Beginselen der natuurkunde
waarbij p een standvastige grootheid is, dan moet men in het oog houden dat y verdwijnt voor
k x -\-p ■= 0, 71, 2 ,-t, 3 7i, enz.,
dus voor
^ — '' 4- 71 — P _L 9 71 V i o n
/■■' /.• i" /•' /,- + 2 /.• onz- • (9)
I)e snijpunten met de ./-as liggen dus op afstanden = 71
van elkaar, on een der punten in welke //, als x klimt, van
negatieve tot positieve waarden overgaat, heeft de abscis —
De grootste afwijkingen van de ./-as zijn -f a en — a. Om de graphische voorstelling van (8) te krijgen moet men dus de lijn van Fig. 24 eerst in de richting van O )' eenzijdig uitrekken of samendrukken, om aan Ff, <i y, enz. de waarde " t0 gpven, en vervolgens door een dergelijke bewerking in de richting van de ./-as de snijpunten met die as op den afstand
/• van clkaar brengen. Eindelijk moet door een verschuiving
langs de ./-as een der snijpunten in welke de lijn naar de
rechterzijde stijgt, op den afstand — P van den oorsprong gebracht
worden.
De cosinus wordt door een dergelijke lijn voorgesteld als de sinus. Immers, men heeft cos ,, = sin (9 -f1 n), en kan dus voor de functie
// = « COS (/■ ./• -f f/),
waarbij q standvastig is, schrijven
.// = a sin (/• ./• -f- q —(- x
Stelt men nu y-j-^sr door p voor, dan komt men teru<p tot het geval van de functie (8).
Tot opheldering van het gezegde dieno Fig. 25. De daarin voorkomende kromme lijnen hebben resp. tot vergelijking
fn