», (tegen hen die onder de Wet zyn) overftelt, verftaat hv de Heidenen , als die de Wet van MoSES niet hadden. Zoo wordt het ook door Zeltner en Wolf, gelyk mede in den Weimarfchen Bybel, verklaart.
Ik leeve niet zonder Wet, maar ik (la onder de Wet van Christus, dac is, hoe zeer de Wet van het Oude Testament my niet meer verplichte, is 'er een ander, wiens wetten ik gehoorzaamheid betoone, te weeten Christus.
m- m «,«e«4 ©!«jr, «v f"(PWI! xeirsv. Zoo leest men in de jongfte Uitgaaven. Dan Bfza gecuigt, dac genoegzaam in alle Handfchriften ftaat: ©tó ««5 Xmrf, ïwfHf. Dewyl men dus in de meeste M. S. S. leest, maake ik geene zwaarinheid, om dit voor de rechte leezing re houden. Zoo noemt Jacoeus zich ook, kap. I: 1 van zynen Brief, ®ui *«i xeircé en Openr. XX: 6 leezen wv: zy zullen Priesteren van Godt en Christus zyn, h^ïi tcS Qiü ««< r«ï Xj(s-«.
vers 22, 23. Den zwekk-n ben ik geworden als een zwakke, op dat ik de zwakken gewinnen moebt; ja ik
ben
aan de Corinthen. Hoofdfl. IX: 22, 23. 285
ben allen alles geworden, ten einde aan alle kanten fommigen ter zaligheid te brengen. Maar dit doe ik om des Evangeliums wilte, dat >k ook deszelven (dat is, der beloften van hec evangelie; mocht deelachtig worden. De woorden: ik ben allen alles geworden, ten einde aan alle k^ten fommige ter zaligheid P brengen, worden ia hec tWL-ede deel de BibLothea Bremenfis & Ver der,fis, p. 78' fqq. zeer fraay opgehelderd.
Het woord r«/#, het welk de ouie Latynfche Overzetter hier, door falvoj facere, vertaald heeft, hebben wy by k p. VII: 15 reeds verklaaid. Hier ter plaatze vertaale ik het: iemand ter zaligb id brengen.
Maar dit doe ik om des Evangeliums wille, op dat ik ook deszelven (dat is, der beloften van het Evangelie) deelachtig mooge worden. De Apostel drukt zich hier kort uit, maar echter zoo, dat men zyne meening gemaklyk ontdekken kan. Hy maakt vers 17 van de beloonjnge gewag, die hy te hoopen hadt, en vers 24 fchryft hy, dat de Christenen , die recht loopen, den prys behaaien. Hy verftaat derhalven door des Evangeliums deelachtig worden, niets anders, dan de genadebelooning verkrygen, die in het Evangelie is"toegezegd.
Beza verklaart het ook op deeze wyze, en zoo ook Mosheim, die bl. 540 fchryft: " door bet Evangelie „ wordt de leere van het Evangelie verftaan, die Pao„ lus predikte. Ik gedraage my zoo, wil de Apostel „ zeggen, om des Evangeliums wille, ten einde de „ leere van het Evangelie zoo veel te fchielykcr en „ beter door my in de waereld uitgebreid en voorege„ plant worde. In de woorden: op dat ik des Evange. „ liums insgelyks deelachtig worde — vaart Mosheim „ voort —kan onmooglyk de leere van het Evange„ lie zelve bedoeld worden. Dit was Paulus reeds „ deelachtig geworden, toen Godt hem verlicht en
bekeerd hadt. Ook kan men 'er de prediking van „ het Evangelie niet door verftann. ' En wat bedoelt „ hy dan? Buiten twyfel niets anders, dan de byzon,, dere genadebelooning , dewelke den Apostelen , „ wegens het prediken van het Evangelie, en alle de
moey-
286
Verklaaring van den eerften Brief
„ moeylykheden, die zy daar by ondergingen, was s> toegezegd. "
Zeltner verklaart ^aj"--»""*"0"? te onrecht: op dat ,, ik voor al veele deelgenoaïon aan het Evangelie ,, mooge hebben. "
vers 2.1, 25. Weet gy niet, dat zy, die in de loop. laan hopen, wel alle hopen, maar dat flechts één den prys behaalt ? Loopt nu zoo, dat gy hem in banden moogt bekomen. Zoo ook een ieder die Jtryden wil, onthoudt zich van alle dingen: zy, met oogmerk, op dat zy eene kroon % die toch vergaan zal, moogen bekomen; maar wy, opdat wy eene onverderflyke kroon moogen ontfangen. Beza geeft aan deeze verfen eene geheel verkeerde verklaa. ring. Hy is naamlyk van begrip , dat Paulus nog van het eeten van het Afgodenoffer fpreekt, en die Christenen beftraft, dewelken daar door hunne Broederen ergerden.
Weet gy niet? Dat is, gy weet dit immers meer, dan te wel, nademaal by u, te Corinthen, de Istmifebe fpelen gehouden worden. Over deeze fpelen kan 'men een breedvoerig bericht leezen by Saubertus in zynen Prodromus PLiiohgicB Sacrts, p. 16 fqq.
Eenieder, die Jlryden wil, onthoudt zicb -van alle dingen. TlJvTO, iyxgarivTc.i, Erasmus en Clericus waren van gedachte, dat *-«»r« hier in plaatze van **v* xdnr» gefchreeven is. Epictetus doelt ook op deeze onthouding van alle dingen, wanneer hy in zyn Enchiridion, cap. 35 fchryft: wilt gy in de Olympifcbe fpelen den prys behaalen. Dit was een ander, foortgelyk, fpel, het welk na by de ftad Olijmpia gehouden werdt.
Clericus , dien Elsner zonder rede wederlegt , verklaart het te recht, van de onthouding van al te veel fpyze, om niet vet te worden. Zoo verftonden het ook dè oude Kerkleeraarcn, die Suicêrus , T. I. p. 998 fq. bvbrengt. Mcrheim verklaart het insgelyks zeer goed, bl. 5^2: " die in de ftryd- en wortelfchoo. ,, len tot de openbaare ftrydfpelen toebereid wierden, „ waren aan ftrenge regelen gebonden. Zy mochten „ noch wat zy wilden, noch ook zoo veel zy wilden,
ee»
aan de Corinthen. Hoofdfl. IX: 24, 25. 287
eeten. Alles werdt hun toegemeeten , ten einde hunne lichaamen te harden , en toe den ttryd be. „ kwaam te maaken. " Wolf maakt by deeze woorden eene lange aanmerking. Maar zo men iets volle, digs hier over wil leezen , men leeze de twee uitvoerige Twisifchriften, die de beroemde Schulze, te Haile, onder voorzitting van ü. Hoffman, in de jaaren 171?, en 1718, de eene als Rejpondens, de tweede als Doctor, verdedigd heeft, onder den titel: de atbletis veterum, eorumque diceta £f babitu.
Met oogmerk, op dat zy eene kroon, die toch verderven zal, (*ra>cones) doelt, dewelken cennaam vanhera, die den prys gewonnen hadt, openlyk uitriepen, en dus , dat zyn oogmerk is, te zeggen, dat hy zich zeiven ©ok wel zoude kunnen roemen, daar hy het Apostelampt
aan de Corintb. Hoofd. IX: 25, 27. X: r—5. 280
ampt wel waarnam. Wolf verklaart ook de volgende woorden: fw'™5 «£rfrüXitft*s yb*/**, volgeusdie zelf. de onderftelling; h atów prceconis vice fungens , *ƒ>ƒ« 6? a certantibus & ab agonetba minus prober.
'ASiziw heeft Grotius verkeerd verklaard: ut, qui ahos doem viam falutis, ipfe ea fuLute indignus fixm. 'aK. *tfi,c, het welk Beza rejettaneus vertaalt, wordt tegen overgefteld. betekent Rom. XIV: 18,
een echt, beproefd, Christen, en Rom.XVI: 10 wordt iemand » 3m»/ms i, XgiraT, de beproefde in Christus, genaamd. °
HOOFDSTUK X.
vers 1, 2, 3, 4, 5. Maar z'£ 1W7 voor z<, # mare circum-
dabat eorum latera : fic éf aqua eos, qui baptizantur. (De Wolk hong boven hunne hoofden , zoo ook het water boven hen, dewelken gedoopt worden: de Zee omringde hunne zyden, zoo ook het water hen, die gedoopt worden.)
Gedoopt zyn verklaart Lange, bl. 272 § 9, verkeerd. En zoo ook Zeltner : " zy zyn plechtiglyk „ op de leere en inltellingen van Moses, die Godt „ door hem op Sinai beeft voorgefchreeven , gewee„ zen, en als ingewyd." In den Weimarfchen Bybel wordt het ook verkeerd verklaard; te weeten, dat dit een voorbeeld t-eweest is van den Heiligen Doop , die in het Nieuwe Testament werdt ingefteld. Dat, gelyk de Ifraëliten, door deeze weldaad, verplicht werden, om dc leere van Moses te gelooven, wy op Christus gedoopt , en daar door verplicht worden , om zyn Woord te gelooven , en zynen geboden te gehoorzaamen.
Zy hebben allen eenerlei Geestlyke fpyze gegeeten , en
allen Gee^tlyken drank gedronken. Geestlyk bete.
kent hier, zoo als Grotius en Lange het ook verklaaren
aan de Corinthen. Hoofdfl. X: 1—5. 2or
ren, het geen eene Geestlyke en "eh^im/inni™ u * kenis Heeft. Door de fpyze worde be?S vvehc Godt, inde Woelde, v£HeÏÏ lr ï? len; en door het *W Manna woïïe<2$gfvt ftaan (w), die het, Joh. VI: r2 en vobr V1„ Ij , v 1 ' ven veraart: voorwaar, voïrwaar ik'zeZ beeft u (rechte) ^*JS?5^JS^ *fö «y» Vader^eejt u thans bet rechte LdemeUcbZTS " *
tón Serf «, ^er WfltfrfW fcef keven St R ^
(vers 35) èrotó ^ leevens; wie' tl nf kL? J zal met hongeren, en wie aan my geloo t \ n ln, „ mermeer dorsten. Ik ben f versii1 m/V. vi , 72m" toww. 17W Vaderen hebben let MaïnJ^dÏ7/ ne gegeeten, en zyn geftorven. Maar Mt is het l Z1'?' -welk van den Hemel komt, dat mZ daar v l ' m.tjW. ft ben bet lelvendigel07 het " den Hemel is gekomen. Al wie 8^&F*J5 Eeuwigheid leeven. Myn vleefch fvers ,V rechte fpyze , en myn bloed is de rechte drink 5n- " ^ Vgcheet, en myn bloed drinkt,
*e%^:^
vervuld was, zendt Godt zynen Zoon 7on " ? lyd ook in den Weimarfchen Bybel en dorfr r «W°rdt h,eC «74. verklaard. Grot™£!Z^ra^e klaTren hec verkeerd: die mede volgde, zoo lan«e deeVf™5 C
neer ny zegt: Het woord Jxda , ik büore hJ,„i. „ fomtyds ook zoo veel als ik gebfonalme ^VvW — en door w,en is dit woord in die be'e£ni«r bru:kt?(uO » Wy kunnen het LrS^S^g:
(w) De Heer Mosheim voeet >Pr h„ >• „ *.^h bet byna op Xdf geS op denk*, dat deeze vraag, Vaü „T^^
392
Verklaaring van den eerflen Brief
„ zy dronken uit de fteenrotze , die Moses gehoor„ zaamde, en, op hec bevel en den llag van Moses,
terftond water uitgaf." — Dan hy voege 'er evenwel by: " ik geeve deeze verklaaring niet voor een wel-
geftaafd gevoelen uit. " — Men vindc deeze woorden ook goed verklaard in Witsius zyne Oeconomia jesderum, lib. IV, cap. 10, § 10fqq.
Maar deeze (henrots was Christus, te weeten in een voorbeeld. Dus wordt het by Erasmus en Zeltner ook verklaard. En Grotius zegt insgelyks: Rupespreefigurabat Cbristum (x).
vers 5,6. En evenwel badt Godt aan veelen onder hen geen welgevallen ; want zy wierden in de Woeftyne neder gejlaagen. Maar dit is ons ten voorbeelde gefchreeven
is. Want dat dxóve dikwils in de betekenis van gehoorzaamen voorkomt, behoeft niet beweezen te worden. Vertaaler.
(x) Het is my niet aangenaam , al wederom te moeten zeggen, dat my deeze verklaaring van onzen Schryver weinig behaagt. In het byzonder kan ik niet begrypen, in welken zin Paulus zoude hebben kunnen zeggen, dat de Israëliten in de Woeffyne Geestlyke fpyze gegeeten, en Geestlyken drank gedronken hebben, by aldien zy door deeze fpyze en drank Christus zeiven verftaan hadt. De plaatze Joh. Vf: 32 bewyst ook geenszins, dat men het dus te verftaan heeft, dewyl Christus daar van zich zei ven fpreekt, in tegenoverfiellinge van het Manna, in de Woeftyne; en dus alleen bedoelt te zeggen , dat hy den zynen tot eene veel betere fpyze ftrekte, dan het Manna voor de Israëliten geweest was. Hier uit volgt ook, dat de Heer Heuman de Verklaaring van Mosheim, ten opzichte van de Geestlyke fteenrotze, die volgde (jrtivpaTix.yc. axoMvd-ovo-Tn trsrfas) ten onrechte verworpen heeft; te meer daar het niet aan plaatzen der Heilige Schrift, ten minsten des Ouden Testaments, mangelt, in welke dxthovB-ia in de betekenisfe van gehoorzaamen gebruikt wordt. Men zie Biel , Thes. Philol. in k. v. Eindelyk mis ik ook in deeze verklaaringe de rechte aanwyzing van den famenhang, waar in deeze woorden voorkomen, en van het oogmerk, door den Apostel met dezelve bedoeld. Ik zal over het één en ander myne gedachten in myne volgende aantekening mededeelen. Vertaaler.
aan de Corinthen. Hoofdft. X: 5, 6. 293
ven, op dat wy ons bet kwaade niet zouden laaten zelus. ten, gelyk zy zulk eene begeerte hadden. 'a»« betekent hier tarnen, nochtans, gelyk kap. IX: 2.
Danz poogde in eene Academifche Verhandeling , doorhem in 1710 uitgegeeven, onder den titel: anliquitas baptismi inüiationis Israélitarum vindi-.ata, t«bewyzen , dat Godt de Israëliten van het Oude Testa-
ShGed/J d°°r middeI van Doop, in zyn verbond heefc aangenomen; en bygevolg, dat Christus h« Sacrament van den Doop niec het éérste heeft ïl gefteld. Dan hy bewees hec zoo flecht, dat het aan D. Wernsdorf niet zwaar viel , hem in eene Verhandeling , noch dat zelfde jaar te wederleggen. ,™ hetr0°gmcj:k betreft, hetwelk Paulus in dee. ze zes verfen heeft, het valt gemaklyk te zien , dac hy het oog heeft op de twee Sacramenten (y). De-
wyl
(y) i*k bekenne, niet in ftaat te zyn, om dit te zien. Myns oordeels is het oogmerk van Paulus in dit Hoofdftuk te toonen, dat het eeten van het Afgodenoffer zoo onfchuldig en ff1?, n'efc was' a's «7 i" het voorgaande veronderfteM £h r,"]Sten' dat h-et gevaa,"'7k was> e" ft^ydig met den S 7 ^ °pZCl,yk aan eeniS gevaar blootte-
ftellen. Zeiden de Corinthers, dat zy geen gevaar van vereidmge ten dien opzichte te duchten hadden , dewyl zyloo veels blyken van Godts goedertierenheid ondervonden ƒ zoo veele wonderwerken gezien, en door den Doop zich plechti ° Jyk aan den dienst van Godt verbonden hadden Paulus toonde hun door hef voorbeeld der Oude Israëliten dat deeze reff»Diet. doorging. Immers deeze waren ook allen onder de IVolke dat ,s de Wolkkolom geweest, die ter hunner leid.nge en befcherminge diende _ zy hadden , toen zj
door de roode zeegingen, Godts wondermacht gezien .zl
waren, door het één en ander, met zulk eene hoogachting en eerbied voor Godt ingenomen, dat zy zich, ah door 3 Doop, op de nadruklykste wyze aan Moses verplichtten , om
Godt alleen te dienen „ochtans hadt dit alles hen niet
voor afval beveiligd; en 'er waren veelen onderhen, aan welken Godt, in weerwil van dit alles, geen behaagen hadt. Ver-
TA AL, er»
T3
co* Verklaarir.g van den eerjïen Brief
wvl nu veele Christenen zich verbeelden, dat het ge. ncieg was, om zalig te worden, zoo men maar gedoopt was , en van het Heilig Avondmaal naarstig gebruik maakte; hadt Paolus hen niet alleen, kap. IX: 24 enz. tot eene yverige beoefening van hun Christendom vermaand ; maar hy brengt hun hier onder het oog, dat Godts volk in dc dagen v,n het Ou le Testament insgelyks iets gehad heeft, het welk met den Doop en het Avondmaal der Chiistenen overéénkwam; en dat zy des niet tegenftaande, dewyl zy niet teffens heilig leefden , door Godt ftreng geftraft waren.
Op dezelfde wyze wordt deeze pLatze verklaard by Dannhauer, in zyne Hodofophia Cbristiana p. 746 — by Seldenus, lib. I, de Synedriis, cap. 3 , pag. 28 fqq. — by Wolf , pag. 445 enz. en by Gatacher , Adverf.posth. cap. 4 pag. 431. Over het vyfde vers vindt men ook eene opzetlyke verhandeling van van der JVIark, 'te weeten, Disfert. XIX, van zyne Sylloge, in het jaar 1721 Uitgegeeven.
vers 7,8,9, 10, ir. Wordt ook geene Afgodendie. maren, ge'iyk fommigen hunner waren; zoo als gefcbiee. ven ftaat: " het Volk zette zich neder, om te eeten en te
drinken, enftondtop, om te fpeelen. " Laat ons ook geene hoerery bedryven , gelyk fommigen hunner hoerery Icdreeven, waar van 'er drie en twintig duizend op éénen dag nedervielev. Laat ons ook Christus niet verzoeken, gelyk fommigen hunner (hem) verzochten, en (deswegen) door de (langen omgebracht mierden. Murmureert ook niet, gelyk fommigen'hunner murmureerden, en (deswegen) door den verderver gedood wierden. Dit alles wedervoer bun, ten vcorbeelde. Maar het is ons, op de* welken de laatste tyden der waereld gekomen zyn , ter waarfebuwinge gefchreeven (z) Zyftondenop, om
(z) Om de verklaaring van onzen Schryver niet telkens door myne aanmerkingen af te breeken , zal ik hier meteen enkeld woord zeggen , het geen ik 'er tot meedere opheldering mcene te kunnen byvoegen. Wordt geene Afgodendienaren (vers 7)
door
aan de Corinthen. Hoofdjï.X: 7—n. £0j
tefpeelen. Deeze zyn de eige woorden van de Griekfche Overzettinge Kxod. XXXII; 6. Zeltner verklaart het: rondom het kalf te dansen. Clericus vc-taalt het^ook door dansen; gelyk mede Grjevius, in zvne Le£iiones Hefiodee, p. 104, alwaar hy insgelyks eene plaatze van Homerus wyst, in welke ■wfti, dansen betekent. Fesseliu* verklaart het, lib. II, cap. 18 §4 pag- 144, ten onrechte van de hoererye, als van welke de Apostel eerst in het volgend vers fpreekt.
'E^ttrt i bei Volk zette zicb neder , 0772 te eeten en te drinken. Wolf merkt aan , dat van de Offermaalty. den gefproken wordt, die by hunnen Afgodendienst gewoon waren te houden; en dat de Apostel bepaaldJyjc op het dansen om het gulde kalf doelt, waai-door zy van Godt afvielen, en Afgodery bedreeven.
Laat ons ook geene hoerery bedryven, gelyk fommizen hunner hoerery bedreeven. By ^ wgnlr»^ herinnere men zich de fpreekwyze van de Rhetori:a , dewelke commumcatio genaamd wordt, volgens welke men zich zei ven mede fchynt in te fluiten, zonder dit werkiyk te doen. Deeze manier van fpreeken vinden wy 2 Ioh vers 8, alwaar hy fchryft: geeft vooral acht op u zelve', op oat wy met wederom verliezen enz. Zoo fchryft Paulus ook Phil. III: 15; zoo veelen nu onder ons recht geaarte Christenen zyn.
IVaar van 'er drie en twintig duizend op éénen dag nedervielen. W., betekent hier: zy ftierven, gelyk ook het Hebreeuwfche woord $fla deeze betekenis heeft.
VorI
door deel te neemen aan Afgodifche OfFermanltyden ,
Laat ons geene hoerery bedtyven, (vers 8) die by de Heidenen
doorgaans op hunne Afgoden maaltyden volgde. . Laat
ons Christus niet verzoeken, (vers 9) door ons opzetlvk aan ee
vair van verleidinge bloot te ftellen. Murmureert ook niet
tvers 10) wanneer gy ziet, dat het Evangelie u in verfchei'
dene gevaarlyke vryheden beteugelt. . , 0p dewelken de
laatste tyden der waereld gekomen zyn, (vets n) dat 'is het ik gefchreeven tot eene waarfchuwiog voor ons die wy in de dagen des if. T. leeven. Vertaaler. y T4
196 • Verklaaring van den eer flen Brief
Vorstius bewyst dit, in zyn Boek de Hebraismis TV. T. cap. V 3 p. 132 met veele voorbeelden, en merkt teffens aan, dat ook by de Latynen cadere dikwils Jïerven betekent. Hy brengt eenige plaatzen uit Corn. jNepos , ten voorbedde, by.
Beza vermoedt, zonder grend, dat de affchryveren vier en twintig duizend, JNum. XXV: 9, in plaatze van drie en twintig duizend gefciireeven hebben. Grotius verklaart het op deeze wyze: " Pinehas heeft „ met de geenen, die by hem waren , duizend ge„ dood; en drie en twintig duizend zyn 'er omgeko„ men , door de pJaage , hun door Godt toegezon„ den." Fesselius verklaart het, Adverf.lib.X, cap. 2» § 6^.507, met dezelfde woorden, Grotius te noemen.
Lange verklaart het dus: " Moses fpreekt van vier „ en twintig duizend. Hy heefc 'er by gerekend , die „ door de Ovcrften des Volks , dewyl zy dit wanbe„ dryf niet gekeerd hadden, met de koord, of op ee„ ne andere wyze, om het leeven gebracht waren, ,, volgens vers 4. "
Wolf is van gedachte, " dat Moses het getal noemt „ van allen, die 'er by deeze gelegenheid zyn omge„ komen , en Paulus alleen van die, dewelken op „ écnen dag gefbeuveld zyn; bedroegende deeze laats„ ten eene menigte van drie en twintig duizend Men-
fchen." Dit gevoelen is zeer waarfchynlyk.
Dan Estius heefc hec nog hec besc getroffen: " de-
„ wyl hec getal der geenen zege hy »' . die
hier omkwamen, tusfehen de drie en vieren twintig duizend beliep , noemt Moses het eerst gemelde ,
Paulus het tweede getal. Ook voegt hy 'er by
" denk ik , dat Moses niet bedoeld heeft, eene
„ nauwkeurige opgaave van het getal der gefneuvel-
den te doen, als het welk meer andere Gefchied-
fchryveren niet gewoon zyn." ■ Laat ons ook Christus niet verzoeken , gelyk fommigen hunner bem verzocht hebben, en deswegen door ce Jlar >en omgebracht werden. Beza verklaart het verkeerd. Hy is van begrip , dat hier uit beflooten moet worden,
aan de Cerintb. Hoofdfl. X: 7 u. 29?
dat Christus in onzen tyd is, en ook in de voori~e
tyden geweest is. Tentare autem Cbristum est v .art
hy voort eum velut ad certamen provocare, ut infra vers 22 ipJe Apostoius explicat: quod ii fane faciunt inpri mis, qui ejus cognitione abutentes eam fuis cupiditatibus prcetexunt. r
In den Weimarfchen Bybel wordt het ook verkeerd verklaard: Laat ons Christus niet verzoeken, zoo dat „ wy hem zouden willen voorfchryven , hoe hv met „ ons zoude moeten handelen, hoe ons leiden, wel„ ke fpyze en drank ons geeven; gelyk fommigen bun„ ner bem, Christus, die voor de Kinderen Israëls
" YIii!o7°vferheen ging> en ze lcidde> üxod. „ Atii. 21, AAIli: 20, verzochten, en door de [lamen 3, omgebracht voierden." pun0en De verklaaring van Lange is niet beter: " eelvfr „ fommigen hunner hem , als den toen beloofden „ maar echter, volgens zyne Godtlvke natuur, reeds „ tegenwoordigen , Messias, verzochten, zoo dat „ zy zyne tegenwoordigheid , almacht en soederne. „ renheid, zo niet in twyfel trokken , ten minsten „ naar hunne eige verkiezing, op deeze of geene wy'
hebben?» V°°rfchreevea> wiide° bewecSi
Grotius neemt op éénmaal alle de zwaarigheid we? d.e het gewag maaken van Christus bier veroorzaakt wanneer hy toont, dat de rechte leezing hier niet & ïff«r«,;maar rl,- ©,S, is. Paulus heefc dan niet gefchree yen: laat ons Christus niet verzoeken; maar: an t ons Goat met verzoeten. Hy verhaalt, dat A, 0,5 £ Z tustisfimo il o manufcripto haat. Hy bedoelt dat zeer oude Handfchrift, het welk Beza gebruikt heeft van wien het in de Boekerye der Hooje Schoole te Cahï bridge gekomen is, alwaar het noch heden héïhVhe waard worct. Hier by komt, dat ook in het vermaard zeer oud Alcxandrynfch Handfchrift te Londen Si ©... gevonden worde, het welk Colomesius overhaal
echtlS van^e °J[m'a^ , p. 26, aan de
ecntneid van deeze leezinge niet te twvfe'en r,.t phanius meldt, in zyne Kettergefchiedenisfe /dat dê T 3 Kec-
298 Verklaaring van den eerfien Brief
Ketter Marcion ©i<5 in x» voor de rechte leezing, en antwoordt teifens op eenige tegenwerpingen, die men tegen het getuigenis van Epiphanius nopens Marcion kan maaken.
Men heeft hier by inzonderheid ook in hn oog te houden, dat men Exod. XVII: 7 , Num. XXI: 5,7, gelyk mede Psalm LXXVIIf: 18 en XGV; 9, alwaar dit ook verhaald wordt, niet van den Mesfias, maar van Godt, gefproken vindt.
Zy moerden door den verderver omgebracht, v*} tav
D eeze gebeurdtenis is Exod. XII: 23 opgetekend. Grotius bedroog zich zeer, toen hy dacht, dat zy tegens Paulus gemurmureerd hadden, dien fommigen verachtten.
Door den ver derver verftaan Grotius , Estius ea Clericus eenen goeden Engel. In den Weimarfchen Bybel, gelyk mede by Zeltner en Lange , wordt 'er de pest door verftaan." De verderver — fchryft Zelt„ ner — is de doods engel, die hen van tyd tot tyd ,, met de pest bezocht heeft. " Beza is van gedachten , dat men door den verderver eenen goeden of kwaaden Engel verftaan kan, door wien Godt hen gcftraft heeft. Ik verfta 'er, noch eenen goeden, noch eenen kwaaden Engel, door. Alles, het geen Godt den Menfchen toezendt, om hen te ftraffen, wordt in den By. bel een Entrel genaamd. Men zie myne Aanmerkingen op Hand. XII: 23, en Joh. V: 1.
Beaosobre is mede, in zyne aantekening op Hand. XII: 23, gelyk ook zeker ongenoemd Schry ver in de Bih'iotoeque raifonnée, T. XXXVI. p. 92 , van oordeel , dat men hier aan geenen Engel behoort te denken.
Het woord Engel betekent eigenlyk zoo veel, als eenen Gezand of Afgevaardigden. In het tweede Boek der Koningen , kap. XIX: 35 , wordt de pest, die Godt in het Leger van den Koning van Asfyrien zondt, een Engel des Heeren genaamd. Op dezelfde wyze wordt, het geen wy Exod. IX: 6 leezen, te weeten, dat Godt allerleie vee der iEgyptenaaren heeft doen
ftr-
aan de Corinthen Hoofdjl. X: 7—11. 299
Herven, Ps. LXXVI1I: 49 dus uitgedrukt: Godt zondt kwaade Er.geien onder ben. Zoo leezen wy ook Exod. XII: 29, dat Godtallerlei vee der iEgyptenaaren heefc omgebracht; en nochtans wotdt deezj daad van Godt te vooren , vers 23, aan eenen Engel, die deverderver genoemd wordt, toegefchreeven.
Dit aües wedervoer hun ten voorbeelde, t«St«, «•«'»>•<* rvvot (rvvipstim èxiiwt, Beza vertaalt het: Hcec omnia typice evtnerunt eis, dewyl hy in twee oude Handfchriften TVKtxSi gevonden heeft. De meening van deeze woorden is: wy zullen op dezelfde wyze geflraftworden, indien wy hun gedrag navolgen.
Maar het is ons, op dewelken de laatste tyden der waeveld gekomen zyn, ter waarfchuwinge gefchreeven. Beza verklaart het op deeze wyze : idcirco hi dies vocantur novisfimi : c? cetas Christi adventum confecuta vere dici potest fisculorum perfeStio ac complementum. Estius: in ultima tempora incidimus. Ultima autem mundi atas est, quiz ab adventu Cbristi protenditur usque ad fce-
euli confummationem. Grotius dien Wolf volgt;
In omnibus a&ionibus prifci fceculi Deus femper ob oculos habebat tempora Mesfioz, in quibus non vaticinia tantum fed ty omnes figurceimplerentur. —- Fesselius, Adverf. Lib. III, cap. 2 , § 15, p. 221. Vivimus faculo confummationi hujus mundi proximo. Totum tempus , quod inter primum Christi adventum in carnem , IS fecundum ipfius adventum ad judicium interjicitur, appellatur Mc ab Apostolo finis faculorum, quia Christu* omnia implevit per prophetas olim prcedicta, neque quicquam
reftat exfpeclandum, nifireditus ipfius ad judicum. -
Lange: " ons, die wy in den tvden van den Messias
„ leeven." Zeltner: " Om ons te leeren, dat
„ het niet genoeg tot ons heil is, in de uiterlyke ge„ meenfchap van Godts Kerk te leeven , zonder op. „ rechte boete, en een leevendig Geloof des harten." — Ik verfta door het einde der waereld, of de laatste tyden der waereld den geheelen tyd, die 'er van de ty. den van Paulus af, tct op den jcngsten dag, zal verloopen : en dus verklaaren het Estius en Fesselius insgelyks.
vers
300 Verklaaring van den eerfien Brief
vers 12,13,14,15. Daarom, die zicb verbeeldt, dat by vaft ftaat, zie voel toe, dat hy niet valle. Er is nocb geene, dan flechts eene Menfcblyke (dat is, in hec geheel niet zwaare) verzoeking over u gekomen. Want Godt is getrouw, die u niet boven uw vermogen zal laaten verzocht worden, maar by de verzoeking (u) zulk eene uitkomst uit dezelve geeven, dat gy ze verdraagen kunt. Daarom myne geliefden, vliedt den Afgodendienst. Ik fpreeke tot(u, als tot) wyze lieden; beoordeelt toch zeive, het geen ik zegge. Zeltner en Lange verklaaren de eerste woorden te recht: dat by vafl ftaat in Godts genade. Beza heefc het zoo goed niet getroffen. Hy verftaat het van eenen Menfeh , quifidelis est , £f in Dei promisfiones fecurus incumbit, daar nochtans in het volgend vers van Godts getrouwheid gefproken wordt.
Eene Menfcblyke verzoeking, xu^s-^ «\3-ê»:*ws, dat is, volgens de verklaaring van Chrysostomus en Theophylactus, fnxgis (eene kleine verzoeking) ; gelyk Grotius en Calovius het ook uitleggen. Hos. XI: 4 wordt een draaglyk jok een Menfcbtyk jok genaamd. Grotius verklaart het: vulgaris tentatio, frequens inter hommes (eene gemeene verzoeking , die men dikwils onder de Menfchen ziet.) Zeltner legt het ook niec onwaarfchynlyk uit: eene Menfcblyke verzoeking, die noch draaglyker is , dan de aanftaande vervolgingen zullen zyn. Dus verftaat Grotius het insgelyks. Lange heeft het niet wél getroffen: eene Menfcblyke verzoeking —— zegt hy -— dat is , die alleen van Menfchen komt, en daarom wederom zoo veel te ligteris; eene verzoeking, die gy u zelve veroorzaakc hebt, en van welke gy daarom wederom zoo veel re eer kunt ontflaagen worden. Niet minder verkeerd is de verklaaring van Beza : Humanam dicit Paulus tentationem, quee ab imbecillitate proficifcitur, Sed mibi videtur Apos. tolus &c.
De verklaaring van vers 13 , die zeker Leeraar te Stokholm in het tweede deel der Hamburger gemengde Bibliotheek, bl. 260 enz. heeft voorgefteid, en ook in den Weimarfchen Bybel gevonden wordt, verdient, hoezeer ook door Mosheim bl. 592 gepreezen, on$e
goed-
aan de Corinthen. Hoofdji. X: 12—»i7, t^OÏ
goedkeuring niet. " Ay9-e«V(»oj fchryft deeze —
„ kan ook betekenen, het geen van Menfchen komt.„ en eene Menfchlyke verzoeking kan derhalven ook „ een verlokfel tot kwaad zyn , door Menfchen ver„ oorzaakt. Te deezer plaatze — vaart hy voort — kan deeze betekenis zeer wel aangenomen worden. Tot dus verre waren de Corinthers alleenlyk door „ bidden en dreigen in verzoekinge , om af te vallen , „ en te zondigen, gebracht. Aan deeze verzoekingen hadden zy tegenftand kunnen bieden. Dan hun hin„ gen nog grootere verzoekingen boven het hoofd, „ te weeten van den Satan zeiven. En welke waren deeze? De vervolgingen, ftraffen en de vreeze, „ van zyne goederen, eere en leeven te verliezen. „ De Schrift fchryft uitdruklyk aan de kwaade geesten „ de vervolgingen toe, waarmede de eerste Chrisce,, nen aangevochten, werden, en waar door men hen „ van het Geloof zocht te doen afvallen." —- Zoo verre Mosheim.
Beter verklaart het Grotius: " om hen zoo veel te „ omzichtiger te maaken, hadt Paulus gezegd , dac „ hun noch grootere onheilen konden overkomen. „ Dan, op dac zy hier over niet te zeer verfchrikken „ zouden, voegt hy 'er den troost by, dat Godt hun 3, geuoegfaame krachten zoude fchenken, om de ver„ zoeking te verdraagen." Zoo luidt ook de verklaa. ring van Wolf by vers 13.
Beoordeelt toch , het geen ik zeg, zelve. In het Griekfche ftaat 'er dit woord zelve niet uitdruklyk by. Maar in onze taaie kan men het niec misfen. Zeltner ver« taalt het ook zoo: oordeelt zelve het geen ik zegge.
ver 163 17. De gezegende kelk 3 dien wy zegenen, is die niet de Gemeenfchap van Christus bloed? Het brood, dat wy breeken, is het niet de Gemeenfchap van Christus lichaam? Want het is één brood; en wy veelen zyn één lichaam. Want wy genieten allen te zamen van één brood. Het is bekend dat, in de zestiende eeuw, Luther en Zwinglius over de woorden der inftellinge van het H. Avondmaal zeer oneenig geworden zyn. Zwinglius
was
302
Verklaaring van den eerflen Brief
was van begrip, dat deeze woorden figuurlyk (metapbonee) behooren verklaard te worden. Maar Luther beweerde, op fterke gronden, dat Zwinglius grooclyks dwaalde , en dac men nauwkeurig by de woorden van Jesus behoorde te blyven, en in dezelve eene verborgenheid te erkennen. Inzonderheid heeft hy dit in zyne verhandeling: dat de woorden, dit is myn lichaam, dit is myn bloed, noch vastflaan, breedvoerig, en met beantwoordinge van alle tegenwerpingen der anders denkenden , beweezen. Ook hebben andere hoogberoemde Leeraaren van onze Kerk deeze leere van Lutherus gelukkig voortgeplant, en mee grooce geleerdheid gecoo- d, dat men by dezelve behoort te blyven; onder welken ik thans alleen Hunnius enGERhard zal bybrengen; de eerste in zyne aanCekeningop iCor. X: 10, 17, pag. 224, fqq , en op 1 Cor. XI: 24, if, pag. z^lfeqq. — de tweede in zyne Har. monia Euangel. cap. CLXXI, pag. 413 Mr-n ver-
gelyke deeze verklaaring , die zy aldaar van de woorden
(a) De Heer Reuman heeft ruim zes bladzyden gevuld met het bybrengen der woorden van Hunnius, Gerhard, Lutherus en der fotmula Concordice waar op hy zich hier beroept Ik heb het niet dienstig geoordeeld, hem daar in te volgen' dewyl deeze Boeken in ieders handen zyn , die lust heeft, om zich ten opzichte der leere van Lutherus , over de woorden der wftellinge van het H. Avondmaal, te onderrichten; en ik daarenboven van begip ben, dat zulk eene laage uitflap in hec veld der twistende Godtgeleerdheid , (polemica) in een Werk van deeze natuure niet zeer te pasfe komt. Zoo veel zoude men mtusfehen uit den yver , waar mede onze Schryver de fterke taaie van onze oudste Godtgeleerden bybrengt, kunnen befiuiten dat hy op dien tyd , aangaande de leere der Lutherfche Kerk over hetH. Avondmaal, noch geene de minste twyfehng moet gehad hebben; zo men niet in de Kerkl. Gefchied van Mosheim, D. IX, bl. 267 las, dat hy reeds in den jaare 1704 tot het gevoelen der Gereformeerden heeft overaeheld en dit eerst in 1755 by 1 Cor. XI: 24, 2S heeft te kennen gel geeven. Schoon men hem toen verplichtte, om dit te onderdrukken, en eene andere vcrklaaring in de plaatze te geeven.
aan de Corinthen, Hoofdji, X: 18—<2.\t 303
den der inftellinge geeven , met die van Lutherus, in zynen bundel van fchriften over beide de Sacramenten, die te Wittenberg in 1589 te zamen gedrukt zyn; onder anderen fol. 68 a, 69 b, 72 a, 110 b, 158 a — en men zal zien, dat zy daarmede volmaakclyk overéénftemmen. Ook zie men de jormulx Concordice p 599, edit, Recbenberg. p. 599 £f 738.
vers 18, 19, 20, 21, 22. Befcbvuwt toch bet Folk van Israël naar den vleefcbe. Zyn zy , die de Offeran. den eeten, niet met eikanderen in gemeenfchap van bet Al taar? Wat zal ik u zeggen ? Zal ik zeggen, dat een Af', god iets is? Of dat een Afgodenoffer iets is? Maar, bet geen de Heidenen offeren , offeren zy den Duivelen , en met aan Godt. Nu wil ik niet; dat gy in de Gemeen. Jcbap der Duivelen zyn zult. Gy kunt niet te gelyk uit den kelk des Heeren, en uit den kelk der Duivelen drin. ken. Gy kunt niet te gelyk deel bebben aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der Duivelen. Of zullen wy bet doen, om den Heer te trotfeeren? Zyn wy dan flerker,
dan by. Het volk van Israël naar den vlee.
Jcbe , wordt tegen de Geestlyke Israëliten overgefteld.
Niet alleen fchryft onzè Apostel , Rom. IX: 7,
8 - die Abrahams nakomelingen zyn, zyn daarom ook
zyne Kinderen ; maar het beet: in Israël zal u het zaad genoemd worden ; dat is, zy, die naar het vleefch Kin. deren zyn, zyn daarom niet ook Kinderen van Godt; maar de Kinderen der belofte worden voor bet zaad (vanABRAham) gehouden.
De woorden: zyn zy, die de Offeranden eeten, niet met eikanderen in Gemeenfchap van het Altaar? heefc Wolf met goed verklaard. " De Apostel — fchryft „ hy — heeft het oog op de gewoonte der Jooden, „ die met eikanderen het vleefch van het geflachte „ offerdier wen." Beter is, het geen MosHEim bl. 608 zegt: de Offeranden der Israëliten wierden in „ drie deelen verdeeld. Een gedeelte van dezelven „ werdt verbrand ; één deel was voor de Priesteren, „ die het Offer gereed gemaakt en op het Altaar ge. s, bracht hadden : hec derde gedeelte werdt hun te
?> rag-
3C4 Verklaaring van den eerjlen Brief
w rugge gegeeven, die hec Offer gebracht hadden.
Die laatste derde deel werdt door hen , zoo wel als „ de Priesceren en Leviten, in den Tempel, ver„ teerd." ■ Zeltner en Lange verltaan deeze woorden ook verkeerd: " keuren zy daar door den ge„ heèlen Levitifchen Godtsdienst niet goed? " Grotius verklaart het op deeze wyze: per id ostendunt, fe eun Deum Lolere, cujus est aliare, m quod pro]eStee victimê dat® funt. (Zy toonen daar door, dat zy dien Godt dienen, wien het Altaar behoort, op hetwelk deeze Hukken van het Offerdier gebracht zyn.)
Zal ik zeggen, dat een Ajgod iets is? of dat een Af go. denoffer iets is ? Deeze ietterlyke vertaaling toont dat Raphelius , en met hem Wolf, zich bedriegen , wanneer zy denken, dat het woord iix> voor idax&vro, is uitgelaaten.
Maar bet geen de Heidenen offeren, offeren zy aan de Duivelm, en niet aan Godt. Lutherus heeft 'er maar ik zeg ingevoegd: maar ik zeg, dat de Heidenen, 't geen zy offeren enz. In de Hollandfche Overzettinge heeft men hem daar ingevolgd. Maar het is geheel onnoodig. ?
Ta J«<,«óv(ev betekent in het Nieuwe Testament over» al de Duivel, PIand. XVII: 18 alleen uitgezonderd, alwaar S»,fci„* vreemde Goden becekent. Dan men moet weeten, dat aldaar niet de woorden van den gewyden Schryver, maar van de Heidenfche Wysgeeren voorkomen (i>). In de Histoire critique de la republique des lettres, T. II, p. i\f> wordt beweerd, dat men i^fcêt,* hier niet door de Duivelen, maar door de Goden te verraaien heef c. Die heeft Wolf bondig wederlegd. Dan Mjsheim neemt bl. 611 enz. dezelfde valfche vèikiaanng aau , en verdedigt dezelve; gelyk Gottfried ülearius oo.k doet, dien Raphelius reeds, in zyne Aanmerkingen uit Xenophon, by Hand. XVII-
18,
(bj Intusfchen bewyst dit, dat Impiua volgens het fpraakgebruik van dien tyd, niet altoos in eenen kwaaden zin genomen wordt. Vertaaler.
aan de Corinthen. Hoofdjt. X: 18—22. 305
18, bondig wederlegd heefc. Lange verklaart het ook goed.
Gy kunt niet te gelyk den kelk des Heeren, en den kelk der Duivelen drinken. Dus vertaalt hec Lutherus. Maar hec behoort eigenlyk zoo vertaald ce worden : n kmt niet te gelyk uit den keik des Heeren, en uit den kelk der Duivelen nnnken. Want dac ,\ x.4v., betekent f uit den kelk drinken, toont ons onze Apostel kan XI: ü8 . alwaar hy het U r.g ébm uoemt. De ion-
ge Majus, die zoo dikwils den bal rnisflaat, is in het derde Boek van zyne Obfervationes Sicm, cap. top. SnytnaD.°°.rdeelf,id,tdl1AposteI» ^nneer hy hier nfelL n„de ,tafd desrtH,eereI] teSen den kelk en de tafel der Duivelen overhelt, daar op doelt, dat de Heidenen waanden , dat hunne Goden hy hunne Offermaaltyden tegenwoordig waren, en mede aten; en dat ny tellens op het poculum «V«^«ï doelt , waar
uit men, ter eere van Bacchus rond dronk Hv beSSlStrtfé! CD anderï UiC HoMBRDs> Athen^us»
Of z;!lm i insgelyks in de Griekfche Overzettinge t **} i&xm evijp!'»»•• évrtCi het geen Lutherus vertaalt* de
VUL Deel. y Heer
3oÖ VerUaaring van den eerfien Brief
Heer zal over zyn land yver en; Erasmus, Grotius, Wolf en Mosheim , beter : ad ir'am provocare, tot toorn verwekken.
De ornfchryving of uitbreiding van vers 21, die Benner in zyne Otia Sacra cap. VII, § 12 , geeft, is wéi uitgevallen. Maar Grotius en Lange, die de woorden: ui 'favtfriê» ivtoi uf'": dus verk'aaren : ut nempe posnas evadere posfimus , quas iratus Deus velit in'fiigere, hebben het niet getroffen.
vers 23, 24. Gefield, ik badt macbt, om alles te doen; zoo' is my immers alles niet nuttig. Gefield, ik badt macht, om alles te doen, zoofiicbt immers alles niet. Niemand zie tocb (alleen) op bet zyne ; maar een ieder zie (insgelyks) op betvoelzyn van eenen anderen. n»« ^ fyru "Deeze uitdrukking komt kap. VI: 12 ook voor. Ik vertaale het op beide plaatzen; gefield , ik badt macht, om alles te doen. Dit vordert de natuur van onze taaie. Calovius vertaalt het ook zoo: geheid, dat enz. Concesfio est — fchryfthy, by vers 24 — qua Paulus largitur (concedit) omnia licere in rebus indif-
terentibus. Al hadt ik macht wil de Apostel zeg-
gerj.»_om alles te doen, zoude ik evenwel niet doen, het geen my fchadelyk is. Alles fiitbt niet, verklaart Zeltner te recht: " alles {trekt niet tot verbetering „ van anderen, en het kan hun dikwils, door onvoorzichtigheid, nadeelig zyn." , , ,
Niemand zoeke bet zyne, maar een ieder, bet geen des moeren is. Zoo heeft Luther bet vertaald. Zeltsier verklaart dit zeer verkeerd: " al ware het ook, „ dat de één of ander onder u voor zyne perfoon gee. „ ne -/waarigheid maakte , om van het Afgodenoffer „ te eeten; zoudt gy evenwel te gelyk ook op anderen moeten zien, om hem niet te ergeren." Intusfchen was het door Grotius en in den Weimarfchen Bvbel reeds op die wyze verklaard.
By de woorden: niemand zoeke bet zyne, moet het woord alleenlyk; en by de woorden: een ieder zie op bet best var. eenen anderen, het woord ook of insgelyks gevoegd worden, Ne quis id unum fpeftet, luidt het ook
«an de Corinthen. Hoofdje. X: 23—«29. 307
in de vertaalinge van Grotius. En in den Weimarfchen Bybel worde dit mede goed verklaard. Fesselius heeft in zyne Adverfaria Sacra, lib. IV, hec °ehee]e derde kapittel bedeed, om, mee voorbeelden, zoo wel uit het Oude, als uit het Nieuwe Testament, te: bewyzen, dat non fed, zeer dikwils voor non folum, jed etiam, gebruikt wordt.
ik merk noch aan, dac dit ook by de Latynen n;ec ongewoon is. Cicero fchryft in zyne Redevoering pro Arcbia, cap. 4: fe non interfuisfe, fed egisfe. Die drukt hy, lib. I ad famil. epist. 6 op deeze wyze uit: non imerfuit iolum , fed proef uit. In zyne redevoeringe post reditum m Senatu, cap. 3 tribuni plebis corpus non tactum & violatum manu, fed vulneratum ferro, confectumquevidisiis. Vellejüs Paterculus , lib. H, cao. 13: Vir non ftsculi fui , fed omnis cevi optimus. Méér voorbeelden kan men by Cicero, cap. XI, de Amict, tia, en Ub. I de Oratore, cap. 53, gelyk ook by Cortius, IV, 5, 8, vinden.
vers 25, 26, 27, 28, 29. Eet alles, wit op de vleejcbmarkt te koop is, en vraagt niet (welk vleefch het zy) om des geweetens wille. Want de aarde is de* Hee. jen, en alles, wat daar op is. Maar wanneer een Ön. geloovige u te gast noodigt, en gy tot bem gaan wilt, zoo eet ahes, en vraagt niet (welk vleefch het zy) 07» des geweetens wille. Maar by aldien iemand tot u zeidei dit 2s van bet afgodenoffer, zoo eet het niet, even daarom, aewyl hy het u gezegd heeft, en ook om des geweetens wille. Want de aarde is des Heeren, en alles, wat daar opis. Maar ik meen niet uw eige geweeten , maar dat van den anderen (Christen). Want waarom zoude ik myne vrybeid door eenes anderen geweeten voor zondig laaten houden? Mi«i„, de vleefcbmarkt, is het Lacvnfche woord macelkm. Men vindc nog veele andere Latynfche woorden in hec Nieuwe Testament, die Pasor , in het aanhangfel van zyn Lexicon, allen bv een gezameld heeft,
1 Om des geweetens wille. Propter confcienVam, fcilicet alienam, verklaart Vatablus het. En dus verftaat V 2 Mos-
3u8 Verklaaring van den eerften Brief
Mosheim het ook, te recht, bl. 630 en 632. Paulus drukt zicli vers 29 du;delyk uit, daar hy zegt, dac hy van eenes anderen geweeten fpreekt. Dat Luther het ook zoo verftaan üeeft, ziet men uit zyne Overzettinge; op da: gy bet geweeten verft hoont.
Wat op ae ■vteèfcbmarkt te koop is. Wolf merkt aan, dat de Priesteren onder de Heidenen een gedeelte van het vleefch, het welkten offer gebracht werdt, tothun onderhoud en dat van hunne huisgezinnen bekomen hebben. Het geen daar van over bleef, verkochten zy in de vleefchbanken.
ü ■sh.i^a^.a. dvTtf.fcilicetyZs. Ik heb het vertaald: alles , vout daar op is; en zoo ook Lutherus; alles, wat daar in is. Beza; infinita illa rerum copia, quibus plena est ter-a. da^jm est omne id, quodfuper terram veifatur, fchryft Grotius, die van gedachten is, dat de Apostel het oog hadt op Ps. XXII1: 1: de Heer is myn herder, my zal niets ontbrèeken. Hy maakt het daar door waarïchynlyk, dat ook Ps. XCVI: u en 1 Chron. XVI: 32 alles, wat inde zee is, in den Griekfchen Bybel ^■Aü'ga.m» SaXaerm genaamd wordt.
Wanneer een Ongeloovige u te gast noodigt, en gy tot hem gaan wilt. K»xt7, betekent ook Luk. XIV: « en Jon. II: 2: iemmd te gast noodigen. By de woorden: gy tot hem g:\an wilt, hebben Grotius en Lange eene, z er aartige gedachte: admonet tacite Paulus: fortemeli. u■ facturi, fi non eatis. Ire tarnen non prohibet. (Paujlos geeft ftilzwygend te kennen: fchoon gy misfehien beter zoudt doen, indien gy niet heen gingt. Intusfchen verbiedt hy het hun niet.)
E t a'des, wat u wordt voorgezet, r\ vaexT&ipu», «,>».__ D c woord betekent ook Mark. VIII; 7 en Luk. XI; 6 ièfhah'd ffyze voorzetten.
Om des geweetens wille. Luther heeft het hier we. derom vertaald ; op dat gy bet getx>eeten verfchoont. Lance verklaart dit op deeze wyze: ten einde onder her eeten by u geene zwaarigheid op kome , of gy zoo met betfekkinge tot u zelve, als tot de Heidenen, die met u aan de tafel zitten , daar aan wél doet of «iet.
Maap
aan de Corinthen. Hoofdfl. X: 25—29. 309
Mnar by aldien iemand tot u zeide: dit is van bet Afgodenoffer, zoo eet bei niet; even daarom, devoji hy het u gezegd heeft , en ook om des geweetens v yï, xcd ri sAü'?«^« avrfc, dewelken vers 26 reeds voorkomen, geene woorden van den Apostel zyn, befluit
Colomesius, bl. 648 van zyne werken, door Fabriciüs uitgegeeven, daar uit, dewyl zy in de Oudste Handfchriften niet ftaan. Beza Üelt vast, dat de afichryvers deeze woorden, dooreenen misflag , ui:vers
26 noch eenmial afgefchreeven hebben. Want
fchryft hy Zy worden in het beroemd M. S. S.
Uaromontanum niet gevonden, zoo min als in de Syniche en gemeene Latynfche Overzettinge. Grotius beroept zich op een zeer Oud Handfchrift , in het welk deeze woorden niet ftaan, gelyk Clericus insgelyks. Luther floot deeze woorden tusfehen twee haakjes, en gaf daar door te kennen , dat hyze ook vooreen byvoegfel van eene vreemde hand aanzag, buiten twyfel, dewyl hy ze in de oude Latynfche Overzettmge niet vondt. Bengel heeft deeze woorden , zoo wel in zyne Uitgaave van het Griekfche Nieuwe lestament, als in zyne Hoogduitfche Overzettinge van het zelve , uitgciaaten, en in zvnen Apparatus m'. heus, p.660, de Oude Handfchriften en Overzettingen opgenoem i , in welke men dezelve te vergeefs zoekt. Men zie ook de aanmerkingen van Millius en Wetstein. Men heeft derhalven geene rede, om te twyfelen , of deeze woorden behocren hier doorgehaald te worden , en Wolf he.-ft zeer gedwaild, toen hy Whitby en Calovius toeftemde, dat men ze zoude kunnen behouden (c).
Ik
(c) Zo men by het gezag van zoo veele Handfchriften en oude V 3 Over-
310 Verklaarïn^ van den esrjlen Brief
lk me ene niet uiv eige geweeten, maar dat van den an. deren (Christen). — 2W»*f'» xlyu vertaale ik: ik meen het geweeten. "txiyt x«» 'uóom. Joh. VI; 71: by meende Judas. Dé Latynen fpreeken zoo: te dico, ik meen, "u, ik heb dit op u gezegd. Dat ookdeongewydeGrieken zoo fpreeken > heb ik by die plaatze getoond. Dac hy door den andeien eenen Christen verftaat, blykt daar uit, dewyl die daar door konde geërgerd worden.
"im ti betekent waarom. En zoo komt het Matth. IX. 4. XXVII: 46. Lok. XllI: 7. Hand. IV: 25 en VII: 26 ook voor.
Waai om zoude ik myne vrybeid door eenes anderen ge. weeten voor zondig laaten houden? datis, waarom zoude ik hem, die een ander geweeten heeft, myne vryheid, die ik neeme , om over eenes anderen geweeten te oordeelen, voor eene zondige vryheid laaten houden? (rf) "het ti /As!»5s£/'«yK«!; xjiVsro/ liii itXnii winlti„ betekent vers 17 ook gemeten. Maar wanneer ik bet, te weeten, de fpye * met dankzegginge geniete. Het woord cibum heeft Bri za in zyne overzettinge gevoegd : Kt fi ego ter cibum grauam particzpo. In de Hollandfche Overzettiu^eftaat insgelyks spyze in parentbefi.
***** betekent hier niet de genade, gelyk Epii. II: 8: Tji x»e).
Over deeze woorden: het zy gy nu eet of drinkt enz. tot ter e^re van Godt, vindt men eene fraaye overdenking by Witsius, in JEconomiafoederum, lib. IJl, cap. 12, § 97, yS , 99 en 100. Het geen de Heer YVolle, in zyn Twiftfchrift de Euphemismo facro, p. 18—24, over deeze woorden voorft.elt, verdient ook geleezen te worden.
k«<, xx\, betekende kap. VII: 34 ook zoo ixel ah; by welke plaatze ik noch meer foortgelyke voorbeelden heb bygebracht.
Geeft geene ergernis nocb aan Jooden, nocb am Heide, nen, nocb aan Godts Gemeente. Mcsheim vertaalt, bl. 637, door Godts Gemeente, de Christlyke Gemeente. Beza was van gedachten, dat men het ook op deeze wyze konde verklaaren: " gy moet u noch by Jooden „ noch Heidenen aangenaam zoeken te maaken, door „ infehiklykhcid ten opzichte van hunne gevoelens, „ ten einde hen daar door niet in hunnen valfchen „ Godisdienst te verfterken. "
Ik bevlytige my, om allen Menfchen in alle dingen lebaaglyk te zyn. 'A?io-x* betekent ook niet alleen placeo (k behaage) maar ook placere frudeo (ik trachte te behaagen. In deeze betekenisfe ftaat het ook Ro.M. XV:
2:
(h) Men ziet klaar, dat de grond van dit verfchiltusfchenonzen Schryver en den beroemden Mo'/i~v tü xfurt* d^iryAra, een ieder irachte zynen naasten te behaagen. Gal. I: 10 ftaat het duidelyk : &t«»*B«5 *p-™> bezie
my.
316 Verklaaring van den eerfien Brief
myne banden nauwkeurig. Lange heeft onze pbatze ook byna op die zelfde wyze verklaard: " ik wil, dat „ gy het zoo weet, dat gy u tetfcns alzius in acht neemt. "
Christus is bet boofd van eiken Man, en de de Man is het boofu van zyne Vrouwe , en Godt is tiet bo'-.fd van Vbristus. Estius en Zeltner: " Godt is hec hoofd », van Christus ten aanzien van zyne Menlchheïd en ,, zyn Midoelaarsampt. " Ook Beza : quatenus Cómtus est manifestatut in carne, ac promae mediator. Grotius fchryft duister: Deus imperans Cbrüto ê? per fpiritum infiuens. Mosheim verklaart het, bl. 656, wonderlyk;" Een Christen, wel te verftaan, een Man, „ ftaat in zyn huis onder niemand anders, dan Chrism lüs; hy is de Heer van zyn huis, en behoeft zich, „ by het bellieren en regeeren van het zelve, naar ,, niemand anders, dan na Christus, te fchikken. "
Op dezelfde bl. verklaart hy het naderhand beter: " ,, hier wordt van Christus gefproken, voor zoo ver,, re hy het hoofd der Gemeente is. Onder wien het „ lichaam ftaat, onder dien ftaat ook het hoofd van het ,, lichaam. De Gemeente is het geeftiyk lichaam van ,, Christus, en Christus is het geeftiyk hoofd der ,, Gemeente. De Gemeente is aan de heerfchappye van „ Godt onderworpen; en Christhs ftaat dus ook, voor „ zoo verre hy het hoofd der Gemeente, endeBroe„ der zyne heiligen is, onder hem. " (f) zoo verre Mosheim.
Naar myn oordeel komt de rechte meening van den Apostel hier op uit. Christus , als de Zoon van Godt, ftaat onder zynen Vader, door wien hy van eeuwigheid geteeld is. Hy is derhalven, om zoo te fpreeken, een trap laager , en de Vader konde hem tot zynen afgezand aan de Menfchen maaken, Jalva eeterna coexiflentia.
Wanneer Paulus zegt: de Man is bet boofd van zy
ne
(t) Dit is buiten twyfel de rechte verklaaring van deeze woorden, in welke niet van Christus, naar zyne Godtlyke natuur, maar oecommice, voor zoo verre hy het hoofd der G% meente is, gefproken wordt. Veitaalek.
aan de Corinthen, Hoofdfl.Hh i—o. gr 7
ne Vrouw, ontkent hy niet, dat Christus ook het hoofd van eene Geloovige Vrouwe is, maarhy bedoek te zeggen, dat haar Man onmiddelbaar, (immediate) maar Christus middelbaar, (mediate) haar hoofd is.
Ieder Man, die (in de Gemeente) bidt of predikt, en iets op bet boofd beeft, onteerd zyn boofd. Üat ^"Ptrtlu* betekent: de Heilige Schrift openlyk verklaaren en uit leggen, is het éénpaarig gevoelen van Vatablus, Beza, den Weimarfchen Bybel en Zeltner. Hoe dikwerf het kap. XIV in die betekenisfe voorkome, zullen wy naderhand zien.
Door bet boofd, het welk onteerd wordt, verftaat Mosheim en de Weimarfche Bybel, /.eer ten onrech. te, Chkisius (i)._ Lange verklaarthetdus: " byfcbendt „ zyn boofd, datis, by berooft zichzelven van deeere „ der heerfchappye over zyne Vrouw, dewelke door i, een onbedekt hoofd wordt te kennen gegeeven ;
welke oneer als dan op Christus zeiven valt, als ,, die hem deeze eer gegeeven hadt, en die ook zelf „ zyn hoofd is. " Dan ook dit is het oogmerk van Paulus niet, als die alleenlyk bedoek te zeggen, dat men het in zynen tyd fchandelyk oordeelde, indiea iemand, die in de openlyke vergaderingen der Christenen fprak, zulks met gedekten hoofde deedt.
Naar het oordeel van fommigen wil Paulus, dat een Christen geene hayren op het hoofd zal hebben , maar het zelve geheel kaal maaken. Dit vinden wy in de Obfervationes Selecta Halenfes, T. VIII, Obf. H. k 22, p. 58, en inzonderheid worden de woorden van Theophylactus bygebracht: qui comam babet, etiam in cupite babet; nempe comam. Dm Beza heeft deeze dwaaling reeds wederlegd. " De Griekfche Uitleggeren „ — fchryft by — verftaan dit van de hayren, en
„ mee»
(i) Deeze verklaaring wordt echter eenigszins waarfebyn lyk, door het geen de Apostel verder zegt, dat eene Vrouw die met onbedekten hoofde bidt, insgelyks haar hoofd onteert' het welk zekeriyk niet van haare heerfchappye, als die aan' haar met wordt toegefchreeven, kan verftaan worden. Vfb taalek. v
318 Verklaaring van den eerflen Brief ■
,, meenet), dat de Apostel den Christenen verbiedt, hayr op het hoofd te draagen. Maar — vaarc hy „ voort — ineptum boe est. &c. "
Elke Vrouw, die (ia de Gemeente) bidt, of eenebei. lige redevoering houdt, met ongedekien boofde, onteert baar boofd. De Franfche Schryver Thiers, die, behalven andere fchriften, door dewelken hy bekend is, ook in het Franfch eene historie der paruiken gefchreeven heeft, dwaalt zeer, wanneer hy beweert, dat het bovenftaande bevel van Paulus de Christenen van onzen tyd noch verplicht, en dat het eene zwaare zonde is, een paruik te draagen (&). Paulus fpreekt alleen van zynen tyd , en laat ons vryheid, om, het geen in onze dagen mode is, te doen; dewyl hy het niet verbiedt. Dus oordeelt 'er Flacius over in zynen Ciavis p. 5 i6 ; en Chemnitius in zyn Examen Concilii Tridentini, P. I, Loco II, Sett. VII, § gelyk mede Beza en Mosheim, bl. 649 en 651.'" „ De Apostel wil — fchryft de laatstgemelde , — ,, dat de zeden zoo, als de meeningen van een land, ,, en de denkbeelden van welvoeglykheid by elk Volk „ zulks vereifeben, zullen veranderd worden. En wy ,, zyn niet verplicht, om deeze fchikkingen van den „ Apostel als eene Wet aan te merken." Daarom wordt in de bovengemelde Obfervationes Sel.Hall. Ot,f. IL § 20, 21 en 22 getoond, dat heden ten dage ^ noch net dragen van paruiken noch van lange hayren, verboden is.
De 'wist, die in de voorige eeuw in Holland over de paru;ken onftaan is, en inzonderheid of een Predikant met 1 en paruik op het hoofd mocht prediken, alsmede, hoe deeze twist eindelyk is bygelegd ; kan men in de gefchiedenisfen van dien tyd leezen (/).
Elke
(k) Om de verwondering der leezeren te doen ophouden, moet ik. hun herinneren, dat dit boek van Thiers in den jaarp iCyo reeds gedrukt is. Vertaaler.
(I) ln het begin van deeze Eeuw oordeelde men te Rome dee^e zaak. nog zoo gewichtig, dat Benedictus XIII, in den jaare 1725 op het Lunciiium Latcranenfe, onder anderen doordreef,
aan de Corinthen, Boofdjl. XI: I—o. gip
Elke Vrouw, die (in de Gemeente) bidt, of eene hei. lige redevoering houdt, met ongedekien ' hoofde , onteert baar hoofd. In den Weimarfchen Bybel wordt dit verkeerd verklaard: " eene getrouwde Vrouw, die bidt „ of propheteert door eene byzondere gaave van den „ Heiligen Geest (Luk. II: 36, 37. Hand. XXI: 9) „ fchendt haar hoofd , dat is , den Man , die haar i, hoofd is, dewyl zy, ten bewyze van haare onder3, daanigheid, haar hoofd niet wil dekken." Grotius heeft hier ook door propbeteeren vertaald.
Tune fchryft hy —— cum precatur aut revelatie.
nes Dei exponit. Dan de woorden r^nrtvm en bet boofd moeten hier immersin dezelfde betekenisfe, als wy te vooren zagen, dat zy ten opzichte van den Man gebruikt wierden, opgevat worden.
Dewyl Paolus kap. XIV: 34 en 1 Tim. II: 12 beveelt, dat Vrouwsperfoonen in de Gemeente niet onderwyzen, maar zwygen zullen, is Estius van gevoelen, dat, het geen hy te deezer plaatze beftraft, al. leen is het opeojyk onderwyzen van eene Vrouw met ongedekten hoofde,- maar dat, wanneer zy haar hoofd wil dekken, zy vryheid heeft, om in het openbaar te onderwyzen.
' Witsius is, in zyn beek de propbetbis £f propbetia, cap. I, §. u, van oordeel, dat hier betekent :Gorft
met een gezang hoven. In dit geval zouden de Vrouwen openlyk mede hebben kunnen zingen, maar niet zonder gezang in het openbaar leeren. 'Zeltner geeft hem zyne toeftemming in zyne Disputatio ad 1 Cor. XI: 10, § Ui en met hem Wolf. — Grotius drukt zich dus uit: " dewyl in het Oude Testament veele „ Vrouwen openlyk gepropheteerd hebben , en wy „ dit ook in de fchriften van het nieuwe Testament ,
Hand.
dreef, dat de geestlyken hunne paruiken zouden afleggen. Het welk door veele Kardinaalen niet dan zeer fchoorvoetende gehoorzaamd werdt, gelyk de paruiken ook, terftond na den dood van dien Paus, wederom ten vooifchyu kwamen. Zie de Aantekening van den Heer Mackleine op Mosheïm /Kerkl. gefchiedenisjen. D. VIII, bl. 288. Vertaaler.
g20 Verklaaring van den eerjlen Brief
„ Hand. XXI: 9, van de Dochtcren van Philippus „ leezen, zoo bedoelt Paulus haar alleen dan het o-
penlyk fpreeken in de Gemeente te verbieden, wan. „ neer zy daar toe geen byzonder bevel van Godc be-
komen hebben." Alie deeze drie gevoelens laaten zich hooren , dan de verklaaring van Estius , die Mosheim, bl. 664 ook aanneemt, is de waarfchynlykfte
Wil zy zich niet dekken, dan mag men baar ook het bayr afjnyden, Maar, dewyl bet ongevoeglyk is , dat eene Vrouw afgefneeacn bayr beeft , of gefchooren ist moei zy zicb dikken. Paulus fchryft: Dit vertaalt Beza: titrpe est mulieri— Zeltner: hec is febandeiyk — de Fracfche Overzetter van Mons: bonteux. Maar Luther vertaalt het: bet ftaat kvcaa. lyk, of, het ftaat niet goed. Hy merkt het als eene fitiuru aan, gelyk dce?e figuur van fpreeken ger-aamd wordt. Deeze aanmerking; is niet te verwerpen , dewyl Paulus zich dikwilsfterker uitdrukt, dan zyne ei. genlyke meening is , zoo als ik in myne Inleidinge voorden Brief aan de Romeinen, bl. 11 heb aangemerkt.
De Man moet zyn boofd niet bedekken , nademaal by. Godts beeld en eere is; terwyl in tegendeel eene Vrouw de eere van baaren Man is. MofHElM verklaart dit bl. tS67 even zoo verkeerd; als te vooren vers 3. " De „ Man — fchryft hy — ftaat in zyn huis onder niemand, dan onder Godt; hy heefc in zyn huis niemand boven hem , dan Godt." Saubertus verklaart het, in zyne Opera p&ftivma, niet minder verIteerd. Aó|« .— fchryft hy — boe loco Jïgnifitat ima. ginem, ct fenfm est: Vir en mago &figura Dei, mu~ he- autem est imago Dei. Wolf brengt eenige andere Uitleggeren by, die aan deeze verklaaringe van SauEERTUs'hunne toeftemming geeven, terwyl hy dezelve met recht verwerpt. De Schryver van den Co,i,msn* tarius over de BrieVeo van Paulus, dewelke ten onrechte aan Aiubrosius wordt toegelchreeven . beweert, dat de Vrouwen niet naar Godts beeld gefchapen zyn.
Maar
aan de Corinthen. Roofdft. XI: I—0. 32 E
Maar andere oude Kerkvaderen die Arnold ia zyne Historici fraiermtaiis, pag. 16 bybrengt, leeren hec tegendeel. J b
Beza verklaart dit zeven le vers op deeze wyze: IMAGO KT GLORIA DEI, ideft, imago glorie?. Dei, in quo nimirum elucet majestas £f imperium Dei. Est enim vir infupremo gradu collocatus in hoe mundo, c? tan quam fecundartus aliquis Deus (ut Üa dicam) ipfius etiam muiieris refpeftu. Hazc igitur non est imago Ma, ad quam condita ejl muiier, fed atia viro pecuüaris, quoz ex ipfo creationis tumordine, turn fine, elüitur ab Apostolo. Muiier enim ex viro cnata eft , rj? viri ipfius eau fa, non ,contia. inde vero effidtur, in communi virorum & mu* aerum extu A postulare, ut in viro aliquod ejus
prartantice testimonium appareat. MULIER ESTGLORIA VIRI. Si non operit capit vir , quia gloria. Dei eft, eur velabit capui muiier, quia gloria efi viri? Quia nimirum vir fic efi glona Dei, ut fit ejusdem imago. Neque enim, projrie loquendo, Deus pet efi a viro exornari. Dicitur tarnen vir esfe Dei gluria, quatenus vult Deus in ipfo , velut imagine quadam, fplendere Jus majestaHs &? dtminationis gtori~,m, Itaque vir operiens canui nonfeipfummodo, fed etiam Deum dedecomret, ut, 'fi quis indignitate pofitus appareret coram regehabituprivato, tantunden de regis ipfius cultu detraheret. De 'mullere vero aliter conftüuendum eft viri refpeftu , cujus dicitur decus , quatenus eft virofubjetla: ficut rex quispiam ex eo intelligitur rex esfe , quod fubjeüos babet, quibus imperet. Itaque fi vero fefe cequaret muiier, caput, cuifubjici debei, üedecore afficeret.
Van deeze verklaaringe weet ik niets anders, dan dat zy zoo duisrer is, dat ik het meeste niét verfiaa. Ik zal daarom de moeyte en eer, van dezelve te we. derleggen, aan anderen' overlaaten-
Zeltner heeft het zeer wel getrrff:n: " de Man is „ Godts evenbeeld onmiddelvk, maarde Vrouwmiddel.
baar." He verklaaring van Lange is ook niet onwaarlchynlvk: " re Man is Go lts beelden eer, ten aanziene van „ zyne heerfchappye over zyne Vrouw. Want gelyk „ Godtdeheerfch;.ppveheeftoveralIeSchepfelen. zoo ,,1 heefc een Man de heerfchappye over zyne Vrouw; v III. Deel. X
32-2 Verklaaring van den eerften Brief
„ zoodathy, in dit opzicht, Godts breid en eer, &f*», ,, dat is, Godts heeriyk evenbeeld, draage. Maar „ de Viouw is des Mans eer, wanneer zy haar hoofd „ dekt, en daar door haare onderda uiigheid aan haa„ ren Manne te kennen geeft. Zy bewyft daar door
teffens den voorrang, üien Godt aan het Manlyke , „ boven het Vrouwlyk geflacht, gegeeven heefc. "
Men kan het ook op deeze wyze vetklaaren: '' de „ Man is Godts evenbeeld terflond in den beginne ge. „ weeft, en de Vrot.w is het eerfl naderhand gewor.
den, nademaal zy (Gen. II: 21) naar den Man ge» ,, Ichaapen is." En deeze verklaaring behaagt my noch het allermeeft. Er volgt ook terftond daarop: de Man is niet (gefchaapen) uit de Vrouw, maar de Vrouw uit den Maru Dewyl ru de Vrouw uit den Man gevotmd is, maakt Mosheim bl. 657, daar uit, niet ongepaft, de volgende befluittrekking, by gevolg is de Man ede. Ier en voortreflyker, dan de Vrouw.
De Man is niet om der Vrouwe wille gefchaapen, maar de Vrot w om des Mans wille. Zeltner verkiaarc dit wonderlyk-- " dewyl, om hec gevaar van onreine be3, geertens temyden, die, ook i-i heilige byeenkoms„ ten, door het annfehouwen .vin Perfooren van beide 3, genachten, één van beiden behoort bedekt te zyn, ,, is hec immers buiten tegerfpraak, dat zulks aan de „ zyde der Vrouwe moet gefchiedeo, dewyl de Vrouw „ zich naar den Man behoort te fchikken, 'als naa wien „ (poft q en) zy gefchaapen is. " In den Weimarfchen Bybel word het goed verklaard: " Godt heeft Eva ten
dienste van haaren Man gefchaapen, op dat hy aan ,, haar eene hulpr, in de huishoudinge, in de opvoe-
dinge der Kinderen, en andere fooVrgelvke dingen, „ hebben zuude. " — Dit is ook de verklaaring van Lange.
vers 10. Dit vers is veelen U'tle?geren zoo duister voorgekomen, dar zv het met ftilïwygen voorbyP' gaanz^n. Dit doet Raphelu^ in zy e aantekeningen uit Xfnophon, Polybios en/irrianus; gelykook aleerti en Lamb. Ros. Mosheim is in zyne verklaaringe van .deezen brief, bl. 667, mede van gecacli-
ten,
aan de Corinthen. Hoofdfl. XI; 10. 323
ten, dat men 'er niet veel by verheft, al verftaat m*n deeze plaatze niet. Deeze plaatze — fchryft hv
„ " is ééne van die in de brieven van Paulus die
„ den vlyt en de fchranderhcid dér Uitleggeren zeer „ afgemat nebben. God dank, dat hec eene plaatze „ is, die zoo min een gewichtig geloofsartikel aU „ eene noodzaaklyke regel des leevens betreft ' 'Er " ™?rdc ™n eeDe zaak in gcfproken, die de Corinti. „ iche Gemeente in het byzonder, en de toenrnaaliae „ begrippen van wclvoeglykheid onder de Christenen „ raakte. Al wisten wy w het geheel niec — dtisbe,, fluit hy — wat de Apostel wilde zeggen, onze za. „ ligheid zoude evenwel, door deeze onze onkunde „ geen gevaar loopen. '
Dat men gemeenlyk het woord ty»ru , het welk macht betekent, hier door velomen, een defcfel ver taalt, is niet te verwonderen. De Apostel had' té voo ren, vers 4 enz. gezegd; dat de de Mannen in de Gemeente met ongedekten hoofde moesten fpreeken ■ en daarentegen, vers;, 6 en 13, dat de Vrouwen in de Gemeente baar hoofd moiten dekken. Do Oude Lacvn fcnc Overzetter heeft daarom de woorden: a<«' rlvrl MiAm , yd,n tyvri*, fa,» u\ dus vertaald:
ideo debet muiier velomen babere fupra caputfuum. . £J,C a!Jt* oude Kerkleeraaren door .■{.-„•„ een boofd. dekjel verftaan hebben , heeft Rechenbhrc , in zvn Pwistfchnft (m) over dit vers, aangemerkt. Dan zv merkten hec als eene Metonymia fignati p,o fizno aan en waren van oordeel, dat dit dekfel daarorn '««.ri« macht, genoemd wordt, dewyl het een teken was dat de Vrouw onder de macht van haaren Man ftondt, en aan hem onderworpen was. Ambrosius verklaart zich voor dit gevoelen mee uirdruklyke woorden. . Onder de laatere Uitleggeren verftaat ook Erasmus m zyne parapbrafis, door du velomen capitis (hoofddeklel), mfigne fervitutis (een teken van dienftbaarheid )
Dui-
(»0 Men kan het zelve onder zyne Exercitationes in N
2.%7vtadS. jaare 1707 te famen êedrukt zyn'pas-
X 2
324
Verklaaring van den eerfien Brief
Duidelyker fchryft Lutherus in zyne Kanttekening: „ de macht, ifrvrix , is een fluier of hoofddekfei, ,, waar by men merken kon, dat zy onder de macht „ van haaren Man (rondt. " Hedinger volgt hem: " „ zy moet — fchryft hy — eenen fluier over het hoofd hebben, op dat men merke, dat zy onder de heer„ fchappy van haaren Man ftaat. " Op dezelfde wyze wordt het ook verklaard door Aretius, Hemming en Mosheim, als mede in den Weimarfchen en 'iubingfchen Bybel. Zoo fchryft Camerarius ook ; \%™A«. fignificat velum, quo fighificetur, eam alterius potestati esfe fubjeElam; en Beza : (ije»o-/«,) fignificat velamen, quod fit fubjeilionis testimonium. Maar hy hadt 'er niet moeten by voegen: Paulus etiam de virgimbus loquitur. JVam cf bas funt fub potestate paremum. Beter cordeelt Hunnius: potestatem Qi^vrla») fuam habeat incapite, id efi, testelur capitis fui velamine, quod potestati moriti fit fubdita. Dit is ook het gevoelen van Castalio , Clariüs , Zegerus , Joachim Lange en Bengel , welke laatste in zynen Gnomon fchryft: 'ej«m-<« fignificat tegumentum, & fignum ponitur pro fignato. Signifi. calur enim, quod fit fub je Sta marito, vel potius fignum, quo muiier confiteatur fe, quanquam oret ac propbetet, (vers 5; tarnen viro esfe inferiorem. Miar by zyreHoogduitfche Overzetting voegt hy de volgende wonderlyke verklaaring: " by de beiydenis van haare onderdaa3, nigheid bekomt hy eerfl zoo veel te meer macht , om het woord te voeren. Gelyk de Engelen hun aangezicht voor Godt bedekken , zoo moet ook de „ Vrouw haar aangezicht voor haaren Man bedek„ ken. "
D. Winckler legt in zyne Aiimadverfior.es pbilologicts, S. I, p. 14, ons vers op deeze wyze uit: propterea opmtet uxorem babere fuam (jive aliquam, fibi etiam ic.mP>'.tentem quidem) potestatem five dignitatem fub capite fuo, id efi, marito, five, quod eodemred.it, non aliam babere potestatem uxor debet, quam qv.ee maritali potestati fit fubordinata, vei fub maritali ab ipfa exercea. tur, hd ru' uyy.xwi (de Vrouw moer gee e andere macht hebben, dan die aan die van haaren Man enderworpen
aan de Corinthen. Hoofdfl. XI: ro. 325
pen is , of door haar, in ondergefchikrhcid aan hec gezag van den Man geoefend wordt.) Dichv ?*) r,~' vertaalt: /aft marito fuo, heeft hy, gelyk hv W.. 18 zelf te kennen geeft, met Dresig, Ries, en «li'Man gemeen : maar het is ten éóoemaale ongegrond. Ook heeft D. Crome in zvn werk, het welk wy nadernand noch zullen bybrengen, bl. 187, deeze verfclaanng niet ongelukkig wederlegd.
Eer ik voortvaare, met andere verklaaringen by te Mengen , zal ik vin die Uitleggeren fpreeken, die het woord tiiv*U voor een Hebreeuwfch woord gehouden nebben. Van dit gevoelen wasFEssBLins, die A iverf.Ub. 11. cap. 17 b. 6. p. 136 fchryft: velum ideo vocaïtrab ^tpostoloi^ort», quod ejusmodi -velum Hebraice"]^ dicitur Cav.u V: 7, & JES. ui: 23? -j^ autem fignificat domnan, tfrvrUfa, po:estatem in aliquem exercere. Du is van woord tot woord afgcfcbreeven uit de aanmerking van Luo. Capellus op ons vers. Aan denzelven geeft Hammond ook zyne toeftemming , fchoon liy hem met noeme, en aan deezen Clericus. Dan hoe verre gezocht is dit!
ScHüCKFOKD, in zyne Harmonie der gewyde Scbryverentnbetltukdergefcbiedenisfen, kap. XI, bl, 93 van de Hoogduitfche Overzettinge, verklaart ^Zt uk etn ander Hebreeuwfch woord, te weeten uit ]/TT, het welk hy zegt, dat ook te kennen geeft,- een lUk van zyne heedmge afleggen , daar het eigenlyk vrymaaken betekent. Het boo d vry maaken, zia^dSote" zin, als het hoofd o^ntbtooten. Wanneer Paulus der hal ven zegt, de Vrouw moet eene macht hebben, wil dit zoo veel zeggen : zy moet gedekt zyn.
Het geen Hammond, en, op eene andere wyze
?™ m*e?TUW rïeTfa9le' H°MBERGHen de jonge Ma.' jusfObf. Sacr. hb. I, cap. r4, p. 34/?.) voorftellcn heeft Zeltner m zyn Twiftfchrift over onzen Text & 5, 6, en 7) genoeg wederlegd. Maar de plaatzen van Fesselius, Capellus en Schuckford zyn S niet bekend gewet ft. ' ra
wëTSonH ï:LnOCï rdere verJdaari"gen, die niet wel gegrond zyn , bybrengen , onder welke de be-
X 3 fpot-
32ö Verklaaring van den eerjlen Brief
fpóttenswaardigste is, die Colomesius, in zyne 06* fervationes Sacrce , pag. 21 voorleek. Hy verhaak, dat Arculphus , die op het einde der zevende eeuw een Bisicl op in ^Frankryk was , onder de tooyfelen der Vrouwen ook de imperia telt, dat ook in de pandetlen dit woord in dezelfde betekenisfe voorkomt. Hy laat het hier niet by, maar is van gedacfnen, dat l£.v potestas, de m.cht, en *;2>W, bet hoofd, betekent den Man. De Vrouw heefc op haar hoofd eene macht. Dit moet zv , door het bedekken van haar hoofd betuigen, als b t welk het teken van haare onderwerpinge is; e;; wel moet zy dit opemyk betuigen, wegens de Engelen , die zy tot getuigen , en bier in tot voorgangeren heeft; Want de Engelen erkennen Christus ook voor hun hoofd, en den grond van hunne macht. Hec zelfde moeten de Vrouwen doen. Zy moeten zich wachten , om niet ónbefebaamd in de Gemeente te verfchynen, ten einde Christus niet, zoo wel ais de Engelen , getuigen van haare fchaamteloosheid zyn moogen. Hoe eft vetisfima bujus
loei interpretntio voegt hv 'er ten befluite by. Wac
men tegen deeze verklaaring kan inbrengen, toont Re. cheneerg § 15,16 en 17.
In den jaare 1715 gaf D. Zeltner een Twiftfchrifc over onzen Texc uit, onder den titel: De mimimemo capitis femimm contra angelos, het welk Hase in het tweede ceel van zynen Tbefaurus pbilologicc—theéfogê, cus, pag. 820 &e. gevoegd heeft. Hy hadt in deover. zettinge van Lutherus, Ps. IX: 9 en CVllU 9geleezen: Ephraim is de macht van myn boofd. Dit gaf hem gelegenheid, om eene proeve te neemen, of, hier ter plaatze, sV( ts~s xtcpa^, daar uit zoude kunnen
verklaard worden. Hy. hadt een zeer goed Oordeel het welk hy met alleen in veele andere fchriften , maar ook m zyre verklaaringen van den Bvbelgetoond heeft Maar hy hadt insgelyks eene zeer flerke verbeefaW Aan deeze gaf hy in dit geval den vryen teugel het geen hem ook den geweefchten dienft 'deedt,
Hy
aan de Corinthen. Heofdjï. XI; 10. 329
Hy ftelde naamlyk vaft, het geen ten éénenmaale ongelooflyk is, dat Padlus in du versop twee plaatzen van de Pia men gezien heeft, en dus uu dezelve moet verklaard worden: dat dus fy»rU hier het zelfde betekent, als 11^3 in die twee Pfalmen , te weeten • de bevestiging, munimehtum. Hy maa.\t zich « 18 en 19 eene tegenwerping tegen deeze Verfc'aarfng , cn beantwoorat dezelve op een-: zee, onwaarfchynlyTce wyze, en nochtans blyft hy 'er by, dat Paulus » van „ een dekfel van hoofd en aangezicht fpreekt, hetwelk „ tot bewaaring der kuisheid van de Vrouwen dié„ nen moeft >• Maar tegen1 wien wil Paulus dan, dat
Snnr.lCfkTlfchhcId 1cr VrQuwcn zal bewaaren? BuC ten twyfel tegen ue kwaade geesten. En dus betekent hiei met de goede, maar de kwaade Engelen
die, ais de Vrouwen haare aangezichten niet bedek ken, in het hart der Manspcrfooneh ontuctó beïcer
S°rinï w> ZeSt°ï: PAVLÜS ^^con ra^ gelos, maar popier angelos, S.« rdc «Wa.w hv nrr
vvoorut , § 24 dac htt wUd W zc^ J i zoo Z bruik kan worden, en brengt, ten bewyze van diem zes plaatzen UIC het Nieuwe Testament by, djéeS niets minder dan dit, bewyzen. Evenwel heeft Schoettgen hem zyne toeftemming gêgéeveu
J. van L> GoTREfN, Predikant te Amfterdamheeft in het tweede deel van de Bibtiotbeca ico eene verhandeling over dit versgep^st ^2 Verklaanngen van Tertullianos f Góthofredus Beza, Lightfoot en Brau* bondig Srle&tihï? ben, ftelt hy S 22 e.-z. zyne eige%er^aiin^oo.*
ren. uecze lchryft hv zvn hv ri2 q 1,
„ pmg der eerste Mrnfckn tegenwoordig &£oft*£ hebben gezien, dat Godt de Vrouw fan den Ma'nne „ onderwerpelyk gemaakt heeft. Deeze haare
„ dekfel op haar hoofd te hebben. Her on dn Ir ?
33 Verklaaring van den eerjlen Brief
„in de Godtsdienstige byéénkomsten, het dekfel van baar hoofd , ais het teken van haare onderdaanigheid,
3, zullen afneemen. Ten anderen vaart hy voorc
3, — moeten de Vrouwen haare hoofden bedekt heb3, ben , drwyl de Engelen in de Kerk tegenwoordig zyn, en opmerken, hoe de Christenen zich aïd ar ,, gédraagen. " — Of deeze de rechte verklaaring van dit vers kan zyn ; z?l ik myne Leeraaren laaten beoordeelen. My fchynt ze te verre gezocht, om haar myne goedkeuring niec volftrekt te weigeren.
S. F. Dresig, wel eer ConreStor in Leipüg, heefc in den jme i 36 een klein gefchrift over dit vers uitgegeeven , het welk in het vyfde deel der bondige uitïrekfelen uit Godigeleerde Twistfcbriften , bl. 527 enz. gelyk rnede in de ASta academica van 1737 pag. 20.fq. breedvoerig beoordeeld wordr. Hy vertaale de woorden van Paulus op deeze wyze: de Vrouw moet ce-ie machc hebben onder den Man, onder de heer* fchappye van den Man. ' Door de Engelen verftaat hy goede Engelen; en, naar zyn oordeel, komt de inhoud van dit vers hier op uit: " gelvk de goede En,, gelen onder de heerfch-ippye van den grooten Godc 3, geene kleine machc hebben , zoo zullen ook de Vrou,, wen , hoe zeer ook aan haare Mannen onderworpen , in het waarnecmen der huishoudinge machc en gezag hebben. " Ook die is een zeer vreemd gevoelen !
In den jaare 1738 heeft D. Franc. Ulr. Riesius te Mirpurg een Twhtfchrift over dit vers laaten drukken, waar in hy de woorden van den Apostel op deeze wyze uitlegt : propte: ea debet uxor poie.tatem agnoscere ei? asstimare in capüe, Jive qrce est fupra Ulo <~ap:.te, nempe marito, vel propter angelos bonos, vel ad imitationem angeloi urn bonorum.
De Hoogleeraar H. B. Starke te Leipfig is van gedachten , dat fxfm hier gebruikt wordt in"plaatze van xstrÉ^sm , e**i »?5 Ktq>xxi( toonen. Wat de betekenis van bet woord betreft, daar omtrent is Wolf het met Elsner eens, maar h* roOf »yy'ix»vi verklaart hy pag. 48 i op deeze wyze: " wegens e:e Engelen , „ die in de Godtsdienstige vergaderingen tegenwoor„ dig, en getuigen zyn van het geen aldaar voorvalt."
Joh, Rüd. Steckj een Zwitferfch Predikant, in de nabuurfchap van Bern, heeft voor eenige jaaren Übfervationes criticas £? èxegeticat in quaedam 10 a N. T. uitgegeeven , die in de fymb. littr, Brem. T. Uil P188 , fqq. gevoegd zyn. Aldaar verklaart hy ook, pag'. 211 fqq. ons tegenwoordig Textvers. Naar zyne gedachten, die hy ook tracht te bewyzen, fpreekt Paoxus niet flechts van getrouwde, maar ook van onge. huwde Vrouwïperfoonen. Hy ftaat ook toe, dat fyvri* een boofddekfel betekent; maar bcgrypt tcffvr.s, da'c die hooiddekfel te kennen geeft, dat eene Vrouwsperfoon onder de heerfchappy van haaren Min, of haare oudederen ftaat. Door di Engelen verftaat hy de Heilige Engelen, die, gelyk wy Jes. VI: 2, insgelyks mee bedekte aangezichten voor Godt ftaan , ten teken , dat zy onder zyne heerfchappye zyn. Dit hoofddekfel — zegt hy — is dus ook by de Vrouwen een teken van haare onderwerpinge; en zy worden hier door den Engelen ecnigszins gelyk gemaakt. — Ik twyfêle zeer, of deeze verklaaring wel veel aanhangers vinden zal
Seb. Schmidt breidt dit vers op de volgende wyze Uit; propier iilud debet mulier Jignum aliquod potestaus
vu
332 Verklaaring van den eerjlen Brief
viri in ipfam, quod ifyw'w, potestatem, vocant, gere. re in capae fuo, propier angelos, ne bot etiam, non tan. tuin hommes, fua temeritale in ecclejia, in qua prcefentes cum Chiistofunt, offendat.
De Hooglceraar ^ltaiann heeft eene nieuwe ver* klaaring van dit vers in het iweede deel van de Tempé Helveticorum-, p. 462 gegeeven; en deeze zelfde verhandeling ook in net derde deel van zyne Meletemata Thilülogüo—critica, p. 8j fqq. gevoegd, met en benevens zyn antwoord op hec Twistfchrift van den Hoog* leeraar Jan van den Honert, waar in zyne verklaaring wederlegd wordt. Die Twistfchrifc nadc hv ce vooren in het zesde deel van de Tempé, p. 227 fqq., mee zyn antwoord op het zelve , geheel geplaatst.
Hy vertaalt de woorden van Paulus, p .g. 89, dus: prop.cea aebet muller testatem babere fub capice , hoe e t, Jub marito, quem v. 3 cspuc mulieris vueaverat. Door at Engten verftaat hy de Leeraaren der Kerke. En zyne gcneele verklaaring luidt p. 91 dus: Muiier dliain pote^atem babere non debet, quamiliam, qua est fub m arito, quia is est caput'. talem autem muiliei potes. totem babet Jub juo cavite, qualem angeli, hoe est K-van. ge ii pree. or.es, mulieri datum esfe declanibunt, neforfan pv.tet, mariti diëtamën £? volur.i:trem esfe nimis duram & acerbpm, &? ne manlus concesf.i ftbi in uxoremau5toritatè & impei iu abutaiur.
Dewyl hy lari x«pxxfc vertaalt: fub capite, boe efi, fub marito, tracht hy p. 92 met drie voorbeelden uit 'het N. Testament te bewyzen, dat ook fub betekei t. Dan daar is'er niet één onder, waar in hetdeeze betekenis heeft. -— a*« roi-, dyylxom vertaalt hy ptr angelos, p. 99, en roont ons eenige plaatzen uit oude Griekfche Schrvveren, in welke per betekent. Dan d iar uit volgt niet, dat het ook hier deeze betekenis heeft. Hy fchryft p. 101, dat zyne verklaaring nieuw is, en dat het hem verwondert, dat noch memand dezelve heeft voorgefteid. Maar men heeft me r rede, om zich re verwonderen, dat hy zich daar over verwonden. Want zulk een ongegrond gevoelen kan niet li^t by iemand opkomen.
Naa
aan de Corinthen. Hoofdft. XI: 10. 333
Naa dac de Heer van den Honert zyne eige verklaaring heefc voorgefteid, wederlegt hy Altmann op de volgende wyze: § 2, denkc hy, dat Paulus alleen van getrouwde Vrouwen fpreekt ; § 6, verftaat hy, door efofir/av, veLmen; § 6 en 7, toont hy, dat Altmann door Ks$a%«» ten onrechte in ar ir urn verftaat, en dat zyn bewys niet deugde; als mede dat hy in het geheel niet beweezen heeft, dat **< met dciY gehitivus per betekent. Door de Engelen verftaat hy, §14., angelos bonos, en § 16 verklaart hy ons vers in eene geheimzinnige betekenis. Hebben myne Leczeren iuft, om deeze zyne verklaaring te zien; zy luidt dus:
Vir bic reprmfentat Cbristum, muiier autem eulefiam, quee Cbristi tanquam capiti fuo fubmütitur: quam fubmisJionem iterum fantte veneratur angelorum chorus, tantoque amore profequitur , ut etiam gestiat omni die introspicere magnum illud myfierium, legesque ejus f ar tas tetlasque in Dtnnetn ceternitatem manere vult. Uüque validisfime inde Apostolus, 6P ullo absque hiatu nexus ratiocinii fui, potuit ipfam fubjebltionem muHeris propter angelos urgere. Debet enim muiier etiam propter angelos Jubjici viro, fi pigmti magni illius mysterii, quod angeli fcp omr.is fankorum cborw in Cbristovident, (Eph. V: 32) £f exosculantur, pariter in unione fua matrimonah rjf vinculo ejus, fentire ff perfentiscere velit.
De Heer Altmann is het antwoord hier op niet fchuldig gebleeven. Het ftaat in het meergemelde deel van zyne Meletemata, p. 102 tot 115. Hy antwoordt op fommige ftellingen van den Leidfchen Hoogleeraar zeer gepaft, inzonderheid op deszelfs verklaafing van deeze plaatze in eene geheimzinnige betekenisfe-, welke verklaaring hy, pag. 113 fqq. op goede gronden verwerpt: maar in de Hoofdzaak ftelt hy niets nieuws voer, waar door hy den Lcezer tot zyn gevoelen zoude kunnen overhaal.en.
De Heer Ferdinand Stosch heeft in 1747 , op óén vel, eene verhandeling de velamine mulieri, 1 Cor. XI: 10 uitgegeeven. In dezelve verklaart hy dit vers op deeze wyze: profiteren femina (fponfa) debet ve'a. men aceipere in capite a facrorum ministris: " daarom
moet
334
Verklaaring van den eerjten Brief
„ moet eene Vrouwsrjerfoon (of bruid) een dekfel op „ het hoofd ontfangen van Gods dienaaren , of de Predikanten. " Naar zyn oordeel heeft de Apostel daar mede bedoeld , dat de Christenen het gebruik zouden blyven waarneemen, hec welk onder de Jooden, by het trouwen ven een paar , plaats vondt, als wanneer men een kleed over het hoofd van de bruid hing.
In het eerste de 1 der Berlynfche Bibliotheek, bl. 597 wordt getwyffeld, of de famenhang deeze verklaaring wel coelaate; en vervolgens aargemerkt, dat hec zeer oazeker is , of de Christenen de inzegening in den huwelyken (laat van de Jooden, of van de Heidenen, ontleend hebbe-. Ten derden is het by de tegenwoordige Jooden , die doorgaans zeer nauw gezec by hunne oude gewoontens blyven, niet gebruiklyk, dat de bruid dit kleed over het hoofd eerit van hem, die de inzegening verricht, ontfingt, rrmr^zy wordt reeds bedekt tot die plechtigheid gevoerd.
D. Winkler brengt ook , in het eerste deel van zyne Animadverfiones pi ilolagicce , p. 12. fq. veel tegen dit gevoelen iu. Hy toont insgelyks , dat het tegen den famenhang ftrvdt —— dat yv*r' te dcezer plaatze geene bruid kan betekenen, daar Paulus buiten twyfel van eene getrouwde Vrouw fpreekt; en dat het woor^ *yyiA»s hier even zoo min eenen Dienaar van het Evangelie k-m te Kennen geeven. Ook heeft J.F. Crome in het vyfde byvoegfel op net Breemfcb Hejoffer , bl. 170 en 186 zyne zwaarigheden tegen dit gevoelen var. Sti sch ingebragt. Dien bekenel is, hoe ongelukkig de Heer Stosch in het verklaaren van de Heilige Schrift zy, en dat hv het 'er op toelegt, om altoos iets nieuws, hoe ongegrond ook, voortedraagen, die zal zich over deeze nieuwigheid nier verwonderen.
Dewyl nu zoo veelerleie verklaaringen van zoo vee. le geleerde Mannen de duisternis v::n dit vers niet hebben kunnen we ;neemen, beflooten fommigen der grootste geleerden daaruit, d^t het niet an -"ers zyn konde, of 'cr moeft eene fchryffout zyn ingefloopen. Ik zal hier flechts bybrengen, hoe men hec woord 'tfyvriaheeft
wil.
mn de Corinthen. Hoofdji. XI; 10. 335
willen veranderen. Naderhand zal ik va-1 even zoo ongelukkige veranderingen van het woord xyye&av5 bericht geeven, als ik, uit het derde deel van myne poeciie, p. 123 fqq. de onderfchcidene verklaaringen van het zelve zal byhrengen.
De beroemde Rechtsgeleerden, aan wien de Waereld zoo veele verplichtingen heeft, Jacob. Gothofredos, die zich ook dikwyls als eenen g oefenden Uordeelkundigen (criticus) vertoonde, heeeft te Gcneve eene verhandeling de velandis muiierUms, deqa»exuvijia cnpnis uitgegeeven, die aldaar in 1654 in quo.no herdrukt is. In dezelve ftelt hy in plaatze van tg?»»-/** , het woord «f«»£i«». Hy verwerpt het gevoelen , dac i!»»«•/« fignum potestatis zoude betekenen, ten éénen. maaie. Het woord i'jiivSl* tracht hy tegen Salmasius te v erdedigen ; dan zyne verdediging is niet zeer gelukkig uitgevallen. Hy blyft 'er by, dat het woord i%*venr. II: T, 8, 12 enz. alwaar het by.
voegtel der Gemeente, duidelyk toont, dat wy hier aan de Leer. aaren of Bifchoppen dier gemeentens te denken hebben. Vertaaler.
F lil. Deel. v
333 Verklaaring van den eerften Brief
ween: de Vrouwen moeten haare hoofden bedekken, wegens de Leeraaren , die zy eerbiediglyk behooren aan
te hooren. _ ,
Toen de vermaarde Jac. Gothofreuus deeze, en andere, zoo oude als nieuwe, verklaaringen befchouwde, en aan geene van dezelven zyne toeitemmingkonde geeven , oordeelde hy het noodzaaklyk, het woord a's eene oude Schryffout, te verbeteren. Naa veel aadenkens ftclde hy vaft, dat Paulus i<« r«
gefchreeven heeft, als wilde hy zeggen, dat de Vrouwen haaie aangezichten moeten bedekken, opdat de kudden OV*«0 van jonge Mansperfoonen , door het sezicht van dezelve niet toconkuifchegedachten, zouden gebracht worden. Hy ftelde dit in zyn Hypomne•maod l. 9. ff de L. Rbodiadejatlu, cap. 3, voor. Dan Rechenberg verwierp dit gevoelen te recht m zyn Twiftfchnft de vthnda mullere, § 5, en wel op deezen goeden grond, dewyl in alle oude enmeuwebandfchrfften, in alle Overzettingen, zoo wel als m alle oude Ccmmentaricn over deeze plaatze, h» ™5 *VVt*.vs ftaat , en men dus aan de echtheid van deeze leezmge
BiEnkhoeT:fS^ eene kudde van jonge Manspersonen betekenen, zo die 'er niet by genoemd worden? 7vn 'er niet veeie andere kudden van menfchen en dieren? En moeft de Apostel niet, indien hy dit bedoeld hadt t* «V*»< in het enkelvoudige, in P^t.7?™n Tjtjvi>*t in het meervouwige, gefchreeven hebben *
Gothofredüs erkende dit zelf, en dacht daarom, dar men ook hd ™i( i*t**bn konde leezen: propter botnines-triviales & intonipofitos-. Dan ook dit heeft Rechenbfrg, <5 4-Li op oen bovengemelde» grond, te S^erworpen. Ook moeft de Apostel, in ,dit geval alleen aan de jonge Vrouwen en maagden bevolen hebben, haar gezicht te bedekken, en nietaanouden, quarum facies non eftperüulofa, ^]sJ/^VLL^' de Vir gribus velandis, cap. 7 , zich uitdrukt. Dan op dit bewys zal ik niet aandringen.
Clericüs hieldt dit vers ook voor vervalfcht, (en wilde, in plaatze van rmtiyvi*** nueens rd,dyy^,^
aan de Corinthen* Hoojdft. XI: 10. 339
dan eens r«B« feezen; dan het ging hem, ge¬
lyk Gothofredüs, dat is te zeggen, dathy, in plaatze van onzen Text te verbeteren, dien vervalfciute.
Lightfoot ftelt ons, in zyne aantekening op die vers, />. 217. fqq. twee verklaaringen voor. Voor cerft meent hy, dat men door igtvrU» het dekfel, en door ayyU'.t/f de duivelen zoude kunnen verftaan. '' De
a, Apos:el wil fchryft hy —- dat de Vrouwenhaar
„ aangezicht in de Gemeente zullen bedekken, o.n ,, der Duivelen wille op- dat deeze naamlyk de jonge 9, Mansperfoonau niet verlokken, om fchoone aangea, zichten met een wellustig oog aantezien! " Doch hy begreep fpoedig, hoe ongepaft deeze verkiaaring zy , en bedacht eene andere, die niet waarfchynlyker is.
Hy was naamlyk van Oordeel, dat Paulus van de Bruidwervers fprak, voor welke eene Dochter , tcc welke zy gezonden waren, haar aangezicht moestontblooten, ten einde hen in ftaat te ftel!enf om vanhaare fchoonheid bericht te doen. Deeze bruidwervers noemt hy angelos Jive nuntios desponfationum. Maar hoe ongelukkig is ook deeze verklaaring uitgevallen ! PaüI.uswil, dat de Vrouwen zich bedekken zullen; Lightfoot fchryft hem het cegenovergefteld gevoelen toe; zo zy naamlyk haar gezicht ontblooten en vertoonen moeten. Ook is 'er niets in onzen Text, het geen ons aanleiding zoude kunnen geeven, om te denken, dat de Apostel hier van vryeryen, van bruid of bruidegom fpreekt. Daarenbo/en noemen de Jooden, het geen men wel inzonderheid behoort aantemerken, de bruidwervers niet C3 0&:?D 5 angelos, maar «flip.nnbf nuntios desponfatio-.un.
Coenr^ad Mel geeft, in zyn Antiquarius facer, p. 42, aan Lightfoot zyetoeftemming, hoewel met, eene groote verandering." Hy ftaat toe, dat Paulus van Bruidwervers fpreekt, maar van zulken, die afgezonden werden , om de Bruid in het huis van haaren Bruidegom te brengen. Dewyl nu de Bruid voor dezelven haar gezicht moest bedekken , befluit Paulus 'er, naar zyn Oordeel, uit, dat de Vrouwen no# Y 2 veel
3 fo Verklaaring van den eerften Brief
veel meer verplicht zyn, zich in de Gemeente, ten teken van haare eerbaarheid en gehoorzaamheid te dekken, dewyl de Engelen daar tegenwoordig zyn , dat isde Leeraaren , en Dienaaren van het woord, die de Gemeente , als eene fchoone Bruid, tot Christus* moeten brengen. Hy verftaat dus, met Beza, door uyyUcvi, de Leeraaren der Kerke ; dan dit gevoelen is te vooren reeds wederlegd. En meer behoef ik van deeze feldfaame verklaaringe niet te zeggen.
Knatchbull ftelt eene verklaaiing der woorden , ha toii dyyh.evi voor, van dewelke hy vaft gelooft,, dat zy de rechte is, en groote toejuiching zal vinden.' En nochtans is zy ééne van de alleronwaarfchynlyksten. Hy verftaat door de Engelen Godt. Dan men hoore hem zeiven fpseeken, per vel propter ipfam De* um, qui per ministerium angelorum in boe ordine ci ea vit bomines, 6? non longo po]t aeationem tempore impofuit etiam mulieri legem fubjetlionis.
De meeste Uitleggeren, gelyk ook alle Overzetrers in alle taaien, verftaan 'er de goede Engelen door, voor dewelken, als getuige van haare eerbaarheid of fchaamteloosheid, de Vrouwen zich ontzien moesten, ten einde dezelve niet, door eene onbetaamlyke ont« blooting van haare lichaamen, te beleedigen en te vertoonen. Dus verklaaren het Corn. a Lapide, Tiriuus, Mabloratus, Balduinus, Vossius, lib. 1. de Origine & progresfu idololatrice, cap. 7. Joh Crellius , in zyne iStbica Cbristiand, lib. IK, cap. 6. p. 294 fq. , gelyk mede de oude Lyra , Erasmus in zyne para-, phrafis, Hunnius, Clarius , Luo. Capellus, Are. tius, Hemming, Salmasius de coma, p. 700 fq. Bajer in zyn Compcni. T^eolog. po/itiva, P. F, cap. g, § 37, p. 12. Hammond, de Weimarfche Bvbel, en Bfausorre Cdccejus maakt, in zynen Com'mentarêp. <58 ^, deeze befluictrekking: Ji bominum ocules reyerrmur. cur non £? angelos ?
Dm wy kunnen aan deeze verklaaringe onze foes'em. ming niet geeven. Want by aldien de Vrouwen zich, uit eerbied voor de Engelen, in de Gemeente moesten dekken, behooren zy ook in huis altoostedekccezyn,
en
aan de Corinthen. HoofJJl. XI: 10. 341
en eenen fluier ove het aangezicht re draagen, alwaar de Engelen insgelyks rondom haar zyn. En evenwel zal niemand dit noo izaaklyk oordeelen
Wy hebben te vooren gezien, dat Beza en Coenr. Mel door *»« Ayyixavi de Leeraaren der Kerke verftaan; en ook reeds getoond, dat dit de rechte vertaaling van dit woord niet kan zyn. Thans voege ik 'er by , du van dit gevoelen insgelvks gewceft zyn. Va» tablus, Zegerus, ürusius, Calixtus, Seb. Smidt, Hedinger, Joh. Ulearius in zyne Bybeifche verkiaannge, Altman, en Stosch. En het zelfde beweer, de ook zeker Jefuiet in de Memoires de Trevoux, 1711, p. 1849; fchoon hy van begrip was, dat men 'er hier ook de kwaade Engelen, of Duivelen, onder verftaan konde. Welk gevoelen Mosheim mede, in zynen Covnnentariu;, voor het besje houdt.
„ De Apostel —fchryft hy bl. 674 bedoelt te zeg„ gen : laaten uwe Vrouwen zich in de vergaderingen „ bedekken. Want de kwaade geesten , die u ver„ volgen, en gaarne in verzoekinge willen brengen , ,, zyn daar het meeft werkfaam, daar de Chrisienen „ zulks het minft vermoeden. Zy kunnen ligteiyk , „ docr het gezicht van de onbedekte aangezichten der Vrouwen , kwaade en onreine lusten in u ver„ wekken, die naderhmd daadlyke zouden kunnen „ baaren. De Vrouwen zelve zyn daar by niet bui» „ ten gevaar. Zy zien byna nooit eenen Man met „ bloote aangezichten. Zoo zy dit nu in de Godtsdienstige vergaderingen moogen doen, kan by haar „ even zoo gemaklyk, als by de Mannen, eene zon„ dige begeerte ontstaan , die de gevalle geescen, de„ welken daar tegenwoordig zvn, zeer gaerne zullen „ aanblaazen en onderhouden. " Zoo verre Mosheim.
Wy hebben reeds gezien, dat Zeltner en Lightfoot hier aan kwaade geesten denken. Nu worden , wel is waar, de Duivelen, Rom. VIII: 38, 1 CoR, IV: 9, VI: 3, en zPeir. II. 4. ook genaamd;
Maar op alle deeze piaitzen noodzaakt ons de famenhang tot deeze verklaaring, terwyl in dit vers niets is, Y 3 het
34' Verklaaring van den eerjlen Britf
het geen ons verplicht, om aan dit woord deezen zia te hechten.
W.Franzidsftelt, Orac. 76^. tfcfq., eenzeerzonderlmg gevoelen voor. Hy is van oordeel , dat door de Engelen hier de mannen der Vrouwen moeten verftaan
worden. Propter boe —— ichryft hy debet muiier po-
testaPm, tanquam JignUm fubjeclionis fuce, babere in capite propter angelos, ne illos juos maritos, nunc Dei legatos & angelos, loco Dei in ecclejia impè antes , dedecorat* Hy vaart, naa noch iets tusichen beide gezegd te hebben ,op deeze wyze voort: quod vir efi caput confiitu. tus mulieris, c? non debet dedecorari a mullere, propter boe non debet muiier aperire caput, fed babei e velum, propter angelos nimirum, quod viri in cmtu publico funt angeli Dei. Echter voegt hy 'erby, datzy binnenshuis den fluier kan afdoen , en daar door de heilige Engelen niet vertoornt. -— — Het zal zckerlyk niet noodig zyn, dit gevoelen te wederleggen.
De Heer Zschorn heeft, in zyne Disp. inauzur., met betrekkinge cot de eerste woorden van dit vers , aan D. Winkler zyne toestemming gegeeven; maar in de laatste § ftelt hy zyne eigene gedachten over het woord «yyfA«* voor. Hy verftaar 'er de dienftbooden, knechtenen meiden, door. " De Vrouw — fchryft 3) hy ' heeft eene macht onder haar hoofd, het „ welk haar Man is.' Dewyl zy nu in haar huis ook „ zekere macht heeft, kan men aan geene andere „ macht denken, dan die zy over haare dienftbooden „ oefent. " Hy is te pryzen, dat hy met deeze woorden fluit: public e testor, meliora doremti cedere palmamque porrigere nunquam non paratum me fore.
De jongste en laatste verklaaring is de flechtste, en verdient het allerminft goedgekeurd te worden. Dezelve is door den Heer Crome in het vyfde byvoegfel op let Breemfcb en Verdifcb Hefoffer, hl. ior enz. voorgefteid. Hy verftaat door de Engelen bekeerde Joodeu, die als Apostelen uit Judaea , door de Gemeentens aldaar , onder de bekeerde Heidenen gezonden werden, om te zien , of de Vrouwen ("niet de maagden of de bruiden) der bekeerde Heidenen, op dezelfde wyze,
aan de Corinthen. Hoofdji. XI: ro. 343
ze, als die der Jooden, wanneer zy in het openbaar verfcheenen, of den openlyken Godtsdienft by woonden, ten teken, dat zy getrouwd waren, haare hoofden bedekten.
Wie zal dit niet terftond voor een verdichtfel, eene fabel, eenen vreemden inval erkennen, al is het, dat de Heer C&ome, bl. 197 verzekert, het vaft en zeker te gelooven? Koe weidg hy gewoon zy , bondig te redekavelen, blykt uit deeze geheele verhandeling, van bl. 191 tot 202. Wat baat het, door eene menigte van voorbeelden te bewyzen , dat men wel eens naar iemand heeft uitgezonden? dac Jos. XXII: 14, 15, 16 eenige Jooden aan die van Ruben en Gad gezouden wierden? dat de Oversten derSchoole, Hand. XII: 15, naa het einde van den Godtsdienft, tot Paolus gezonden hebben, omhein te vrasgen, of hy thans iets tot Richting der Gemeente te zeggen hadt? En wat nut doet het, van den Koninge gewag te maaken, die aan Abraham geld gaf, om voor Sarah eenen fluier te koopen? VVat betreft, het geen hy zegt, dat Paulus alleenlyk zoude gewild hebben , dac de getrouwde Vrauwen , en niet, dat de maagden , haare aangezichten zouden bedekken, dit isvolftrekt valfch. Om dezelfde rede, waarom de Vrouwengefluierdmoesr ten zyn, moesten de jonge dochters ookhetaangezicht bedekken ; om naamlyk aan de Mansperfoonen geene gelegenheid tot zondige begeertens ce geeven. En hoe zonderling luidt het, wanneer hy bl. 199 fchryft: " „ als eene Vrouw eens getrouwd is, behoeft zy niet „ meer na andere mannen om te zien. En een wel.
denkend Menfeh is zeer wel te vreden, wanneer ,, men hem de gelegenheid beneemt, tot het geen hem „ toch niet gebeuren mag. " Andere van zyne Hellingen , die niet minder ongegrond zyn, ga ik met ftilzwygen voorby.
Dewyl wy nu alle de gemelde verklaaringen om goede redenen hebben moeten verwerpen , en 'er nog zekere betekenis van dit woord over is, die noch door geenen Uitlegger is opgemerkt, zullen wy eens onderzoeken, of dezelve hier ter plaatze ook voege, en of Y 4 mis-
344 Verklaaring van den eerflsn Brief
misfehien daar door alle duisternis kunne we^genoman worden.
c Het Hebreeuwfche woord InVd» en het Griekfche ityyiXcc, (van *yyl».ti,, mittere) betekent eigenlyk iemand, aie ergens been gezonden -wordt. Dan dewyl 'er yeele foorten van Menfchen zyn , van dewelken dit Kan gezegd worden, merken Flacios in zynen Clavis, Leich in de Critica Sacra , en FoRster in zyn Hebreeuwfch Lexicon, te rechtaan, dat men uit de omHandigheden maet opmaaken, hoedanig een afgezondene men telkens te verftaan hebbe. Zoo worden de Propheeten, die Godt aan zyn Volk zendt, Engelen genaamd. De Afgezandten van groote Heeren draagen ook in het Griekfch den naam van Ayytk*,, De Hemelfche Geesten, die Godt tot de Menfchen gezonden heeft, heeten ook zoo: ja de meeste Uitleggeren verftaan Exod. III: 2 en XIV: 19, door "TNbD Godts Zoon. Dit is zeker dat hy Mal. III: 2 ;y-13 de Engel des verhonds genaamd wordt. ».. '
Nu moeten , onder de mcnigerleie foorten van af"ezondenen, ook die niet vergeeten worden, die men emisfard, exploratores , fpsculaloies , verfpieders gewoon is te noemen. Deeze worden uitgezonden', om iets uit te vorfchen, het geen ons niet'bekend is en wy gaerne weeten willen. Misfique re'octant exploratores, fchryft Virgilids, Mn. XI: ju. Toen Tacob begeerde te weeten, hoe zyn Broeder ten zynen opzichte gezind was, zondt hy verfpieders vooruit, die •Gen. XXXII: 2 C"N?D genaamd worden. Jos. VI: «j leezen wy, dat deeze Veldheer verfpieders heeft uitgezonden , om het vyandlyk land op te neemen. Deeze draagen den naam hetgeen in
den Griekfchen door z^^^^'r^tH vertaald wordt. Deeze zelfde verfpieders van Josöa worden Jac. IP 25 genaamd, en Hebr. XI: 31 ' De"
opfteller der Franfche Overzettinge van Mons beeft deeze plaatze van Jacobps ook zoo vertaald: enrere. vont cbez elle les espkn's de Jofua, de fpionncn van Jo. soa; want dus worden zulke verfpieders in den kryg genaamd. ; h
Po
aan de Corinthen. HoofdJl.Xl: ro. 34»»
PolYjEnos gebruikt den naam èyytxn ook in deeze betekenisfe. 'npixfaj-os —> fchryft hy B. ill, —. X-A
Ipbiaat.es en Jafon (dewelken Vyauden waren) kwamen by zeker* rivier by malkander en, om een Verbond te maaken, en He-en zich, per angelos, door öejpteders betasten, (of zy ook dolken by zich hadden) ra ïroifo» tot dat einde ook hunne kleed er en uit. — — Eene fooi t^elyke plaatze vinden wy by Corn. Nepos, m Vita 5atamïs, cap. XI; 2, ipfo colloquendi dis utriquce leezen wy aldaar van Datames en Mithridates, die ook Vyanden waren, en eene byeenkomft zouden hebben -— locv.m qui EXb'LORARENT, atque ipfos fcutarentur, M1TTÜNT.
Dewyl nu üyyut, buiten twyfel eenen fpion kan betekenen, moet ik nog bewyzen, dat de Heidenen de gewoonte gehad hebben, om in de byéénkomsten der Ghnftencn Spionnen te zenden, om te onderzoeken, of de Christenen, gelyk men hen befchuldigde, zich an hunne vergaderingen oneerbaar gedroegen , dan of zy hier aan onsfchuldig waren. Byaldien dan zulke Spionnen berichtten , dat in zulke vergaderingen de Vrouwen niet eens haar gezicht lieten zien , maareencn fluier over het hoofd hadden, moeft dit natuurlvker wyze ten gevolge hebben, dat de haat tegen de Christenen minder wierdt, en men zoo ligt aan zoortgelyke lasteringen geen geloof fJoeg. En dat de Heidenen bewoon waren, zulke verfpieders uittezenden, zalmen niet alleen gemaklyk, o.>k zonder bewys, kunnen gelooven, maar is ook onbetwiflbaar door het onwraakbaar getuigenis van Tertullianos, Apolog. cap, 7,
Tot
fi) Over deeze befchuldiging handelt Kortholt, in zvn bock de calumniis Paganerum in veteres Christionos [narfis cab 18. Het iszeer waarfchynlyk, het geen Oecumf.nius aldaar' 3 X zegt, te gelooven, dat deeze fabel ontstaan is, toen de Heidenen hoorden , dac de Christenen verklaarden , in het Heilig Avondmaal het lichaam en bloed van Christus te scmeten. ö
Yj
346"
Verklaaring van den eerflen Brief
Tot bostes — fchryft hy — (religionis nostra;)
funt, quot extranet, id esc, non Cbristianf Quo-
lidie obfidemur, quotidie prodimur: inipfis plurimumccstibus 6? congregationibus nostrisopp. imimur. Quis unquam vagienti (b) infanti fupervetiitl quis vel in uxoribus aliqui immunda vestigia deprebemitl Op dezelfde wyze fchryft hy lib. t. ad nationes, cap. 7. fcitis & dies con~ ventuum nostrorum. Itaque ö* objtdemur 6? opprimimur> êf in ipjïs arcanis congregationibus detinemur. Quis unquam tarnen femefo pueii fupervenit? Qjtis in cruentato pane vesiigia dentium depi ehenditl Quis tenebris repenlino lumine irruptis, immunda aliqua, ne dicam in^esta, indicia recognovü? Dan wat behoeven wy meer getuigenisfen? verklaart onze Apostel zelf niet, 1 Cor. XIV: a3, 24, dac 'er dikwils Ongeloovigen in de Vergaderingen der Christenen kwamen ?
Aan die myn gevoelen, dat men door dyytxh hier de verfpieders te verftaan heeft, die de Heidenen in de vergaderingen der Christenen zonden, gaf Theophilus Aleth.ecs , datis, Laor. Muller, in het twee. de deel van zyne Ophelderingen der duistere plaatzen van bet O. en N. Tesiantént, bl. 272 enz. zyne toeftemming; gelyk mede Cheïstiaan Feustel, toen Supe. rintendent te Weida in Sakfen, in zyne Miscellanea Sa. era (in 17ij uitgegeeven) § 217, pag. 241, en §229, p. 253 fq. hoewel rrïy zyn Diaconus, de Heer Krombholz, wel eer een myner Leerlingen te Jena, dien ik myn bovengemeld Twistfchrift hadt toegezonden, terstond berichtte,, datzyn Superintendent, dienbymyne verhandeling hadt laaten zien , aan dezelve eenen geleerden diefflal gepleegd hadt.
Dan door eige nadenken viel de beroemde Schryver der uitmuntende HistoriaQuackesorum, Gerard Croe. sius, op dit gevoelen, fchoon Wolf hem, zeer ten ourechte, mede onier de geenen telt, die my uitgefchreeven beblen, Bibliotb. Brem. T. II, pag. 101 fqq. Het is niet te denken , dat hy myne Verhandeling gezien heeft, daar hy reeds in den jaare 1710 geftorven is, en te vooren jaaren dagziekte bedde gelegen heeft, gelyk aldaar pag. 384 gemeld wordt.
Nocb
aan de Ccrintbév, Hoofdft. XI: 10. 347
Noch minder zal men kunnen gelooven, datSxRicH. landGoogh, Réëtor, datis, Predikant ïeWeltilburg in de Provincie van Esicx, myn Twiftfchrifc gezien heeft, dewelken in ifyk te Londen eene opzedyke verhandeling over deeze plaatze heeft laaten drukken, in welke hy ook door £yy(Mtverfpieders verftaat, dac is, Me'nftben, die in de Vergaderingen der Chri teven kwamen, om te z en, of'er iets kwaads voorviel, en bet dan aan den dag te brenge >..
Daar ik dan niet alleen, maar noch twee geleerde Mannen met my, door eene nauwkeurige overweging van deeze plaatze, de rechte betekenis van het woord uyyt^i gevonden hebbe, wordt myne verl laaringdaar door te meer waardig , om aangenomen te worden.
Dan ik moet de Uitleggeren ook antwoorden, die hun beft gedaan hebben, om deeze myne verklaaring te wederleggen. Die doet Joh. Outrein in de Bibf. Brem. T. II. p. 107 fqq. op z.-er zwakke gronden. Vooreerfl ftaat^hy toe, dat Jac. II: 25 de Verfpieders of Spionnen ZyyiMt genoemd worden , maar — ze»t hy —— dit blykt daar uit den famenhang. Ik antwooN de : het zelfde heeft hier ook plaatze ; en dezelfde Verfpieders , van dewelke Paulus hier fpreekt, worden immers Hebr. XI: 31 uitdruklvk xcerJrr»*.,, exploiatores, Verfpieders, genaamd. Ten tweeden wernt hy my tegen, dat Paulus het woord ai. *i, caufam vnjtrumentalem: U derdque in™ ®s.sprimunt principium £f verum fignificat..
Lange verklaart het ook goed : " de Vrouw komt „ van den Man, naar de Schepping, en de Man van ,, de Vrouw, volgens de natuurlyke geboorte. " —_ Zoo ook in den Weimarfchen Bybel; " gelyk de Vrouw van den Man komt in de eerfte Scheppinge, zoo „ komt ook de Man door de Vrouw; naa de Schep„ pinge worden de Mannen van Vrouwen gebooren. " —- Luther heeft het wat ondr.idelyk overgezet: de Man komt door de Vrouw.
Maar alles komt van Godt. Dit verklaart Estius op deeze wyze: Omne, quod eft, 6? Deus non efi, ad De. urn ut origmalem primamque caufam referendum efi. Hy is van Oordeel, dat Paulus hier het zelfde bedoek , het geen hy op eene andere plaatze dus uitdrukte: In hem leeven v;y, voorden wy bewoogen , en zyn wy. . Grotius: t« s-a'»r« «'« t»s '&s«v , etiam primus homo, ac proinde £? omnes posteri: U bic fignificat caufam ejficien. tem. In den Weimarfchen Bybel wordt hec op deeze wyze verklaard: t alles is uit Godt, dat is, zoo wel ,, de Man als de Vrouw, heeft lichaam en ziele van „ Godt, de Schepper, die in het lichaam der Moeder „ den eene tot eenen Man, de andere tot eene Vrouw , „ vormc " — Lange : alles komt van Godt, gelyk alle overige Schepselen — Bengel: omnia. Vir, muiier, fjf utriasque ab alter0 dependentia fignificatur. Alle cieeze verklaaringen, die van Grotius uitgezonderd, zyn valfch. De rechte betekenis is: alles; dat is , alle Mannen en Vrouwen zyn door Godt gefchaapen. De Apostel ziet te rugge op het negen, de vers.
De verklaaring van deeze beide verfen, die Ger. besius in de Miscellanea Duisburgenfia , T. I, p. 614. heeft voorgefteid, is niet wel uicgevallen. Cum Ada.
mus —- fchryft hy Evam appellat matrem omnis
viventis, ipfe feipfum nequaquam excludit, cum Eva quo-
que
Verklaaring van den eerften Brief
que Adami dici debeat e? pos fit mater, imo vivificatrix. Hoe kan Eva toch de Moeder van Adam genaamd worden. Even weinig kunnen wy onze toeftemming aan Wrrsios geeven, wanneer hy in zyn Syhema The. ologicum, lib. If, cap. I, § 19» "ee/.c beide verfen dus verklaart: uti muiier est ex viro , fi-: vir est h* yvixixit, per mulierem: quandoqw.dem muiier prima conJiituta fuit ferpenti inimica , êf Mesfias diclus femen mulieris. Muiier est ex viro materialiter & naturahterz non ita 'vir ex muliere, fed per mulierem, quia non materiatiter, fed fpiriiualiter & Jupernaturaliter per gratiam ac Mem.
vers 13, 14, 15> 16. Oordeelt tocb by u zelve, of bet voél ftaat, wanneer eene Prouwe met een ongedekt boofd Godt biat. Of leert u niet ook de natuur zelve, dat bet eene oneer voor eenen Man is , als by lange hayren draagt, en dat bet integendeel voor eene Vrouw eene eer is, lange hayren te hebben? Want het bayr is haar tot eer.e bedekking gegeeven. Maar is 'er iemand, die lust beeft, om te twisten; wy hebben deeze gewoonte niet, en 'Godts Gemeente ook niet. Kj.We ftaat hier , gelyk kap. X: 15, in plaatze van Hi»iu. De Aoristus heeft, zoo als ik by Rom. VIII: 30 en Joh. IV: 38 heb aangemerkt, nu eens de betekenis van den voorleeden, dan eens van den tegenwoordigen, en dan eens wederom van den toekomstigen tyd.
net™ is eene vraage, gelyk 'er ook een vraagteken achter ftaat. Dan, zoo als ik het vertaald hebbe , luidt het in onze overzettinge beter.
KopZ» betekent comam prolixam nutrire inftar mtt. lierum , zyn hayr lang draagen , op de wyze der Vrouwen.- Dat Herodotüs dit woord ook in die betekenisfe gebruikt, leert ons Raphelius.
Met betfekkir.ge tot het woord q>^n zal ik eerst de rechte betekenis aanpeeven, en vervolgens eenige andere , valfche , verklaaringen van het zelve bybrengf>n. **'«■'« betekent hier de gewoonte , van welke men «ewoon is te zeggen , dat zy de tweede natuur is : tonfuetudo est altera nalura. Op dezelfde wyze Ipreekt
aan de Corinthen. Hoofdfl. Xfc 13—16. 353
Seneca in zynen 123 Brief: nonne videntur tibi contra naairam viverc , qui commutant cum femims vesttml CONTRA NATURAM — fchryft hy — dTTs conira lonfuetuAmem publicam. Dat $ir,t hier confuei tudinem inveteratam (eene oude gewoonte') beteken-" erkent Salmasius ook in zyn Boek de Coma, p 718* gelyk mede Hammond by onze plaatze. Grotius verftaat dit woord fint hier ook van de gewoonte . 1 ' 11 , % 10, p. 708. De Apostel bedoelt te deezer plaatze te zeggen, dat de toenmaalige gewoonte (die hy niec afkeurtj hen toonde, dat het fchandelyk voor eenen JVlan was, lange hayren te draagen enz. (c)
Ihans zal ik de valfche verklaaringen laaten volgen. Estius: Naturamvocat Paulus naturaiem ine lino. tionem, qu„ uh yl J^*
V^P?""' ü'« *>r' «ïfeM**.' Wolf hadt hem derhalven met behooren na te volgen.
Tenaeele geloof ik het: Pl(., r, Beza ver
ErasMüs: aliqua ex parte credo. De rechte meeninï van der. Apostel is : van fommigen onder u geloof ik hS. He volgend vers bevestigt deeze verklaaring, in hei welk de oprechten of die vroom van aart zyn? van de ^ 3 gee-
358 Verllaaring van den eerflen Brief
geenen, die het niet zyn , onderfcheiden worden. Zoo betekent ook 2 Cos. I: 14 : §>ty»*ri üftii »'w gïl'vs. fommigen onder u hebben my reeds eikend. En zoo leezen wy insgelyks Rom. XI: 25: zy zyn verftokt d*)> ptpvi, datis, zy zyn, niet alleen, maar vooreen gedeelte verftokt. Dit bevestigt Grotius by deeze
Êlaatze noch meer, en Beza verklaart het ook zoo. n hier mede ftemt insgelyks de verklaaring van Lan. ge overéén : ik geloove, dat 'er eenigen onder u zyn; en die van Bengel: ex parte fcribens Paulus excipit mnocentes (Paulus zegt: ten deele, om 'er de goeden van uittezonderen).
Er moeten zelfs ketteryen onder u zyn, ïi< y»e **» «>eé«•«(« it ifetv il«f. Grotius, Lange en Mosheim dwaalen grootlyks, wanneer zy meenen , dat de Apostel Biet van eigenlyk zoo genaamde ketteryen fpreekt, maar alleenlyk, gelyk vers 18 van Sckismata or onèénigheden in de leerftellingen die niet tot den grond Van het Geloof behooren, gelyk kap. I: 10, 11, 12, daar de een zich naar Paulus, de ander naar Petrus, een derde naar Apollos noemde.
Dat men hier aan eigenlyk gezegde ketteryen (in te» < genoverftellinge van enkele fcheuringen of verdeeldheden , Scbismata) te denken heeft, blykt uic. het woord xed, als het welk gebruikt wordt, om eene op. klimming (gradatio) aan re duiden. Dus heefc Tertullianus het reeds verftaan, in zyn Boek de prcefcrip.
tionibus aaveifus bzreticos, cap. 5 : ideo credidisfe
fchryft hy fe dicit Paulus de Scbismatibus èf heere.
fibus, quia fciret, etiam bcerefes oportere esfe ostendit enim, gravioris mali re/peclu de levioribus fe factie credidisfe. Het woord ««/ betekent Luk. X: 39 en Hand. V: 39 ook zelfs. In de eerste van deeze twee plaatzen leezen wy: deeze zette zicb zelfs aan de voeten van Jefus neder — in de tweede : ^iro-n xaj 9-t.px'xoi he&ÏTt, op dat gy niet gevonden voordt zelfs tegen Godt te ftryden. In onzen tegenwoordigen Text wordt dit woord ook etiam vertaald by Tarnovjus , Exerr.it. Bibl. p. 856, § 23, en Estius. Zoo gebruiken de Latynen hun etiam ook in zulk eene betekenisfe, dat
het
aan de Corinth. Hoofdjl. XI: 20—22. 359}
het in onze taaie door zelfs, of ja zelfs moere vertaald worden. Men zie myne aantekeningen op Cicero, Orat l in CatiL cap, 1, n. l en Orat. pro Milone, cap, 19 , //. 9.
Dat te deezer plaatze geene enkele fcheuringen , maar eigenlyk gezegde ketteryen bedoeld worden , is ook het gevoelen van Beza, den Weimarfchen bybel, Suicerus (2. I, p. 126) Calovius en Clericus ; gelyk mede van Elias Fricke in zyn Boek de cura vete. rum circa harefes Sec~l. I, § 4.
Op dat zy, die oprecht zyn, openhaar onder u moogen voorden. Fesselius heeft; in zyne Adverfaria, lib. W, cap. 4, § 4, aangemerkt, dat het woord 2»« zeer dikwils niet de caufa (oorzaak) maar den eventus (de uitkomst) betekent. Hy heefc (onder de voorbeelden, die hy bybrengt) deeze plaatze ook niet vergeeten. En toch deeze is de rechte verklaaring: " Godt wil
niet, dat 'er ketteryen zullen komen: maar hy laat
toe, dat zy ontftasn, dewyl daar door openbaar „ wordt, wie een oprecht Christen is of niet." Deus permittit hcerefes vtnire, zegt Glassius^. 1126, die het dus op dezelfde wyze opvat.
vers 20, ai, 22. Wanneer gy nu te zamen komt', houdt men daar geen Avondmaal, het welk des Heeren Avondmaal kin gehouden voorden. Want terwyl bet Avondmaal zal genaamd worden , neemt een ieder vo9r af zyn eigen maal, en de één is hongerig, maar de ander dronken. Hebt gy dan uwe eigene buizen niet, daar gy kunt eeten en drinken'? Of veracht gy Godts Gemeente, en befchaamt de armen? Zal ik u pryzen? In dit (tuk kan ik u niet pryzen. X;tfx*f*l>** v/tat lv) tj «s;!, v.a tneer gy nu te zamen komt. In deeze betekenisfe ft jac i«3 to «»t« insgelyks Hand. II: 44, III: r, en IV: 26.
'ov* 'in KVPiaxh Hüvw ipetyiït. Luther vertaalt het onduidelvk: zoo houdt men daar met des Heeren A >)ond'. maal. Myne vertaaling bindt zich wel niet nauwkeurig aan de Griekfche woorden, maar drukt echter de meening van den Apostel duidelykuit: gy houdt geen Z 4 Avond.
$6a Verklaaring van den eerjien Brief',
Avondmaal, het welk des Heeren Avondmaal kan ge. naamd worden.
. 'e.W«yi7» heb ik vertaald: teiwyl het Avondmaal zal gel ouden worden. Luther heeft het ook op deeze wyze overgezet, want daar volgt op: zoo neemt een ieder voorcf zyn eigen maal. n^Aa^Sam fWc; ii »jier hï™> verklaart Beza dus; aliis non exjpeclatis fumit. *— Grotius : Divites trimum inier fe men/is diverjis epulabantur ; de inde reliquias faas dcbant pauperibus. Geen van beiden is de meening van den Apostel. Eer men het Avondmaal hieldt, en het geheiligd brood en den geheiligdcn wyn uitdeelde , was men gewoon , eenen anderen maakyd te houden. Dus helde Christus ook eerst naa dén gewoonen maakyd het Heilig Avondmaal in, zoo als wy vers 25 leezen. Op deezen voorafgaanden maakyd nu aten zy niec met eikanderen, maar een ieder at, het geen hy voor zich zeL ven alleen hadt medegebracht; met dat gevolg, dat de ryken een goed maal hielden, terwvl de armen te vreden moesten zyn , met het geen d'e anderen hun gaven, of lieten geeven.
"oi fth *ut<£, ïs Si ft.9-isi; de één is hongerig, maar de ander dronken. Lightfoot verklaart' dit verkeerd.
yuSéei zegt hy — ad Judoeos in procoenits futts pa'.
Jchuizantes ante Eucbaristiam; Éf *u>* ad Ger.tiles, non tam ex paupei late aut nnesfitate in ediam istam patientes quam quod coenam tatem preeceaaneam nollent ampleEli ' titpote quoz fudaismum redo'eret. Saubertus verklaart het in zyne Opera ponhuma, p. 178 ook verkeerd, alwaar hy zegt: '» ^i», betekent hier : by is verza. ,, digd; dewyl het tegen hongerig zyn wordt overgefield.'' s Lange is van oordeel, dat t*Alu hier niet wil zeggen : hy is dronken, maar : hy is met fpyze en drank verzadigd. Hy houdt het voor eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, en brengt Gen. XLüI: 34 enHaggai I: 6 by, alwaar dronken zyn niet anders betekent dan verzadigd zyn. Dan ik twyfele niet, of hier ter plaatze worde eere eigenlyk gezegde dronkenfehan bedoeld, dewyl jElianus, Var. bist. lib. IJl, cap. 15
be-
aan de Corinthen. Hoofdjl. XI: 20—22. skj
betuigt, dat de Corinthers zeer genegen waren tot wynzuipen (d).
Grotius, Fesselius (Adverf. lib. I, cap. 13, § ^) Aretius, Saubertos (yper. posth. p 179) i^&L. van Til KOperis an.lyUa T.II, p. Sf6) Calovius, Lange, en Zeltner zyn van gevoelen, dat hier van de liefde maaltyden , ag pas , gefproken worat. Lan MiSiiEiM toont, bl. 699 , dat de liefde maaltyden voor.if gehouden wierden, en naderhand eerst het Heilig Avondmaal.
M» '>K,as "v* *Zere s'i rï iS-i'ttt *aj rlfto. Hebt gy dan uwe huizen niet daar gy kuit eeten en drinken. m« is hier een woord , dat eene vraage aanduidt , gelyfc kap. I: 13 en IX: 4. Gy kunt immers — wil de Apostel zeggen — in uwe huizen genoeg eeten en drinken, eer gy in de vergaderinge komt, alwaar het H. Avondmaal gehouden wordt.
Veracht gy Godts Gemeente ? Door Godts Gemeente verftaat Zeltner te recht, de openhaare vergaderingen der Christenen. Mosheim fchryft, bl, 702 , dat in het Grickfch *«s ext/Wa? »••»" ©•«»., Godts Gemeentens ftaat, en hy verklaart het wonderlyk. Dan men vindt deeze leezing in niet ééne H mdfehrift; en in de cude Latynfche Overzettinge ftaat ook ectlefiam (e).
Door
09 Het komt my voor , dat dit geene genoegfaame rede oplevert, om hier van Christenen die by eikanderen gekomen waren, om eene heilige plechtigheid van hunnen Godtsdienst waar te neemen , vast te Hellen, dat zy zich, in eenen eigenlyken zin, aan dronkenfehap , by zulk eene gelegenheid, fchuldig gemaakt hebben ; zoo lange de woorden van den Apoitol, gelyk Lange getoond heeft, eene zachtere betekenis kunnen aanneemen. Vertaaler.
(c) Zopde Mosheim wel zoo fterk verzekerd hebben , dat fn het Griekfch r«5 Uk^tUc, ftaat, byaldien 'er geene Handfchrift was, die deeze leezing hadt? Dit kan ik nauwlyks denten. En zoude Heuman aan den anderen kant wel zoo ftelJig verklaard hebben: " men vindt deeze leezing niet in eene „ Handfchrift," zo hy niet ten minsten in alle M. S. S. die
Z 5 hy
362 Verklaaring van den eerjïen Brief
Door tH*xirt** verftaat Grotius de plaatze, daar de Gemeente te zamen kwam; van welk gevoelen Wolf ook is , en meer anderen , die hy bybrengt. Sagittabius beweert ook in zyn Twistfehrifc, 1678 te je» na verdedigd, het welk Bernitz en Arkel ook in het tweede deel van hunnen Fafciculus Disfert. philolog., in 1.710 te Rotterdam uitgegeeven, gevoegd hebben, dat ixx.**»■"« f» tcvtu', tix iwxi'ü, in plaatze van : sWifV» è#«V j rtlxm«»'« e'xaoi*. Estius en Wolf oordeelen met recht, dat het evenveel is, welke van deeze beide leezingea men ook aanneeme.
vers
hy gezien heeft, nf» IxxXvrleu, gevonden hadt? Dit kan men even zoo weinig vermoeden. Wat 'er van de zaak zy , kart ik , by gebrek aan gelegenheid, om zelf oude Handfchriften van het N. T. te raadpleegen, niet zeggen: maar dit is zeker, dat de Heer Greishach, in zyne Uitgaave van het N. Testament, t«( ixx>y,c)cts gefchreeven heeft, zonder in ?yne aantekeningen iets van eene andere leezing te gewaagen ; het geen ééne ftem, en wel eene ftem van zeer veel gewichts, voor den Heer Mosheim gewonnen is. Vertaale*.
om de Corinthen. Hoofdjl. XI: 23—25. 363
vers 23, 24, 25. Want ik heb van den Heer (zeiven) de onderrichting bekomen , dewelke ik u gegeeven hebbe, dat naamlyk de Heer 'Jefus in den nacht, in welken hy verraaien werdt , hei brood nam , en naa bet dankgebed overliet zelve gefproken te hebben, het brak en zeide: neemt en eet. Dit is myn lichaam, het welk voor u gebroken wordt. Dit doe: (ook voortaan) tot myne gedachtenis. Op dezelfde wyze nam by ook den Reik naa bet Avondmaal, en fprak : deeze kelk is bet Nieuwe Testament (het nieuw verbond , het welk ik maake) met (door) myn bloed. Dit doet, zoo dikwils gy dien (in de Gemeente) drinkt, tot myne gedacbtnis (ƒ). De beroemde Werenfels gaf in den jaare 1709 in zyne Sylloge Disfertationum 'Iheologicarum eene Verhandeling uit over deeze woorden : Hoe est corpus meum, die Boddeus, in zyne Inflitutiones Theologie Dogmatice, p. 1101 fqq. heeft wederlegt. Door gebrek aan ruimte bepaale ik my, om (uit deeze wederlegginge) alleen de volgende woorden by te brengen.
Si quis unquam fpefiofe hancce Reformatie ecclefie eaufamegit, idvirum bunc doGtisfimum cfingenioprcestantisJimum fecisfe fatendum eft. —— Sance rationis judicium turn demum Jibi conftat, quando ratio in iis, queefupra eam funt, judicium Jibi non vindicat, — — In rebus fupra rationem pofitis nemo contradiSlionis argui poiejl. Non disputamus , quid ratio dicat, fed quid fcriptura
revevalerit. Werenfelsius ait, bunc loquendi
modum, quo est inter dum idem, ac fignificat, denotat, in omnibus linguis esfe ujitatisjimum, ab Ebrceis inprimis
fre-
(ƒ) Hier is de plaatze, by welke de Heer Heuman voor de eerstemaal openlyk deedt blyken, dat hy, in het leerftuk van het Heilig Avondmaal, tot de verklaaring van onze Gereformeerde Broederen overhelde. Dan , eer dit deel noch geheel afgedrukt of uitgegeeven was, verplichtte men hem, om dit blad te laaten verdrukken, en daar op eene verklaaring te geeven die met de begrippen van onze Kerk meer overéénkwam. Men zie myne Aantekening op kap. X; 16, 17, en de plaatze uit Mosheim, of liever von Einenn die ik aldaar heb bygebracht. Vertaaler.
204 Verklaaring van den eerfien Brief
frequentatum. Sed, fi vel maxime concederernus, ufitatisfimüm e Je bunc loquenai modum, etiam apud Eoraos,vegari turnen nequit, eundum esfe tropuum. Sempei ua-
iqut remamt quaesdo, ancs hit tropusadm.uendus fit. .
—- Ljvci,,uios Christi verba ïnfiitutionis eo jenju , quo jus i.a uueiligimus, b' imelhgere pvtu-sje 6' inieilexisje, cum ex batlenus dicïis pateat, ut plu) andamus, nuesfe nbn eft.
D. iViART!NDs Chlaeenius, Ibeologus Wimbergen, fis, in Disp: de vei vis injdiutionis mjacra icena exformuia Judaira non exflicandis, § 1, Jcrtbü: vei ba, qui. bus falvaior in infiiluenda toena ufus esfe lehitur, fi Tign. to, Jervetur, tam funt liquida & fidei pntïentia, ut animus bominis, rutionem jub obfequium Christi eaptivantis, infolidum acqwescere iis posjit, ac credere, corpus fanguinem 'ftju Cbristi non modo vere aiesfe in Casna, fed etiam ad oralem fif facramentalem manducationem vescendum libendumque convivis distribui. At § XXIV. Parcbatur a Cbristo mandwaiio £P bibitio cum taliunione feu xciwtU elementorum terrenorum e? ccelestium conjuncla; mavducatio bibitio talis, qua non totumChrvtum , fed ca} nem ejus comedamus, ij fanguinem bïoamus; talis, quiz vere fit facramentalis , boe efi, fit propria non impropda vel metapborica, feu fpirituahs, nee tarnen idcirco naturalis & crasfa, fed Jupernaturaus £? extraordi■naria, tj'quidemnonfalteminfignotjtypo, quaüsmanüucatio fuit agni Pafc'oalis fudaeorum, led in y-wmU, ut ditlum, realif ac prafentia rei terrence ac coelestis', ita, ut fine inclufione aut permixiione unitorum, uno fumto alter urn limui ore corporis fuwatur, gustetur, & ad refecli. li' vent fpiritualem uniatur.
Tm laatsren kan men noch tegen degeenen, dïebe. weereri, dat 'ercene eyidentia ("blykbaarheid)is, tegen de w< ZTilyke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus, waar in wy het met de Roomfche Kerk erms zyn ; aanmerken , dat errantium multitudo errori non pariat pmrocinium (de menigte van hun die dwaaler kan geene dwaaling verdedigen.) [k heb het oog op hen, die riet ve^eeten aan te merken, dat alle Se&en, onder de Christenen het, in de verklaa-
rin-
•aan de Corinthen. Hoofdfi. XI: 26—-29. 353.
ïinge van de woorden der inftellinge , niet met de Koomfchgezinden , maar met de Gereformeerden , eens zyn, en daar uit befluiten willen: tantus confenfus ejt figuum evidenties, dat zulk eene overeenftemming een ceKen van blykbaarheid is.
vers 26, 27, 28, 29. Zoo dikwils gy derhalven van du brooa eet en uit deeze kelk drinkt, moet gy van aen dood des Heeren prediken, tot dat hy komen zal. Al wie nu (derhalven; niet , zoo als bet betaamt, van dit b,ooi eet, en uit deeze kelk drinkt, zal de fcbuld draagen, dat hy zicb aan bet lühaam en bloed des Heeren bezondigd beeft. Da'irom beproeve men zich zeiven, en eetevandit brood, en drinke uit deezen ke:k. Want wie op eene on. betaamlyke wyze (daar van) eet en drinkt, die eet en drinkt zicb zek en de verdoemenis, nademaal hy het lichaam des Heeren met onderfcheid,'. Luther heeft het woord ynt hief door want vertaald; dan het kan hier deeze betekenis niet hebben. Dit woord wordt in veclerleie betekenisfen ge. bruikt, en wy hebben reeds dikwils gezien, dat het alleen diende om twee verfen aanééntefchakelen. Intusfehen moet de famenhang leeren, hoe het telkens behoore opgevat te worden. In ons tegenwoordig Text. vers trekt de Apostel een befluit uit het geen hy in de voorgaande verfen gezegd hadt, en dus kan het hier gevoeglykft door derhalven worden overgezet. En Beza Hemt ook toe, dat men het hier beft, als doormtur kan vertaaien.
Zoo dikwils gy uit deezen Kelk drinkt. Ti a-.r^», »«» betekent: uit den kelk drinken, gelyk het vers 28 verklaard wordt, alwaar ,'» reS o-or*;/»» è\m, ftaat. In onze taaie fpreekt men op dezelfde wyze. Beza heeft net verkeerdlyk vertaald , porulum bibere. In myne vertaalingc van het N. Testament heb ik gefchreeven:
zoo dikwils gy zult eeten zult drinken, dewyl 'erniet
üaat /«9-/iti en */■**,, maar ««Mjt», rfart. Beza heeft het ook in den toekomftigen tvd overgezet : quotisscunque edeniis aut biberitis. Zoo leezen wy ook in de gemeene Latynfche Overzettinge: quotiescunque manducabitn ponem bunc £? calicem lib'etis. LuTher heeft hetin den tegeuwoordigen tyd vertaald: zoo dikwils gy
eet
365 Verklaaring van den eerften Brief
eet en drinkt; en deeze overzetting kan ook zeer wel gehouden worden.
K«r«7y^.Ti merkt Bengel als den Jndicativus aan, en vertaalt het: gy verkondigt. Dan men ziet klaar, dat de Apostel hier beveelt, wat 'er moeft gedaan worden, en dat het dus de Imptrativus is. Grotius heeft het ook vertaald: annuntiare debetis. Beza: annuntiate, ideft, cum gratiarumacfionevos credere & amplecti, palam profitemcni. — Palamprofiteri kan betekenen, openlyk in de Gemeente prediken. En dit fchynt hier ook de meening van Paulus te zyn.
Lange vertaalt het, met Lutherus, doorverkondi~ gen, en verklaart het op eene ftichtelyke wyze; " den s, dood des Heeren verkondigen geeft te kennen, zich , den dood van Christus, waarin hy zyn bloed tot onze , verlosfing vergooten heeft, mee eene geloovige toe\, eigening voorflellen, ende daar door verworve ver, zoening en andere heilgoederen , met ootmoedige \, harten erkennen, als mede met betuigingen van danks, baarheid, met den monde pryzen. ''
Tot dat by komt, of beter: tot dat by komen zal, ïxS-v,. 1 Ik heb kap. IV: 5 de uitdrukking m»s *« • ook vertaald : tot dat de Heer komen zal. Op beide deeze plaatzen wordt de komft van Christus tot het laatste oordeel bedoeld.
Al voie derhalven (*«"0 van dit brood eet, en uit den kelk des Heeren drinkt. Het woord^«Vs betekent hier daarom, derhalven, gelyk vers 33 en kap. X: 12. Dit heeft Grotius ook aangemerkt. En drinkt, S n-int. Het woord » ftaat in plaatze van gelyk Grotius, Calovius en Lange ook erkennen. In de oude Latynfche Overzettinge is het ook door et vertaald.
'a»«|('^«, niet zoo als het betaamt. Luther vertaalt het, minder duidelyk , onwaardig. — Beza: aliter, quam dignum efi, tanta my ster ia traÉtari.
luthe-
rus heeft het van woord tot woord vertaald : die is fchuldig aan het lichaam en bloed des Hee-en, hetwelk duister is. En zoo is ook de verklaaring van 13eza : reus tenetar corporis Domini, qui illud efi aspernatus, ut
Apos-
aan de Corinthen. Hoofdft. XI: 26—29. 367
Apostolus vers 29 z/>/e explicat. Grotius , Lange , Zeltner, en Mosheim (bl. 709) verklaaren het goed: hy bezondigt zicb zoo zeer, als of by Christus zelf gedood hadt. In onze taaie kan het niet wel beter uitgedrukt worden, dan ik het heb overgezet: die beeft zicb aan bet lichaam en bloed des Heeren bezondigt. Calovius verklaart het op eene andere wyze: taks, qui indigne edit panem bunc,, indigne bibitpoculam boe, reatwnin ipfum corpus & fangüinem Domini per ejusdem indignam manducationem cjf bibitionem committit. Intusfcben verfebilt deeze verklaaring niet veel van. de voorgaande.
Daarom beproeve men zicb zeiven, en eete dan van dit brood, en drinke uit deezen kelk. Luther heeft het Griekfche woord Si door maar overgezet. Ik verduitfche het door daarom, dewyl Paulus uit het voorgaande een befluit trekt, en aantoont, waarom men zich behoort te beproeven. Het woord ?« is dikwils niets meer dan een koppelwoord , moetende uit de omftandigheden worden opgemaakt, hoe men het vertaaien moete.
AttuUgtu betekent beproeven , zoo als Eph. V: 10 en 1 Thess. V: ar. Lightfoot vertaalt het approbare, gelyk mede Werenfels; die Wolf te recht zyne goedkeuring geweigerd heeft. Wanneer Paulus zegt, dat men zich moet beproeven, eer men ten Heiligen Avondmaale gaat, wil hy, dat men zyn hart en geweeten zal onderzoeken , om te ontdekken, of men zoo gefield zy, dat men het zelve waardiglyk kan genieten. Hy beveelt niet, anderen, die met ons aan de tafel des Heeren naderen , te onderzoeken, maar wil alleen , dat een ieder zich zeiven beproeven zal. Dit behoorden de Separatisten in het oog te houden , die niet ten Heiligen Avondmaal willen gaan , dewyl 'er ook onboetvaardigen en onwaardigen aan verfchynen.
"Av9-e«*-«s betekent kap. IV: 1 ook: eenieder. Beza vertaalt het mede, in zyne aantekening op deeze plaatze: quis que. Het is eene Hebrecuwfchc manier vaa fpreeken, voor zoo verre in die taaie y/'frS ook ê*««s, een ieder, betekent. Dit hebben Beza en Estius by
on-
368 Verklaaring van den eerjlen Brief
onzen Text ook aangemerkt, gelyk mede Hackspanih zyne Sydoge Disputationum, p. 39.
Dan eeie men enz. e'cö-.i'r». vo»r»s betekent
ook als dm; in welken zin, gelyk men by Raphelius kan zien, Arriamis en Xenophon dit woord ook gebruiken, bat het hier ter plaatze deeze betekenis heeft, behoeft niet beweezen te worden. Joh. IV: 6 betekent éW#s, daatom of desvoegen. Jefus was vermoeyd van bet gaan, en ging daarom zitten.
LHe op eene onbetaamlyke uryz^daar van) eet en drinkt, die eet en drink: het tot zyne verdoemenis, x^i>* fmrf èoSKe* Luther heeft het letterlyk vertaald: der ifjet *n& ttinf'rt i'm felfeflt ha$ (getikte. Maar wie kan uit verftaan. Ik vertaale het, zoo als Grotius : edendo êf bibendo damnatiunem accetfit. De Hollandfche Overzetting is mede onduidelyk : die eet en drinkt hem zeiven een Oordeel. Duidelyker taaie fpreekt de Franlche Overzetting van Mons : mange cjf boit fa propre condemnation.
Hammond wederlegt, in zyne aanmerkinge op Rom. Xl!l:2. p. 98, de zoodanigen, die onzen tegenwoordigen Text niet van de eeuwige verdoemenisfe verftaan. Onder deeze is Bengel, k^x - fchryft
deeze, judicium aiiquod, moibum mortemque corporis , (verfu fequenti) ut, qui Domini corpus non tiiscernunt , Juo corpore luant. Dan het befluit, het welk hy uit vers 30 trekt, heeft Paulus niet getrokken.
m» fouKoi-.at »o o-öipa r«v xvtlvt. —— Auexg/yfo betekent ook by Herodotus onderfcheiden, zoo als Raphelius heefr aangemerkt. Luther vertaalt het: by onder fcheidt bet lichaam des Hee- e* niet. En waar v in onderfcheidt hy het lichaam des Heeren niet ? Estius , Grotius, Cllricds, Lange, Wolf en M >sheim verklaaren het, te recht, op deeze wyze: " hy maakt s, geen onderfcheid tusfchen het lichaam des PTeren, „ en gemeene fpyze: " wy weeten naamlyk, datPAUlus dikwils zeer kort in zyne uitdrukkingen is: en hy kan 'er niet wel iets anders by ged icht hebben. Beza verklaird het verkeerd: discernere corpus Domini dicitur , qui dignitatis illius babet rationem, ut a cmteris re-
aan de Corinthen. Hoofdje. XI: 30—32. 309
bus distinguat, ac proinde cum fide ac refipiscentiafummaque reverentia ai bunc ponem éf ad boe poculum, non tanquam ad profanos cibos, fed tanquam ad mysteria rei omnium pretiofiffimce accedat. Dan hy merkt te rechc aan, dat, het geen van het lichaam van Christus gezegd wordt, ook van zyn bloed moet verftaan worden.
vers 30, 31, 32. Daarom zyn'er ookzoo veele zwakken en kranken onder u, ja veelen (zyn geftorven en) jlaapen. Want, byaldien wy ons zelve oordeelden (en ons beterden), zouden wy (door Codt) niet geoordeeld worden. Maar wanneer wy geoordeeld worden, worden wy van den Heer getuchtigd, ten einde wy niet, met de waereld, verdeeld worden. Aid roöro, daarom, omdierede, zyn 'er zoo veele zwakken en kranken onder u, dewyl gy tot hier toe het Heilig Avondmaal op zulk eene onweerdige wyze gehouden heeft. Daarom ftraft Godt
u thans met lichaamlyke krankheden. Dus wordt
het ook in den Weimarfchen Bybel verklaard, zoo wel als by Estius, die noch andere Uitleggeren noemt, die het op dezelfde wyze opvatten.
Zwakken en hanken, ü&inï<; x»\ d'^'w^oi. 'A*yn, hier betekent: het Avondmaal houden , of aan de tafel des Heeren eeten , heeft Grotius ook aangemerkt. Anderen hebben 'er niet van geiproken, om dat het van zelf klaar is.
Wacht op eikanderen , d^i^to, Mosheim vertaalt hec: neemt elkanderen aan, dat is, de ryken
moete) Dus heb ik gedacht het griekfche fpreekwoord beft te kunnen vertaaien. Onze taaie leverde my geene wooïï OP, om het nauwkeuriger natevolgea. Vertaau*. A a 2
372 Verklaaring van den eerfien Brief
moeten de armen aan hunne tafel ontfangen , om naderhand waardiglyk het heilig Avondmaal te kunnen houden. Dan het woord Uh^S-^ heeft nooit deeze betekenis gehad (//> . , .
Op dat gy niet op zulk eene wyze te zamen komt,^ dat Godt u moet oordeeten, ï«e *i «<« *e.'t** rwiexvS'- Dother heeft hec naar de letter vertaald: op aai gy net tot een oordeel te zamen kmt. Hy heeft de Oude Latynfche Overzetting gevolgd: ut non in ju-ircium conveniatis. Beza vertaalt het: ne ad condemnationem conveniatis, zoo als Theophylactus het reeds vertaald hadt Estius heeft het op dezelfde wyze overgezet : ne co'nventus ille vester vobis cedat ad ceternam damnati-
onem. .,
Grotius verklaart het anders: id est, ne ea, qux tn cowentibus vejlris verperam fiunt, caufa , vobis fint Calicuius') mali. Mosheim verklaart het bl. 714 ook op die wyze: " opdat gy het heilig Avondmaal niet
tot uw ongeluk, als onwaardige gasten, moogt
ontfangen." Het is zeker dat de Apostel niet
van de eeuwige verdoemenisfe fpreekt, maar hier wederom op de ziektcns doelt, van dewelken hy vers «so sefproken hadt. En zyn oogmerk is dus te zegeenfdat Godt, by aldien zy voortvoeren , op zulk eene wyze het heilig Avondmaal onwaardialyk re gebruiken , ook zoude voortvaaren, hun dergelyke ftraffen toetezenden. ,,„,,. „ ,
In het laatste vers belooft hv, by hen te zullen komen , en dan hun nog het één en ander te zullen voorfchryven. Estius en Bengel zyn van gedachten, dat hy hun noch niet alles gezegd hadt, het geen zy, met betrekkinge tot het heilig Avondmaal hadden in het oog te houden. Dan hy hadt hun dir alles in hec voorgaande reeds gezegd, Beza, Grotius en Calovius verftaan het, te recht, zoo, dat hy hun geene nieuwe leeringen wilde voorftellen, maar andere noodzaak.
m In de Griekfche Overzettinge des Bybels komt het «venwel voor in de betekenisfe van exeipio, fuscipio. Zi* Biel Thefaur. philol. op dit woord. Vertaaler.
aan de Corinthen. Hoofdfl. XII: r—.3, 373
zaaklyl-e fchikkingen maaien. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook op die wvze verklaart. Onze Apostel gebruikt het woord kap. XVI: 1 in
die zelfde betekenisfe.
HOOFDSTUK XII.
vers 1, 2 , 3. Maar wat de Geestlyke gaaven betrejt, zoo wit ik, heve Broeders, u ook daaromtrent niet cnnundig taaien. Gy weet, dat gy wel eer Heidenen geweest zyt, en tot de jtomme Afgoden, gelyk men u voerde, zyt been gegaan. Daarom maake ik u bekend, dat memand, die aoor Godts Geest fpreekt, Jefus vervloek!?, hn zoo kan ook niemand Jefus den Heer noemen , dan alleen door den heiligen Geest. De Corinthifche Christe. nen hadden, gelyk wy uit Hoofdft. VII: 1 weeten, aan F-aulüs gefchreeven, en hem verzocht, dat hy hen m eenige (lukken wilde onderrichten. (Zy fielden hem tot dar, einde eenige vraagen voor , waar op zy inzonderheid zyn antwoord verzochten.) Op de eers. te van 01e vraagen antwoordde hy terflond in het zeycndc Hoofdftuk ; op de tweede in het achtste. En in ons tegenwoordig Texthoofdftuk vinden wy zyn antwoord op hunne vraage: boe men over de Geestlyke gaaven behoor e te denken?
ruHef gxe,cn de AP°steJ ^b. XII, en XIV voorfielt — fchryft Mosheim. bl. 725 — kan onder de zwaarste plaatzen van deezen geheelen Brief, ja genoegzaam van den ganfchen Bybel, geteld worden. Hv is naamlyk van oordcel, dat wy, nu de wondergaaven , de Geestlyke gaaven, hebben opgehouden, d:iar van in het geheel geen begrip hebben , en niets van dat alles verftaan , het geen in deeze Hoofdtakken gezegd wordt van Propheeten, en Propheteeren; van Menlchen , die vreemde taaien fpraken,- die vreemde taaien uitleiden; die de kranken genazen ; die kwaade geesten uitdreeven en dooden leevendig maakten. — Dan ik twyfele niet, of ieder eenzal my toeftemmen, dat dit alles heden ten dage voor ons even zooverilaanA a 3 baar
374 Ferklaaring van den ecrjlen Brief
baar is, als het voor hun was, die toen leefden. Hy zoude zich ook nog op de drie duistere woorden van vers 28, SWmws , if»V«X«^fw en *#/S«g»*'ri<« hebben kunnen beroepen. Dan wy hebben reeds meer dan éénmaal drie en meer duistere woorden in een Kapittel gevonden,
betekent, vaat de Geestlyke gaa. ven betreft. Zoo leezen wy ook kap. XVI; 1: a-s?< T?« *«yi*s wat de inzameling van liejaegaaven ben eft , en versla, a-s^i 'a*>>*-0 , -nv dhxquv, wat Broeder Apollo aangaat; gelyk mede Matth. XXIl: 31: *»(( «•«« «■«V<»s r«.'f wat de opjiandmge der dooden aangaat;
by welke laatste plaatze men myne aantekening gelie. ve na te zien. Pricjeus, die over dit Kapittel alleen van deezen Brief aantekeningen heeft nagelaaten, heefc het ook, quod attinet ad vertaald.
Dat r£* tnetifcxTtxiZt het Neutrum is , en men 'er ^irftdrm ( nder te verftaan heeft, blykt uit vers 4, 8 en 31 alwaar dit woord uitdruklyk voorkomt. Zoo zegt hy ook kap. XXIV: 1: ™ ■n-nvpx.rtxx ,
fireeft yverig na de Geestlyke gaaven', en Rom. I: u, belooft hy aan de Christenen te Rome, hun eere Geesüy. ke gaave, x*tW* «■»•»/»»*■<*«> te zullen mededeelen. Grotius beging eenen grooten miflag , toen hy *»«»fMTixüv voor een Mafculinum hieldt, en het vertaalde: qui fpiritu affiantur, (Jive impuro jive fantlo'). Zyn bewys is zeer zwak, daar hy zich op kap. XlV: 27 beroept , alwaar wy vnvt**Tix\f, een Geestlyk Menfh , leezen. Hammond volgde hem , en bracht het oo!c ïn zyne Varapbrrfis, by welke Clericus fchreef: boze mti'lo modo fe>r? potest (deeze verklaaring is onver, draaglvk). Calovius toont, dat alle de Uitleggeren van de oudste tyden af dit vers van de Geestlyke gaaven verftaan hebben.
Gy wee:, dat gy Heidenen waart, **t «s-n *V> eratis. Beza verwerpt deeze leezing , dewyl op niet «jr<»y*iB«»»<, mnar «v«y«Vt»« moest volgen. Dan het ging Paulus, zoo als het den welfpreekenften onder de Griekfche en Latynfche Schryveren wel eens gegaan i$, datis, zy vergaten wel eens, welk woord zy
voor-
aan de Corinthen* Hoofdfl. XU: r—3. 375
Vooraf gebruikt hadden. Ik zal maar één voorbeeld uit Cortiüs bybrengen. Deeze fchryft lib. VII, 10, 13: qua-.to die ad JiumenOxum perventum est. Hic quia limumvebit, turbtdus femper est. Hy was van veroeelding, dat hy het woord fluvius gebezigd hadc. Gy gingt tot de Jtomme Afgoden, gelyk men u voerde,
trgcf r* itoahx xx a(pf>M, »s (.V;;So3-« asn-ceyifctiti. WoLF
oordeelt het waarfchynlyk, dat de Apostel op het offervee doelt, het welk de Heidenen na de Alraaren van hunne Goden voerden, om aldaar geofferd teworden. Weinigen zullen het daar in met hem eens zyn. Lange verklaart het mede verkeerd : " gy werdt, „ benevens anderen , in uwe blindheid en dolheid , „ tot de Afgoden gevoerd, om dezelven om raad te „ vraagen, en hen te dienen; gelyk ook de Afgods„ priesteren en waarzeggeren (u daar toe) aanzettede. „ Dit weet gy , en daarom kunt gy het onderfcheid ,, tusfchén den waaren en valfchen Godtsdienst te eer ,, bemerken." Ik zal nadarhand vers j en 3 te gelyk verklaaren, en de waare meening van Paolus aantoonen.'
Clericus en Mosheim (bl. 742) oordeelen met recht , dat dit enkel bedriegeryen der Heidenfche Priesteren geweest zyn, die door den mond van Icevenlooze beelden fpraken, en de oogen van het Volk door allerleie geheime konsten verblindden. Ant. van Dale heeft dit, in zyn Boek, de Oraculis, meer dan genoeg beweezen.
By dit tweede vers. heeft Bengel de geheele famenvoeging der woorden (Cunfirutïio') veranderd, en daar door beweezen, dat hy geen goed fpraakkonstenaar (Grammaticus) was.
Niemand, die door Godts Geest fpreekt, vervloekt Jefus. Dit wordt door Grotius op de volgende wyze, verkeerd, verftaan: ficut in veteri lege, ut quis proohe. tis adfcriberetur, non fufficiebat, eventus prcediStis refpon. dere, fed praterea requirebatur , ne a vero^Deo bomiaes abduceret; fic £? fub Novo Testamento , prester convenientiam eventuum cum pradiSlis, requiritw, ne bomines a fefu abducat» Nam ficut Deus providentia Dei A a 4 fun.
3"i6 Verklaaring van den eerften Brief
fundamentum fuh illis temporibus , ita mine Jefus, Jive Deus per Jejum cognitus, fundamentum est totius religionis. -!—. Flacius neeft hec in zynen ClavU, P. 1, p. 360, becer getroffen: Nemo dicens Jefum anathema, bono Spiritu icquitur, £ƒ, qui Jefum dicit anathema, malo fpiritu loquitur.
h'eyu dmS-iitt 'Uvtvi, hy vervloekt Jefus. Dus heeft LuTHERtis, gelyk ook Zeltner, hec zeer goed vertaald. Beza en Estius fenryven insgelyks exfecratur.
Niemand kan Jefus eenen Heer noemen, h-xw kJji«» 'ius-ot/s. Becer : niemand kan Jefus aen Heer noemen. Rom. X: 9, welke plaatze mee onzen Texc zeer veel overéénkomt, wordt Christus insgelyks, zonder byvoeginge van de articulus «, xiew, de Heer, genaamd; gelyk Luther het daar ter plaatze ook zoo vertaald heeft. Want dat op beide die plaatzen van Christus gefproken wordt, is onbetwisbaar. Flacius verklaart hec, pag. 360, zeer goed: Nemo potest Jefum pro fuo domino agnofcere £f profiteri, nifi ex fpiritu Sanëto (niemand kan Jesus voor zynen Heer erkennen en belyden, ten zy door den Heiligen Geest.) En Grotius: qui conjlanter Jefum profitetur fuum esfe dominum, cui per omnia parere velit» ne dubitate, quin Divino , non fatanico , afflatus fit fpiritu. En hiér mede komt de verklaaring van Lange overéén : niemand kan Jefus uit 's harten grond eenen Heer, dat is, zynen verlosfer en zaligmaaker, dien hy zich ten eigendomme overgeeft, noemen, ten zy door den Heiligen Geest, dewelke zulk een geloof van het hart, in eene zoodanige blymoedige belydenis van den mond in hem werkt.
Zeltner verklaart het verkeerd: Heer noemen betekent hier het zelfde, als Gal. IV: 6: onzen Vader noemen. Ook Estius: Christus est dominus yz/r redem. tionis bumana: quo fenfu dominum eum prcedicabant Apostoll, lSvericonfitenturfidel.es. Nee tarnen , quicunque eo fenfu piedicant aut confitentur, Jesum esfe dominum, id faciunt in fpiritu SanBo, fed qui pio cordis affeclu talem prcedicant £? confitentur. Het laatste is wél gezegd.
Ham-
aan de Corinthen. Hoofdjl. XII: 1—3. 3^7
Hammond legt het, in zyne Paraphrafis, mede verkeerd uit; Nullus Propheta qui accepit fpiritualia dona in ecclefia, unquam Jefu est malediSturus: is vero, qui babet inufitata dona, qualis est potestas, edendt miracula, quce edit nomine Cbristi, agitur a fpiritu Saclo, Nam do&rinia £? prcetepta Cbristi usque adeo tontraria funt confiliis cacod&monum in perniciem bumani genens , ut nunquam potentia fua fint ufüri ad ftabiliendum Euange. lium. Wolf daarentegen verklaart het, met Calovids, zoo als het behoort: 'e<*-sr» «t)g«» 'Ljratr. est 'jefum agnofcere dominum, in eumcredere, nomen ejus invocare, celebrare ac ghrificare vera fidei confesfime, fancta obedientia & fubjeSbione.
In de verklaaringe van Beza is iets, het geen niet in den Text fhat: Dicere 'Jefum dominum, id est, eum ut dominum ac Deum feris agnofcere. Nqldios vertaalt (in zyne 316 aanmerking op zyne concordantia •particularum Hebrcearum» p. 769) het woord tWs7» door recJe dicere. In den Weimarichen Bybel wordt dit vers zeer goed verklaard: " Niemand kan Jefus eenen „ Heer noemen, zoo, dat hy hem uit een geloovig ,, hart , en niet met woorden alleen , eenen Heer
noemt, hem voor Godts eeniggebooren Zoon, en „ den waarcn Godt, erkent, zyn vertrouwen op hem „ ftelt, en hem, als zynen Heere, de géhoorzaam„ heid bewyst, die hy hem fchuldig is."
Mosheim en Harenberg verklaaren dit derde vers ook verkeerd, dewyl zy omftandigheden in den Text brengen, die 'er niet in ftaan, en ook niet, door eene natuurlyke gevolgtrekking;, daar uit afgeleid kunnen worden. " In dit vers" fchryft de eerstge-
melde bl. 729 — " geeft de Apostel kenmerken op, waar naar zy moesten beoordeeld worden, die zich „ voor Propheeten, en door Godt verlichte gezandten „uitgaven. Dezelve zyn tweeledig. Vooreerst: die „ kwaad fpreekt van Jesus Christus, kan geen waar „ Propheet zyn. Ten tweeden , die Jesus Christus „ voor den Messias, en Heiland der waereld houdt, j, en daar by een Propheet of wonderdoener is, die A a 5 „ is
378 Verklaaring van den eer ft en Brief
„ is een waarachtig Propheet, of in der daad ver„ licht."
Harenberg heeft dit vers in het tweede kapittel van zyne Otia Sacra verklaard, en deeze verklaaring in het derde ftuk des tweedens deels van de Bibliotbeca Bremenfis 6? Ferdeufis, in de Hoogduitfche taaie Kortlyk herhaald. '•' Jesus eenen vloek noemen — zegt hy
— is zoo veel, als zeggen, dat hy een ftrafwaardige „ misdaadiger en boosdoener geweest is: tot welke belydenis de Christenen door Heidenen en Jooden ge. „ dwongen wierden. Paulus fpreekt dus van de vervolgingen der eerfle Christenen. " —- Door dien, die door Godts Geest fpreekt, verftaat hy iemand, die jn de vervolginge niet afvalt, maar met geduld het lyden verdraagt, het geen Godt hem toezendt. — Jefus eenen Heer noemen, wil by hem zeggen, in weerwil van alle pynigingen bekennen, dat men Jesus, niet maar alleen voor eenen Heer, maar ook dat men hem voer zynen Heer houdt. De vervolging doet blyken, of iemand Jesus in der daad voor zynen Heer houde. , , ]k kan aan deeze verklaaringe van den Heer Harenberg myne toeftemming niet geeven , dewyl 'erin deeze drie verfen geen de minfte blyk is, dat Paulus van vervolgingen fpreekt.
Thans zal ik 'er, ingevolge myne belofte, myne verklaaring van het tweede en derde vers byvoegen.
j, Gy gingt wel eer tot de Afgoden, gelyk gy door „ uwe' voormaalige Heidenfche Leeraaren gevoerd
wierdt, dewelken voorgaven, dat Godts Geest door „ hen, en hunne Godtfpraaken, fprak. Ik verkondi„ geu daarom, dat geen Leeraar, hy mag een Hei. „ den of Jood zyn, die Jesus voor eenen valfchen „ Leeraar houdt , en als zoodanig eenen vervloekt, „ Godts Geest heeft. Maar die gelooft en leert, dat „ Jesus de Heer, Godts Zoon, en de Heiland der wae„ reld is, die heeft den Heiligen Geest, en Geestly„ ke gaaven ".
Dit is de geheeJe inhoud van deeze twee verzen, en de Apostel wil noch meer, noch minder, zeggen.
vers
aan de Corinthen. Hoofdjl, XII: 4—7. 379
vers 4, 5,6, 7. Maar 'er zyn veekrieye gaaven; nochtans is (by allen) één en dezelfde Geest. En 'er zyn veeieneye ampten; maar ''er is (by allen) één en dezelfde Heer. En 'er zyn veele-leye werkingm; maar het is dezelfde Godt, die alles in allen werkt. Maar eenen lege. lyken wordt gegeeven, dat zicb de Geest (in hem) openbaare, ten (gemeenen) nutte. Beza en Estiüs ^ren van oordeel, dat XaSh\uara. het genus, daar en
tegen en «»«{y«V«T* de fpecies zyn, ea dat Paulus alleenlyk van de beide laatften fpreekt.1 Dan Paulus onderfcheidt de gaaven van de ampten en werkingen al te duidelyk.
'Er is (by allen) één endezelfde Geest, r) duri Wtfftm. Bengel heeft het, vers 4,5,6 ook vertaald even dezelvde, en zoo ook Zeltner vers 6. Ik heb 'er in dit en het volgende vers by allen by geveegd, dewyl 'er dit onder moet verftaan worden. Paulus, die buiten dien dikwils gewoon is, zich zeer kort uit te drukken, konde deeze woorden zeer wel weg laaten, dewyl een Leezer ze ligtlyk van zelf daar kan byvoegen.
'Er zyn veelerleye ampten; maar (by allen) is dezelfde Heer. Bengel vertaalt het: 'er zynveelerleye bedieningen. Maar de overzetting van Lutherus is toch beter. Grotius heeft den zin van den Apostel zeer wel ge. troffen, wanneer hy het dus verklaart: eidem Cbristi omnia hcec (^*e.v,««r«) fervire debent.
'Er zyn veelerleye werkingen; maar bet is dezelfde Godt, die alles in allen werkt. Bengel vertaalt het ook werkingen, waar door het woord fttfyjfwrm goed uitgedrukt wordt. Zeltner vertaalt door dit woord verrichtingen, tot welke eene byzondere kracht vereifcht wordt. Hy hadt het oog op de overzecting van Lutherus, die het door krachten vertaald heeft. Volgens deeze overzetting wordt het in den Weimarfchen Bybel van de krachten verklaard, om de gaaven recht te gebruiken, en dezelve, in de waarneemingeder Kerklyke bedieningen, wel te befteeden.
Calovius verklaart het op deeze wyze: 'E»feY*'r**T<* omnia funt opera &? effeEta gratice, qm ordinarie per ministeria facra operaiur in Ecclefia Deus, ob qua ministris
con-
380 Verklaaring van den eerjten Brief
conceduntur Spiritus Sancti x»s^^«tu. —. Bengel ea Lange: " het zyn menigerleye krachten, om won-
3, ei werken te doen, volgens vers 9, 10. " Mos-
„ heim verklaart het, bl. 752, ook zoo: " etea. ™» zyn de krachten , die in allerleie wonderwerken openbaren: " de gaave, om ziektens te geneezen, ,> kwaade g-, esLen ui( te dry ven , en andere dergely9, ke." — Dan deeze verklaaring is niet gegrond, wordende vers 9 en io hier, zonder rede, bygetrokken.
Dewelke alles in allen werkt, i t'»iYs, tè. nd,™ h w£r,. Grotius verklaart het nietkwaalyk: Rcec omnia in iis, qux Cbristum per Domino babent, ab uno procedunt Domino.
Maar eenen iegelyken wordt gegeeven, dat zicb de Geest (in hem) openbaare ten (algemeene) nutte, v»ïs ■ro rvvAipu ^ Hebr. XII: 10 leest men in dezelfde betekenisfe , !ie\ ri FVfiip'e^,. Het woord algemeenen vindt men ook in de Overzettinge van Lutheros , die het 'tr insgelyks heeft bygevoegd. En wel te recht; want de Apostel kan geen ander, dan bet algemeen nut, op het oog hebben.
**,é;-r«« r»i n,t6fi*t,<. Dit verklaare ik op deeze wyze: de Heilige Geest doet zich daar door zien , „ als werkende in eenen iegelyken ten algemeenen „ nutte der Christlyke Kerk." Lange verklaart het ook zon : " De Openbaaring , of de werking , door „ wel ke^ zich de Heilige Geest in en door hen Open-
baart.'' En Beza: Prout vim illam fuam divinam p'ritui Santto placet hoe vel Ulo dono patefacere , £? quidem gratis. Zeltner geeft 'er eene zeer fraaye uitbreiding van: ' Godt geeft niet flechts ampten en
gaaven, waar door hy deezen en geenen tot zyu „ werk geicnikt maakt, maar hy geeft ons ook te „ kennen, of, wanneer, hoe, en waar hy dezelve „ ten algemeene nutte der Kerke gebruiken moete."
De verklaaring van Mosheim is zoo goed niet uitge» vallen : ' f« Matxh. XI: 25, mede zoo veel als prudens, gelyk hec terftond daar na door U>\iveu en wellpreekende woorden Mycvs e-e^i»f.
Thans ga ik tot de verklaaring van deeze vyf verfen over.
Hec woord «Vs«5fermo cognitionis, quam multi fideles habehant, fed cum aliis docendo communicare non poterant. — Beza: Xo ratpl», Mam dotlrinam Euangelicam Apostolis communicatam, door x«y-t donum intelligendi fenfum mysticum legis fcf Euangelii.
Lange verklaart het op deeze wyze: " a0y.s r*<»f«** „ betekent alleoverige, van Godt verkreege, weetcn„ fchap van Godtlyke dingen".
Zeltner: " den éénen wordt gegeeven. te fpreeken „ van de wysheid, datis, van diepgezochte verbor„ genheden , hoedanig de leere van Melchisedek „ (Hebr. VI en VII, is): den anderen wordt gegee,, ven te fpreeken van de kennisfe, dat is, van de alge,, meene weetenfchap en duidelykere leere van de waarheid des Evangeliums, zoo als wy in de Brie,, ven van Petrdsvinden".
Gottfried Olearios verftaat door e-eQixt r#» xlytii, loquendi facultatem , door ^ ys, yrutrliH facultatem judicandi, yiarit ^oyix^. De verklaaring van Mosheim komt hier op uit: " a«V«« o-sfl** is „ de gaave, om de waarheden van het Geloof te ,5 verklaaren; /»y«s yf»o-s«/s is de gaave, om vin de „ waarheden van den Godtsdienst , die op de Godt„ zaligheid en het leeven der Christenen onmiudelyk „ betrekiyk zyn, te fpreeken ".
In het negende vers verftaan Chrysostomus en Theopiiylactos door b-.v» fidem miraculofam. ——- Beza: fpecialem Mam fidem, qu*Ht*u( v^fcU*»,, de gaave. om Geesten té onder, derfcheiden. Dac hier eenen Leeraar bereken
hebben wy ce vooren reeds gezien, enteffens gewone?; dac i,™e,r*, wnvftA*»! de gaave is, om echte van val. iche Leeraaren te onderfcheiden. Estius en Ben gel Verklaaren hec dus: ut posfit alüs demonjhare, ZH qiasque Propbeta Spiritum habeat, (cap XIV: 9)\onum \
inter op,rafc0fl« 6f e/0?ai« Spirim-Znli. -— Ham* mond en Wolf verftaan 'er de gaave doo om SiS Christenen van huichelaaren ce ondeifchekïen —Ca va\'Sóordyeell"^h^gen der Apostelen bl. 180 ," ftord? nm '< ' .^zegaave in het vermogen beontJekkeenV.a'fCh5 G°™^ en won&derwer. Zeltner verftaat 'er de gaave door, om of in het gemeen, zonder veel onderzoek, te erkennen wien. Geestes kind een ieder zy, of ook fn h« binder beproeven, wie bekwaam zouden zyn, om hun het
Predikampc coe te vertrouwen Amelius verftaat
er ook, in het tweede deel bl. 133, df^ihdddSr m het beoordeelen van de geenen, 'die wff Prc3ik! ampt moeten bevorderd worden. — Mosheim is , bl. 756, van oordeel, dat het de gaave geweest is om uit zekere kenmerken te oordeelen , of iemand! die zich voor eenen Propheet uitgaf , dien naam waar-
Met betrekkinge tot vers n is Beza van gevoelen, dat van de wooruen en één o^rloHig?
en van den rand, waar op het ter verklaaringe gefchreeven was, ,„ den Text gebracht. Wolf wil bel de deeze woorden behouden, dewyl zv in alle Oude ?mc M nften ^vonden worden. Echter brengt Millius ééne, en Wetstein twee, by, waar in AU hec woord mf vindt. Dan dewyl in de meeste HandlchrS B b 2 terj
388 Verklaaring van den eerfien Brief
ten beide deeze woorden ftaan, houden wy dit met iede voor de rechte leezing.
In het twaalfde vers verklaart Pric*us de woorden. Sur» *cu iXfiris, op deeze wyze: id est, Christi ecclefia: est mew.ymia. Beza: Cbristum intelhge cum ecclefia fuet coniunElum , & quatenus est corpus mystiu
caput; Estius: Christus vocatur corpus, quatenus
in Cbristo intelliguntur caput & membra. Hujus totius corporis caput Christus est: membra funt omnes fidele:, una cum Cbristo capite, corpus boe mystitum conjtituen.
^Glassius, p. 1877-* Christus boe loco ipfa Ecclefia voeftur per metonymiam fubjeEti. Eu ptg. »47'! Jicut corpus unum est, multa babet membra ; omnia autem membra corporis unius, multa cum fint, un-m Junt corpus, fic & Christus, boe est, fic & Cbristi ecclefia multa membra babet, & multi jideles unum corpus Christi, feuunam Ecclefiam, conftituunt. ChrLtus igitur pro mystvofuo co-por e ponitur, feu, quod idem est, tributtur Cbristo, quod corporiproprie competit, propter unionem mysticam. , In den Weimarfchen Bybel: " Zoo is het ook met het «eestlvk lichaam van Christus gefield, dat is, " met^zvne Christlyke Kerke , waar van Christus het hoofd is, en waar in zich ook onderfcheidene
" leden bevinden." Hammond ; eadem est ram
Cbristi &f ejus ecclefiee Witsius, Miscell. S.T.
II p 6V Ec lefia bic appellatur CHRISTUS, ficut mos erat atmd Hebrasos , uxores vocari de mariii nomine Bfngel verklaart het met de volgende woor¬
den van Augustinus: Totus Christus caput tj corpus est : caput unigenitus Dei Filius , £ƒ corpus ejus Eccle-
^Ten befluite voege ik hier de wonderlyke verklaard by, die Gregorius Nazianzenus, in zyne redevoering de Mcdfratione indifputationibus fervanda , p. m 90, aan deeze vyf verfen gegeeven heefc: En wel zal ik dezelve volgens de Latynfche Overzetting by. breösen: Alii per fphitvm datur fermo fapientios & fvetulationis» alii fermo fiienti* cjf revelationis, alii fides
certa.
aan de Corinthen. Hoofdji. XII: 13, 14» 389
certa minimeque dubia, alii virtuturn [ublimiumque miraculorum operaiiones, alii graiice cumtionum, vpitulatio. nes, boe est, defenfiones fcf patrocinia , gubernationes, hoe est, carnis cajligauones, genera linguarum , inter. pretationes linguarum, aüsdenique prcejtantiores , aliis infenores graii®, pro fidei nimirum ratione é proportione. 1 r
vers 13, 14. Want wy zyn allen door éénen Geest gedoopt, op dat wy te zamen één lichaam zyn zulten, wy moogen Jooden of Heidenen, knechten of vry zyn; en wy zyn ook allen (in het Heüig Avondmaal) gedrenkt, op nat wy te zamen éénen Geest zullen hebben. Want één lid is ook bet ILbaam niet , maar veele leden te zamen
maaken bet lichaam uit. Door eenen Geest, die hec
ganfche Geestlyk lichaam, als deszelfs ziele, regeert — voegt Zeltner 'er niet ten onrechte by.
De Overzetting van Lutherus: wy zyn allen tot één lichaam gedoopt, en tot éénen Geest gearenkt, is onverftaanbaar. In onze taaie wordt de meening van den Apostel dus uitgedrukt: op dat wy te zamen één lichaam zullen zyn, en te zamen éénen Geest hebben.
Lange verklaart het goed: tot één lichaam gedoopt worden , is te zeggen, door den doop Christos ingelyfd worden, zoo dat men onder hem, als hec eenig hoofd, een echt lid aan zvn Geestlyk lichaam zy. JJit is ook de verklaaring van Estius.
Tot éénen Geest gedrenkt worden —. vaart Lange voort ——- geeft te kennen, door het genot vau hec heilig Avondmaal den Heiligen Geest meer en meer deelachtig worden. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook zoo verklaard: " wy zyn in den Heiligen Doop „ door de kracht van den Heiligen Geest wederge„ booren, op dat wy allen een Geestlyk lichaam zou. „ den worden, waar van Christus bet Hoofd is: en « ^, en, allente zamen, in het Heilig Avondmaal „ éenen drank, te weeten het bloed van Christus, „ om hier door de eenigheid van Geest te ftichten, „ te onderhouden en te verflerken." Calovihs verklaart het mede zeer gefchikt: Baptismus t? Ctsna Sa.
B b 3 era
390 Vetklaaring van den eerjlen Brief
era funt Sacrum illud gluten , per quod in unum corpus Christi coalescimus , ejusque fantli vigoris £ƒ fpiritualis ejfuaci® partidpes reddimur.
De verkïaaring van Beza is duister: id est— zegt hy i— ut cn?n Cbristo unum corpus fieremus, atqj^ adeo ut in unum Cbristi corpus coalescêremus , adeo ut Ecclefia tota nihil aliud ft, quam unus Christus, quoniam videiicet totum corpus mysticum a capite denominatur. Fesselius verklaart het lib. X, cap. 2 § 55, p. 548 beter: idest, per baptismum faSti fumus membra Christi, £f participes beneficiorum ipfius , Spiritu Santïo effict citer operante fidem in cordibus r.ostris: per. S. Ccenam vege. tantur membra nostra, Cbristo per S. Coznam infita , ut in Ulo maneant fpiritualüer, per unum fpiritum in uno corpore Cbristi coalescant, velut membra itnius corporis uno fpiritu regamur.
De verklaaring van MosHErM-verfchilt hier ook niet veel van: " zy zyn allen ten dien einde gedoopt, op „ dat zy één lichaam , datis, ééne Gemeente, een ,, vast verbondenGenootfchap, zynzullen. Dewoorj, den e» In 9-Hófiitri moeten: door éénen H. Geest, ver,, taald worden. Deeze manier van fpreeken geeft te „ kennen , dat hier niet alleen van' den uiterlyken ,, Doop, masr ook van de inwendige genadewerking „ van den Heiligen Geest, waar mede de Doop ver,, gezeldgaat, gefproken wordt. Wy zyn allen ge„ doopt en by den Doop door den Heiligen Geest ,, wedergebooren, met dat oogmerk, dat wy allen, gelyk Broederen, en leden van één lichaam, ender „ eikanderen verbonden zullen zyn. Deeze uiterlyke verbindtcnis is intusfehenniet genoeg. De Chris. „ tenen moeten ook inwendig met eikanderen verbon. „ den zyn. In dit ééne lichaam moet ook ééne Ziele „ wconen. uk U x-urp.*, datis, ten einde zy, één ,, Geest en ééne Ziele zullen zyn. Deeze maal tyd is „ een liefdemaal. De Christenen , die het gemeen„ fchaplyk genieten , verbinden zich daar door tot „ Brocderlyke liefde, eensgezindheid en gemeen. „ zaamheid. Zy moeten, door de liefde, op dezelf-
« de
aan de Corinthen. Hoofdjl. XII: 13, 14. 391;
„ de wyze ééne ziel worden, gelyk zy één lichaam, ,, of ééne uiterlyke Maatfchappy uitmaaken."
Op dezelfde wyze luidt de Parapbrafis van Hammond: Bapiismo participes faSti ejusderr. fpnitus, unius corpcris membra cum cèteris Cbristianis fucti fumus, cujuscunque Jimus fortis. Pccutum caritcttis o' gratiarum aÜionis, 'quod in ultima fua coena injlituit, fymbolumest vinculum conjuncfionis, quam opcrtet esfe inter Christia' nos, fignificatque, omnes eodem fpiritu agi.
Grotius en Clericus verklaaren dit vers verkeerd. De eerstgemelde: In uno fpiritu, idest. in fpem ejusdemfpiritus , jive fpirituaiium donorum, qua, ab eadem omnia origine verdunt. De laastgenoemde : 'e'»«5 'mirtT*, xaj «9 ptüfta. lac robis potandum , non cibum (comeden. duin) dedi. Men zie, het geen ik te vooren by die plaatze heb aangetekend.
De Heer Venema beeft lib. II van zyne Disfertationes Sacrce, cap. 15, § 3 p. 430fq. eene verklaaring aan dit vers gegeeven, met dewelke ik my niet kan vereenigen. Hy is naamlyk van oordeel, dat te deezer plaatze noch van den Doop, noch van het Avondmaal gefproken wordt. Non de baptismo aqua —— fchryft
hv fed SPIRITUS loquitur Apostolus; omnes IN"
UNUM'CORPUS, i, I»; «W,*.™ UNO SPIRITU esfe tinclos, asferit: ita verba reddi debent, 6? non PER Ü-NUM SPIR1TUM. Aquabaptizari, & Spiritu SanB b 4 öo
392 Verklaaring van den eeiften Brief
üo tingï, clarisfime a Joanne baptista {Matth. III: n) dïstinguimtUT: & posterius ad Spiritus SanBi effufionera direSle (Act. 1: 5) a Domino, nee non (Act. li: 16) a Fetro, rejertur. huc Apostolum in nostro verfu colli' masfe, non inepte Jlaiueretur, cum unionis vinculum in ejusdem fpiritus participatione conftituatur, quod& ex empbafi , quee phrafi 1,1 > uuo fpiritu , incst, ulterius firmatur. Denique extra dubium ultima verba collvcare videntur. n«vT£;, ait, miSpa ëtroTtS-vfif , omnes ad unum fpiritum potati fumus , metaphora a ylantis, utvidetur, quee uno fonte irrigantur , derivata; ut fenfusfit: nos unum eundemque fpiritum vitalem baufimus, eodem fpiritu omnes imgamur.
De woorden : *« r£ftu «óx JV« *, plic,, a-»»*, kunnen in onze taaieniet verftaan worden, zo men ze niet op de volgende wyze vertaalt: één lid is het lichaam niet, maar veele leden te zamen maaken het lichaam uit. Grotius vertaalt het ook zoo: non unum aliquod memhum facit corpus, fedcuneïa fimul.
vers 15, 16, 17, 18, 19, 20,21. Byaldien nu de voet ztide: dewyl ik de hand niet ben, behoore ik niet mede tot het lichaam ; zoude by dan daarom niet mede tot het lichaam behooren ? En by aldien het oor zeide: dewyl ik geen oog ben , behoore ik niet mede tot bet lühaam', zoude bet dan daarom niet mede tot bet lichaam behooren'? By aldien bet geheele lichaam oog was, waar bleef dan bet gehoor! En byaldien het geheel gehoor was, waar bleef dan de reuk ? Maar nu heeft Godt de ledemaalen zoo gefcbikt, dat elk lid aan het lühaam is, gelyk by gewild beeft. Maar indien alle leden eenerlei lid waren, waar zoude dan bet lichaam zyn ? Maar nu zyn 'er veele leden , terwyl bet lichaam maar één is. Het oog kan niet tot de band zeggen: ik heb u niet noodig; nocb het boofd tot de voeten: ik heb u niet noodig.
rict^a, toIto, daarom. Luther heeft het om diens wille vertaald; het welk op het zelfde uitkomt. Beza vertaalt het ook propterea, en de oude Latynfche Overzetter ideo. Ook is deeze uitdrukking goed Griekfcb.
Want
aan de Corinthen. Hoofdfl. XI f: 15—21. 393
Want Raphelius heeft »•«£« toCto, in deeze betekenisfe, meer dan eens by Polybius gevonden.
Beza is van oordeel, dat Paulus in deeze woorden op den nyd van fommige Kerkleeraaren doelt, die anderen , dewelken grootere gaaven ontfangen hebben , met een afgunftig oog befchouwen , en fcheuringen veroorzaaken. Van het zelfde gevoelen zyn ook Grotius en Hammond , zeggende: non debem mmores invidere majoribus.
*e»' éW.v dv-sa, vertaalt Beza: fingulafigillatum, id efi , fingulatim. Luther heefc het ook overgezet : tin jcgltdjcé fonïcrttc^. Dan beide deeze woorden zyn niet noodig. Men ziet wel, dat«» hier overtollig is.
Waar bleef (was) dan bet lichaam? hetwelk: immers uit veele leden beftaan moet — voegt Zeltner 'er te recht by. In den Weimarfchen Bybel: wat zoude dat voor een lichaam zyn , het welk maar uit één lid beftondt ?
Ik vertaale i'» door êênerlei lid. Lange en Mos. heim vertaaien het ook door leden van êênerlei natuure. Ik moet by deeze gelegenheid eene noodzaaklyke aanmerking maaken. Men is niet in ftaat om, van vers 12 tot 27, alles recht te verftaan, wanneer men , gelyk in alle uitgaaven ftaat , era fchryft, en niet één , zoo als ik gefchreeven hebbe. Dit behoort men dan in alle volgende uitgaaven in het oog te houden. Zeltner is my hier in voorgegaan, die Hand. IV: 32 in de eerfte uitgaave van den Altorffchen Bybel op deeze wyze liet drukken : maar de menigte der Geloovigen was één hart, ea ééne ziele. Op dezelfde wyze heeft hy het in ons Texthoofdftuk laaten drukken : en het is dus een groote misflag , dat men dit in de tweede uitgaave, ten opzichte van beide deeze plaaczen, veranderd heeft;
n«a heeft Luther door wederom vertaald. Het betekent ook voortaan Joh. I: 28. Onze plaatze kan derhalven op deeze wyze vertaald worden: ik bebu voor. taan niet noodig. Joh. XVIII: 3 ftaat dit woord overtollig; en de Syrifche Overzetter heeft het daarom B b 5 on-
294- Verklaaring varl'ken eerfien Brief
onvertaald gelaaten. Ik heb gemeend, hemtemoeten volgen, en het ook niet vertaald.
Lange verklaart deeze plaatze op eene vreemde wy« ze: " bet oog, datis, hy die een fchrander doorzicht ,, in natuurlyke dingen heeft, kan met zeggen tot de „ hand, dat is, tot hem, die de Kerk door allerleie „ uitwendige verrichtingen dient." Op deeze wyze verklaart hy ook de volgende verfen.
De Roomfchgezinden geeven aan deeze vyf verfen eenen zin, die hunner Kerke tot eere ltrekt per ocu.
lum fchryft Estius < intelligmtur ii, qui in
Ecclefia vacant aëbionibus vitce contemplativce. Quo in genere Doctores funt ut oculi, difcipuli ut aures: quem. admodum explicat Thomas Aqulnas , volens etiam per manus £ƒ pedes fignificari, qui vitce aStivte dediti funt'. in qua prcelati funt ut manus, fubditi eorum ut pedes. Caput est vicarius Christi, Romanits pontifex. Men kan deeze verklaaring der Roomfchgezinden ook in de aanmerking van Calovius op deeze plaatze leezen.
Mosheim geeft bl. 768 enz. aan deeze plaatze eene Geestlyke betekenis. " In eenen Geestlyken zin — „ fchryft hy -— betekenen de ledemaaten de Geest-
lyke gaaven der eerste Kerke, of liever de perfoo,, nen, die met deeze Geestlyke gaaven op verfchil,, lende wyze vercierd waren. De hand en bet oog zyn ,, zinnebeelden van gaaven, die groot, aanzienlyk, „ en boven anderen achtenswaardig zyn. De voet en „ bet oir betekenen Menfchen , die met kleiner en „ mindere gaaven waren uitgerust. De geheele betes. ,, kenis komt derhalven hier op uit: De leden van ,, Christus Geestlyk lichaam , die met kleinere en ,, geringere krachten van den Geest zyn uitgerust, „ blyven zoo wel noodzaaklyke en nuttige leden van „ dit lichaam, als anderen, die met grootere en ver„ hevenere gaaven voorzien zyn. De woorden : bet „ oog kan niet zeggen tot de band: ik beb u niet noodig,' ,, ricch het boofd tot de voeten: ik beb u niet noodig, gee,, ven te ker.nen: zy die gaaven van den eersten range „ bezitten, en by het hoofd of de oogen kunnen verge-
aan de Corinthen, Hoofdjl. Xtl: 22—.20". 395;
„ geleeken worden , kunnen niet wel zonder den by. „ itand van anderen beftaan, die met geringere gaaven zyn uitgerust, en daarom alleen met de handen „ of voeten vergeleeken worucn." '
vers 22, 23, 24, 2t, 26. • Ja de ledemaaten van het lichaam, die oet zwakjl jïbynen, zyn veelmeer ten boogJien noodig ; en die wy voor ae veracbilykile leden des licbaams houden, aan dezelve doen wy de meeste eere aan en aie geen fraay aanzien hebben, worden (door ons) bet mteji vercierd. Want die een fraay voorkomen beboen 3 bebuen het niet noodig. Maar ■ Godt beejt bet lichaam zoo te zamen gefield3 dat by aan dat lid, bet welk geen aan~ zien beejt, meer eere (dan aan de overigen) gegeeven beejt; op dat 'er geene oneenigbeid in bet lichaam zy, maar de leden, de zelfde zorge voor elkander en draagen. Wanneer derhalven één lid lydt, lyden alle de leden mede ; en wanneer één lid geëerd wordt, verbeugen zicb alle de leden mede.
'a»« p»»*» vertaale ik : ja veel meer. Dac
«»« deeze betekenis heeft, kan men , in myne aantekening op 1 Tim. IV: 2, uit verfcheidene voorbeel. den zien. nc»« /!«*-., vertaalt Beza : multo potius; de Oude Latynfche Overzetter beter: magis.
'A<£rmrt*a(ii*r, vertaale ik met Lutheros : de zwakste leden. Dat de Compurativus dikwils in plaatze van den Superlativus gebruikt wordt, heb ik in myne aantekeningen op Hand. XXV: 10 en 2 Tim. I: 16 getoond. Luther heeft insgelyks «.Vvi*?- door de noodzaaklykste leden venaald. Dit is , buiten twyfel , de meening van den Apostel. Be noodzaaklykste leden, dat is, zoo als Zeltner het verklaart, die wy het minste kunnen ontbeeren.
•Ktèefat* , de veraebtlykste leden. Hier vinden wy wederom den Comparativus in plaatze van den Super, lativus. Luther heeft het verkeerdlyk vertaald : de leden , die ons mhftcan , gelyk hy mede , vers 24 hvxipn* vertaald; deleden, die ons wel aanfiaan.
Wy doen dezelve de grootste eere aan, te weeten, door dezelve te bedekken. Op deeze'wyze verklaart Zeltner
396
Verklaaring van den eerjlen Brief
ner het. Beza vat het insgelyks zoo op: majore Jludio tegimus; en hec volgende; zy worden (door ons) het vieest vercierd. verklaart hy: quicquid rnembris injicimus tegenda nuditatis caufa. Hy is, niec ten onrechte, van gevoelen, dat het tot eere van eenig lid des hchaams ltrekt, wanneer het met een fyn kleed bedekt, en daar door vercierd wordt. Maar het wordt bedekt, op dat Het niet gezien worde. De Apostel doelt op de Membra generationis — fchryft Fesselitjs in zyne sldverfaria, lib. II, cap. 23, § 3, Éf cap. 26, §3. Zy worden ook pudenda genaamd. Dit er. kennen ook Beza, Estius, Grotius, en Calovius.
De leden, die een fraay voorkomen hebben, hebben het met noodig, èv%fii*,'é%u, te weeten, bedekt te worden. Tegi nempe, fchryft Pric^eus ce reent. Beza vertaald het ook niet kwaalyk : iis decore non est opus. By voorbeeld, het gezicht, waar van de oogen de grootfte fchoonheid geeven, bedekt men niet, maar laat het openlyk zien.
Aan dat lid, het welk geen aanzien heeft, r^ï. Grotius verklaart het: iis rnembris, quiz minus habent dignitatis: qualia funt, per quee fit egeflio. Niet ten onrechte, dewyl door de leden, welken het aan aanzien mangelt, de ledemaaten, door welke fit egestio, verftaan worden. Wy vinden eene foortgelyke plaat, ze by Cicero , Off. lib. I, cap. 35: Corporis nostri magnam natura ipfa videtur habuisfe rationem: quee formam nostram reliquamque figuram, in qua esjet fpecies bonesta, pofuit in promtw, qua partes autem corporis ad natura necesfitatem data adfpeclum esfent deformem babi' turee ac turpem, eas contexit atque abdidit.
De verfchillende leezingen by deeze verfen zyn van geen g: wicht. Men mag by voorbeeld vers 26 «•»,«■x^V^ei leezen en r»yx*'tu of rvprxrxti en hoewel zonder bewys, byvoegt, dat zy de oude Propheeten verklaarden , en, hetgeen door de Apostelen en Evangelisten verhaald wordt, met de voorzeggingen van het Oude Testament vergeieeken, en uit Moses en de Propheeten toonden, dat de Evangelifche leere van het Nieuwe Testament waarachtig was.
Door de Leeraaren verftaat men gemeenlyk de gewoone Leeraaren, die aan zekere bepaalde Gemeente gebonden zyn, voor welke zy de Schrift verklaaren , en de dwaal ingen wederleggen moesten, en die inde gewyde bladen episcopi en preibyteri genoemd worden. Dus verftaan deeze benaaming Rechenberg, p. 871,
§2 — Buddeus, de Eccl. Apostolica, p. 625
Calo-
400 Verklaaring van den etrften Brief
Calovius — Lange Zeltner de Weymarfche
Bybd, en Mosheim. Grotius is, zondergrond, van gedachte, dat Paolus door deeze ^«Wa»^ zoodanigen verftaat, qui multis ecclefiis injlituendis prcserant, qualis Tüus in Creta (welken het onderwys van verscheidene Gemeentens was toevertrouwd, zooalsTiTus op het Eiland Creta.) Niet minder dwaalt Bengel , wanneer hy denkt, dat onder den naam van Leeraaren de Evangelisten mede bedoeld worden.
Thans volgen drie duistere woorden: ^wd^m, «triXif■vJ/sk en «w^ijnirin, De meeste Uitleggeren, waaronder ook Lutherus, verftaan 'er perfoonen door; hetgeen vry wat grond heeft, dewyl van perfoonen vooraf gefproken wordt, te weeten, van Apostelen, Propheeten, en Leeraaren. Zoo klaar en duidelyk deeze naamen den Corintheren waren, zoo onverftaanbaar zyn zy thans voor ons, die wy den toenmaaligen toeftand der Corintifche Christenen niet kennen, en niet weeten , welke betekenis deeze naamen gehad hebben. Ik zal eerft myne gedachten, en den grond, waaropzyfteunen, bybrengen, en vervolgens van de gevoelens van andere Uitleggeren fpreeken.
Dat men door de wonderdoeners te verftaan
heeft , zoo als Luther het ook vertaald heeft, erkennen de meeste Uitleggeren. — Wat de «'«t/au'^sis betreft, (welk woord van «vTi«sf«,3*»«i, fuccurro , fuppetiasfero, afkomftig is) ik ben van gevoelen, dat'er de diaconi of armbezorgeren door te verftaan zyn, die de Apostelen, volgers Hand. VI: 1 enz. hebben aan. gefteld. Ten einde de Apostelen in hun Leeraarampt niet gehinderd wierden, moesten deeze de bezorging der arme Christenen op zich neemen. Ook fchynt het, dat men 'er niet minder de diakenesfen door verftaan moet, die insgelyks voor de armen en kranken zorge droegen, en Vrouwsperfoonen, die tot het Christendom wilden overgaan, in den Godtsdienst onderweezen , en naderhand in het Geloof verfterkten.
Door de ««gi^'m* verfta ik de gfwoone Leeraaren, dewelke over zekere byzondere Gemeentens gefteld waren, en Eph. IV: 11 gelyk mede Hand, XX: 58,
Her-
aan de Corinthen. Hoofdfl. XII: 27—31, 401
Herders en Leeraaren , *^i»int *«/ ?<ï*'«-x voorftanderen eener Gemeente.
Thans zal ik ook de verklaaringen van andere Uitleggeren , waar van fommigen het met my ééns zyn , bybrengen. Beza verftaat door JWpiM zoodanigen, die wonderwerken kunnen doen. Neque enim —— vaart hy voort — bic de dono ipfo agitur, fed de eo, qu; bac adminiftratione fungitur. Dus wordt het ook in den Weimarfchen Bybel verklaard , gelyk mede by Rechenberg, Grotios, Calovius, en Lange. LightFoor verftaat,?. 232, door Sm*ftui de wonderwerken; gelyk mede Buddeus, de Ecclefia Apostolica, p. 626, en Mosheim.
Door «»T(A>;4'!i!, welk woord Luther ook, naar de gedachte van Suicerus, (T. I. p. 376) te recht door de helpers vertaald heeft, verftaan Beza, de Weimarfche Bybel en Lange, diaconorum £? viduarum ministeria, pauperibus fcf cegrotis fublevandis deftinata. Vatablus en Pasor verftaan 'er de diaconos door. Hunnius tos, qui ex ecclefis, bonis opitulabantur, 6? fubveniebant egenis. Dit is ook het gevoelen van Hammond, gelyk mede van Raphelius in zyne notie ad N. T. ex Herodoto, p. 387. Grotius: funt prcefides presbyterii, qui populum folebant officiifui commone facere. Lightfoot: funt Mi, qui comitati funt Apostolos, atque baptizarunt ab iis converfos, atque buc illuc funt ab iis misjï ad loca , ad quee ipfi accedere aliis rebus occubati nequirerunt, ut Marcus, Ti'notheus, Titus. Rechenberg verftaat'er, met Balduinus , de diaconi door, dewelken voor de armen zorge droegen, en uit de Kerkenkasfe geld onder hen uitdeelden ; als mede de diakenesfen. Buddeus , in zyne lnfiitutiones Tbeologice dcgmatkee p. 1280, en de Ecclefia Apostolo p. 627, lieden, die voor de kranken zorge droegen. Zeltner: de Catecheten en Ziekentroofters. Bengel vertaalt het: gubernatic» nes, en verftaat 'er zoodanigen door: qui clavum in ec^ clefia tenent , (die aan het roer eener Kerke zitten.) Maar in zyne Hoogduitl'che Overzetting vertaalt hv
VUL Deel. Cc het
402 Verklaaring van den eerflen Brief
het door hulpbetooningen, en voegt 'er by, door middel van tydiyke goederen- Mosheim is, bl. 778, van oordeel, dat door dtTiXi4"'s Menfchen moeten verftaan worden, dewelke de gaave hadden, om het geen in vreemde fpraaken tot de Gemeente gefproken werdt, te vertolken.
Door /3sg»*Vs<5, het welk Luther de regeerders vertaald heeft, verftaat Hunnius eos qui ordinati fuemnt, ut ec(lefiajiicam difciplinam (a), of, zoo als Beza zich uitdrukt, presbyteros, qui difciplina £? politice ecciefiastiea custodes erant. Dus wordt het ook door Lange en in den Weimarfchen Bybel verklaard, gelyk mede door Sal. van Til, in zynen Commentarius over deeze plaatze, p. 81. Zeltner verhaat 'er die Oudften en Voorftanderen door, welker werk het is, over de goede tucht, orde, en het onderhoud der Kerke het opzicht te hebben. Grotius en Hammond eos, qui vrcipé*H dicïi Jingulas regebant ecclefias. Estius en Buddeus , zoo wel in zyne lnftitutiones Tbeol. dogmat, p. \i~lofq. als ook in zyn boek de Ecclefia Apostolica,pag. 627 verftaan door xv/Se^Vüis adminifirationem rerum tempor alium , qua, ut pauperum quoque baberetur ratio, in ecclefia primittvd necesfaria fuif.
Lightfoot verwerpt de overzetting, gubernaticnes, en is van begrip, dat Kvpé'iwi betekent: alta & projundafolerüa. In deeze betekenisfe — fchryft hy — komt dit woord in den Griekfchea Bybel voor. Dan hy brengt niet een cenig voorbeeld uit denzelven by.
Calovius : inielliguntur inferiores doEloribus quibusvis , itemque opi'.hlationes pauperum &f agrotorum, Mi fcilicet, qui rerum temporalium mspenfationi prafunt, — SurcErus is T. I. p. 827 van oordeel, dat 'er die lieden door verftaan worden , dewelke Paulus, Rom. XII: 8, noemt, dat is, de Oudften, die teffens het Leeraarampt waameemen, en die men Herders en Bisfchcppen noemde. — Bengel: qui. cum gubematores non fint, tarnen facultate pollent, qua fulciantur cilii. —
Mos-
(a) Hier is een woord uitgelaaten, waarfchyr.Iyk adminifirent, Verïaalik.
aan de Corinthen. Hoofdft. XII: 27—.31. 403
Mosheim verftaat door deeze Regeerders Menfchen die bekwaam waren, om Geesten te onderfcheiden, of valfche Propheeten van waare af te zonderen. Men zieookDoowEL, Disfert. VI. Cyprian. §. a, Homberg en ^laökwae. Dan Wolf verwerpt dit gevoelen, met Triller terecht. En waarom zullen wy het woord t'Z'ï SIeranders ^rftaan; dan men het in het onmiddelyk voorgaande vers opvat?
&«•«ƒ« tocb na de allerbeste gaaven, rs2
de PPffttfM» zyn. Dat het laatfte hier waar is (en men dus dit woord gebiedender wyze heeft op te vat-
haal*7P XIV; 13lVVaar de AP^elPhet her.
n rTf T" ™»t*«*"<«- z,w« vertaalt Lotheaos: W* en Erasmos: yèa,',rr.* vertaalt Luther ce recht, ittSuperlaiiw, de besce gaaven. Dus betesenc k*p. XI ,1: 13 t"<"'- "e *>•>.*/£; eukap. XI is ons de Comparativus tweemaalca in de betekenisfe van den Superlatious voorgekomen; te weeten vers 22 en 23.
"et, het wik Luk. XIV: 26 ook voorkomt, wordt aldaar'door Beza en Bengel te recht quin etiam vertaald* in myne Overzettinge heb ik her door nocb daar en boven uitgedrukt. In ors tegenwoordig Textvers vertaalt Luther het zeer gepast door nog: ik zal u eenen nog kosilykeren weg toonen. De meening komt hier op uit- osteniam v-bis ïti (adbuc) iï»», quee est ohs t£i{)S.At,y, dat is, ft zal u nog den voortreflyken weg temen. , „ .
Beza vertaalt het verkeerdlyk: tier ai excellentiam (den weg ter voortreflykheid) en brengt het woord **-
niet tot hiwfu, maar tot Jfc». Grotius, dien
Pricjeus volgt, vertaalt het noch hechter: ex abundanti ik zal het u ten overvloede toonen. Aan Flacius kunnen wy mede onze toeftemming niet geeven, die het, in zynen Clavis, P. II. p. 304, dus verklaart: fe mondraturum viam per hyperbolen, id est, fcrmoneuti. litatem èaritatis in as-'ifiratione ecrlejite exaggerandi. Door den weg verftaan Estius en Calovios ten onrecht : de manier van leeven.
Zeltner vertaalt het te recht: de voortreflykfte weg, gelyk Rom. VII: 13: «>*?t,'« «»** i^n^h *• ««Pr»***, eene allerzoniigfte zonde; en betekent 2 Cor. I: 8: t.v«?/8»A,\ ;$*e4$w, ** wierdt in den allerboogllen graad bezwaard; en 2 Cor. IV: 17: fioxi, *U i*tefrxiu *>° Sroot, dat het niet grooter zyn
^Estius meldt, dat hy eenige Griekfche Handfchriften gezien heeft, in welke de laatfte woorden van ons kapittel: «'", het begin van het volgende uitmaken. Hulseman, by Wolf aangehaald , dacht insgelvks dat dit beter was. Dan het is zeker, dat d ze woorden beter by het twaalfde Hoofdftuk voegen.
HOOFD-
aan de Corinthen. Roefijl. XlIT: i 3. 405
HOOFDSTUK. XIII.
j ™Z I'r?' 3' Al ware het» dat & *'« Calle) taaien
der Menfcben, ja der Engelen, konde fpreeken, en ik reeneiiejde baat; dan was ik een luidend metaal, of een khnkenae Jcbelle En ware bet, dat ik de Schrift kmit uitleggen, en ik alle verborgenheden en alle weetenfcbap. pen kende, en ik het grooifle Geloof badt, zoo dat ik zelfs bergen kende verzetten , maar geene Vief ie badt : zoude, bet evenwel niets met my zyn. En ware bet, dat ik alle mynemadelen tot onderhoud der arrun weg gaf, jazelfs, al gaf ik myn lichaam over, en het het verbru iden, maar ik geene liefde badt; zcude bet my niet baaten.
smntut "1 T"'J y\7™'5 r*' «V™» te recht vertaale: in alle taaien der Menfchen, erkennen Estius, Grotius, Bengel en Mosheim; als ookSuieERus, T. I. p. 767 by wien Theodoritus en Theophylactus hec T^°JTg¥n: Menkan het nocb beter vertaaien: ^aldien ik alle taaien der geheele waereld konde fpree*
Jazelfs inde taaie der Engelen. Het woord **> be. tekent dikwils ia zelfs, wanneer 'er eene opklimming in de woorden plaats heeft, en her. geen volgt, nof grooter ,s dan het voorgaande. Zoo fchryft onze A?
F° >d°°r Ch/istus heb i^genlde, ja zelfs 00 bet Apostelampt ontfangen: by welk» olaatze ik meerfoortgelykevoorbeelifn heblmgefcald
Hier wordt niet gedoeld op de taaie, waar van de engelen, zich bediend hebben, zoo dikwerf zy, op de aarde nedergedaald, tot de Menfchen fpraken. Want m zulke ge/allen moeiten .y zich vaD eene taaie bedienen, die ae Menfchen verftaan konien. De H^f Zl^l™? die"aIe» ^e de Engelen in den jïrnh? c'kapderen fp^eken: wanr het is zeker, dat zy het vermogen bezitten, om eikanderen hunne gedachten mede te deelen. Mosheim zegt, ten dee-
Zentroa3Liene' ft 7^4' ,zeer ^oed: " Men kan niet „ twyfelen, of de Engelen zyn in ftaat, om elkande„ ren hunne gedachten en gevoelens, door zekere teCc3 „ke-
3c6 ' Ve: klaaring van den eerfien Brief
,, kenen, of op eene andere wyze, waar van wy geen „ begrip hebben, mede te deelen. üe Engelen leeven „ m eene Maatichappy. Maar kan eene Maatlchappy
oenaan, in welke men niet in- haat is, om aan an„ deren zyne gedachten te openbaaren? Deeze, ons ,, onbekende, manier om zyne gedachten aan anderen „ mede te deelen, waar van de Engelen zich bedie„ nen, kan gevoeglyk de taaie der Engelen genaamd „ worden, dewyl dezelve by hen het zelfde doet, hec „ geen de fpraak doet by de Menfchen. " — Grotius zegt het zelfde korter: Est rjf in angelis aliquid xoyw linguis, per quod conceptus fuosfibi mutuo tradunt.
Daarentegen dwaaltRehhenberg zeer, wanneer hy, in zyne Exe>citaliones ad N. T. p. 728, meent, dat Ungua Angelorum, zoo veel is, alslingua angelica, dat is, eene ongemeen groote weifpreekendheid , gelyk 2 Sam. XIV: 17 en 20 eene ongemeen groote wysheid de wysheid eenes Engels, en Hand. VII: 20 een fchoon aangezicht bet aangezicht van eenen Engel, genoemd wordt. Dan hy is zco onoplettend geweest, dat hy de laatstgemelde plaatze niet eens recht ingezien heef t. Want aldaar leest men: Mo fes was w? ®»*r. Ook heeft hy de eerstgenoemde plaatze verkeerd verftaan, dewyl aldaar de wysheid, die een Engel bezit, bedoeld wordt.
Beza verdient even zoo weinig onze goedkeurmg, warneer by denkt, dat de Apostel zich van eene hy ■ perbole bedient, en dat zyne meening is, te zeggen: fi lyagfia aliqua esfent angelorum, & ego eas tenerem. fleque Mis uier er ad commodum proxtmt, ii vero nihil ahud es het, quam inanis 8» obftrepera loquacitas. Glassius geeft hem zyne volkome toeftemming, pag. 1943.
De verklaaring van Clericus is met minder te verwerpen. Hy is van oordeel, dat»' Paulus hier fpreekt „ volgens de denkwyze van het gemeen , het welk
zich verbeeldt, dat de Engelen eikanderen onder„ ling hunne gedachten niet kunnen mededeelen, zon,, der fpreeken." '.
Toen de Hoogleeraar Lörs te Duisburg , m den jaare 1719, in een Twistfchrift beweerd hadt, dat de
aan de Corinthen. Hoofdji. XIII: I-—3. 407
Engelen ook lichaamen hebben, en dus op dezelfde wyze, als de Menfchen, met eikanderen kunnen fpreeken, wederleide hem de Hooglceraar te Casfel, die buiten dien zeer bekend is, Steph. Vitüs, bondig en zeer geleerd in hec zesde deel van de Bibliotbeca Bre. menfis, p.418 fqq. Dan onze plaatze verkiaarc hy , p. 480 zeer befpotlyk. Hy hadt, niec den Grondtext, maaralleen de.Overzetting van Lutherus, nagezien, in welke yA*W«y tS, dyyihm vertaald wordt door Engelen tongen. Hy was dan van oordeel, datlinguce hier in eënen eigenlyken zin tóngen betekent, en voegde 'er by: ex 1 Cor. XIII: 1, colligi non potest, esfe angelis linguas, esfe corporis membra: licet ea Mis fcriptura vindieet. Nam 6? Deo bumani corporis membra 'iaiem fcrip. tura tribuit, quae tarnen nemo prudens in Deo admiferit.
Ware bet. dat ik geene liefde badt. Grotujs, Bengel, en alle Uitleggeren verftaan het van de liefde des naasten; gelyk ook Mosheim bl. 780, die daar byhadt behooren te blyven, en het bl. 793 niet van de liefda jegens Godt en de naasten te verklaaren. In het vierde en de volgende verfen verklaart Paulus zelf het op die wyze.
Ik zoude een luidend metaal, of eene klinkende fcbelle zyn. XseAxis jfci». De jonge Majus denkt, in zyne Obfervationes Sacra lib. I, cap. 8, pag. 23 fq., dat Paulus op het Oraculum Dodonaum doelt, en legtdeéze woorden dus uit: fi caritatem non babeam, plane ni> bil aliud forem, quam ces fonans, fimilis ei, quodceris'in Dodonu tintinnantis titulo a vobis ornatur, loquax fcilicet 0, garrulus, prateraque nihil. Ik twyfele zeer, of de Stad Dodona en haare Godtfpraaken den A;poste! wel bekend geweesc zyn. En al ware nem hec èén en ander bekend geweesc, dan zoude hy zeer onvoorzichtig gehandeld hebben, wanneer hy aan de Christenen te Corinthus iets eer Overweeginge hadc voorgefteid, hec geen , zoo niet hun allen , te,n minsten aan de meesten hunner onbekend was. Deeze verklaaring vin Majus wordt daarom te recht verworpen. Waarfchynlyker is het gevoelen van Alexander Morus, dewelCc 4 ke
4oS Verklaaring van den eerjlen Brief
ke van oordeel is, dat Paulus, die hier tegen Corinthers fprak, op het Corinthiich Koper doelt, hetwelk boven goud en zilver geacht wierdt.
De beroemde Zorn gaf, in den jaare 1715 te Kie* een klein gefchrift uit, het welk in de Onfcbuldige Bericbtenvao dat jaar bl. iC34enz. beoordeeld wordt. Hy is van gedachten, dat door het klinkend metaal de keteltrommen van de Heidenfche Priesteren, of ook een plat ftuk gtflaage koper (è), het welk aan de neren en harpen een' fterkeren klank gaf, kunnen verftaan worden. Echter oordeelt hy het nog waarfchynlyker, dat de Apostel op de kopere drievoeten doelt, die by de Grieken eenen Overwinnaar, als eene belooning, ten deeie vielen, en naderhand in den eenen of anderen Tempel geëerd wierden. Ook handelt hy zeer geleerd over de Cymbaalen , en derzelver gebruik; en wederlegt teffens D. Braun, die deeze woorden van den Apostel uit de gewoontens der Jooden tracht te verklaaren. Hy herhaalt zyne gedachten over bet luidend metaal, in het tweede deel der ophelderir.ge van de duistere plaatzen in ha N. T., die hy ouder den naam van Amelius heeft uitgegeeven , bl. 447 enz« Ten laatsten verklaart hy de woorden van onzen Apostel op deeze wyze ;
„ Gy Corinthers hebt voor een gedeelte de won„ derdaadigc gaaven, en onder dezelve die der vreemde taaien, ontfangen. De liefde, en het oogmerk o u het welzyn van uwe naasten te bevorderen, moet „ u cerzelver recht gebruik leeren. Maar zoo gy uwe „ eige eer, en uw eige voordeel wilt zoeken, zonder „ door de liefde geleid en beftierd te worden , zoo „ bedenkt, dat de gezegde wonderdaadige gaaven, en „ in het byzonder die der vreemde taaien, door uwe ,, eige fchuld, even weinig nut zullen doen , als de „ gewaande wondergaaven by de Heidenfche byéén„ komsten, die door den propheetifchen klank der kopere drievoeten en klinkende cymbaalen veroor-
,, zaakt
(ft) In het Hoogduitfch ftaat: tfetwi SSlcty, dat is blik van loper. Vertaaler.
aan de Corinthen. Hoofdfi. XIII: i—3. 409
„ zaakt worden. Want voegt deeze Uitlegger
, »er by —- gelyk by zulke Heidenfche byéénkoms-
ten te Corintbe geene aandacht en geene orde was, „ voor zoo verre alles meer naar razernye , dan naar „ eenen verftandigen Godtsdienst, geleek, zoofcheen
hec op dezelfde wyze gefteld te zyn , wanneer ie„ mand in de vergaderingen der Christenen vreemde „ taaien fprak, in tegenwoordigheid van Menfchen,
die deeze taaien niet verftonden.'' —- Ik sal dit niet behoeven te wederleggen, dewyl ik niec kan denken, dat 'er iemand in deeze verklaaringe fmaaic zal vinden.
De beste verklaaring van het luidend metaal is, die men by Beza en Grotius vindt: inconditum cf confufum fommeiens: fiEtitio verbo («.'/ia>A«'£s<») deduclo ab incon. dito «a«a*. Het is genoeg — zeggen zy — zoo men maar weet, dat het koper een ruw en verward geluid geeft ; waar mede hy vergeleken kan worden , die breed van zyne goede werken opgeeft, maar geene liefde jegens zyne naasten heeft (c). De Engelfche Ridder, Richard Ellys, noemt net insgelyks in zyn boek, de cymbalis, cap. 30, pag. 366 : inconditum & confufum fonumi maar toont, dat het woord a,\a>.a%in geen verbum fiflitium is, maar byiEscHYLüs, Euripides, Hesychius, Suidas, Athanasius, ChrysostoMüs, als mede in het boek Judith, kap. XIV: 9 alte fonare (een fterk geluid geeven) betekent. Meer andere foortgelyke plaatzen vindt men aangetekend by de jonge Majus, Obf. Sacr. lib. IV. cap. 12. p. 38 fqq.
De Cymbaal wordt breedvoerig befchreeven by Clericus , gelyk mede by den jongen Majus , Obf. Sacr. lib. IV. cap. 12, p. 35, fqq. en by den Ridder Ellys, in zekere verhandeling achter zyne fortuita Sacra, door hem te Rotterdam, in den jaare 17^7, zonder voorzettinge van zynen naam, uitgegeeven. Dewyl
(c) Men zie over deeze plaatze nog Sturm Handwoordenboek van het 2V. T. op het woord metaal. Vejltaaleb.
C c 5
41 o Verklaaring van den eerjlen Brief
wyl weinig Menfchen hier te lande eene Cymbaal gezien hebben, heeft Lutherus 'er tusfchen twee haakjes eene fcbel bygevoegd, als die insgelyks een fterk geluid geeft.
Eene klinkende Scbel heeft zelve geene gewaarwording van den klank, of het geluid, dat zy geeft. Zoo bedriegt hy, die geene liefde voor zyne naasten heefc, zich zeiven en anderen , wanneer hy van zyne naasten liefde breed opgeeft en pocht, en ondcrtusfchen van dezelve ten éénenmaale ontbloot is.
In den Weimarfchen Bybel wordt het dus verklaard:" s, ik zoude zoo weinig met andere gaaven uitrichten, „ als eene uit koper gegoote Schel, die wel zekeren „ klank en geluid geeft, maar geene verftaaubaare „ taaie doet hooren ". Noch verkeerder is de verklaaring van Majus 5 ter laatstgemelde plaatze , pag. 38 : qui caritutis expers est, non aliter fe babet, quam is, qui labia duntaxat movere, ai distincïum edere fonum nullum potest. .
Ware bet. dat ik de Schrift konde uitleggen. ix> 'iz*> *?,tpvTsUr. Dus worde dit ook by Hammond en in den Weimarfchen Bybel verklaard. Deeze verklaaring wordt in het volgende Hoofdftuk, vers 3 en 4, bevestigd , alwaar ^e-^'" insgelyks het uitleggen der Heilige Schrift betekent. .
Ware het, dat ik alle verborgenheden kende, *•« ^ws-»eU 16 insgelyks betekent; ad vefcendum dare.
Ja al gaj ik myn lichaam over, en liet my verbranden. Luther heeft het korter vertaald: al ware bet, dat ik myn tichaam liet verbranden. Het woord *«« heb ik door ia vertaald; waar van ik kort te vooren, by eene andere plaatze (0> rekenfchap gegeeven heb. In den Weimarfchen Bybel wordt het op deeze wyze verklaard: " om de belydenisfe van het Christlyk Geloof ". Mosheim vat het bl. 797 ook zoo op: " al ware het, „ dat ik om des naams en der belydenisfe van Chris„ tus wille den allerfmaadlykften en grouwzaamften „ dood verdroeg ". Estius verklaart het eenigszins anders, hoewel ook niet onwaarfchynlyk: ft quis tradit corpus fuum, ut ar deal, quando dat optione, ut aut Cbristum neget aut ignem patiatur , eligit potius ignem , pati 6? igne confumi, quam negate Cbristum.
Crojus heeft, in zyne aanmerkingen over bet Nieuwe Testament, kap. 15. bl. 117, getoond , dat in fommige Handfchriften , ten tyde van Hieronymus , geftaan heeft: ﻫ *««^»'ii>vfit goedertierenheid en langmoedigbeid toe.
Hem
tan de Corinthen. Hoofdfi. XIII: 4—7. 4rj
Hem behooren de Menfchen na te volgen, en, gelyk Godt jegens hen, zoo behooren zy ook jegens hunne naaften goedertieren en langmoedig te zyn. Hunne goedertierenheid mget geene geveinsde vriendlykheid zyn, maar hunne vriendlykheid uit een goedertieren en welmeenend hart voortkomen.
'h dyetisn iv ty*°7. Luther vertaalt dit: zy yvert niet. Maar het betekent eigenlyk: zy is niet nydig of ajgunftig. In deeze betekenisfe komt dit woord Hand* Vil: 9 voor, alwaar wy leezen, dat de kinderen van Jacob hunner broeder Joseph benydden, £»a Dus vertaaien Beza, Grotius, Lange en Mosheim onze plaatze insgelyks. In den Hollandfchen Bybel is het ook dus vertaald.
'h «V«Vi iu vt^wtnëit^i. De Overzetters en Uitleggers zyn het niet ééns, wat uit woord betekene. Luther vertaalt het: zy dryft geen moedwil. Erasmos : non est procax. Beza , met den ouden Latynfchen Overzetter: non agit perperam. Zeltner: zy vaart niet onbedacht toe. Colomesius geeft, in zyne Opera, p. 631 (uitgaave van Fabriciüs) zyne toeftemming aan die Uitleggeren, die het adulatur vertaaien. Kirchmeier. handelt in zyn boek de Parallelismo Novi Testamenti £? Polybii ratione diêlionis, p. 44. fqq., breedvoerig over dit woord, en vertaalt het: de liefde is niet fnapacbtig. Hy toont ook by Polvbios het woord *ée. vscci. Het is belachlyk, dat Erasmus dit woord afleidt, a PERPERIS fratribus, qui £? Cecropes diSti funt: quorum procacitas c? improbitas etiam fabulis est 'mtbilitate. Sommige Uitleggeren bekennen , niet te weeten, wat dit woord betekene. Dit doetBEcMAN, in zyn boek, de originibus Latince Hnguce, p. 843 fq.: gelyk mede Stolberg, die in zyn werk, de folcecis. mis ê? barbarismis, cap. XXV. p. 122—-136, over dit woord, handelt. Camerarius betuigt insgelyks, dat hem de betekenis van dit woord onbekend is.
Beza en Grotius zyn van gevoelen, dat dit woord van het Latynfche perperam afftamt, en een verbum fittitium is. Datzy daar in mis hebben, toont Liberius t>e S. Amore (onder welken naam Clericus zich ver-
bor-
4l6 Verklaaring van den eerjlen Brief
borden heeft) in zyne Epistol* Theologie* ,p. 260 fqq.: en bewvf dat dit woord pochen of grootfpreeken beteSnt Hy vertaalt daarom deeze woorden van Paulos ïf,S ' car/ro* non j.ictabunda, vel fe nonjafat (de Uefde Stpoctacfitig, of pocht met) Muretus vertaalt het ook, in zyne varia lecltones, l?b. XI^. ^ap. n iatJ i e & ostentarefe, & inanis gloriol* fruStum ex Vi alm capere. Hy beroept zich teffens op eene plaatze van Basilius Magnus, die de grootfpraak «e-
'lïoLSfthryft insgelyks, p.128. ï*: f^emibi perfmfum est, illud verbum a Grzcis ad Lalinos pro. ZLtLi esfe, non id Grascos accepisfe a Latinis. Ik heb S hPt woord «rW- in Arrianus zyne Disjertation°s EpS gevonden, lib. UI. cap. 2, alwaar Schegmos het onvertaald gelaaten heeft; maar het kan daar niets anders betekenen, dan bomojaüabundus, een poch. hanï Reinesius. die in zyne Epdstola aa Hoffmannum *? Ruterium, p. 308, over het woord *ee.*HM&«> nanfd£lïS het ook: A ƒ. «torio/* odiofeaue multatin. nire SoicERüs zet het ook zoo over, T. II. p- 696 fq. Ion effert fe, non est jatlationi aut vana nstentahomdeTta caritas! Hy voegt 'er by, dat Oecumenius, Hesychius, enSüÏDAsdit woord ook zoo vertaald heb-
b7k maak dus geene zwaarigheid, om het door pochen te vertolken, gelyk Heinsius, Fesselius, (hb IV. rat 1V\. *.) Hammond en Mosheim ook gedaan Sben.' Steinheil brengt, inde Breemfche Symbola fteoD-n. 01 , enR p aatze van ^extus Em-
£££ ?ühgaa"nvanP Fabr.cius) by , alwaar
ïv femand, die een fnapper en grootfpreeker 1S? ÏL Sr Hy wvst or.s dit woord by Polybius, en ZÏLei* bv Clemens AlexandrinUs, en hv■ MAncvs Aurelios, hb. V. cap. 5. ••■ by.oVj-r,«.«. W««« z'cb mrt ?p. De Oude La, tvnfch> Ovevzerter en Beza: »on Wy hebben
wnnrd kan VIII: 1 reeds ontmoet. De woorden d\7SLen i^*- ^an zeer gevoedyL by elkSret Het laatfte betekent inwendige trotfchheid
aan de Corinthen. Hoofdjï. XIII: 4—7. 417
en Opgeblaazenheid van hare — het cerfle hoogmoed, die in grootfpraak blykt.
'ovk uMXMmii. De oude Latynfche Overzetter, dien de Franfche van Mons gevolgd heeft, vertaalt het: non est fastidiofa. Zeltner: zy onttrekt zicb uiterlyk aan geene goede orde. Mosheim : zy befebaamt niemand. Maar waar heeft ooit een gewyd of ongewyd Schryver hec woord uxw'** in deeze betekenisfe gebezigd ?
Grotius treft het beter: cavet quicquam agert, quod vel opinione bominum turpe fit: non agit Cynicum. Zoo vertaaien het ook Beza , Estius en Hammond : non agit indecore. Bengel: 23? gedraagt zicb niet ongevoeglyk. Lutherus fchynt het zelfde bedoeld te hebben , toen hy in zyne Overzettinge fchreef: jtc ftcQct fïdj tricot mwctetMg. Zoo luidt het ook in den Hollandfchea Bybel.
Beza dwaalde zeer, toen hy in zyne aanmerking fchreef, dat men het ook konde vertaaien: nonestcon. tumeliofa. In Epictetus zyn Enchiridion, cap. 59, betekent «^«f""" ook: indecore fe gerere, gelyk mede in de Tabula van Cebes, cap. 8.
'o» &r«r r» iavTxs. De liefde zoekt hel haare niet, haar eige best niet, dat is, zy tracht niet alleen na haar eige welzyn, maar ook na dat van andere Menfchen. V ,, Men behoeft dit niet in eenen hrengen zin op te „ vatten —fchryft Mosheim, bl. 801. — Of ver„ ftikt de liefde jegens Godt en onze naaften de liefs, de, die wy aan ons zelve fchuldig zyn? In geenen ,, deele! Het moet op deeze wyze worden opgevat: ,, een Menfeh, die Godt en zyne naaften lief heeft, ,, ziet niet alleen op het zyne, niet alleen op zyn eige „ voordeel. " Dat non dikwils voor non folum gebruikt wordt, heb ik by Phil. II: 4 getoond. Glassius brengt 'er, zoo wel uit de fchriften van het Oude, ais uit die van het Nieuwe Teftament, verfcheidene voorbeelden van by.
'Ou 3-apofJnra/. Wy leezen Hand. XV: 39, dat'er tusfehen Paulus en Barnabas (hevige woorden onthouden) ^=te^u>
tidvTCt
(li) " Deeze hoop vaart Mosheim voort ■ **
„ maakt
aan de Corinthen. Hoofdjl. XIII: 4-^-7. 421
n«»r« vTifc/f.i, de liefde lydt of duldt alles. '^m/^'m» betekent ook .verwachten. Daarom verklaart Grotius het in dier voege: ab iis, qui in profeftu funt, in dies meliora exfpectat. En Calovios : fi non fiatim fe. quitur emendatio, pergit taaien fperare. Dan , dewyl deeze betekenis hier niet te pas komt, heeft Lothe. rus het te recht vertaald: zy duldt alles, by welke ver. taaling Mosheim ook gebleeven is. De lydfaamheid is ééne der voornaamfte deugden van eenen Christen. Het woord v'#*t*é,u» betekent Matth. XXIV: 13 en Mark. XIII: 13 ook: geduldig enfiandvastigzyn, en Rom. V: 3, 4 gelyk mede Luk. XX: 19 geduld of lydjaambeid.
Aan de verklaaring van deeze vier verfen heeft Joh; Arend ook een geheel Hoofdftuk hefteed, zynde het dertigste in het eerste Boek van zyn waare Christendom. Zyne vcrkiaaring is zeer ftichtelyk. Hy toont, hoe alles, hetgeen hier van de liefde'gezegd wordt, ook by Christus te vinden geweest is, en dat een Christen hem, zynen Meester, daar in beh o or evolgen.
Ook heeft zeker Dorpleeraar zvne verklaaring van deeze vier verfen in het derde deel 'van de Bibl. Brem. £ƒ Verdens. p. 673. feq. laaten drukken. Dan dezelve is niet breed uitgevallen. m«xSas-»«,r vertaalt hy : zy is genegen , om beleedigingen over' bet boofd te zien. XprivtTcy: zy vergeet zich zelve daar by , en is in het geheel niet nayverig op haare rechten en voorrechten. 'ot, trti,T,tviT«,, zy pocht niet veel op haare zaaken, en fpreekt ook niet verachtlyk en met verkleininge van haare naasten, 'o™ aV^^«,«, geen dienst, dien zy haaren naasten bewyst, is in haar oog te laag. 'ou *«f.|a',iT«f, zy kan mét alle Menfchen, zelfs de allerongemaklyksten, goed omgaan. 9^^,r£,4*jtór»
heefc
,, maakt niet flaaperig , niet zorgeloos , niet onvoorzichtig. „ Geene hoop is 'er zonder vreeze. Men kan hoopen, en „ evenwel (effens vreezen, of liever, op zyne hoede zyn „ dat men niet bedroogen worde. " Vertaaler.
D d 3
$44 Verklaaring van den eerften Brief
heeft iemand eenen miflag begaan , zy oordeelt 'er zoo zacht over, als haar immers mooglyk is, en verontfchuldigt hem, zoo goed als zy kan. nU«T* l*»fti.
al fchynt alles vruchtloos en verlooren ; zy laat zich ever wel niet fpoedig affchrikken.
Deeze Uitlegger geeft teifens te kennen, dat hy den beroemden Baumgarten gevolgd heeft. Dm dit hadt hy niet behooren te doen. Want hoe zeer deeze groote Man in veele andere weetenfchappen zeer bedreeven was;, was hy geenszins een uitmuntend, Schriftuitlegger.
vers, 8, 9, 10» 11. fle liefde heeft nooit een einde* Het zy iemand de gaave hebbe, om de Schrift uitteleggen, of de gaave, om veele taaien te fpreeken, of groote weetenjcbap bezitte; dit alles zal een einde lubben. Want ons weeten is ftukwerk, en onze verklaaring der Schrift is ftukwerk. Maar, als bet volmaakte komt, dan zal het ftukwerk voorby zyn. Toen ik nocb een kind was, fprak ik als een kind, en badt gedachten als een kind, en redekavelde als een kind. Maar toen ik een Man geworden was, liet ik bet kinderachtige vaar en.
'H Wy*'*» édi*éwi fW*T£» de liefde beeft nooit een einde. Luther vertaalt het ook zoo: de liefde houdt nimmermeer op. En de Franfche Overzetter te Mons: me finira jamais Zoo verklaaren het ook Erasmus en Bekoel: nunquam cesfat, nunquam non est lo'us cari. tati. Grotius verklaart het verkeerd : nunquam ufu car'et , gelyk ook Zeltner : de liefde valt niet af (iWwTfO gelyk de blceyfem van de boomen: want alle deugden zyn hier de bloeyfems, waar op, naa dit leeven, de vrugt volgt; msar de liefde heeft vrucht en bloeyfem tot in eeuwigheid. Beza vertaalt het woord IxxiVrsi, met den Ouden Latynfchen Overzetter: ex. cidit, zonder het nader te verklaaren. Homrerg is van oordeel , dat by ?«*■/*■«< het woord ontbreekt , het welk de ongewyde Grieken gewoon zyn 'er in den Geritivtis by te" voegen. Maar hy noemt het wcord niet, het welk hief ontbreekt. Sommige Kerkvade.
rea
aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 8—rr. 433
ren hebben dit ix*lxrn mede verkeerd verklaard , ge« lyk men nader by Su^cerus, T. I, p. at. zien kan.
"Em yxSo-rai vertaale ik : het zy iemand de gaave hebbe, om veele taaien te fpreeken. Dit is buiten twyfel de meening van den Apostel. Daarom heb ik ook ■r^ vertaale ik: en in een raadfel. Men ziec ligtlyk dat dit en, volgens de kortheid van ftyl, die wy meermaalen by onzen Apostel opgemerkt hebben, in het Griekfch niet uitgedrukt is. Beza, Estius, en de Franfche Overzetter te Mons hebben het 'er daarom ook bygevoegd.
Wy zien bet tbans maar door eenen Spiegel. Dat men in den tyd van onzen Apostel, ja zelfs reeds in de dagen van het Oude Testament, zulke fpiegels , als wy thans hebben, gehad heeft, bewyst Everh. van D d 5 Wyehe
426 VerUaaring van den eerflen Brief
Wïehe middagklaar, wiens verhandeling, de fpeculorum origine, ufu abnfu, Caspar Dornaviüs in zyn Amphitte itrüm fapientics Socraticce, p. 632. fqq, gevoegd heeft. Glassiüs vc rklaarc het daarom , pag. 1869, zeer gced: quemadmodum imperjeSte res corpureas adfptciunt, qm earum imagines in fpe.ulo intuentur; fic in bac vita tenuem quandam Dei divtnorum mysteriorum cogniiünem babemus ex revelato verbo, fi ad perfeStisfi. mum Mum vitce oncma fupicwram conferaiur ^gelyk men hchaamlyke dingen onvolmaaktlyk befchouwt , wanneer men derzelver afbeelding in eenen fpiegel ziet; zoo hebben wy in dit leeven flechts eene geringe kennis van Godt en zyne Godtlyke verborgenhec .n, uit het geopenbaarde woord, by aldien men dezelve met die allervoimaakste -wysheid vergelykc, totwe:ke wy in het ecuwig leeven zullen geraaken).
Qjienstedt drukt zich, in Syfiema, P. I. p. 8, op deeze wyze uif: ficut in fpetulonon ipfasres corpor-eas diretle, c]f quales in fe ipfis funt, fed earum faltem imagines & jhnuiacra contuemiï, , ideoque res iihs imperfecte adfpicimus; üa qupque Dcuni iv bac vita non immediate (£ƒ in je ipfo, fed quesfi imaginem ejus, in verho revelato, i?: fic imperfecte, conlemplamur. (Gelyk wy in eenen fpiegel de licbaamlyke dingen niet rechtftreeks, ei: zoo als zy op zich zelve zyn, maar alleenlyk derzelver afheeldfelea en gelykenisfen befchouwen; zoo befchouwen wy Godt ook in dit leeven niet onmiddelbaar en in zich zeiven, maar wy zien alleenlyk, als het ware, zyn afbeeldfel in het geopenbaarde woord, en wy befchouwen hem dus onvolkemen.)
Grotios verkf art l iet ook zeer goed: qum ipfe ego, qui fum sipostolus, ccgmvi, exigua jur.t pmcognitione faecuii mtüoris (het geen ik zelf, daar ik nochtans een .Apostel bën, van Godr kenne, is gering , in verge. lykir :e van de kennisfe, die wy in een beter leeven hebben zullen.) , Ook heeft Zeltner het zeer wel getroffen; alleenlyk hadt hy door den Spiegel geen glasfteen, of dik gl's, gla: vetifiers, ; fpet ui-.na, verrekykers , behooren te verftaan. In welke dwaaiinge veelen gevallen zyn,
waar
aan de Corinthen. Roofdft. XIII: 12, 13. 427
waar van men eene groote meenigte by Wolf vindt aangetekend.
Wy zien het tbans in een raadfel, h tlmlyuari,. Luther vertaalt het: in een duister woord, Ken raadfd is zekerlyk wat duifter ; en Paulus bedoelt ook mets meer. Wy behoeven daarom geene verdere ove:éénkomst tusfchen onze tegenwoordige kennis en een raadfel optezoeken.
tóts Si n^ia-wvoi iro\ *-g*r»re», fcilicet ridebimus. Dit woord (/SAi^jKt») moet men 'er buiten twyfel onder verftaan , en ik heb daarom geene zwaarighsid gemaakt, om deeze uitdrukking dus te vertaaien: maat dan zullen wy het zien. Beza heeft ook het woord cernemus in zyne vertaaling gebracht, het peen men insgelyks in den Kollandfchen Bybel heeft nagevolgd Hammond en de Franfche Overzetter te Mons vertaaien het: wy zien Gortt thans flechts door eenen Spiegel. Maar de uitdrukking van den Grondtexc kan niet op Godt, maar moet op onze kennis in dit leeven, betreklyk gemaakt worden. Daar volgt naamlyk: thar.s ken ik bet flukswyze.
Dan zullen wy het zien ire°ra7r<» wgaj *gie-ave>• dat is, wy zullen het op de nauwkeurigfte en duidelykfb wyze kennen, even gelyk de ééne Menfeh den anderen kent, wanneer hy hem by het helder licht van den dag kan aanzien.
Thans ken ik bet jtukswyze, U ui geut, dat is, ik ken 'er maar iets weinigs van. In de Syrifche Overzettinge ftaat insgelyks: parvum ex multo.
Maar dan zal ik het even zoo volkomen kennen, als ik (dan van aangezicht tot aangezicht) zal gekend worden, *=t3-«5 **< e'ntyieïS-riv. Ik heb het woord «« hier niet vertaald; redundat enim boze pnriirula bic (want het is hier overtollig) gelyk Beza te recht oordeelt. Grotius merkt insgelyks met rede aan, dat 1-wtynao-y.nn eenen groctcren trap van kennisfe betekent, dan yyuQ-xiif. Dan zyne verklaaring van des Apostels woorden kan niet aangenomen worden: Exacte tune mvero emnem modum. per quem Deus mundum gubemavit, {5? falutem bominum procuravit, cjf dispenfationum donorwn
eau-
428 Verklaaring van den eerjlen Brief
caufas. Kort daarna verklaart hy het wederom an« ders: ficut Deus mea confilia £ƒ cogitata exaEta novit.
Lutherus vertaalt het in dier voege: gelyk ik gekend ben. Beza: prout cognitus fum, en hy verklaart het: ficut edoElus futro. Gatacher geeft hem zyne toeftemming, cap. IV. de Stylo N. T.p. 32, en Star. ke, die het, in zyne Notce SeleEtce, op deeze wyze vertaalt: dan zal ik bet volmaakter kennen, naa dat ik ook een volmaakter vermogen, om te kennen, zal ontfangen bebben. Wolf is ook van dit gevoelen, gelyk mede Episcopiüs, wiens woorden hy by brengt: Tantum differt cognitio illa futura ab ea, quam in bac vita confequimur, ut, qualis fcf quomodo ea futura fit, quamque excellens fit, non valeam asfequi, fed ex perturus fim, quando eam mibi concedet Deus.
Estius ; ficut £ƒ cognitus fum, fubaudi a Deo ficut Deus me cognofcit clare ac perfeEte, fic £?' ego Deum resque divinas infuturo fceculo cognofcam clare & perfeEte. —— De Weimarfche Bybel: " dat is, op eene vol„ maakte wyze , gelyk Godt my ook volmaaktlyk
,, kent. " Zeltner: " maar daar zal ik het ken-
nen, gelyk het vermogen, om te kennen, my in ,, eene Hemelfche maate zal gegeeven worden. " — Mosheim blyft bl. 810 by de overzetting van Lutherus, en verklaart het op deeze wyze: ik zal Godt, zonder hulpe van myne verbeeldinge, zonder ge,, lykenisfe, zonder beelden (onmiddelbaar) kennen en zien."
Ik ga thans over, om myne Overzetting te verdedigen, en haare gepastheid te bewyzen : 'e^I^» is de Aoristus, die nu eens den voorleden, dan eens den tegenwoordigen, dan eens wederom den toekomfiigen tyd betekent. Men zie myne aantekeningen op Rom. Vil: \\o. Zoo betekent ook /&f«V.9-„, Joh. XIII: 36, en XV: 8: by zal verbeerlykt voorden; men zie, hec geen ik by de laatstgemelde plaacze heb aangetekend. Joh. XV: 6: t'/s*^» «»• f'g«gei>3*, bet zal in bet vuur geworpen en verbrand worden. Joh. XVII by zal ze baaten; en vers 18 , gelyk ook kap. IV: 38 : êiirtruAa, ik zal zenden. Men zie over deeze manier
van
aan de Corinthen. Hoofdft. XIII: 12, 13- 429
van fpreeken Glassius , Can. 47 de Verho §. 2. p. 884.
Op deeze verklaaring van onze Textwoorden is ook myn halfbroeder, de Heer Rose, Reftor der ver. maarde Schoole te Ruderftad, gevallen; die in een Programma, in den jaare 1751, aUeea dic weinige 'er van fchreef: 'ZTnyvdx&w vi Aoristi jive indefiniti boe loco futuri, aut, quod potius videtur, futuri cum perfecta mixti notionem babere videtur , ut reddendum cenjeam: QUEMADMODUM ET IPSE COGNITUS FUE. RO (gelyk ik ook (op het allernauwkeurigst) zal gekend zyn).
Nu kan men noch vraagen: door wien zal men zoo nauwkeurig gekend worden? Ikantwoorde: door andere gelukzaligen. Ik vat daarom de laatfte woorden dus op: " gelyk ik alsdan door andere zalige Men. „ fchen, die my aanzien, gekend zal worden. "
Maar nu blyft geloof, boop, liefde, deeze drie', maar de liefde (als welke niet zal ophouden, maar in eeuwigheid blyven) beeft onder deeze (drie) den voorrang. De Heer Gude, Predikant te Lauban verftaat, in zyne aanmerkinge over dit vers (i), door het Geloof bet wonder daadig Geloof, en ontkent, met Seb. Schmidt, dat men hier aan het rechtvaerdig- en zalismaakend Geloof te denken heeft. Dan hy bewyst het eerfte zeer flecht; en het gevoelen van Schmidt heeft Calovios, p. 382, ook verworpen.
Mlvii. Prcefens boe babet fgnificationem futuri, manebit, fchryft Grotius te recht. Intusfchen moet het van dit leeven verftaan worden. Want geloof en hoop hebben in het toekomftig leeven een einde. " „ Waar toe dient het geloof — fchryft Mosheim,
„ bl. 812, ■ " wanneer men ziet? en waar toe
„ de hoop, als men de goederen, die ons beloofd
zyn, reeds bezit ? " Hier wandelen wy in bet geloof, en niet in bet aanfehouwen, fchryft onze Apostel,
(i) Hy heeft dezelve in dé negentiende verzameling der nuttige Aanmerkingen gevoegt, door den Heer B4RTHOLOM.E1 uitgegeeven, bl. 528 enz.
430
Verklaaring van den eerflen Brief
tel, i Cor. V: 7. Daar nu in het toekomftig leeven het. aanichouwcn plaats heeft, moet geloof, en hoop, daarop houden. Beza: nobis. promisjinnum, quibus erédidimusï Ff quas fperamus, plenam adeptis posfesjïo. riem, neque fide neque fpe opus ent. Caritas vero &? in Leum, quo tune fruemur, £ƒ in nostrce filutis focios, quibus ar£tisfime conjunEti erirms; tune maxime vigebit. Op derelfde wyze fchryft Hammond; en de Weimarfctie Bybel: " de liefde is de groottle, dewyl zy
ook in het toekomfiig leeven zal blyven. " — Zeltner : " de liefde is de grootfle, wegens haare nut„ ngheid in de Kerke, met beirekkinge tot Godt en „ de naaften, als mede haare uitgeurektheid en duur„ zaamheid. "
Dat het geloof en de hoop in het eeuwig leeven riet zullen ophouden, maar, gelyk de liefde, voort, duuren , beweerde wyien de InfpeEtor te Schiitz, Joh. Ulrich Schwenzfx, in zyne Voorrede voor Luther zyn recht livangelifcb kort btgripdes Christlyken leevens ; en zeker ander geleerd Predikant in het Hesfich Hef. offer, T. L p. 913 fqq. In het derde deel, p. 567 fqq. brengt een ander Schry ver de plaatzen van veele Godtgeleerden by, die hy wil, dat van het zelfde gevoelen geweest zyn. Dan dit is niets anders dan een woordenllryd.
„ Het geloof — fchryft hy — het welk met waar*
heden te doen gehad heeft, die hier tot de tegen„ woordige huishouding en haar einde behooren, zal,
wel is waar, ophouden; zoo ook de hoop op die „ dingen, die men gehoopt heeft, en tot welker be„ zit men daadlyk gekomen is. Dan 'er zyn evei wel ,, nc)ch voorwerpen, ten onzichte van welke het ge. „ loof en de honp onmooglyk kunnen ophouden. Het „ geloof en de hoop blyven noch altoos bv hen, met ,, betrekkince tot de Opifanding van hunne lichaa„'men ten jongden dage, als mede ten aanziene van „ de belofter , die, ingevolge de fchriften der Pro. „ pheecen noch moeten vervuld worden. Is niet in „ de ziele een onverzadelyke afgrond van geloof en „ hoop, die van tyd tot tyd door Godt zafvervuld,
» en
aan de Cor. Hoofdft. XIII: 12, 13. en XIV: r—3. 431
en in de eeuwigheid der eeuwigheden verzadigd „ worden ? zyn 'er niec trappen van zaligheid, die ,, de zielen der gelukzaligen, van den éénen tot den „ anderen, beklimmen zullen? Liggen niet in Godt ,, oneindige dieptens van wysheid verborgen? En „ zullen deeze in één oogenbiik gekend worden? "
De Opfteller van dit gefchrift antwoordt zich zeiven, wanneer hy fchryft, dat het geloof, het welk op de waarheden betreklyk is, die tot de huishouding van dit leeven behooren; zoo wel als de hoop op dingen, die men gehoopt heeft, en tot welker
bezit men reeds gekomen is dat zulk een geloof,
en die hoop — zeg ik — zullen ophouden. Want van deeze alleen fpreekt de Apostel te deezer plaatze.
De liefde heeft onder deeze (drie) den voorrang, of, gelyk Luther het vertaald heeft: de liefde is de grootJte onder dezelve. Dewyl by het woord de grootfte geen zelfffandig naamwoord ftaat, noch ook ftaan kan, heb. ik het anders vertaald. Voor het overige heeft Luther het woord f.ti&>. terecht, in den Superlativus overgezet, als welke betekenis het hier heeft. Wy hebben ook in het voorgaande Hoofdftuk, vers 22 en 23 gezien, dat de Comparativns in plaatze van den Superlativus gebruikt wórdt. Beza en Grotius hebben het, in onzen Text, ook door maxima vertaald.
HOOFDSTUK. XIV.
vers r, 2, 3. Laat u (derhalveo) daar aan ten hoogften geleegen liggen, dat gy de liefde moogt hebben ; maar Jlreeft ook (teffens) yverig na de geeftdyke gaaven , maar het allermeest daar na, dat gy ae Schrift (in de Gemeente) moogt konncn uitleggen. Want die in eene vreemde taaie fpreekt, fpreekt niet tot de Menfcben, maar tot Godt; want niemand verftaat het, en by fpreekt verborgenheden (dat is, onverftaanbaare dingen') in den Geest. Maar die over de Schrift predikt, fpreekt tot de Menfcben, het geen ftkbting, en vermadning en troost
geeft.
432
Verklaaring van den eerjïen Brief
geeft. Ik heb het woord derhalven in myne vertaalingc gebracht, dewyl Paulus, uit het geen hy in het voorgaande Hoofdftuk gezegd hadt, een bcfluic trekt. Dit was zoo klaar, dat hy het woord ȣ, (het welk anders zulk eene befluittrekking te kennen geeft) konde weg laaten.
Ik heb het woord ftraft niet, met Lutherus , tweemaaien willen gebruik-en. Ook wordt, door het zeive, de meening van Paulus niet genoeg uitgedrukt. Het Griekfche woord ï<«'*sri geefc eene zeer ernflige pooging te kennen , om iets te verkrygen. In den Weimarfchen Bybel is het goed vertaald: ftreeft met de groctfte naerjiigbeid na de liefde — en in de Hollandfche Overzettinge, gelyk mede by Bengel: jaagt de liefde na— en by Hammond: prima atque fumma vestra cura fit. A<«x>ii — fchryft Erasmus — est magnoJUidioanniti, ut aliquid asfequamur. Dit woord betekent Joh. V: 17 iemand vuurig naloopen — Phil. III: 14: met den grooiften baast na het doel, en eene voorgeftelde kleinodie loopen; —— Rom. XIV: 19: iets met yver doen. Atüxin hxawUw betekent 1 Tim. VI: 11,2 Tim. II: 22 en 1 Thess. V: 15: jaas,t de ge. recbtigbeid na; gelyk Luther het ook op alle deeze plaatzen vertaald heeft.
ZjjAoÏV» tk irnvp.a.-tix.d , fcilicet ^«jiV/tara. Ik heb
daarom geene zwaarigheid gevonden, om het woord goaren. met Lutherus in den Text te brengen. De Apostel doelt op de gaaven, waarvan hy in het voorgaande Hoofdftuk aewjg gemaakt hadt. In den Weimarfchen Bybel wordt het vertaald : ftreeft aaar na met eenen byzonder en yver. Ik hebbe het overgezet : ftreeft 'er yverig na. 2 Cor. XI: 2: ©soï £jsa«, ik yve-e met eenen Godtlykcn yver.
m«j&«» ?è ?»* *f»^?Tft'<)Ti. MizJ&av, id est maxime t fchryft Grotius. Luther vertaalt het ook: maar het allermeest. Het woord s-go zoo veel zeggen, als ter eere van Godt fpreeken, nademaal de Eer van Godt» diedéeaa" ve der taaien verleend heeft» daar door verheerivkfc wordt. In den Weimarfchen Bybel wordt het óp Jee!
JRmM! hy fpreekt in eene vreemde eï „ onbekende taaie, niet tot verbetering der Men„ ichen» tam tot Godt, dewelke verftaat, wat h* „ m die onbekende taaie leert, bidt, of zingt. •> *
iVjemanrf verftaat het. ,shit „Wr,. Dus lebes[ ^ ook ,n den Hollandfchen en Engelfchen Bybel; erTil deeze wyze wordt het ook vertaald by Beza, Esttüs. Drüsius, Grotius, Zeltner, Bengel enMosSS Het is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken H-t woord pj, flttrftrfr betekent ook intellexü', JèI XXXVf; ii, Gen. XI: 7, en Deot. XXVIII: 40» Op alle deeze plaatzen is het in den GriekfChén By. bel 0») door vertaald; gelyk de oude Latynfche Overzetter het daar ook te recht door intelligent Lutherus door verftaan, heeft overgezet Dm irt ZTLteg»w°ordifn Text heeft Luther het"* niet wel getroffen, daar hy het vertaalt: niemand boort hem toe Dat hier een Hebraismus plaats heefc, erkent PFocHENlusook, in,zy„ Boek de lingu* Grcecë 2V„f leftamentipurime; §49. Hy voegt 'er by» dat» ook by ongewyde Griekfche Schryveren, til, dikS
ZOö
b fi») Men zie Biel Tnefaurus Phihlogicus, op het woord daar men noch meer voorbeelden, van dien zelfden eart kan vinden. Vertaaler. T'T"1 E eè
436" Verklaaring van den eerften Brief
zoo veel, als intelligere, betekent. Dan alle de plaat, zen, die hy bybrengt, hebben deeze betekenis niet.
fi'y fpteekt verborgenheden in den Geest, tih'^t, Lutherus vertaalt het; by fpreekt de •verborgenheden. Zoo wordt het ook in den Weunarfenen Bybel verklaard: " hy fpreekt van de Godtlyke „ verborgenheden voor zich zeiven , zoo als de li. , Geest het hem in geeft, dewyl hy verftaat wat hy ,, fpreekt; maar de Gemeente wordt daar door niec
verbeterd. '' Estius : occulta queedam ac Jiöi non inteLecia loauitur. Grotius en Hammond : res ignotas Ipauitur S w üus SanM affiatu. Mosheim verklaart het bl 83 j. best: " hy fpreekt, het geen men met ver' ftaat; dewyl hy naamlyk in eene onbekende taaie ' foreekt. " Ik vertaale het ingelyks: by [preekt on. verllambaare dingen. Waarmede de Hoilandfche Bybel fciiynt overééntekomen , in welken men leest; by fpreekt verborgenheden.
In den Geeit verborgenheden fpreeken, verftaan Beza en Grotius van den Heiligen Geest. Spintu ioquitur. fchryft de eerstgenoemde, id est, afflatu, qe hominis (vsn V Menfc en Geest). Van dit gevoelen is ook Estius, Hammono en Clekicus; en het zelve kan door v» re 11 en 15 geftaafd worden. Vers 14 leezen wv : *« *?°*<-hf*' niyn Gee J Cmyn hart)
Udt\ of ik bidt in n.y zeiven; en vers 15: *e»'*Z»r«i ra *>u,u*i>, 4-«a« rif, vn'ttxvi, ik zal in den Geest bidden , »« dein Geest zingen, dr.t -s in mvn hare, voor mv zeiven Zoo zegt Luther ook in zyne kanttekening by vers 4: in den Geest betekent by zicb zei. ven- , .,
Die over de Schrift predikt, fpreekt tot de Menfcben.
De
aan de Corinthen. Roofdft. XIV: 41 f. 437
De Apostel doelt op het verklaaren der Heilige Schrif. tuure m de Gemeente. Die dit doet. predikt over de Schnfc. r
Hy fpreekt, het geen flichting en vermaaning en troost
geejt, A«Aei «W.^» Ka) „a^xXvr,, Kaj ^«S^U,. T4ec
geen tot flichting dient, verklaart Beza zeer goed: qua hommes promovent in pietatis cognitione fjf Ituaio. Dan Mosheim is, bl 834, zonder rede van oordcel, dat onoocftt» hier alleen het onderwys, of de'verbete. ring van het verftand, betekent. Ik heb eene kleine verhandeling de fenfu Pauüno ver bi è,x^7, èj vocabuli gefchreeven , in de nuttige Aanmerkingen , door Bartholom^eus uitgegeeven, XIII verzam. bl. I tot 12.
n"f"W,5 betekent vermaaning en ook vertroosting. h.a hecft insgelyks beide deeze betekenis.
u a daarom van dit vers met het zelfde
recht door vermaaning en troost, als door troost en ver. maaning vertaaien.
™"4> 5- Die in eene vreemde taaie fpreekt, fïiebt Ziel' (maar alleen) • maar die (in de gewoone taaie) de Schrift uitlegt, ftiebt de Gemeente. Ik wenfehtte, dat gy ailen m vreemde taaien kondt fpreeken; maar nocb veel meer wenfehtte ik, dat gy (in uwe taaie) de Schrift kondt uitleggen. Want die de Schrift uitlegt , moet bo. ven hem geacht worden , die in vreemde taaien fpreekt, uitgezonderd , wanneer dezelve het ook uitlegt, op dat de Gemeente daar door ge/tiebt worde. Ik heb maar al. leen in myne vertaalinge gevoegd, hetwelk de Apostel in zyne gedachten hadt. Hammond vertaalt het ook: neminiprodestnififibi; en Estius : uni Jibi pr0. dest; en Beausodre:- m' edifie que lui meme. Op'de. zelfde wyze vertaale ik: maar die (in de gewoone taaie) de Schrift uitlegt. In den Weimarfchen Bvbel leest men die bet (in eene veritaanbaare taaie) ui'tegt.
©ea» Si. Het woord 31 heb ik niet mede verta' ld: 1-üTHERUs ook niet. Het kan hier geenzins maar betekenen : en ons zyn reeds verfcheidene andere plaat(pen voorgekomen, in welke het overcollig was.
& e 3 e£A*
- "B. JTerklaaring van den eerjlen Brief
G'ihm vertaalt Lutherus, en de Hollandfche Bybel :• ïk wilde —- Wolf: vellem, en hy verklaart het vervolgens dus: non invideo cuiquam hoe doni genus. Grotius en Clericus vertaalen dit woord Rom. VII: iAov 3f vertaale ik: maar ik wenfehtte nocb veel meer. In het Griekfch kan deeze herhaaling van wen. febtte ik gevoeglyker worden nagelaaten, dan in onze (de Hoogduitfche) taaie. Ja ook in het L^tyn luidt het hard ,. als men het weg laat.. Daarom vertaalt Estius het: megis volo & opto, ut prophetis.
Mh&», fcilieet éVi, by verdient den voorrang. Zoo, kezen wy in het laatste vers van het voorgaande Hoofdftuk : ftli&i n dy*** de liefde heeft den voorrang. De Franfche Overzetter van Mons heeft onze te
f;enwoordige Textwoorden ook vertaald: est pref era-He Beza : est ulilior, ideoque pluris faciendus ——— Grotius en Bengel: est u'Mior — Zeltner: *' hy is grooter en nuttiger.
'ExTe; si f. i, uitgezonderd. Beza vertaalt het ook:txcepto. Grotius houdt het voor een Hebraismus. Est — fchryft hy —- duplex negatie pro ma more Re. braso, VT!* Devaritjs brengt ook, in zyn
boek: de particulis Linguee Grtzcce, p.122, eene plaatze by uit Lucianus, in welke ïxr\i tl ftj dezelfde betekenis heeft, als in dit vers.
Uitgezonderd, wanneer dezelve bet ook-uitlegt. Cle-s.
Ricffc
aan de Corinthen: HoofdJl.';XlV: 5—o. 439
ricüs denkt, dat Paulus van iemand fpreekt, die de Griekfche taaie niet verftaat, en dus , wanneer hy onder de Grieken komt, eenen tolk noodig heeft. Dan hy heeft hier in mis. De Apostel fpreekt buiten twyfel van iemand, die, het geen hy in eene taaie, zynen toehooreren onbekend, gefproken heeft, in eene andere, die hy cn zy kennen, uitlegt. Om deeze rede moeten wy ook de verklaaring van Calovios afkeuren. v Zy moeten , het geen anderen in „ eene vreemde taaie hebben voorgedraagen , in de bekende taaie overzetten en verklaaren, wanneer „ zy, die dergelyke redevoeringen gedaanmebben, „ uit onkunde in de gemeene taaie, niet in ftaat ge„ weest zyn , om hun voorftel zelve in die taaie te s, doen.'*
•vers 6, 7, 8,9. Maar nu, lieve Broeders, indien ik tot u kwam , en in vreemde taaien fprak , vSetk nut zoude ik u doen, zo ik niet tot u fprak het zy uit eene Openbaaringe, of uit eige wetenfchap, of de Schrift uitletde, of eene leere voorflelde ? 'Immers is bet zoo met de onbezielde dingen, die een geluid geeven, bet zy het eene fluit of harpe zy. By aldien dezelve geene onderfebeidene toonen laat boor en, hoe kan men weeten, wat 'er gefluit of op de barpe gefpeeld worde? En by aldien de bazuin (trompet) een cnduidelyk geluid geeft, wie zal zicb tot den Oorlog toe rusten. Zoo is bet ook gefield , wanneer gy in vreemde taaien iets, dat onverfiaanbaar is, fpreekt. Hoe kan men weeten, wat 'er gefproken worde? Gy zult derhalven in de lucht fpreeken.
Indien het woord,«ij, achter è«», weggedaan wordt, heeft dit vers geene duisternis, en de woorden van den Apostel vloeyen dan op deeze wyze: " wanneer „ ik tot u kwam, en in vreemde taaien fprak , wat ,, zoude het u baaten, by aldien ik (alleenlyk in die „ taaien, of in ééne van dezelven) tot u fprak , het
zy, het geen de Heilige Geesc my (onmiddelbaar) „ geopenbaard heeft, of iets uit eige weetenfchap; «, of zo ik de Schrift uitleide, of eenige andere leere t> voordroeg? " Dan, dair het een al te ftout beE e 4 ftaan
- „ bekende taaien tot u kwam, hoe zoudt gy 'er eenig „ nuc van kunnen hebben , zo ik niet met u fprak „ door Openuaaring, en u in eene bekende taaie de
verbolgenheden van Godts Koningryk verklaarde, ,, of u geenen goeden raad mededeelde in zaaken, die „ het geweeten betreffen , of u de Heilige Schrift „ niet duidelyk verklaarde , of u de ftukken van het „ Christlyk Geloof niet op eene verftaanbaare wyze „ voorftelde." —— Het eerste heeft Zeltner in de nieuwe Uitgaave van deezen Bybel, te recht afgekeurd. Intusfchon heeft hy , in den Altorffchen Bvb, 1 geene betere verklaaring voor den dag gebracht. '* ,,* Wanneer ik -— dus laat hy aldaar den Apostel fpree„ ken —- niet tot uwe vertroosting of onderrichting „ tegenwoordige of toekomstige, zwaareof ligtezaa„ ken , duideiyk voorftelde."
Hammond verftaat door a'xcx.d*v^i* interpretari figu* rata- oranones firipturce ; door >••*»■»» alios participes facere do&rina mysti o3 ; door xgotpvrei*» explicare loca ebfeura fennux® , en door Max*» docere, qua ratione inftituendifint mores, £? quid credendunt.
Dc
ttan. de Corinthen. Hoofd. XIV: 6—9. 44$
De verklaaring van Hedincer luidt dus: " de O-
penbaaring is een on middel baare of middel haare a, Godtlyke invloed eener byzondere waarheid van „ Godt , buiten , of door zyn woord. De kennis ,, (yvüni) is de gaave, om iemand de noodzaaklykc, „ verhevene, en voorden volmaaktenpasfende, ken-
nis van Godtlyke leeringen, het geloof of de deugd „ betreffende, by te brengen. De voorzegging is nee ,, vermogen, om de Propheeten te verklaaren. De „ leere is de gaave, om onkundigen gemaklyk en dui„ del) k te onderwyzen."
Ik zal noch maar alleen drie van de oude Uitleggeren hy brengen;
Hunnius verklaart het op deeze wyze: Nihil ego prodero vobis linguis Iqquens peregrinis, nifi per interpre, titionem idiomate vobis noto enarravero regm ccelestU my. fieria in Euangelio re velata: aut nifi vobis per SCIENTIAAI, (qua voce intelligit noiiliam, facrorum eam% quam quis inagno labore addicit) aut per PROP H.ETIAM. Jeu divinorum eloquiorwn £ƒ literarum facrarum ia* terpretationem; aut demque per DOCTRINAM, quee. in expofitione capitum doctrines casleflis, feu articulorum, nojlrorum fidei vertitur t§c.
Aretius : nihil vobis prodesfem, nifi per linguas vobis loquerer vel «Wa^iv, boe est myjlerium aliquod, quod foli Deo cognitum, ö5 iis, quibus id revelat. v<,aTtiy COGNITIO , de fine ac ufu revelationis a'cip.tur. PROPH.ETIA est utriusque interpretatio , idonca, applkatio ad res prsfentes. DOCTRINA , hoe est, vario ufu confolalionis, confirmationis fimiiium.
Hemming: quiafuerunt inter Corintbirs, qui valdetumebant variorum idiomatum cognitione, horum fastwn ut reprimet, fe iïfum exempli loco ftatuit, ac dicit, fe nihil utilüatis afferre eccledce , linguarum cognitione, nifi accedat interpretatie Voces quatuor, quas bic Paulus ponit, sta distinguo. Quod RRVliLATIONE confe. cutus est quisquam, per PROP HETl AM dispenfat, DOC TRINA COGNITIONEM communicat. Ut er. go prophetia efeElus est revelationis, ita caufa cognU tionis est doótrina^
Mo*-
444
Verklaaring van den eerjlen Brief
Mosheim verklaart het bl. 840, in dier voege: " ii zy, die onder de eerfte Christenen fpraken en leer„ den, waren of buitengewoone, en onmiddelbaar ,, verlichte , of gewoone , en middelbaar verlich-
te Leeraaren. Op de eerften doelen de woor-
den: üxohUav^is en *ee*»j ook eene taaie betekent, bewyst RaphéUüs uii- PoLYBios en Arrianus. De laatscgemelde fchryft: »»» n*e."**' by hadt de Per ju
aanlcbe taal geleerd. Lamb. Bos , die hec woord - «m» zy heöben de Griekfche taaie geleerd.
Grotius vertaalt *«•'» ook zeer goed door hngua. rum; maar hy heeft'er eenen zonderlingen droom by, in welken Hammond ook genoegen genomen heeft. t»*Wt« yin > iam Wlta ^nera linguarum —
fenryft hy dicit Paulus, quajt digito monftrans Hum
wem-u feptuageniarum, Tot enim linguas effe, ajuut Hebrat'. Sed addt Paulus fi force, f7' r£X'0 quia posfvnt elft plures linguas, de quibus Hebrai nihil audierant. 'Hv begaat onmiddelyk daar na , door eene verregaande onoplettendheid, eenen anderen, niet genngeren, ifli'flag, wanneer hy het woord UvtH», het welk 'er op volgt, en buiten eenigen twyfel op m\^,s fiKep*eC(, Barbarus bis ego fum, fchryft Ovidios, Trifi. V, n, 37, quia non intelligor utli, dewyl niemand myn verftaat.
Een Barbaar wordt hy genaamd, wiens taaie men niet verftaat (Y). Bengel maakt 'er een nieuw woord van, en noemt eenen zoodanigen: landvreemd. Ik heb het beter geoordeeld, daar het woord Barbaar niet onbekend is, by het zelve te blyven, gelyk men het ook in den Hollandfchen, Engelfchen en Franfchea Bybel , en in de overzetting van Mons , gehouden heeft. Die lust heeft, om over hec woord Barbaar , en Barbaarfcbheid, en over de onderfcheidene foorten van dezelven, eene breedvoerige verhandeling te leezen, kan ze in myne AEia Philofopborum, 2'. 27. peg. 204 ^53 vinden.
Lt>
(n) Het is bekend, dat by de Grieken, en naderhand ook by de Latynen een Barbaar oorfpronglyk iemand hetekent, die hunne (de Griekfche of Latynfche) taaie niet verftaat ■ en dat het van daar dikwils in de algemeene betekenisfe van eenen vreemdeling genomen wordt. Dan behalven deezen heeft het woord Ba^«?0? fomtyds ook noch eenen anderen zin, die hier misfehien niet kwaalyk ftrooken zoude; te weeten het wordt wel eens gebruikt in de betekenisfe van eenen dwaas} men zie Aristoi>hanes , in Nubibus, I, 6. Ingevolge daar van, zoude de Apostel willen zeggen: " wanneer ik eend „ taaie fprecke, die een ander niet verftaat, zal hy my voor „ eenen dwaas houden enz. " Vertaaler.
VUL Deel. F f
45ö Verklaaring van den eerften Brief
Luthfr heeft het door onduitfcb vertaald, welke overzetting Wolf pryst; ook heelt dezelve de goedkeuring weggedraagen van D. van Stade, in zyne verklaaringe der*Hoogduitfcbe woorden, van welke Lutherus zicb in zyne overzettinge van den Bybel bediend heeft, en wel in de letter 17, §. 70 ; gelyk mede van zekeren Student, in het derde deel van het Hesfijcb Hefoffer, bl. 71 enz. Dan een andere geleerde, die 'zynen naam verzweegen heeft, heeft in het tweede deel van het zelfde werk, bl. 817 enz. deeze overzetting van Lutherus met goede redenen verworpen. „ , ;
Ik zal hem. voor eenen Barbaar houden, to-irxt e» i*toi fidePxe-i- Erasmus vertaalt »■ eV»*, apud me, rneo judicio. Dan daar het het zelfde moet betekenen, als™ *«W»t<, heb ik het, met Grotius, my vertaald. En dus leest men ook in de oude Latynfche en Syrifche Overzettingen. Beza heeft in een oud Handfchrift het woord /• niet gevonden. Millius en Wetstein brengen noch meer foortgelyke Handfchriften by. Bengel is daarom van gedachten , dat het niet zeker is , of Paulus wel U ?'««<. gefchreeven heeft; en van dit gevoelen ben ik ook. Dan Wolf verdeedigt deeze leezing, door aan te merken, dat ook in andere fpreekwyzen het woord -'> dikwils wordt weg gclaaten, toonende teffens, waar men zulke voorbeelden kan vinden. ; , _
"ovtoj *«< iftüu Het woord cv™ vertaalt Grotius verkeerdlyk door propterea. Mosheim ftelt achter ivra xx', éftüj een punttum, en verklaart het op deeze wyze: " op dezelfde wyze zal het u gaan, wanneer s, uwe Leeraaren by u in vreemde taaien fpreeken. 3, Gy zult elkanderei; even zoomin verftaan, alsPer„ fiaanfche en Griekfche Kooplieden , die ieder in s, hunne Moedertaale, dewelke den anderen vreemd
„ is, fpreeken, eikanderen verftaan kunnen. "
Dan het is zeker, dat deeze woorden met het volgende moeten verbonden, en dus alleenlyk door eene enkele zinfneede van dezelve gefcheiden worden.
Gy
aan de Corinthen. Hoofdfl. XIV: r3, 14. 4*1
Gy ftreeft yverig na* Geestlyke gaaven, In bengel is van oordeel, dat «i^r, hier 4e Gee/re» betekent, en hy vertaale het op deeze wyze: " nademaal gy met de Geesten yvert. " Hy hadt zich uit vers 1 behooren te binnen ce brengen, dat de Apostel van de Geestlyke gaaven (preekt. z,a»r, r*1 *»#«^«ni«, fchryft hy aldaar. Het woord *■•«„>«,•« is derhalven te deezer plaaize door Lutherus en Estids, gelyk mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybei, en door den Frai lenen Overzetter ce Mons, te recht door Geeftlyke gaaven vertaald.
Grotius heeft zeer wel aangem :rkc, dat de laatfte woorden van dit vers op de volgende wyze behooren geleezen re wórden: &ulr*, 'U é^,4nr» *?h r«, njSifni rvh iKKA-wUs ; het welk hy dus vertaalt: operam date, ut abundetis iis maxime donis, unde plurimum ulUitatis ad ecclefiam redeat. Men kan het ook op deeze wyze vertaaien: bevlytigtu, om die gaaven in de grootfte maate te bezitten, de-welken de Gemeente kunnen {lichten. Mosheim vertaale het, bl. 847, ook goed: '; bevly. „ tigt u, om ryk te worden aan gaaven vandenGeesc ,, tot ftichting der Gemeente. " Lange verklaart die niec ongepast, wanneer hy den Apostel doet zeg. gen : crachc daar na, dac de ftichting onder u even „.zoo overvloedig is, als de geestlyke gaaven. "
vers 13, 14. Daarom alwte in eene vreemde taaie Jpreekt, bidde zoo, dat by bet ook uitlegge. Want wanneer ik (flechts) in eene vreemde taaie bidde, dan bidt, wel is waar, myn Geest, (myn hart) maai de betekenis van myne woorden kan geene vrucht doen. Beza verklaart die verkeerd : die bidde Godt ook om de gaave dermtlegginge; hoewel hv hetnaderhand beter getroffen heeft, wanneer hy het dus uitlegt: by bidde zoo, dat by, bet geen in eene vreemde taaie gebeden heeft, ook teiftond uitlegge. Dus Wordt het ook door Grotius, Lange en Wolf, gelyk mede in den Weimarichen Bybel verklaard. Dat y hier eene vreemde en onbekende taaie betekent, hebben wy te voo. ren reeds gezien.
ff» Wan.
454 Verklaaring van den etrfien Brief
Wanneer ik (flechts) in eene vreemde taaie bidde, dan biat, voel is waar, myn Geest (myn hart), maar de betekenis van myne woorden kan geene vrucht, doen; dewyl men naamlyk myne woorden niet verftaan heeft.
Beza verklaart dit goed: fi incognito idiomate in ec clefiajtioo ccetu preces concipiam, neque adbibeatur interpietutio. Ta TniCp* ««» vertaalt Zeltner ook: myn. tan —— Erasmus, met den Ouden Latynfchen Overzetter: mens mea. Tc vooren, vers 2, is die; woord in die zelfde betekenisfe voorgekomen. Geo.. tius en Beza zyn derhalven het fpoor byster, wan.. neer zy hier door miSfut den Heiligen Geest verftaan;
Hunnius, Calovius en Lange verklaaren deeze: uitdrukking mede goed: " wanneer ik in eene vreem-. „ taaie bidde, dan bidt myn Geest, of ik by my „ zei ven , die ik ook verfta , wat ik in het gebed 1 „ fpreeke; maar de kennis, die ik zelf hebbe vani „ hetgeen ik bidde, doet, zonder uitlegginge, aam „ mynen naasten geen nut. Want, zo een ander'
myn gebed verftaat, kan hy met my bidden, of'
zich op eene andere wyze met myn gebed ltich-„ tei." Ook is de verklaaring van Beza goed: quodl ad precctionis fenfum attinet, nihil inde fruStus ad eccie-fiam in qua qui' orat, redit.
Calovius wederlege insgelyks den dikwerf aange-haalden Kancelier der Hooge Schoolc , Estius, die: uit dit vers poogde te bewyzen , dat, zo een leek: een gebed, in het Latyn uitgefproken mede badt,,
dezelve niet kwaad deedt: fi Deum — fchryft hy
orem linpua , non babens donum intelligenties , fpiriiw quidem vieus orat, id est affetlus elevatur in Deum, fed mens-, id est, intellecJus meus, quia verhor um fenfum: non as eqmtur, fruSbn proprw privatur, qui est intellige., re. li acidere cor.fiat iis, qui Latinüatis ignari fer— mone Latino preces recitant. Etiamfi , qui fic orar.t,, pütlum intellizenum non percipiant, nee pisxantut fen.. fibus, per verba fignificatis, habent tarnen fruStun men-' tis in Deum elevatie. Habent iidem etiam frucltum reve-rentits er ga preces facras], quas etfi non intelligant ,
nu mi
aan de Corinthen. Hoofd. XIV: !ƒ—17. 43^
num tarnen & falutare esfe, quod iis fignificatur, «ore dubitant, atque hoe ipfiim fibi petunl a Deo dónari. Quin etiam fic orans plus meietw apud Deum, fi nimiru.V^tia. jori cwn bumilitaié , pietate , f er vore , Deum orat. Evenwel hy zondert het volmaaktst gebed hier van* uit, als het welk ieder Christen in zyne Moedertaal
behoore te kunnen bidden. , Hy herhaalt die alles
by vers 17.
*w; betekent den zin en inhoud der woorden, fen. fusverborum. Beza vertaalt het onduideiyk: mea in. telhgentia. De meeste Uitleggeren verftaan het ook zoo. Dat het woord w5 ook by-Por,YBïUs en Arrianus dus gebruikt wordt, toont Raphelius. De vuklaanng van Bochart, Cappellus en Vitringa, die van Qen rechten zin een weiuig afwykt, kan men by .Wolf vinden.
Men vindt ook eene goede verklaring van dit vers 14> m den Weimarfchen Bybel; by Mosheim. bv 1'RANciscus Fabriciüs in de laatste Disfertatie, achter zynen Orator Sacer, § IX, X, pag. 316. fqq. ge. Jyk mede by Hammond en Clericus m zyne aan. merkmge. De laatscgemelde herhaalt zyne verk!aa. ring m zyne Bibhotbeque ancienne moderne, T. XI p. 122, alwaar hy tefrens toont, hoe veikeerdt dit vers door Amelot, Rich. Simon, Martianay , en Beausobre, gelyk ook door de Paters vanPort-Roval vertaald is. y
•vers 15, 16, 17. Wat is 'er dan nu te dom? ("Antwoord:) Ik zal in den Geest bidden, en ik zal ook verItandig bidden. Ik zal in den Geest zingen , en ik zal ook verfiandig zingen. Want anders, zo gy fiecbis in den Geest zegent, boe kan hy, die ongeleerd is, op uwe dankzegging Amen zeggen, dcAr by niet wee:, wat gy zegt} Uwe dankzegging is wel zeer goed, maar een ander beeft 'er geene flichting van.
Wat is 'er dm 'pk te doen ? t. «. .*«;• Lightfoot houdt dit voor eene Hebreeuwfc e maniere van fpreeken, en toont, dat zy in de fchriften der Rabh'vneti zeer diKWils voorkomt. Ik heb het wojrd antwoord f f 3 in
454
Verklaaring van den eerften Brief
in myne vcrtaaiinge gevoegd, dewyl het, gelyk ik by kap. IX: 18 reeds heb aangemerkt, in het Griekfch zeer gevocglyk , maar niet zoo wel in onze taaie, kan weg gelaaten worden.
Ik zal in den Geest bidden, en ik zal ook verfiandig lidden. Estius verklaart het verkeerd: operam dabo, ut nonfolum fpiritu, id est, cum aenotionis affetïu, Deumorem, fed ut etiam orationis intelle£tu capiam. In den Weimarfchen Eybel, gelyk ook by Lange, wordt dit vers goed verklaard : " ik zal zoo bidden , dat ik 3, het niet alleen voor my zeiven verfta , maar dat
het ook anderen in de Gemeente verftaan; ik zal, „ het geen ik te vooren in eene vreemde taaie ge„ fproken, gebeden en gezongen hebbe, in de ge„ meene en verftaanbaare fpraake-üitleggen."
Tco ».«, verflaanbaar, datis, zoo, dac het de aanweezenden kunnen verftaan. Clericus verklaart het ook zoo in het elfde deel van zyne Biblinbeque ancien, ne fcf moderne, p. 123. fqq., en geeft tefFens zyn oordeel op over andere Franiche Overzetteren. Calovius verklaart het , met Hunnius , ook goed : oidbo fpiritu in mei adificationem; orabo fc? mènte, boe est, fic preeabo'r, ut intelligar, ad aliorum utiiitatsm.
Anders, zo gy flechts in den Geest zingt. Anders, alioqui. Dus is in den Hollandfchen Bybel het woord ,Wc ook vertaald , gelyk mede by Vatablus , Gro. tius, Revius, en Bengel. In deezen zin komt hét Rom. XI: 6, 22, ook voor. In beide deeze verfen heefc Beza, en in hec laats tgemelde Erasmus , het, ook door alioqui vertaald. Ik heb het woord flechts in myne vertaalinge gevoegd, dewyl dit buiten eenigen twyfel het oogmerk van Paulus is. _ In de Fran» fche Overzettinge van Mons wordt het insgelyks uitgedrukt, in welke wy dus leezen: que fi vous ne loutz Ditu, que du ccsur, parlantune longue inconnue.
In een Gee4 zegenen, wil hier zoo veel zeggen, alsi in zyn'hart zegenen, en teff-ns den zegen in eene: taaie, die den omftarderen onbekend is-, uitfpreeken.. Want daar volgt op: boe kan by daar op Amen zeggen,-:
die'
aan de Corinthen. Hoofd. XIV: 15—17, 45 j
die niet weet, wat gy zegt ? dat is, die de taaie , ia welke gy fpreekt, niet verftaat.
Si benedixeris, fcilicet Deo, voegt Beza 'er te recht by. Zegenen becekent hier naamlyk niets anders, dan God danken. Want daar volgt op: boe kan een ander op uwe dankzegging Amen zeggen ? Dus wordt het woord t'vWyïü ook vertaald byB-eza, Grotius, en Mosheim. Zeltner en Lange vertaaien het nog beter koven en danken. Want Luk. f{ 64 betekent iuxoyüv insgelyks Godt looven en danken, en vers 68 : ft-ityvTes &-,<,-, Godt, dien wy looven en danken moeten.
Hoe kan by , die ongeleerd is, op uwe dankzegging
Amen Zeggen? i xtavKti^, rh tstto» tov iStarcv. ERAS*
mus Schmidt en Lightfoot vertaaien het: qui fedet in fulfellüs privatorum. Beza: qui fedet inter idictas in ecclefia. Elsner wederlegt hem daar mede, dat de Christenen noch geen Kerken hadden. Anderen vertaaien het door laici, de leeken; onder welke mea Lutherus kan tellen, en Suicerus, T. I, p. 1440. Erasmus, Vataelus, Drusius, Grotius, enBingham, Antiq. Eccl. lib. I, cap. 5, § 6, vertaaien hot te recht indocli. Paulus verklaart het vers 24 zelf, alwaar ïhurti- niets anders, dan eenen ongeleerden becokent.
De uitdrukking implere locum houden Grotius en Elsnerus voor eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, gelyk mede Hottinger in zyne primitid) Heidelbergenfes, pag. 79.
Amen. Over dit woord handelt Glassius breedvoerig, Can. 19 de Adverbio, p. 975 fqq. zoo als ook Lampe (in het eerste deel van zynen Commentarius over het Evangelie van Johannes, bl. 491 fqq. en in eene Opzetlyke Verhandeling, die in hec derdedeel de Uittrekfelen uic Godtgeleerde Twistfchriften, bl. 347 en?,, beoordeeld wordt) en de Heer Werer , voor deezen eerste Hofprediker te Weimar* om van meer anderen niet te fpreeken. Dit woord is ook in de Schriften van het Oude Testament te vinden. Deut. XXVII, worden alle verfen, van vers 15 af, daar! mede btflooten. Over deszelfs gebruik in het F f 4 JSieu-
4-5*5 Verklaaring van dm esrfen Brief
Nieuwe lestamer-t zie men myne aantekening op Rom. I: 25, en iX:j. — Hammond dewelke dacht, dat de Apostel niet van hec Heilige Avondmaal fpreekt, wordt door Clericus wederlegd. In deeze dwaaling hadden zich lange te vooren reeds andere Uitleggeren bevonden, tegen welke Estius zich verzet heeft.
Dit Amen worde door de geheele Gemeente uitgefproken, wanneer hy, die het gebed deedt, ophield. Dit hebben Beza en Mosheim ook aangemerkt. Zeltner vertaalt het ten onrechte door ja; want men ge. bruikte het woord Amen. Estius , Hammond en Lange dwaalen derhalven ook, wanneer zy zich verbeelden , dat Amen zeggen hier zoo veel betekent, als: zyne geloovige toeftemming geeven.
Uwe dankzegging is voel zeer goed, maar een ander beeft 'er geene ftichting van cv pit yds iv^ae^a-.. Het woord y*s vertaale ik niet. Wy hebben reeds meermaalen gezien, dat het fomtyds zonder eene bepaalde betekenisfe voorkomt. Luther heeft het ook weg gelaaten. Ook geeft hier de rede niet te kennen van het geen de Apostel te vooren fchreef.
By de woerden : een ander beeft 'er geene fticb'.ing van , heeft Estius te recht gevoegd; dewyl by bet niet verftaat; welk byvoegfel men ,ook in den Weimarfchen Bybel vindt.
vers 18, 19. Ik danke mynen Godt , dat ik mier, dan gy allen, m vreemde taaien kan fpreeken. Maar in de Gemeente wil ik liever vyf woorden fpreeken, dat de lieden my vei ftaan, op dat ik ook anderen mooge onderrichten , dan. nog veele woorden in eene vreemde taaie. Paulus verftordt veele taaien, dewyl hy, als een Apostel, veele Volken moest onderwyzen , en hun den weg na den Hemel wyzen. Daar voor dankt hy Godt nu, dat hy hem tot zynen Apostel, tot eenen Leeraar der geheele waereld, beroepen hadt.
Dewyl in de Oude Latynfche Overzettinge ftaat.: quod omnium veftrum lingua loquor , ziec men , dat dezelve volgens een Exemplaar gemaakt is, in welke, door fchuid van denaffchryver, het woord onc-
brak,
aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: i8, 19- 4J7
brakt, en y^üm-n in plaatze van yAaVo-s,; ftondt. Beza bezac zeventien oude Grieklche lianalèhiïfuu. Dan in alle dezelven ftonden de woorden even zoo, als zy in alle gedrukte Uitgaaven ftaan. Millius noemt wel is waar eene Handfchrift , in welke hec woord nxx*.ov niet ftaat; dan het ftaat daar evenwei op den rand. Wetstein brengt noch eene andere der-, gelyke Handfchrift by. Dan Wolf antwoord 'er met rechtop: Hoe tot aliis, £# codici'ous, ff verfiombus, iisque antiquisjims jiauai esfe non fote.su
In de Gemeente wil ik liever vyf woorden fpreeken, dat my de lieden verftaan. oé/a betekent hier: ik wil lie. ver. Beza vertaalt het: maiim. Dit is eene Griekfche manier van fpreeken , die Luk. XV'ill: 14 en Mark. IX: 34 ook voorkomt. Op de luatstgemelde plaatze leezen wy : Ergert u uwe aand , zoo bouw ze af, bet is u beter, zonder dezelve in het (eeuwig) leeven in te gaan, dan beide handen te hebben, en in de b> lle te komen, xc-Xm rcót 'éftpnxt, jj' dncXtsrctt , Vo'iO ego , populum
tuum falvum esfe ptfiïus, quam perire.
■Vyf woorden —- ii:-n duizend woorden. Beza fchryft ï vyf woorden, dat is , zeer weinig. '* Welke deeze „ woorden zyn — v iarc hy voort — is eene even zo ,, dwaaze vraage, als welke hier de 10000 woorden,
en kap. IV: 15 de tienduizend Tuchtmeesters zyn.' Grotius : " tienduizend , dat is , ontelbaar veel." HesYchius verklaart póf* door »«*«. De Heer Al. berti vertaalt *lfn xéyev- paucisfima verba (zeer weinig woorden) en pveU-- xóyov-, plurima verba (zeer veie woorden), en hy merkt teiïens aan , dat men in het F f 5 Latyn
4j3 Verklaaring van den eerfttn Brief
Lacyn, in plaatze van tienduizend, gewoon is te zeggen : zes honderd (fexcenta verba). In onze (de Hoogduitfche) taaie zegt men noch het één noch het ander, maar nog zoo veel; gelyk ik het vertaald hebbe.
Erasmos en Estius brengen de befpotlyke verklaaringen by, die fommigen van deeze vyf en tienduizend woorden gemaakt hebben. Hieronymus dacht, dat de Apostel door de vyf woorden de vyf Boeken van Moses verftaan hadt. Hoe veele Millioenen van woorden zoude men dan niet wel door de tienduizend moeten verftaan? Theophylactus verdond'er de vyf zinnen door — Lyra en Thomas van Aquino: ere. dentla, agenda, vitanda, fperanda, timenda (het geen men behoort te gelooven, ce doen , te myden , te hoopen, te vreezen.) Sommige anderen waren van begrip, " dat de Apostel van vyf woorden fpreekt,
om dat 'er vyf ftukken in eene volmaakte redevoe„ ringe zyn moeten: hec fuhjectum, bet prcedicatum,
het verband, de bepaaling van het fubjectum , de 3, bepaaling van het pradicatum." ■ Ik wil liever vyf woorden fpreeken, dat de lieden my verftaan. Dit is de betekenis van «<« rau mós Te vooren (vers 15) lazen wy ,4, alwaar ik deeze uitdrukking reeds heb opgehelderd. " Ik wil liever „ in eene bekende en verftaanbaare taaie fpreeken " — verklaart Mcshetm het, bl. 852 en met htm Zeltner. Over de verfchillende leezingen zie men Croji Olferva-iones in N. T, cap. 26 p. 195 fqq. en nog andere, door Wolf aangehaald. Dan zy hebben niets 'om het Ivf, gelyk in de aanmerking van Millius getoond wórdr. Ik hebbe 'er niets by te voegen, dan alleen dat Erasmus tegen de Roomfchgezinden , die in hunne Kerken veel fpreeken en zingen, hetgeen de ongeleerdcn niet verftaan, by dit vers lang en hevig uicvaart.
vers 20, 2i, 22. Lieve Broeders, zyt geene kinde* ren in het verftand, maar zyt kinderen in de boosheid: maar zyt volaomen \n het verftand. In het Wetboek
ftaat
aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 20—22. 459
ftaat gefchreeven: " ik zal "door lieden, die vreemde „ taaien fpreeken, en door vreemde lippen , toe dit „ Volk fpreeken, maar zy zullen my dan niet hoo-
ren, fpreekt de Heer. " Het fpreeken in vreemde taaien is derhalven een wonderwerk, niet voor de geloovigen, maar voor de ongeloovigen: maar de uitlegging der Schrift ftrekt ten voordeele, met der ongeloovigen, maar der geloovigen.
Dit vers is met het voorgaande op de volgende wyze verbonden. Paulus hadt fommigen van de Corinthische Christenen beftraft, dewelken zich veel verbeeldden , wanneer zy in vreemde taaien fpraken , die anderen niet verffonden , daar dit nochtans ten éénenmaale nutloos was. De gaave, om in vreemde taaien te fpreeken ,. hadt'Godc gegeeven, om tot bekeering der ongeloovigen te dienen, intusfehen gebruikten die lieden dezelve niet tot dac oogmerk , mair alleen , om voor hooggeleerde lieden aangezien te worden. Dit was kinderachtig: en daarom zegt Paulus ; zyt toch geene kinderen in het verftand. Hammond en Mosheim , gelyk mede Seb. Schmidt in zyne Paraphrafis, ftellen zich den famenhang van dit vers met het voorgaande op dezelfde wyze voor.
Thn&i kan betekenen: zyt, en ook: wordt. Lutherus en de Hollandfche Overzetting hebben het laatste, de oude Latynfche Bybel, Beza en Estius, het eerste gekoozen. De laatstgemelde vertaalin;;; is de besre, gelyk Luther en de Hollandfche vercaaüng insgelyks de volgende uitdrukking dus hebben overgezet: maar ZYT kinderen i 1 de boosheid.
Zyt kinderen in de boosheid , xaxU, Suicerus vertaalt y-«.xl*, in zynen Thejaurus , T. II, p. 24, innoeenta (de óvfchuld) en verklaart het op deeze wyze ; jubet nos Paulus fimiles esfe infantibus innocentia , adeoque' expertcs piaHtiee ut infantes i- in quos propter te7ie;am cetatem non cn"it mahti '. Hy toont teffens, dat Chrvsostomus, Theodoritus , Photius en Theophylactus hem in deeze verklaaringe zyn voorge. gaan.
ö Vol.
4ö"o
Verklaaring van den eerjlen Brief
Volgens deeze uitlegging zoude *«kU betekenen , hec gpen geene «jfetVt is. VVy doen beter, zo wyxum x*W« laaten blyven, en bet vertaaien: zyt geene kinde. ren in de boosheid. Wy hebben in het voorgaande Hoofdftuk, vers ir, gezien, dat ^««s, waar van het ■woord nwUlSéi het welk hier ftaat, afkomftig is, ook eenen volwasfen jongeling betekent, die het gebruik van zyne rede reeds heeft. En zoo betekent Eph. IV: 14 hec woord ook kindeien, die reeds oud zyn.
Zyt •volkomen in het verftand, ra~s cp^-Ti rixuu yim&i. Augustinus heeft het op veele plaatzen, die Estius heelt aangetekend, door mentibus vertaald. Hy wist niec, dat by de.Grieken het woord pev» in het enkelvouwjgc en meervouwige in dezelfde betekenisfe ge. braikc worde. ï'.ape üfurpatur pluralis pro fingulari, ut pa~jmi apud Homerum, fchryft Stephanus in zynLexi. con by dit wooui. Hec woord yi»*$* worde hier we.derom in den Hollandfchen Bybel door wordt vertaald, maar becer door Lutherus en Beza, zoo wel als in den ouden Ljtynfchcn Bvbel, door zyt.
TtAs-oi vertaaien Be?a en Grotius adulii, zynde zy van oordeel, dat Paulus hier in de verbloemde manier van.fpreeken blyfe, van den ouderdom oncleend. Dac, xixtt.f ook adultus, grooc van ftatuure en volwas. Pen , betekent, zal men in myne aantekeningopPmL. lil: 15 kunnen zien Men kan deeze verklaaring zeer wel aanneemen , want Eph. IV: 13 fchryft onze A. postel insuelyks, dat wy in de kennisfe van Godts Zoon behooren te waff-n in i-Sga tsas.sv, tot de volko. ii.e i-ieotie van, eener: Man.
In hec Wetboek fiaie gefchreeven, e'» tü vlu*. Luther en de Hollandfche Bybel hebben het: in de Wet vertaal.!. D:;n cit is onduidelyk. Ik vertaale het hier, g.dyk Joh. X: 3 \ cn XV: 25: in het Wetboek, dat is, in het boek, jn het welk de Wetten van Mo. sus liaan opgetekend Lange vertaalt het: inde Schrift des Ouden Tef.aments en dus vertaften het Beza en Grotius ook (0).
Ik
(0) Het is te verwonderen, dat de Heer Heuman aan dee-
Z9
aan de Corinthen* Roefdft. XIV: 20—22. 401
lk zal door lieden, die vreemde taaien fpreeken, en door vreemde lippen, tot dit Folk fpreeken; maar zy zullen my dan met hoor en, fpreekt de Heer. Beza vertaalt het insgelyks: per diverfce linguce hominis , i, érs^Raphelius heeft het woord èr«fóyA»'«««°ofc by Polybius gevonden. Luther vertaalt het: met andere zongen. In den Hollandfchen Bybel leest men: met andere taaien. Beter vertaalt menhet: in vreem. de taaien. Dus vertaale ik ë» zUm™ 'trée'n ook: door vreemde lippen', zoo als men ook in de Franfche Overzettinge van Mons leest : en des langues etrangeres. Luther en Beza vertaaien het: door andere lippen. Nochtans leezen wy Jes. XXVIfl: 11 ook in den Griekfchcn Bybel: hd yXue-r-t-'-Tte*-.
Maar'zy zullen u dan niet booren, «»1 «t>3* »V«s Ura. ■tevMTot. By Lutherus en in den Hollandfchen Bybel vindt men het woord *«} door era vertaald: dan hec betekent hier buiten twyfel maar, in welke bctckenisfe het woord niet zelden voorkomt. Ik heb hec Joh. XIV: 30. Hand. X: 28. Rom. IX: 30 en 33 ook zoo moeten vertaaien.
Het woord evrw, vertaaien Erasmus en Beza , met den ouden Latynfchen Overzetter; itafic —Lutherus: alzoo, dat is, op die wyze. Ik vertaale hec door alsdan, welke becekenis dit woord niet ffechcs op andere plaatzen van het Nieuwe Testament, maar ook by ongewyde Schryveren heeft, zoo als ik by Kom. XI: 27 getoond bebbe.
'Eiu-ctK-vTc-TUf vertaaien Estius en Raphelius : obtemperabunt. De laatstgemelde toont, dat Herodotus ook zoo fpreekt. Iemand booren betekent ook in onze taaie , gelyk by de Latynen , iemand geboorzaamen. Zoo betekent fi me aadis, zoo veel als: indien gy my
ge-
ze vertaalinge zyne toeftemming niet geeft; niet alleen, om dat het woord dikwils van de Schriften des Ouden Testaments in het algemeen gebruikt wordt, maar ook om dat hy zelf van oordeel is, dat de woorden, op welke de Apostel hier doelt, niet uit de Schriften van Moses, of bet eigenlyk zoogenaamd -Wetboek, maar uit de Prophetien van Jesaias, ontleend zyn. Vertaaler.
452 Verklaaring van den eerften Brief
gehoorzaamt, en mynen raad volgt: en wy zeggen: by wil niet booren, in piaatze van: hy wil niet gehoor, zaamen,- niet volgen. Zoo gebruiken de Lacynen ooic het woord aufcuttare. Uit Griekfche en Latynfche Schryveren brengt Gatacher, in zvn Boek de Styh Novi Tefiamenti, p. 87 fq. en Vorstius, de Latinitatejalfo fufpecta, cap. 12. p. 129. fqq. veele voorbeelden by.
Lange en Feüerlein zyn van oordeel, dat Paulus de woorden , die hy hier bybrengt, uic Deut. XXV111 : 49 ontleend heeft. " Hier uit ziec men — „ voegt de laatscgemelde 'er by — dac vreemde taa-
len ook wel een teken van Godts toorn kunnen wor„ den, wanneer Godt naamlyk iemand onder Men„ fchen laat vervallen, welker taaie hy niet vèrltaat." En Lange fchryft in zyn Pinkjter Programma van 1747 pag. 5 : non quidem negare posfumus, verba, fi non omnia, poliora tarnen £f pleraque reperiri in verfione LXX Interpretum Jesai^e XXVIII; 11, 12. Cum tarnen manifeftumfit, multa deësfe in verhis Je faire , quee in allegatione Paulifunt; cum Deut. XXVIII: 49 fimiliaver. ba legantur; cum tandem non infrequens fit in N. T. plurium Veteris Tefiamenti locorum conjunëtio; reEte ex bis colligimus, paulum maxime refpicere Deut. XXVIII: 49.
Ziet hier thans, hoe wy meenen te kunnen bewyzen, dat Paulus hier op Jes. XXVIIf: 11 doelt. De Apostel kan het oog niec gehad hebben op Deut. XXVIII: 49, dewyl in die plaatze maar weinig ftaat van hec geen hy bybrengt. Dit zelfde moeten wy ook van de twee andere plaatzen, Jerem. V: 15 en Jes. XXXIII: 19 zeggen. Hier uit volgt derhalven, clat hy op Jes. XXVIII: n moet gedoeld hebben. Dit hebben ook de meefte Uitleggeren zoo begreepen, gelyk die dan het gevoelen is" van Chrysostomus , Erasmus, Zegerus, Beza, Hunnius, Estius, Seb. Schmidt, den Weimarfchen bybel, Millius,Gro. tius , Calovius, Vitringa , Surenhusen, Cleri. cus, Zeltner, Wolf, Bengel, Mosheim, en buiten twyfel van nog veele anderen. Hier by heeft
men
aan de Corinthen. Hoofdjï. XIV: 20—22, 46$
men den zonderlingen misflag van Grotius te bcmerken, dewelke fchryft, dat Paulus deeze woorden niec uic de zeventig Overzetteren, maar uic de vercaalinge van Aquila, ontleend heeft; — En nochtans heeft Aquila zyne Overzetting eerft in de tweede eeuw vervaardigd. Men zie, hoe konftig Clericus zulk eenen grooven misflag verootfchuldige.
Ik zal 'er de verklaaring van noch eenige andere Uitleggeren byvoegen,_ dewyl zy iets byzonders hebben. Beza fchryft: fi perfonce mutationem demas, duo duntaxat interfunt inter Hebraicam &? Grcecam interpretationem, non eam, qua nunc corruptisfima utimur, fed qua üfus est Paulus. Fateor, Paulum a plerisque HeIr mis interpretibus in eo disfentire. At mihi Pauli auctoritas pluris est, quam omnium Rabbinorum. Continent ista nm tam exprobrationem infantim Judcsorum, quam comminationem gravisfimam, qua fignificat Dominus, fe ulturum verbi fuicontemtum, ficut pree Mis Deut. XXVI li: 49, c? vaticinatus est etiam Jeremias V: 15, &? Ezgchiel III: 5, ficut denique re ipfa ultus est eos Dominus, cum captivi Babylona traherentur. Hinc vero Paulus reSte colligit, linguarum peregrinarum ufum, ita ut eo utebantur Corinthii, fignum esfe dejlinuturn , non iis, qui ere dunt, fed infidelibus, id est, malediclionis fignum, qua profanos Dominus ulcifteretur. Totum hoe: Et ita quoque me non exaudienc, additum est a Paulo ad illuflrandinn Prophetm locum, id est, ut confilium Dei exponat. Neque enim anxie folent Apostoli numerare fyllabas incitandi fcripturm testimoniis; ut qui funt eoderrt fpiritu prmditi, quo éf ipfi prophetm.
Estius : citat Apostolus locum hunc; fenfum potius, quam verba, reddens. Nam £? verba tranfpofuit, &? perfonam mutavit; tertiam in primam. Senfus Apostoli est: Ego Dominus loquar populo huk Juddico variis & peregrinis linguis : jcilicet per Apostolos meos. Qy.od quidem prcecipue fuit impletum in die Pentecofies. Act.
De Weimarfche Bybel: " Ik zal met andere lippen „ door zulke lieden, die eene vreemde en onbekende it taaie fpreeken , te weeten door de Babyloniers ,
„ fpree-
46"4 Verklaaring van den eerjlen Brief
„fpreeken tot dit Volk, tot de Jooden; dewyl zymy. „ i,e Propheeten, die tot hem, op myn bevel, in „ eene bekende taaie gefproken , en hen tot boete „ vermaand hebben, niet hebben willen hooren; en „ zy zullen my cok zoo niet hooren, dat zy door deeze „ ttraffe zich tot boete zouden laaten leiden, fpreekt „ de Heer. "
MrsHEiM, bl. 854 enz. " De woorden, op welke „ de Apostel doelt, ftaan Jes. XVlil: n, 12. De „ Apostel brengt meer den zin en de meening, dan „ de eigene woorden van den Propheet, by. Men
zal niet wel kunnen loochenen, dat deeze woor„ den, in derzelver eerfte betekenisfe, op de Jooden ,, flaan, en dat de Propheet wil zeggen, dat Godt ,, dit hard en ongeloovig Volk eens, met eene geheel
andere taaie, fcherper, heviger, en harder zal aan-
fpreeken, en hen niet altoos flechts vermaanen, en ,, door beloften zoeken overtehaalen. — De A,, postel heeft het oog gehad op de geestlyke ver,, klaaring,- die de Jooiïfche geleerden van zynen tyd ,, aan deeze plaatze gaven, en deeze woorden dus in ,, dien zin bygebracht, waar in de Jooden dezelve in „ dien tyd gewoon waren op te vatten. "
Het fpreeken in vreemde taaien is een wonderwerk , niet voor de geloot igen, maar voor de ongeloovigen. 'e« enf4iï-> è'iri is de bekende Hehr nismus, waar over Vorstius, cap. 36. p. 211, handelt. rv.aWoj betekent bet fpreeken in vreemde taaien', gelyk wy by vers 18 en 19 gezien hebben. Tyuiïn heeft Lutherus door een teken vertaald: maar, dat hy 'er een wonderwerk door verhaat, zien wy uit zyne kanttekening, in welkehy het een wonderwerk noemt. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook een wonderwerk genaamd , gelyk mede by Zeltner cnlviosi-iEiM, Seb Schmidt noemt het, m zyne lJaraphrafis, fignvm n.iraculofum.
'ov T-U «V/Vai; vertaale ik: bet flrekt ten voor deele niet der ongeloovigen (p). Wy weetcn, dat Paulus dikwils
(p) De Heer Heuman heeft hier. het een met het ander
ver-
oiiVrff icgo/put-dart,, wanneer zy allen predikten, te weeten in hunne taaie. Dit moet men 'er in zyne
ge-
aan êe Corinthen. Hmfdft. XIV: 13-—1$. tff
gedachten byvoegen, dewyl hier van Menfchen seiproken wordt, die alles verftaan, wit in hunne taaie wordt voorgefteid. Ifc vertaale het woord *«*".!'.?, door prediken. Want voor eene geheele Gemeente eene heilige redevoering houden, noemt men prediken. JJat *e. vuï, **•« ver-' taaie ik: Godt is onder u. Zoo heeft Mosheim hec mede overgezet, gelyk ook Beausobre : parmi vmis. "
Deus esfe dicitur, ubi maxime mira operatur (Godt *„ wordt gezegd daar te zyn, alwaar hy voornaamlyk
aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 26. 469
„ zyne wonderwerken verricht ") fchryft Grotius by deeze woorden.
Hec eerfte ««/ ;W* heeft Millius uicgeftreeken. Dan Wolf wederlege hem bondig. Bengel verwerpc dit xui 'óvth ook in zynen Apparatus Criticus. Hy heeft het ook in zyne Hoogduitfche Overzetting van het Nieuwe Teftament weggela3ten.
vers 26. Wat is 'er nu te doen, lieve Broeders ? ("Antwoord 0 'wanneer gy te zamen komt, en de eerfte onder u een lied beeft, (het welk hy wil voorzingen) de ande. re eene leere beejt voor te draagen, de derde met eene vreemde taaie aankomt, de vierde eene (Godtlyke) open. baaring, dt vyfde eene verklaaring der Heilige Schrift beeft voor teftellen; zoo laat alles flechts tot ftichting ge. febieden. r) «»» £",-<; wat is 'er nu te doen? Dat deeze uitdrukking dus vertaald moet worden, heb ikby vers 15 reeds getoond. Grotius en Estius vertaaien het ook: quid igiturfaciendum est?
Wanneer gy te zamen komt en de eerfle of tweede &C. i**r« ipf,. Deeze manier van fpreeken is ons kap. li 12 ook voorgekomen, en ik heb aldaar het volgende, met Lutherus, de tweede, de derde, de vierde, moeten vertaaien. Luthfr hadt het derhalven hier ter plaatze ook dus bchooien over te zetten. Beza vertaalt het, mee den ouden Latynfchen Overzetter, verkeerd: quis que vestrum c-.ntiium babet £fc. Want hier kan niet van één' Menfeh gefproken worden, die dit alles doet, maar de Apostel fpreekt (gelyk men ook uit de volgende verfen zien kan)van veelen,waar van de één een geestlyk lied zingt , de ander eene vreemde taaie fpreekt, enz. En zoo hebben Estius, Lightfoot, Lange, Wolf, Mosheim, en de hraniche Overzetter te Mons hec ook begreepen. Grotius is van gedachte, dac iW»5 *>»r eene vraage is. Dan het is geenszins noodig, hier eene vraage ce veronderftellen.
Lange heeft dit geheele vers zeer goeduitgelegd: " " ffimpr £y te zamm komt* ™° beeft een ie gelyk de ,i één dit, de ander iets anders van geestlyke gaaGS3 »i ven,
470 Verklaaring van den eerften Brief
ven, Pfalmen, eenen lofzang, dien hy uit ingee. ,, ving van den H. Geest gemaakt heeft; een ander ,, beejt eens leere, en ftelt deeze of geene waarheid, „ die tot den grond, of de orde des heils behoort, „ voor; een ander fpreekt eene vreemde taaie ; een an. 9, der beeft eene openbaaring van onbekende, en toe„ komftige dingen; een ander heeft de uitlegging, zoo „ van het geen hy zelf, of een ander in vreemde taa„ Jen heeft voorgefteid, als van deeze of geene duis„ tere plaatzen van het Oude Testament, "
t)«rj 27, 28, 29, 30, 3r, 32, 33. Wanneer iemand in eene vreemde taaie fpreekt, het welk twee of ten bocgiten drie moogen doen, en wel de één naa den enderen, moet (altoos) één, het geen zy zeggen, uitleg* gen. Maar 'er is geen Uitlegger (Tolk), zoo zwyge by in de Gemeente, en fpreeke f echts voor zicb zeiven en tot Godt. Maar van de Scbriftuitleggeren moogen twee of drie (naa elkandcren) fpreeken, en de andere ?noogen bet leoordeelen. Maar by aldien eenen anderen, die daar by zit, iets geopenbaard wordt, zwyge de eerjle. Wantgy Jiunt allen naa eikanderen onderwyzen, op dat allen moo. gen leeren, en allen vermaand worden. En iemand die predikt, behoort zicb aan eenen anderen prediker te on. derwerpen. Want Godt is geen Godt van wanorde, maar des Vredes, gelyk in alle Gemeentens der heiligen.
De Christenen kwamen toen noch niet in groote Kerken by eikanderen, maar in middelmaacig groote vertrekken, in welke alle aanweezenden konden hooren , wat 'er uit Godts woord voorgefteid wierdt. Daar gebeurde het dan dikwils, dat iemand, die de gaave bezat, van in vreemde taaien te fpreeken, opitondt, en Godt in zulk eene vreemde taaie prees, of een lied in dezelve zong. Paolus keurt dit niet af. Alleenlyk wil hy, dat dit nietmeer, dan ten hoogften drie zullen doen, ten einde ook aan anderen tyd te geeven, om de Gemeerite met eene redevoeringe, of een gezang te ftichten. Dan, dewyl 'er veelen in de Gemeentewaren, die geene vreemde taaie verftonéea, wilby, dat'er altoos iemand zyn zal, die het
geen ,
aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 27—33. 47r
geen dus gefproken worde, in de Griekfche taaie, die te Corinthe gebruiklyk was, herhaalt, ten einde zy, die in vreemde taaien onbedreeven waren, het geen in dezelve gefproken was, zouden kunnen verftaan, en 'er tot hunne ftichting gebruik van maaken.
De Apostel wil verder, dat zy , die in vreemde taaien willen fpreeken of zingen, het niet allen te gelyk zullen doen , gelyk misfehien dikwils gefchied was, maar dat de één zal beginnen, naa dat de ander heeftopgehouden. Want wie ziet niet, dat het vol. ftrekt nutloos, ja dwaas is, als 'er twee, of wel drie, te gelyk fpreeken.
vEiTi betekent hier niet Jive, zoo als Bengel het vertaalt, maar wanneer, gelyk het kap. Xll: 26 tweemaaien voorkomt. Kar*' «Va vertaale ik: altoos twee. Particula xxr-i distrïbutionem infert —— fchryft Wolf.
By het woord ?efis is iuxUtmtm, zy moogen fpreeken , loquantur, uitgelaacen. Dewyl het woord reeds voor af gaat, begreep Paulos, dat men het 'er hier van zelf wel zoude invoegen. Besgel voegt 'er loquantur ia. Zeltner, zoo als ik, het woord doen —zy moogen bet doen. In den Hollandfchen Bybel leest men: dat bet door twee of drie gefebiede ——by Erasmus en Beza: per binos aut ad plurimum ternos fiat. ( h: ■
'Ata, filgdi betekent: de één naa den anderen. Dus leest men ook in den Weimarfchen Bybel. By Zeltner: de één om den anderen — by Lutherus: eins urn* an&cr.—- Erasmus, Beza, Estius, en Glsssius : vicisfim, feu per vices (by beurten) by Grotius: non fimül, fed fuo quisque ordi-ie (niet te gelyk, maar ieder
op zyne beurt) by Bengel: divifis temporibus,
vel etiam locis (op onderfcheidene tyden, of ook opv verfchillende plaatzen) : dit iaatfte hadt hy 'er niec behooren by te voegen, als hec welk hier niet kan be i doeld zyn.
Maar is 'er geen Ui'legger, ?*» ?« *V £ JisjMwaWe» De oude Latynfche Overzetting is dubbelzinnig: fi autem non fuerit interpres. Dit kan naamlyk betekenen zo 'er geen uitlegger is; maar ook: indien by geen G g 4 uit.
472
Verklaaring van den eerjlen Brief
uitlegger is. Luther heefc hec laatfte, het geen de rechce meening van Paulus niet is, en de Latynfche Overzetter ook niet bedoeld heefc, gekoozen. EsTius, Grotius , Hammond , Hedinger , Lange , Bengel, en de Franfche Overzetter te Mons, vertaaleu het ook: maar zo 'er geen uitlegger is. En in T<» , op dat zy allen vermaand worden. Dus verftaat het ook Esticts en Mosheim, en de oude Latynfche Overzetter (?). Daarentegen by Beza , en in den Hollandfchen bybel wordt het vertaald: op dat zy getroon worden. Want *«i»x«\iu be. tekent niet alleen vermaanen, maar ook troosten. Be* za is van oordeel, dat de ééne Overzetting even zoo waarfchynlyk is als de andere.
En iemand die predikt, behoort zicb aan eenen anderen Prediker te onderwerpen (un& tin gjrc&tgcr gicfct Scm an&cr» ÈiHiflOp deeze wyze vertaale ik de woorden:
xai itvivftx-m irgo-fnru- -rge^gncif i-xom gelyk men aldarfr in alle oude Handfchriften leest. Men zie myne aantekening op die plaatze. En Priscuinus fchryft ook, lib. VIII, p. 129 (editionis Colonienfis van 1528 in fo.) ; Horto pro hortor dixcrunt veteres, & largio , pro larsiar, & confolo pro confolor &c.
aan de Corinthen. Hoofd. XIV: 27—33. 477
,, gefield hebben, aan het oordeel van andere Leer. ,, aaren onderwerpen , en, zo zy gedwaald mochten „ hebben, van hun gevoelen afftappen."
Wolf en Zeltner verklaaren het eenigzins anders. De eerste propbetce alii aliis ita fe fubjicere debent, at non prins dicendi £? fcripturam interpretandi munere piu hlice fungantur, quam alter, in eo occupatus, dicendi fi. nemfecerit (zy moeten zich aan eikanderen op zoodanig eene wyze onderwerpen , dat zy niet eer beginnen te onderwyzen en de Schrift openlyk uitteleggen, voor dac een ander , die daar mede bezig is , heeft opgehouden te fpreeken.) En Zeltner: " Zy, die „ de Schrift verklaaren, moeten eikanderen niet in „ derede vallen, maar in eene behoorlykeorde ach„ ter eikanderen fpreeken en leeren." Dus verklaart Hedinger het ook. De rechte betekenis van deeze woorden komt dan hier op uit: " geen Leeraar be,, hoort zyne verklaaring der Heilige Schrift hardnek„ kig te verdedigen, maar voor hem, die dezelvebe„ ter verklaart, gaerne te wyken, en zyne verklaa„ ring aan te neemen. "
Met de overzettinge van Lutherus: de geesten der Propheeten zyn den Propheeten onderdaanig , komt die van den Hollandfchen Bybel overéén, met dat onderfcheid alleenlyk, dat men in denzelven onderworpen leest, in plaatze van onderdaanig.
Het eerfle woord van dit vers, vertaaien Grotius en Estius te recht, door nam, want. Ik heb het in de gcwoone betekenisfe van en, om geene andere rede, dan om geene drie verfen achter eikanderen met want te laaten beginnen, het welk onaangenaam voor het oor is.
• Ik heb de Uitleggeren, dewelken hier aan eigenlyk gezegde, en onmiddelbaar verlichte, Propheeten den. ken , niet aangehaald , dewyl zy het fpoor byher zyn.
Godt is geen Godt van wanorde, maar des Fredens, gelyk in alle Gemeentens der heiligen. Beza vertaale het: non est imompofiti flatus feu tumultualionis autor Deus. Het woord autor heeft men ook in den Engel-
fchen
é."i2 Verklaaring van den eerflen Brief
fchen Bybel overgenomen : God is not the author of co ftifiomi. Estius cn Calovius vertaaien het: Deus non est autor contentionis fif confujionisi fed pacis. Door Lutherus, en in den Hollandfchen Bybel. ishct vertaald: Godt is niet een Godt der-wanorde, in de Franje e Overzettinge, te Mons uitgegeeven, leest men iflsgelyksr desordre; maar by Beausobre: confufion; — Het woord t&k*n*U komt 2 Cor. XII; 20, en Jac. III: 16 ook voor. Op de laatstgemclde plaatze Leeft Lutherus het ook door wanorde vertaald.
Lange maakt hier by eene zeer gepaste aanmerking. Eigenlyk—zegt hy— behoorde 'er gezegd te zyn: Giodt is geen Godt der wanorde, maar der orde: dan dewyl vrede tegen wanorde wordt ovcrgeiteid , wordt caar door te kennen gegeeven, dat, waar ordeis, ook Vtede plaats heeft; en daarentegen dat onrust gevonden w ,-rdt, daar wanorde huisvest. De verklaaring van Mosheim is mede niet kwaalyk uitgevallen: " ,, Godt is geen Godt der wanorde en der'twist, maar een Goot der orde en des Vredes. " Hy is van oordeel , dat de Apostel, volgens zyne gewoonlyke kortheid, aan beide kanten iets in zyne gedachten gehouden heeft, dewyl hy begreep, dat men het hgtiyk zoude kunnen güfen.
Gelyk in alle Gemeentens der heiligen, «5 ë» t«~j t'xx.\>)irU,t ra. dyim. Sommige Uitleggeren zyn van gevoelen, dat hier iets ontbreekt, het welk ingevuld moet worden. De oudeLat\n|che Overzetter fchryft: ficut & in omnibus ecclefiis fantlorum doceo (gelyk ik ook i-n alle Gemeentens der heiligen onderwyze). De Franfche Overzetter te Mons heeft hem gevolgd: êf c' est ce que f erfeigne dans toutes les Eglifes des faints. Dan deeze invulling behaa?,tmy niet, daar het woord, ik leere, noch in den Griekfchen Text, noch in de Syrifche Overzettinge gevonden wordt.
Beza fchryft: fubaudiendum est: ut apparet in omni-» bus e clefus. In den Weimarfchen Bybel leest men dus: ''. gelyk het in alle Gemeentens der Heiligen ,, plaats vindt, zoo is het billvk, dat gy u insgelyks 3, naar deeze orde fchikt." Estius is ook van oordcel ,
aan de Corinthen. Hoofdjl. XIV: 34—•36'. 479
deel, dac hec gezegde van Paulus op deeze wyze behoore ingevuld te worden. Mosheim is van begrip, dac men achcer het woord üeims een punStum moet ftellen, en hec volgende als eene korte (telling aanmerken, die zoo veel betekent , als: zoo bandek men in alle Gemeentens. Hy vaart voort, en zege: " De ,, Grieken zoo wel, als de Lacynen , fpreeken op „ deeze wyze. In het Latyn is men gewoon te zeg„ gen : fic ubique terrarum , of fic omnibus in locis, „ zonder 'er het woord agitur of fit by te voegen." Dan alle cleeze moeyte hadt men kunnen fpaareu: men befchouwe deeze plaatze üechts met behoorlyke oplettendheid, en men zal bevinden, dat 'er mets aan ontbreekt.
vers 34, 35, 36. Uwe Vrouwen moeten inde Gemeente zwygen. Want bet is haar niet veroorloofd ge~. worden te onderwyzen; maar zy moeten onderdaanig zyn, gelyk ook de Wet zegt. Maar willen zy iets leeren, dan moogen zy te buis haare Mannen vraagen. Want bet betaamt de Vrouwen niet, in de Gemeente te fpreeken. Of is het woord van Godt van u (in de geheele waereld} uitgegaan ? Of is bet tot u allen gekomen ? Beza verhaak , dac in het vermaard M. S. S. Claromont: terftond op hec voorgaande vers heC36, 37, 38, 39 vers volgt, en naderhand eerst vers 34 en 35. Et ita eerte -— fchryft hy —— melius ista videntur cobcerere. Millius heefc noch een dergelykHandfchrift bygebracht, en Koster en Wetstein ieder noch een ander. Intusfehen vindt men evenwel in de meeste Handfchriften deeze verfen in dezelfde orde, waar in zy in de tegenwoordige Uitgaaven voorkomen ; en uit myne verklaaring , die ook de andere Uitleggeren geeven, zal blyken, dat deeze fchikking de beste is.
Uwe Vrouwen moeten in de Gemeente zwygen. Eigenlyk : e'v t»7s -\xx>itrl-eis , in de Gemeentens. En dus heeft men het ook in den Hollandfchen Bybel overgezet. Intusfchen heeft Luther het ook niet kwaalyk vertaald: in de Gemeente. Want Paulus fchryft zelf, in het volgend vers: h rn i*.*MfcdTM, probibentium contrabere matrimonium, cif Qjubentium) abfiinere a cibis. Id onzen tegenwoordigen Text heeft Beza het dus vertaald: fed oportet, ut fubditce fint. In den Hollandfchen Bybel leest men ook: maar bet is baar bevolen, onderdaanig te zyn.
Zy moeten (haaren Mannen) onderdaanig zyn, gelyk ook de Wet zegt. Deeze Wet vindt men Gen. III: 16, alwaar wy leezen: de Man zal zyner Vrouwe Heer zyn. Braun begaat eenen grooten misfl'g, wanneer hy in zyne SeleÈba Sacra, pag. 6\ fchryfr, dat Moses geene Wet gegeeven heeft, waar in hy beveelt, dat de Vrouwen in de Gemeente zullen zwygen; en hier uit het gevolg trekt, dat de Apostel op de Joodfche overleveringen het oog moet gehad hebben. Nu is het waar, dat in de Synagogen geene Vrouw mocht onderwyzen, gelyk Vitringa insgelyks, lib. III. de Synagoga Vetere, P. I. cap. 8. p. 724, heefc aangemerkt. Dan onze Apostel zegt niet, dat Moses aan de Vrouwen het openlyk onderwys verbooden beeft. Hy zegt alleen , dat 'er in de Wet van Moses ftaat, dat de Vrouwen aan haare Mannen onderdaanig en gehoorzaam moeten zyn.
Maar willen zy iets leeren, dan mogen zy te buis haare Mannen vraagen, T»i, iïim fiïe«t heeft Lutherus
te
aan de Corinthen. Hoofdjl. XIV": 33—-3y. 483
te recht haare Mannen vertaald. In den Hollandfchen Bybel, gelyk mede in de Overzettinge van Bengel, ftaat verkeerdlyk: haare eigene Mannen. Dat iht% zeer dikwils, niet proprius, zyn eige, maar futts, zyn, betekent, heb ik by Hand. 1: 25 en by Rom. Vlit: 32 getoond.
De Vrouwen moeten haare Mannen te huis vraagen, zo 'er iets in de Predikatie geweesc is, het geen zy niet verftaan hebben. Wy befluiten hier uic, dat de Mannen toen gewoon waren, met de grootfte opmerkfaamheid toe te luisteren, ten einde in ftaat te zyn, om hunne Vrouwen te onderrichten aangaande het geen de Leeraar gezegd hadt. Hier door konden zy , geiyk Grotius heeft aangemerkt, de vraagen van hunne Vrouwen beantwoorden, of ook haar de voorgeftelde vraagftukken der Leeraaren, met de antwoorden, door dezelven daar op gegeeven, onder het oog brengen. Estius merkt aan , dat eene Vrouw ook wel eenen ongeloovigen Man konde hebben; in dit geval ftondt het haar vry, èenen anderen geoefenden Christen te vraagen, alleenlyk zorge draagende, datniet alleen haare kuifchheid niet in gevaar raakte , maar ook, om geene kwaade vermoedens te verwekken.
Het betaamt de Vrotmien niet, in de Gemeente te [pree* ken, dat is, prediken. Paulus hadt dit reeds 'in het voorgaande vers gezegd. Het geen men wil , dat recht zal opgemerkt worden, is men gewoon twee of driemaalen te zeggen. Wy vinden een volmaakt gelykfoortig voorbeeld 1 Tim. II: 12, alwaar Paulus ook zegt: eener Vrouwe veroorloove ik niet, te onder-, wyzen, het geen hy daar in het onmiddelyk voorgaande vers ook reeds verbooden hadt. 'Ai * *\nvp*T'x's niet ten onrechte vertaald worden: of een ander geestlyk Menfeh, erkent Grotius ook, die het vertaalt: aut aliis donis fpüitus inftrutlus. In den Weimarfchen Bybel leest men ook zoo: of met andere gaaven van den Heiligen Geest vercierd.
Hy erkenne, dat, bet geen ik u (thans) fchryve, des Heeren geboden zyn. Hy erkenne en oordeele. Wolf: ■pro explorattS hcec babeat. Mosheim: by oordeele, en beproeve, en keure ook goed. Want dit zyn niet zoo zeer myne, als des Heeren, geboden. Grotius : non mea Jponte boe dico, fed a Deo jusfus. De Weimarfche Bybel: " ik vordere niets van u, het geen Godt zelf „ niet in zyn woord van u vordert. "
Is 'er iemand, die bet niet wil weeten (dat dit des Heeren geboden zyn) die zy 'er (voor zyne eige rekening) onweetend van. 'e< ft rU dytal, vertaale ik: die bet niet wil weeten. Wolf vertaalt het insgelyks: qui retliora edoceri non vult. Grotius: fi quis dicit,fe dulitara, an mibi hoe a Deo imperatum fit, is dubitet fane, fed fuo periculo. Nam fpreta autloritas Apostolica Deum babet vindicem.
De verklaaring van Beza is zoo goed niet uitgevalJen: qui inter vos prceditus est intelligentia, is agnofcat, ea, quee dico, a Spiritu Dei proficisci, itaque bcecnostra fedulo obfervet. Qui vero ignarus esto, id est, banc fucm ignorantiam agnofcat, neque turbet ecclefiam, fed peritiorum juüicio acquiefcat; vel potius contemnitor, ut ftbi in fua ignorantia placeat.
Estius: " Die niet wil gelooven, dat dit des Hee-
ren gebod zy , dien denk ik, dat ik liever aan zich
zeiven en zyne onkunde moet overlaaten, dan dat
u ik
aan de Corinthen. Hoofd. XIV. 39, 40. 489-
9, ik langer met hem zoude twisten. " Deeze is ook de verklaaring van Mosheim: " die myne bevelen niec 9, voor Godtlyk wil erkennen, met dien zal ik my in „ geenen twist in laaten. " Bengel verklaart het op deeze wyze: " indien iemand dit niet weet, of veinst, „ het niet te weeten; om eenen zoodanigen kunnen 3, wy alles niet laaten vaaren. Zo men nen dus aan „ zichzelve overlaac, zullen zy eer wys worden, dan „ wanneer men hen, ondanks hen zelve, wil onderrichten. v In den Engelfchen Bybel is bet vertaald: laat hem onweetend zyn. Ik heb het overgezet: by zy 'er voor zyne eige rekening (tpn .tiw , fchryft hy: over het woord &a*v> heb ik by kap. XII: 31 reeds gefproken.
Maar laat alles eerlyk en ordentlyk toegaan, gelyk Lutherus het vertaalt, die daar in de oude Latynfche Overzetting, waar in men honefle leest; gevolgd heeft, het welk ook in den Hollandfchen Bybel gefchied is. Maar Erasmus en Beza vertaaien het beter; derenter. Ook in den Engelfchen Bybel leest men: decently. Het betekent zoo veel, als fchryft Beza; en onze Apostel heeft ook kap. VII; *?5 en 36 de woorden tve-^ift», en d pen op, die de opgewekte lichaamen der recht.
vacr-
492 Verklaaring van den eerjïen Brief
„ vaerdigen zullen hebben. Echter fluit hy de algemeene opftanding niet uit. Men zie vers 21, 22.'' Gerdesius fchryft insgelyks in zyne eerste Difputatio isagogica, § 24: Paulus ne ullam quidem de impiorum refuireEtione mentionem facit per mum boe caput, fed de piorum folum, qui in Cbristo obdormierunt.
Wy moeten ook nafpeuren, wie het geweest zyn , die de opftanding loochenden; te weeten, Christenen Heidenen, of Jooden. Hunnius verbeeldt zich, dat het Christenen geweest zyn, die zich door de dwaalgeesten, die men te Corinthe vondt, hadden laaten verleiden; en die de Apostel daarom in dit Hoofdftuk wederom, tot het rechte geloof poogde te brengen. v — Estius denkt insgelyks, dat het Christenen geweest zyn, welken, dewyl zy zich op de wysgeerte der Heidenen hadden toegelegd, het zwaar viel, de Opftanding der dooden te gelooven, als welke door alle wysgeeren voor onmooglyk gehouden wierdt.
Calovius daarentegen is van oordeel, dat het geene Christenen geweest zyn. — Grotius denkt, dat 'er flechts weinigen in de Kerk van Corinthen met deeze dwaalinge befmet geweest zyn, en dat deeze, toe zy Christenen wierden, en intusfehen van het vooroordeel der Wysgeeren , dat de dooden nimmermeer opftaan , noch niet genoeg ontflagen waren, gedacht hebben, dat 'er flechts eene Geestlyke Opftanding zy. Dewyl nu , vaart hy voort, hier door de grond van den Christlyken Godtsdienst om verre geh.ald wierdt, oordeelde Paulus het noodig, dit gevoelen bondig te wederleggen.
Mosheim is bl. 009 enz. van gedachten, dat het Christenen geweest zyn; en, daar de Gemeente te Co- n he uit Jooden en Heidenen beftondt , voorondeiftelt hy, dat de laatstgemelden (de Christenen uit de Heidenen) van hunne Wysgeeren gehoord hadden, dat 'er geene Opftandinge te wachten was; dat onder de Jooden , wel is waar, de Pharifeeuwen geloofden, dat de dooden zullen opftaan, maar de Sadduceeuwen het loochenden. Hy denkt dat het Esfenen geweest zyn, die het lichaam voor eenen onzuiveren kerker
der
aan de Corinthen» Hoofdjl. XV: i , 2.." 493
der ziele hielden - en daarom niet konden gelooven, dac de ziele, ééns uit die gevangenisfe verlosc, wederom zoude genoodzaakc worden, daar in te gaan.
Gerdesius wil, in zyne Disputatio prima isagogica, §13, niet gelooven, dat deeze lieden leden der Christlyke Gemeente te Corinthus geweest zyn ; maar hy begrypt alleenlyk, dat, onder de ingezetenen van die Stad, fommigen met de Sadduceeuwen , anderen met de Epicuristen , gedacht hebben, dat met dit leeven alles gedaan is.
In myne aantekening op 2 Tim. II: 18 zal men breedvoerig beweezen vinden, dat deeze lieden , op welke de Apostel hier doelt, Sadduceeuwen geweest zyn, die, eerst tot den Christlyken Godtsdienst bekeerd, naderhand van denzelven wederom afvielen, cn tot hunne voorige onreinigheid wederkeeren.
Maar ik herinn'ere u, en wil, dac gy ook herinnert en nadenkt. Dit byvoegfel maakt Hunnius ook : Velim, ut memineritis. De Apostel bedoelde hun eene groote dwaaling onder het oog te brengen, in welke fommigen onder hen £«»»( i> vers 12) wederom gevallen waren, daar zy nochtans, coen zy Christenen wierden, van dezelve affland gedaan hadden. Daarom zegt hy hier: herinnert u toch, of gy noch de voorige Christenen zyt, die alle myne keringen als Godtlyk hebc aangenomen. ■—- Dat de twee eerste verfen by eikanderen behooren, en achter eVuWi een Comma moet gefield worden, zal niemand kunnen loochenen.
r»»i£« ifu», betekent Gal. I: li: notum vobis facio, ik maake u bekend, ik doe u weeten. Te deezer plaatze is het door den ouden Latynfchen Overzetter, door Erasmus en Bengel, en in den Hollandfchen Bybel, dus vertaald. Dan deeze betekenis kan die uitdrukking hier niet hebben. Paulus maakt hun thans de Evangelifche leere niet eerst bekend, maar zy hadden dezelve , gelyk hy zelf zegt, reeds voor langen tyd als Godts woord aangenoomen. Beza vertaalt het: declaro vobis, dat is, gelyk hy het in zyne aanmerkinge verklaart, explicovobis, ik verklaa-
ïe
^94 Verklaaring van den êerften Brief
re u het Evangelie. In den Engelfchen Bybel heeft men hem gevolgd ; J declare un.to jou. Dan ook deeze Overzetting voegt hier niet: immers verklaarde de Apostel bun