Het schouwtooneel voor jongelieden.
88 DE RAADSHEER.
m e l c o u r.
Wat hebt gy geringe gedagten van de Raadsheeren, indien gy meent dat die zig bemoeien, met de oppervlakkige beoordeelingen der wereld! wat hebben zy daarmede te doen ? moeten zy niet naar bun geweeten oordeelen ?
dor va u
Zeg my, Meicour, gy ziet myn' Vader zo dikwyls; men heeft hem zo dikwyls, in uw byzyn , over die zaak gefproken ; aan welke zyde gelooft gy dat hy overhelt?
m E l C ü u r.
Maar gy kent hem beter dan ik.
d o r v A l.
Ach ! als men den naam van den Heere de Saintyves uitfprak,durlde ik hem naauwlyks aanzien; het fchynt my dan toe, dat myn geheim op myn gelaat te leezen is; wist myn Vader dit, hy zou zig van deeze zaak verfchoonen; ik ken zyne groote kieschheid — Toen ik, voor agttien maanden, in Lorraine , Mejuffrouw de Saint-yves eerst zag, was deeze moeieJyke zaak al aan den gang; ik begreep om
haar'