ËÜANGELIE van JOANNES. H.LX:4o. 0?
Zij zullen zoo ras niet vernoomen hebben dat jesus zich omftreeks Jerufalem bevond, of zullen nieuwsgierig geweest zijn, hoe Hij zich, over hun genoomen befluit om ieder, die Hem beleed den christus te zijn, in den ban te doen, en over de uitwerping van den blindgeboorene, zou uitlaaten; in hoope* dat zij daar door wel aanleiding tot eene befchuldiging tegen Hem mogten vinden. Eenïgen dan uit hun, en misfchien wel afgezondenen, waren thans hij Hem, en hoorden het laatlte voorftel.
Zij zullen daar over gevoelig getroffen zijn; want gelijk Hij zich zeiyen verklaarde voor den geenen, door wien men moest verlicht worden, zoo teeken» de Hij hen als blinden; waarom zij dan, vervuld met toorn en verontwaardiging vraagen.' zijn wij \dan\ ook blind? Onder wat foort zij begreepen bedoeld te zijn is twijfelachtig; Hij had gefprooken van zulken,die niet zien, en van zulken, die zien; onder de eerstgemelde begreepen zij wel niet bedoeld te zijn, want Hij had gezegd, dat die ziende zouden worden $ het geene zij wel wisten, dat ten hunnen opzichte noch, plaats had, noch plaats'zou hebben. Hij had ook gefprooken van die zien, en gezegd, dat die blind zouden worden, en men zou gereedelijk denken, dat zij oordeelen dat dit op hen gezegd was, doch Zij vraagen niet: zijn wij blind geworden? of zullen wij blind worden? maar: zijn wij ook blind? en jesus kon dan ook niet geantwoord hebben : indien gij blind Waart , dat dan zou zeggen: indien gij blind geworden waart, zoudt gij geen zonde hebben. Misfchien hebben zij zich gelaatert, als of Hij hen niet bedoelde, en begeerig warert te weeten, hoe Hij omtrent hen dacht, gelijk ook itt den grondtekst het woordje dan niet gevonden wordt, IV. deel, G «i
Herwerden, H. van, "Over het euangelie van Joannes. : VIERDE DEEL". "Vierde deel". Allart, Johannes Amsterdam, 1773-1811, 1797. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:10777:mpeg21:0004