Het dialect der stad Maastricht
of l + consonant, benevens het verbum treffj treffen, veranderen in den 2 " en 3"' pers. sing. praes. ind. hun stamvocaal in ö (ö"), b.v: biderjva bederven; badörraffis (zie § 178), badorrof;gelb gelden; gö!s,gölt; hclapd helpen; hö'fops, hö'fop; sel/j schelden; sols, solt; sterjvj sterven; störrjffis, störraf; treffa treffen; trö(f)s, trof; vaiberaga verbergen; varbörrags, vjrbörrag; zwi'Uj zwellen, zwölt.
Uitgezonderd sttiè'lfj smelten; sme'ls, smelt.
Wërda worden, heeft naast vormen met ê in het praes. en den infin. vormen met ew: wê'rda naast wewrda; iech wc r naast iech weurr, enz.
Praeter. wirrd, wö'rfa (met verscherping van d). Part. gawörda.
De Ndl. praeterita: bedierf, hielp, stierf, zwierf luiden in het dialect met aan het meervoud ontleende vocaal: bsdomf hoiap, stomf zwornf.
De imper. behoudt den klinker van den infinit: helop, help en helpt.
Errsva erven, gaat geheel als ste'rjvj\ 3' p. s. praes. ind. örr.f Praet. orraf; Part. gso-rava.
Geheel of gedeeltelijk zwak zijn:
brrsta bersten; bêrzda, gabö'rsta.
vlöehtj vlechten; vlögda, gavlöch.
mèbkj melken; mèlagds, gamè'lak.
varsrikka verschrikken; varsrigda, varsrik.
B. Stam eindigt op nasaal + consonant.
Onfr. Ps: i u « — «•
Limb. Serm: e, i — a — o — o.
Maastrichtsch: / (/'), u («') — ó (o-) ó (ó) ó (o'). b.v: dtf/tkj drinken; dró'nk, dró'tika, gsdró'nko.
De stamklinker van de verba dezer klasse is i (/'), behalve vóór m, waar u (w) staat: kluirtina klimmen, krirmpj krimpen, zwuitwu) zwemmen.
De stamklinker blijft in den 2" en 3"" pers. sing. praes. ind. onveranderd, b.v: springs, sprink; zwums, zwunip.
De imperat. behoudt eveneens den stamklinker.
Vermelding verdienen:
Bïnda binden; bond, b&nta (met verscherping van d tot t), gjbó'ndj.