te geven. Hunne tegenwerping dat het hier een zaak van feitelijk ondergeschikten aard betreft, kan geenszins worden toegegeven.
Voorts waren er nog leden die erkenden, dat de wetgever wel tusschen beide kan komen, waar verwaarloozing van de zijde der ouders behoorlijk was geconstateerd, maar die betoogden dat dit dan moest geschieden „op zuiver repressieve wijze". Repressief nu zijn ook de bepalingen van het wetsontwerp, maar uit het vervolg van het betoog blijkt, dat deze leden b.v. zouden wenschen, dat geen vader werd gestraft, voordat zijn kind, dat hij verwaarloost, den leeftijd van negen jaren heeft bereikt. Een derge lijke regeling komt ondergeteekende weinig doelmatig voor. Niet alleen dat dan alle waarborg zou ontbreken, dat de schade nog zou worden ingehaald, maar daar komt bij, dat kinderen, die tot hun negende jaar van onderwijs zijn verstoken gebleven en op straat hebben rondgezworven, voor het grootste deel zoo verwilderd zijn, dat zij op gewone scholen in hooge mate een belemmering zouden worden voor het geven van behoorlijk onderwijs.
§ 3. De bedenkingen, in deze paragraaf ontwikkeld, zijn reeds door andere leden uitvoerig wederlegd. Al kan ondergeteekende zich bij hetgeen op blz. 13, 14 en 15 wordt aangevoerd in hoofdzaak aansluiten, toch wenscht hij aan dat betoog nog eenige opmerkingen en beschouwingen toe te voegen.
In geenen deele kan, zooals reeds werd opgemerkt, worden toegegeven dat het openbaar onderwijs fiasco heeft gemaakt. Men kan erkennen, dat het onderwijs nog gebreken aankleven en toch protest aanteekenen tegen een zoo scherpe, ongemotiveerde afkeuring, welke trouwens ook slechts door enkelen werd gedeeld. Voorzoover het onderwijs nog te weinig practisch is, het „zelf doen" nog te weinig op den voorgrond treedt, kan daarin verbetering worden gebracht, zelfs zonder wetsherziening. Bedoelt men echter het verkrijgen eener regeling, waarbij de kinderen reeds op de lagere school worden opgeleid tot speciale ambachten en bedrijven, dan zal ondergeteekende zijne medewerking daartoe niet kunnen verleenen. Naast vorming en ontwikkeling moet het gevvone lager onderwijs geven algemeene kundigheden, die voor allen noodig worden
geacht. , ^ ,
Volkomen terecht werd er door sommige leden op gewezen, dat door verbetering in leermethode, niet het minst bij het openbaar onderwijs, in de laatste jaren groote vooruitgang valt op te merken. Niet alleen echter het openbaar, ook het bijzonder onderwijs is zeer vooruitgegaan. Er zijn evenwel nog tal van factoren, die belemmerend werken en het voldoen aan hooger gestelde eischen in den weg staan. Maar juist daarom had ondergeteekende niet verwacht, dat men zooveel bezwaar zou maken, om een der grootste belemmeringen voor goed onderwijs — het ongeregeld schoolbezoek — weg te nemen. Dat inderdaad het schoolverzuim ook voor den goeden onderwijzer een van de grootste hinderpalen is, om zijn onderwijs meer vruchtdragend te maken, wordt door de meeste deskundigen, ook van het bijzonder onderwijs, erkend. Waarom het ongeregeld schoolbezoek zoo nadeelig is voor het onderwijs in het algemeen wordt o.a. zeer duidelijk ontwikkeld in een ingezonden artikel van het „L>oetinchemsch Weekblad" 1, het orgaan der Christelijk philantropische
1 Weekblad van 20 Mei 1898 no. 47.
"Leerplichtwet : oorspronkelijk en gewijzigd ontwerp ter vergelijking naast elkander gedrukt voorafgegaan door de Memorie van antwoord : -". Tjeenk Willink, 1899. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000013559:00006