Aan mijne lieve grootmama, ter gelegenheid van haar tachtigsten verjaardag, 12 Sjewat [5]461/1 Febr. 1901, van haar kleinzoon Justus Tal
Muze ! bezing mij het feit, dat ons allen in vriend'lijke vreugde Hier in de zaal nu vereent, in de heldere schitt'ring der lichten; 't Feit, waarvan, dagen tevoor, mij 't vooruitzicht reeds onkel
verheugde,
Mij niet alleen, maar ook d' Ooms en de Tantes, de neven
en nichten.
Muze ! bezing mij het feit, waarop w' allen tezamen de brooge Sjehechèjonoe in koor moesten zeggen, met feest'lijke klanken; Allen, die hier zijn bijeen, groot en klein, dus: de heelemisjpooche, Als w' uit het diepst van ons hart toch zoo gaarn' onzen God
willen danken.
Muze ! bezing mij het feit, dat ons allen tezamen vereenigt Hier in het gastvrije huis; dat ook menige snijdende smarte Zachtkens, met streelende hand, in de treurende ziele mij lenigt, Smart, die met priemende pijn eens mij sneed in het treurende harte.
Muze ! bezing mij het feit, waarvan hier ik nu wil gaan verhalen, Juichend en jub'lend van toon, juichend luide met vroolijke
zangen;
Gaarne beg'leidd' ik mijn lied met triangels, met pauken, cimbalen, Kon ik dan toch nog Uw gunst bij die zware geluiden erlangen.
Hoort mij nu toe naar mijn zang, gij, die kwaamt om in 't huis
hier te wezen,
Grootma, Mama en gij, Ooms en gij, Tantes en neven en nichten; Gasten, die hier zijt vereend, hoort goed toe! ik vang aan nu
te lezen,
W at ik geschreven hier heb; wilt Uw aandacht nu goed
daarop richten.