Practische handleiding ter beoefening van de Spaansche taal
hebben, is onze nicht. Zij kennen (conocer) het gevaar (el pcligro) niet, waarin zij zich bevinden.
9. Conjugación:
1. Tocar. Pagar.
Indicativo Snbjuntivo Indicativo Subjuntivo
PreU'rito. Presente. Pretérito. Presente.
toqué toque paguo pague
tocaste toques pagaste pagues
tocó toque etc- pague
etc. toquemos paguemos
toquéis paguéis
toquen. paguen.
Alzar, (op)heffen. Averiguar, onderzoeken.
alcé alce averigüé averigüe
alzaste alces averiguaste averïgües
alzó alce averiguó averigüe
etc. alcemos etc. averigüëtnos
alcéis averigüéis
alcen. averïgüen.
Regel I. Voor ee»e e verandert:
bij de werkw. op cal' de c in que,
„ „ „ „ gar „ g „ gu,
» zar » z « c,*)
. „ guar„ u . u.
N.B. a. Deze veranderingen hebben dus plaats in den len pers. Enk. van het Prelnito (1» forma) en in den Sub], pres.
b. Zij vloeien voort uit het Spaansche spellingstelsel,
*) Zie Inleiding § 33.