hooren; wanneer wij om ons heen voelen een nieuw vertrouwen en een nieuwe mogelijkheid tot verlossing en bevrijding; dan, dan wordt het ons tastbaar duidelijk, dat ook w ij goed en rein, eerlijk en onzelfzuchtig kunnen worden.
Bovendien, wat ons eigen optreden, ons eigen getuigen aangaat: de verplichting ons in het publiek uit te spreken, en zoo onze schepen achter ons te verbranden, helpt ons allerkrachtdadigst de bekeering ook definitief te doen zijn.
Wat verlangen we allen niet oprecht een ander mensch te worden, nu eindelijk toch eens te breken met al het oude; ja zoovelen van ons hébben reeds in princiep met den ouden Adam gebroken ... ; maar hoe deze bekeering voorgoed te realiseeren, hoe ons te ontdoen van onzen wrok, van ons ressentiment, van al wat er aan droesem en duisterheid in ons leven is?
En hier is het dat 't getuigenis verlossend werkt:
het getuigen van anderen dat ons stimuleert;
het getuigen van onszelf, dat ons vastlegt, en bindt aan het goede.
Na deze oprechte waardeering moge thans een woord van critiek volgen:
1°. Het gevaarlijke van deze „oude apostolische methode" ligt in .. . het nieuwe er van, n.l. het te simplistisch veralgemeeniseeren en system atiseeren er van, dat in de Groep geschiedt. Overigens moet gezegd dat de Beweging zeer veel doet om excessen te vermijden of te verminderen. Steeds weer dringt zij er op aan dat men in de publieke zondenbelijdenis niet in bijzonderheden mag afdalen; dan is er — vooral de laatste tijd — sterke controle op de getuigenissen; scheiding van mannen en vrouwen; „full-sharing" alleen in de zeer
Piket, Th., "De Oxford-groep". Brand, 1937. Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB06:000000308:00005