De bronnen van Carel van Mander voor "Het leven der doorluchtighe Nederlandtsche en Hoogduytsche schilders"
Thans Londen, Hamptoncourt, n°. 587 (cat 1808) 28 x 62. ') y
„Een Bacchanalia, dat van Mander eerst zag bij I aulus Kempenaer en later bij Melchior Wyntgis.
„Een lanckwerpich stucxken seer morbido j oft poeselich van naecktë."
Thans VVeenen, Kunsth. Samml. nu. 795 (cat 1808) 55 X 106.
* „Waer van genoegh de self ordinantie in Print comt." Hetzelfde fol. 2950.
* „S. Christoffel." Bij Aernout van Berensteyn.
In landschap.
v>Eyghen Conterfeytselen, van verscheyden ouderdommen." Bij Jaques van der Heek te Alkmaar. (Houmes:) „een van dese conterfeytselen bij mijn gesien bij de Heer van der Nieuburgh op de Langhestraet tot Alckmaer", en verder: „bij mijn is een Christi Tronie mede gecomen uyt het Huys van der Heek." 2)
Thans Cambridge, nu. 133 (cat. 1896), 16l/4 X 21. 2)
„Veel van zyn we reken zijn van den Spaengiaerden
vercregen so datter nu tertijt niet veel vl hier te Lande
gevonde en wort."
Van zijn teekeningen: ,,hadde een seer aerdige manier van metter Pen te teyekenen. ' (Houmes:) „van dese soort van teyekeninghen twee ondert mijn berustende."
Naar Heemskerck: „d Historikens van den Keyser," door Coornhert (zie bldz. 204). 3)
de Heere (Jan), [fol. 255a].
„Veel heerlijcke wereken van Albaster / marmorsteen en Fontsteenen." Zonder verdere aanduiding. Waarschijnlijk te Gent gezien.
') Waagen. Voll. II p. 358.
2) Ic. Bat. 3322, 2, 3 en 4. — Oud Holland VII, bldz. 152.
•') Cf. Ih. Kerrieh. A catal. of prints which have been engraved after M. Heemskerck; Cambridge 1829.