Ik wees hem op de grote moeilijkheden van de tocht. . .
Dat vond ie juist heerlijk!
Ik zei hem, dat ie geen cent er mee zou verdienen . . .
Hóefde ook niet!
Ik vertelde hem, dat ie heel eenvoudige kost zou krijgen, macaroni met ceso duro en boter bijvoorbeeld . . .
Heerlijk!
Enfin, er was geen kruid voor gewassen. Hóe bezwaarlijk ik het hem ook maakte, hij moest en hij zou mee. Ik probeerde al zijn tegenzin op te wekken, maar 't gaf me geen steek. De jongen was bezeten.
Toen heb ik de knoop maar door gehakt en zo is Dirk Hofman op de „Holland" aan boord gekomen.
Op die twee en twintigste Augustus 1937 zou dus mijn zo lang gekoesterde ideaal in vervulling gaan.
De avond te voren kwam er nog een kennis van me uit Soest aan boord. Die had ik in Indië leren kennen, 'n Goeie kameraad. Hij bracht flink wat sigaren mee en wat boeken tegen de verveling en over tropische ziekten. Vreselijk hartelijk. Ook gaf hij me twee gloednieuwe gouden tientjes en Dirk kreeg er een. Die stelde ik nog meer op prijs dan zijn tropische kwalen.
Hij wilde graag die nacht aan boord blijven en dat mocht ie natuurlijk. Zelfs zonder die tientjes had ik daar geen bezwaar tegen gehad. Wat was hij onder de indruk van ons vertrek.
Ik was eigenlijk een beetje melancoliek gestemd, 'k Had me het vertrek van de „Holland" heel anders voorgesteld. Vijf en twintig jaar naar iets verlangen,
Kuyt, J.G., "De "Holland" : Zaandijk-New York v.v., reisverhaal". Van Kampen, [1939]. Geraadpleegd op Delpher op 19-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB06:000000333:00009