet overtuigen konde, dat zij wezenlijk dood was, kreeg 111 den zin van eenen Lierman te laten halen, dewijl hij zicli herinnerde, dat zijne vrouw dit Inftrument en de manier dezer lieden van daar bij te zingen, buitengemeen bemind had, en liet hem eenige liedjens , die zij bij uitftek gaam hoorde, daar bij zingen. Naauwlijks was de muziek begonnen, of de doode begon zich weder te beweeeen en te fpreken, en men bragt haar weder 1» het bed , waaruit men haar zoo aanftonds genomen had. Zij heeft nog 40 jaaren daarna geleefd. — Lene J an« t$* NIEUWE VOORBEELDEN-DER MOOOLIJKHEID andere werd wakker , over het twisten van hare tfefe Nachtwaakfteren van weiken ieder zich het Lijkla e„ aanmatigde ,. en hare eerfte woorden waren: „ Zemlr deze onnutte wijven van mij weg!» want zij had den twist mede aangehoord. - En ik geloof zeker, dat de gewoonte der Romeinen, .van bij hunne dooden, bii herhaling zoo met trompetten, en andere fterk klinkende inftrumenten, als door gefchreeuw en een vervaarijk geluid te maken, gelijk het bij vele wilde volkeren het gebruik is, om den kortlings overledenen eenigen tijd van alle kanten, in de ooren te fchreeuwen , op niets anders gegrond was, dan op de ondervinding die hen misfchien- geleerd heeft , dat door zoodanig gefchreeuw en alarm eertijds een of ander weder 'wakfer geworden was. - Ik boude het uit dien hoofdeer eenen phgt, om ook dit middel bij lijken , ivier dood nog met zeker is niet onbeproefd te latei : dewijl het mooglijk is, dat als geene uiterlijke prikkeling eene e- 1^ Zereê.,ntg0PWekkeiikan'een hoorb::re indruk &h nog door het oor op de zenuwen werken en ergens eene kleine verandering , eenen trek in het «zicht , enz. die ons het verborgen leven verraadt, voordbrengen of wezenlijk de eerfte prikkeling worden kan , waardoor de levenswerktuigen weder tot werking ^ bragt kunnen worden Ik zoude tot bereik van dit oogmeik, met een fterk fchreeuwend inftrument, bij voorbeeld een trompet, m het oor blazen, of den iïag van een piftool beproeven; maar bijzonder den naam van den mensch zeer fterk in het oor fchreeuwen, wan? men weet, dat nachtwandelaren en andere doove men- SÏHnP'rte a!laers ,niets kl!»llen hooren, zoo aanftonds wakker worden, als men hen bij hunnen naam roept. Verder toont ons de gefchiedenis, welken buitengewoonen indruk het befprengen met koud water op eenen doodichijnenden maken kan, en hoe daardoor in dit geval het levensgevoel, in het binnenfte, wezenlijk onderhouden en eindelijk weder de eerfte prikkel tot levenswerking gegeven werd. Dus zoude het zeer nuttig wezen , als men bij zoodanige menfchen verfcheidene foorten van Douches bijbragt ,- bijzonder in den omtrek van het hart en op den fchedel. Men weet, welke gevoelige fchuddmg de Douche, op eene zoo even afrefchorene plaats, door het geheele zenuwgeftel maakt. Ik geloof, dat door deze, van tijd tot tijd herhaalde, fchud- VAN LEVENDIG TE KÜNNEN BEGRAVEN WORDEN. 431 fchudding, het verborgene leven altoos een fijn voedfel verkrijgen, de inwendige zintuigen en de prikkelbaarheid der vezelen altijd in eene zekere werkzaamheid en in&annirrg, gehouden en het geheele influisteren belet zoude worden, hetwelk een noodzaaklijk gevolg van de afwezigheid 'aller prikkelingen zijn moet. Daardoor wordt de nog overige voorraad van levenskracht benouden hetwelk zekerlijk niet minder noodzaaklijk en in zekere "evallen nog nuttiger is, dan dezelve eenigen tijd met een hoop van geweldige opwekkingsmiddelen te beftormen, en dan weder eenige uuren geheel en al te laten russen* gelijk eene vonk onder de asch door een aanhoudend zacht aanblazen veel eerder tot eene vlam kan ceblazen worden dan door eene plotshjke aanblazing, die dezelve eerder zoude uitblusfchen dan opwekken. Eindelijk willen wij de waarfchuwing daaruit trekken van toch niet te vroeg geweld aan de Overledenen mt te oefenen , dewijl men hen daardoor nog in de eerfte uuren de gevoeligfte pijnen veroorzaken kan. Daartoe behoort bijzonder het geweldige opdrukken van het onderkaakbeen, hetwelk aan den goeden P.... zoo pijnlijk was en hetwelk nog daarenboven het nadeel heelt, dat het z'oo noodzaaklijk verkrijgen van verfche lucht m de longen daardoor belet en gevolglijk een groot hulpmiddef tot het weder levendig maken onttrokken wordt. Ik kan deze nieuwe en droevige bewijzen der moogliikheid van levendig te kunnen begraven worden op ceene meer troostrijke en verblijdende wijze eindigen dan door het bericht, waarin zeker ieder menichenvnend zal belan* ftellen, dat thands wezenlijk te Weimar een beglft met d"e oprichting van een lijkenhuis gemaakt is, waardoor ieder gevaar van ons voor altijd verwijdera wordt. De overtuiging , dat geen ander middel voorzeker dit ongeluk afkeeren kan, dan de bewaring der Lijken tot herbegin der verrotting, in een Lijkenhuis, werkte zoo fterk op het publiek alhier, dat de onderteekening^ten dien einde gedaan , bij welke het aan ieder WfteM Was wat hij geven wilde, bij alle ftanden (zekerlijk, een fchoon bewijs van verftandige en algemeene Verlichting waarop misfchien menige groote ftad zich met beroemen kan) zoo rijklijke bijdragen ontving, dat dezelve in verbinding met de onderlteuning, waarmede onze Yorfteliike Familie het Inftituut vereerde , vokomen 1 toe- '432 NIEUWE VOORBEELDEN DER M00GL1JKH. , ENZ. toereikende waren, om een huis , hetwelk gantsch a-ui het oogmerk beiindwoordt, te doen oprichten. Hetzelve wordt op het Kerkhof gebouwd om zoo veel nader bij het graf te zijn, en bevat een groot vertrek waar de lijken gemaklijk liggen kunnen, voorzien met tochtgaten, om geftadig de lucht te hernieuwen en met kachelpijpen onder de vloer, om de warmte gelijkvormig te verlpreiden; daarbij is een vertrek voor de waakers met een glasvengfter in de deur, óm de lijken geftadig m het oog te hebben ; en eene keuken tot bereiding der nodige hulpmiddelen, baden, en dergelijken bij tee* kens van het te rugkeerende leven. Maar om zich des te zekerer te overtuigen, dat geen teeken van het verborgene leven onbemerkt blijve, zoo moet men de oplettendheid der waakers door eene naauw* keurige inftructie over deze kenteekenen en door uitgezette praemiën voor die, die de eerften ontdekt, aanfpooren, en deels zorgen, dat het aan den fchijndooden zeiven zoo gemakhjk als mooglijk gemaakt worde, om zijn verborgen leven te kunnen aan den dag leggen. Met dit oogmerk worden alle beweeglijke deelen als handen eu voeten met draden in verëeniging gezet, wier geringde fchudding door eene bel, die daar aan vast is, kan ver* nomen worden. Door deze inrichting zal ook de kleinfte trek, de geringde beweeging, die voor het oog ge* heel niet merkbaar wordt , geenszins onbemerkt blijven * en zelfs de nalatige waaker daarvan onderricht worden Men kan zich van dit In frituur nog de volgende voordeden zekerlijk belooven. Vooreerst de verzekering dat voordaan geene levensteekenen aan een lijk onbemerkt blijven, en het geringde vermoeden desaangaande dooide werkzame hulp tot zekerheid kan gebragt worden ; verder de ten uiterde gerustdellende overtuiging , dat het ten minfte nooit weder zal mooglijk worden, iemand levendig te begraven; en eindelijk de hoop, dat door erfoon,die op dien tijd in de Cenciergerie gevangen zat, heeft verhaald, dat men haar misleidde, door de belofte van vergiffenis, indien zij de plaats wilde aanwijzen, ■alwaar , volgends hare bekendtenis, ctnige fchatten verborgen lagen; doch zoodra waren die niet gevonden, of men gaf bevel, om het doodvonnis aan haar uit te Voeren. Dit was op den Sften December, ijfjjg. Terwijl ia.en haar naa de ftrafplaats voerde, fcheen zy meer dood djt* madame du barre. 441 dm tevende, en leunende met haar hoofd op den fchouer van den Gerechtsdienaar. Doch toen zij op het veld d"r Revolutie kwam, deed het gezicht van het iwèrktui» des doods hare bezwekene geesten heneeven , Z verwekte de geweldigfte beroeringen eener tegenwor'ftelendr^uur. Zij deed de lucht weergalmen door lluid gegil, en was doof voor de redenen van nol, een Gedeputeerde van de Gironde, die ten zelfden tijd ter dood Sebragt werd, en haar poogde aan te moedigen om zich aan haar lot, hetwelk zi toch niet ontfaan' kond , te onderwerpen. Haar gantfche lichaam ?vas in eene ftuipachtige beweeging, en zij fcheen m dien oogenblik meer dan gewoone krachten te hebben ZB worftelde wanhoopig met de Scherprechters , tot dat n i eenen ftrijd , waarvan de menschijkheid terug fclrikt, door geweld gedwongen werd, den doodlijken flaff te ondergaan. , , . Over dit haar uiteinde mag men aanmerken, dat het niemand behoeft te verwonderen ofte bevreemden. De misdaad om welke zij ter dood gebragt werd, was geween lomer bedrog', door haar gepleegd om haar eiïïdom te behouden; en in dat opzicht ftierf z. zoo ff huldig, als eenig ander fiagtöffer van het■ onmenschluk beftuur, dat toen de magt in handen had. .Maar def wnz "op welke zij den dood onderging, kan niet nalaten ?e dben gedenken aan een leven, doorgebragt n Godloosheid, ontucht en verfoeilijke ftaatzucht, hetwelk haar geene ftof tot troost of bemoediging kon verfchaffen in bare jongfte oogenblikken Op het medelijden of de ontferming der aanfehouwers, kon zij geene aanfpraak maken Zij had medegewerkt tot het verderf der NatteZ tot de geheele omverwerping des Troons. En haar leven in het bijzonder, was zoodanig geweest dat zij daar uit geen' troost konde afleiden toen zij dien het meest nodig had. Het moet niemand ooit bevreemden , dat z i die alle gevoelens van Godsdienst en deugd verzaakt hebben, den dood ontmoeten met den angst en fchrik van een fchuldig geweten, CHRIJSOSTOMUS EN ZIJNE MOEDER. De volgende trek uit het leven van chrijsostocm u f, bisfchop van Conftantinopole , onder de Ee 5 re" r. , i Aa mPt lianr boofd OD den fcllOU- 442 chrijsostomus en zijne moeder, regeeringen der Keizers arcadius en honorius, zal, vertrouwen wij, velen onzer Lezeren niet onaangenaam zijn. De H. joünnes, bijgenaamd cörijsostomus, of ouldenmond, naar zijne 'welfprekendheid, werd geboren te Antiochïè, voormaals-de hoofdftad van Syrië, omtrend het jaar 354 , van aanzienlijke Ouderen; zijn Vaders naam was secundus, die van zijne Moeder a nt hu sa. Reeds in zijne eerfte kindsheid verloor hij zijnen Vader, en werd dus overgelaten aan de zorge zijner Moeder , eene vrouw van onvergelijkelijke voortreflijkheid; die , hoewel reeds op haar twintigfte jaar Weduw geworden, geen tweede huwelijk aanging, maar zich gemoedelijk aan God en hare kinderen toer wijdde: want, behalven den gemelden zoon, had zij ook eene dochter. Der onfchatbare voordeden eener goede opvoedinge bewust, (want zij was niet minder geleerd dan godvruchtig) deed zij haren Zoon door de be* kwaamfte Mannen van Antiochië onderwijzen. Al vroeg vertoonde joünnes blijken van groote fterkte van geest , en van ongemeene gefchiktheid tot de welfprekendheid. In 't eerst leidde hij zich op de Rechtsgeleerdheid toe; doch geen genoegen vindende in de pleit* zaal, begaf hij zich tot de beoefening der Heilige Schriften , en tot het afgezonderd leeven. Wel haast ging hem de naam van deugdzaam en godvruchtig na; en zijne naauwe vriendfehap met easilius, een jongeling van den zelfden ftempel, maakte beiden vermaard. Daar het kloosterleeven, ten dien tijde, in hooge achting was, deed basilius ernftig aanzoek bij zijnen vrisnd om zich daar toe te begeven, die zich eindelijk liet overhaalen; beiden namen het befluit , de wereld te verlaten, en te gader zich naa eene afgezonderde plaats te be» geven. Naauwlijks had de moeder van chrijsostomus van dit ontwerp de lucht gekregen , of zij werd des. wegen ten uiterfte bedroefd. Op zekeren dag haren zöon bij zich in hare kamer geroepen hebbende , deed zij hem aldaar nederzitten, en hare oogen van moederlijke tranen overloopende, fprak zij hem dus aandoenlijk aan; ,, Het was Gods wil, mijn Zoon , dat ik uwen uitmuntenden Vader niet lang zou genieten, Mijne droefheid over zijnen dood verving onmiddelijk de fmarten, met welken ik u ter wereld bragt, latende hij u een weeskind , CHRIJSOSTOMUS EN ZIJNE MOEDER. 443 lind, zoo rasch gij geboren waart, en mij op eenmaal een' 'mtijdigen weduwenftaat berokkenende, nevens de mejnigvuldige onaangenaamheden en moeiten , welken dien (gemeenlijk verzeilen, van welken geene anderen een juist denkbeeld kunnen vormen , dan die ongelukkig genoeg zijn van ze te gevoelen. Want welke woorden kunnen de angllen en verlegenheden uitdrukken , die als een onweder op het hoofd eener arme vrouwe nederdalen, die eerst onlangs haars vaders huis verlaten hebbende, en zonder ondervinding de wijde wereld intredende, -op eenmaal van ondraaglijke droefenis aangetast, en van alle zijden gedrukt wordt van zorgen en moeiten , die hare jaaren en hare fexe verre te boven gaan ? De luiheid van bedienden te beftraffen, zich te wachten voor hunne verzuimenisfen en ontvreemdingen, op zijne hoede te zijn tegen de verraderlijke ontwerpen van bloedverwanten, en de geweldenarij en onmenschhjkhcid der helleren van belastingen met geduld te verdragen: ontmoetingen ziin dezen, welken niets dan een manlijke eu kloeke geest het hoofd kan bieden. Wanneer een Vader fterft, een weeskind nalatende , al is het ook eene dochter , die doorgaans met minder zorge en kosten wordt grootgebragt, rust 'er evenwel geen hgte last t op dc Moeder ; maar indien het een zoon zij, wordt ihaar gemoed dag aan dag geflingerd door duizend zorgen en angllen , om niet te fpreken van de meerdere kosten, in welken zij noodzaaklijk moet vervallen, indien zij hem eene befchaafde opvoeding wil geven. Geene, echter, van alle deze ongelegenheden heeft my kunnen beweegen om in een tweede huwelijk te treden, of eenen anderen Echtgenoot uws Vaders bedfpor.de te doen beklimmen; met geduld heb ik in dezen ftaat moeite en kommer verduurd. Dat ik mij daartoe heb in ftaat bevonden , moet , in de eerfte plaats, aan de Godlijke hulp worden toegefchreven ; en , ten tweede, moet ik belijden, te midden van mijnen wederfpoed, geen' kleinen troost te hebben ondervonden , dat jk, dag aan dag, in u eene leevende afbeelding van wijlen uwen Vader aanfehouwde: waaruit ik, toen gij nog een fpraakloos kind waart , van u groot vermaak en vertroosting genoot. Ook kunt gij mij niet befchuldigen, hoewel ik mijnen weduwenftaat moedig heb verdragen, dat ik, om daarin ftaande te blijven, uw Vaders nalatenichap heb moeten aantasten: een geval, welk onge- 444- CHRIJ50ST0MTJS EN ZIJNE moeder. lukkige Weezen dikmaals overkomt. Integendeel , ik heb mr erfgoed onverminderd bewaard . bij voorvallende gelegenheid geene kosten fpaarende, welken dienen konden om u, onder uwe bekenden, eer en achting te venverven; dit alle? is bekostigd uic mijiie eigene beurs en goederen , welken mij mijn Vader heeft nagelaten. Denk niet, mijn Zoon ,'dat ik dit alies ophaal om u vervvijtingen te doen. Geenszins! mijn eenig doelwit is, in vergelding van dit alles, van u deze eunst te verzoeken, dat gij mij geen' tweeden Weduwer.ftast wilt berokkenen , noch die fmanen doen ontbranden , welken eenigzins gebluscbt waren. Oefen een weinig geduld tot aan mijnen dood , welke , misfchien, nu niec ver e af is; want hoewel jonge lieden eenigen grond hebben om op nog vele jaaren levens te hoopen , en een' goeden ouderdom te bereiken, kan ik, die reeds in jaaren gevorderd hen, niets dan den dood voor oogen hebben. Wanneer gij derhalven mij met aarde bedekt, en de mijne met uvvs Vaders asch vermengd hebt, onderneem dan verre togten, of ga buitenslands, indien gij wilt ; niemand zal zich dan tegen uwe ontwerpen aankanten ; maar zoo lang ik leef, verlaat mij niet, opdat gij God niet verltoort, door mij, die u nooit eenig ongelijk heb aangedaan , in zoo diep eene ellende te dompelen. Ook wil ik niet dat gij vermoeden zondt, dat mijn oogmerk is, u hier mede moeite te doen, of u met de zorge van mijne zaken te bezwaaren. Indien ik zulk een oogmerk had, zou ik het mij getroosten , dat gij de wenen der Natuur of der Opvoedinge voorbijzaagt, en mij als eene vijandin fchmvdet, die u laagen leggen en Itrikken wilde fpannen. Maar indien ik, aan de andere zijde, alles doe, om de rust en het genoegen van uw leven te bevorderen , hoewel niets anders daartoe in flast wa« re , dit gewisfelijk zal u noodzaken , om bij mij te blijven. Want wees verzekerd, gelijk 'er onder alle uwe vrienden niemand is , die u zoo zeer zal believen , 'er ook niemand zijn lian , die voor uwen goeden naam meer dan ik bedacht is. " Door deze vertoogen liet chrijsostomus zich overhaalen, om van zijn ontwerp , rakende het afgezonderd leeven , af te zien. anecdote van professor b j o 11 n f t a h l. Bjornstahl. Hoogleeraar in de Oosterfche en Griekfche taaien aan de Univerfiteit te Lunden in Zweeden, door zijne Reizen, hier te lande bij velen bekend, verliet Cotijlantinopole, in de maand Januarij des jaars 1779, en kwam vroeg in de maand Februarij, te Folo , in Thesfalie. Om het flegt weder moest hij hier vertoeven tot den zeventienden Maart, wanneer hii die plaats verliet, flegts van éénen Jar.itfaar verzeld; zijn oogmerk was, een bezoek af te leggen, iu het vermaard Grieksch Klooster op den berg ANECDOTE VAN PROFESSOR. BJORNSTAHL. 445 *erg Athos, en van daar naa Athcnen te vertrekken. Naardien (*er ceduurenrfe verfcheidene maanden, van hem geene tijding te ZlSSck kwam, vreesden zijne vrienden aldaar dathij op £2ofAndere ontijdige wijze was aan zijn einde gefcome deze" vrecze werd verfterkt, door het bericht wegens de onlusten, we'ken ter dier tijd in de Griekfche Provinciën waren utgebm E Eindelijk kwam de renbode re Covjlantu.opole, omtrend het einde van de maand Julij, de tijding brengende, dat cU. geleerèeonvermoeide HoogleerSar van eenen bu.kloop was aani: «'tast KLiihoeori, een klein dorpjen aan den voet van den 0//,«1 S? eSrtg"mIjlen v>n ^ j dat oP de aankomst van de fing zijner ziekte in die haven, op den zesden juli,, ae Kapi, Jein van een Zweedsch KooPvaard,jfch,p en eenigen van zi n ' volk zich terftond, nevens eenen Arts, naa Luhocor, hadden begevw, en den Hoogleerair b eene zoo zwaare koor.s hadden gevondè, , dat zij omtrend zijne herlklling kleine hoop voe^n ! hPbbènde hij zich agt dagen in dien ellendtgen welland bevondef zonder eènige hulp te hebben kunnen bekomen; dat zij hem op den Sen der maand , naa hadden vervoem Sar hij S den twaalfden daar aan voltende , mor.ens «en vijf uuren. overleden, en op den avond van den zelfden dat begraven was. Zijn lijk werd gevolgd van den Engelfchen , den ~ XedfchnenDeenfchenKonful, van de Janitfaren en de tolken I der over ge Konfuls, en van verfcheidene Grieken, die onder de re cheS van den Zweedfchen Konful blonder.. Zoo, aangedaan en verwonderd was hij, ziende zijne Undgenouten j^Vj^jj , te Lithocori naderen, dat hij tranuea. ftortte, en tot den Kap eiti s zeide, dat hij, ongetwijfeld, door de Voorzlemgha d, ter zijn r ! hulpe hem was toegefchikt. Gerust fliep hij, op den negenden n de?geheelen dag; tusfchen dien dag en den avond van den 1 iÏÏdeTcflS"« »i« meer fprak) liep zijn gefprek over ^ne : r.ize naa Atkenen - over zijn Vader.and hetwelk h j vuung . verlatte noz eens te mogen aanfehouwen — en over zijne vrijde » a" het Z-veedfcheGezantfchap te Conjlaminopole verknocht wien hij den eerlijken janitfaar, die hem verzeld en bluken van meer dan gemeene genegenheid en belangloosheid omirend hem betoond had, ernftig aanbeval. ■„„.„„„ Zoo luidde het bericht van den Zweedfchen Kapitein lager„Vh I Zweedfchen Gezant te Conjl,«tinopole toegezonden. Sedert w-rd het bevestigd door den Heer norberg , lid der Univerfueit te Upfal. In eenen brief aan den Boekverkoper oj oawel, te Stokholm, verhaalt deze, dat nij, iu de Ma nd[September des jaars i779 , zich te Tharapia bevond , en aldaar den : bw-ncemplden Janitfaar ontmoette, welke hem verhaalde, dat ! o ziFenrL en dien van anderen.de Hoog eeraar vol. rekc : niet had willen aflaten van het drinken van veel koud water , en het gebruik van het koud bad; en dat de ziekte d^e hem . den dood had aangedaan, veroorzaakt was door ha waslchen ■ van zijn hoofd met koud water, oP een' zeer neeten dag, op 446" ANECDOTE VAN HEIDEGGER. zijne reize naa Litkocori, alwaar hem, klagende over zwaafe en s.lgemeene hitte over zijn geheel lichaam, door den Bisfchop v/as geraden, eenig warm vleeschnat te gebruiken, om aldus de doorwaasferning te bevorderen; doch naar dien raad wilde hij niet luisteren, maar beval kort daarop zijnen janitfaar, h:m wat koud water te brengen; doch zoo ziek was hij nu reeds, dat die anders geliefde drank hem niet meer fmaakte Zijne Landgenooten maakten fchikking, om op zijn Graf, te Salonica, of Tkesfalor.ica, in Macedonië, het volgende Op; fchrift te doen ftellen. Ilic jacet qui Europam testem eruditlonis et Virtutis habu;t Peregrinator Suecia natus JACOBUS JONAS BJORNSTAHL ad Academiam qua; Lundeni Gothorum est LL. 00. et Gr, Profesfor. in procinftu ad orits Afite Africscque lustrandas vita funftus Thesfalonica; D. XII juli — A.O.Ri M.D.C.C.L.X.X.I.X, pari fato ac in Orienre non ita pridem concesferant Historis naturalis Magistri tridenius hasselquist et petrus forskal nostrates manifesto numine ut videretur Triga illa nobis dileéta faiis fibi fuseque gloriae fed — ehéu! bievius quam fat patri» et orbi erudito vixisfe. Cippum pofuerunt amict populates. anecdote van heidegger. Heidegger, een Duitsch Muficus te Londen, was een zeer leelijk man van eene gedrochtlijke gedaante, maar tevens zeer fchrander en verftandig, vrolijk en opgeruimd van gemoed. Voorname lieden .zelfs waren uit dien hoofde gaarne met hem in gezelfchap. Eens had hij den grappigen inval, om , in een punch gezelfchap, met zekeren Lord te wedden, dat hij het leelijkfta mensch in geheel Londen waie. De Lord dacht eenise oogenblikken na, en bood nu, van zijnen kant aan, een nog leelijker gezicht te brengen; nu liet hij een «rzoopen vrouwmensch komen, op wier aanblik het gantfche gezelfchap in een luidkeels lachen uitborst, roepende: „ Ueideggsh! gij hebt „ de DE RAM. EN DE STIER. MINÈRVA EN APOLLO. 447 , de weddingfchap verloren! " — „ Dat gaat zoo fpoedig niet, hernam deze, want laat zij nu eens mijne paruik opzetten, en " ik zal het zelfde doen met hare muts, en dan eerst zullen wij " zien wie gelijk heeft." Zoo haast deze verandering van hoofdto'oifel had plaats gegrepen , meenden allen te flikken van lachen; want het wijf zag 'er nu uit als een ordenüjk man, eri HEIDEGGER als de leelijkfte heks. Dit bewijst, zegt kant in ziine Anthropologie , dat, wil men iemand fraai noemen , of ten minde een verdraaglijk gezicht toekennen, men zijn oordeel niet recht toe en volftrekt, maar altijd betreklijk vellen moete, en dat een mansperfoon nog niet leelijk moge heeten, al is hij ook niet fchoon. Afzichtige verminkingen in het gelaat kunnen hem alleen dezen naam doen verdienen. de ram en de stier. Zeker Ram was , door de natuur, met uitftekende lichaamskrach* ten begiftigd. Geeji eenige was'er bij de gantfche kudde, die aan zijne geweldige hoornen tegenfhnd bieden kon. Maar? de dwaas werd trotsch op zijne Merkte, hield zich voor onverwinlijk en daagde eenen Stier, die hem bij geval bejegende, tod den ftrijd uit. Woedend renden zij op elkander af; half zinloos en met een verpletterd hoorn plofte de Ram op den grond; zegepralend ging de Stier zijnen weg: toen de ongelukkige Ram uit zijne onmagê ontwaakte, kwam één zijner vrienden juist dien weg gaan, zag hem liggen, en vroeg: wat hij hi;r deed? „ Ik leer mij zeiven kennen!'" was het ootmoedig andwoord van den Ram. Door foortgelijke ongevallen wordt, wel is waar, de trotfche overtuigd, dat 'er nog (lerkeren zijn, dan hij. — Wil men echter verftandig handelen, men hoede zich, dat men deze School niet eerst behoeve, want zij is fchandelijk en tevens fmartlijk. minerva en apollo, of de oorsprong der fabelen, Reeds eenen geruimen tijd had jupiter's Ileffte dochter miner.va met een ernftig gelaat op aarde rondgewandeld, om de menfchen hemelfche wijsheid te leeren; maar de Godin fprak voor de fterflingen te hoog , en flegts weinigen begrepen den zin harer woorden. Moedloos keerde zij eindelijk naa den Olijmpus te ru*, klaagde haren verheven vader hare vruchtloze moeite, en had hem, haar nooit meer onder de menfchen te zenden. „ Zoo niet, mijne dochter!" fprak jupiter; ,, de „ fterflingen hebben uwe lesfen nodig. Maar neem uwen broe. „ der 4*3 DE SPIN EN DE ZIJDEWORM. ERNST EN BOERT* „ der apollo mede; zeg hem in onze taal, uwe wijsheid ert „ deze leere hij den menfchen in aangename liederen." Aan den wil van den verheven vader werd voldaan, en die nieuwe Gezangen heeten — Fabelen. de spin en dê zijdeworm. Een Zijdeworm was bezig, zijn glansrijk graf te weeven, terwijl eene Spin boven zijn hoofd aan de draaden van haar net ilingerde. Zie toch eens kluizenaar! riep de Spin, hoe kunftig ik mijn leven onderhoud! Zie toch eens koordedansfer, hernam de Zijdeworm, hoe nuttig ik mijn leven eindig! ernst en boert. • • Ridendo dicere verutiu Quis vetat? horatius. sJe Vorst van d. .. had eens een dwaaze daad begaan, Een deftig Staatsman, niet een uitgeftreeken wezen, Waarïn berisping, raad en wijsheid was te leezen, Sprak hem daar, ernftig, over aan. Voorzeker heeft de Vorsr zijn réén gehoor gegeeven; Want, waar de waarheid fpreekt, vlucht alle valfche fchijn. Wel ja!... dan moest elk Vorst naar deugd cn waarheid ftreeven, En een getrouwe vriend van wijze lesfen zijn: Doch zulks had hier goen plaats; men zag den Vorst verbleeken Van gramfchap; ongewoon aan ernftig tegenfpreeken. En laas! de Staatsman kreeg om zijnen bitfen toon. In plaats van Dankbaarheid, flegts ongenaê ten loon. 't Was echter nodig, om des Vorften wil te wenden; De Hofnar onderftund dien arbeid te volenden, En ftelde, in boerterij, den Vorst zijn zotte daad Veel leevendiger voor; doch met een blijd gelaat: De Voist herdacht de zaak, en liet zich rasch belezen; Ja; 't geen men hem nu ried, kon wel ten besten wezen! Hij trekt zijn orders in, verandert van befluit, Daar hij zich tot den Nar, iu deze woorden, uit: „ Ge hebt geen ongelijk! boe mal gij ook moogt praaten : „ Daar Gek! dat is voor u!" Wat gaf hij? Tien ducaatenl «■ ■» 't Is of de waarheid meer en fuelJer overreedt Wanneer ze zich als Nar, dan als Profesfoy, kleedt. MENGELSTUKKEN. Iet ovek het lot van gestorven^ ki nd ére i*. Geachte Vriend! Schoon ik voor mij zeiven, omtrend het lot van jong geflorvene Kinderen, volkomen gerust ben , daar ik den dood van zulke pas ontlooken bloeifems der tnenschheid befchouw, als het volmaaktfte middel tot bereiking Van het eeuwig-verheven doel der Godheid, de algemeene gelukzaligheid naamlijk ; een middel, hetwelk mijri kortziend verftand niet volkomen bevat, maar welks einde, uit de menigvuldige overtuigende blijken van onüitfpreêklijke goedheid en wijsheid des Almagtigen, de rede mij doet befeffen- Schoon ik dan hierömtrend volkomen gerust ben, gevoelt zich mijn hart toch verfcheurd door medelijden met troostloos weenende Ouderen, die hiet flegts het gemis van hunne tedere lievelingen I bejammeren, maar die, door het naauwgezet vasthouI den aan gevolgtrekkingen Uit het leerftelfel der Hervorm! den, zich op de rampzaligfte wijze laten folteren; ó, : l(on ik deze troostlozen, door het affchilderen vari Gods