met de roosjes van het ziekenhuis op hun wangen.
Maar door al dat geklets raakte ik toch een beetje van de kook. Ik wilde eens informaties inwinnen. Niet bij zo'n jongen dokter. Voor een baby als de „Holland" moest ik bij een ouwerwetse baker wezen. En dus vroeg ik aan een grijzen kapitein van de zeilvaart, hoe lang je water op een schip kon goed houden.
„Honderdtachtig dagen", zei die zeerob. „Van Holland rond de Kaap en rekening houdende met tegenslag."
Toen heb ik ze allemaal maar laten zwammen.
Van al die goed bedoelde raadgevingen zou een mens stapelgek kunnen worden. De stuurlui aan de wal vonden de onderneming onverantwoordelijk, 't Was een regelrechte poging tot zelfmoord, zeiden ze. Ik zou het Engels Kanaal niet halen en wat beoog je daar nou mee en wat schiet je daar mee op en meer van dat moois.
Ik schudde maar van ja en ging m'n eigen weg. Zouden ze Columbus óók zo aan z'n kop gezanikt hebben? En wat zouden al die arme Yankee's moeten beginnen, als Christoffel die adviezen had opgevolgd? Wat is er naarder voor een mens dan om „niet ontdekt" te worden?
Vooral m'n reisgenoot heeft heel wat hoofden laten schudden.
Dat was Dirk Hofman, een jonge snuiter uit Zaandam. Dirk had nog nooit de zee bevaren en dat vond ik juist een reden om hem mee te nemen. Deskundigen vonden het onzin. Ik was zelf geen geschoold zeeman, nooit ben ik op een zeevaartschool geweest. Nooit heb ik een diploma gehaald en 't was voor mij ook de eerste keer, dat ik met zo'n scheepje van vier ton de zee zou bevaren. En dus vonden de
Kuyt, J.G., "De "Holland" : Zaandijk-New York v.v., reisverhaal". Van Kampen, [1939]. Geraadpleegd op Delpher op 19-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB06:000000333:00009