85
!uit een paedagogisch en algemeen menschkundig oogpunt, eveneens ernstige bezwaren waren verbonden. Verder in aanmerking nemende : 1°. dat de uitbreiding van het technisch onderwijs aan de Koninkhjke Militaire Academie, zoodanig, dat dit gelijkwaardig zou worden met het. onderwijs aan de Technische Hoogeschool, zou leiden tot aanzienhjke uitbreiding van de leerkrachten en leermiddelen, welke niet in verhouding zou staan tot het geringe aantal leerlingen, dat daarvan partij zou trekken;
2°. dat voor dergelijk hooger.onderwijs — evenals voor elk hooger onderwijs — de vi ije studie de meest gewenschte is — omdat alleen daarbij gelegenheid bestaat tot eigen onderzoek en zelfstandigen arbeid — en dat eene dergelijke studie aan de Koninklijke Militaire Academie door den aard van zulk eene inrichting onmogelijk is;
werd het duidelijk geacht, dat de Technische Hoogeschool te Delft, met hare uitstekende leerkrachten en hulpmiddelen, de aangewezen plaats is voor de ingenieurs-opleiding der genieofficieren.
De opleiding dier officieren werd dientengevolge in hoofdzaak als volgt voorgesteld.
De militaire opleiding geschiedt tijdens een tweejarigen cursus aan de Koninkhjke Mihtaire Academie na een toelatingsexamen, ongeveer gelijkstaande met het eindexamen van de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus. Die opleiding begint met een algemeenen cursus van 15 September tot 15 Maart, .'waarin — behalve eenig herhahngsonderwijs in de wiskunde — in hoofdzaak les gegeven wordt in de zuiver mihtaire vakken en overigens op ruime schaal mihtaire oefeningen worden gehouden en paardrijden, gymnastiek en schermen worden beoefend.
Na dien algemeenen cursus heeft de wapentoewijzing plaats, zooveel mogelijk in overeenstemming met den wensch der cadetten.
Daarna begint de eigenlijke vakopleiding, durende tot 15 Augustus van het daarop volgende jaar; na elk der beide studiejaren volgt een cadettenkamp, terwijl na het tweede jaar het militaire eindexamen wordt afgelegd.
Na deze opleiding volgt die aan de Technische Hoogeschool, aan het einde waarvan, d. i. na vier, ten hoogste zes jaren, het examen voor militair ingenieur moet worden afgelegd, ongeveer dezelfde eischen stellende op het gebied der ingenieurswetenschappen, als het candidaatsexamen voor civiel-ingenieur.
Het volgen van de lessen in het vijfde jaar der Technische Hoogeschool, dat toch hoofdzakelijk bestemd schijnt voor het maken van ontwerpen en toepassingen en voor eigen studie onder leiding der hoogleeraren, werd, als niet bepaald noodzakelijk, niet voorgesteld, ter voorkoming van een te langen duur der opleiding; de praktijk bij het wapen zou daarvoor in de plaats treden.
Nadat het brevet als militair-ingenieur was verworven, zou de aanstelling tot officier moeten volgen, en wel dadelijk in den rang van eerste-luitenant, als vergoeding voor de zooveel langduriger en moeilijker opleiding, in vergelijking met die tot officier van een der andere wapens.
De Staatscommissie kan zich geheel vereenigen met hetgeen in de nota standpunt der Snijdebs c. s. betoogd is omtrent de noodzakelijkheid tot verbetering van de op- Staatsleiding tot genieofficier en met het hoofddenkbeeld van het stelsel, in die nota commissieaangegeven, namelijk eerst militaire vakopleiding aan de Koninkhjke Militaire Academie en daarna ingenieurs-opleiding aan de Technische Hoogeschool. Doch zij kan onder de tegenwoordige omstandigheden — welke in verschillende opzichten afwijken van de toen geldende — de uitwerking van dat denkbeeld niet meer ongewijzigd aanbevelen. Aan dat stelsel toch waren toen ter tijde reeds nadeelen verbonden, namelijk:
23
"Verslag van de staatscommissie voor de reorganisatie van het militair onderwijs bij de landmacht [ingesteld bij Kon. Besluit van 2 Juni 1910, no. 135] : -". z.u., 1913. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:100003853:00005