AFBROKKELEN — AFMETING
afbrokkelen: de koersen brokkelden af: the prices crumbled away.
af deeling: department; section. — a.schef: head clerk.
afdingen: to chaffer; to bargain; to haggle; to try to get an abatement.
afdoen: to settle *; to deal with.. — schulden a.: to pay off debts. — de post a.: to attend to the correspondence. — enkele partijtjes werden tegen 5/6 afgedaan: some parcels were donc at 5/6. — een reclame a. : to settle a claim. — er werd wat afgedaan in . . ..: there was some movement in. — een bestelling a.: to get an order out of hand.
afdoening van een schuld: payment (= settlement) of a debt. — ter a. van : in settlement of. — snelle a. eener zaak: prompt settlement of a business. — zonder a.en: without sales.
— er kwamen geen a.en tot stand: no sales (= transactions) were effected (= brought about).
afdragen: het niet a. van geïncasseerde gelden: not acquitting the moneys collected.
affaire: business.
afgaande markt: declining market afgehaald: niet a.e brief: unclaimed letter.
afgekeurde goederen: rejections. afgelegen: outlying. afgerekend hebben met: to be square with.
afgesleten munt: worn coin.
afgesloten charters: fixtures.
afgeven: to hand in. — a. (van kleuren): to rub off. — documenten a.: to surrender documents. — een rekening a.: to deliver an account. — een bedrag op iemand a.: to drawon a person for an amount. — een wissel a. : to draw (= to issue) a bill; to draw.
— een chèque op een bank a.: to issue a cheque on a bank.
afgifte: draft. — a. machtigen: to authorise delivery. — a, van een connossement: delivery of a B/L.
afhaalkosten: collecting charges.
afhaalwagen: collecting van.
afhalen: to colleot; to call for.
afhandelen: een zaak a.: to settle a matter.
afhandig: iemand zijn klanten a. maken : to entice away a person's customers.
afhouden: een zeker bedrag a.: to deduct an amount.
afkeuren: to condemn; to cast out.
afkoop eener verzekering: discontinuance (= surrender) of an insurance.
afkoopen: iemand iets a.: to buy something from a person. — een executie o.: to buy out an execution. — een firmant a.: to buy out a partner. — een polis laten a.: to surrender a policy for cash.
afkoopwaarde: surrender-value.
afkorting: betaling op a.: payment on account.
aflaadmonster: shipment sample.
afladen: 1) to ship; 2) to discharge. — de boot is bijna afgeladen: the steamer is on the point of closing. — we hebben de kisten aan uw adres afgeladen: we have forwarded (shipped) the cases to your address.
aflader: snipper.
aflading: shipment. — de a. bewerkstelligen: to effect shipment; to ship.
— op a. verkoopen: to sell for immediate shipment.
afleggen: rekenschap a. over: to render
an account of afleveren: to deliver; to forward. aflevering: delivery. — behoorlijke a:
due delivery. — ter a. gereed: loco.
— prompte a.: prompt delivery. —. prompte a. bedingen: to stipulate ïor prompt delivery.
afloop: expiry. — a. van tijd: expiration of time. —- o. van een contract: expiration of a contract; lapse of a contract.
afloopen: to expire. — een contract laten a.: to terminate a contract. — het contract is afgeloopen: the oon^ tract has come to an end. — a.d water: falling tkle.
aflosbaar: redeemable.
aflossen: to pay off; to redeem.
aflossing: redemption; call — a.splan : plan of redemption. — a.ssom: amount of the redemption. — astermijn : term of redemption.
afmaken: de schade a.: to adjudicat ; (to settle) the damage. — een zaak met iemand a.: to arrange (=» to settle) a matter with a person. — een bestelling a.: to get an order out of hand.
afmeting: diniension; measurement: size
Froe, A. de, "Engelsch-Nederlandsch en Nederlandsch-Engelsch handelswoordenboek : -". Noordhoff, 1919. Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02A:000031392:00005