in zijn binnenste branden, en meende daardoor en daarom niets te mogen nalaten wat aan de bereiking van dat heerlijke levensdoel dienstbaar kon zijn. Zeker zal hij bij de beoordeeling van personen en zaken zijne pen wel eens wat te veel gescherpt hebben, maar daarom mag hij niet gerangschikt worden onder de zoekers van eigen eer. Mugen zijne meeningen ten opzichte van enkele zaken een afwijking van de gangbare denkbeelden vertoond hebben, dit mag ons er met toe brengen zijn geheele persoonlijkheid in het licht daarvan te beoordeelen. En bovenal mag nooit vergeten worden, dat Koelman was een man van waarachtige en ongeveinsde godsvrucht met eene «heilige passie» om anderen tot de kennis van Christus te brengen.
Meenen wij dit laatste met volle vrijmoedigheid te kunnen zeggen, omdat geheel de persoonlijkheid van Koelman dien indruk op ons maakte, de tweede vraag die rees was deze: welke waren en welke zijn de denkbeelden omtrent «het
geval Koelman»?
Dat deze vraag gesteld wordt, zal zeker niemand, die ons
tot dusverre volgde, verwonderen. Het feit toch van suspensie
en deportatie is van zooveel gewicht in dit leven, heeft zooveel gemoederen in beweging gebracht, en stelde bovendien zoo duidelijk de vraag aan de orde: welke is de verhouding der Overheid tot de Kerk, dat het in dit geschrift aan zijne plaats is hieraan enkele bladzijden te wijden Wij zullen dan tevens in de gelegenheid zijn te zien, hoezeer Koelman op dit punt leerling van Voetius was. Wel leek het ons eerst goed aan die verhouding van Overheid en Kerk een afzonderlijk hoofdstuk te wijden, doch later meenden wij hiervan te moeten afzien, daar wij dan zeker gevaar zouden loopen telkens in
herhaling te vallen. .
Het is natuurlijk onnoodig nog eens uit al de brieven,
bescheiden en correspondentiën na te gaan hoe de Kei kt 1 aa ,
Krull, Aijelt Folkert, "Jacobus Koelman : eene kerkhistorische studie : -". Campen, 1901. Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000011528:00010