Schenking
bloedverwanten, hetzij ten behoeve van crediteuren verbiedt, dat iemand zijn vermogen vermindere, of die verminderingen weet ongedaan te maken, welk verschil kan het dan toch maken, of het motief voor de handeling igt in vrijgevigheid, d. i. het genoegen van hem, wiens \ ei mogen verminderd is, een ander te bevoordeelen of wel in eenige gril, b. v. het genoegen, dat hij, wiens
rmogen Miminderd is, stelt in het bezit van een bijna waardeloos voorwerp.
En wanneer iemand, wiens schulden zijne baten verre o\ ertreffen, uit nijpend geldgebrek een waardevol voorwerp ver beneden de waarde verkoopt, bestaan er dan geene termen voor de wet, dergelijke bevoordeeling, waardoor de gezamelijke schuldeischers groote schade lijden, niet te dulden?
In verband met het al of niet gevorderd worden van
vrijgevigheid, maar tevens in de richting of er al dan
niet Unentgeltlichkeit is, doet zich dc vraag voor of
de aanwezigheid van eene niet op geld waardeerbare
tegenpraestatie het schenkingskarakter in den weg staat.
Is er b.v. in het geval, dat A aan B f 1000.— geeft
tegen de verplichting A's naam te voeren, schenking?
\ olgens Bi rckhard ') worden in dat geval A's f 1000.
niet unentgeltlich afgestaan cn is er dus van schenking geen sprake.
fk zie daarin wel schenking.
Immers welke is de reden, dat wij een begrip voor de schenking trachten op te stellen. Het is deze, dat er in de wetten bepalingen zijn, die toepassing moeten vinden op zekere handelingen of complexen van han.
') 'i'. a. ]>. lilz 127 en 128.