Handbijbel voor lijdenden.
428 [347] PS. XIII: a. XXXV: 17. enz.
347-
Bangs Zucht in gen.
PSALM XIIL 2. XXXV: 17. JER. XVII: 14. PSALM XXVIII: 2. LXI: 2.
Heer , hoe lang zal ik roepen en gij wilt niet hooren ? — Heer hoe lang zult gij u zoo geheel verbergen , mij zoo geheel vergeten ? — Heer hoe lang zult gij toezien? Red toch mijn: ziele uit hare beroeringen? — Help mij door uwe goedheid. Laat uw aanfchijn lichten over uwen knecht, (over uwe dienstmaagd) — Help gij mij, zoo ben ik geholpen: want gij zijt mijn roem! — Hoor de /femme mijnes fmeekens , als ik tot u roepe. — Hèor . Heer , mijn gefchrei en merk op mijn gebed. (*)
Jammerkreten ftegen voormaal Naar den Hemel, tot den Heer;
Hulpe zond de God des Hemels Dan in gunst op aarde neer.
Werd de kermer maar niet moede, Bad hij maar aanhoudendlijk;
Zijn
{*y Kaar de Hoogduiuch* 07*rzettirjg.