De jonge priester
Wij arme mensen buigen zo dikwels te laat de trotse nek voor do Oppermajesteit - bedenk dat wel
(ji O 1 t Z,
Ik zei 't u al: we zijn maar mensen en dus we kunnen moeilijk anders handelen - Eéns komt er een
eind aan menselike lankmoedigheid — ééns is de maat vol Hebben ze mij zelfs niet van misdaad durven
beschuldigen ?
T r i p p e 1 s.
't Is volkomen waar; maar we zijn rekenschap verschul__ en hoe edeler onze daden, hoe meer we
mogen geloven op goedertierenheid daarboven
lk dwing u niet ik doe een beroep op uw
gemoed — en zij ook eisen niets
S t e v e 1 s.
Niemendal e» we hebben voor 't gerecht
alles eerlik ingetrokken Mijn jongen had niet goed
begrepen - —
G o v e r s.
We vragen nu vergeving — We jongen is nou
ommers dood!
T r i p p e 1 s.
Ze vragen, smeken, schuld belijdend, trouw belovend Dat geeft God hun in, - - dat is de stem des Heren
G o1t z.
Is Korevaer ook bij jullie? Waar is Korevaer i
'1' r i p p e 1 s.
Korevaer verloochenen ze; die is uitgestoten G o v e r s.
Korevaer is een schelm