met haar liefelijk gelaat de herinnering aan zijn God werkelijk op zijde dringen! Kon hij om harentwille zijn eed, zijn ziel, zijn plicht vergeten ... en op dit oogenblik!! Nu, terwijl God hem den tempelroover zou doen ontmoeten?! Toen
Toen liet hij zich voorstellen aan allen, die hij nog niet kende. En iederen man zocht hij tot in de ziel te lezen. Bij niemand echter gaf God hem het teeken: die is het; die heeft mij mijn lichtglans ontstolen. Bij geen enkelen. En bij het hooren van haar naam, toen hij kennis maakte met haar broeder, was het weer, of hij alles vergat: zijn God, zijn plicht, zijn eed, zijn wraak.
De liefde streed tegen den sterken, ijzeren plicht. Het hart tegen het verstand, en mèt haren broeder was hij tot haar gegaan — Doch toen —
Heil U, o Siwah! Thans was de strijd beslist. De Lotusbloem was verdwenen. Zij hechtte er geen 'waarde aan; zij had haar, het teeken zijner hefde, achteloos weggeworpen wellicht.
Het doet pijn, wanneer men zulk een steek door de ziel krijgt, zulk een schrijnende zielesmart gevoelt. Doch een man biedt weerstand aan zijn smart. En daarom lachte hij, en met een .stem, die hij zelf niet als de zijne herkende, had hij gezegd: „Ik verheug mij zeer, u weder te zien," en toen niets meer. Neen, hij lachte, was vroolijk
121
Reeden, Koert van, "Het "derde oog van Siwah" : Indische roman : -". z.u., 1922. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:100003460:00003