Vloeiende mengkristallen bij binaire stelsels
De snijding der twee lijnen zal dan te eerder optreden, naarmate de helling der lijnen meer verschilt en SB dichter
bij 0B ligt. Zijn -J? en ~ beide negatief, dan zal omgeais? ÜIFL
keerd eene snijding optreden als Sb S'b schuiner loopt -dan ObV.
Uit de vergelijking T = y-y- volgt, dat wanneer
Vj — V2 langs de overgangslijn weinig verschlt van V1— V3
langs de smeltlijn (^-) kleiner zal zijn dan (*' ) daar \C11/FL \Cl 1/ SL
bekend is dat Qfl kleiner is dan QSL-
Eene bepaling van de volumenveranderingen bij verschillende
vloeiend kristallijne lichamen is dan ouk zeer gewenscht.
Van enkele reeds lang bekende vloeiend-kristallijne stoffen
is de '!* bekend, zoo vond men voor: dp
p-azoxyanisol = 0.0320, ^ ~ 0.046 1 J dPSF dP FL
p-azoxyphenetol = 0.037, |Jp = 0.0476
dT
cholesterylbenzoaat = 0.0760.
dl FL
De 'J^'s bij den overgang f —>■ l zijn dus grooter dan bij
den overgang s —>• f waaruit volgt, dat voor die paar bekende dP
gevallen de ^'s kleiner zijn, dus de smeltlijn der vloeiende
kristallen minder steil loopt dan de overgangslijn.
Uit deze enkele voorbeelden mag nu inderdaad geen algemeene conclusie getrokken worden.