Wet van den 8sten December 1902, S. 208, zooals die wet gewijzigd is bij de wetten van 5 Juni 1905, S. 161, 1 Juli 1909, S. 250, 28 December 1911, S. 374, 1 Mei 1917, S. 358 en 26 Juli 1918, S. 494 tot uitvoering van art. 75 der Ongevallenwet 1901 (Beroepswet)
Art. 96
Art. 96. Degene, aan wien voorbereidend onderzoek is opgedragen, is, ter uitvoering dezer opdracht, bevoegd :
a. de personen, hem door den voorzitter als getuigen of deskundigen opgegeven, of andere wier v.erhoor hem wenschelijk voorkomt, op te roepen om te verschijnen op de plaats bij die oproeving vermeld ;
b. met uitdrukkelijke machtiging van den voorzitter :
1°. aan deskundigen op te dragen schriftelijk van advies en verslag te dienen binnen den door hem bepaalden termijn ;
2°. den door een ongeval getroffene op te roepen om te verschijnen ter plaatse bij die oproeping vermeld, ten einde zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijnen lichamelijken toestand.
De getroffene, die, opgeroepen, niet verschijnt of weigert de door of vanwege voornoemden ambtenaar bij dat onderzoek gestelde vragen omtrent zijnen lichamelijken toestand te beantwoorden of zich te laten onderzoeken door deskundigen, verliest, tenzij hij voor zijne nalatigheid of weigering een deugdelijken grond kan aanvoeren, zijne aanspraak op eenige schadeloosstelling ingevolge de Ongevallenwet 1901 voor dat ongeval, te rekenen van den dag waarop hij had moeten verschijnen, de gestelde vragen beantwoorden of zich laten onderzoeken.
Bij het mondeling overleg tusschen de commissie van voorbereiding 2e Kamer en den Minister, merkte de commissie op, dat volgens de redactie van dit artikel, dengene, aan wien het voorbereidend onderzoek is opgedragen, bevoegd zal zijn de door den voorzitter opge-