A4aar dien middag, was het doodstil in huis en niemand, die haast sprak, maar ook niemand, die eten kon. t Was alsol men in een kapel ?at, al van ontroering. „Vrouw Y' zegt de boer des avonds, „als mijn vlas goed wordt, bouw ik een rust= kapel op mijn akker voor dat AAoeder Godsbeeldje! Steek de kaarsen aan,roep de kinderen voor den rozenkrans! En reeds den volgenden dag, lang voor den tijd, stond zijn akker vol bloeiend opge= schoten vlas, duizend blauwe bloempjes als een hemelsche wolk. Dat was nog nooit gezien!
Maar de vrome man hield woord; bouwde
een kapel en plaatste het beeldje erin en
liet beitelen in de harde steenen:
„O. L,. Vrouw van Oostrum, bid voor
ons! Hier wil ik rusten!7
.Maar het wondere voorval kon nieton=
bekend blijven. De vrome peelbevolking
Welters, Ad., "De Lieve Vrouwkes van Limburg". Van Aelst, 1937. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB06:000000319:00005