87
gehangen, „dit heb ik van Walter voor Annie mogen koopen." Hij liet mevrouw de prachtige plaat zien.
„Vindt U haar niet prachtig?" vroeg hij nog eens. „Ik vind haar bepaald mooi, Wim, die „moet je met Kerstmis aan den boom hangen, „dat zal Annie wel leuk vinden. Zij zal er heel „blij mee zijn. Kom, jongenlief, leg de plaat „maar in de huiskamer op tafel,1 dan zal ik ze „dadelijk opbergen.
VrooUjk kwam hij uit de huiskamer om met mevrouw naar boven te gaan.
De arme jongen wist niet, dat zijn eenig zusje zoo zwaar ziek was. Mevrouw zuchtte. Misschien was het kerstgeschenk voor zijn zusje niet meer noodig. Zij had zoo graag het tegenovergestelde voor hem gehoopt. Toen zij boven waren gekomen in de ziekekamer, hadden zij het gezang niet willen verstoren, en waren zij stil blijven staan om te luisteren.
Mevrouw ging nu bij het bed zitten, Willem stond naast haar. Zacht vleide Annie haar blond hoofdje, dat er nu netjes en verzorgd uitzag, tegen haar pleegmoeder aan en vroeg:
„Zal Jezus ook dicht bij mij blijven, tante? „Ik zou zoo graag naar Jezus gaan. Daar zal „ik geen pijn meer hebben, heeft oom van,,morgen verteld: Moeder zal daar altijd bij mij „zijn. Vertel u nog eens, tante," vleide zij.
O., K., "Naar huis : -". J.M. Bredée, [1914]. Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:100006564:00009