(7°)
Os c a r re vel!'.n !... ó !... Spreek !... fpreek... Doch hij is (lom . . . Hom — voor eeuwig; ... Osc \r... mijn bekoorlijke Oscar is verflagen! . . . Weê! ... weê ! . . . mijnen treiirigcn dagen, welke toekomftig zijn ! . . . Weê mijner afgefolterde ziele! . . . Doch zie, van zijne glnnfende wolke wenkt hij mij reeds; hij nodigt mij, om aan zijne zijde op de winden te zweeven ! . . . Ja , ik zal u volgen , ó mijn Geliefde! — uwe kille, donkere grafrïede-, zal wel haast mijn treurig overfchot bevatten! . . . Ruk aan, ó gij fchimmen van mijne Vaderen! — ruk aan . . . ruk aan op de vleugelen van den ftormwind!. . . Ruk aan, en voer mij henen naar mijnen
O. s cap.i ...
C A TH'UL.
IJl henen , ó gij maagden van Lurka\ — IJl henen ... ijl henen ter hulpe van de rampzalige M a l v i n a !... Zij bezwijmt... zij zinkt neder! — Voer haar weg van het treurige gezigte van haaren Beminden! — roep haaren vlugtenden leevens-aderh te rugge! Heï vlijmend fchigt des weêdoms 'heèft
haar
Ossian, "Ossian's gezangen. in prosa.". Thoir, Johannes van Leiden, 1793-1800, 1799. Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:11466:mpeg21:0009