Hoe word ik behouden voor de eeuwigheid?
van den toom (Rom. 5 : 9); Hij heeft ons een volkomen schuldvergeving aangebracht (Ef. 1 : 7)- een losbnn_ ping uit de macht der duisternis (1 Petr' 1 ■ 18 IQ)-
ÏKol Tl' ,T d,f met G°d' '"oebrackt
' ,'jg ' het ,KJt ons den weg gebaand (Hebr. \ - IR) ■ Verze^eft ons het eeuwige leven (Joh. . • ly> eeuwige veiligheid (Joh. 10 : 28) een nlaats in het Vaderhuis (Joh. 14 : 2), en het recht om tL^n hJ"
^q) Vi-F°nS medeburgers der heiligen (Ef 2 • 16
aii u T de Verzoenmg aan het Kruis ons aangebracht en daarom mogen de gezanten van het
Komtïrill ^ Wer8ld d°°rgaan met de boodschap: „Komt alle dingen zijn nu gereed!" Het is een dwingen
°m;n , f en, opdat het huis vol worde. Het Huis des
Vaders heeft vele woningen. En, God laat het niet bij
een eenvoudige.proclamatie; Hij doet Zijn kruisgezan-
ten de wereld doorgaan en den verlorenen aanzeggen
alsof God door hen bade: Wij bidden u van Christus
wege. laat u met God verzoenen. Want Dien, Die geen
zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt
Hem (^Kor°l5 21 )W°rden rechtvaardicJheid Gods in
Alle dingen zijn dus gereed; de noodiging geschiedt zoo ruim mogelijk; het eenige dat de Gastheer ons vraagt is niet in eigen kleederen te komen, doch het ruiloftskleed, dat aan den ingang van de bruiloftszaal gratis verstrekt wordt, aan te trekken (Matth. 22 • 10 11/ Dit is de heenwijzing naar het kleed der gerechtigheid van Christus, dat we door het geloof verkrijgen.
°w !r+ geioof dus ^en toegang tot de bruiloftszaal. Wat te doen was, is gedaan; en Hij wil niet dat er eenigen verloren gaan (2 Petr. 3 : 9), maar dat alle menschen zalig worden (1 Tim. 2 : 4). Hij roept ze toe: Die dorst heeft, kome! Die wil, neme het water des levens om niet (Openb. 22 : 17). Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven (Matth. 11 : 28).
ALLE dingen zijn gereed! En ze zijn NU gereed! nristus is gekomen om te prediken het aangename jaar des Heer en (Luk. 4 : 19). Nu is het de welaangename tijd, zie, NU is het de dag der zaligheid (2 Kor. 6 : 2).