„Lucas' vader, begeerde zeer dat gij hem medenaamt, heer, 't zou jammer zijn hem teleur te stellen."
„De Vader der vaderloozen begeert dat ik den ander zou nemen, en Zijn wil staat bovenaan. Arme jongen, daar moet wat goeds in hem zijn, daar hij den moed had voor Huss op te komen tegen allen. Let wel, Hubert, als hij op Pihel komt, moet hij gelijk op behandeld worden met de anderen, en mocht iemand ongevoelig genoeg zijn hem aan de galg te herinneren, dan zult gij de roede niet sparen. Hij zegt het inderdaad, hij is van edel bloed."
„Dat is hij, heer! Men ziet het hem in de oogen, maar hij zal een vaste hand noodig hebben die hem leidt."
„En die zal hij hebben! Onder leiding van u enden priester Stasek en nu en dan een vriendelijk woord van mijn lieve vrouw, die den weg weet te vinden tot alle harten."
Den volgenden dag, een somberen Octoberdag, verlieten zij Praag, terwijl de herfstwind de vallende bladen op hun weg strooide. Deze belette echter niet, dat eenige vrienden hen een eind uitgeleide deden en daaronder ook de jonge Panec Hussenec!
22
Alcock, Deborah, "Verbrijzeld en toch overwinnaar : -". Vincent Loosjes, 1904. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000012702:00005