Aischylos' Agamemnoon
als van rechtbezonnen man" wordt dan ook door den Rei geantwoord. Maar wat is het gevolg van die wijsheid, van die deernis? Dat men — van de overwinnaars het beste hoopt, — wat niet hetzelfde is als hen prijzen; en dat meer dan de blijdschap over hun daad de smart over de verlorenen wordt gehoord.
Klytaimestra heeft het orgel van de menschelijke aandoening aangeslagen. Het is de toon die ook in den vorigen Rei-zang bij de herdenking van Iphigeneia geklonken had, maar nu heftiger, en hij doorloopt alle registers. Als Alexandros en Helena en Menelaos herdacht zijn, treurt de klacht op om de gevallenen en wordt wrok tegen Agamemnoon. Nooit zullen de goden hem uit het oog laten die zoo velen sterven deed.
Wonderlijk is deze rei om de volte en snelle wending van ontroeringen, om de direktheid waarmee elke van die ontroeringen werkelijk gemaakt wordt door een zeldzaam-trefifende beeldspraak of een trek die verrassend van juistheid is. Maar wonderlijker nog omdat hier in hoogst-menschelijke beschouwing de gedachtengang van Klytaimestra wordt gevolgd. De daad die zij uit persoonlijke boosheid wenscht is werkelijk in hoogst-menschelijke overweging de niet-wraakbare. Zij, de daderes, weet vooruit al door den mond van deze onomkoopbare woordvoerders de door haar beplande daad te doen billijken.
Zeus koning, gunstbevriende Nacht,
Schenkster van heer-lijke sieraden,
Die dicht om Troia's wallen sloot
Uw mazen wade,
Dat klein noch groot
Aan 't reuzig sleepnet slavernij,
't Alvangende verderf ontglij'.
Die dit volbracht.
Den hoogen gastgod Zeus eerbied en dank!
Die hield allang
Den boog op Alexandros aangeleid,
Dat niet de pijl
Trof vóór den tijd
Of doelmis vlood in 't sterren-ijl.