Over de toepassing van het theorema van Fourier in de theorie der buigingsverschijnselen
het eerste deel beantwoordende beweging door (21) voorgesteld, dan heeft men in het vlak S:
~aA' = a', </>, = l, ,u = 2 * 7 en „ = l
Noemen we nu den brandpuntsafstand der lens ƒ ; het optisch middelpunt en het brandpunt liggen op de z-as: laten in het focale vlak x en y de coördinaten zijn van het punt waar het golfstelsel zich vereenigt, dan kan men, wanneer «' en [V zeer weinig van 90° verschillen, schrijven: x — f cos a' en y = f cos ft',
en dus:
x==^2T>
In Fig. 3, die we ons in het focale vlak geteekend voorstellen, is F het hoofdbrandpunt, en loopen F JT en FH evenwijdig aan de coördinatenassen; Pis het zooeven beschouwde punt (x. y). Het golfstelsel ii2 zal terechtkomen in jP met de
coördinaten x = — f en y' = — /' ; terwijl wanneer
er geen scherm was het invallend licht zich in .Fzou vereenigen.
De intensiteit wordt in P en F bepaald door met weglating van den hierin voorkomenden factor d u2 d ,■2.
Vergelijken wij thans met het bovenstaande het geval dat het licht scheef invalt. Noemen we de richting («, ,i, /), dan kan de invallende verstoring voorgesteld worden door:
o = acos 2 xcos « + V P + zeos r\
Aan het scherm wordt dit:
Q=acos2n(± — x cos u + y cos ;