Oef. 35—45. De naamvals-n, vóór woorden met een
natuurlijk geslacht.
Oef. 46—52, 70—78. Uitbreiding tot andere woorden. „ 102—104. Naamw. deel v. 't gezegde bij zijn. 107—120. Aanduidende woorden en geslachtsregels; ook in verband met de naamvals-n.
Interpunctie.
Oef. 93. Dubbelpunt en aanhalingsteekens. Woordvorming:
Oef. 20—22. Woorden op ing, heid, schap, te, dom, nis. „ 5. Afl. persoonsnamen.
„ 6; 65. Afl. bijv. naamw.
„ 7; 66, 67. Samenst. zelfst. naamw. „ 61—62. Afl. namen van werktuigen. v 63—64. On en ge vóór zelfst. naamw.
Enkele bijzondere gevallen:
Oef. 14—16. U en uw, jou en jouw; mijn en me. „ 53. na en naar.
„ 105—106. zelf en zelfs.
„ 54—57. Splitsing in lettergrepen.
Strien, H. van, "Van spreken tot schrijven : boek voor den onderwijzer behoorende bij de oefeningen voor het zuiver schrijven : -". Hilarius, [1905]. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000012687:00004