Kleine Hoogduitsche spraakkunst
V. Welke woorden zijn zwak, welke sterk?
§ 57. it. De mannelijke woorden zijn sterk. t>. De vrouwelijke woorden zijn zwak. c. De onzijdige woorden zijn sterk.
S 58. a. De mannelijke woorden zijn sterk.
Uitzonde ringen:
/wak zijn:
1". alle (mannelijke) persoons- en d/ernamen op e.
B.v.: der Knabe de knaap, der Affe de aap, enz.; daarentegen: der Kiiee de kaas sterk (een zaa/Cnaam!).
2'. een 30-tal (mannelijke) persoons- en diernamen, die niet op e uitgaan.
B.v.: der Spatz de museh, der Mensch de mensch, der Prinz de prins, enz. (zie § 64).
3°. de woorden op ant, ent, et, graph en mat.
B.V.: der Konsona»/, der Exponent, der Korne/, der VuT&graph, der Auto mat.
4". de meeste vreemde persoons- en diernamen.
B.v.: der Katholik dekatholiek, derAstronom deastronoom (sterrenkundige), der Astrolog de astroloog (sterrenwichelaar), der Leopard het luipaard, der Idiot de idioot, der Papagei de papegaai, der Soldat de soldaat.
Uitzonderingen, zie § 64.
N.B.: der Astrolog die
der Katalo^r (zaaknaam !) die
der Astronom die
der Metronow (zaaknaam!) die
der Solda/ die
der Sena/ (als zaaknaam!) die
Gemengd
zjjn een twintigtal woorden, die later genoemd zullen worden (zie § 65).