Handleiding der geneesmiddelenleer
Geneesk. aanw. bij:
a. Zinkingachtige en dieper gezetelde ontsteking der ademhalingswerktuigen.
b. Teringziekten vooral bij longtering.
c. Ontstekingachtige aandoeningen van het darmkanaal, de pisbereidings- en geslachtsslijmvliezen.
Vorm en gifle.
Als afkooksel van -J.—-1 drachm. op 8 oneen vocht.
Als gelei 1—2 drachm. op 3 oneen vocht met 1 ons suiker.
Aanm.
Met de lichen carraghenensis komt de in Indien gebezigde, later in Engeland ingevoerde wier, ceylonsche vios, fucus amylaceus overéén, welke bij uitstek voedende eigenschappen bezit.
§ 90.
KLAPROZEN. FLORES PAPAVERIS RHOEADOS.
Bot. afkomst. Van de papaver rhoeas XIII. 1. Papaveraceae, welke in geheel Europa groeit.
Nat. eig. n° 278.
BestandcL. eiwit, gom, zetmeel en een helder roodkleurig zuur [rhoeadinezuur).
Phys. icerking. geheel en al overeenkomstig met die der slijmhoudende middelen.
Geneesk. aanw.. Als inwikkelend middel bij zinkingachtige ontsteking der ademhalingswerktuigen.
Vorm en gi/te. In aftreksel of afkooksel drachm. 1 — 2 dr. op 8 ons collat. In zamenvoeging met herba et rad. altheae en rad. liquerit, tot borstkruiden, species pectoralis.
VIERDE ORDE.
QELEIBEV ATTENDE MIDDELEN. BEMEDIA GELATINOSA.
§ 91. '
ALGEMEENE BESCHOUWING.
Bepaling. Door gelei of lijm verstaat men zoodanige dierlijke stof,