De West-Indische Engelschman in London, blijspel.
BERDE BEDRTF. vijfde toneel. p?
bezorgen voor de zeer geringe lom, welke gij van mij vorderde.
charl o-tta.
De prullen, die ik u gezonden heb, Mijnheer, konnen wel gemist worden, en dewijl dezelve het eenigfte pand zijn, het welk ik in mijne tegenwoordige omftandigheden u kan geven, zou ik geerne zien, dat dezelve onder u bleven: zoo haast ik meerderjarig worde, (het geen binnea weinig maanden zijn zal) meen ik die met verfchuldigde dankerkentenis, tegen het vanu gebeurde geld,- weder intewisfelen.
stokwel.
't Is zeker, Mejufvrouw Rusport, dat uwe bekoorlijkheden niets verliezen bij het gemis vart die overbodige fieraden , die evenwel het gevolg behoorden uittemaken van een vrouw van fatzoen , niet als fchuldeifchers, aan wie gij uwen luifter te danken hebt, maar als onderhoorige opvvagters die uwen ftoet helpen vermeerderen.
charlotta.
Mijnheer * Stokwel neeme het vertrouwen nitft kwalijk, het welk ik meende in zijne vriendelijkheid te mogen Hellen.
s t O k w é l.
Geen zins, Mejufvrouw, één verzoek Hechts "eb ik u te doen, dat gij den Heer Belcour t een jong Heer,-in wiens heil ik een bijzonder G be.